Schriftelijke vragen : De besluitvorming met betrekking tot de motie Klaver-c.s. over het gelijkstellen van potentieel zeer zorgwekkende stoffen aan zeer zorgwekkende stoffen
Vragen van de leden Klaver (GroenLinks) en De Hoop (PvdA) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de besluitvorming met betrekking tot de motie Klaver-c.s. over het gelijkstellen van potentieel zeer zorgwekkende stoffen aan zeer zorgwekkende stoffen (ingezonden 4 oktober 2023).
Vraag 1
Wat verstaat u onder «het bedrijfsleven» waaraan u refereert in de beslisnota1? Welke bedrijven of vertegenwoordigers van bedrijven heeft u gesproken naar aanleiding
van deze motie? Kunt u aangeven op welke momenten deze contacten zijn geweest?
Vraag 2
Kunt u de reactie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) over de
gevolgen voor het bedrijfsleven van 25 september 2023, waarnaar wordt verwezen in
de beslisnota, ook delen met de Kamer?
Vraag 3
Heeft u bevoegde gezagen en omgevingsdiensten gesproken in relatie tot de besluitvorming
over deze motie? Hebben zij met al hun kennis en kunde kunnen meedenken over de uitvoering
hiervan? Zo ja, met welke bevoegde gezagen of omgevingsdiensten heeft u contact gehad?
Kunt u aangeven op welke momenten deze contacten zijn geweest?
Vraag 4
Kunt u uiteenzetten hoe groot de administratieve lasten en financiële verplichtingen
voor het bedrijfsleven exact zijn op basis waarvan u heeft besloten om deze motie
niet uit te voeren?
Vraag 5
Kunt u uiteenzetten hoe groot de financiële baten zijn voor bevoegde gezagen en omgevingsdiensten
om niet voor elke afzonderlijke potentieel zeer zorgwekkende stof (pZZS) te moeten
handhaven?
Vraag 6
Kunt u uiteenzetten wat de maatschappelijke baten zijn wanneer er een minimalisatieplicht
zal gelden voor de 25% pZZS die vervolgens daadwerkelijk een zeer zorgwekkende stof
(ZZS) blijken te zijn?
Vraag 7
Hoe lang duurt het op dit moment gemiddeld voordat een pZZS-stof is beoordeeld als
ZZS of niet-ZZS?
Vraag 8
Welke mogelijkheid is er voor bevoegde gezagen om een minimalisatieplicht op te leggen
op de uitstoot van pZZS? Welke mogelijkheid is er om verplichtingen op te leggen aan
de emissie van stoffen van gelijke zorg als pZZS, die als zodanig door het RIVM worden
beschouwd?
Vraag 9
Bent u bekend met de definitie van het voorzorgsbeginsel, vastgesteld door de Europese
Commissie2, waarin de mogelijkheid wordt genoemd om de bewijslast voor de risico-evaluatie van
mogelijk schadelijke stoffen om te draaien en deze bij bedrijven neer te leggen? Is
dit onder onze nationale regelgeving mogelijk bij het al dan niet vergunnen van pZZS-emissies?
Zo niet, welke wettelijke aanpassingen zijn nodig om deze bewijslast wél om te kunnen
draaien?
Vraag 10
Vindt u het wenselijk dat een bevoegd gezag, bij zorgen over het gevaar van een nieuw
te vergunnen stof, zelf bewijs van de mogelijk schadelijke gevolgen moet aandragen?
Is het niet wenselijk om deze bewijslast om te draaien, zodat er geen mogelijk schadelijke
stoffen worden uitgestoten totdat het desbetreffende bedrijf de zorgen wetenschappelijk
weerlegt?
Vraag 11
Welke financiële en juridische ondersteuning biedt het ministerie momenteel aan bevoegde
gezagen en omgevingsdiensten die uit voorzorg milieuvergunningen aanscherpen om gezondheidsrisico’s
te beperken? Is het doel bij zulke ondersteuning om bevoegde gezagen te helpen om
een zo scherp mogelijke en houdbare vergunning te verlenen?
Vraag 12
Is er een standaard format of richtlijn voor bevoegde gezagen die uit voorzorg een
vergunning willen aanscherpen met betrekking tot pZZS zodat deze juridisch houdbaar
is volgens de Mededeling van de Europese Commissie?
Vraag 13
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor het commissiedebat Externe veiligheid (11-10-2023)
en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Indieners
-
Gericht aan
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Indiener
Jesse Klaver, Kamerlid -
Medeindiener
Habtamu de Hoop, Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.