Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de selectie in het hbo en wo (Kamerstuk 31288-1103)
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1113
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 2 april 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 14 februari
2024 inzake selectie in het hbo en wo (Kamerstuk 31 288, nr. 1103).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 april 2024. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De griffier van de commissie, Morrin
Vraag 1
Heeft u een overzicht van de opleidingen die gebruik maken van decentrale loting?
Antwoord 1
Nee, ik heb geen volledig beeld van het aantal numerus fixus-opleidingen dat gebruik
maakt van loting. De inrichting van selectieprocedures en daarbij het eventueel gebruik
van loting als instrument, wordt nu niet landelijk geregistreerd. Instellingen geven
in het systeem van decentrale selectie namelijk zelf vorm aan hun selectieprocedure.
Vanaf 1 september 2023 is het voor instellingen mogelijk om gebruik te maken van loting
(gewogen of ongewogen) voor bacheloropleidingen. In het voorjaar van 2024 werken instellingen,
in afstemming met de medezeggenschap, aan de selectieprocedures voor het volgende
studiejaar 2024–2025. Een aantal opleidingen heeft bekend gemaakt gebruik te gaan
maken van loting. Zo kondigde de Rijksuniversiteit Groningen aan dat ongewogen loting
de standaard wordt voor opleidingen met een numerus fixus vanaf studiejaar 2025–2026.
Er zijn ook opleidingen die voor het studiejaar 2024–2025 overgaan op loting. Voorbeelden
zijn de opleidingen Psychologie en Gezondheid en Leven van de Vrije Universiteit en
Psychologie van de Universiteit Utrecht. Ik zal bezien hoe het gebruik van decentrale
loting (gewogen en ongewogen) samen met de onderwijskoepels Vereniging Hogescholen
(VH) en UNL (Universiteiten van Nederland) kan worden gemonitord in de toekomst.
Vraag 2
Heeft u een overzicht van de opleidingen die gebruik maken van het Klaas-Vissermodel?
Antwoord 2
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 3
Zijn er opleidingen / instellingen die de (culturele of sociaal economische) achtergrond
van studenten gebruiken bij decentrale selectie?
Antwoord 3
Er zijn mij geen signalen bekend van opleidingen die selecteren op basis van achtergrondkenmerken,
zoals culturele of sociaaleconomische achtergrond. Dit zou strijdig zijn met wet-
en regelgeving. Het gebruiken van achtergrondkenmerken in decentrale selectie is immers
niet toegestaan. Decentrale selectie dient op grond van de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek (WHW) uitsluitend plaats te vinden op basis van ten
minste twee kwalitatieve criteria, een combinatie van twee kwalitatieve criteria en
loting of ongewogen loting. Kwalitatieve criteria zeggen iets over de kwaliteiten
van een aspirant-student, zoals cognitieve vaardigheden, cijfers, motivatie, visie
en verwachting van de opleiding of vakkennis.
Vraag 4
Is er onderzoek gedaan naar de link tussen studiesucces en de keuze voor selectie
of loting?
Antwoord 4
Ik ben bekend met onderzoek van de Universiteit Maastricht waaruit een positief effect
bleek van een goed ontworpen selectieprocedure op het studiesucces ten opzichte van
een lotingsprocedure.1 Studenten die in de onderzochte periode deelnamen aan decentrale selectie vielen
minder uit en switchten minder van opleiding in vergelijking met een cohort studenten
dat eerder deelnam aan loting. In ander onderzoek wordt echter geconcludeerd dat de
verschillen in studieprestaties klein zijn bij een vergelijking tussen studenten die
in het verleden zijn toegelaten op basis van loting en studenten die zijn toegelaten
op basis van selectie.2 In de toekomst kan nader onderzocht worden welk effect het gebruik van decentrale
loting heeft op het studiesucces van studenten. Daarbij wil ik graag benoemen dat
alle kandidaten met de juiste vooropleiding (havo, vwo- of mbo-diploma) in principe
in staat worden geacht om de opleiding succesvol te doorlopen.
Vraag 5
Welke stappen hebben onderwijsinstellingen zelf al gezet om selectiecriteria beter
wetenschappelijk te onderbouwen?
Antwoord 5
In mijn Kamerbrief over selectie in het hbo en wo heb ik beschreven dat universiteiten
actief zijn in een onderzoeksnetwerk selectie van UNL. Dit onderzoeksnetwerk heeft
in 2023, samen met de Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs (ETHO), een bijdrage
geleverd aan het Handboek Selectie Hoger Onderwijs (hierna: Handboek selectie) dat
is gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten over selectie. Universiteiten
zijn verenigd in een leergang over decentrale selectie waarin ze kennis uitwisselen
en onderling feedback organiseren gericht op betere onderbouwing van hun selectieprocedures.
Universiteiten werken daarnaast ook aan een kader voor selectie in de bachelor waarin
ze met elkaar nadere afspraken maken over de onderbouwing, transparantie en evaluatie
van selectieprocedures. Dit kader publiceren ze voor de zomer. In mei 2024 organiseert
de Vereniging Hogescholen een symposium over selectie met daarin aandacht voor wetenschappelijke
inzichten.
Vraag 6
Op welke manier kunnen instellingen tot een kwantitatief oordeel komen over de geschiktheid
van een student in relatie tot de opleiding, als zij, zoals u voorstelt, gebruik maken
van samenwerkingsopdrachten en de reflectie daarop in de selectie?
Antwoord 6
De beoordeling van een opdracht of toets kan op verschillende manieren worden ingevuld
door opleidingen. Voor de beoordeling van een zogenaamde situatie-beoordelingstest
wordt bijvoorbeeld vaak een expert-gebaseerde score gehanteerd; een referentiegroep
van experts uit het werkveld of docenten uit de opleiding beoordelen dan wat een passende
reactie zou zijn. Bij de selectie voor de opleidingen van de Academie Verloskunde
in Amsterdam en Groningen wordt bijvoorbeeld een capaciteitstoets gebruikt. Kandidaten
wordt in die selectieprocedure gevraagd om feedback te geven aan een andere kandidaat.
Daarnaast moeten ze reflecteren op de feedback die ze zelf ontvangen. Hierbij staat
de vaardigheid van het geven van feedback (en de cognitieve processen die daarbij
horen, zoals evalueren) centraal.3 Dit sluit aan bij de vaardigheden die worden gevraagd in de opleiding. Het is belangrijk
om in de beoordeling aan te sluiten op de wijze waarop de beoordeling plaatsvindt
binnen de opleiding. In het Handboek selectie wordt ook benadrukt dat opleidingen
hun selectieprocedure dienen af te stemmen op de inhoud van de opleiding, zoals leerdoelen,
toetsing en eindtermen. Wanneer er in een opleiding veel wordt gewerkt met samenwerkingsopdrachten
waarin vaardigheden zoals communicatie en samenwerking belangrijk zijn, is het relevant
om daar rekening mee te houden tijdens de selectieprocedure.
Vraag 7
Ziet u een mogelijke tegenstelling tussen het gebruik van decentrale loting en het
stimuleren van studiesucces en doelmatig opleiden?
Antwoord 7
Nee, deze tegenstelling zie ik niet. In het systeem van decentrale selectie is het
aan de opleidingen zelf om de meest gepaste selectieprocedure te kiezen. Het is namelijk
niet altijd mogelijk voor opleidingen om op basis van twee kwalitatieve selectiecriteria
vast te stellen welke kandidaat wel en welke niet geschikt is voor een opleiding. In dat soort gevallen kan het gebruik van loting
(gewogen of ongewogen) rechtvaardiger zijn. Het is aan de opleiding om die afweging
te maken, in samenspraak met de medezeggenschap. Aspirant-studenten die via loting
zijn toegelaten hebben de juiste vooropleidingseisen en worden daarmee in staat geacht
om de opleiding succesvol af te ronden.
Vraag 8
Bent u van mening dat decentrale selectie voor sommige opleidingen wenselijk kan zijn?
Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vraag 9
Bent u van mening dat decentrale loting voor sommige opleidingen onwenselijk kan zijn?
Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8 en 9
Als het gaat om het hanteren van een numerus fixus ben ik van mening dat opleidingen
hier zeer terughoudend mee moeten omgaan. Dit vanwege de impact van decentrale selectie
op de toegankelijkheid van het hbo en wo. Sommige opleidingen hebben echter een beperkte
capaciteit en dienen deze schaarse plekken uit noodzaak te verdelen via decentrale
selectie. Het is vervolgens aan de opleidingen of ze kiezen voor decentrale selectie
op basis van twee kwalitatieve criteria, ongewogen loting, of een combinatie van loting
en selectie. Daarin is het van belang dat rekening wordt gehouden met kansengelijkheid.
Het is aan opleidingen zelf, en niet aan mij, om te bepalen of het gebruik van loting
wel of niet wenselijk is. Decentrale loting is toegevoegd aan het selectie-instrumentarium
van instellingen zodat zij hier zelf een afgewogen keuze in kunnen maken. In de praktijk
constateer ik dat het instrument voorziet in een behoefte.
Vraag 10
Kunt u schetsen hoe het BSA4, in de praktijk, in het mbo5 gebruikt wordt?
Antwoord 10
Het doel van het (bindend) studieadvies in het mbo is ervoor zorgen dat studenten
met de juiste begeleiding een passende opleiding kunnen voltooien. Het is de bedoeling
dat studenten één of meer studievoortgangsgesprekken krijgen, en vervolgens een studieadvies
in het eerste jaar van de opleiding. Hierbij moet rekening worden gehouden met de
persoonlijke omstandigheden van de student. Bij onvoldoende studievoortgang en een
dreigend negatief studieadvies moet de student al een schriftelijke waarschuwing hebben
gekregen, waarbij de student voldoende tijd moet hebben om zichzelf te verbeteren.
Bij een positief advies kan de student de opleiding vervolgen. Een negatief advies
kan voor de student bindend of niet-bindend zijn. Bij een negatief bindend studieadvies
wordt de student meestal begeleid naar een alternatieve opleiding, binnen of buiten
dezelfde school. Uit de monitor van de wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht
bleek dat de uitvoering van het bsa de afgelopen jaren niet altijd in lijn is met
het doel van het instrument. Ik neem verschillende maatregelen om de uitvoering van
het bsa door scholen te verbeteren. Dit blijf ik de komende jaren monitoren. In de
zomer zal ik uw Kamer informeren over de nieuwe rapportage van de monitor vroegtijdige
aanmelddatum en toelatingsrecht.
Vraag 11
Wat is het effect van het afschaffen van het BSA op universitaire opleidingen op studiesucces?
Is hier onderzoek naar gedaan?
Antwoord 11
Er is voor zover bij mij bekend geen onderzoek gedaan naar het effect van afschaffing
van het bindend studieadvies (bsa). Alle universiteiten passen (een vorm van) het
bsa toe. Er zijn slechts enkele universitaire opleidingen zonder bsa. Er is daarom
bij universiteiten geen onderzoek gedaan naar effecten van het afschaffen van het
bsa. Wel zijn er onderzoeken uitgevoerd naar effecten van het bsa op zaken als uitval,
switch en studierendement. Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) heeft
hier een overzicht van opgesteld.6
Vraag 12
Wat is het effect van het afschaffen van het BSA op de betrokkenheid van studenten
in hun eerste studiejaar bij de opleiding? Is hier onderzoek naar gedaan?
Antwoord 12
Er is voor zover mij bekend geen onderzoek gedaan naar de effecten van een afschaffing
van het bsa op de betrokkenheid van studenten in het eerste studiejaar bij hun opleiding.
Vraag 13
Wat vindt u van het «Handboek Selectie Hoger Onderwijs» van universiteiten en hogescholen?
Komt de door onderwijsinstellingen ontwikkelde leergang voor selectieprofessionals
tegemoet aan uw ideeën bij het bestrijden van kansenongelijkheid?
Antwoord 13
Zoals ik in mijn brief heb beschreven ben ik zeer positief over het Handboek selectie.
Dit handboek en de leergang van UNL kunnen behulpzaam zijn bij het bestrijden van
kansenongelijkheid in selectieprocedures. Beide initiatieven tonen aan dat er inmiddels
veel beschikbare kennis is over decentrale selectie en over het bestrijden van kansenongelijkheid,
bijvoorbeeld door het zorgvuldig vormgeven van selectieprocedures en het voorkomen
van onbedoelde bevoordeling (bias) in selectie-instrumenten. Het is goed om te zien
dat professionals samenwerken om de kennis om te zetten in de praktijk en onderling
hun selectieprocedures tegen het licht houden. Het streven naar meer kansengelijkheid
is een lerend proces waarbij er een grote opgave ligt voor selecterende opleidingen
in het hbo en wo.
Vraag 14
Bent u het eens met de stelling dat het bereiken van de best mogelijke gezondheidszorg
een belangrijkere plek zou moeten krijgen in het selectiebeleid dan momenteel het
geval is? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Het is aan instellingen zelf om, samen met het beroepenveld, een visie te ontwikkelen
op de gezondheidszorg van de toekomst, en de inhoud van de opleiding en eindtermen
hier passend op in te richten. Vervolgens is het belangrijk dat de selectieprocedure
afgestemd is op de inhoud van de opleiding en dat de competenties die in de toekomst
worden gevraagd van zorgprofessionals voldoende aandacht krijgen in de opleiding en
selectie. Het is aan opleidingen zelf om in selectieprocedures bepaalde kwaliteiten
van aspirant-studenten te herkennen en te waarderen. Mijn indruk is dat geneeskundeopleidingen
hier zelf reeds actief aan werken.
Vraag 15
Kunt u aangeven volgens welke wet- en regelgeving de huidige kansenongelijkheid blijkbaar
legaal is en geen overtreding van bestaande wetgeving?
Antwoord 15
Onbedoeld worden bepaalde groepen studenten nu benadeeld in de selectieprocedures,
bijvoorbeeld door bias in selectie-instrumenten. Hoewel dat onwenselijk is, betreft
het nog geen overtreding van wetgeving door instellingen. Decentrale selectie dient,
conform de WHW, altijd plaats te vinden op basis van ten minste twee kwalitatieve
criteria of een combinatie van twee kwalitatieve criteria en loting of ongewogen loting.
Het is wel mogelijk dat bepaalde criteria en bijbehorende selectie-instrumenten een
negatief effect hebben op kansengelijkheid. Het is belangrijk dat opleidingen kansenongelijkheid
zoveel mogelijk tegengaan; dat is een lerend proces. In het bestuursakkoord met de
onderwijskoepels Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL)
heb ik daarom afgesproken dat opleidingen in selectieprocedures rekening houden met
kansengelijkheid.7
Vraag 16
Wat is nodig om op korte termijn kansengelijkheid in de selectie in het hoger onderwijs
te garanderen, in plaats dat dit te zeer als vrijblijvende optie wordt beschouwd?
Antwoord 16
Dat bepaalde groepen momenteel onbedoeld benadeeld worden in selectieprocedures vind
ik zeer onwenselijk. Het compleet uitbannen van ongelijkheid kan ik echter niet garanderen.
Met kansengelijkheid in selectie bedoel ik dat de kans op toegang tot het hbo en wo
enkel afhankelijk is van de capaciteiten en inzet van aspirant-studenten en niet van
bijvoorbeeld hun (culturele) achtergrond of het inkomen of opleidingsniveau van de
ouders.8 Dit is niet volledig uit te bannen omdat naast formele drempels in de selectieprocedure,
hier ook informele drempels spelen, zoals zelfselectie en de invloed van schaduwonderwijs.
In mijn brief heb ik beschreven welke stappen instellingen dienen te zetten om rekening
te houden met bias in selectie-instrumenten, hoe ze schaduwonderwijs en zelfselectie
bij studenten kunnen tegengaan. Opleidingen hebben bovendien de mogelijkheid om gebruik
te maken van ongewogen loting in combinatie met een goede voorlichting. Ook dan kan
het alsnog voorkomen dat jongeren afzien van aanmelding voor een selecterende opleiding
omdat ze liever kiezen voor een opleiding met een drempelloze instroom.
Vraag 17
Kent u het artikel9 in de Volkskrant van Charisma Hehakaya, oprichter van het Eerstegeneratiefonds? Zo
ja, hoe verhoudt uw brief zich tot dit artikel over eerstegeneratiestudenten en de
kansenongelijkheid in de selectie voor deze groep kandidaten?
Antwoord 17
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik onderschrijf de onderliggende doelen uit het
artikel en vind de aandacht voor de positie van eerste generatiestudenten zeer belangrijk.
Mevrouw Hehakaya pleit in haar artikel ook voor het, in haar woorden, voortrekken
van eerstegeneratiestudenten in selectieprocedures. Het is momenteel echter niet toegestaan
om in de decentrale selectie achtergrondkenmerken, zoals het opleidingsniveau van
ouders, mee te wegen. Voorkeursbeleid op basis van achtergrondkenmerken zoals geslacht,
woonplaats, afkomst of sociaal economische achtergrond is evenmin toegestaan. Zoals
beschreven in mijn brief is het eventueel mogelijk maken van voorkeursbeleid een afweging
voor een volgend kabinet. In mijn brief heb ik hierbij eveneens gewezen op de risico’s
die gepaard gaan met dit beleid. Uit onderzoek naar corrigerende selectie in het Verenigd
Koninkrijk blijkt bijvoorbeeld dat het in de praktijk voor instellingen lastig is
om objectief vast te stellen welke kandidaten tot de categorie eerstegeneratiestudent
behoren.10
In mijn brief heb ik daarnaast aangekondigd om, naar aanleiding van de motie Peters,
te onderzoeken hoe meer aandacht kan worden besteed aan eerste generatiestudenten
in het hbo en wo.11 Hierover voer ik overleg met de instellingen en kijk ook naar wat er in de praktijk
al wordt georganiseerd ter ondersteuning van eerste generatiestudenten. Ik verwacht
het onderzoek na de zomer afgerond te hebben en het voor het eind van dit jaar met
een beleidsreactie aan uw Kamer aan te bieden.
Vraag 18
Wat vindt u van de gesignaleerde dalende instroom van Caribische studenten? Geldt
voor Caribische studenten gelijke toegang tot het hoger onderwijs in het Koninkrijk?
Onderschrijft u het belang van gelijke toegang tot het onderwijs en de arbeidsmarkt
voor deze groep Nederlandse studenten? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor
om voor deze studenten gelijke toegang te waarborgen?
Antwoord 18
Voor aspirant-studenten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt een gelijke
toegang tot het hbo en wo. Opleidingen met selectie zijn momenteel al wettelijk verplicht
om rekening te houden met de belangen van Caribische aspirant-studenten in de selectieprocedure.
Opleidingen bieden bijvoorbeeld de mogelijkheid aan om online deel te nemen aan de
selectieprocedure of organiseren een deel van de selectieprocedure op een van de eilanden.
Uit de Monitor beleidsmaatregelen 2022–2023 blijkt een lichte daling van de algehele
instroom van aspirant-studenten in studiejaar 2022–2023 uit het Caribisch Gebied,
ten opzichte van studiejaar 2021–2022.12 Na een lichte stijging van de instroom, na de coronapandemie, is de instroom ongeveer
gelijk aan de jaren voor corona.
Met de andere landen uit het Koninkrijk werk ik al een aantal jaar actief aan het
verbeteren van in- en doorstroom van Caribische studenten. Bijvoorbeeld door aandacht
te besteden aan studiekeuze en het voorkomen van uitval en switch. Vanuit het Ministerieel
Vierlandenoverleg Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is er besloten door de Caribische
universiteiten, eventueel in samenwerking met Nederlandse hogescholen en universiteiten,
een pre-academic year te laten (door-)ontwikkelen in een gezamenlijk «Caribbean academic
foundation year (CAFY)», zodat er voor Caribische studenten een betere aansluiting
is op een vervolgstudie. Op de langere termijn zullen elementen van het CAFY worden
geïntegreerd in het curriculum van het voortgezet onderwijs als het gaat om de voorbereiding
op het vervolgonderwijs.
Samen met de Staatssecretaris van VWS heb ik specifiek de aansluiting tussen onderwijs
en arbeidsmarkt in het zorgdomein laten onderzoeken, mede vanwege zorgen over de instroom
in selecterende opleidingen met een numerus fixus. We hebben dit rapport op 8 februari
2024 aangeboden aan uw Kamer en sturen later in het voorjaar een beleidsreactie op
dit onderzoek.13
Uiteraard onderschrijf ik het belang van de toegang tot het hbo en wo in Europees
Nederland voor studenten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk. Samen met de andere
CASt landen werk ik aan het verbeteren van de aansluiting tussen het Caribisch gebied
en het hbo en wo in Europees Nederland.
Vraag 19
Heeft u gesproken met vertegenwoordigers van groepen kandidaten die momenteel lagere
kansen hebben in de selectie, om hun feedback mee te nemen in de ontwikkeling van
mogelijk beleid ten aanzien van kansenongelijkheid in de selectie? Zo ja, met welke
vertegenwoordigers? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 19
In de voorbereiding op deze brief heb ik gesproken met diverse vertegenwoordigers
van studenten en experts op het gebied van selectie. Naast de vertegenwoordigende
studentenorganisaties ISO, LSVb, Stip Studentenplatform en de Geneeskundestudent heb
ik gesproken met studenten uit de medezeggenschap over hun voorbereiding op decentrale
selectie en de effecten van selectie op de cultuur binnen de opleiding en de gevolgen
ervan op hun welzijn. Onder die vertegenwoordigers bevonden zich ook studenten uit
verschillende groepen die lagere kansen hebben in selectie op basis van verschillende
onderzoeken. Tijdens mijn bezoek aan het Caribisch gebied in januari 2023 heb ik voorts
gesproken met scholieren en afgestudeerde studenten die hebben deelgenomen aan decentrale
selectie.
Vraag 20
Bent u bekend met de Stichting Medician (Medician), die gratis begeleiding biedt aan
specifieke groepen kandidaten voor opleidingen geneeskunde en tandheelkunde die momenteel
lagere kansen hebben om geselecteerd te worden? Zo ja, wat doet u om dit soort grassroots
initiatieven te ondersteunen?
Antwoord 20
Ik ben bekend met het werk van Stichting Medician. Hoewel ik de missie van de stichting
van harte onderschrijf en het een mooi initiatief is stemt het mij tegelijkertijd
enigszins droevig. Als opleidingen hun selectieprocedure zo inrichten dat extra training
of voorbereiding naast het behalen van je vo-of mbo-diploma overbodig is, dan zou
het werk van Stichting Medician niet nodig moeten zijn. In de praktijk zie ik dat
instellingen, zoals geneeskunde aan de VU en het Erasmus MC, zelf onbetaalde trainingen
organiseren voor aspirant-studenten. Het is aan onderwijsinstellingen zelf om rekening
te houden met kansengelijkheid in selectieprocedures en in dat kader initiatieven
zoals Medician eventueel te ondersteunen.
Vraag 21
Wat gaat u concreet doen met de resultaten uit het onderzoek «Inequality of opportunity
in selection procedures limits diversity in higher education: An intersectional study
of Dutch selective higher education programs», en hoe gaan deze resultaten gebruikt
worden om de noodzakelijke veranderingen in de huidige selectiepraktijk te bewerkstelligen?
Wat gaat u bijvoorbeeld doen met selecterende opleidingen die hun huidige selectiemethoden
en procedures willen behouden, ondanks het feit dat zij niet kunnen garanderen dat
deze methoden en procedures vrij zijn van kansenongelijkheid?
Antwoord 21
De uitkomsten van het aangehaalde onderzoek sluiten aan bij eerdere onderzoeksresultaten
over decentrale selectie en kansenongelijkheid. De resultaten tonen aan dat decentrale
selectie kansenongelijkheid met zich mee kan brengen en dat dit niet altijd uit te
sluiten is. In mijn brief heb ik beschreven welke stappen instellingen dienen te zetten
om kansengelijkheid in selectieprocedures te vergroten. Het is aan instellingen om
de beschikbare kennis uit het Handboek selectie om te zetten in de praktijk. Dat is
een lerend proces. Zoals aangekondigd in mijn brief laat ik een verplichte onderbouwing
en toetsing van selectieprocedures verder onderzoeken. Een onderbouwing en evaluatie
van selectieprocedures dient om bias in selectie zoveel mogelijk te voorkomen. Instellingen
kunnen daarnaast ook overgaan op ongewogen loting. Decentrale selectie biedt echter
soms juist ook kansen om de kwaliteiten van niet traditionele kandidaten te waarderen.
Het is dan van belang om een combinatie van selectie-instrumenten te hanteren die
een breed palet aan vaardigheden meten die belangrijk zijn voor de opleiding.
Vraag 22
Kunt u schetsen hoe universiteiten in de selectie van studenten gebruik maken van
de beschikbare wetenschappelijke kennis?
Antwoord 22
Zoals beschreven in mijn eerdere brief is er binnen de universiteiten al een aantal
jaar een onderzoeksnetwerk selectie actief dat heeft gewerkt aan een Handboek selectie.
Dit handboek bevat de meest recente wetenschappelijke inzichten op het gebied van
decentrale selectie. Alle universiteiten nemen deel aan een leergang van UNL om de
inzichten uit het handboek in de praktijk te vertalen. De universiteiten werken daarnaast
samen aan een kader voor selectie in de bachelor. In dit kader maken ze afspraken
over de vormgeving van de selectieprocedure en de evaluatie hiervan. UNL verwacht
dit kader voor de zomer te publiceren. De ETHO werkt aan een digitale tool voor de
evaluatie van selectieprocedures. Instellingen kunnen deze tool gebruiken om, op basis
van wetenschappelijke inzichten, hun procedures te evalueren.
Vraag 23
Hoe kan kennis en inzicht in hoe kansenongelijkheid in selectie werkt verder worden
vergroot? Welke concrete acties en maatregelen neemt u zich voor om vertrouwen in
en zelfregie van onderwijsinstellingen nader in te vullen?
Antwoord 23
In de afgelopen jaren is de kennisbasis over selectie en kansenongelijkheid sterk
uitgebreid, bijvoorbeeld met de ontwikkeling van het Handboek selectie. Ik blijf het
gesprek over selectie en kansengelijkheid actief voeren met de onderwijskoepels en
wijs daarbij op de afspraken die zijn gemaakt in het Bestuursakkoord Hoger Onderwijs.14 In aanvulling op deze afspraak zal ik, zoals aangekondigd in de Kamerbrief, nader
onderzoeken hoe invulling kan worden gegeven aan een verplichte onderbouwing van selectieprocedures
en externe toetsing. Dit zal ik doen in afstemming met de onderwijskoepels UNL en
VH om dit zo goed als mogelijk te laten aansluiten bij bestaande activiteiten.
Vraag 24
Onderschrijft u de stelling dat kansenongelijkheid in de selectie niet wordt veroorzaakt
door onderadvisering op de basisschool, maar door de ongelijkheid in de selectie zelf?
Zo ja, kan u verduidelijken wat u bedoelt met «afwegingen rondom selectie in het hbo15 en wo16 dienen daarom in samenhang te worden bezien met selectiemomenten in het funderend
onderwijs»?
Antwoord 24
Ja, deze stelling onderschrijf ik. Het is echter goed om te benoemen dat ongelijkheid
in het onderwijs op meerdere momenten een rol speelt. Kansenongelijkheid in onze samenleving
ontstaat al in de wieg. Ongelijkheid wordt beïnvloed door veel verschillende factoren,
bijvoorbeeld door het opleidingsniveau van ouders of de wijk waarin je als kind opgroeit.
Daar waar wordt geselecteerd, in het onderwijs of op de arbeidsmarkt bestaat een risico
op kansenongelijkheid. In mijn brief heb ik daarom benoemd dat er bij afwegingen om
opleidingen in de toekomst eventueel meer ruimte te bieden om te selecteren, dat in
samenhang moet worden bezien met andere selectiemomenten in het gehele onderwijsstelsel.
Vraag 25
Kunt u aangeven welke instrumenten worden bedoeld met deze «andere instrumenten»?
Antwoord 25
In mijn brief schets ik de mogelijkheid om in de toekomst voorkeursbeleid in selectie
mogelijk te maken. Dit vereist een wijziging van de WHW. Het is aan een volgend kabinet
om hierover een besluit te nemen. Bij het wijzigen van de wet moet worden aangetoond
dat er niet ook andere (minder ingrijpende) instrumenten zijn om hetzelfde doel, in
dit geval het verminderen van kansenongelijkheid, te bereiken. In mijn brief schets
ik een aantal andere maatregelen die door opleidingen genomen kunnen worden om gelijke
kansen te bevorderen. Bijvoorbeeld het tegengaan van bias en het evalueren van selectieprocedures
hierop. Om zelfselectie te voorkomen kunnen opleidingen bovendien transparanter zijn
richting kandidaten en er in hun voorlichting rekening mee houden zodat kandidaten
zich niet onnodig laten afschrikken.
Vraag 26
Kunt u aangeven waarom het bevorderen van gelijke kansen in het onderwijs «een zorgvuldige
afweging en maatschappelijk debat» vergt over mogelijke andere instrumenten om dit
doel te bereiken?
Antwoord 26
Hier wordt specifiek verwezen naar een passage in de Kamerbrief over het wettelijk
mogelijk maken van corrigerende selectie in de toekomst. Momenteel is het niet toegestaan
om achtergrondkenmerken mee te wegen in de selectie om te corrigeren voor ongelijkheid
die eerder is ontstaan. Het geven van ruimte aan instellingen om achtergrondkenmerken
mee te wegen in selectie vergt een zorgvuldige afweging en een maatschappelijk debat.
Bijvoorbeeld over de proportionaliteit van deze maatregel en of er niet minder ingrijpende
instrumenten zijn om hetzelfde doel (kansengelijkheid) te bereiken. Zie hiervoor ook
het antwoord op vraag 25. Daarnaast is het de vraag welke groepen en kenmerken in
aanmerking komen. Het roept ook vragen op over wat dan objectiveerbare en transparante
indicatoren (geslacht, sociaaleconomische achtergrond, opleidingsniveau van ouders)
zijn om op te selecteren en over de wijze van ontsluiting en registratie van deze
kenmerken.
Vraag 27
Kunt u reflecteren op de vraag of de huidige significant hogere kansen voor o.a. kandidaten
zonder migratieachtergrond en een hogere sociaaleconomische positie niet óók in feite
een vorm van voorkeursbeleid zijn, maar dan voor de groep die nu de meerderheid van
kandidaten en studenten in het hoger onderwijs vormt?
Antwoord 27
Opleidingen dienen hun selectieprocedure vorm te geven op basis van ten minste twee
kwalitatieve criteria. In de selectieprocedure is het uitgangspunt dat aspirant-studenten
worden getoetst op basis van kwaliteiten en niet op basis van achtergrondkenmerken.
Momenteel kunnen, door de inrichting van de procedure bepaalde groepen, onbewust en
onbedoeld worden benadeeld. Dat is zeer onwenselijk. Er zijn echter geen opleidingen
die kandidaten zonder migratieachtergrond of kandidaten met een hogere sociaaleconomische
positie bewust bevoordelen en hiervoor beleid hebben ontwikkeld. Het is ook niet toegestaan
om achtergrondkenmerken mee te wegen. Het is daarom belangrijk dat opleidingen zich
bewust zijn van potentiële bias die kan ontstaan bij het gebruik van bepaalde selectie-instrumenten
en daar hun procedure op aanpassen.
Vraag 28
Zijn er experts in Nederland of het buitenland geconsulteerd met betrekking tot de
verschillende mogelijke vormen van corrigerende selectie, zoals contextualized admissions?
Zo ja: welke experts zijn dit en wat is er binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap met hun kennis en aanbevelingen gedaan, in het bepalen van de huidige
positie («of we voorkeursbeleid in selectieprocedures in de toekomst willen toestaan
en in welke vorm eventueel, is aan een nieuw kabinet»). Zo nee: bent u van plan om
met experts te praten over corrigerende selectie, en zo ja, op welke termijn bent
u van plan? En welke experts wilt u dan vragen om hun advies?
Antwoord 28
In de voorbereiding van deze brief zijn meerdere experts geraadpleegd met expertise
op het gebied van toegankelijkheid en selectie. In de gesprekken met experts en met
studenten is gewezen op corrigerende selectie en de wijze waarop er in het buitenland,
bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, mee wordt gewerkt. Voor de zomer spreek ik opnieuw
met een aantal experts op het gebied van decentrale selectie, waarbij er ook onderzoekers
aanwezig zijn met expertise op dit gebied.
Zoals ik in mijn brief schrijf kan ik me vinden in het achterliggende doel van corrigerende
selectie: het vergroten van gelijke kansen. Los van de vraag of corrigerende selectie
in bepaalde gevallen gerechtvaardigd is, zijn er ook andere afwegingen. Ten eerste
werpt het de vraag op welke achtergrondkenmerken moeten worden meegewogen in selectie
en welke achtergrondkenmerken niet. Ten tweede blijkt uit onderzoek naar corrigerende
selectie in het Verenigd Koninkrijk dat het niet eenvoudig is om indicatoren voor
bepaalde achtergrondkenmerken vast te stellen. Zo wordt in het Verenigd Koninkrijk
gekeken naar postcode gebied om vast te stellen of een kandidaat behoort tot een lagere
sociaal- economische positie en dienen kandidaten zichzelf te identificeren als eerste
generatie student. Achtergrondkenmerken zijn zo lastig objectief vast te stellen voor
instellingen en het is niet eenvoudig om op basis van dit soort gegevens voorkeursbeleid
te rechtvaardigen.17
Het mogelijk maken van voorkeursbeleid is ook een normatieve afweging die niet alleen
gemaakt kan worden op basis van wetenschappelijke inzichten en door middel van het
raadplegen van experts. Bovendien is er weliswaar veel onderzoek gedaan naar selectie,
maar is er geen consensus over een onderwerp als corrigerende selectie. Het vraagstuk
kent een hoge mate van politieke gevoeligheid en het is om die reden aan een volgend
kabinet, om in samenspraak met uw Kamer, een beslissing te nemen over de vraag of
voorkeursbeleid in de toekomst wel of niet mogelijk moet worden gemaakt.
Vraag 29
Wat is uw advies aan uw opvolger in een nieuw kabinet op het onderwerp van contextualized
admissions en andere vormen van corrigerende selectie?
Antwoord 29
Het past niet bij mijn rol om een nieuw kabinet te adviseren over dit onderwerp. In
mijn Kamerbrief, en in deze antwoorden op de vragen van uw Kamer, heb ik de vraagstukken
en afwegingen omtrent selectie voor uw Kamer en voor een nieuw kabinet uiteengezet.
Vraag 30
De diversiteit van de studentenpopulatie nam af sinds de invoering van decentrale
selectie in 2017, ziet u een toename van diversiteit sinds 2023, toen opleidingen
de mogelijkheid kregen om te kiezen voor loting, al dan niet in combinatie met kwalitatieve
selectiecriteria?
Antwoord 30
Deze gegevens zijn nog niet bekend. De eerste opleidingen hebben nog maar recent aangekondigd
om over te gaan op decentrale loting. In de komende jaren zal het door het gebruik
van loting door bepaalde opleidingen mogelijk worden om een vergelijking te maken.
Vraag 31
Is het voor alle opleidingen mogelijk om selectie-instrumenten te gebruiken die niet
trainbaar zijn om zo studenten die zich geen betaalde training kunnen veroorloven
niet te benadelen?
Antwoord 31
Opleidingen kunnen maatregelen nemen om de invloed tot een minimum te beperken. Het
is echter niet helemaal uit te sluiten dat kandidaten zich tegen betaling kunnen voorbereiden
en er zo ongelijkheid ontstaat. In het Handboek selectie wordt per selectie-instrument
uiteengezet in hoeverre instrumenten gevoelig zijn voor training. Zoals beschreven
in mijn brief is het belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat selectie instrumenten
vatbaar zijn voor training. Er zijn ook instellingen, zoals de Erasmus Universiteit,
die zelf kosteloos ondersteuning en voorbereiding aanbieden aan kandidaten. Uit recent
onderzoek blijkt ook dat gratis voorbereidingsactiviteiten een positief verband houden
met selectie-uitkomsten en mogelijk ook op diversiteit.18
Vraag 32
Er wordt gesteld dat door meer nadruk te leggen op vaardigheden als communicatie of
samenwerking selectie minder trainbaar is, maar in hoeverre zijn deze competenties
voor alle opleidingen relevant en loopt men niet het risico een verkeerd selectieprofiel
te hanteren door een nadruk op deze vaardigheden?
Antwoord 32
Opleidingen dienen hun selectieprocedure af te stemmen op de inhoud van de eigen specifieke
opleiding en de beoogde leerdoelen. In opleidingen waarin communicatie en samenwerking
belangrijke competenties zijn ligt het voor de hand om dit mee te nemen in de selectie.
In andere opleidingen ligt de nadruk op andere leerdoelen en ligt het voor de hand
die mee te nemen in de procedure. Bijna alle selectie-instrumenten hebben een risico
in zich op bias, en sommige instrumenten zijn meer vatbaar voor training dan andere.
Het is voor opleidingen goed om daar bewust van te zijn van de mogelijke bias per
selectie-instrument. Het Handboek selectie biedt per selectie-instrument inzicht in
deze risico’s.
Vraag 33
Kun u verklaren waarom het aantal voltijdbacheloropleidingen in het hbo en wo met
een numerus fixus in de laatste jaren gestegen is?
Antwoord 33
Het aantal opleidingen met een numerus fixus fluctueert door de jaren heen. Van 2017
tot en met 2019 nam het aantal bacheloropleidingen met een numerus fixus licht toe.
Gevolgd door twee jaar (2020 en 2021) waarin het aantal bacheloropleidingen met een
numerus fixus afnam. In 2022 nam het aantal weer toe. Een toename is te verklaren
door toestroom tot bepaalde opleidingen. Zo waren er vier hbo-bacheloropleidingen
Vastgoed en Makelaardij die in 2022 een fixus invoerden vanwege toegenomen populariteit.
Vraag 34
Welke opleidingen zijn in 2023–2024 gestart met loting? Welk percentage van de opleidingen
is dit? Over hoeveel studenten gaat dit?
Antwoord 34
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 35
Welke achtergrondkenmerken van studenten kunnen een negatief effect hebben op kansen
bij selectie?
Antwoord 35
Uit onderzoek blijkt dat bepaalde achtergrondkenmerken onbedoeld een negatief effect
kunnen hebben op de kansen bij selectie. Achtergrondkenmerken die meespelen zijn bijvoorbeeld
sociaaleconomische achtergrond, opleidingsniveau van ouders en een migratieachtergrond
van kandidaten.
Vraag 36
Kan de Minister expliciet toelichten wat de (mogelijke) effecten zijn van de kenmerken
sociaaleconomische status en woonplaats?
Antwoord 36
Uit onderzoek blijkt dat bepaalde groepen aspirant-studenten minder kans hebben om
toegelaten te worden tot een selectieve opleiding. Dat geldt bijvoorbeeld voor een
achtergrondkenmerk zoals sociaaleconomische achtergrond van de ouders van aspirant-studenten.
Uit internationaal onderzoek blijkt dat ook woonplaats kan meespelen in de selectieprocedure.19 Bijvoorbeeld in het geval dat er in de selectieprocedure wordt gekeken naar extra-curriculaire
activiteiten van kandidaten. In de stad is het makkelijker voor kandidaten dan op
het platteland om een cv op te bouwen. Uit recent onderzoek blijkt dit in de Nederlandse
context niet altijd opgaat en per cluster van opleidingen verschilt.20 Wel kan meespelen dat het voor aspirant-studenten die verder weg wonen lastiger is
om deel te nemen aan de selectieprocedure. Dat kan eventueel een rol spelen voor studenten
om af te zien van deelname aan selectie. Voor aspirant-studenten uit het Caribisch
deel van het Koninkrijk hebben instellingen een bijzondere verantwoordelijkheid en
dienen hier rekening te houden met factoren als afstand en het tijdsverschil.
Vraag 37
Welke mogelijkheden zijn er om een externe toets te organiseren op de selectiemethoden
en -procedures van onderwijsinstellingen?
Antwoord 37
In mijn brief heb ik een aantal voorbeelden gegeven van hoe een externe toets georganiseerd
kan worden. Instellingen kunnen hierin zelf al stappen zetten binnen de huidige wettelijke
kaders, bijvoorbeeld door deelname aan de leergang van UNL of binnen de instelling.
Een andere optie is om een wettelijke bepaling in te richten waarin instellingen worden
verplicht om de selectieprocedure te onderbouwen en te laten toetsen. Dat kan door
een externe organisatie of als onderdeel van het accreditatieproces via de NVAO. In
mijn brief na de zomer werk ik verder uit hoe instellingen een externe toets kunnen
organiseren.
Vraag 38
Kunt u voorbeelden geven van procesverplichtingen in de WHW zoals verplicht beleid of een verplichte onderbouwing van keuzes, zoals u ook als
mogelijkheid schetst voor selectiemethoden en -procedures?
Antwoord 38
De WHW kent verschillende bepalingen waarin instellingen worden verplicht om bepaald
beleid vast te stellen, keuzes te onderbouwen of bepaalde procedures te volgen. Ik
noem er hier een paar:
– Instellingsbesturen moeten bijvoorbeeld verslag uitbrengen waarin onderbouwd is dat
de ontvangen rijksbijdrage doelmatig is besteed (artikelen 2.9 WHW);
– Instellingsbesturen moeten advies inwinnen bij medezeggenschapsorganen over o.a. de
regelingen met betrekking tot selectie (artikelen 6.7a, eerste lid, onder b, en artikelen
7.26, 7.26a, 7.53, derde lid en 7.30b, tweede lid WHW);
– De instelling moet motiveren waarom besloten is een inschrijving van een student te
weigeren of in te trekken (art. 7.37, vierde en vijfde lid WHW).
Vraag 39
Kunt u een overzicht geven van de wettelijke inhoudelijke eisen aan selectiemethoden
en -procedures die u hebt onderzocht?
Antwoord 39
Zoals ik in mijn brief heb beschreven is een eerste optie om in de WHW een bepaling
op te nemen waarin instellingen worden verplicht om hun selectieprocedure te onderbouwen
en te publiceren. Er is volgens de inspectie geen eenduidigheid over de inhoud van
een «wetenschappelijke» onderbouwing. Een verplichte onderbouwing kan dus alleen procesmatig
worden getoetst. Een tweede optie is om naast een verplichte onderbouwing ook te sturen
op een periodieke evaluatie en bijstelling van de procedure. Een mogelijkheid is om
de selectieprocedure onderdeel van het accreditatieproces te maken. Er kunnen bovenop
een wettelijke bepaling ook bestuurlijke afspraken worden gemaakt over periodieke
toetsing van selectieprocedures door vakgenoten. In mijn aangekondigde brief van na
de zomer werk ik verder uit hoe instellingen een externe toets kunnen organiseren.
Vraag 40
Kunt u een overzicht geven van internationale voorbeelden op het gebied van corrigerende
selectie?
Antwoord 40
Hoewel ik geen uitputtend overzicht heb, ken ik een aantal landen die hier ruimte
voor bieden. In het Verenigd Koninkrijk heeft men ervaring met het meewegen van bijvoorbeeld
sociaaleconomische achtergrond van kandidaten in selectie. De achtergrondkenmerken
stellen instellingen vast op basis van het gebruik van gratis schoolmaaltijden, postcodegebied
of de school waar kandidaten hun diploma hebben gehaald.22
In de Verenigde Staten heeft men al langer ervaring met het reserveren van plaatsen
voor bepaalde doelgroepen om zo een specifieke samentelling van de studentenpopulatie
te bereiken. Het Hooggerechtshof heeft zich in 2023 uitgesproken tegen het selectiebeleid
van bepaalde universiteiten, zoals Harvard. De rechters oordeelden dat selectie op
basis van etniciteit niet gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld omdat andere etnische groepen
daarmee benadeeld worden. In Noorwegen worden bonuspunten in de selectie toegekend
aan kandidaten voor specifieke opleidingen omdat daarin groepen aspirant-studenten
zijn ondervertegenwoordigd. Deze categorieën zijn in de wet geregeld. Een nadeel is
dat het systeem als gevolg hiervan weinig flexibel is en instellingen moeilijk kunnen
inspelen op verschuivingen in de samenstelling van de studentenpopulatie.
Bovenstaande voorbeelden geven een breder beeld van de inzet van corrigerende selectie.
Relevant is echter wel dat er sprake is van fundamentele verschillen tussen de onderwijssystemen.
Niet alleen is ons onderwijs financieel meer toegankelijk dan in die landen. In Nederland
wordt op een relatief vroeg moment geselecteerd, bij de overgang van primair onderwijs
naar voortgezet onderwijs. Hierdoor zijn niveauverschillen vóór de poort van het hbo
en wo, zoals in de VS en het VK, minder aan de orde. Er is bovendien, in vergelijking
met deze landen, in Nederland minder noodzaak om voor de poort van het hbo en wo te
selecteren en daarbinnen te corrigeren.23
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.E. Morrin, adjunct-griffier