Brief informateur : Eindverslag van de informateur mw. M.I. Hamer over haar informatiewerkzaamheden
35 788 Kabinetsformatie 2021
Nr. 37
BRIEF VAN DE INFORMATEUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2021
Hierbij bied ik u het eindverslag aan van mijn werkzaamheden als informateur.
Hoogachtend,
Informateur, M.I. Hamer
Eindverslag
1. Motie
Op woensdag 12 mei 2021 nam de Tweede Kamer de motie-Kaag/Rutte (Kamerstuk 35 788, nr. 25) aan om mij tot informateur aan te wijzen. De opdracht luidde om:
• «op basis van de bevindingen en het verslag van informateur Tjeenk Willink (Kamerstuk
35 788, nr. 24), de inbreng van partijen, de expertise van departementen, gebruikmakend van bestaande
rapporten en adviezen en wat de informateur verder nodig acht, politieke overeenstemming
te zoeken voor herstel- of transitiebeleid dat niet los kan worden gezien van een
aantal al veel langer bestaande problemen in economie en samenleving;
• mede op basis van het verslag van informateur Tjeenk Willink te inventariseren welke
(andere) urgente, grote thema’s met voorrang moeten worden uitgewerkt ten behoeve
van een regeerakkoord op hoofdlijnen en hierbij geïdentificeerde doelen en problemen
zo precies mogelijk te definiëren en met feiten te staven, met de belemmeringen die
aan het bereiken van dat doel of het oplossen van dat probleem in de weg staan;
• na te gaan welke afspraken er bij voorrang gemaakt moeten worden om de democratische
rechtsorde te herstellen en te versterken;
• vervolgens te onderzoeken welke partijen bereid zijn om op basis van de door de informateur
onderzochte contouren van het te voeren beleid met elkaar de onderhandelingen over
een coalitieakkoord te voeren;
• hierover uiterlijk 6 juni 2021 verslag uit te brengen aan de Tweede Kamer».
Na de stemming over deze motie (Handelingen II 2020/21, nr. 75, Stemmingen), die steun
kreeg van de fracties van VVD, D66, CDA, PvdA, GL, CU, Volt, SGP en 50PLUS, heeft
u mij op dezelfde dag ontvangen. Daarna hebben wij enkele malen contact gehad over
de voortgang van de informatie. Ook heb ik u op 18 mei, 8 juni en 15 juni schriftelijk
geïnformeerd, naar aanleiding van een door u toegezonden stenografisch verslag van
de regeling van werkzaamheden met een vraag van een lid (Kamerstuk 35 788, nrs. 33, 35 en 36).
2. 17–21 mei: eerste gesprekken
De opdracht in de motie was veelomvattend. Deze had zowel betrekking op de inhoud
van het te voeren beleid, zoals opgenomen in de eerste drie onderdelen, als op de
vraag welke partijen bereid zijn om op basis van de contouren daarvan met elkaar te
onderhandelen over een coalitieakkoord; het vierde deel. De politieke situatie op
12 mei was, ook na het verslag van informateur Tjeenk Willink, complex, mede vanwege
de standpunten die partijen over elkaar innamen. Gelet op de breedte van de opdracht
in de motie ben ik, na een gesprek met oud-informateur Tjeenk Willink op 14 mei, begonnen
met de ontvangst van de voorzitters van alle fracties voor bilaterale gesprekken.
Deze gesprekken, in volgorde van de kleinste fractie naar de grootste fractie, vonden
plaats op maandag 17 mei en dinsdag 18 mei. Hierbij heb ik als informateur met alle
fractievoorzitters gesproken over de vier onderdelen van mijn opdracht en kennis genomen
van hun (schriftelijke) reacties en standpunten. Verslagen van deze gesprekken en
de mij aangeboden brieven van de voorzitters van de fracties van D66, CDA, SP, PvdA,
GL, PvdD, Volt, Denk en de fractie-Den Haan zijn als bijlagen bij dit verslag gevoegd1.
In de gesprekken met de achttien fractievoorzitters zijn alle onderdelen van mijn
opdracht aan de orde gekomen. Er bleek mij sprake te zijn van een complexe politieke
situatie met verdeeldheid en tegenstellingen over de vraag welke partijen met elkaar
de onderhandelingen over een coalitieakkoord moeten en kunnen voeren. Ook over de
inhoud en de vraag wat onder herstel- of transitiebeleid wordt verstaan, en wat de
andere urgente, grote kwesties moeten zijn, was een gedifferentieerd beeld (zie daartoe
de verslagen van de gesprekken). Dit laatste leek mij oplosbaar, aangezien er een
breed gedragen wens was om de voortgang van de kabinetsformatie te laten verlopen
via een inhoudelijke oriëntatie.
In lijn met deze wens en met mijn opdracht om kennis te nemen van externe expertise,
ben ik daarom in deze week ook begonnen met inhoudelijke gesprekken met externen.
Op 19 mei heb ik (vertegenwoordigers van) jongeren ontvangen, in aansluiting bij de
motie-Segers/Ploumen (Kamerstuk 35 788, nr. 29), en vertegenwoordigers van de cultuursector. Op vrijdag 20 mei heb ik achtereenvolgens
gesprekken gevoerd met de voorzitters van de Stichting van de Arbeid, vertegenwoordigers
van gemeenten en provincies en met de voorzitter van MKB Nederland samen met vertegenwoordigers
van een aantal getroffen sectoren. Deze gesprekken sterkten mij in de noodzaak voor
herstel- en nazorgbeleid en gaven nuttige input voor de accenten daarin. Verslagen
van deze bijeenkomsten zijn opgenomen bij dit verslag2.
Op vrijdagmiddag 20 mei heb ik de voorzitters van de fracties van VVD en D66, M. Rutte
en S. Kaag, ontvangen als indieners van de motie die mij aanwees als informateur.
Dit gesprek was mede bedoeld om hen nader met elkaar in gesprek te brengen. Ik heb
de indrukken van de gesprekken met de 18 fractievoorzitters met hen gedeeld, evenals
het eerste inhoudelijke beeld, waarbij ik heb aangegeven dat er gedifferentieerd wordt
gedacht over wat onder herstel- of transitiebeleid wordt verstaan en waar de scheidslijn
ligt met andere grote, urgente onderwerpen. Tegelijkertijd was er een breed gedragen
wens om vanuit de inhoud verder te informeren, waarbij de gesprekken met externen
de noodzaak voor herstel- en nazorgbeleid alleen maar verder bevestigden. Vervolgens
heb ik mijn voorstel voor een vervolgaanpak geschetst, namelijk om als eerste stap
in clusters van partijen het herstel- of transitiebeleid en de andere grote, urgente
thema’s nader te verkennen. Tot slot heb ik mijn streven gemeld om conform de motie
uiterlijk 6 juni een eindverslag op te leveren, maar ik voorzag dat er mogelijk meer
tijd nodig zou zijn. De voorzitters van de fracties van VVD en D66 toonden hier begrip
voor en konden zich vinden in mijn voorgestelde werkwijze.
3. 26–29 mei: inhoud voorop
Op 26, 27 en 28 mei heb ik in drie clusters van partijen nader over het herstel- en
transitiebeleid en de andere grote, urgente thema’s gesproken. Ik heb daarbij de clusters
ingedeeld op basis van de inhoudelijke inbreng in de gesprekken op 17 en 18 mei waarbij
tevens de omvang van de fracties een rol heeft gespeeld. Op deze manier zaten in elk
cluster partijen met overeenkomende aandachtspunten over de inhoud van het te voeren
beleid. De voorzitter van de PVV-fractie heeft mij naar aanleiding van mijn uitnodiging
hiervoor schriftelijk geïnformeerd dat hij niets had toe te voegen aan zijn inbreng
in het gesprek op 18 mei en dat hij afzag van deelname aan de bijeenkomst. De bijeenkomsten
van de drie clusters verliepen elk open en constructief.
Op 26 mei vond de eerste clusterbijeenkomst plaats met de VVD, D66, CDA, SP, PvdA,
GL en CU. De hoofdpunten uit deze bijeenkomst waren:
• het is niet eenvoudig om het korte termijn herstelbeleid te scheiden van het transitiebeleid,
en van de overige grote, urgente onderwerpen
• het is belangrijk om gezamenlijke overkoepelende doelen en ambities te formuleren
die richting geven aan al het beleid
• een mogelijke route kan zijn om het herstelbeleid te richten op dat wat echt niet
kan wachten, want de consensus is dat 2022 geen verloren jaar mag zijn
• daar valt in ieder geval stikstof onder, maar alleen stikstof als herstelbeleid is
te mager en bovendien is de oplossing van de stikstofcrisis complex en vraagt het
om een integrale benadering
• een volgende stap is daarom om via het formuleren van doelen en hoofdlijnen voor de
middellange en lange termijn terug te redeneren wat hiervoor echt nodig en no regret is in 2022.
Op 27 mei was de tweede bijeenkomst met FVD, JA21, SGP, fractie-Den Haan en BBB. De
hoofdpunten van dit cluster waren:
• onderwerpen voor een herstelbeleid kunnen zijn het onderwijs (inhaalslag, voldoende
personeel), jeugdzorg, preventie van een volgende pandemie (voorkoming lockdown),
generieke belastingverlaging
• onderwerpen voor transitiebeleid kunnen zijn migratie, een meerjarige aanpak van veiligheid,
een nieuwe politiek-bestuurlijke werkwijze (problemen niet alleen financieel maar
ook organisatorisch aanpakken, met een lange termijnvisie, inbreng vakmensen, concrete
doelen en aandacht voor praktijk en uitvoering; onderzoek moties Tweede Kamer (uitvoering,
herhaling, quotum) en schuldverruiming (3.000 miljard euro).
Bij de derde bijeenkomst op 28 mei met PvdD, Volt, groep-Van Haga, Denk en Bij1 waren
de hoofdpunten:
• herstelbeleid moet bijdragen aan de overkoepelende doelen en helpen om bijv. de klimaatopgave
te verwezenlijken
• voorkom dat we nog een keer in deze situatie en corona-maatregelen terecht komen en
voorkom nieuwe pandemieën, dus kijk onder meer naar zorg en het vaccinatiebeleid
• het herstelbeleid moet zich daarnaast richten op jongeren, het MKB, de sociaal zwakkeren
en de kunst- en cultuursector
• ook de democratische rechtsorde is een belangrijke prioriteit.
Naast de drie bijeenkomsten met clusters van partijen ben ik ook verder gegaan met
gesprekken met externen. Op 25 mei heb ik de directeuren van het Centraal Planbureau,
het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving gezamenlijk
ontvangen, alsmede vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties op het gebied
van duurzaamheid. Op 27 mei heb ik een gesprek gevoerd met (vertegenwoordigers van)
ouderen en op 28 mei met organisaties met expertise over digitale ontwikkelingen.
Verslagen van deze bijeenkomsten zijn opgenomen bij dit verslag3.
De clusterbijeenkomsten en verdere gesprekken met externen zorgden voor een meer vastomlijnd
beeld over de eerste delen van mijn opdracht en het onderscheid tussen herstel- en
nazorgbeleid, transities en de andere grote, overkoepelende doelen.
Tijdens mijn persconferentie op 28 mei heb ik daarom aangekondigd dat ik verdere verdiepende
gesprekken ging voeren waarbij ik nu ook het vierde deel van mijn opdracht nader ging
bezien.
4. 31 mei–4 juni: verdere verdiepende gesprekken
Op maandag 31 mei ben ik begonnen met het bijpraten van de voorzitters van de fracties
van VVD en D66 als indieners van de motie. Dit betrof de uitkomsten van de clusters
en het feit dat het tijd werd te kijken naar welke partijen op inhoudelijke gronden
zouden kunnen samenwerken. Daarmee heb ik ook beoogd de beide winnaars van de verkiezingen
bij dit proces te betrekken. In de rest van de week heb ik verdere verdiepende gesprekken
gevoerd over het herstel-en nazorgbeleid, de transities en de andere urgente, grote
thema’s met verschillende combinaties van partijen die de motie tot mijn aanwijzing
als informateur steunden. In deze gesprekken ben ik ook meer expliciet ingegaan op
het derde deel van mijn opdracht inzake de democratische rechtsorde. Bij de verdiepende
gesprekken heb ik, mede in het licht van het vierde deel van mijn opdracht, vooral
aandacht gegeven aan de voorzitters van de zes fracties die op basis van de gesprekken
op 17 en 18 mei bereid leken tot deelname aan een kabinet waaraan ook een of meer
van deze andere zes fracties deelnemen, al dan niet onder voorwaarden. Daarbij heb
ik bewust diverse combinaties van partijen uitgenodigd.
Op dinsdag 1 juni sprak ik daarom achtereenvolgens met de voorzitters van de fracties
van D66 en CDA, de voorzitters van de fracties van D66, PvdA en GL en de voorzitters
van de fracties van VVD en D66. Woensdag 2 juni heb ik eerst een gesprek gevoerd met
de voorzitters van de fracties van VVD, CDA en CU en vervolgens met de voorzitters
van de fracties van VVD, PvdA en GL. Op donderdag 3 juni heb ik afzonderlijke gesprekken
gevoerd met, achtereenvolgens, de voorzitters van de fracties van de PvdA, CU, GL
en D66.
Vrijdag 4 juni ontving ik tenslotte de voorzitters van de fracties van VVD en D66
als indieners van de motie. Op basis van de gesprekken konden we concluderen dat er
op inhoudelijke gronden mogelijkheden tot samenwerking waren, maar dat deze samenwerking
om andere redenen werd bemoeilijkt. Ik heb de voorzitters van de fracties van de VVD
en D66 daar deelgenoot van gemaakt. Zij stemden in met mijn voornemen u schriftelijk
te informeren over het feit dat mijn werkzaamheden meer tijd vragen dan voorzien in
de motie die zij hebben ingediend.
5. 7–11 juni: vervolg verdiepende gesprekken
In de tweede week van juni ben ik verder gegaan met de verdiepende gesprekken met
de voorzitters van de fracties van VVD, D66, CDA, PvdA, GL en CU, waarbij expliciet
aan de orde is gekomen welke partijen bereid zijn met elkaar de onderhandelingen over een coalitieakkoord te voeren.
Op maandag 7 juni heb ik daarom de voorzitters van de fracties van VVD, CDA en D66
gezamenlijk ontvangen. Op dinsdag 8 juni sprak ik eerst de voorzitter van de CDA-fractie
en vervolgens de voorzitter van de D66-fractie. Op woensdag 9 juni sprak ik eerst
de voorzitter van de VVD fractie en daarna de voorzitter van de Volt-fractie en de
voorzitter van de SGP-fractie. Op donderdag 10 juni ontving ik de voorzitter van de
fractie-Den Haan.
Aan de voorzitters van de fracties van Volt, SGP en Den Haan heb ik de stand van zaken
met betrekking tot mijn inhoudelijke opdracht voorgelegd; dit vanwege het feit dat
zij ook de motie met mijn opdracht hebben ondersteund. Deze inhoudelijke voortgang
is ook steeds aan de orde geweest bij de andere zes partijen.
Op donderdag 10 juni heb ik ook de voorzitters van de fracties van CDA en GL samen
ontvangen, gevolgd door de voorzitters van de fracties van D66 en CU en de voorzitters
van de fracties van VVD en PvdA. Daarmee heb ik de voorzitters van de fracties ontvangen
in combinaties waarvan ik hoopte de verschillen te overbruggen. Op vrijdag 11 juni
ontving ik eerst de voorzitter van de VVD-fractie afzonderlijk en vervolgens voerde
ik een gesprek met hem en de voorzitter van de D66-fractie samen.
Om het derde deel van mijn opdracht goed te kunnen afronden, heb ik op 11 juni vertegenwoordigers
van enkele uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid ontvangen die mij inzicht
en informatie hebben verschaft voor mijn opdracht met betrekking tot het herstel en
de versterking van de democratische rechtsorde.
Op 11 juni heb ik ook telefonisch een gesprek gevoerd met Zijne Majesteit de Koning.
6. 14–18 juni: voorbereiding vervolgfase
Op basis van de verdiepende gesprekken leek het mij verstandig om met de overgebleven
partijen te bespreken hoe de voortgang van de formatie vorm gegeven zou moeten worden.
Dit mede gegeven het feit dat er nog geen volledig zicht was op het vierde deel van
mijn opdracht. Hierbij was het wel helder uit welke partijen mogelijke onderhandelingen
over een coalitieakkoord zouden kunnen worden gestart, te weten VVD, D66, CDA, PvdA,
GL en CU, maar niet in welke samenstelling.
Maandag 14 juni heb ik de voorzitters van de fracties van het CDA en de CU ontvangen,
gevolgd door de voorzitters van de fracties van het CDA en de PvdA en de voorzitters
van de fracties van de PvdA en GL. Dinsdag 15 juni ontving ik de voorzitters van de
fracties van de VVD en het CDA, vervolgens de voorzitters van de fracties van D66
en CDA en, tot slot, de voorzitters van de fracties van de VVD en D66. Donderdag 16 juni
ontving ik de voorzitter van de VVD-fractie, vervolgens de voorzitter van de D66-fractie
en tot slot de voorzitters van de fracties van VVD en GL gezamenlijk. Deze gesprekken
hadden mede tot doel om mogelijke beeldvorming over elkaar te verhelderen.
De standpunten van deze zes fractievoorzitters bleven ten aanzien van de vraag welke
partijen met elkaar de onderhandelingen over een coalitieakkoord wilden voeren evenwel
ongewijzigd. Hiervoor verwijs ik naar het overzicht van de standpunten van de partijen
onder 8b.
Tegen deze achtergrond, namelijk een behoorlijke mate van inhoudelijke overeenstemming
over de contouren van het te voeren beleid, maar geen zicht op een volledig antwoord
op het vierde deel van mijn opdracht, heb ik de voorzitters van de fracties van VVD,
D66, CDA, PvdA, GL en CU tezamen uitgenodigd voor een bijeenkomst op 18 juni.
Met hen heb ik het vervolg van de uitvoering van mijn opdracht besproken. Ik heb de
voorzitters van de fracties daarbij duidelijk gemaakt dat ik op basis van de inhoud
mogelijkheden zag tot onderhandelingen over een coalitieakkoord met verschillende
combinaties uit de zes partijen die tezamen een meerderheid vormen, maar dat deze
combinaties elk op een blokkade stuiten bij een of meerdere van de zes partijen. Daardoor
was een impasse ontstaan. Ik heb de voorzitters van de zes fracties daarom gevraagd
het weekend van 19 en 20 juni te reflecteren om zo hopelijk tot een doorbraak te kunnen
komen, of, als deze doorbraak niet mogelijk bleek, met een voorstel te komen voor
het vervolg van de informatie, waarbij dat voorstel op een meerderheid moest kunnen
rekenen. Daarbij heb ik twee voorstellen gedaan: i) een volgende fase waarbij een
of meerdere urgente thema’s nader uitgediept worden met alle zes partijen, teneinde
zo vanuit de inhoud meer zicht te krijgen op elkaars inhoudelijke standpunten, ii)
een volgende fase waarin een proeve van een regeerakkoord wordt opgesteld. Daarbij
heb ik als suggestie genoemd om dit te laten doen door de twee grootste partijen en
winnaars van de verkiezingen, de voorzitters van de fracties van VVD en D66. Er zijn
ook twee andere varianten genoemd, te weten: de voorzitters van de fracties van VVD,
D66 en CDA gezamenlijk en de fractievoorzitter van de VVD afzonderlijk. Tenslotte
heb ik aangegeven dat partijen uiteraard ook nog andere suggesties voor een vervolg
konden doen, zolang deze op een meerderheid kunnen rekenen.
7. 21 juni–22 juni
Maandag 21 juni heb ik deze zes fractievoorzitters achtereenvolgens elk afzonderlijk
gesproken. Ik heb met hen geconstateerd dat zij thans ondanks veelvuldig onderling
overleg niet tot een doorbraak op een meerderheidscoalitie zijn gekomen. Wel heb ik
geconstateerd dat er geen blokkades worden opgeworpen voor één van de voorstellen,
die ik op 18 juni gedaan heb, te weten een vervolgstap door de fractievoorzitters
van VVD en D66. Tevens heb ik in de zes gesprekken telkens de opzet van mijn eindverslag,
met bijlagen, mondeling toegelicht en de posities van de partijen gemarkeerd, zoals
hieronder in 8b verwoord.
8. Bevindingen
a. Eerste drie delen van de opdracht
Op basis van de hiervoor genoemde ontvangsten en gesprekken over het inhoudelijke
deel van mijn opdracht zijn de contouren van het te voeren beleid tot ontwikkeling
gekomen. Deze contouren heb ik verwerkt in twee documenten waarvan een met vier bijlagen,
die bij dit verslag zijn opgenomen4. Deze documenten bevatten de in mijn opdracht opgenomen onderwerpen herstel- en transitiebeleid,
andere grote en urgente onderwerpen en het herstel en de versterking van de democratische
rechtsorde.
Daarbij zou ik u willen aanbevelen:
– Onderdeel 1 van het document «Herstelbeleid, transitiebeleid en de andere urgente,
grote thema’s» te benutten als mogelijke agenda voor verdere bespreking in de formatie;
– Onderdeel 2 van het document «Herstelbeleid, transitiebeleid en de andere urgente,
grote thema’s» inzake de concrete maatregelen voor het herstel- en nazorgbeleid en
voor achterstallig onderhoud op korte termijn te benutten voor verdere uitwerking
bij het beleid;
– De urgente uitdagingen in onderdeel 3 van het document «Herstelbeleid, transitiebeleid
en de andere urgente, grote thema’s» te zien als aanbeveling aan uw Kamer dan wel
aan de formerende partijen;
– De agenda voor het herstel en de versterking van de democratische rechtsorde te benutten
voor verdere uitwerking in de formatie en door het instellen van een werkgroep van
de Kamer met een brede, monitorende rol
b. Vierde deel van de opdracht
Tijdens de hiervoor genoemde reeks van gesprekken is ook het vierde deel van mijn
opdracht aan de orde gekomen, namelijk te onderzoeken welke partijen bereid zijn om
op basis van de door de informateur onderzochte contouren van het te voeren beleid
met elkaar de onderhandelingen over een coalitieakkoord te voeren. Hieronder volgt
een overzicht van de standpunten die de voorzitters van de fracties hebben hierover
hebben ingenomen.
Overzicht:
1. Op basis van de nieuwe samenstelling van de Tweede Kamer, het verslag van informateur
Tjeenk Willink, en de gesprekken met de voorzitters van alle fracties in de Tweede
Kamer, moet eerst worden vastgesteld dat er geen coalities zijn te vormen die in de
Tweede Kamer berusten op een meerderheid en uit minder dan vier partijen bestaan.
2. Uit de gesprekken die ik vanaf 17 mei heb gevoerd, is gebleken dat de in het verslag
van informateur Tjeenk Willink opgenomen uitsluitingen van samenwerking met de fracties
van PVV, FVD en JA21 en met de demissionair Minister-President ongewijzigd zijn gebleven.
Ook het standpunt van de PVV-fractie dat nieuwe verkiezingen moeten worden uitgeschreven
is ongewijzigd. Daarnaast achtten de voorzitters van de fracties van Volt, SGP, Denk,
Den Haan, BBB en Bij1 deelname van hun fractie aan een kabinet om verschillende redenen
niet aan de orde. De meeste fractievoorzitters zijn in de gesprekken uitgegaan van
een meerderheidskabinet en gingen ervan uit dat de informatie zich eerst zou richten
op een combinatie waarvan zowel VVD als D66 deel uitmaken. De voorzitters van enkele
fracties achtten onder omstandigheden een minderheidskabinet mogelijk.
3. Gelet op het voorgaande zijn de enige partijen die gezamenlijk in staat en bereid
zijn om onderhandelingen over een coalitieakkoord met elkaar te voeren, zonder elkaar
hiervan bij voorbaat geheel uit te sluiten: VVD, D66, CDA, PvdA, GL en CU.
4. De voorzitters van deze zes fracties hebben deze bereidheid echter voorzien van een
aantal voorwaarden:
• De voorzitter van de CU fractie merkt op dat op het moment dat andere meerderheidscombinaties
expliciet uitgesloten zullen zijn, de CU bereid is deel te nemen aan onderhandelingen
met andere partijen over een coalitieakkoord, indien gewenst en indien voor een meerderheid
getalsmatig nodig. De voorzitter van de CU-fractie heeft een voorkeur voor een meerderheidskabinet
maar is, zo nodig, bereid een minderheidskabinet constructief tegemoet te treden.
• De voorzitter van GL wenst alleen gezamenlijk met de fractie van de PvdA deel te nemen
aan een zo progressief mogelijke coalitie met breed maatschappelijk en politiek draagvlak.
Voor hem is een meerderheid in beide Kamers daarom belangrijk.
• De voorzitter van de fractie van de PvdA wenst alleen gezamenlijk met de fractie van
GL deel te nemen aan een zo progressief mogelijke coalitie met breed maatschappelijk
en politiek draagvlak. Dit betekent voor haar dat een meerderheid in beide Kamers
nodig is.
• De voorzitter van de CDA-fractie acht het mogelijk dat de CDA-fractie onderdeel wordt
van de oppositie maar toonde zich ook bereid tot deelname aan onderhandelingen over
een coalitie. Hierbij heeft de voorzitter van de CDA-fractie aangetekend dat hij,
zonder thans te kiezen voor of tegen deelname aan een kabinet, bereid is tot onderhandelingen
met de fracties van VVD en D66, waarbij hij tevens bereid is tot onderhandelingen
met een vierde fractie, te weten, in volgorde van grootte, de fracties van de PvdA,
GL, CU, Volt, JA21 en de SGP. De voorzitter van de fractie van het CDA is niet bereid
deze onderhandelingen te voeren met de fracties van PvdA en GL gezamenlijk. Mochten
al deze meerderheidsvarianten op niets uitlopen, dan is de voorzitter van de CDA-fractie,
zo nodig, bereid tot onderhandelingen over een coalitieakkoord in een minderheidskabinet
met de fracties van VVD en D66.
• De voorzitter van de fractie van D66 heeft aangegeven een zo stabiel en progressief
mogelijk kabinet te willen dat kan rekenen op een breed draagvlak. Zij is bereid tot
het voeren van onderhandelingen over een coalitieakkoord met de fracties van VVD,
CDA, PvdA en GL of een combinatie daarvan die kan rekenen op een meerderheid in de
Tweede Kamer. Met het oog op de stabiliteit acht zij een meerderheid in de Eerste
Kamer wenselijk. Zij ziet onderhandelingen met de CU-fractie op dit moment niet als
wenselijk gezien de fors uiteenlopende standpunten met betrekking tot medische ethiek,
emancipatie en individuele vrijheden. Zij sluit de fractie van Ja21 uit vanwege onverenigbare
standpunten tussen de twee partijen op het gebied van Europa, klimaat en migratie.
De voorzitter van de D66-fractie acht het, gelet op de wenselijke stabiliteit en het
gewenste brede draagvlak, niet wenselijk en niet verstandig om te koersen op een minderheidskabinet.
• De voorzitter van de VVD-fractie wenst dat de CDA-fractie deelneemt aan de onderhandelingen
en acht deelname van de D66-fractie logisch gelet op de verkiezingsuitslag. De voorzitter
van de VVD-fractie is niet bereid onderhandelingen over een coalitieakkoord te voeren
met de fracties van PvdA en GL gezamenlijk, maar, zo nodig, wel met een van deze beide
fracties afzonderlijk. Hij is bereid tot onderhandelingen met de fracties van D66
en CDA en een vierde fractie, met name, in volgorde, met de CU, dan wel met de PvdA
of GL. Hij is ook bereid tot onderhandelingen met, in volgorde van grootte, de fracties
van Volt, JA21 en de SGP. De voorzitter van de VVD-fractie heeft een sterke voorkeur
voor een meerderheidskabinet, maar sluit een minderheidskabinet niet uit.
Conclusie
In deze omstandigheden is het op basis van de inbreng van de fractievoorzitters van
VVD, D66, CDA, PvdA, GL en CU niet mogelijk om thans volledig uitsluitsel te geven
over het vierde deel van mijn opdracht. Het is wel helder welke partijen bereidheid
hebben getoond tot een coalitie te komen zonder elkaar bij voorbaat uit te sluiten.
Het is echter nog niet mogelijk antwoord te geven op de vraag in welke combinatie
deze partijen bereid zijn om met elkaar de onderhandelingen over een coalitieakkoord
te gaan voeren.
De thans ontstane feitelijke situatie kan geen eindpunt zijn in de complexe politieke
verhoudingen die zijn ontstaan. Het is daarom van belang dat de twee grootste partijen,
beide winnaars van de verkiezingen, verantwoordelijkheid nemen voor het vervolg van
het proces en er door hen een stap wordt gezet om te komen tot een meerderheidscoalitie.
Daarbij heb ik gezocht naar een voorstel waarop geen blokkades liggen bij de andere
van de zes partijen.
Advies
Op basis hiervan adviseer ik u de fractievoorzitters van de VVD en D66, onder begeleiding
van een door de Kamer aan te wijzen informateur, te verzoeken uiterlijk binnen enkele
weken een document op hoofdlijnen te schrijven, daarmee alsnog de partijen aan te
sluiten die nodig zijn voor een meerderheidsvariant, zodat half augustus coalitie
onderhandelingen met deze partijen kunnen worden gevoerd.
Met de aanbieding van dit verslag met bijlagen beschouw ik mijn werkzaamheden als
informateur in deze fase als beëindigd. Ik dank u en de fractievoorzitters voor het
in mij gestelde vertrouwen. Gaarne ben ik bereid het debat over dit verslag bij te
wonen en de leden van de Tweede Kamer dan desgevraagd inlichtingen te verstrekken.
M.I. Hamer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.I. Hamer, informateur