Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen februari 2024 (Kamerstuk 21501-30-592)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 594
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 februari 2024
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over:
– de Geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen februari 2024,
– het Fiche: Mededeling Steunpakket voor kleine en middelgrote ondernemingen (Kamerstuk
22 112, nr. 3818),
– het Fiche: Verordening inzake bestrijding van late betalingen in handelstransacties
(Kamerstuk 22 112, nr. 3819),
– het Fiche: Verordening Europese arbeidsmarktstatistieken (Kamerstuk 22 112, nr. 3823),
– de appreciatie van de aanbeveling van de Europese Commissie op een aantal kritieke
technologiegebieden (Kamerstuk 22 112, nr. 3826),
– het Europees consumentenbeleid (Kamerstuk 27 879, nr. 93),
– Rectificatie Kamerbrief voortgangsrapportage interne-marktactieagenda (Kamerstuk 22 112, nr. 3864),
– De antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen
op 7 en 8 december 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 591),
– De antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda EU-ESA top 6–7 november
2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 588),
– het Verslag Raad voor Concurrentievermogen 7–8 december 2023 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1050),
– het Fiche: Commissieaanbeveling erkenning kwalificaties van derdelanders (Kamerstuk
22 112, nr. 3858),
– het Fiche: Herziening kader buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten
(Kamerstuk 22 112, nr. 3862).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 februari 2024 aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 7 februari 2024 zijn de vragen, voorzien van
een inleiding, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur, en Wetenschap, en de
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.
De fungerend-voorzitter van de commissie, Stoffer
Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Inleiding
Tevens stuur ik u ter achtergrondinformatie bij de beantwoording op enkele vragen
een non-paper interne markt dat is medeondertekend door Nederland. Op Fins initiatief
is een gezamenlijk non-paper voorbereid met input op het terrein van de interne markt
voor de Europese Commissie die aantreedt na de Europese verkiezingen. In totaal hebben
vijftien lidstaten het non-paper gesteund. Het kabinet heeft dit non-paper gesteund,
omdat de inzet aansluit op de kabinetsinzet in de interne-marktactie agenda. Zo wordt
in het non-paper gepleit voor meer politiek eigenaarschap op alle beleidsterreinen
en alle niveaus, voor concrete acties en voor het meenemen van het interne-marktperspectief
bij de ontwikkeling van nieuw beleid. Beleid moet zo veel mogelijk worden gebaseerd
op feiten en behoeften uit de praktijk, oftewel van ondernemers en burgers. Naast
deze algemene uitgangspunten bevat het non-paper een palet aan concrete suggesties
ten aanzien van onder meer het vrij verkeer van diensten en goederen, erkenning van
beroepskwalificaties en handhaving en implementatie.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en antwoord van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda Raad voor Concurrentievermogen te houden in februari 2024 en hebben hierover
de volgende vragen.
1. De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister tijdens de informele Raad zal
pleiten voor het introduceren van specifieke doelen voor het lange termijn concurrentievermogen.
Bij het introduceren van specifieke doelen komt normaliter veel regeldruk voor ondernemers
los, omdat er om aan deze doelstellingen te kunnen voldoen vele nieuwe regelingen
worden gemaakt. In hoeverre heeft de Minister hieraan gedacht en hoe gaat de Minister
voorkomen dat het stellen van specifieke doelen voor het lange termijn concurrentievermogen
juist beklemmend kan werken voor degene die het belangrijkst zijn voor het lange termijn
concurrentievermogen, namelijk de ondernemers?
Het concurrentievermogen van de EU kan gebaat zijn bij bepaalde nieuwe regelgeving,
bijvoorbeeld om een transparant en gelijk speelveld te creëren. Er moet wel goed gelet
worden op de vormgeving van die regelgeving om onnodige regeldruk voor ondernemers
te voorkomen. Het kabinet moedigt de Commissie aan om in de plannen ter versterking
van het lange termijn concurrentievermogen eveneens in te zetten op het verlagen van
de regeldruk voor industrie en het midden- en kleinbedrijf met een aantal initiatieven
zoals het once only principe.1 Het «once only-principe» is erop gericht om ondernemers niet onnodig meerdere keren
dezelfde informatie te laten aanleveren. Een ander voorbeeld is het One In One Out-mechanisme
waarbij elke euro aan regeldrukkosten die wordt veroorzaakt door nieuwe EU-regelgeving,
moet worden gecompenseerd door een andere maatregel die zorgt voor een verlichting
van de regeldruk. Ook heeft de Commissie de doelstelling geformuleerd om de regeldruk
die veroorzaakt wordt door rapportageverplichtingen op grond van EU-regelgeving, met
25% te verminderen. Nederland ondersteunt dit beleid van harte. Graag verwijs ik ook
naar het antwoord op vraag 18.
2. De leden van de VVD-fractie lezen bovendien dat het interne marktbeleid wat de
Minister betreft een sleutelrol kan spelen bij het vergemakkelijken van de groene
transitie door onnodige belemmeringen voor de ontwikkeling van groene en fossielvrije
technologieën weg te nemen, met inbegrip van baanbrekende biotechnologische oplossingen,
en door het creëren van regulatory sandboxes en het bevorderen van de opname van experimenteerclausules
in nieuwe wetgeving op het gebied van technologie. Is de Minister van mening dat Nederland
het goede voorbeeld moet geven als het neerkomt op het creëren van regulatory sandboxes
en experimenteerclausules? Zo ja, wat is er in Nederland voor nodig om regulatory
sandboxes en experimenteerclausules te creëren?
In Nederland zijn de afgelopen jaren diverse experimenteerruimtes ingezet op zowel
gemeentelijk, provinciaal als nationaal niveau. In bijvoorbeeld de Omgevingswet is
een experimenteerclausule opgenomen. Deze clausule maakt het mogelijk om tijdelijk
af te wijken van bepaalde regels en voorschriften om te experimenteren met nieuwe
oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de fysieke leefomgeving.
Voor elk onderwerp waar dit soort experimenteerruimte wenselijk wordt geacht is een
experimenteerclausule en beleidsvrijheid nodig als grondslag. Die stelt overheden
in staat om een experimenteerruimte te creëren. Ik heb geen concrete aanwijzingen
dat er in situaties waar dit mogelijk en wenselijk was geen experimenteerruimte is
gecreëerd.
Het kabinet stimuleert de inzet van experimenteerruimtes, door overheden die overwegen
een experimenteerruimte op te zetten daarbij zoveel mogelijk te ondersteunen met richtsnoeren,
voorbeelden en tips, onder andere op basis van de zogenaamde Aanwijzingen voor de
regelgeving en sinds kort het Beleidskompas. In de praktijk blijkt overigens dat ondernemers
vaak, nog meer dan met een experimenteerruimte, geholpen zijn met een goede uitleg
over wat er op grond van bestaande regelgeving al mogelijk is. Door misverstanden
kan ten onrechte het beeld bestaan dat bepaalde voorgenomen activiteiten niet kunnen
worden ondernomen.
3. De leden van de VVD-fractie vernemen dat de toekomst van de Europese industrie
ook voor een groot aantal lidstaten een belangrijk thema is. Recente ontwikkelingen
zoals de hoge energieprijzen en grote investeringen door derde landen, die mogelijk
zorgen voor een hoger weglekrisico van de Europese industrie naar andere delen van
de wereld, zijn hier volgens de Minister een belangrijke aanleiding voor. Hoe kunnen
wat de Minister betreft Europese lidstaten er samen voor zorgen dat een hoger weglekrisico
naar andere delen van de wereld voorkomen kan worden?
De uitdagingen vragen om een coherent beleid van de EU dat erop is gericht de energieprijzen
langdurig en duurzaam te verlagen. Dit betekent o.a. inzetten op het versnellen van
de energietransitie. Hier werken we als EU gezamenlijk aan met REPowerEU en beleid
gericht op een geïntegreerde Europese energiemarkt, via de hervorming van de elektriciteitsmarkt
en inzet op sterkere interconnectors. Dit laatste maakt het mogelijk om energie tussen
lidstaten te transporteren, wat de energienetten balanceert en prijzen harmoniseert.
Verder zal de EU middels initiatieven als het Green Deal Industrial Plan en de implementatie
hiervan ervoor moeten zorgen dat het investeringsklimaat in de EU aantrekkelijk blijft.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inzet van
de Minister voor de Informele Raad voor Concurrentievermogen in februari 2024. Naar
aanleiding hiervan willen deze leden graag een aantal punten onder de aandacht brengen
en vragen stellen aan de Minister.
4. De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen om de geopolitieke situatie in de
wereld. Op economisch vlak springt vooral de toenemende concurrentie tussen de VS
en China in het oog. Deze leden vinden het belangrijk dat Europa zelfstandig duidelijk
positie bepaald in dit speelveld. Zij begrijpen dat Dhr. Letta een rapport aan het
schrijven is over de Europese interne markt. Wat is de input van Nederland geweest
voor zijn rapport?
In het Finse non-paper dat Nederland samen met veertien andere lidstaten heeft opgesteld
en ondertekend, is de Nederlandse inzet ten aanzien van het Letta-rapport meegenomen.
Uitgangspunt van het kabinet is dat het versterken van de interne markt de basis vormt
voor het lange termijn concurrentievermogen en de open strategische autonomie van
de Europese Unie. Om de interne markt te versterken is hernieuwde politieke toewijding
nodig, moeten belemmeringen aangepakt worden en moeten de interne markt regels beter
toegepast en nageleefd worden. Voor de uitgebreide kabinetsinzet rondom het versterken
van de interne markt, verwijs ik graag naar de interne markt actieagenda.2
5. De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Nationale
Technologie Strategie. Deze leden zijn benieuwd hoe het Nederlandse kabinet denkt
de sleutel technologieën in te passen in een toekomstige Europese Technologie strategie.
Zijn er vergelijkbare documenten van andere landen en is er al een analyse hoe de
competenties van de verschillende landen in elkaar passen? Op welke technologieën
is er sprake van concurrentie binnen Europa en waar werken we al sterk samen?
Zoals eerder aangegeven is Nederland is de eerste EU-lidstaat met een Nationale Technologiestrategie
en is Nederland voorstander van een Europese technologiestrategie. De Nationale Technologiestrategie
toont sterke overeenkomsten met de lijst met de kritische technologiegebieden zoals
aangewezen in de aanbeveling van de Commissie op 3 oktober jl. Het is dan ook de verwachting
dat de lidstaten die zich herkennen in de lijst van de Europese Commissie ook raakvlakken
zullen zien met de Nationale Technologiestrategie. Bij het samenstellen van de Nationale
Technologiestrategie is kennisgenomen van vergelijkbare trajecten uit het Verenigd
Koninkrijk, Japan, Zuid-Korea en Australië. Het gaat hier respectievelijk om het Science
& Technology Framework, Society 5.0, het Fifth Science & Technology Master Plan en
de Critical Technologies Policy. Met name de strategieën van de drie eerstgenoemde
landen komen qua opzet het dichtst in de buurt van de Nationale Technologiestrategie.
Bij het selecteren van de sleuteltechnologieën voor de Nationale Technologiestrategie
zijn vier essentiële criteria gehanteerd: de bijdrage aan (i) het verdienvermogen
van Nederland; (ii) de nationale veiligheid; (iii) het bieden van oplossingen voor
grote maatschappelijke uitdagingen; (iv) het behoud van technologisch leiderschap
vanuit de huidige positie op technologie. Met name bij het eerste en het laatste criterium
zijn de comparatieve voordelen van lidstaten meegewogen in de totstandkoming van de
Nationale Technologiestrategie. Een substantieel deel van het Nederlandse verdienvermogen
is bijvoorbeeld afhankelijk van de interne markt, en Nederland heeft aanzienlijke
kansen op technologisch leiderschap binnen enkele sleuteltechnologieën.
Op de meeste technologieën, bestaat zowel op nationaal, EU en internationaal-niveau
concurrentie maar ook samenwerking tussen bedrijven. Het is daarom wenselijk om op
EU-niveau een gecoördineerde aanpak te hebben met betrekking tot het ontwikkelen van
technologieën zodat lidstaten elkaar kunnen versterken.
6. De leden van de NSC-fractie vinden de huidige afhankelijkheid van Nederland van
Amerikaanse cloudproviders een risico. Heeft de Minister zicht op of dit risico ook
in andere EU-landen wordt erkend? Zou de Minister dit onderwerp op willen brengen
in de break-out sessies?
In Europa wordt breder erkend dat de afhankelijkheid van een beperkt aantal cloudproviders
problematisch kan zijn, zowel economisch als op het gebied van digitale open strategische
autonomie. Op 15 oktober 2020 hebben de lidstaten van de Europese Unie daarom een
verklaring ondertekend3. Hierin komen de ondertekenende lidstaten overeen om samen te werken aan de uitrol
van veerkrachtige en concurrerende cloudinfrastructuur en -diensten in heel Europa.
Het Important Project of Common European Interest on the next generation Cloud Infrastructure
and Services (IPCEI CIS) is een van de manieren waarop hier gevolg aan wordt gegeven,
naast bijvoorbeeld GAIA-X. U bent op 21 december 2023 reeds over de IPCEI CIS geïnformeerd
middels de beantwoording van vragen van uw fractie4 en een Kamerbrief5. Ook hebben de lidstaten van de EU aan akkoord bereikt op de Dataverordening6. Door de bepalingen gericht op cloudproviders in deze wetgeving wordt de economische
afhankelijkheid van dergelijke bedrijven verminderd. Het is daarom in mijn optiek
niet direct noodzakelijk om dit onderwerp te agenderen tijdens break-out sessies.
7. De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen over schaars technologisch talent.
Deze leden krijgen de indruk dat Nederland relatief veel kenniswerkers aan zich weet
te binden en te behouden. Kent de Minister de cijfers achter dit vermoeden? Hoe wordt
daar door andere EU-lidstaten naar gekeken? Is het mogelijk om een traject in te zetten
om tot afspraken of een gelijk speelveld te komen op dit vlak?
Ik deel de zorgen van de NSC fractie over de schaarste van technologisch talent. Grote
bedrijven als ASML, maar ook start- en scale-ups, zijn voor hun groei afhankelijk
van technologisch talent. Ik krijg signalen dat het voor bedrijven moeilijker is om
aan internationaal talent te komen door de negatieve beeldvorming rond de 30%-regeling
en kennismigratie.
Het is lastig te bepalen wat de relativiteit van het Nederlandse succes is in het
aantrekken en behouden van talent. We weten op dit moment alleen waarom kenniswerkers
voor Nederland kiezen en niet waarom er niet voor Nederland is gekozen. De voornaamste
redenen van kennismigranten om voor Nederland te kiezen zijn7: kwaliteit van het bedrijf (84%), veiligheid (83,8%), leefomgeving (77,5%), cultuur
en manier van leven (72,1%) en voordelige financiële regelingen (71,3%).8 Onderzoek naar keuzes van kennismigranten van het WODC laat zien dat financiële regelingen
en mogelijkheden voor permanent verblijf kennismigranten, die twijfelen of een voorkeur
hebben voor een ander land, een zetje kunnen geven om toch voor Nederland te kiezen.9 Op dit moment wordt via het WODC onderzocht welke factoren de vestigingskeuze van
internationaal talent bepalen en welke factoren, inclusief het Nederlandse beleid,
doorslaggevend zijn. Dit geeft mogelijk ook inzicht in waarom internationaal talent
voor een ander EU-land heeft gekozen. Dit onderzoek zal in 2024 worden gepubliceerd.
Een recent IND-studie naar kenniswerkers uit cohort 2014 toont aan dat een minderheid
van de kenniswerkers (35%) 6–7 jaar, nadat hun eerste vergunning inging, (nog) in
Nederland is.10 Als kenniswerkers vertrokken, gebeurde dit relatief vaak binnen twee jaar nadat de
verblijfsvergunning inging. De meesten gingen terug naar het land van herkomst. In
totaal ontving een minderheid (10%) van de kenniswerkers uit dit cohort een vergunning
voor onbepaalde tijd.
Internationaal concurreert Nederland om kennis en technologisch geschoold talent.
Veel lidstaten hebben net als Nederland aantrekkelijke regelingen om internationaal
toptalent aan te trekken. Doorgaans zijn deze regels afgestemd op de kosten voor levensonderhoud
waarmee men een internationaal gelijk speelveld probeert te creëren met bijvoorbeeld
landen als de VS, het VK of Canada. Harmonisatie op Europees vlak lijkt niet opportuun,
omdat de landen en nationale belastingregels daarvoor te verschillend zijn. De Europese
Unie kent de mogelijkheid voor internationaal toptalent van buiten de EU om de Blauwe
Kaart aan te vragen. Het doel van deze regeling is het bevorderen van toelating van
hooggekwalificeerde werknemers binnen de EU. Deze regeling kent ook beperkte intra-EU
mobiliteit, hetgeen nationale regelingen niet kunnen bewerkstellingen.
8. De leden van de NSC-fractie lezen dat er gesproken gaat worden over Horizon Europe.
Wat is de mening van de Minister over de hoogte van de bedragen in dit programma in
verhouding tot vergelijkbare budgetten in de VS en Azië? Welke EU landen stellen naast
het EU-pakket op nationaal niveau de grootste innovatiesubsidies beschikbaar? Wat
is er nodig om binnen de EU het gelijk speelveld op dit gebied te bevorderen?
De gehele EU investeerde in 2021 € 331 miljard in onderzoek en innovatie (O&I), een
toename van 45% in tien jaar. Ondanks deze stijging, blijven de O&I-uitgaven van de
EU van 2,16% in verhouding tot het bbp achter op die van China (2,43%) en de VS (3,46%).
De EU hanteert de Lissabondoelstelling voor O&I van 3% van het bbp. In Europa en elders
in de wereld zijn het vooral de meer ontwikkelde, innovatieve landen die deze doelstelling
behalen. Wat betreft overheidsinvesteringen in O&I in de EU zijn Duitsland (1,11%
van het bbp) en Finland (0,9% van het bbp) koplopers. Nederland staat met 0,79% achter
deze landen, maar wel boven het EU-gemiddelde van 0,74% van het bbp11.
Het percentage is niet alleen van belang, maar ook de wijze waarop en waaraan financiering
voor O&I wordt ingezet. Alleen excellent onderzoek en innovatie leiden tot nieuwe
kennis, vergroting van het concurrentievermogen en maatschappelijke impact.
Met een budget van € 95,5 miljard is Horizon Europe het grootste grensoverschrijdend
programma voor O&I ter wereld. Het is van belang dat dit programma blijft voorzien
in stevige investeringen in fundamenteel en ongebonden onderzoek en talentontwikkeling,
innovatie en technologie en maatschappelijke uitdagingen, om zo als Europa te kunnen
concurreren met de rest van de wereld.
Het is van belang in de realisatie van open strategische autonomie én in economisch
belang dat Nederland en Europa blijven investeren in O&I en dat Nederland actief inzet
op een investering van 3% bbp in O&I. Om het gelijke speelveld te bevorderen zouden
de landen die onder het Europese gemiddelde zitten nationaal meer moeten investeren
in onderzoek en ontwikkeling. Daarnaast kunnen deze landen meer financiering uit de
fondsen onder Cohesiebeleid inzetten voor O&I. Voor het kabinet blijft het van groot
belang dat de middelen uit Horizon Europe worden toegewezen op basis van excellentie.
Dat wil zeggen dat dat de beste projecten subsidie krijgen. Het kabinet zet zich hier
blijvend voor in.
9. Tot slot willen de leden van de NSC-fractie benadrukken een Europese strategie
voor het diversifiëren van grondstoffen afhankelijkheden belangrijk te vinden. Handelsverdragen
zijn een instrument op dit vlak. Ziet de Minister nog andere instrumenten die helpen
bij het zekerstellen van beschikbaarheid van kritieke grondstoffen? Met welke landen
in de wereld zet Europa op dit moment de belangrijkste stappen op dit gebied?
Naast diversificatie via internationale samenwerkingen, zet het kabinet volgens de
handelingsperspectieven van de Nationale Grondstoffenstrategie in op circulariteit
en innovatie, duurzame Europese mijnbouw en raffinage, verduurzaming internationale
ketens en kennisopbouw en monitoring om de toelevering van kritieke grondstoffen zeker
te stellen. Door in te zetten op circulariteit en innovatie van producten wordt de
waarde, ook van de hierin verwerkte kritieke grondstoffen, behouden en kunnen we deze
opnieuw gebruiken in plaats van nieuwe grondstoffen te importeren. Daarmee dragen
circulariteit en innovatie bij aan de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen. De
EU heeft reeds kritieke grondstoffen partnerschappen afgesloten met Canada, Oekraïne,
Kazachstan, Namibië, Argentinië, Chili, de Democratische Republiek Congo (DRC), Zambia
en Groenland. Om invulling te geven aan deze partnerschappen worden roadmaps opgesteld
die concrete projecten en onderwerpen voor internationale samenwerking bevatten. Aandachtsgebieden
binnen de partnerschappen zijn 1) integratie in duurzame kritieke grondstoffenwaardeketens
van het land, 2) samenwerking in R&D en innovatie, 3) samenwerking om te komen tot
een duurzame en verantwoorde productie, 4) mobilisatie van financiering voor de ontwikkeling
van infrastructuur en 5) capaciteitsopbouw, training en ontwikkeling van vaardigheden.
Onder meer Global Gateway projecten van de EU met ontwikkelingslanden zijn hierbij
instrumenteel. Mede op verzoek van Nederland richten Global Gateway projecten zich
ook op waardeketens van kritieke grondstoffen. Door gebruik te maken van zowel ontwikkelings-
als handels- en investeringsinstrumenten, versterkt de EU met Global Gateway haar
aanbod aan en positie in deze landen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ter
voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen (Raad) op 8 en 9 februari aanstaande
en de prioriteiten die België stelt in haar voorzitterschap. Deze leden wensen de
Minister nog enkele vragen voor te leggen over de ingekomen stukken en de positionering
van Nederland hierop.
10. De leden van de D66-fractie willen nog kort terugblikken op het bereiken van het
politieke akkoord op de Net Zero Industry Act (NZIA) tijdens de Raad van 7 december
2023. Op dit moment wordt er als vervolgstap daarop gesproken tussen de Raad en het
Europese Parlement over de definitieve tekst. Kan de Minister vooruitblikken hoe dit
proces is ingericht? Wanneer verwacht zij een concepttekst? Is er een inzet die Nederland
wil bereiken die afwijkt van andere lidstaten? Zo ja, om welke inzet gaat dit? Op
welke manier probeert de Minister daar nader te komen tot andersdenkende lidstaten?
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 7 en 8 december jl. is er een Raadsmandaat
aangenomen op de Net Zero Industry Act. Tijdens de Raad was er brede steun door de lidstaten voor de Algemene Oriëntatie
op de Net Zero Industry Act (NZIA). Het kabinet is tevreden met een aantal belangrijk behaalde veranderingen
in de NZIA ten opzichte van het originele Commissievoorstel. Met name het artikel
over Carbon Capture Storage (CCS) waarbij Nederland een belangrijke wijziging heeft
aangebracht, en de steun van de Commissie en een tal van andere lidstaten over de
Accelaration Areas. Een gevoelig punt tijdens de onderhandelingen was het artikel
over veilingen. Tot kort voor de RvC stonden cruciale percentages ter discussie. Uiteindelijk
is er door alle lidstaten ingestemd met de tekst die voorlag. De Triloogfase is inmiddels
in volle gang, en de verwachting is dat midden februari een akkoord wordt bereikt.
Rond die tijd zal er ook een concepttekst zijn. Nederland zet zich ervoor in om zo
veel mogelijk vast te houden aan het Raadsmandaat tijdens de onderhandelingen met
het parlement en de Commissie. Tijdens de Trilogen staat Nederland in nauw contact
met de andere lidstaten en het Belgisch voorzitterschap om dit te bereiken.
11. De leden van de D66-fractie juichen de toon van het Belgische voorzitterschap
toe. België agendeert belangrijke prioriteiten, zoals een groene en rechtvaardige
transitie, Europa als wereldspeler, en het Europese concurrentievermogen versterken.
Kan de Minister voor alle zes punten ingaan wat haar inzet is en op welke manier zij
daarbij met België optrekt. Welke andere landen denken gelijkgestemd over deze zes
prioriteiten? Op welke manier werkt de Minister eraan om op deze prioriteiten toch
concrete resultaten te boeken, ondanks dat er in het Europese Parlement richting de
verkiezingen in juli weinig besluitvorming plaatsvindt?
In verband met de aanstaande verkiezingen voor het Europees Parlement zal het Belgisch
voorzitterschap in februari zo veel mogelijk lopende triloogonderhandelingen proberen
af te ronden (waaronder op het Strategic Technology European Platform, NZIA, etc.).
Tegelijkertijd zal het voorzitterschap algemene oriëntaties proberen te bereiken op
o.a. de Verordening over bestrijding van late betalingen in handelstransacties en
de Verordening dwanglicenties voor crisisbeheersing. De inzet van het kabinet op voorgenoemde
onderwerpen is eerder met de Kamer gedeeld via de respectievelijke BNC-fiches.
Het Belgisch voorzitterschap is daarnaast voornemens om het komende half jaar verschillende
Raadsconclusies aan te nemen ter voorbereiding op de Strategische Agenda van de Europese
Raad en het aantreden van een nieuwe Commissie. Het voorzitterschap voorziet voor
de Raad voor Concurrentievermogen van mei conclusies over de toekomst van industriebeleid
en de toekomst van de interne markt. De lidstaten zullen tijdens het beleidsdebat
van de informele Raad voor Concurrentievermogen in februari voor het eerst van gedachte
wisselen over de inhoud van deze conclusies. De inzet van het kabinet voor het beleidsdebat
is via de geannoteerde agenda met de Kamer gedeeld.
Tevens is op Fins initiatief een gezamenlijk non-paper voorbereid met input op het
terrein van de interne markt. Het paper is gedeeld met de Commissie en met de Italiaanse
oud-premier Enrico Letta, auteur van het onafhankelijke rapport over de toekomst van
de interne markt. In totaal hebben vijftien lidstaten, waaronder Nederland, het non-paper
gesteund. De inzet uit het non-paper sluit aan op de kabinetsinzet in de interne-markt
actieagenda. Zo wordt in het non-paper gepleit voor meer politiek eigenaarschap op
alle beleidsterreinen en alle niveaus, voor concrete acties en voor het meenemen van
het interne-marktperspectief bij de ontwikkeling van nieuw beleid. Beleid moet zo
veel mogelijk worden gebaseerd op feiten en behoeften uit de praktijk, oftewel van
ondernemers en burgers. Naast deze algemene uitgangspunten bevat het non-paper een
palet aan concrete suggesties wat betreft onder meer het vrij verkeer van diensten
en goederen, erkenning van beroepskwalificaties en handhaving en implementatie.
12. Deze leden steunen het Belgische voorzitterschap ook in het afronden van de richtlijn
inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid
(de IMVO-wetgeving). Kan de Minister een tijdspad schetsen voor het afronden van deze
richtlijn? Hoe werkt zij er zelf aan om afronding op schema te houden? Kan de Minister
het speelveld schetsen?
Op 14 december jl. hebben de Raad, het Europees Parlement en de Commissie een voorlopig
politiek akkoord bereikt over de Europese IMVO-richtlijn, de Corporate Sustainability
Due Diligence Directive (CSDDD). Hiervoor is binnen het kabinet de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking eerstverantwoordelijk. Het bereikte akkoord moet
nog openbaar worden gemaakt en formeel worden goedgekeurd door de Raad en het Europees
Parlement na een periode van ongeveer acht weken juridische controles en vertalingen.
De stemmingen vinden naar verwachting in het voorjaar plaats. Het kabinet blijft een
spoedige afronding van deze richtlijn steunen. Zowel het Belgische voorzitterschap
van de Raad als het Europees Parlement, die verantwoordelijk zijn voor de processtappen
die nog gezet moeten worden, ondersteunen dit streven. Uw Kamer wordt over de uitkomst
van het politieke akkoord binnenkort nader geïnformeerd en ontvangt daarbij ook een
appreciatie van het kabinet met het voorgenomen Nederlandse standpunt en een inschatting
van het krachtenveld.
13. De leden van de D66-fractie steunen de Minister in haar inzet voor het gesprek
over de toekomst van de interne markt. Deze leden herkennen de inzet van de Minister
dat economische weerbaarheid moet worden vergroot waarbij oog is voor een open Europese
economie. Deze leden vragen de Minister of zij zich tijdens dit gesprek ook hard zal
maken voor het stimuleren van het duurzame concurrentievermogen van de EU. Op welke
manier kunnen we ervoor zorgen dat lidstaten grotere stappen kunnen zetten op hun
klimaataanpak, hun duurzame verdienvermogen en hun grondstoffenstrategie? Op welke
manier kan de volledige keten, zoals ondersteunende midden- en kleinbedrijven (mkb),
worden meegenomen? Kaart de Minister aan dat het van belang is om een eerlijk speelveld
te behouden, maar daarnaast ook duurzaam verdienvermogen aan te jagen? Wat is haar
inzet daarop en hoe zorgt zij ervoor dat lidstaten meer vrijheid krijgen om voor hen
belangrijke en versterkende duurzame bedrijvigheid te stimuleren?
Voor 2030 is het doel ten minste 55% reductie en klimaatneutraliteit in 2050. Daarmee
is het reductiepad richting 2030 duidelijk gemaakt. Een doelstelling geeft zekerheid
aan bedrijven, zodat zij de benodigde stappen kunnen gaan zetten. Door op een ambitieuze
doelstelling in te zetten kunnen lidstaten en bedrijven aangemoedigd worden grotere
stappen te zetten. Met initiatieven zoals RepowerEU, REDIII en de Net-Zero Industry
Act, de Critical Raw Materials Act en de elektriciteitsmarkthervorming worden lidstaten
geholpen om de energietransitie te versnellen en ook doelen te zetten op het gebied
van grondstoffengebruik en herkomst. Van deze initiatieven, waaronder bijvoorbeeld
versnelde vergunningverlening in REDIII en de Net-Zero Industry Act kunnen ook mkb’ers
profiteren.
Voor het kabinet is een gelijk speelveld op de interne markt van belang. Een goed
functionerende interne markt brengt groei en schaalvergroting voor bedrijven. Voor
de Europese horizontale interne marktstrategie, wordt geput uit de eigen interne-markt
actieagenda. Hierin staan de prioriteiten van het Kabinet benoemd als het gaat om
versterking van de interne markt, namelijk: arbeidsmobiliteit, digitalisering, vergroening
en algemene randvoorwaarden. Deze prioriteiten ondersteunen het Nederlandse industriebeleid.
Bovenop meer horizontaal beleid om de economie te versterken steunt het kabinet gerichte
investeringen in strategische waardeketens die bij kunnen dragen aan het versnellen
van de transities, ons verdienvermogen en het terugdringen van risicovolle strategische
afhankelijkheden. Dit doen we door een sterke inzet op onderzoek, ontwikkeling en
innovatie, O&O&I, via o.a. Horizon Europe en het Innovatiefonds, maar ook via Europese
projecten, zogenaamde Important Projects of Common European Interests (IPCEIs).
14. Kan de Minister tot slot ingaan op het rapport van Mario Draghi over de toekomst
van het Europees concurrentievermogen? Wanneer wordt deze verwacht? Welke inzet heeft
Nederland hierin meegegeven?
Europese Commissievoorzitter Von der Leyen heeft tijdens de Staat van de Unie 2023
aangekondigd dat Mario Draghi een rapport zal schrijven over de toekomst van het Europees
concurrentievermogen. Dit rapport wordt verwacht na de Europese verkiezingen van juni
en voorafgaand aan het aantreden van de nieuwe Commissie. Het is vooralsnog onbekend
of Draghi ten behoeve van zijn rapport consultaties met EU-lidstaten zal houden.
15. Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog vragen over de invloed van de
huidige stand van zaken in Nederland, waarbij EU-kritische partijen aan de onderhandelingstafel
zitten, op Europese samenwerking. Hoe kijken andere landen aan tegen het politieke
landschap in Nederland en de bedreigingen die opvattingen als het sluiten van de deur
voor kennismigranten en internationale studenten, EU-sceptisme en het niet serieus
nemen van eerder gemaakte Europese afspraken (zoals bijvoorbeeld het Klimaatakkoord
van Parijs) vormen voor Europese cohesie en samenwerking? Kan de Minister specificeren
of en zo ja hoe dit de rol van Nederland in de Raad beïnvloedt?
In de EU vinden doorlopend nationale verkiezingen plaats. De verkiezingsuitslag en
mogelijke verschuivingen in het nationale politieke landschap kunnen potentieel gevolgen
hebben voor de Europese beleidsinzet van een lidstaat en daarmee zorgen voor een veranderend
Europees krachtenveld en wisselende rollen van lidstaten in de Raad. Om die reden
worden nationale verkiezingen en de daaropvolgende coalitieonderhandelingen dan ook
in alle EU-lidstaten met interesse gevolgd. Het kabinet kan niet beoordelen hoe andere
landen kijken naar het Nederlandse krachtenveld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de informele
Raad voor Concurrentievermogen.
16. De leden van de BBB-fractie lezen dat de Minister het initiatief van de Europese
Commissie om rapportageverplichtingen voor het bedrijfsleven met 25 procent te verminderen
verwelkomt. Deze leden vragen de Minister om verdere uitleg over hoe deze vermindering
in Nederland in de praktijk zal worden gebracht en of er al enig idee is welke rapportageverplichtingen
in vermindering gebracht zullen worden.
Het streven om de regeldruk die voortvloeit uit rapportageverplichtingen met 25% te
verminderen is een doelstelling die de Commissie voor zichzelf heeft geformuleerd
en die betrekking heeft op EU-regelgeving.
De Commissie heeft voorstellen gedaan om op diverse gebieden zaken te vereenvoudigen
en verplichtingen in te trekken om aan de doelstelling te voldoen. Het gaat bijvoorbeeld
om maatregelen op het terrein van banken en verzekeraars, de chemische en farmaceutische
industrie, transport per spoor en over de weg en het bijhouden van Europese statistieken.
Maar bijvoorbeeld ook om de rapportagestandaarden onder de duurzaamheidsrapportagerichtlijn,
de Corporate Sustainability Reporting Directive. In 2024 zullen nieuwe voorstellen volgen.
Als de Raad van Ministers van de EU en het Europees Parlement de voorstellen goedkeuren
en de regelgeving – voor zover die geen rechtstreekse werking heeft – door Nederland
en de andere lidstaten wordt geïmplementeerd, zal de aangepaste regelgeving ook in
de Nederlandse praktijk gaan gelden.
17. De leden van de BBB-fractie lezen dat een groep lidstaten, waaronder Nederland,
voorstelt om te werken aan een nieuwe horizontale interne marktstrategie ter vervanging
van de oude Lissabonstrategie. Deze leden vragen wat de Nederlandse accenten en prioriteiten
zijn ten aanzien van het Europese industriebeleid, de daarbij horende staatssteunkaders
en hoe deze vormgegeven moeten worden. Daarbij vragen deze leden ook hoe de accenten
van Nederland verschillen met die van Europese industriegrootmachten en wat Nederland
zou moeten overnemen, en hoe dit vervolgens in beleid zal worden omgezet.
De gebundelde economische kracht van de EU-lidstaten stelt ons in staat om gewicht
in de schaal te leggen in de wereld. Dit is cruciaal voor zowel verduurzaming, digitalisering
als open strategische autonomie. Daarom zet het kabinet zich in voor het versterken
van het Europese concurrentievermogen. De interne markt en het Europees industriebeleid
zijn hierbij belangrijke onderdelen die elkaar versterken.
De interne markt is de basis voor een sterke Europese mondiale concurrentiepositie.
Een goed functionerende interne markt brengt groei en schaalvergroting voor bedrijven.
Voor de Europese horizontale interne marktstrategie, wordt geput uit de eigen interne-markt
actieagenda. Hierin staan de prioriteiten van het Kabinet benoemd als het gaat om
versterking van de interne markt, namelijk: arbeidsmobiliteit, digitalisering, vergroening
en algemene randvoorwaarden. Deze prioriteiten ondersteunen het Nederlandse industriebeleid.
Recent heb ik het rapport over kansrijke groeimarkten en de nationale technologie
strategie (NTS)12 naar de Kamer gestuurd. Het rapport groeimarkten brengt de kansrijke groeimarkten
voor Nederland in kaart en de NTS biedt aanknopingspunten voor een strategisch technologiebeleid
en stelt daarbij tien sleuteltechnologieën centraal. Beide stukken helpen om invulling
te geven aan onze prioriteiten op industriebeleid. Ik noem hieronder een aantal prioriteiten.
Vanuit bedrijven heb ik eerder signalen ontvangen dat er behoefte is aan voorspelbaar
beleid. Dit is een van de uitgangspunten voor het Nederlands vestigings-en ondernemingsklimaat.
Er is niet alleen een noodzaak voor voorspelbaar beleid op nationaal niveau maar ook
op Europees.
Bovenop meer horizontaal beleid om de economie te versterken steunt het kabinet gerichte
investeringen in strategische waardeketens die bij kunnen dragen aan het versnellen
van de transities, ons verdienvermogen en het terugdringen van risicovolle strategische
afhankelijkheden. Dit doen we door een sterke inzet op onderzoek, ontwikkeling en
innovatie, O&O&I, via o.a. Horizon Europe en het Innovatiefonds, maar ook via Europese
projecten, zogenaamde Important Projects of Common European Interests (IPCEIs).
In de EU hebben Frankrijk en Duitsland zich de afgelopen Commissieperiode ingespannen
om meer financiële ruimte te krijgen in de EU ook grootschalige investeringsprojecten
op te zetten die zij nodig achtten om internationaal concurrerend te blijven. Zij
hebben hiertoe meermaals opgeroepen om de staatssteunkaders te verruimen en ook de
mededingingsregels te versoepelen. Sinds de energiecrisis zijn beide landen vooral
bezig om de energieprijzen in hun land te verlagen om het nadeel voor de concurrentiepositie
van hun industrie te minimaliseren. Frankrijk pleit daarnaast actiever dan Duitsland
voor strategische autonomie van de EU en neemt een ambitieuzere positie in rondom
de verschillende Acts, zoals de Net-Zero Industry Act, dan Duitsland. Nederland is
in vergelijking met deze landen iets terughoudender met staatssteun en pleit voor
een gelijk speelveld op de interne markt. Het kabinet is van mening dat ondanks de
hogere energieprijs Nederland nog steeds een goed vestigingsklimaat heeft13.
Nederland zet erop in dat de EU breder kijkt dan enkel staatssteun bij het stimuleren
van strategische waardeketens. Zo moet ook gekeken worden naar andere zaken die het
vestigingsklimaat kunnen stimuleren en moet er voor stimulering van een strategische
waardeketen naar het gehele scala aan instrumenten worden gekeken. Dit betekent dat
ook instrumenten zoals aanbesteden, vaardigheden, infrastructuur, economische veiligheid
en vergunningen opgenomen moeten worden en middels een gezamenlijke strategie samengewerkt
moet worden tussen de lidstaten. Nederland ondersteunt de verschillende Acts en IPCEIs
als instrumenten waarin samen investeringen in strategische waardeketens gecoördineerd
kunnen worden. Door samenwerking kunnen ook negatieve effecten voor het gelijke speelveld
op de Interne Markt geminimaliseerd worden en kan de Europese concurrentiepositie
internationaal versterkt worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
daarover enkele vragen en opmerkingen.
18. De leden van de Volt-fractie onderschrijven het belang van een voorspelbaar en
coherent beleidskader voor de interne markt en zijn daarom positief gestemd over het
introduceren van specifieke doelen voor het lange termijn concurrentievermogen. Deze
leden willen van de Minister weten welke concrete doelen zij voor ogen heeft en welke
instrumenten er zijn om die doelen te behalen. Zijn deze doelen ook Europees? Wat
beogen deze doelen?
Op 16 maart 2023 heeft de Commissie de mededeling Concurrentievermogen van de EU op
lange termijn: blik op de periode na 2030 uitgebracht.14 Daarin zijn zeventien key performance indicator («KPI’s») geïntroduceerd, om daarmee
het Europees concurrentievermogen op de lange termijn inzichtelijk te maken. Deze
toetsen de voortgang op de interne markt, toegang tot privaat kapitaal en investeringen,
publieke investeringen en infrastructuur, onderzoek en innovatie, energie, circulariteit,
digitalisering, onderwijs en vaardigheden, handel en open strategische autonomie en
een groeiversterkend regelgevingsraamwerk.
De belangrijkste thema’s om het lange termijn concurrentievermogen te versterken staan
hierin benoemd en meetbaar.
Eind 2023 heb ik u een onderzoek naar groeimarkten en een Nationale Technologiestrategie
gestuurd, waarbij kansrijke markten gekoppeld worden aan de sterktes van onze economie.
Daarin stel ik voor extra in te zetten op sleutel technologieën die sterk gepositioneerd
zijn in Nederland en veel bijdragen aan ons toekomstig verdienvermogen, aan het oplossen
van maatschappelijke uitdagingen en/of het versterken van onze nationale en economische
veiligheid.
Niet alleen kan de inzet op groeimarkten en onze Nationale Technologiestrategie mede
bepalen wat onze Nederlandse inzet in Europa zal zijn, zoals de Nederlandse inzet
op de opvolger van het Horizon Europa-programma. Ik zal ook pleiten dat Europees een
soortgelijke groeimarktenaanpak op gang wordt gebracht. Of en welke specifieke KPIs
daarvoor relevant kunnen zijn is een proces dat ik graag met de Commissie en gezamenlijke
lidstaten oppak.
Wel zie ik het bereiken van de Lissabon doelstelling van 3% van het bruto nationaal
product voor onderzoek en innovatie als een wezenlijk doel en zouden onze nationale
en Europese scores voor «verkopen van nieuw-tot-markt en nieuw-tot-bedrijf innovaties»
verbeterd kunnen worden.15
19. De leden van de Volt-fractie beamen het belang van technologisch leiderschap op
kritische sectoren waaronder duurzame energietechnologie en de digitale economie.
Deze leden zijn ook positief over de inzet van de Minister om strategisch, groen en
digitaal industriebeleid te realiseren waarin private investeringen worden aangetrokken
en innovatieve oplossingen in de hele waardeketen worden gestimuleerd. Om private
investeerders te vergemakkelijken om in de EU te investeren is het vervolmaken van
de kapitaalmarktunie van groot belang. Is de Minister voornemens om het vervolmaken
van de kapitaalmarktunie ook bij haar collega’s aandacht voor te vragen? Is de Minister
het met deze leden eens dat het snel vervolmaken van de kapitaalmarktunie private
investeringen kan stimuleren in de Europese Unie? Welke barrières zijn er nu nog voor
het vervolmaken van de kapitaalmarktunie? Kan de Minister concreet inzicht geven in
hoe private investeringen worden aangetrokken voor strategisch, groene en digitale
doelen?
Het kabinet deelt de opvatting van de Volt-fractie dat versterking van de kapitaalmarktunie
van groot belang is voor het stimuleren van private investeringen, voor het vergroten
van het Europese concurrentievermogen en voor een stabiele en weerbare Economische
en Monetaire Unie. In Raadsbesprekingen, bilaterale gesprekken en bij onderhandelingen
over nieuwe wetgevende voorstellen benadruk ik, evenals andere kabinetsleden, regelmatig
het belang om verder te werken aan verdieping en integratie van de kapitaalmarkten
in Europa.
Bedrijven in Nederland, evenals in andere EU-lidstaten, zijn doorgaans sterk afhankelijk
van bancaire kredietverlening voor hun financiering. Een verbreding van het aanbod
met meer alternatieve, marktfinancieringsopties is wenselijk. De in internationaal
opzicht achterblijvende ontwikkeling van de Europese kapitaalmarkten kan bijvoorbeeld
voor bepaalde bedrijven, met name in de start- en scale-up fase, een belemmering vormen
als zij behoefte hebben aan risicokapitaal voor groei of innovatie. Dat vergt doorgaans
een hogere risicobereidheid van de financier of investeerder, alsmede betere aanwending
van het beschikbare private kapitaal in de EU.16
De versterking van de kapitaalmarktunie staat prominent in het werkprogramma van de
Eurogroep. In de afgelopen maanden hebben verschillende internationale instellingen
en de Ministers van Financiën hun opvattingen hierover naar voren gebracht en hebben
private stakeholders presentaties gegeven over de uitdagingen die resteren voor het
mobiliseren van kapitaal voor investeringen in bedrijven en de transities. Die uitdagingen
zijn onder andere de fragmentatie van de markten door verschillen in nationale regelgevende
kaders en kapitaalmarkt toezicht, verschillen in het ontwikkelingsniveau van nationale
pensioenstelsels en beperkte financiële geletterdheid van consumenten en ondernemers.17
Het streven van de Eurogroep-voorzitter is om in maart 2024 een strategische visie
overeen te komen en daarin prioriteiten te identificeren om de kapitaalmarktunie verder
te ontwikkelen, naast de voorstellen volgend uit het tweede kapitaalmarktunie actieplan
waarover momenteel onderhandelingen lopen. De strategische visie kan als input dienen
voor de nieuwe Commissie. In de geannoteerde agenda’s voor de Eurogroep besprekingen
wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet van het kabinet.
20. De leden van de Volt-fractie zien het grote belang van het aantrekken en aanjagen
van private investeringen in kritische sectoren. Echter, zijn uitbreidingsmogelijkheden
naar andere lidstaten ook van groot belang voor het behouden van innovatieve bedrijven
maar daar zijn nog veel barrières op het gebied van wet- en regelgeving. Onderschrijft
de Minister het belang van het vergemakkelijken van de uitbreidingsmogelijkheden voor
innovatieve bedrijven binnen de Europese Unie om ze zodoende hier ook te behouden?
Zo ja, gaat de Minister dit onder de aandacht brengen bij haar collega’s in de Raad
en kan ze inzicht geven in wat er nu concreet wordt gedaan om de belemmeringen en
barrières voor uitbreiding weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in voor een goed werkende Europese interne markt, zodat bedrijven
grensoverschrijdend kunnen werken en groeien. Met de interne markt actie agenda kijk
ik gericht hoe belemmeringen op de interne markt weg te nemen. Daarnaast is er een
noodzaak voor het verder versterken van de kapitaalmarktunie zodat meer private investeringen
worden aangetrokken, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 18.
21. De leden van de Volt-fractie zien ook de uitdagingen die startups en scale-ups
hebben omtrent valorisatie. Het vermijden van de Valley of Death en betere ondersteuning
voor deze bedrijven is noodzakelijk om ons toekomstig verdienvermogen te realiseren.
Deze leden zien in ieder geval uitdagingen op het gebied van het aantrekken van talent,
gebrek aan financiering, verschillende wet- en regelgeving per lidstaat en belemmeringen
voor uitbreidingsmogelijkheden. Kan de Minister reflecteren op de voorgenoemde uitdagingen
van de leden en daarbij per uitdaging ingaan of zij dit ook als uitdaging ziet en
wat er nu wordt gedaan om deze uitdagingen op te lossen? Kan de minsister ook inzicht
geven in welke concrete obstakels er zijn voor startups en scale-ups waardoor ze in
de Valley of Death terecht komen?
Het aantrekken van talent is voor startups en scale-ups een uitdaging. Het kabinet
heeft hier de afgelopen jaren dan ook verschillende maatregelen op genomen. Zo is
de aanvraagprocedure in de pilotregeling verblijfsvergunning voor essentieel startup
personeel voor kennismigranten vereenvoudigd en worden verbeteringen aangebracht in
de verblijfsvergunning voor startups, zoals een verlenging van de looptijd van een
naar twee jaar. Hierdoor hebben startups langer de tijd om zich te bewijzen.
Gebrek aan financiering voor startups en scale-ups vormt eveneens een aandachtspunt.
De Valley of Death wordt primair gekenmerkt door het ontbreken van een reputatie en
trackrecord van een startup. Voor veel startups is het met name moeilijk om financiering
te vinden voor het omzetten van technologische kennis naar een succesvol commercieel
product dat geschikt is voor de markt. Voor deeptech startups is dit veelal nog moeilijker,
omdat de ontwikkeling vaak duurder en langduriger is en het product zelf doorgaans
markt creërend is. Toepassingsmogelijkheden zijn vaak nog niet uitgekristalliseerd,
terwijl er wel al forse investeringen gevraagd worden. In de opschalingsfase kunnen
traditionele financieringsmechanismen tekortschieten. Het kabinet heeft verschillende
stappen gezet, zoals de oprichting van Invest-NL en het DeepTech fonds daarbinnen.
Ook zijn instrumenten opgezet in samenwerking met de EU, zoals het Dutch Venture Initiative
en ETCI en is het landelijk dekkend stelsel van regionale ontwikkelingsmaatschappijen
voltooid. Andere voorbeelden zijn de durfkapitaalinstrumenten uit het Toekomstfonds,
waarbinnen regelingen als Seed Capital en VroegeFaseFinanciering zijn geïntensiveerd.
Momenteel wordt het durfkapitaalinstrumentarium geëvalueerd om ervoor te zorgen dat
het zowel startups als scale-ups effectief blijft ondersteunen. Tot slot zet ik in
op het betrekken van institutionele beleggers om de durfkapitaalmarkt verder te versterken.
Of en in hoeverre een startup of scale-up belemmeringen ervaart door verschillen in
wet- en regelgeving, verschilt per sector en casus. Ik kan daarom niet in algemene
zin aangeven of verschillen in wet- en regelgeving een probleem zijn. Wel kan ik het
algemene kader meegeven. Het kabinet zet zich in voor een goed functionerende interne
markt en het wegnemen van barrières voor ondernemers die over de grens willen gaan.
Uitgangspunt is dat de interne marktregels in alle EU-landen doelgericht en uniform
worden toegepast en dat het interne marktbeleid wordt gebaseerd op – en getoetst aan
– feiten en behoeften van ondernemers en burgers in de praktijk.
Om belemmeringen voor uitbreidingsmogelijkheden voor startups en scale-ups aan te
pakken, wordt verder ingezet op initiatieven als Startup Liaison Officers en het ScaleNL-programma
in San Francisco. Dergelijke initiatieven zijn geïntroduceerd om internationale expansie
waar mogelijk te ondersteunen.
22. De leden van de Volt-fractie merken op dat de Minister het belang dat lidstaten
hun innovatie- en industriebeleid op verschillende sleuteltechnologieën gaan toepassen
benoemt en dat Europese fondsen en financiële instrumenten worden gestroomlijnd. Kan
de Minister concreet aangeven met wat zij bedoelt met het stroomlijnen van Europese
fondsen en financiële instrumenten en hierbij ingaan op wat voor mogelijke belemmeringen
er nu zijn voor bedrijven om toegang te krijgen tot een fonds of andere financiële
instrumenten? Krijgt het kabinet signalen binnen van de industrie dat er obstakels
zijn om financiering te krijgen? Deze leden zijn ook benieuwd wat de Minister vindt
van de suggestie om een fonds meer in te richten voor projecten die de gehele Europese
Unie versterken in plaats van nationale projecten en dat hierbij een coördinerende
rol vanuit Europa ons concurrentievermogen kan versterken.
Met het stroomlijnen van Europese fondsen en financiële instrumenten wordt bedoeld
dat het geheel aan EU-fondsen efficiënter kan worden ingericht en er kan worden gezorgd
dat de verschillende fondsen beter op elkaar aansluiten. Net als de Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (RVO) recent liet doorschemeren dat er door een opeenstapeling
van politieke wensen veel verschillende programma’s in Nederland zijn die deels overlap
hebben of met elkaar concurreren, zo is dat ook in de EU.18 Met het stroomlijnen van fondsen bedoelt het kabinet dat de verschillende vormen
van financiering elkaar goed opvolgen en bij elkaar aansluiten, zodat initiatieven
van een bepaald volwassenheidsniveau van de technologie (TRL) naar het volgende geholpen
kunnen worden. Daarnaast hebben verschillende fondsen uiteenlopende governance structuren.
Dit leidt ook tot onnodig gecompliceerde situaties voor het bedrijfsleven wanneer
ze aanspraak willen doen op financiële middelen uit een fonds. Ook wil het kabinet
dat het geheel aan fondsen overzichtelijk is en dat we de administratieve lasten beperken.
Bij bijvoorbeeld Important Projects of Common European Interest heeft het kabinet
gezien dat de bewijslast soms zo zwaar is dat ondernemingen afhaken. De administratieve
lasten moeten wel in verhouding staan. Per fonds en doel van een fonds zal bekeken
moeten worden hoe dit verbeterd kan worden of het beste ingericht kan worden. Gezamenlijke
investeringen in plaats van nationale investeringen voor strategische projecten in
de Unie kunnen voordelen hebben, maar er kleven ook nadelen aan, zoals minder invloed
en controle op de besteding van publieke middelen van individuele lidstaten zelf.
Wel zijn gezamenlijke investeringen mogelijk minder verstorend voor het gelijke speelveld
op de interne markt.
23. De Minister onderkent het belang van technologische ontwikkelingen voor het versnellen
van industriële verduurzaming en het vergroten van het concurrentievermogen van de
EU. Zij zijn positief dat de Minister tijdens de interventie het belang van investeringen
in onderzoek en innovatie op alle niveaus gaat benadrukken; van regionaal, nationaal
tot Europees. Zij onderkennen het belang hiervan voor strategische autonomie ook,
maar zien tevens dat er mogelijk bezuinigd gaat worden op Horizon Europe en dat STEP
minder financiële middelen krijgt om daadwerkelijk het concurrentievermogen te vergroten.
Kan de Minister uitleggen hoe het bezuinigen op voorgenoemde fondsen zich verhoudt
tot het willen realiseren van een sterke concurrentiepositie? En kan de Minister hierbij
specifiek ingaan op hoe zij denkt dat er met minder geld voor innovatie nog steeds
de doelen gerealiseerd kunnen worden en wat ze hier concreet voor gaat doen.
Het kabinet steunt de ambitie van het Strategic Technologies for Europe Platform (STEP)
op het gebied van kennis en vaardigheden voor strategische doeleinden. Het kabinet
erkent dat de uitdagingen voor het Europees concurrentievermogen groter zijn geworden.
Echter, het kabinet was niet overtuigd van de verhogingen van de MFK-plafonds van
10 miljard euro als onderdeel van de tussentijdse herziening van het Meerjarig Financieel
Kader (MFK). Deze 10 miljard euro zou binnen STEP worden gebruikt voor ophogingen
van het Innovatiefonds, InvestEU, de Europese Innovatieraad van Horizon Europe en
het Europees Defensiefonds. De door de Commissie voorgestelde verhoging van de vastleggingen
en betalingen voor deze herziening waren te groot om binnen de ongealloceerde marge
en de nog beschikbare ruimte in de speciale instrumenten te worden ingepast.
Het kabinet heeft vanaf het eerste moment gepleit voor terughoudendheid met het verhogen
van de uitgavenplafonds tijdens de tussentijdse herziening van het MFK. Alleen in
uitzonderlijke en onvoorziene gevallen hoort dit plaats te vinden. Het STEP voorstel
valt hier volgens het kabinet niet onder. Voor de voorgestelde uitgaven in het kader
van STEP, betekende dit dat een verlaging van de huidige programmabudgetten nodig
was als deze binnen de MFK-plafonds ingepast moesten worden. Daarnaast heeft het kabinet
gepleit voor herschikkingen om andere, noodzakelijke extra uitgaven binnen de tussentijdse
herziening van het MFK binnen de uitgavenplafonds te faciliteren. Uiteindelijk vergde
dit een herschikking vanuit bestaande programma’s onder het MFK, zoals bij Horizon
Europe waarbinnen 2,1 miljard euro op bezuinigd is. Wel is er tijdens de buitengewone
Europese Raad van 1 februari jl. een bedrag van 1,5 miljard euro overeengekomen ten
behoeve het Europees Defensie Fonds (EDF) als onderdeel van STEP19.
24. Daarnaast vragen deze leden of de Minister in kan schatten hoe andere lidstaten
zich gaan positioneren ten opzichte van de Nationale Technologiestrategie. Is er bij
het opstellen van de Nationale Technologiestrategie ook gekeken naar de comparatieve
voordelen van lidstaten? Deze leden vragen tot slot hoe ongewenste concurrentie voorkomen
kan worden tussen lidstaten.
Nederland is de eerste EU-lidstaat met een Nationale Technologiestrategie, wat heeft
geleid tot aanzienlijke interesse vanuit andere lidstaten. Zowel de bevindingen als
het proces dat tot deze strategie heeft geleid, wekken grote belangstelling op. De
Nationale Technologiestrategie biedt voor veel lidstaten een duidelijk beeld van de
technologieën waarop ze kunnen samenwerken met Nederland en vice versa. De Nationale
Technologiestrategie toont sterke overeenkomsten met de lijst met de kritische technologiegebieden
zoals aangewezen in de aanbeveling van de Commissie op 3 oktober jl. Het is dan ook
de verwachting dat de lidstaten die zich herkennen in de lijst van de Europese Commissie
ook raakvlakken zullen zien met de Nationale Technologiestrategie.
Bij het selecteren van de sleuteltechnologieën voor de Nationale Technologiestrategie
zijn vier essentiële criteria gehanteerd: de bijdrage aan (i) het verdienvermogen
van Nederland; (ii) de nationale veiligheid; (iii) het bieden van oplossingen voor
grote maatschappelijke uitdagingen; (iv) het behoud van technologisch leiderschap
vanuit de huidige positie op technologie. Met name bij het eerste en het laatste criterium
zijn de comparatieve voordelen van lidstaten meegewogen in de totstandkoming van de
Nationale Technologiestrategie. Een substantieel deel van het Nederlandse verdienvermogen
is bijvoorbeeld afhankelijk van de interne markt, en Nederland heeft aanzienlijke
kansen op technologisch leiderschap binnen enkele sleuteltechnologieën.
Om ongewenste concurrentie tussen de verschillende lidstaten te voorkomen, zal Nederland
blijven streven naar een gelijk speelveld binnen de EU, in overeenstemming met de
regels van de interne markt. Daarnaast pleit Nederland al geruime tijd voor gecoördineerde
aanpak op het gebied van technologiebeleid, bijvoorbeeld via een Europese Technologiestrategie,
met als doel gezamenlijk in te zetten op technologieën die de hele Europese Unie ten
goede komen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Stoffer, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
I. van Tilburg, adjunct-griffier