Brief regering : Aanvullende artikel 100-brief inzake het leveren van de Force Commander, ondersteunende staf en een eenheid transporthelikopters voor de NAVO Missie Irak vanaf mei 2024
27 925 Bestrijding internationaal terrorisme
29 521
Nederlandse deelname aan vredesmissies
Nr. 946
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN DEFENSIE EN VOOR BUITENLANDSE
HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2023
In overeenstemming met artikel 100 van de Grondwet en met verwijzing naar de Kamerbrief
over de bredere veiligheidsinzet in Irak vanaf 2024,1 informeert het kabinet u over de uitkomsten van het onderzoek naar de wenselijkheid
en haalbaarheid van een aanvullende bijdrage aan de NAVO Missie in Irak (NMI) met
een Force Commander, inclusief stafcapaciteit en enabling capaciteiten.2 Deze brief is hiermee een aanvulling op de artikel 100-brief die uw Kamer op 7 juli
2023 ontving.
Het kabinet heeft besloten tot een aanvullende militaire bijdrage aan NMI van mei
2024 tot en met mei 2025 in de vorm van een Nederlandse commandant, ongeveer vijftien
personen aanvullende staf en drie transporthelikopters inclusief personeel (ongeveer
honderdtwintig personen). Op 27 juli jl. heeft de NAVO het Nederlandse bod van 5 juni
jl. aanvaard op deze aanvullende bijdrage. Uit nadere verkenningen en gesprekken met
NMI bleek het aantal vlieguren binnen NMI niet toereikend is voor een efficiënte inzet
van de helikoptercapaciteit. Daarom is besloten de transporthelikopters ook in te
zetten ten behoeve van Operation Inherent Resolve (OIR), om maximaal gebruik te kunnen maken van deze capaciteit. Deze brief gaat hier
nader op in.
In deze brief wordt tevens ingegaan op relevante actuele politieke ontwikkelingen,
de veiligheidssituatie, gronden voor deelname, de rechtsbases, de militaire aspecten
van het toetsingskader voor zover specifiek van toepassing op de aanvullende bijdrage,
monitoring en evaluatie en financiën.
Contextanalyse
De politieke situatie in Irak is uitvoerig beschreven in de artikel 100-brief van
7 juli jl. Een aantal recente ontwikkelingen is evenwel relevant voor de context waarin
deze aanvullende artikel 100-inzet plaatsvindt.
Recente politieke ontwikkelingen
In de aanloop naar de provinciale verkiezingen in Irak in december 2023 blijft de
binnenlandspolitieke situatie gespannen. Een Koranverbranding en -verscheuring door
een Iraakse vluchteling in Stockholm leidde op 20 juli jl. tot een bestorming van
de Zweedse ambassade in Bagdad door honderden aanhangers van Moqtada al-Sadr. Deze
ontwikkelingen leidden tot verslechtering van de Zweeds-Iraakse betrekkingen. Vergelijkbare
Koranincidenten in onder andere Denemarken leidden tot kleinschalige protesten in
Irak.
Op 12 juni jl. nam het Iraakse parlement na lang onderhandelen een meerjarige begroting
aan. Met ongeveer 70 procent van het budget gereserveerd voor publieke sectoruitgaven
en ongeveer 25 procent voor investeringen in met name infrastructuur, huisvesting,
scholen en ziekenhuizen past de begroting bij de prioriteiten van premier Al-Sudani.
Irak blijft met de huidige begroting bijna volledig afhankelijk van olie-inkomsten
en daarmee van de ontwikkeling van de olieprijs. Investeringen in andere sectoren
blijven uit en het begrotingstekort neemt toe. De Wereldbank waarschuwt dat zonder
structurele hervormingen de economische vooruitzichten voor Irak onzeker en onvoorspelbaar
zullen blijven. Het risico bestaat dat gedane beloften niet nagekomen kunnen worden,
met politieke en sociale onrust tot gevolg.3
De politieke spanningen in de Koerdisch Autonome Regio (KAR) houden aan. 12,67% van
de Iraakse begroting is aan de KAR toebedeeld, onder stevige voorwaarden op het gebied
van olieproductie, waaronder het aantal te produceren vaten per dag. Na uitspraken
van de International Chamber of Commerce en het Iraakse Hooggerechtshof over het niet eigenstandig mogen produceren en exporteren
van olie, zijn deze vanuit de KAR stilgelegd. Daarnaast houdt de politieke verdeeldheid
tussen de twee grootste Koerdische regeringspartijen (KDP en PUK) aan, onder andere
over een nieuwe kieswet, de hervorming van de Peshmerga-strijdkrachten en financiële
afdrachten uit de federale begroting.
Op 7 en 8 augustus jl. vond in Irak de U.S.-Iraq Joint Security Cooperation Dialogue plaats. Irak en de VS spraken over de voortdurende gezamenlijke strijd tegen ISIS
en de bilaterale samenwerking op een breed scala aan veiligheidsthema’s, onder meer
over de samenwerking op het gebied van contraterrorisme (CT), de situatie in opvangkampen
in Noordoost-Syrië en de toekomstige steun aan de Iraakse veiligheidssector. De gezamenlijke
verklaring bevestigt dat de anti-ISIS Coalitie op uitnodiging van de Iraakse regering
aanwezig is in Irak en dat er geen Amerikaanse militaire eenheden met een gevechtstaak
aanwezig zijn in Irak.4 Irak en de VS spraken af een separaat proces te initiëren om, samen met de anti-ISIS
Coalitie, verder te spreken over de militaire aanwezigheid van de Coalitie in het
land.
Mensenrechten
De mensenrechtensituatie in Irak blijft zorgelijk en een doorlopend aandachtspunt.
Onder meer in bilaterale gesprekken, in Europees verband en in bredere coalities spreekt
Nederland regelmatig ernstige zorgen uit over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk
middenveld, het gebrek aan gerechtigheid in Irak, en de kritieke situatie van de kwetsbare
minderheden, waaronder de LGBTIQ+-gemeenschap. Ter bevordering van de maatschappelijke
tolerantie en bestrijding van religieuze discriminatie in Irak, steunt Nederland ook
religieuze minderheden in Irak, waaronder Jezidi’s en Christenen.
Veiligheidssituatie
De veiligheidssituatie zoals beschreven in de artikel 100-brief van 7 juli jl. is
ongewijzigd.5 Zoals eerder gemeld hebben de aan Iran gelieerde sjiitische milities de afgelopen
maanden grotendeels hun vijandelijkheden tegen de westerse presentie gestaakt en hebben
ze sinds 24 mei 2022 geen aanslag meer gepleegd tegen westerse militaire presentie
in Bagdad en omgeving.
De slagkracht van ISIS is nog steeds ernstig verzwakt. ISIS pleegt nu maandelijks
nog tussen de tien en vijftien, overwegend kleinschalige en eenvoudige aanslagen gericht
tegen andere (niet-soennitische) sektarische groepen en Iraakse veiligheidstroepen
in rurale gebieden.
Strategie Nederlandse geïntegreerde inzet in Irak
In de artikel 100-brief van 7 juli jl. is uw Kamer geïnformeerd over de strategie
voor de Nederlandse geïntegreerde inzet in Irak. Deze blijft onverminderd van toepassing,
ook op de in deze brief uiteengezette aanvullende inzet.
De aanvullende Nederlandse bijdrage sluit aan bij het beleid van het kabinet om het
zwaartepunt van de Nederlandse veiligheidsinzet in Irak te verschuiven van stabilisatie
naar advisering en capaciteitsopbouw.
Het kabinet benadrukt nogmaals dat deelname aan internationale missies vrijwel altijd
plaatsvindt in een weerbarstige context en gepaard gaat met grote uitdagingen en onzekerheden.
Hierbij spelen veel factoren een rol en valt een deel daarvan buiten de invloedssfeer
van Nederland, de betreffende missie en/of partners en bondgenoten. Daarom blijft
bescheidenheid op zijn plaats bij het formuleren van de ambities en de mate van controle
die Nederland kan uitoefenen om tot resultaten te komen, ook bij deze aanvullende
inzet in NMI en OIR.
Gronden voor deelname en rechtsbases
De gronden voor de militaire inzet in Irak zoals aan uw Kamer vermeld in de artikel
100-brief van 7 juli jl. gelden ook voor deze aanvullende inzet.6 Een stabiel en veilig Irak is in het belang van Nederland en Europa. Het kabinet
levert daarmee een bijdrage aan de bevordering van de internationale rechtsorde.
Nederland levert hiermee ook in het kader van de bondgenootschappelijke verantwoordelijkheid
en solidariteit in NAVO-verband een belangrijke additionele bijdrage.
De rechtsbasis van NMI is het schriftelijke verzoek van de Iraakse regering aan de
NAVO (d.d. 5 mei 2016 en 12 februari 2020) om steun bij het versterken van de Iraakse
veiligheidssector. De rechtsbasis voor het optreden van Nederlandse militairen in
Irak in het kader van OIR betreft het Iraakse verzoek aan de VN (d.d. 25 juni 2014
en 20 september 2014) om steun bij de zelfverdediging van Irak tegen ISIS.7
Voorziene aanvullende Nederlandse bijdrage aan NMI en OIR
De aanvullende Nederlandse bijdrage bestaat uit de commandant NMI, aanvullende stafcapaciteit
en een helikopterdetachement. De missiedoelstellingen van NMI en OIR, de missies waar
deze bijdrage onderdeel van uitmaakt, staan beschreven in de artikel 100-brief van
7 juli jl. en worden hieronder per missie herhaald. In aanvulling hierop meldt het
kabinet dat op verzoek van de Iraakse autoriteiten NMI op korte termijn eveneens start
met advieswerkzaamheden aan de Federale Politie, ressorterend onder het Ministerie
van Binnenlandse Zaken. NMI is gevraagd te adviseren in de door MP Sudani aangekondigde
«groen-naar-blauw» transitie. Deze heeft tot doel de Federale Politie, die nu als
een militaire organisatie functioneert, om te vormen tot een organisatie met de structuren
en werkmethoden van een politiekorps. Deze uitbreiding van het mandaat van NMI is
met de EU en de EU Advies Missie (EUAM Irak) gecoördineerd.
Doelstelling van de aanvullende Nederlandse bijdrage
Zoals gesteld in de artikel 100-brief van 7 juli jl. wil het kabinet met de Nederlandse
inzet in NMI bijdragen aan de verwezenlijking van de bredere doelstellingen van NMI:
(1) ervoor zorgen dat Irak door versterking van de Iraakse veiligheidssector weerstand
kan bieden aan (een terugkeer van) ISIS en andere (terroristische) bedreigingen van
de stabiliteit en (2) Irak bijstaan in het succesvol aansturen van de veiligheidssector
en deze toekomstbestendig inrichten met NAVO-criteria als uitgangspunt.
Door aanvullend de commandant van NMI, aanvullende stafcapaciteit en een helikopterdetachement
te leveren, vergroot Nederland zijn invloed in de missie.
De Force Commander (FC) is verantwoordelijk voor het coördineren en leiden van de inzet van verschillende
NAVO-partners in Irak. De Nederlandse commandant speelt in die hoedanigheid een sleutelrol
in de samenwerking met de Iraakse autoriteiten aan de duurzame ontwikkeling van de
Iraakse veiligheidssector, op basis van gelijkwaardigheid en een gemeenschappelijk
begrip van de uitdagingen.
Het helikopterdetachement wordt ingezet voor bevoorrading van eenheden en verplaatsing
van adviseurs, eenheden en materieel, en vormt daarmee een belangrijke ondersteunende
capaciteit.
Voor de helikopterinzet ten behoeve van OIR geldt dezelfde taakstelling. Met deze
capaciteit draagt Nederland, aanvullend op de doorlopende inzet zoals omschreven in
artikel 100-brief van 7 juli jl., bij aan de doelstellingen van OIR: het duurzaam
verslaan van ISIS, het ondersteunen van de Iraakse regering op het gebied van stabilisatie
en het vergroten van de regionale stabiliteit.8
Nationale kaders voor de aanvullende Nederlandse bijdrage
Nederland zal met een FC en staf (ongeveer vijftien personen, onder wie een politiek
adviseur) in de periode mei 2024 tot en met mei 2025 invulling geven aan de commandovoering
van NMI vanaf Camp Union III in Bagdad.
Tevens levert Nederland in dezelfde periode drie Chinookhelikopters (CH-47) en een
helikopterdetachement van ongeveer honderdtwintig personen. Dit detachement zal grotendeels
opereren vanaf Camp Al Assad Air Base (AAAB). De helikopterinzet wordt voorzien van Nederlandse logistieke ondersteuning,
grotendeels opererend vanaf AAAB met een dependance op kamp Bagdad
Diplomatic Support Center (BDSC).
Het helikopterdetachement vormde een belangrijk onderdeel van het Nederlandse bod
op de positie van de FC. NMI had behoefte aan helikopters voor bevoorrading en verplaatsing
van eenheden, adviseurs en materieel. Uit nader onderzoek bleek echter dat de helikopters
in NMI niet voldoende vlieguren maken om deze capaciteit optimaal te benutten. Om
de helikoptercapaciteit efficiënt in te zetten is een gecombineerde inzet voor zowel
NMI als OIR onderzocht. Nederland is al actief binnen OIR en de behoefte aan aanvullende
luchttransportcapaciteit daar is hoog. Een gecombineerde inzet draagt bij aan een
effectief gebruik van het beschikbaar aantal vlieguren en het op peil houden van de
geoefendheid van het helikopterdetachement. Met deze gecombineerde inzet levert Nederland
een betekenisvolle bijdrage aan de doelstellingen van zowel NMI als OIR, en de bredere
Nederlandse veiligheidsinzet in Irak. Onder wijze van optreden wordt nader toegelicht
hoe een gecombineerde inzet van de helikopters voor NMI en OIR eruit ziet.
Voor NMI behelst het operatiegebied Bagdad en omgeving. Voor OIR bestrijkt het operatiegebied
Irak, Koeweit, Jordanië en Syrië. Het Nederlandse helikopterdetachement zal niet worden
ingezet boven Syrië. Het kabinet ziet geen rechtsgrondslag voor de inzet van Nederlandse
militairen aldaar.
Operationele haalbaarheid
Hieronder volgt een toelichting op de elementen die relevant zijn voor de operationele
haalbaarheid van de aanvullende bijdrage, te weten de FC en aanvullende staf en het
helikopterdetachement.
Klimaat en terreinomstandigheden
De klimaat en terreinomstandigheden en mitigerende maatregelen zoals besproken in
de artikel 100-brief van 7 juli jl. zijn voor deze aanvullende bijdragen ongewijzigd.
Voor het behoud van de materiele inzetbaarheid van de helikopters in een woestijnklimaat
is verhoogde aandacht voor onderhoud noodzakelijk.
Het vereiste militaire vermogen
Voor zowel NMI als OIR worden geen offensieve taken uitgevoerd. Het vereiste militaire
vermogen is hierop afgestemd. Dat betekent onder andere dat er aan boord van de helikopters
alleen bewapening aanwezig is voor zelfverdediging.
Er zullen op infrastructureel gebied ter plaatse voorzieningen moeten worden aangebracht
of aangepast, onder andere voor de stalling en het onderhoud van de helikopters. Nederlandse
militairen zullen derhalve voorafgaand aan de inzet ter plaatse voorbereidende logistieke
werkzaamheden verrichten.
De wijze van optreden (Concept of Operations)
De FC geeft leiding aan NMI. Daarnaast is een deel van de NMI-staf direct betrokken
bij advisering en assistentie. De FC en zijn staf zullen voornamelijk in Bagdad en
de directe omgeving van Bagdad werken.
De taak van het helikopterdetachement is het bevoorraden van eenheden en verplaatsing
van adviseurs, eenheden en materieel. Het totaal aantal beschikbare vlieguren voor
NMI en OIR samen bedraagt 120 tot 150 uren per maand. Met dit totaal aantal uren wordt
de helikoptercapaciteit adequaat benut. De helikoptercapaciteit staat primair ter
beschikking aan NMI. De helikopters kunnen derhalve alleen ingezet worden voor OIR
wanneer ze niet benodigd zijn binnen NMI. Uitgaande van de huidige behoefte binnen
beide missies op het moment van schrijven, verwacht het kabinet dat het aantal vlieguren
voor OIR in de praktijk meer dan de helft van de totale vlieguren betreft. Het takenpakket
voor de helikopters binnen OIR is vergelijkbaar met dat van NMI.
Het detachement zal worden gestationeerd op AAAB. Tasking en prioritering van de luchttransportcapaciteit voor zowel NMI als OIR wordt gedaan
door de Combined Joint Task Force (CJTF) OIR tasking cell in Koeweit.
De geweldsinstructie (Rules of Engagement)
Voor de Nederlandse inzet ten behoeve van zowel NMI als OIR geldt ter zelfverdediging
een Nederlandse geweldsinstructie. Deze is voldoende robuust om uitvoering van de
taken van de missies mogelijk te maken. Voor NMI gelden NAVO Rules of Engagement.
OIR is een coalitie waarin deelnemende landen op basis van de eigen nationale geweldsinstructie
opereren. De voorziene inzet van transporthelikopters in OIR vindt derhalve plaats
op basis van de Nederlandse Instructiekaart zelfverdediging.
De bevelstructuur
Full Command is te allen tijde een nationale verantwoordelijkheid en berust bij de Commandant
der Strijdkrachten (CDS), onder de politieke verantwoordelijkheid van de Minister
van Defensie. De operationele aansturing van de helikoptercapaciteit wordt ingebed
in de bestaande NAVO- respectievelijk OIR-commandostructuur. De Nederlandse Senior National Representative in Irak bewaakt namens de CDS dat opdrachten in het inzetgebied passen binnen het
Nederlandse nationale kader en is daarmee de Red Card Holder.
De bevelsstructuur van de helikopterinzet
Missie-aansturing van het helikopterdetachement vindt plaats conform de bestaande
NMI- en OIR-procedures. Het helikopterdetachement ontvangt zijn opdrachten voor inzet
in NMI en OIR van de CJTF-OIR in Koeweit. Eerdergenoemde Senior National Representative bewaakt namens de CDS dat opdrachten in het inzetgebied passen binnen het Nederlandse
nationaal kader. Voor de operationele vluchtbewegingen is een Nederlandse stafofficier
in de staf van CJTF-Koeweit als Red Card Holder geautoriseerd.
Genderperspectief
Bij de voorbereiding en uitvoering van de Nederlandse bijdrage wordt expliciet aandacht
besteed aan het Action plan for the implementation of the NATO/EAPC policy on Women, Peace and Security (WPS) 2021–2025, hetgeen in lijn is met het Defensie Actieplan 1325 dat op 10 december
2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 80) met uw Kamer is gedeeld. Bij de selectie van militair personeel wordt bijzondere
aandacht besteedt aan de selectie van vrouwen.
NMI adviseert het Iraakse Ministerie van Defensie over de implementatie van het Iraakse
Nationale Actieplan van de WPS-agenda van de Verenigde Naties. Het versterken van
de rol en positie van vrouwen binnen de Iraakse krijgsmacht, in zowel militaire als
civiele posities, is één van de 21 lange-termijn doelen die samen met het Iraakse
Ministerie van defensie zijn afgesproken. Zoals in deze brief beschreven richt de
recent toegenomen druk op het maatschappelijk middenveld in Irak zich onder andere
op gender en de LGBTIQ+-gemeenschap. Deze ontwikkelingen kunnen van invloed zijn op
de advieswerkzaamheden van de missie op dit vlak en laten zien dat voortgang boeken
op dit onderwerp in Irak uitdagend is.
Lokaal personeel
Wat betreft de inzet van lokaal personeel bij toekomstige militaire missies en op
Nederlandse ambassades en consulaten zijn onlangs kaders opgesteld waarin de verantwoordelijkheid
van de Nederlandse Staat jegens lokaal personeel staat beschreven.9 De inzet van lokaal personeel zal plaatsvinden in overeenstemming met deze kaders.
Geschiktheid en beschikbaarheid krijgsmacht
Voor de duur van deze inzet zijn geen beperkende effecten voorzien op de operationele
gereedheid van Defensie. De Chinook transporthelikopters die worden ingezet betreffen
een nieuwe versie van dit type helikopter. Na een lange transitieperiode draagt daadwerkelijke
inzet hiervan bij aan het opdoen van belangrijke kennis en ervaring.
De inzet van stafofficieren en het helikopterdetachement voor NMI heeft beperkte verdringingseffecten
op de krijgsmacht. Voor wat betreft de stafofficieren, treden deze effecten verspreid
door de krijgsmacht op, omdat het hier vooral individuele uitzendingen betreft. Daarnaast
heeft deze inzet een positieve impact op de verschillende krijgsmachtsonderdelen omdat
er waardevolle individuele militaire, operationele en internationale stafervaring
wordt opgedaan.
Risico’s
Veiligheidsrisico’s
In de artikel 100-brief van 7 juli jl. zijn de veiligheidsrisico’s beschreven. Deze
zijn ook van toepassing op de aanvullende Nederlandse bijdrage van de Force Commander, aanvullende stafcapaciteit en een helikopterdetachement aan NMI en OIR. De risico’s
die in deze en de hierop volgende paragrafen worden beschreven gelden voor zowel NMI
als OIR. In de eerdere brief werd de dreiging van indirect vuur en gewapende drones
afkomstig van aan Iran gelieerde sjiitische milities benoemd. Deze dreiging is nog
steeds van toepassing, maar de dreiging van direct vuur van deze groeperingen is beperkt.
Ook werd de sterke statelijke dreiging die uitgaat van Iraanse en Russische spionage-
en cyberactiviteiten benoemd en mogelijke civiele onrust die een dreiging kan vormen.
Bij verhoogde dreiging worden activiteiten voor de NMI missie afgeschaald. Ook OIR
past zijn activiteiten aan bij een gewijzigde dreigingssituatie.
Medische risico’s
De medische risico’s beperken zich tot letsel als gevolg van hitte en inname van onvoldoende
gereinigd drinkwater. Door middel van acclimatisatie, juiste kleding en uitrusting,
instrueren van personeel en het voorzien in eigen drinkwater worden er voldoende mitigerende
maatregelen getroffen. Op de locatie AAAB zijn afdoende medische installaties om Nederlandse
eenheden te kunnen ondersteunen. Daarbij levert Nederland zelf ROLE 1 capaciteit,
waaronder een arts voor de eigen gezondheidszorgtaak. Daarnaast is er ondersteuning
van Amerikaanse MEDEVAC-capaciteit, opererend vanaf AAAB.
Risico op burgerslachtoffers
Transporthelikopters worden per definitie niet ingezet voor offensieve taken. Daarnaast
worden de helikopers zoals vermeld niet ingezet bij verhoogde dreiging. In het uiterste
geval dat de helikopters zouden worden beschoten, is er voor zelfverdediging bewapening
aan boord. Daarbij bestaat een risico dat burgers onverhoopt worden geraakt. Om dit
risico te minimaliseren, is het personeel getraind om op de juiste manier geweldsinstructies
toe te passen. Hierbij staat het voorkomen van burgerslachtoffers centraal staat.
Het kabinet schat daarom het risico op burgerslachtoffers zeer laag in. Mocht er toch
sprake zijn van geweldsaanwending, dan wordt dit vermeld in de openbare «weekoverzichten
Defensieoperaties» en de reguliere interne voortgangsrapportages. Als dit leidt tot
een onderzoek naar een vermoeden van burgerslachtoffers, dan wordt uw Kamer daarover
conform afspraak afzonderlijk geïnformeerd.10 Daarnaast is er een restrisico dat burgers onbedoeld betrokken raken bij een ongeval.
De risico’s van de Nederlandse Force Protection eenheid binnen NMI zijn reeds beschreven in de artikel 100-brief van 7 juli jl. Nederland
is niet verantwoordelijk voor de eventuele gevolgen van het optreden van afzonderlijke
landen die bijdragen aan NMI ten aanzien van burgerslachtoffers. Dat is een nationale
verantwoordelijkheid.
Nazorg
Op alle uitgezonden Nederlandse militairen zijn de geldende regelingen met betrekking
tot nazorg van toepassing. Indien noodzakelijk of gewenst, kunnen leden van een sociaal
medisch team in het operatiegebied toezien op het welzijn van de militairen. De inzet
leidt niet tot een inbreuk op de uitzendbescherming van militairen.
Monitoring en evaluatie
In referentie aan de artikel 100-brief van 7 juli jl. is een raamwerk ontwikkeld voor
de monitoring en evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan de diverse missies in Irak.
Deze aanvullende bijdrage zal hierin worden meegenomen.
Financiën
De aanvullende bijdrage zoals uiteengezet in deze aanvullende artikel 100-brief wordt
geraamd op 52 miljoen euro. De totale geraamde uitgaven voor de militaire inzet in
Irak gedurende de periode 2024–2025 wordt geraamd op 95 miljoen euro. Dit totale bedrag
bestaat naast de aanvullende inzet van 52 miljoen euro uit 32 miljoen euro voor de
Force Protection en 11 miljoen euro voor de overige inzet in Irak, beide ramingen zijn ten opzichte
van de artikel 100-brief van 7 juli jl bijgesteld. De inzet wordt gefinancierd uit
het Budget Internationale Veiligheid.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot
De Minister van Defensie,
K.H. Ollongren
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.N.A.J. Schreinemacher
Indieners
-
Indiener
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken -
Medeindiener
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Medeindiener
K.H. Ollongren, minister van Defensie