Brief regering : Beleidsstandpunt inzake overgangsregeling en aanbieden rapport ‘Verpleegkundige op niveau, een overgangsregeling in het kader van BIG II-register’
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 365
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juni 2019
Onlangs heb ik uw Kamer per brief (Kamerstuk 29 282, nr. 359) geïnformeerd over de laatste stand van zaken rondom de overgangsregeling in het
licht van het wetsvoorstel BIG-II. Zoals aangekondigd heb ik de afgelopen periode
benut om met de beroepsvereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN),
de vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties (Brancheorganisaties Zorg – BoZ)
en de vertegenwoordigers van werknemersorganisaties (FNV, CNV en NU»91) het gesprek
te voeren over het advies van de Commissie ter Beoordeling van de Verpleegkundige
Vervolgopleidingen (hierna: de commissie). Nu deze gesprekken zijn afgerond, stuur
ik uw Kamer het advies van de commissie «Verpleegkundige op niveau, een overgangsregeling in het kader van BIG II-register»
1 en mijn beleidsstandpunt hierop.
In algemene zin beoog ik met het wetsvoorstel BIG-II een duidelijker onderscheid te
maken tussen de mbo- en hbo-opgeleide verpleegkundigen, door het beroep van regieverpleegkundige
te introduceren en het deskundigheidsgebied van de verpleegkundige te actualiseren.
Een onderscheid tussen de mbo- en de hbo-verpleegkundige is een uitdrukkelijke wens
van veldpartijen geweest om tegemoet te komen aan de steeds veranderende zorgvraag.
Hoewel deze wens er al ruim 40 jaren is, is het veldpartijen niet gelukt om dit onderscheid
ook daadwerkelijk te implementeren in de praktijk. Dit tezamen heeft mijn ambtsvoorganger
in 2014 doen besluiten voornoemd onderscheid te regelen in de Wet op de beroepen in
de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG), hoewel de Wet BIG op voorhand niet
het meest voor de hand liggende instrument is.
Van 21 december tot en met 18 februari 2018 was het mogelijk om via internetconsultatie
op het wetsvoorstel BIG-II te reageren. De Raad van State heeft op 16 november 2018
advies uitgebracht over het voorstel.
De door mij beoogde introductie van de regieverpleegkundige en de actualisatie van
het deskundigheidsgebied van de verpleegkundige is van invloed op de reeds-geregistreerde
BIG-verpleegkundigen (circa 187.000). Om die reden is het van belang om helderheid
te geven over mijn insteek ten aanzien van de overgangsregeling voor deze groep. Gebleken
is dat de invulling van deze overgangsregeling complex is. Dit houdt verband met de
grootte van deze groep en de diversiteit binnen deze groep op het gebied van gevolgde
(vervolg)opleidingen. Om die reden heb ik zorgvuldigheid in het besluitvormingsproces
vooropgesteld door meerdere malen advies te vragen aan externe partijen.
Overgangsregeling
Zoals gezegd heb ik de afgelopen jaren meerdere malen aan deskundigen advies gevraagd
voor een gedragen visie rondom deze overgangsregeling. Zo overhandigde de stuurgroep
«Toekomstbestendige beroepen in de verpleging en verzorging» in 2016 de mogelijke
contouren van de overgangsregeling. In vervolg hierop heeft Panteia onderzoek gedaan
naar een nadere invulling van de overgangsregeling voor de mbo- en inservice-opgeleide
verpleegkundigen. Hierbij gaf Panteia inzicht in het aantal verpleegkundige vervolgopleidingen.
Tegelijkertijd stelde Panteia vast dat er geen bestaande instantie is die de verpleegkundige
vervolgopleidingen op niveau en inhoud op gelijkwaardigheid aan het hbo-verpleegkundige
opleidingsprofiel kan beoordelen. Een aanbeveling van Panteia was daarom om een onafhankelijke
commissie met deskundigen in te stellen, die de verpleegkundige vervolgopleidingen
zou kunnen beoordelen.
Aan deze aanbeveling heb ik gehoor gegeven door de commissie ter Beoordeling van de
verpleegkundige vervolgopleidingen in de zomer van 2018 in te stellen.2 De commissie, onder voorzitterschap van mw. prof. dr. P.L. Meurs, heeft 18 april
2019 haar rapport opgeleverd. In dat rapport worden twee scenario’s voorgesteld voor
de invulling van de overgangsregeling, namelijk een «opt in» en een «opt out» scenario.
In beide scenario’s heeft de commissie het uitgangspunt vooropgesteld dat Bachelor
Nursing 2020 dé norm is voor registratie als regieverpleegkundige. Dit vanwege het
feit dat met het voornoemde nieuwe opleidingsprofiel de inhoud van het hbo-onderwijs
verpleegkunde aanmerkelijk is veranderd. Nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij
en zorg, stellen andere eisen aan de hbo-verpleegkundige. Het opleidingsprofiel is
hierop aangepast om hbo-verpleegkunde toekomstbestendig te maken.
Alvorens verder op de scenario’s in te gaan heeft de commissie een viertal groepen
verpleegkundigen beschreven in het rapport.
Directe instroom in het register voor regieverpleegkundigen voor hbo-v opgeleiden
vanaf 2012
Allereerst is het van belang te benoemen dat de groep hbo-v opgeleiden met een diploma
vanaf 2012 of later zich, naar het idee van de commissie, direct zouden moeten kunnen registreren in
het register van regieverpleegkundigen. De commissie acht het aannemelijk dat deze
groep voldoet aan het Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel, omdat zij in het bezit
zijn van een dergelijk diploma of een diploma dat garant staat voor de benodigde competenties
voor het Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel.
Hbo-v opgeleiden vóór 2012
De commissie stelt in het advies voor om hbo-v opgeleiden vóór 2012 een landelijke
toets te laten doen als voorwaarde voor inschrijving in het register van regieverpleegkundigen,
omdat deze groep volgens de commissie niet volledig voldoet aan de criteria van het
Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel. Deze toets zou volgens de commissie een uniforme,
landelijke en objectieve toelatingstoets moeten behelzen, waarin de verpleegkundigen
worden getoetst op een selectie van de vereiste competenties uit het opleidingsprofiel
Bachelor Nursing 2020. Indien de toets niet wordt behaald, is er altijd nog een mogelijkheid
om het hierna te beschrijven aanvullende scholingsprogramma te volgen.
Mbo/inservice-opgeleiden met een verpleegkundige vervolgopleiding op NLQF-6
De commissie stelt voor om verpleegkundigen met een mbo- of inservice-diploma én een
aantoonbare verpleegkundige vervolgopleiding op NLQF-6, een scholingsprogramma te
laten volgen, als voorwaarde voor inschrijving in het register van regieverpleegkundigen.
Een vervolgopleiding op NLFQ-6 betekent dat de verpleegkundige vervolgopleiding qua
niveau vergelijkbaar is met het niveau van een hbo-bachelor opleiding. Echter, deze
verpleegkundige vervolgopleiding dekt niet het brede hbo-v bachelor niveau af en om
die reden stelt de commissie voor om deze groep een verkorte aanvullende scholing
te laten volgen, om te voldoen aan de gestelde competenties uit het opleidingsprofiel
Bachelor Nursing 2020.
Dit scholingsprogramma dient nog te worden ontwikkeld. De commissie doet de aanbeveling
in dit kader om een centraal aanvullend scholingsprogramma te ontwikkelen, met de
mogelijkheid tot leren op de werkplek en de mogelijkheid om op individueel niveau
vrijstellingen te krijgen op basis van vooropleiding. Ook dient het programma volgens
de commissie van beperkte duur te zijn, dat wil zeggen maximaal één jaar, zodat de
totale studielast van het scholingsprogramma lager is dan een reguliere hbo-v deeltijdopleiding
en daarmee recht wordt gedaan aan de reeds behaalde vervolgopleiding op NLQF-niveau
6. Qua inhoud van het programma doet de commissie de aanbeveling om binnen dat programma
te focussen op de onderscheidende onderdelen van het Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel,
zoals bijvoorbeeld de continuïteit van zorg, de professionele reflectie, het onderzoekend
vermogen en preventie.
Mbo-/inservice-opgeleiden zonder verpleegkundige vervolgopleiding op NLQF-6
De groep mbo/inservice-opgeleiden die in de loop der jaren geen verpleegkundige vervolgopleiding
hebben gedaan die is gekwalificeerd op NLQF-6 vallen buiten het bereik van de overgangsregeling.
Zij kunnen, wanneer ze de ambitie hebben om het beroep van regieverpleegkundige uit
te gaan oefenen, een verkorte opleiding hbo-v gaan volgen. Van deze mogelijkheid wordt
thans al gebruik gemaakt.
Na hierboven de diverse groepen verpleegkundigen te hebben beschreven, ga ik hieronder
in op het «opt-in» en het «opt-out» scenario. Beide scenario’s spitsen zich toe op
twee groepen verpleegkundigen, namelijk de hbo-v opgeleiden vóór 2012 en de mbo/inservice-opgeleiden
met een verpleegkundige vervolgopleiding op NLQF-6.
I. Het «opt-in» scenario
Dit scenario houdt in dat de bovenomschreven groepen (hbo-v opgeleiden vóór 2012 en
mbo-/inservice-opgeleiden met een verpleegkundige vervolgopleiding op NLQF-6) in het
verpleegkundig domein in aanmerking kunnen komen voor de overgangsregeling, wanneer
zij binnen een periode van 3 jaar na inwerkingtreding van BIG-II hebben voldaan aan
de landelijke toets of het aanvullend scholingsprogramma. Zij kunnen zich dus niet
direct registreren in het register van regieverpleegkundigen, maar pas nadat zij de
betreffende landelijke toets of het aanvullend scholingsprogramma hebben afgerond.
II. Het opt-out scenario
Hoewel het «opt-in» scenario de voorkeur heeft van de commissie, heeft de commissie
het «opt-out» scenario uitgewerkt in de verwachting dat dit scenario op meer draagvlak
in het brede veld van de verpleegkundigen kan rekenen. Ook gegeven de huidige uitdagingen
die spelen binnen de zorg op het gebied van de arbeidsmarkt, biedt dit scenario een
snellere eerste toegang tot het register van regieverpleegkundige.
Het «opt out» scenario houdt in dat deze twee bovengenoemde groepen verpleegkundigen
(hbo-v opgeleiden vóór 2012 en mbo-/inservice-opgeleiden met een verpleegkundige vervolgopleiding
op NLQF-6) zich, bij start van de overgangsregeling, wél direct kunnen laten registreren
als regieverpleegkundige. De commissie stelt voor dat zij hiervoor actief een aanvraag
indienen bij het CIBG binnen 1 jaar na inwerkingtreding van de algemene maatregel
van bestuur, waarin de overgangsregeling opgenomen zal worden.
Vijf jaar na de registratie als regieverpleegkundige, wordt in dit scenario van de
commissie beoordeeld of de betreffende verpleegkundige de landelijke toets of het
landelijke scholingsprogramma heeft afgerond. Concreet betekent dit dat deze groepen
verpleegkundigen pas op het moment van herregistratie moeten kunnen aantonen dat zij
de landelijke toets of aanvullende scholing hebben behaald. Ook moet op dat moment
volgens de commissie worden aangetoond dat de benodigde werkervaring als regieverpleegkundige
is opgedaan, in de periode van de overgangsregeling.
Wanneer verpleegkundigen op het moment van herregistratie, niet aan kunnen tonen dat
zij de landelijke toets of de aanvullende scholing hebben behaald, dan wordt de betreffende
registratie – mits zij voldoen aan de werkervaringseis voor verpleegkundigen – omgezet
naar het register van verpleegkundige.
Beroepstitel regieverpleegkundige
Ook de commissie heeft in haar advies aandacht besteed aan de titulatuur van de hbo-opgeleide
verpleegkundige. De commissie stelt voor om in plaats van de titel regieverpleegkundige,
de titel «verpleegkundige BN» te gaan hanteren. De titel van regieverpleegkundige
wordt op dit moment al gebruikt in het veld en is wijdverbreid. Veldpartijen ondersteunen
deze benaming ook. Verder geldt dat in de aangedragen suggestie van «verpleegkundige
BN» een afkorting van een opleidingstitel (Bachelor of Nursing) wordt gebruikt. De
opleidingstitel «Bachelor» is beschermd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek. Dat vormt een beletsel om een beschermde graad of een verwijzing daarnaartoe
te gebruiken in de beroepstitel. Om die reden en bij gebrek aan betere alternatieven,
streef ik ernaar om bij de verdere uitwerking van BIG-II de titel «regieverpleegkundige»
te hanteren.
Aanbeveling commissie omtrent kwantitatieve norm
In het rapport van de commissie staat voorts een aanbeveling om een kwantitatieve
norm op te stellen voor inzet van verpleegkundigen op twee niveaus: mbo en hbo. De
aanbeveling van de commissie om een algemene kwantitatieve norm op te stellen, zal
niet worden gevolgd, omdat iedere zorginstelling de gewenste functiemix dient te bepalen.
Dit kan per zorginstelling en zelfs per afdeling binnen die instelling verschillen.
Een voor iedere instelling geldende kwantitatieve norm acht ik in dit kader dan ook
niet passend.
Vervolg op het advies van de commissie
Ik heb voornoemde partijen de gelegenheid geboden om tot een gedragen standpunt inzake
de voorgestelde scenario’s ten aanzien van de overgangsregeling te komen. Partijen
hebben zich op het standpunt gesteld dat er breed draagvlak bestaat voor het «opt-out»
scenario. Deze ontwikkeling is een mooie stap voorwaarts. Ik ben dan ook zeer tevreden
dat het advies op breed draagvlak van voornoemde partijen kan rekenen en ik wil de
commissie, onder voorzitterschap van mevrouw Meurs, hartelijk danken voor haar inspanningen.
Ik ben voornemens dit scenario, alsmede de verdeling qua groepen, als basis te gebruiken
voor de verdere uitwerking van het wetsvoorstel BIG-II.
Naast het gereedmaken van het wetsvoorstel zal ik tezamen met de betrokken partijen
in de komende periode zorgen voor heldere factsheets en het opzetten van informatiekanalen,
zodat we de omvangrijke verpleegkundige beroepsgroep goed kunnen informeren over de
gevolgen die de overgangsregeling voor hen specifiek zal hebben. De overgangsregeling
vergt vanzelfsprekend tijd en middelen. Dit is een belangrijk aandachtspunt tussen
partijen in de verdere implementatie van het wetsvoorstel en de bijbehorende overgangsregeling.
Ik verwacht wetsvoorstel BIG-II na de zomer gereed te kunnen hebben, waarna ik het
wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig zal maken. Gelet op deze gewijzigde tijdsplanning
zal het wetsvoorstel op zijn vroegst in juli 2020 in werking kunnen treden.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister voor Medische Zorg,
B.J. Bruins
Indieners
-
Indiener
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.