Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 675 Regels met betrekking tot het tegemoetkomen van burgers ten aanzien van wie door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen ten onrechte geen medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling is gegeven (Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling)
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 9 april 2025
Inhoudsopgave
1. Inleiding
1
2. MSNP-verzoek onterecht afgewezen
6
2.1. Regulier MSNP-traject
6
2.2. Onterechte afwijzing door de Belastingdienst
7
2.3. Tegemoetkoming is wenselijk en gepast
8
2.4. Uitgangspunten van het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid
9
2.5. Wanneer géén tegemoetkoming
10
2.6. Herstel op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen
11
3. Het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid
12
3.1. Vormen van tegemoetkoming
16
3.2. Categorieën burgers bij het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid
22
3.3. Voorbeeld van tegemoetkoming in cauïstiek
23
3.4. Doorwerking voorgesteld tegemoetkomingsbeleid
24
4. Uitvoering en budgettaire gevolgen
25
5. Doenvermogen
28
6. Advies en consultatie
30
1. Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van PVV, VVD, NSC, CDA, SGP en ChristenUnie. Hierna wordt bij
de beantwoording van de vragen zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden,
met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende antwoorden
tezamen zijn beantwoord.
De leden van de fractie van de PVV vragen waarom het zo lang heeft geduurd voordat
het tegemoetkomingsbeleid tot stand is gekomen.
Kort na de constatering dat verzoeken om mee te werken aan een minnelijke schuldsanering
natuurlijke personen (MSNP) door de Belastingdienst mogelijk onterecht zijn afgewezen,
zijn de eerste contouren van het tegemoetkomingsbeleid kenbaar gemaakt. Uw Kamer is
vervolgens frequent geïnformeerd over het voorgenomen tegemoetkomingsbeleid en de
resultaten van het onderzoek naar MSNP-verzoeken die mogelijk onterecht zijn afgewezen,
bijvoorbeeld in februari 2024. Destijds is uw Kamer onder meer geïnformeerd over het
aanbod van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om voorafgaand aan de inwerkingtreding
van de wet te starten met schuldhulpverlening.
Het onderzoek naar onterechte MSNP-afwijzingen is erg complex en arbeidsintensief
en vergt daarom veel tijd. Het opgestelde tegemoetkomingsbeleid is opgetekend in het
onderhavige wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is in de zomer van 2024 – destijds als
onderdeel van het Belastingplan 2025 − ter advisering voorgelegd aan de Afdeling advisering
van de Raad van State (de Afdeling). In september 2024 is het advies ontvangen. De
Afdeling heeft in haar advies aangegeven een aantal bezwaren bij het voorstel te hebben
en adviseerde het voorstel niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen,
tenzij het is aangepast (dictum C). Het kabinet neemt deze beoordeling van een hoog
College van Staat zeer serieus en heeft gezien het advies dan ook besloten om het
wetsvoorstel uit het pakket Belastingplan 2025 te halen en voldoende tijd te nemen
om het advies te verwerken en eventuele aanpassingen te bespreken met zowel interne
als externe betrokken partijen. Hierdoor was inwerkingtreding per 1 januari 2025 niet
langer mogelijk.
De leden van de fracties van de PVV en SGP vragen of een hardheidsclausule of een
andere mogelijkheid soelaas biedt om burgers, die in de jaren 2012 en 2013 een onterechte
afwijzing hebben ontvangen, mee te nemen in het tegemoetkomingsbeleid.
De Belastingdienst beschikt in principe niet meer over de volledige dossiers uit de
jaren 2012 en 2013 vanwege het verstrijken van de wettelijke bewaartermijn en de (inmiddels
digitale) inrichting van het systeem van het Landelijk Incasso Centrum. Hierdoor kan
de Belastingdienst niet vaststellen of burgers in 2012 en 2013 een onterechte afwijzing
hebben ontvangen en daardoor dus ook niet ambtshalve tegemoetkomen aan burgers die
in 2012 of 2013 een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen.
Door het ontbreken van deze (volledige) dossiers is het ook niet mogelijk om inzichtelijk
te maken wat de tegemoetkomings- en uitvoeringskosten zijn van het tegemoetkomen van
burgers die in 2012 of 2013 mogelijk een onterechte afwijzing hebben ontvangen. Een
andere mogelijkheid die is genoemd is dat burgers zichzelf kunnen melden bij de Belastingdienst.
Bij die mogelijkheid zal de bewijslast bij de burger worden gelegd. De kans wordt
laag ingeschat dat de burger beschikt over de juiste documentatie, omdat de afwijzingsbrief
naar de schuldhulpverlener is gestuurd. Hierdoor zal deze mogelijkheid niet alleen
veel extra uitvoeringlasten voor de Belastingdienst met zich brengen, maar ook extra
frustratie bij de burgers.
Een hardheidsclausule zal voor burgers die in 2012 of 2013 een onterechte afwijzing
van de Belastingdienst hebben ontvangen geen soelaas bieden. Een hardheidsclausule
biedt de mogelijkheid om op verzoek van een burger af te wijken van (dwingende) wetgeving
als toepassing van die wetgeving tot een onvoorzien en onredelijk benadelend gevolg
zou leiden voor deze burger. In dit geval gaat het niet om onvoorziene gevallen, maar
om voorzienbare gevallen. Bij het onderhavige wetsvoorstel is er bewust voor gekozen
om burgers die in 2012 of 2013 mogelijk een onterechte afwijzing van de Belastingdienst
hebben ontvangen geen onderdeel te laten uitmaken van het tegemoetkomingsbeleid, omdat
dit onuitvoerbaar wordt geacht.1
In dit kader is relevant om op te merken dat onterechte afwijzingen van de Belastingdienst
in 2012 en 2013 alleen plaats hebben kunnen vinden op basis van een registratie in
de Fraude Signalering Voorziening (FSV), fraude-indicatie of een kwalificatie opzet
of grove schuld (hierna: O/GS-kwalificatie). Afwijzingen vanwege een belastingschuld
of toeslagschuld boven een door de Belastingdienst gehanteerd normbedrag vonden pas
plaats vanaf 2015. Met de huidige inzichten van het nog niet afgeronde onderzoek naar
burgers die onterecht zijn afgewezen in de periode 2015 tot april 2021, blijkt dat
ongeveer 90% van de afwijzingen plaatsvond vanwege een belastingschuld of toeslagschuld
boven een door de Belastingdienst gehanteerd normbedrag. Daarnaast hebben burgers
die menen dat hun MSNP-verzoek onterecht door de Belastingdienst is afgewezen door
een registratie in de FSV, reeds een mogelijkheid gehad om zichzelf te melden via
het FSV-meldpunt. De groep burgers die mogelijk in 2012 of 2013 een onterechte afwijzing
van de Belastingdienst hebben ontvangen en zich nog niet hebben gemeld, is hierdoor
naar verwachting erg klein. Het zou enkel kunnen gaan om burgers die menen onterecht
te zijn afgewezen op basis van een fraude-indicatie of O/GS-kwalificatie.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke ruimte er nog is om aanpassingen of
verbeteringen aan te brengen aan het onderhavige wetsvoorstel.
De Tweede Kamer heeft de mogelijkheid heeft om voorstellen tot aanpassing van het
wetsvoorstel te doen. Na het advies van de Afdeling heeft het kabinet onderzocht of,
en zo ja, op welke manier het tegemoetkomingsbeleid moet worden aangepast. Het kabinet
heeft vervolgens de afweging gemaakt om bepaalde onderdelen van het tegemoetkomingsbeleid
ongemoeid te laten onder meer vanwege het vertrouwen dat bij burgers kan zijn gewekt
door de eerdere communicatie over het tegemoetkomingsbeleid. Met het wetsvoorstel
wordt volgens het kabinet het gewenste doel bereikt: burgers tegemoetkomen voor de
door de Belastingdienst gemaakte fout. Daarnaast kunnen door het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid
burgers alsnog in de situatie worden gebracht waar zij zich in zouden hebben bevonden
als de Belastingdienst het initiële MSNP-verzoek niet onterecht had afgewezen en zij
hierdoor zouden zijn toegelaten tot een MSNP: het realiseren van een schuldenvrije
start. De wens een schuldenvrije start te realiseren voor deze burgers wordt ook benadrukt
door de burgers met wie is gesproken en betrokken partijen zoals de VNG.
Voorts vragen deze leden hoeveel procent van de burgers die onterecht is afgewezen
vanwege een belasting- of toeslagenschuld boven een bepaald normbedrag ten tijde van
deze afwijzing ondernemer was.
Het precieze aantal actieve ondernemers met een onterechte afwijzing is niet bekend,
maar het zal naar schatting gaan over een zeer kleine groep. Tot en met 31 december
2020 was het beleid dat de Belastingdienst niet meewerkte aan een MSNP-verzoek dat
werd gedaan namens ondernemers. Een afwijzing van de Belastingdienst was in dat geval
conform (destijds) staand beleid. Aangezien het onderzoek betrekking heeft op afwijzingen
in de periode 1 januari 2014 tot 1 april 2021, zal het grootste deel van de afwijzingen
die hebben plaatsgevonden enkel op onterechte afwijsgronden geen betrekking hebben
gehad op destijds actieve ondernemers. Alleen in de periode van 1 januari 2021 tot
1 april 2021 zouden actieve ondernemers een afwijzing op onjuiste gronden kunnen hebben
ontvangen. Gegeven dat in deze maanden ongeveer 100 afwijzingen op onjuiste gronden
hebben plaatsgevonden, zal de groep ondernemers beperkt zijn.
De leden van de fracties van NSC, de ChristenUnie en het CDA vragen of het in het
wetsvoorstel opgenomen forfaitaire bedrag toereikend is gezien de gevolgen voor de
burger van wie een MSNP-onterecht is afgewezen, zeker bij een burger in categorie
I die lange tijd in onzekerheid heeft kunnen zitten en in de dwanginvordering terecht
kan zijn gekomen en zelf al een oplossing voor de schuldenproblematiek heeft gevonden.
Burgers in categorie I hebben door de onterechte afwijzing van de Belastingdienst
niet gelijk een oplossing voor hun problematische schulden kunnen realiseren en langer
in onzekerheid kunnen verkeren. Gemiddeld zijn zij negen maanden na de onterechte
afwijzing alsnog toegelaten tot een MSNP of WSNP. In de periode tussen de onterechte
afwijzing en toelating tot een MSNP of WSNP kunnen burgers ook geconfronteerd zijn
met dwanginvordering. Deze burgers zijn later alsnog toegelaten tot een MSNP of WSNP
en hebben zij daarmee een schuldenvrije start kunnen realiseren. Gezien het voorgaande
ziet het kabinet geen aanleiding voor een aanvullende tegemoetkoming voor burgers
in categorie I.
In navolging van het advies van de Afdeling is uiteindelijk gekozen voor een vast
forfaitair bedrag voor iedere burger die een onterechte afwijzing van de Belastingdienst
heeft ontvangen, omdat het gaat om de erkenning van het leed dat deze burger is aangedaan.
Het is in die context niet consistent om te kiezen voor een tegemoetkoming die gekoppeld
is aan een bepaalde periode en waarbij de hoogte van de tegemoetkoming nadrukkelijk
kijkt naar de (financiële) gevolgen voor de burger. Temeer omdat in principe sprake
is van een gelijke ervaring voor alle betrokkenen: een MSNP-verzoek is onterecht afgewezen
en daarmee een MSNP-traject door de Belastingdienst onnodig gefrustreerd.
De vergoeding voor burgers van wie bijzondere of strafrechtelijke gegevens zijn geregistreerd
in FSV is € 375. Voor de hoogte daarvan is aansluiting gezocht bij de bedragen voor
vergoeding van immateriële schade in de jurisprudentie. De meest voorkomende bedragen
in de jurisprudentie bevinden zich in de bandbreedte tussen € 250 en € 500. De situatie
van een burger van wie een MSNP-verzoek onterecht is afgewezen, is niet zonder meer
te vergelijken met de situatie van een burger die in aanmerking komt voor de tegemoetkoming
van € 375. Gezien de gevolgen die een onterechte afwijzing heeft kunnen hebben, acht
het kabinet daarom een forfaitaire tegemoetkoming van € 500 passend.
Met de forfaitaire tegemoetkoming worden burgers tegemoetgekomen voor het feit dat
de Belastingdienst hun verzoek onterecht heeft afgewezen. Een deel van de burgers
is na die afwijzing op een later moment niet toegelaten tot een MSNP of WSNP en heeft
ook geen afwijzing conform formeel juridische afwijsgronden op een MSNP-verzoek ontvangen.
Het tegemoetkomingsbeleid bestaat daarom niet alleen uit een forfaitaire tegemoetkoming,
maar ook uit een oplossing voor de schuldenproblematiek door te voorzien in een mogelijkheid
om alsnog een schuldenvrije start te creëren. Voor burgers die na de onterechte afwijzing
van de Belastingdienst niet meer zijn toegelaten tot een MSNP of WSNP of ten tijde
van het in werking treden van de tegemoetkomingsregeling zich in een lopend MSNP-
of WSNP-traject bevinden, is aanvullend tegemoetkomingsbeleid opgesteld, zodat deze
burgers in de positie kunnen komen waarin zij zouden zijn als de Belastingdienst het
initiële MSNP-verzoek niet onterecht zou hebben afgewezen. Aangezien burgers in categorie
I een schuldenvrije start hebben kunnen realiseren doordat zij na de onterechte afwijzing
van de Belastingdienst alsnog zijn toegelaten tot een MSNP of WSNP en burgers in categorie
III na de onterechte afwijzing een afwijzing conform formeel juridische afwijsgronden
van de Belastingdienst hebben ontvangen, komen deze burgers niet in aanmerking voor
de tegemoetkomingsonderdelen die zien op het alsnog creëren van een schuldenvrije
start.
De leden van de fracties van de ChristenUnie, PVV en NSC vragen of bij de vormgeving
van het tegemoetkomingsbeleid andere (niet-financiële) manieren van tegemoetkomen
en van maatwerk zijn overwogen en waarom deze wel of niet in het wetsvoorstel zijn
opgenomen.
Door de onterechte afwijzing van MSNP-verzoeken heeft de Belastingdienst burgers onnodig
en aanzienlijk beperkt in de mogelijkheid om een schuldenvrije start te realiseren,
dan wel is die mogelijkheid hun in zijn geheel ontnomen. Ter erkenning hiervan is
ook gekeken naar een niet-financiële tegemoetkoming in de vorm van het aanbieden van
excuses. Omdat de afwijzing aanzienlijke grote gevolgen kan hebben voor de burgers,
wordt het passend geacht om − naast excuses aan te bieden − de burgers ook een onverplichte
tegemoetkoming uit te keren en om deze burgers zo in de positie te brengen waar zij
zich in zouden hebben bevonden als zij wel waren toegelaten tot een MSNP: een schuldenvrije
start.
Daarom ontvangt elke burger die onterecht door de Belastingdienst is afgewezen een
forfaitaire tegemoetkoming ter erkenning van de fout die is gemaakt.
In een eerder stadium is voorgesteld om de hoogte van de tegemoetkoming te laten afhangen
van de periode tussen de onterechte afwijzing en toelating tot MSNP of WSNP, te weten
€ 500 per zes maanden.2 De hoogte van deze tegemoetkoming was gebaseerd op de compensatie voor immateriële
schade geleden, zoals opgenomen in de artikelen 2.1 en 2.3, vierde lid, van de Wet
hersteloperatie toeslagen (Wht). Aanvullend werd destijds voorgesteld om burgers die
uiteindelijk in een WSNP in plaats van een MSNP terecht zijn gekomen eenmalig € 500
extra uit te keren, omdat een WSNP in beginsel ingrijpender is dan een MSNP. Uiteindelijk
is onder meer na het advies van de Afdeling besloten om te kiezen voor een forfaitaire
tegemoetkoming voor elke onterechte afwijzing van de Belastingdienst, waarbij het
bedrag voor elke getroffen burger gelijk is. Burgers die nog geen schuldenvrije start
hebben kunnen realiseren, wordt daarnaast met dit wetsvoorstel alsnog een schuldenvrije
start geboden door middel van de pseudo-MSNP, kwijtschelding van belasting- en toeslagenschulden
en terugbetaling van deze betaalde en verrekende bedragen. Hiermee wordt aldus maatwerk
geboden.
De leden van de fracties van de ChristenUnie, VVD en NSC vragen of het kabinet uitgebreider
kan reflecteren op het verwijt van de Afdeling dat het tegemoetkomingsbeleid is opgesteld
zonder dat vooraf en tijdens de uitwerking met betrokken burgers is gesproken en vragen
met welke betrokkenen is gesproken en of het kabinet kan aangeven welke suggesties
door betrokken burgers en belangenorganisaties zijn aangevoerd en, indien van toepassing,
waarom deze suggesties niet of wel zijn overgenomen.
Voor de uitwerking van het tegemoetkomingsbeleid is gesproken met burgers die vanaf
2014 een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen. Daarnaast is
gesproken met betrokken partijen als de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK),
VNG, Stella-teams en het landelijke overlegorgaan van rechters-commissaris in procedures
betreffende faillissementen, wettelijke schuldsaneringsregelingen en surseances van
betaling (Recofa). Er is een representatieve doelgroep benaderd met de vraag wat deze
burgers een toereikende tegemoetkoming zouden vinden. Daarnaast is met ongeveer 2,5%
van de burgers in categorie II contact geweest over hun behoeftes en wensen. Statistisch
gezien is dit geen grote steekproef, maar de conclusie was eenduidig: allen wensten
bovenal alsnog schuldenvrij te raken. Daarbij werd het als oneerlijk beschouwd dat
deze burgers hier nu nog voor moeten betalen, terwijl zij al jarenlang betalingen
aan hun schuldeisers hebben gedaan en nog steeds niet schuldenvrij zijn.
Ten aanzien van burgers die in 2012 of 2013 mogelijk een onterechte afwijzing van
de Belastingdienst hebben ontvangen, beschikt de Belastingdienst in principe niet
meer over alle gegevens die noodzakelijk zijn voor een onderzoek naar een afwijzing.
Burgers die in 2012 of 2013 mogelijk een onterechte afwijzing van de Belastingdienst
hebben ontvangen zijn daarom niet meegenomen in het onderzoek en dus niet bij de Belastingdienst
bekend. De Belastingdienst heeft die burgers dan ook niet in de uitwerking van het
tegemoetkomingsbeleid kunnen betrekken en dus ook niet hun behoeften in kaart kunnen
brengen.
Voorts is gekeken naar eerdere ervaringen bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen
(UHT). In alle gesprekken kwam naar voren dat de voornaamste wens van burgers was
dat zij alsnog een schuldenvrije start zouden kunnen realiseren. Ook verschillende
stakeholders zoals de VNG gaven aan dat onderscheid moet worden gemaakt tussen burgers
die al wel een schuldenvrije start hebben gerealiseerd en burgers die dat nog niet
hebben gedaan. De stakeholders hebben benadrukt dat het voor deze laatste groep van
belang is dat aan hen alsnog een schuldenvrije start wordt geboden. Om deze reden
is de pseudo-MSNP, ook na het advies van de Afdeling, onderdeel van het wetsvoorstel,
omdat dit volgens het kabinet de enige manier is waarop voor burgers daadwerkelijk
een schuldenvrije start gerealiseerd kan worden. Ook tijdens de internetconsultatie
hebben burgers en belangenorganisaties de ruimte gehad om suggesties te doen. In het
algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht waarom suggesties die door
middel van de internetconsultatie zijn ontvangen wél of niet zijn overgenomen.3 Gezien het voorgaande is het kabinet van oordeel dat alle betrokken partijen zijn
geraadpleegd en dat het tegemoetkomingsbeleid voldoende zal aansluiten op de wensen
van burgers.
2. MSNP-verzoek onterecht afgewezen
2.1 Regulier MSNP-traject
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de verhouding is van burgers die kiezen
voor schuldbemiddeling en de mogelijkheid om te saneren door middel van een door een
derde verstrekt saneringskrediet. Voorts vragen deze leden of dit in elke gemeente
mogelijk is en welke van de twee eerdergenoemde mogelijkheden het meest efficiënt
is.
Uit onderzoek van de NVVK blijkt dat schuldhulpverleners steeds vaker aansturen op
schuldregelingen op basis van een saneringskrediet en dat het aandeel saneringskredieten
inmiddels bijna 70% betreft. Het saneringskrediet wordt als het meest efficiënt gezien,
omdat de burger nog maar aan één schuldeiser maandelijks een bedrag hoeft te betalen.
Dit leidt tot minder zorgen bij de burger en zorgt voor een vermindering van de administratieve
lasten voor schuldhulpverleners en schuldeisers. Niet alle gemeenten bieden op dit
moment saneringskredieten aan, maar elke gemeente zal een pseudo-MSNP aanbieden voor
de getroffen burgers en bij de uitvoering hiervan de richtlijnen van de VNG volgen.
2.2 Onterechte afwijzing door de Belastingdienst
De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeveel gevallen een inhoudelijke toetsing
heeft plaatsgevonden door een 1x1 indicatie en vervolgens in hoeveel gevallen na een
inhoudelijke toetsing het MSNP-verzoek is afgewezen en is toegewezen.
Er is niet specifiek vastgelegd hoe vaak een 1x1-indicatie heeft geleid tot uitval
en dus een inhoudelijke toetsing. Een afwijzing van de Belastingdienst op basis van
een 1x1-indicatie is vastgelegd als fraude-indicatie. Uit het onderzoek naar de onterechte
afwijzingen blijkt dat ongeveer 2% van de burgers (ongeveer 100 burgers volgens de
huidige inschattingen) een afwijzing op basis van een fraude-indicatie oftewel een
1x1-indicatie heeft ontvangen.
Voorts vragen deze leden of in kaart is gebracht hoe vaak de Belastingdienst de enige
schuldeiser is geweest die niet heeft ingestemd met een MSNP-verzoek.
Deze informatie is niet beschikbaar, omdat de schuldhulpverlener in de regel niet
aan de Belastingdienst mededeelt of andere en zo ja, welke schuldeisers (niet) akkoord
gaan. Normaliter is de reactie van de Belastingdienst wel van groot belang voor het
wel of niet tot stand komen van een MSNP, omdat de Belastingdienst een grote en preferente
schuldeiser is. In de praktijk blijkt dat het standpunt van de Belastingdienst om
die reden bepalend kan zijn voor de medewerking van andere schuldeisers.
De leden van de fracties van NSC en de VVD vragen of het mogelijk is om een onderverdeling
te maken van de onterechte afwijzingen naar jaar en de reden voor de afwijzing.
Het onderzoek naar de onterechte afwijzingen van de Belastingdienst is nog niet afgerond,
omdat het deel van burgers dat ook onderdeel is van de UHT-populatie nog wordt onderzocht.
Omdat de UHT-populatie mogelijk afwijkt van de reeds onderzochte populatie, kan de
definitieve onderverdeling nog (aanzienlijk) veranderen. Bij de huidige stand van
zaken – te weten het onderzoek naar de populatie exclusief de UHT-populatie – kan
de populatie als volgt worden onderverdeeld, waarbij de aantallen zijn afgerond op
tientallen en de percentages op een geheel getal.
Onderverdeling op grond van afwijsgrond
Afwijsgrond
Aantal
1
FSV-registratie
30 (1%)
Fraude-indicatie
100 (2%)
Grensbedrag2
4.300 (89%)
O/GS-kwalificatie
80 (2%)
Combinatie van de bovenstaande afwijsgronden
330 (7%)
Totaal
4.840
X Noot
1
Het totaal bedraagt meer dan 100% vanwege afronding.
X Noot
2
Onder grensbedrag wordt verstaan een afwijzing vanwege een belastingschuld of toeslagschuld
boven een door de Belastingdienst gehanteerd normbedrag.
Onderverdeling categorie per afwijsgrond
afwijsgrond
Categorie
FSV-
registratie
Fraude-
indicatie
Grensbedrag
O/GS-kwalificatie
Combinatie
Totaal
Categorie I
20
50
1.760
50
230
2.110
Categorie II
10
20
400
20
50
500
Categorie III
–
30
2.050
10
40
2.130
Categorie IV
–
–
30
–
–
30
Categorie I of IV1
–
–
60
–
10
70
Totaal
30
100
4.300
80
330
4.840
X Noot
1
Categorie I of IV: gegeven dat het nog onduidelijk is wanneer het wetsvoorstel in
werking zal treden, is het voor burgers die op dit moment in een lopend MSNP- of WSNP-traject
zitten nog niet zeker of dit traject is afgerond bij inwerkingtreding van de wet.
Onderverdeling per jaar
Jaar
Categorie
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Totaal
Categorie I
40
440
490
320
320
290
180
30
2.110
Categorie II
20
90
130
80
70
60
40
10
500
Categorie III
10
250
590
430
350
240
220
40
2.130
Categorie IV
–
–
–
–
10
10
-
10
30
Categorie I of IV1
–
10
10
10
10
10
10
10
70
Totaal
70
780
1.220
840
760
610
460
100
4.840
X Noot
1
Categorie I of IV: gegeven dat het nog onduidelijk is wanneer het wetsvoorstel in
werking zal treden, is het voor burgers die op dit moment in een lopend MSNP- of WSNP-traject
zitten nog niet zeker of dit traject is afgerond bij inwerkingtreding van de wet.
Onderverdeling afwijsgrond per jaar
Jaar
Afwijsgrond
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Totaal
FSV-registratie
–
10
10
10
–
–
–
–
30
Fraude-indicatie
30
40
30
–
–
–
–
–
100
Grensbedrag
–
590
1.080
780
700
590
460
100
4.300
O/GS-kwalificatie
20
30
10
20
–
–
-
–
80
Combinatie
20
110
90
30
60
20
–
–
70
Totaal
70
780
1.220
840
760
610
460
100
4.840
2.3 Tegemoetkoming is wenselijk en gepast
De leden van de fractie van de VVD vragen of er situaties bekend dan wel denkbaar
zijn waar een onterechte afwijzing heeft geleid tot een juridische verplichting tot
het betalen van een schadevergoeding en of die eventuele schadevergoeding boven op
de onverplichte tegemoetkoming komt.
Tot op heden is niet vastgesteld dat sprake is geweest van een onrechtmatige daad
en daarmee de juridische verplichting bestaat tot het betalen van een schadevergoeding.
Mocht een burger succesvol kunnen onderbouwen dat de Belastingdienst jegens hem onrechtmatig
heeft gehandeld en vervolgens vast komen te staan dat er een juridische verplichting
op de Belastingdienst rust om deze burger te compenseren voor de daardoor geleden
vermogensschade, staat deze materiële schadevergoeding los van een eventuele tegemoetkoming
die op grond van het onderhavige wetsvoorstel − die ter erkenning van leed is − aan
de betreffende burger is of kan worden toegekend en niet ter compensatie van bepaalde
vermogensschade wordt uitgekeerd.
Voorts vragen zij hoeveel schuldhulpverleners gebruik maken van de werkwijze die de
VNG heeft opgesteld, hoe deze werkwijze wordt ervaren en in welke gemeenten het meest
gebruik wordt gemaakt van de werkwijze.
Alle schuldhulpverleners maken gebruik van de door VNG opgestelde werkwijze wanneer
een burger zich bij de gemeente meldt voor een pseudo-MSNP. Enkele tientallen burgers
hebben zich reeds gemeld, maar het precieze aantal per gemeente is niet bekend. Tot
nu toe heeft ongeveer 20% van de categorie II-burgers met wie telefonisch contact
is geweest aangegeven voornemens te zijn om contact op te nemen met hun gemeente voor
schuldhulpverlening. De gemeenten zijn tevreden over deze werkwijze en over het feit
dat zij vooruitlopend op de wet hebben kunnen starten met het bieden van hulp aan
burgers en het herstellen van vertrouwen in de overheid. De burgers geven aan dat
ze blij zijn dat er nu eindelijk een oplossing is gekomen voor hun uitzichtloze schuldenproblematiek.
Burgers die in aanmerking komen voor een pseudo-MSNP zijn verdeeld over het hele land,
maar de gemeente met het grootste aantal gedupeerde burgers is de gemeente Amsterdam.
2.4 Uitgangspunten van het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid
De leden van de fractie van de VVD vragen welke andere redenen mede ten grondslag
hebben kunnen liggen aan het niet tot stand komen van een MSNP en of aan deze andere
redenen geen gevolg wordt gegeven.
Bij alle burgers die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van het
onderhavige wetsvoorstel heeft de Belastingdienst onterecht een MSNP-verzoek afgewezen.
Naast die onterechte afwijzing zouden ook andere omstandigheden een rol kunnen hebben
gespeeld bij het niet tot stand komen van een MSNP. Hierbij kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan de omstandigheid dat een andere schuldeiser weigert in te stemmen met
het saneringsvoorstel of dat de burger kiest voor een andere schuldhulpverlener, bijvoorbeeld
in verband met een verhuizing, en daardoor het traject bij de huidige schuldhulpverlener
wordt beëindigd. De Belastingdienst kan echter bij het onderzoek naar de onterechte
afwijzingen niet met zekerheid vaststellen dat eventuele andere omstandigheden daadwerkelijk
een rol hebben gespeeld bij het niet tot stand komen van een MSNP en dat een MSNP
ook niet tot stand zou zijn gekomen als de Belastingdienst wel had ingestemd. Daar
komt bij dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst laatstelijk
in de Kamerbrief van 23 april 2024 al heeft aangegeven dat de focus ligt op de fout
die de Belastingdienst heeft gemaakt, namelijk het onterecht afwijzen, en dat burgers
voor die fout tegemoet dienen te worden gekomen. Voorts is het niet ondenkbaar dat
de onterechte afwijzing van de Belastingdienst (direct) invloed heeft gehad op een
andere omstandigheid die de totstandkoming van een MSNP zou kunnen hebben belemmerd.
Het is niet ondenkbaar dat de burger kiest voor een andere schuldhulpverlener in de
hoop op meer succes of dat andere schuldeisers ook weigeren in te stemmen als zij
weten dat de Belastingdienst heeft geweigerd in te stemmen, aangezien de Belastingdienst
vaak een hoge dan wel de hoogste vordering op de burger heeft. Ervan afgezien dat
niet kan worden vastgesteld dat zonder een onterechte afwijzing van de Belastingdienst
wél een MSNP tot stand zou zijn gekomen, acht het kabinet het ook gepast dat gevolg
wordt gegeven aan een afwijzing die onterecht is geweest. De Belastingdienst had nimmer
MSNP-verzoeken op de in het wetsvoorstel genoemde onterechte afwijsgronden mogen afwijzen,
waarbij de afwijzing aanzienlijke gevolgen voor de burger heeft kunnen hebben. De
omstandigheid dat het gaat om een fout die ingrijpende gevolgen heeft kunnen hebben
voor (kwetsbare) burgers rechtvaardigt volgens het kabinet een tegemoetkoming, ook
als sprake zou zijn geweest van een andere omstandigheid die zonder de onterechte
afwijzing van de Belastingdienst de totstandkoming van een MSNP zou hebben belemmerd.
Gelet daarop wordt geen rekening gehouden met een andere omstandigheid die de totstandkoming
van een MSNP (mogelijk) heeft belemmerd.
Voorts vragen deze leden of nader kan worden toegelicht waar nodig wordt aangesloten
bij het beleid van de UHT en hoe «waar nodig» moet worden geïnterpreteerd.
Bij het opstellen van het beleid rondom de pseudo-MSNP wordt zoveel mogelijk vastgehouden
aan het reguliere MSNP-beleid. Daarnaast is voor aanvullende zaken die niet onderdeel
zijn van reguliere MSNP-beleid − dus waar nodig − aansluiting gezocht bij het beleid
van de UHT. Een voorbeeld hiervan is de nabestaandenregeling die regelt dat nabestaanden
de forfaitaire tegemoetkoming ontvangen als de getroffen burger voor toekenning van
de forfaitaire tegemoetkoming is overleden. Ook voor het inrichten van de uitvoering
is nauw contact geweest met de UHT, bijvoorbeeld over de communicatiestrategie voor
deze kwetsbare doelgroep.
De leden van de fractie van de VVD vragen ook of kan worden toegelicht waarom de uitvoering
zal inzetten op korte aansturingslijnen, hoe dat er in de praktijk uitziet en wat
het betekent voor de burger.
Er vindt regulier overleg plaats met de VNG zodat signalen van schuldhulpverleners
snel kunnen worden doorgegeven en meegenomen in de communicatie. Daarnaast is er nauw
contact tussen de verschillende teams bij de Belastingdienst. Een voorbeeld van de
korte aansturingslijnen is dat er, indien er meerdere vergelijkbare vragen binnenkomen
bij het contactcentrum, snel een aanpassing in de communicatie met de getroffen burgers
zal worden gedaan zodat het duidelijker wordt voor deze burgers. Dit betekent dat
de burger sneller en beter geholpen zal zijn omdat de Belastingdienst sneller de feedback
verwerkt. Ook signalen die de VNG ontvangt van schuldhulpverleners worden snel omgezet
in actie.
2.5 Wanneer géén tegemoetkoming
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de in het wetsvoorstel opgenomen lijst
met terechte afwijsgronden zich verhoudt tot het recht op vergissen.
In het algemeen deel van de memorie van toelichting staan afwijsgronden vermeld die
de Belastingdienst heeft gebruikt bij de beoordeling van MSNP-verzoeken en die worden
beschouwd als terechte afwijsgronden.4 Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de afwijsgrond dat het voorstel een verkeerd percentage
bevat of om de afwijsgrond dat de opgegeven schuld onjuist is. Als de Belastingdienst
een MSNP-verzoek ontvangt waarin een verkeerd percentage of een verkeerde schuld staat,
kan hij logischerwijs niet instemmen met het verzoek. De Belastingdienst zal de schuldhulpverlener
die het verzoek namens de burger heeft ingediend attenderen op het verkeerde percentage
of de verkeerde schuld en aangeven dat hij daarom niet kan meewerken aan een MSNP.
Vervolgens heeft de schuldhulpverlener de mogelijkheid om een aangepast voorstel te
sturen, waarin wel het juiste percentage of de juiste schuld staat. Op die manier
kan alsnog instemming van de Belastingdienst worden verkregen. Een onjuistheid bij
een MSNP-verzoek hoeft dus niet betekenen dat de betreffende burger na herstel van
de onjuistheid niet meer in aanmerking komt voor een MSNP.
Voorts vragen zij wat precies wordt bedoeld dat met burgerperspectief naar de afwijzingsbrieven
wordt gekeken.
Een burger komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming als er een gerechtvaardigde
reden is geweest voor afwijzing van het MSNP-verzoek door de Belastingdienst. Hiervan
kan bijvoorbeeld sprake zijn als het MSNP-verzoek is afgewezen vanwege een opgelegde
vergrijpboete. Bij de beoordeling of sprake is geweest van een onterechte dan wel
gerechtvaardigde afwijzing door de Belastingdienst, zal met burgerperspectief naar
de afwijzingsbrieven worden gekeken. Dit betekent dat wordt gekeken of een burger
uit de brief zou kunnen opmaken wat de reden voor afwijzing is geweest, en niet alleen
of voor de Belastingdienst duidelijk is waarom het MSNP-verzoek is afgewezen. Per
afwijzing zal worden bekeken of de reden voor afwijzing daadwerkelijk (duidelijk)
vermeld stond. De burger kan bijvoorbeeld de reden voor afwijzing achterhalen als
in de afwijzingsbrief van de Belastingdienst heeft gestaan dat het MSNP-verzoek is
afgewezen vanwege een opgelegde vergrijpboete, bijvoorbeeld: «Ik wijs het verzoek af, omdat op … aan u een vergrijpboete is opgelegd die samenhangt
met de aanslag … waarop uw verzoek ziet».
2.6 Herstel op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel burgers zijn geraakt door de toeslagenproblematiek
en een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen.
Momenteel loopt het onderzoek naar burgers die zowel een compensatie op grond van
de Wht ontvangen als mogelijk een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben
ontvangen, waardoor nog geen definitieve cijfers kunnen worden gecommuniceerd. Dit
onderzoek wordt verricht door de Belastingdienst en betreft ongeveer 4.300 burgers
in de UHT-populatie die een MSNP-verzoek hebben gedaan dat mogelijk ook onterecht
is afgewezen door de Belastingdienst. Volgens de laatste informatie is de verwachting,
zoals vermeld in de uitvoeringstoets, dat ongeveer 1.500 burgers zijn geraakt door
de toeslagenproblematiek en een onterechte afwijzing hebben ontvangen.
De leden van de fracties van NSC en de VVD vragen of burgers die een compensatie op
grond van de Wht ontvangen ook in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond
van het onderhavige wetsvoorstel. Als dit niet het geval is vragen zij waarom dan
in 2025 medewerkers nodig zijn voor de beoordeling van dossiers van burgers die op
grond van de Wht een compensatie (hebben) ontvangen.
Burgers die een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen en een
compensatie op grond van de Wht hebben ontvangen of nog kunnen ontvangen, komen ook
in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van het onderhavige tegemoetkomingsbeleid.
Er is immers sprake van twee van elkaar losstaande gebeurtenissen. Dit betekent dat
een burger die compensatie op grond van de Wht heeft ontvangen ook in aanmerking komt
voor de forfaitaire tegemoetkoming – en de pseudo-MSNP en kwijtschelding van de openstaande
belasting- en toeslagschulden als sprake is van een burger in categorie II − als deze
burger een onterechte afwijzing heeft ontvangen. Alleen met betrekking tot het bedrag
gelijk aan de betaalde en verrekende bedragen die zien op belastingschulden of toeslagschulden,
is de aanspraak ingeperkt. Als een burger op grond van de Wht al is gecompenseerd
voor de bedragen die zijn betaald of verrekend en betrekking hebben gehad op een belasting-
of toeslagschuld die onderdeel heeft uitgemaakt van het initiële MSNP-verzoek, wordt
deze burger op grond van het onderhavige wetsvoorstel5 hiervoor niet nogmaals tegemoetgekomen. Hiermee wordt voorkomen dat de burger voor
dezelfde betaling of verrekening tweemaal een bedrag ontvangt.
Aangezien het onderzoek naar burgers die op grond van de Wht zijn of worden gecompenseerd
nog loopt, zijn in 2025 medewerkers nodig voor de beoordeling van de afwijzingen van
de Belastingdienst die deze burgers hebben ontvangen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat een burger die geen MSNP
heeft aangevraagd en wordt gecompenseerd op grond van de Wht enkel is gecompenseerd
voor de achterstanden bij private schulden, terwijl bij een burger die wel een MSNP-verzoek
heeft gedaan dat vervolgens onterecht is afgewezen wel het totaal aan schulden wordt
voldaan. Deze leden vragen of het kabinet dit een evenwichtige uitkomst vindt en of
schuldenvrije start bij het onderhavige wetsvoorstel niet overeen zou moeten komen
met een schone lei zoals dat geldt voor burgers die zijn geraakt door de toeslagenproblematiek.
De gedupeerden van de toeslagenaffaire vallen onder de reikwijdte van de Wht. Dat
beleid staat los van het MSNP-tegemoetkomingsbeleid. Burgers in categorie II en IV
komen in aanmerking voor de zogenaamde pseudo-MSNP. De pseudo-MSNP is een regulier
MSNP-traject waarbij de Belastingdienst namens de burger het bedrag gelijk aan de
afloscapaciteit voldoet. Dit betekent niet dat de Belastingdienst de (private) schulden
van de burger overneemt of geheel voldoet. Het gaat om openstaande schulden die ook
in een regulier traject zouden zijn meegenomen en waarbij hetgeen de Belastingdienst
namens de burger voldoet gelijk is aan het bedrag dat deze burger gedurende het traject
zou moeten afdragen. De pseudo-MSNP komt alleen tot stand als alle schuldeisers van
de burger instemmen dan wel gedwongen worden tot instemming.
Gegeven het doel van onderliggend wetsvoorstel om burgers alsnog in de situatie te
brengen waar zij zich in zouden hebben bevonden als de Belastingdienst de MSNP-aanvraag
niet onterecht had afgewezen, wordt het realiseren van een schuldenvrije start passend
geacht.
3. Het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid
De leden van de fractie van de PVV vragen naar een verduidelijking naar de wijze waarop
de afloscapaciteit van de burger wordt vastgesteld.
De afloscapaciteit wordt op dezelfde manier vastgesteld als in een regulier MSNP-traject.
Om te bepalen wat een burger gedurende een MSNP-traject dient te reserveren voor zijn
schuldeisers, wordt door de schuldhulpverlener het zogenaamde vrij te laten bedrag
(VTLB) berekend. Het VTLB is het deel van het inkomen van de burger dat per maand
behouden mag worden om te kunnen voorzien in (noodzakelijke) levensbehoeften, bijvoorbeeld
de woonlasten en boodschappen. Alle inkomsten boven het VTLB dient de burger af te
dragen. Het bedrag dat de burger maandelijks boven zijn VTLB dient af te dragen wordt
vermenigvuldigd met het aantal maanden dat het MSNP-traject behelst, in beginsel achttien
maanden. Naast het bedrag dat de burger maandelijks moet afdragen bestaat de afloscapaciteit
uit het aanwezige vermogen en de te verwachten baten.
Voorbeeld:
Burger A zit in categorie II en wil een beroep doen op de pseudo-MSNP. Burger A heeft
een inkomen van € 2.000 per maand. Het VTLB bedraagt € 1.800. Dat betekent dat de
burger A gedurende het MSNP-traject € 200 per maand dient af te dragen voor zijn schuldeisers.
Het totale bedrag bedraagt € 200 x 18 = € 3.600. Burger A beschikt niet over vermogen.
Wél ontvangt deze burger de forfaitaire tegemoetkoming ad € 500. Dit bedrag wordt
opgeteld bij het bedrag dat burger A tijdens het MSNP-traject in totaal dient af te
dragen door middel van de maandelijkse afdrachten. Hierdoor is totale afloscapaciteit
€ 3.600 + € 500 = € 4.100.
De leden van de fracties van de PVV en VVD vragen of er een begrenzing is in het aantal
forfaitaire tegemoetkomingen per burger en hoe vaak het naar verwachting zal voorkomen
dat een burger meerdere malen de forfaitaire tegemoetkoming ontvangt.
Uit het wetsvoorstel zoals dat bij uw Kamer op 18 december 2024 is ingediend volgt
geen begrenzing. Het kabinet acht het echter niet wenselijk als een burger meermaals
de forfaitaire tegemoetkoming ontvangt als hij tijdens hetzelfde MSNP-traject meerdere
onterechte afwijzingen heeft ontvangen, bijvoorbeeld op dezelfde dag. Gelet daarop
zal het kabinet in de wet verduidelijken in welke situatie een burger niet meerdere
keren de forfaitaire tegemoetkoming ontvangt als er meerdere onterechte afwijzingen
zijn verstuurd. Verzoeken die binnen de periode van 240 dagen na de eerste onterechte
afwijzing door de Belastingdienst onterecht zijn afgewezen, worden beschouwd als één
verzoek. Aan dat verzoek wordt vervolgens maar één keer tegemoetgekomen.
In de berekeningen van de tegemoetkomingskosten bij het wetsvoorstel zoals dat bij
uw Kamer is ingediend, is eerder uitgegaan van 1,25 afwijzingen per persoon. Door
de voorgestelde verduidelijking van het wetsvoorstel daalt de berekening naar circa
1,05 afwijzingen per persoon. De inschatting is dat hierdoor de tegemoetkomingskosten
met circa € 0,7 miljoen zullen afnemen.
Voorbeeld:
Burger B ontvangt in 2014 een onterechte afwijzing naar aanleiding van een saneringsvoorstel.
Vervolgens ontvangt deze burger in 2017 een onterechte afwijzing op een ander MSNP-verzoek,
wederom naar aanleiding van een saneringsvoorstel. Burger B ontvangt tweemaal de forfaitaire
tegemoetkoming, dus in totaal € 1.000.
Voorbeeld:
Burger C ontvangt in mei 2015 een onterechte afwijzing naar aanleiding van een stabilisatieverzoek
dat als MSNP-verzoek is behandeld. Vervolgens ontvangt deze burger in juli 2015 in
hetzelfde MSNP-traject een onterechte afwijzing naar aanleiding van een saneringsvoorstel.
Burger C ontvangt in dat geval éénmaal de forfaitaire tegemoetkoming, omdat de tweede
onterechte afwijzing binnen 240 dagen na de eerste onterechte afwijzing heeft plaatsgevonden
waardoor beide verzoeken worden beschouwd als één verzoek.
De leden van de fracties van de PVV, VVD en het CDA vragen waarom niet in eerste instantie
is gekozen voor een wettelijke uitzondering voor het buiten de boedel houden van de
forfaitaire tegemoetkoming en of een definitieve keuze is gemaakt voor het buiten
de boedel houden van de toe te kennen tegemoetkomingen.
In het algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht dat een tegemoetkoming,
zoals de forfaitaire tegemoetkoming, in beginsel in de boedel valt en dus zal worden
ingezet voor de voldoening van schulden. Hetzelfde geldt voor vergoedingen van (im)materiële
schade. Het uitgangspunt is dat de burger al zijn vermogen en te verwachten baten
inzet voor de voldoening van zijn schulden. Het buiten de boedel houden van een aanspraak
op een bedrag als de forfaitaire tegemoetkoming kan als hiervoor een wettelijke grondslag
bestaat. Het kabinet heeft een wettelijke uitzondering voor het buiten de boedel houden
van de toe te kennen tegemoetkomingen onderzocht. Uiteindelijk is besloten om niet
te voorzien in een wettelijke grondslag daarvoor. Bij een wettelijke grondslag zou
het uitgangspunt dat de burger al zijn vermogen en te verwachten baten inzet voor
de voldoening van zijn schulden – in ieder geval bij deze tegemoetkomingsregeling
– worden losgelaten en zou dus een ander beleid gaan gelden dan nu in beginsel heeft
te gelden bij schadevergoedingen. Een wettelijke grondslag in dezen zou ook (aanzienlijke)
gevolgen voor de schuldeisers hebben. Door het buiten de boedel houden van de aanspraken
op een forfaitaire tegemoetkoming en op het bedrag gelijk aan de betaalde en verrekende
bedragen, wordt de afloscapaciteit minder en daarmee ook het aanbod dat aan schuldeisers
kan worden gedaan. Daarnaast heeft een wettelijke uitzondering waarbij de aanspraak
op de tegemoetkoming wordt uitgezonderd ook gevolgen voor de getroffen burgers en
de uitvoerbaarheid van de tegemoetkomingsregeling. Om de getroffen burgers daadwerkelijk
te laten profiteren van deze wettelijke uitzondering kan de Belastingdienst de tegemoetkoming
bij een dergelijke wettelijke uitzondering pas uitkeren als een schuldregeling is
afgerond of duidelijk is dat een schuldregeling niet tot stand zal komen. Dat betekent
dat de Belastingdienst na inwerkingtreding van de wet niet op korte termijn de tegemoetkomingen
kan uitkeren. Indien de burger wenst dat de Belastingdienst de tegemoetkoming (op
korte termijn) uitkeert, omdat er bijvoorbeeld geen sprake is van een schuldregeling
dan wel problematische schulden, dient hij zelf in actie te komen. Deze burger zal
dan zelf bij de Belastingdienst het verzoek moeten doen tot uitkering van de tegemoetkoming.
Het voorgaande vraagt doenvermogen en staat haaks op het uitgangspunt om de burger
zo min mogelijk te belasten bij de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling.
Voorts wenst het kabinet bij de uitvoering van het tegemoetkomingsbeleid zo veel mogelijk
aan te sluiten bij staand beleid en reguliere MSNP-trajecten. Gelet daarop is besloten
om aan te sluiten bij de bestaande werkwijze ten aanzien van tegemoetkomingen in een
schuldregeling. Dat betekent dat de schuldhulpverlener bij het berekenen van de afloscapaciteit
rekening dient te houden met de tegemoetkoming die de burger op grond van het onderhavige
voorgestelde tegemoetkomingsbeleid ontvangt of al heeft ontvangen. Aangezien de Belastingdienst
een bedrag ter beschikking stelt dat gelijk is aan de gehele afloscapaciteit van de
burger, zal de Belastingdienst ook de toe te kennen tegemoetkomingen meenemen in het
bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor de pseudo-MSNP. Hierdoor hoeft de burger
de tegemoetkoming die hij zelf ontvangt niet zelf in te zetten voor de schuldeisers
en wordt het aanbod voor de schuldeisers niet lager.
De leden van de fracties van de PVV en VVD vragen hoe meerdere kwijtscheldingen bij
dezelfde burger precies zal gaan, of kwijtschelding is begrensd tot een bepaalde periode
en hoe burgers hier het overzicht in houden.
Kwijtschelding wordt pas verleend als de schulden definitief vaststaan. Voorlopige
aanslagen en voorlopige terugvorderingsbeschikkingen worden derhalve niet kwijtgescholden.
De Belastingdienst zal periodiek monitoren of de schulden definitief zijn vastgesteld
en vervolgens eventuele schulden ambtshalve kwijtschelden. De periode waarover deze
monitoring zal moeten plaatsvinden is begrensd aan de maximale termijnen voor de vaststelling
van de belasting- en toeslagschulden. Voor de uitvoering van dit proces wordt aangesloten
bij de werkwijze door de UHT, waarbij een vergelijkbaar proces is dan wel wordt toegepast.
Burgers zullen één beschikking met de dan kwijtgescholden belastingschulden ontvangen
en één beschikking met de dan kwijtgescholden toeslagschulden. Als op een later moment
kwijtschelding plaatsvindt van later vastgestelde belasting- en toeslagschulden, wordt
de burger hierover geïnformeerd door middel van een nieuwe beschikking waarop de additionele
kwijtgescholden schulden vermeld staan. Het grootste deel van de kwijtgescholden schulden
zal op de eerste beschikking staan, maar het is dus mogelijk dat hierna één of meerdere
beschikkingen volgen. Naast de beschikkingen zal de burger door middel van een online
overzicht kunnen zien welke schulden zijn kwijtgescholden.
Deze leden vragen ook of het kabinet nog eventuele problemen voorziet door het gedifferentieerde
tegemoetkomingsbeleid en zo ja, hoe het kabinet hiermee om zal gaan.
Het doel van het wetsvoorstel is om burgers tegemoet te komen voor de onterechte afwijzing
en om vervolgens deze burgers in de situatie te brengen waar zij zich in zouden hebben
bevonden als de Belastingdienst deze fout niet had gemaakt: een schuldenvrije start.
Een deel van de burgers is na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst gelukkig
al toegelaten tot een MSNP of WSNP, en heeft daarmee al een mogelijkheid tot het creëren
van een schuldenvrije start gehad. Om burgers die nog geen schuldenvrije start hebben
gekregen, terwijl ze dit wel zouden hebben ontvangen wanneer zij niet onterecht waren
afgewezen, een schuldenvrije start aan te bieden is gedifferentieerd tegemoetkomingsbeleid
nodig. De laatstgenoemde groep burgers enkel tegemoetkomen door middel van een forfaitaire
tegemoetkoming acht het kabinet onvoldoende. Er zou dan ten onrechte aan de niet opgeloste
schuldenproblematiek van deze burgers voorbij worden gegaan.
Als gevolg van het gedifferentieerde tegemoetkomingsbeleid zijn de burgers onderverdeeld
over vier categorieën. Door te werken met verschillende categorieën, waarbij wordt
ingespeeld op de vraag of de burger wél of geen schuldenvrije start heeft kunnen creëren,
wordt het risico dat op een later moment het tegemoetkomingsbeleid moet worden herzien,
laag ingeschat.
Door het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid wordt gepoogd iedereen in de situatie
te brengen dat door het initiële verzoek of kort daarna een schuldenvrije start zou
kunnen worden gecreëerd.
De leden van de fracties van NSC en de VVD vragen hoe het kabinet het risico beoordeelt
dat door de voorgestelde vormgeving, waarbij individueel onderscheid wordt gemaakt,
de conclusie zal worden getrokken dat sprake is van een schadevergoeding of nadeelcompensatie
en hoe het kabinet het risico inschat dat op een later moment het tegemoetkomingsbeleid
dient te worden uitgebreid of herzien.
Het kabinet benadrukt nogmaals dat het wetsvoorstel betrekking heeft op een onverplichte
tegemoetkoming. Er is niet vastgesteld dat door de onterechte afwijzing van de Belastingdienst
onrechtmatig is gehandeld jegens de burger en de Belastingdienst hierdoor verplicht
is om een schadevergoeding uit te betalen. Het kabinet is zich ervan bewust dat door
de vormgeving van het tegemoetkomingsbeleid door bijvoorbeeld het bedrag gelijk aan
de betaalde bedragen aan en verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst
Toeslagen, de suggestie kan worden gewekt dat het hierbij gaat om een schadevergoeding
of nadeelcompensatie. Om deze suggestie te voorkomen – en naar aanleiding van het
advies van de Afdeling – is in het wetsvoorstel geëxpliciteerd dat het gehele tegemoetkomingsbeleid
bestaat uit onverplichte tegemoetkomingen en is in de memorie van toelichting uiteengezet
waarom een tegemoetkoming passend wordt geacht zonder dat hiervoor de wettelijke verplichting
bestaat.6 Voorts is in de memorie van toelichting meer aandacht besteed aan de vraag waarom
het kabinet bij een onverplichte tegemoetkoming daarnaast heeft gekozen voor een individuele
benadering, om te voorkomen dat de suggestie wordt gewekt dat een tegemoetkomingsonderdeel
een schadevergoeding of nadeelcompensatie is.7 Door de voorgaande explicitering verwacht het kabinet dat het risico dat de conclusie
zal worden getrokken dat sprake is van een schadevergoeding of nadeelcompensatie laag
is.
Voor de vormgeving van het tegemoetkomingsbeleid is onder meer gesproken met getroffen
burgers en andere betrokken partijen. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat
burgers die na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst nimmer zijn toegelaten
tot een MSNP of WSNP alsnog een schuldenvrije start willen creëren. Bij de vormgeving
van het tegemoetkomingsbeleid is invulling gegeven aan deze wens van de burgers, onder
meer door de pseudo-MSNP. De tegemoetkomingsonderdelen die zien op het alsnog creëren
van een schuldenvrije start in combinatie met de forfaitaire tegemoetkoming resulteren
volgens het kabinet in een ruimhartig tegemoetkomingsbeleid waarmee in voldoende mate
rekening wordt gehouden met de gevolgen van de onterechte afwijzing van de Belastingdienst.
Het kabinet schat het risico dat op een later moment het tegemoetkomingsbeleid moet
worden herzien daarom dan ook laag in.
De leden van de fractie van NSC vragen ook of het kabinet voor burgers die mogelijk
in 2012 of 2013 een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen kan
erkennen dat ook in die jaren fouten zijn gemaakt en hiervoor in algemene zin een
excuus wil aanbieden.
Het is niet uit te sluiten dat in de jaren 2012 en 2013 ook fouten zijn gemaakt bij
het beoordelen van MSNP-aanvragen. De Belastingdienst is echter niet in staat om individueel
vast te stellen of er wel of niet sprake was van een onterechte afwijzing van de Belastingdienst
en daarom kiezen wij niet voor een excuus in algemene zin.
3.1 Vormen van tegemoetkoming
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het kabinet erop reflecteert dat door
gewekt vertrouwen bij burgers instanties als de Tweede Kamer de ruimte wordt ontnomen
om nog andere keuzes bij het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid te maken ondanks een
kritisch advies van de Afdeling en hoe het kabinet dit had kunnen voorkomen. Deze
leden vragen verder of het kabinet een andere invulling van het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid
wenselijk zou vinden als gewekt vertrouwen bij de burgers geen rol zou hebben gespeeld.
Het kabinet betreurt het dat het idee is ontstaan dat door de gevolgde werkwijze nu
onder meer uw Kamer de ruimte wordt ontnomen om andere keuzes te maken, zeker omdat
het kabinet uw Kamer in een vroeg stadium actief heeft betrokken bij de uitwerking
van het tegemoetkomingsbeleid. Vorig jaar februari heeft de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst uw Kamer op de hoogte gesteld van het aanbod vanuit
de VNG om burgers reguliere schuldhulpverlening te bieden op basis van de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening. Uw Kamer heeft toen kennisgenomen van dit aanbod en uw Kamer
is de mogelijkheid geboden om met de Staatssecretaris in gesprek te gaan. Vervolgens
is uw Kamer in april 2024 geïnformeerd over de omstandigheid dat het kabinet dit sympathieke
aanbod vanuit de VNG heeft geaccepteerd.8 Dankzij dit hulpaanbod kunnen de burgers die zich in schrijnende situaties bevinden
door de onterechte afwijzing van de Belastingdienst, eerder worden geholpen en een
schuldenvrije start realiseren. Zonder dit aanbod hadden deze burgers naar alle waarschijnlijkheid
tot inwerkingtreding van de wet in een benarde schuldensituatie gezeten.
Tot nu toe heeft ongeveer 20% van de burgers aangegeven voornemens te zijn om contact
op te nemen met hun gemeente voor schuldhulpverlening en zijn bij ongeveer 5% van
deze burgers de voorbereidingen voor een schuldregeling in een ver stadium of is een
schuldregeling al tot stand gekomen. Uit de door de VNG opgehaalde casuïstiek blijkt
dat de burgers die zich tot nu toe hebben gemeld zich in langdurige schuldsituaties
bevinden, waarbij in sommige gevallen sprake is geweest van ingrijpende gebeurtenissen
als een huisuitzetting. De getroffen burgers hebben het vertrouwen in de overheid
verloren door ingewikkelde communicatie en langdurige processen, maar waarderen de
hulp die aan hen nu wordt geboden. De gemeenten zijn ook blij dat zij nu vooruitlopend
op inwerkingtreding van een wettelijke grondslag getroffen burgers al hulp kunnen
aanbieden en kunnen bijdragen aan herstel van het vertrouwen in de overheid. Het voorgaande
laat zien hoe waardevol het aanbod van de VNG is geweest.
Door onder meer het aanbod van de VNG heeft het kabinet wel bij het verwerken van
het advies van de Afdeling in ogenschouw moeten nemen dat burgers mogelijk vertrouwen
op bepaalde vormen van tegemoetkomingen en er al MSNP-trajecten worden gestart waarbij
de veronderstelling is dat uiteindelijk de Belastingdienst een bedrag gelijk aan de
afloscapaciteit van de getroffen burger beschikbaar stelt, omdat dit met deze burgers
is gecommuniceerd. Het kabinet wenste bij de verwerking van het advies van de Afdeling
in het wetsvoorstel dat mogelijk gewekte vertrouwen bij de getroffen burgers niet
te schaden. Los van eventueel gewekt vertrouwen bij de burgers, is het kabinet van
mening dat het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid passend en wenselijk is.
De leden van de fractie van de VVD vragen of kwijtschelding betrekking heeft op alle
belasting- en toeslagschulden die openstaan op het moment dat de wet in werking treedt
en hoe met eventueel anticiperend gedrag wordt omgegaan.
Kwijtschelding ziet op alle belasting- en toeslagschulden die openstaan op het moment
van inwerkingtreding van de wet. Daarnaast ziet kwijtschelding op de belasting- en
toeslagschulden die na inwerkingtreding van de wet worden geformaliseerd, maar wel
betrekking hebben op de periode vóór inwerkingtreding van de wet. Burgers worden vooruitlopend
op inwerkingtreding van de wet niet actief ervan op de hoogte gesteld dat hun schulden
mogelijk zullen worden kwijtgescholden. Daarnaast is thans onzeker per wanneer kwijtschelding
zou kunnen plaatsvinden, aangezien de datum van inwerkingtreding van de wet niet vaststaat.
Gelet daarop wordt het risico op anticiperend gedrag laag ingeschat.
De leden van de fracties van de VVD en SGP vragen of het kwijtschelden van alle belasting-
en toeslagschulden die openstaan op het moment dat de wet in werking treedt geen rechtsongelijkheid
creëert, aangezien dit niet gebeurt bij burgers die na de onterechte afwijzing al
een MSNP- of WSNP-traject hebben doorlopen en of is overwogen om kwijtschelding te
beperken tot de belasting- en toeslagschulden die deel hebben uitgemaakt van het initiële
MSNP-verzoek dan wel een ander alternatief waardoor er meer rechtsgelijkheid zou zijn.
Door een onterechte afwijzing van het MSNP-verzoek door de Belastingdienst is de burger
niet in staat gesteld om een schuldenvrije start te realiseren. Als de burger wel
zou zijn toegelaten, zouden na afronding van het MSNP-traject alle dan nog openstaande
belasting- en toeslagschulden zijn kwijtgescholden. Het is niet wenselijk om terug
te gaan naar de situatie waarin de burger zich bevond op het moment van de onterechte
afwijzing van de Belastingdienst en enkel de belasting- en toeslagschulden die onderdeel
uit hebben gemaakt van het MSNP-verzoek kwijt te schelden, omdat een burger dan nog
steeds niet schuldenvrij is. Gelet daarop is gekozen om alle thans openstaande belasting-
en toeslagschulden kwijt te schelden. Alleen op deze manier kan een schuldenvrije
start voor deze burgers worden gerealiseerd. Belangrijk hierbij te vermelden is dat
ook wanneer de burger in een MSNP- of WSNP-traject zou komen, een aanzienlijk deel
van deze schulden zou zijn kwijtgescholden na afronding van het traject. Bovendien
is het aannemelijk dat een groot deel van de schulden al op oninbaar staat.
Burgers in categorie II kunnen een schuldenvrije start realiseren als de belasting-
en toeslagschulden worden kwijtgescholden. Bij burgers in categorie IV zal kwijtschelding
van de openstaande belasting- en toeslagschulden de realisatie van een schuldenvrije
start kunnen versnellen. Burgers in categorie I hebben reeds een schuldenvrije start
kunnen creëren. Informatie over de budgettaire consequenties van het niet kiezen voor
het kwijtschelden van alleen schulden die betrekking hebben op de originele aanvraag
is niet beschikbaar.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom is gekozen voor een aanmeldtermijn
van twaalf maanden met betrekking tot de pseudo-MSNP en of er genoeg ruimte voor maatwerk
is, als een burger bijvoorbeeld vanwege persoonlijke omstandigheden na inwerkingtreding
van de wet niet direct toe is aan opstarten van een MSNP-traject.
Burgers worden al sinds april 2024 gewezen op de mogelijkheid zich te melden bij hun
gemeente voor schuldhulpverlening vanwege het aanbod van de VNG. Bij ruim 400 burgers
zijn al meerdere contactpogingen geweest door zowel de Belastingdienst als gemeenten.
Effectief hebben deze burgers dus langer dan twaalf maanden om zich te melden voor
een pseudo-MSNP. De termijn van twaalf maanden na inwerkingtreding van de wet is gebaseerd
op eerdere ervaringen in de uitvoering. Deze periode geeft ook voldoende tijd om burgers
te herinneren aan deze mogelijkheid en duidelijkheid voor de uitvoering. Daarnaast
wordt het burgers zo makkelijk mogelijk gemaakt om zich te melden bij de gemeente
voor de pseudo-MSNP. Vanaf het moment dat zij zich hebben gemeld, zal de schuldhulpverlener
alle schulden in kaart brengen en een saneringsvoorstel versturen naar de schuldeisers.
De Belastingdienst zal vervolgens het traject financieren. De burger hoeft dus niet
zelf achttien maanden maandelijks een bedrag te gaan afdragen, maar zal meteen schuldenvrij
worden gemaakt indien alle schuldeisers akkoord gaan. Zonder aanmeldtermijn zouden
burgers vrij baan hebben om schulden te maken, omdat zij weten dat de Belastingdienst
die schulden uiteindelijk via de pseudo-MSNP kan betalen als alle schuldeisers akkoord
gaan met het saneringsvoorstel. Burgers die zich na twaalf maanden bij de Belastingdienst
melden zullen op de reeds bestaande mogelijkheden voor een schuldenvrije start worden
gewezen, zoals een regulier MSNP-traject om schuldenvrij te worden.
Verder vragen zij naar de voorwaarden die gelden voor publieke schuldeisers om wel
of niet in te stemmen met een MSNP-verzoek.
Welke voorwaarden voor een bepaalde publieke schuldeiser gelden is afhankelijk van
welke voorwaarden omtrent het wel of niet instemmen met een MSNP-verzoek is opgenomen
in voor deze publieke schuldeiser relevante regelgeving en beleid. Gelet daarop is
het niet mogelijk om in dit kader een uitputtende lijst met voorwaarden te delen.
Met betrekking tot de Belastingdienst is bijvoorbeeld in de Leidraad Invordering 2008
(LI 2008) uitgewerkt hoe de Belastingdienst MSNP-verzoeken behandelt. In de LI 2008
staat bijvoorbeeld dat de Belastingdienst meewerkt aan een MSNP-traject als onder
meer een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening
van de NVVK tot stand is gekomen of een overeenkomst tot stand is gekomen die dezelfde
strekking heeft als die gedragscode en waarbij voor de berekening van de aflossingscapaciteit
wordt uitgegaan van de door Recofa gepubliceerde normen.9
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen wat er met de schulden van de
burger gebeurt als er geen (wettelijke) schuldregeling tot stand komt dan wel geen
beroep kan worden gedaan op de mogelijkheid dat de Belastingdienst namens de burger
de (resterende) afloscapaciteit financiert, in welke mate dit zal voorkomen en hoe
dan wordt gerealiseerd dat deze burgers kunnen toewerken naar een schuldenvrije start.
Met de pseudo-MSNP wordt zo veel als mogelijk aangesloten bij het reguliere MSNP-traject.
Het enige verschil is dat niet de schuldenaar zelf, maar de Belastingdienst namens
de burger de afloscapaciteit voldoet. Of een MSNP tot stand komt, is afhankelijk van
de medewerking van de schuldeisers. Op voorhand is geen schatting te maken van het
aantal burgers bij wie geen pseudo-MSNP tot stand zal komen. De schuldhulpverleners
zullen hun uiterste best doen om een pseudo-MSNP tot stand te brengen. Tot op heden
zijn er bij de VNG in het kader van haar aanbod nog geen signalen binnengekomen dat
schuldregelingen bij burgers in categorie II door weigering van schuldeisers (dreigen
te) mislukken. Als bij een burger in categorie II geen pseudo-MSNP tot stand komt
en deze burger ook niet wordt toegelaten tot een WSNP, blijft de schuldenlast – vergelijkbaar
met een regulier MSNP-traject dat is mislukt waarbij de Belastingdienst geen onterechte
afwijzing heeft verstuurd – staan en zal de burger op een andere wijze een schuldenvrije
start moeten creëren. Dit kan bijvoorbeeld door het treffen van betalingsregelingen
met de schuldeisers waardoor de schulden geheel zullen worden voldaan. Als er over
het voldoen van de afloscapaciteit door de Belastingdienst geen overeenstemming wordt
bereikt met de schuldeisers van een burger in categorie IV, die zich al in een lopend
traject bevindt, zal dit betekenen dat deze burger gedurende het restant van het MSNP-
of WSNP-traject zelf zijn afloscapaciteit moet blijven afdragen. In beide situaties
is geen rol weggelegd voor de Belastingdienst.
In het algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht waarom het overnemen
van de schulden de effectiviteit van de voorgestelde pseudo-MSNP kan doen afnemen.10 Het eventueel niet tot stand komen van een pseudo-MSNP of WSNP laat onverlet dat
de Belastingdienst ambtshalve de openstaande belasting- en toeslagschulden zal kwijtschelden.
Dit betekent dat als sprake is van openstaande belasting- of toeslagschulden, de schuldenlast
van burgers in categorie II en IV in ieder geval (aanzienlijk) wordt verlaagd.
In dit kader is belangrijk om op te merken dat schuldhulpverleners een (relatief gezien)
goed aanbod kunnen doen aan de schuldeisers, aangezien de openstaande belasting- en
toeslagschulden worden kwijtgescholden. Vaak zijn de openstaande schulden bij de Belastingdienst
en de Dienst Toeslagen goed voor de helft van de totale schuldenlast en blijft vanwege
het dubbele percentage waar de Belastingdienst voor belastingschulden aanspraak op
maakt weinig over voor de andere schuldeisers. Door de ambtshalve kwijtschelding van
de openstaande belasting- en toeslagschulden kan hetgeen normaliter aan de Belastingdienst
en de Dienst Toeslagen zou worden aangeboden worden verdeeld over de andere schuldeisers.
Door het voorgaande in combinatie met de omstandigheid dat er bij de VNG (nog) geen
signalen zijn binnengekomen over het mislukken van schuldregelingen, verwacht het
kabinet dat de getroffen burgers succesvol een beroep kunnen doen op de pseudo-MSNP.
De leden van de fractie van de VVD vragen het bedrag gelijk aan de reeds betaalde
bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen
te verduidelijken door voorbeelden en cijfers.
Burgers in categorie II en IV komen in aanmerking voor de betaling van het bedrag
gelijk aan de reeds betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst
en de Dienst Toeslagen. Het gaat hierbij om betalingen en verrekeningen die hebben
plaatsgevonden ná de onterechte afwijzing van de Belastingdienst en betrekking hebben
op een schuld die ziet op de periode voor de onterechte afwijzing of het tijdvak dat
liep ten tijde van de onterechte afwijzing. Gemiddeld hebben burgers in categorie
II en categorie IV na de onterechte afwijzing € 8.600 betaald − al dan niet door verrekening
− aan de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen.
Voorbeeld bij een burger in categorie II:
Burger D doet in juni 2014 een MSNP-verzoek. De totale schuldenlast bedraagt op dat
moment € 50.000, waarvan de schuldenlast bij de Belastingdienst € 20.000 bedraagt,
bij de Dienst Toeslagen € 2.000 bedraagt en bij private schuldeisers € 28.000 bedraagt. In augustus 2014 wijst
de Belastingdienst het MSNP-verzoek onterecht af. In november 2025 komt een pseudo-MSNP
tot stand. In de periode tussen de onterechte afwijzing en de pseudo-MSNP heeft burger
D € 7.600 afgelost op zijn belasting- en toeslagschulden die betrekking hebben op
de jaren 2012 en 2013. Daarnaast heeft de Belastingdienst in 2019 een teruggave van
€ 1.000 verrekend met een openstaande belastingschuld die betrekking heeft op 2011.
Burger D heeft een vergelijkbaar bedrag aan private schuldeisers betaald, te weten
€ 8.600. In totaal heeft burger D € 17.200 (€ 8.600 + € 8.600) aan al zijn schuldeisers
betaald, zonder dat deze burger schuldenvrij is geworden. In dit geval is het bedrag
gelijk aan de reeds betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst
en de Dienst Toeslagen in totaal € 8.600 (€ 7.600 + € 1.000). Als het initiële MSNP-verzoek
van burger D was toegewezen zou deze burger na 36 maanden betalen een schuldenvrije
start hebben kunnen realiseren.
Voorbeeld bij een burger in categorie IV:
Burger E doet in maart 2017 een MSNP-verzoek. De totale schuldenlast bedraagt op dat
moment € 15.000, waarvan de schuldenlast bij de Belastingdienst € 10.000 bedraagt.
In juli 2017 wijst de Belastingdienst het MSNP-verzoek onterecht af. In december 2024
komt een MSNP tot stand. Dat MSNP-traject is nog niet afgerond op het moment dat de
wet in werking is getreden. Deze burger valt daarmee in categorie IV en komt in aanmerking
voor het bedrag gelijk aan de reeds betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen
door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen. In de periode tussen de onterechte
afwijzing en het tot stand komen van de MSNP heeft burger E € 1.000 afgelost op zijn
belastingschulden die betrekking hebben op de jaren 2012 tot en met 2015. Bij burger
E hebben er geen verrekeningen plaatsgevonden met openstaande belastingschulden die
zien op de jaren tot en met de onterechte afwijzing. In dit geval is het bedrag gelijk
aan de reeds betaalde bedragen aan en de verrekende bedragen door de Belastingdienst
en de Dienst Toeslagen € 1.000.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de groep mensen dat onterecht
is afgewezen voor de MSNP, naast dat voor hen een schuldenvrije start wordt gecreëerd,
ook een bedrag krijgt uitgekeerd gelijk aan de reeds eerder betaalde bedragen aan
en verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen en zo ja hoe
dit aansluit bij het uitgangspunt van een schuldenvrije start aangezien dit tegemoetkomingsonderdeel
hier los van staat.
Het kabinet acht het passend deze betalingen en verrekeningen terug te betalen aan
burgers in categorie II en IV, omdat de betalingen en verrekeningen niet hadden plaatsgevonden
als (eerder) een MSNP tot stand was gekomen. Burgers in categorie II hebben bijvoorbeeld
na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst gemiddeld genomen acht jaar lang
op hun schulden afgelost, zonder schuldenvrij te raken. Gemiddeld hebben deze burgers
€ 8.600 betaald aan de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen en waarschijnlijk een
vergelijkbaar bedrag aan andere schuldeisers.
Gegeven het doel van het wetsvoorstel om de burger in die positie te brengen waar
deze zich in zou bevinden als de burger wel was toegelaten tot een MSNP en dus een
schuldenvrije start zou kunnen creëren, wordt het passend geacht om deze betalingen
en verrekeningen terug te betalen. Anders hadden deze getroffen burgers deze jarenlange
betalingen niet hoeven te verrichten en waren zij wel al schuldenvrij geweest.
Zij vragen verder of het bedrag gelijk aan de betaalde bedragen aan en de verrekende
bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen ook wordt toegekend aan burgers
die jarenlang in de schulden hebben gezeten, maar voorafgaand aan inwerkingtreding
van de wet al een schuldenvrije start hebben gecreëerd en, zo nee, wat een verschillende
behandeling voor de getroffen burgers rechtvaardigt.
Terugbetaling van deze betalingen en verrekeningen vindt alleen toepassing bij burgers
in categorie II en IV. Dit zijn de burgers die na de onterechte afwijzing van hun
MSNP-verzoek door de Belastingdienst later niet alsnog zijn toegelaten tot een MSNP
of WSNP en ook niet een afwijzing conform formeel juridische afwijsgronden op een
MSNP-verzoek hebben ontvangen (categorie II) en burgers die ten tijde van de inwerkingtreding
van de wet in een lopend MSNP- of WSNP-traject zitten (categorie IV).
Burgers die een MSNP hebben doorlopen (categorie I), komen niet in aanmerking voor
terugbetaling. Deze burgers hebben – vaak op korte termijn na de onterechte afwijzing
van de Belastingdienst – een schuldenvrije start kunnen realiseren. Na het MSNP- of
WSNP-traject worden de eventuele resterende belasting- en toeslagschulden kwijtgescholden,
dit in tegenstelling tot burgers in categorie II en IV. Burgers in die categorieën
kunnen na de onterechte afwijzing van de Belastingdienst jarenlang op hun belasting-
en toeslagschulden hebben afbetaald, zonder schuldenvrij te raken. Hierdoor is geen
sprake van een vergelijkbare situatie met burgers in categorie II of IV en acht het
kabinet het gedifferentieerd tegemoetkomingsbeleid passend.
De leden van de fractie van de SGP vragen of het klopt dat ongeacht de datum van de
onterechte afwijzing de forfaitaire tegemoetkoming voor elke burger gelijk is.
De tegemoetkoming ter erkenning van het leed dat is ervaren als gevolg van de onterechte
afwijzing van de Belastingdienst is inderdaad gelijk voor elke burger die een dergelijke
afwijzing heeft ontvangen. Daarmee wordt tegemoetgekomen voor de fout die door de
Belastingdienst is gemaakt. De tegemoetkoming bestaat echter voor burgers in de categorieën
II en IV additioneel uit de pseudo-MSNP, kwijtschelding en het bedrag gelijk aan de
betaalde bedragen aan en verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst
Toeslagen.
Voorts vragen zij of is overwogen om meer variatie in de forfaitaire tegemoetkoming
aan te brengen en of met dezelfde forfaitaire tegemoetkoming voor elke burger recht
wordt gedaan aan de periode tussen de onterechte afwijzing en het toekennen van een
tegemoetkoming die per burger verschillend zal zijn.
Na het advies van de Afdeling is het tegemoetkomingsbeleid aangepast. In eerste instantie
was voorgesteld om de hoogte van de tegemoetkoming te laten afhangen van de periode
tussen de onterechte afwijzing van de Belastingdienst en de toelating tot MSNP of
WSNP, te weten € 500 per zes maanden. Deze manier van tegemoetkomen sluit echter niet
goed aan bij het onverplichte karakter van de tegemoetkomingsregeling en het doel
van de tegemoetkoming: de erkenning van leed. Gelet daarop acht het kabinet een vaste
forfaitaire tegemoetkoming per MSNP-verzoek dat is afgewezen passend. Voor de eventuele
gevolgen van een onterechte afwijzing door de Belastingdienst, zoals het niet realiseren
van een schuldenvrije start, terwijl jarenlang is afbetaald op schulden, zijn andere
vormen van tegemoetkomingen uitgewerkt zoals de pseudo-MSNP en het kwijtschelden van
de openstaande belasting- en toeslagschulden. De laatstgenoemde tegemoetkomingsonderdelen
sluiten aan op het doel om getroffen burgers alsnog een oplossing voor hun schuldenproblematiek
aan te bieden.
3.2 Categorieën burgers bij het voorgestelde tegemoetkomingsbeleid
De leden van de fractie van NSC vragen of het kabinet nader kan ingaan op burgers
in categorie I en in welke mate hun (financiële) omstandigheden vergelijkbaar zijn
met burgers in categorie II en IV.
Beide categorieën hebben te maken gehad met een onterechte afwijzing van de Belastingdienst;
de (financiële) gevolgen lopen echter uiteen. Burgers in categorie II en IV zullen
gemiddeld genomen aanzienlijk langer in een benarde situatie hebben gezeten – en nu
nog zitten in het geval van burgers in categorie II − in vergelijking met burgers
in categorie I. Burgers in categorie II hebben gemiddeld acht jaar geleden een onterechte
afwijzing ontvangen en wachten sindsdien nog steeds op een oplossing voor hun problematische
schulden. Burgers in categorie I zijn daarentegen gemiddeld negen maanden na hun onterechte
afwijzing alsnog toegelaten tot een MSNP of WSNP met als gevolg een schuldenvrije
start.
3.3 Voorbeeld van tegemoetkoming in casuïstiek
De leden van de fractie van het CDA vragen of het mogelijk is dat een burger die een
onterechte afwijzing heeft ontvangen en vervolgens een afwijzing conform formeel juridische
afwijsgronden op een MSNP-verzoek heeft ontvangen door omstandigheden die het gevolg
zijn van de onterechte afwijzing, in categorie III valt en daarmee een schrijnende
behandeling kan plaatsvinden.
Deze situatie zal zich niet voordoen. Als burgers in categorie III een afwijzing conform
formeel juridische afwijsgronden hebben ontvangen, waren deze redenen ook aanwezig
bij de initiële aanvraag van gemiddeld vierenhalve maand eerder. Bij deze initiële
aanvraag waren deze afwijsgronden echter niet de reden voor de afwijzing van de Belastingdienst,
maar is op een onterechte afwijsgrond afgewezen – in 96% van de gevallen vanwege een
belastingschuld of toeslagschuld boven een door de Belastingdienst gehanteerd normbedrag.
Om deze reden komen burgers voor de onterechte afwijzing van de Belastingdienst van
hun originele aanvraag in aanmerking voor de forfaitaire tegemoetkoming.
Het is mogelijk dat er bij de nieuwe aanvraag die op juiste gronden is afgewezen ook
nieuwe juiste afwijsgronden zijn ontstaan, maar die afwijsgronden kunnen niet zijn
ontstaan door de onterechte afwijzing van de Belastingdienst. Als een burger na de
onterechte afwijzingen bijvoorbeeld nieuwe schulden heeft gemaakt, is dat in beginsel
geen terechte afwijsgrond om het nieuwe verzoek af te wijzen.
De leden van de fractie van de VVD vragen aan de hand van welke kenmerken een stabilisatieverzoek
op dezelfde onterechte afwijsgronden is afgewezen en in hoeveel gevallen dit is gebeurd.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat de Belastingdienst gedurende een bepaalde periode
een aantal stabilisatieverzoeken vanuit pragmatische overwegingen heeft afgehandeld
als een MSNP-verzoek, waardoor op dezelfde wijze geautomatiseerd een beoordeling heeft
plaatsgevonden en mogelijk onterecht is afgewezen. Op basis van de resultaten van
het huidige onderzoek is de inschatting dat 265 stabilisatieverzoeken als MSNP-verzoek
zijn behandeld. Zij zijn op vergelijkbare wijze via dezelfde weg als een regulier
MSNP-verzoek geautomatiseerd afgehandeld. Stabilisatieverzoeken die zijn behandeld
als stabilisatieverzoek zijn dus niet meegenomen.
Voorts vragen zij op basis waarvan is gekozen voor een aanmeldperiode van twaalf maanden
voor echtgenoten en geregistreerde partners en waarom deze aanmeldperiode voldoende
is.
De aanmeldtermijn is gebaseerd op eerdere ervaringen in de uitvoering van soortgelijke
regelingen. Daaruit is gebleken dat het zowel voor burgers als de uitvoering een redelijke
termijn is. Een aanmeldperiode van twaalf maanden geeft burgers voldoende tijd om
zich te melden. Daarnaast biedt het voor de uitvoering duidelijkheid. De echtgenoten
en geregistreerde partners komen niet als zelfstandig persoon voor in het onderzoek
naar de onterechte afwijzingen van de Belastingdienst. Echter, de Belastingdienst
kan door het onderzoek naar de onterechte afwijzingen bij sommige getroffen burgers
wel vaststellen dat er sprake is geweest van een partner ten tijde van het initiële
MSNP-verzoek. Of sprake is geweest van een gemeenschap van goederen en een gezamenlijk
verzoek is niet uit het onderzoek gebleken. Na inwerkingtreding van de wet zullen
echtgenoten en geregistreerde partners die mogelijk in aanmerking komen voor het tegemoetkomingsbeleid
per post en telefonisch worden benaderd. Indien deze echtgenoten en geregistreerde
partners zich niet aanmelden, zullen zij gedurende de periode van twaalf maanden nogmaals
per brief en telefonisch worden aangemoedigd om zich aan te melden voor de tegemoetkoming.
Gegeven dat zij meermaals worden benaderd gedurende een periode van twaalf maanden,
wordt een aanmeldperiode van twaalf maanden voldoende geacht.
Deze leden vragen verder om hoeveel nabestaanden het gaat bij de nabestaandenregeling
en wat de uitvoeringskosten voor deze nabestaandenregeling zijn.
Uit de uitvoeringstoets volgt dat ongeveer 5% van de burgers die bij leven in aanmerking
zouden komen voor een forfaitaire tegemoetkoming – in totaal volgens het huidige onderzoek
dus ongeveer 240 burgers − inmiddels zijn overleden. Om hoeveel nabestaanden het gaat
is thans niet vast te stellen, omdat per burger het aantal nabestaanden kan verschillen.
Voorts is het niet mogelijk om te specificeren welk exact deel van de uitvoeringskosten
voor de nabestaandenregeling zijn.
De leden van de fractie van de SGP vragen waarom bij de nabestaandenregeling is gekozen
om ook aanverwante kinderen in aanmerking te laten komen voor de forfaitaire tegemoetkoming.
Het kabinet ziet geen aanleiding om aanverwante kinderen uit te sluiten. Bij de nabestaandenregeling
wordt niet gekeken naar een verband tussen de onterechte afwijzing van de Belastingdienst
en het nadeel dat een nabestaande hierdoor heeft ondervonden. Bij de nabestaandenregeling
wordt derhalve ook niet bekeken of de betreffende nabestaande ten tijde van de onterechte
afwijzing van de Belastingdienst deel uitmaakte van het gezin van de getroffen burger.
Het doel van de onverplichte tegemoetkoming is het erkennen van de fout die gemaakt
is door de Belastingdienst. De Belastingdienst is daarbij van mening dat ook wanneer
een getroffen burger is overleden, deze tegemoetkoming nog steeds moet worden uitbetaald.
Voor de vormgeving van de nabestaandenregeling is onder meer gekeken naar de kindregeling
in de Wht. Het kabinet acht een vergelijkbare regeling in dezen passend.
3.4 Doorwerking voorgesteld tegemoetkomingsbeleid
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen om een nadere onderbouwing voor
het niet uitzonderen van de tegemoetkoming bij het bepalen van het vermogen in het
kader van de inkomstenbelasting en bij inkomensafhankelijke regelingen en om een reflectie
op dat het vermogen van een burger door de tegemoetkoming de vermogensgrenzen bij
de inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke regelingen te boven zal gaan.
De vermogensgrens voor het recht op een bijstandsuitkering ligt in 2024 aanzienlijk
lager dan voor de toekenning van inkomensafhankelijke regelingen (zie tabel hieronder).
Het heffingsvrije vermogen in 2025 bedraagt € 57.684. Het overgrote deel van de burgers
ontvangt enkel de forfaitaire tegemoetkoming. Gegeven de hoogte van deze tegemoetkoming
− te weten € 500 − is het niet waarschijnlijk dat (enkel) deze tegemoetkoming ertoe
leidt dat de betreffende vermogensgrenzen worden overschreden. Mocht dat wel het gevolg
zijn dan beschikt de betreffende burger al over (relatief veel) vermogen. Burgers
in categorie II en IV ontvangen ook een bedrag gelijk aan de betaalde bedragen aan
en de verrekende bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen. Dit bedrag
is gemiddeld € 8.600. Burgers die deze tegemoetkoming ontvangen, zijn burgers die
nooit meer − of (veel) later in het geval van categorie IV − hulp hebben gekregen
bij hun schulden en zich veelal (nog) in schrijnende situaties bevinden waardoor de
kans klein is dat deze burgers al over (een aanzienlijk) vermogen beschikken om na
ontvangst van de tegemoetkoming een vermogen te hebben dat de betreffende vermogensgrenzen
te boven gaat. Desalniettemin zullen burgers actief worden gewezen op de mogelijke
risico’s. Daarnaast is in dit kader van belang dat de tegemoetkoming naar verwachting
– afhankelijk van de inwerkingtreding van de wet – in de zomer of begin najaar van
2025 zal worden uitbetaald en daarmee niet vlak voor de peildatum van 1 januari.
Vermogensgrenzen inkomensafhankelijke regelingen
Toeslag
Alleenstaand
Met partner
Zorgtoeslag
€ 140.213
€ 177.301
Kindgebonden budget
€ 140.213
€ 177.301
Huurtoeslag
€ 36.952
€ 73.904
Kinderopvangtoeslag
Geen grens
Geen grens
Vermogensgrens participatiewet
Alleenstaand
Met partner
Participatiewet
€ 7.575
€ 15.150
4. Uitvoering en budgettaire gevolgen
De leden van de fractie van de PVV vragen om het verschil met eerder gecommuniceerde
aantallen over de onderzoekspopulatie toe te lichten en of het denkbaar is dat later
blijkt dat meer burgers moeten worden tegemoetgekomen dan in het wetsvoorstel gecommuniceerd
met mogelijk budgettaire gevolgen.
In juni 2022 is gecommuniceerd dat ruim 400.000 brieven van in totaal 170.000 burgers
waren gesignaleerd voor verder onderzoek in het kader van een mogelijke onterechte
afwijzing van een MSNP-verzoek door de Belastingdienst. Verder onderzoek toonde vervolgens
aan dat voor ruim 50.000 burgers mogelijk een MSNP-afwijzing was gevonden in de onderzoeksperiode.
Voor deze burgers moest nader worden onderzocht of er inderdaad sprake was van een
afwijzing van de Belastingdienst en of deze afwijzing onterecht was. In deze populatie
zitten ook burgers die zowel in de MSNP- als de UHT-onderzoekspopulatie voorkomen.
Alle afwijzingen moesten handmatig worden beoordeeld voor de onderverdeling afwijzing
conform formeel juridische afwijsgronden of onterechte afwijzing. Het onderzoek naar
de MSNP-populatie − exclusief UHT-populatie − is reeds afgerond en betreft ongeveer
4.840 burgers. Het onderzoek naar de UHT-populatie wordt nu verricht. Bij de huidige
stand van zaken is de verwachting dat ongeveer 1.500 burgers van de UHT-populatie
ook in aanmerking komen voor het MSNP-tegemoetkomingsbeleid, waardoor in totaal naar
schatting 6.300 burgers een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen.
Zodra het gehele onderzoek is afgerond zal de Kamer worden geïnformeerd over de uiteindelijke
aantallen. De kans dat blijkt dat er substantieel meer burgers tegemoetgekomen moeten
worden dan de burgers die nu in onderzoek zijn wordt relatief klein geacht. Mede gezien
dat de oorspronkelijke onderzoeksgroep groter was en juist kleiner is geworden bij
het vervolgonderzoek.
De leden van de fractie van de VVD vragen bij welke essentiële projecten de capaciteit
is verminderd om de benodigde IV-aanpassingen te kunnen uitvoeren en wat de gevolgen
hiervan zijn.
Het tegemoetkomingsbeleid MSNP is een essentieel project waarbij de IV-werkzaamheden
van Betalingsregeling Ondernemer (BRO) en Betalingsregeling Burger (BRB) naar achteren
zijn geschoven in het portfolio. Bij BRO wordt gepoogd bedrijven makkelijker en sneller
uitstel van betaling te kunnen verlenen. Bij BRB kunnen burgers per post of telefonisch
een regeling aanvragen. Door het tegemoetkomingsbeleid MSNP is het IV-werk voor deze
trajecten lange tijd uitgesteld.
Voorts vragen deze leden wat de gevolgen voor de Belastingdienst zijn als de wet niet
op 1 maart 2025 in werking treedt.
Latere inwerkingtreding van de wet betekent dat voor de burgers in categorie II en
IV mogelijk meer schulden moeten worden kwijtgescholden en mogelijk meer betaalde
en verrekende bedragen moeten worden terugbetaald. Daarnaast vinden er mogelijk verschuivingen
plaats van categorie IV naar I door afronding van schuldregelingen. Voor zowel het
bepalen van de mogelijke extra kwijtschelding en terugbetalingen als het onderzoeken
van verschuivingen in de categorieën, is capaciteit van medewerkers nodig.
Na inwerkingtreding van de wet, kunnen burgers in categorie II zich nog één jaar lang
melden voor pseudo-MSNP en daarnaast hebben (ex-)partners van burgers in alle categorieën
die niet zelf een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen een
jaar de tijd om zich te melden voor tegemoetkoming. Dit betekent dat voor deze periode
voldoende capaciteit beschikbaar moet zijn. In de uitvoeringstoets en bij het bepalen
van de benodigde capaciteit en budget is rekening gehouden met inwerkingtreding van
de wet op 1 maart 2025. Het grootste gedeelte van het budget is daarom begroot voor
2025 en nog een deel voor 2026. Nu de wet niet per 1 maart 2025 in werking is getreden,
zal dit verschuiven.
De leden van de fracties van de VVD, NSC en het CDA vragen om een toelichting ten
aanzien van de totale tegemoetkomingskosten.
De totale tegemoetkomingskosten uit het wetsvoorstel zijn berekend op basis van het
ten tijde van de uitvoeringstoets geschatte aantal gedupeerde burgers, te weten 6.300
burgers. De huidige inschatting van de totale tegemoetkomingskosten die gedekt worden
vanuit de FSV/MSNP reservering binnen artikel 1 van de Financiënbegroting − exclusief
de kosten voor kwijtschelding − is circa € 12 miljoen.
Deze inschatting is gebaseerd op de volgende inschattingen en aannames:
– De totale kosten voor de forfaitaire tegemoetkoming zijn circa € 4 miljoen. Hierbij
wordt uitgegaan van 1,25 onterechte afwijzingen van de Belastingdienst per burger.
– De totale kosten van het bedrag gelijk aan de betaalde bedragen aan en verrekenende
bedragen door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen zijn circa € 6 miljoen. Het
gemiddelde bedrag is hierbij € 8.600, met de aanname dat bij de UHT-burgers ten aanzien
van deze betalingen en verrekening al voor 40% zijn gecompenseerd vanuit de UHT.
– De totale kosten van de pseudo-MSNP zijn circa € 2 miljoen. Hierbij is uitgegaan van
een gemiddelde afloscapaciteit € 3.600 per burger en van twee aannames: 1) 20% van
de burgers in categorie II is reeds schuldenvrij en 2) 50% van de burgers in categorie
IV heeft hun afloscapaciteit voldaan.
De huidige inschatting van de verwachte kwijtscheldingskosten is circa € 11 miljoen,
gebaseerd op een gemiddelde kwijtschelding van € 18.800 per burger en de aanname dat
bij UHT-burgers reeds 90% van de schuld vanuit de UHT is kwijtgescholden. Hierbij
is het relevant om te vermelden dat het aannemelijk is dat een groot deel van deze
schulden reeds oninbaar was en dat deze schulden ook grotendeels zouden zijn kwijtgescholden
als de getroffen burgers wel in een MSNP-traject waren gekomen.
De leden van de fracties van de VVD, SGP, het CDA en NSC vragen naar een reflectie
op het feit dat bijna veertig procent van de totale kosten van de tegemoetkomingsregeling
voor de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling en dat het onderzoek grotendeels
handmatig plaatsvindt, terwijl voor een aanzienlijke groep burgers al is bepaald in
welke categorie zij vallen. Verder vragen deze leden hoe de uitvoeringskosten bij
deze tegemoetkomingsregeling zich verhouden tot vergelijkbare regelingen.
De uitvoeringskosten zijn met bijna veertig procent hoog, maar dit is inclusief de
hoge kosten voor het onderzoek naar onterechte MSNP-afwijzingen van de Belastingdienst,
dat erg complex en arbeidsintensief is. Dit onderzoek is al deels afgerond, maar een
significant deel van de UHT-overlapdossiers moet nog worden onderzocht. Daarnaast
is voldoende capaciteit nodig voor het handmatig en geautomatiseerd onderzoeken van
de betaalde en verrekende bedragen, wat ook een complex onderzoek is.
Voorts zijn de totale uitvoeringskosten te verklaren door de standaarden die eerder
door de Belastingdienst zijn gehanteerd bij het bieden van herstel, zoals bij de compensatieregeling
Selectie aan de Poort. Dit betekent bijvoorbeeld dat er een apart klantvolgsysteem
en een apart registratiesysteem met database worden gebouwd. Daarnaast wordt voorzien
in een eigen website waar burgers inzage kunnen krijgen in hun dossier inzake de onterechte
afwijzing van hun MSNP-verzoek door de Belastingdienst. Aangezien de MSNP-populatie
aanzienlijk kleiner is dan de populatie van de eerdergenoemde compensatieregeling
Selectie aan de Poort terwijl dezelfde voorzieningen worden ingericht, zijn de relatieve
uitvoeringskosten per burger voor het bouwen van een persoonlijke website hierdoor
hoger bij MSNP dan bij Selectie aan de Poort.
Daarnaast speelt de omstandigheid dat wordt ingezet op zo veel mogelijk direct contact
met de getroffen burgers een belangrijke rol bij de hoogte van de totale uitvoeringskosten.
Het gaat hierbij onder meer om het proactief attenderen van burgers op hun recht op
een tegemoetkoming en het bespreken van hun problemen dan wel bezwaren. Uit gesprekken
met getroffen burgers en met de VNG blijkt dat bij veel burgers het vertrouwen in
de overheid ernstig is geschaad. Direct contact met de getroffen burgers – via post,
telefoon en fysiek − is daarom van groot belang, maar dit vraagt wel de nodige capaciteit.
Deze aanpak – die in vergelijking met vergelijkbare regelingen nog persoonlijker is
− gaat daarom gepaard met relatief hoge uitvoeringskosten.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom voor de uitvoering van het tegemoetkomingsbeleid
niet is gekozen voor een (deels) centrale voorziening.
Dit zou het proces voor de burger moeilijker kunnen maken dan nodig is. Normaliter
meldt de burger zich bij zijn woongemeente voor schuldhulpverlening. Bij het tegemoetkomingsbeleid
is één van de uitgangspunten dat wordt aangesloten bij het reguliere MSNP-traject.
Gelet daarop is niet voorzien in een centrale voorziening. Voorts sluit de keuze voor
geen centrale voorziening aan op het aanbod van de VNG. Burgers in categorie II kunnen
thans via hun woongemeente al schuldhulpverlening krijgen. Het zou niet wenselijk
zijn als na inwerkingtreding van de wet de werkwijze moet worden gewijzigd.
De leden van de fractie van NSC vragen of het klopt dat de totale kosten van de tegemoetkomingsregeling
€ 38 miljoen bedragen.
Het klopt dat de totale kosten van de tegemoetkomingsregeling in de uitvoeringstoets
zijn geraamd op € 38 miljoen. Het bedrag van € 38 miljoen is opgebouwd uit circa € 12
miljoen aan tegemoetkomingskosten, circa € 11 miljoen aan kwijtscheldingskosten en
€ 15 miljoen aan uitvoeringskosten. De kwijtscheldingskosten gaan niet ten koste van
het begrotingsartikel FSV/MSNP.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het geraamde bedrag aan totale tegemoetkomings-
en uitvoeringskosten zo afwijkt van het eerder geraamde bedrag van € 115 miljoen en
of deze afwijking het effect is van dat is gekozen voor een vaste forfaitaire tegemoetkoming
van € 500 per onterechte afwijzing.
De lagere tegemoetkomingskosten zijn te verklaren, doordat bij de eerdere schattingen
werd uitgegaan van een veel grotere groep categorie II burgers (2.650 burgers) dan
nu wordt ingeschat (huidige inschatting inclusief UHT-burgers is 650 burgers). Ten
tijde van die raming was het onderzoek en de categorisering nog niet gestart, waardoor
de verdeling grotendeels op een eerste inschatting was gebaseerd.
De wijziging van € 500 per zes maanden naar een forfaitair bedrag van € 500 per onterechte
afwijzing van de Belastingdienst heeft weinig gevolgen voor de totale tegemoetkomingskosten
voor de burgers in categorie I en categorie III aangezien hun wachttijd gemiddeld
respectievelijk negen maanden en vierenhalve maand was. Voor burgers in categorie
II levert deze aanpassing wel een vermindering in de totale tegemoetkomingskosten
op, omdat zij gemiddeld al acht jaar wachten op hulp bij hun schulden.
5. Doenvermogen
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier de Belastingdienst partners
en kinderen zal benaderen en op welke manier deze groepen zal helpen.
De partners en kinderen die nabestaanden zijn van burgers in de populatie, zullen
ambtshalve de tegemoetkoming ontvangen en hierover geïnformeerd worden door middel
van een beschikking. Daarnaast zijn er de partners van burgers in de populatie die
mogelijk ook zelf in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, omdat zij ten tijde
van de door de Belastingdienst onterecht afgewezen MSNP-aanvraag geregistreerd partner
waren van of getrouwd waren met een burger die in de MSNP-populatie valt en niet zelf
een onterechte afwijzing van de Belastingdienst hebben ontvangen. Het gaat hier dus
niet om de nabestaandenregeling. Deze (ex-)partners die de Belastingdienst tijdens
het onderzoek naar de onterechte afwijzingen heeft kunnen identificeren en die mogelijk
in aanmerking zullen komen, zullen na inwerkingtreding van de wet per post en telefonisch
worden benaderd. Indien zij zich niet aanmelden, zullen zij gedurende de periode van
twaalf maanden nogmaals per brief en telefonisch worden aangemoedigd om zich aan te
melden voor een tegemoetkoming.
Voorts vragen deze leden aan de hand van welke signalen het tegemoetkomingsbeleid
eventueel wordt bijgesteld en waarom er geen vaste momenten zijn waar wordt gekeken
of het beleid moet worden vastgesteld.
Gezien de termijn waarin de Belastingdienst verwacht uitvoering te kunnen geven aan
de tegemoetkomingsregeling en dat het tegemoetkomingsbeleid betrekking heeft op een
specifieke situatie, wordt niet voorzien in een evaluatiebepaling. Het voorgaande
laat onverlet dat de Belastingdienst gedurende de uitvoering nauwlettend in de gaten
zal houden of bijsturing gewenst is. Hierbij zal niet worden gewerkt met vaste momenten
om te kijken of bijsturing gewenst is. Als zou worden gekozen voor vaste momenten,
bijvoorbeeld elke vier maanden, bestaat het risico dat bijsturing te laat kan zijn
aangezien de Belastingdienst na inwerkingtreding van de wet spoedig tegemoetkomingen
ambtshalve wil gaan toekennen. In de communicatie met burgers wordt iteratief gewerkt,
waardoor alle signalen die worden ontvangen meteen verwerkt worden. Mocht er een eenduidig
signaal naar voren komen, dan zal de communicatie of het uitvoeringsbeleid hierop
worden aangepast met als doel een hogere respons te halen.
Deze leden vragen daarnaast wat ermee wordt bedoeld dat de Belastingdienst naar verwachting
het tegemoetkomingsbeleid binnen een redelijke termijn zal uitvoeren.
Het kabinet acht het wenselijk dat de getroffen burgers zo snel mogelijk tegemoet
worden gekomen. Voor de uitvoering van het tegemoetkomingsbeleid op korte termijn
zijn al voorbereidingen met relevante partijen getroffen, zoals de VNG. Het voornemen
is om na inwerkingtreding van de wet binnen drie maanden de onverplichte tegemoetkomingen
die ambtshalve worden uitgekeerd, aan de getroffen burger uit te keren. Als burgers
in bezwaar gaan, zal drie maanden extra nodig zijn voor de toepassing van het tegemoetkomingsbeleid
van deze burgers.
De leden van de fractie van de VVD en NSC vragen of het kabinet de effecten van de
tegemoetkomingsregeling gaat monitoren en of, en zo ja, hoe de Tweede Kamer zal worden
geïnformeerd over de uitkomsten hiervan. Verder vragen deze leden of de Tweede Kamer
kan sturen op een invoeringstoets.
Voor toekomstige tegemoetkomingsregelingen kunnen de ervaringen met de onderhavige
tegemoetkomingsregeling waardevol zijn. Het kabinet onderschrijft dan ook het belang
van het monitoren (van de uitvoering) van de tegemoetkomingsregeling. Gelet daarop
zal de Belastingdienst dan ook (de uitvoering van) de tegemoetkomingsregeling nauwlettend
monitoren. Er is via de VNG nauw contact met de gemeenten, zodat signalen van schuldhulpverleners
snel verwerkt kunnen worden.
In dit kader zou een invoeringstoets behulpzaam kunnen zijn. Bij een invoeringstoets
wordt gekeken naar hoe een maatregel uitpakt voor de doelgroep en voor de uitvoering.
Elk jaar selecteert de Belastingdienst een aantal maatregelen die worden onderworpen
aan een invoeringstoets, waarbij veel aandacht is voor compensatie- en tegemoetkomingsregelingen.
De Belastingdienst onderstreept het belang van het tijdig bijsturen bij dergelijke
regelingen. Uw Kamer zou het belang van het doen van een invoeringstoets in dezen
kunnen onderstrepen door hier een motie over aan te nemen. Het kabinet zal uw Kamer,
net als bij de compensatieregeling Selectie aan de Poort, informeren over de voortgang
van de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling. Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden
via de stand van zakenbrief Belastingdienst.
Tevens vragen deze leden om een inschatting wanneer de wet in werking zal treden.
Inwerkingtreding van de maatregelen is afhankelijk van de behandeling van het wetsvoorstel
in uw Kamer en vervolgens de behandeling in de Eerste Kamer. Vanuit de uitvoering
staat alles gereed om op korte termijn, in ieder geval per 1 april 2025, het wetsvoorstel
uit te voeren. Gelet op het tijdsverloop tot op heden, waarbij uw Kamer de behandeling
van het wetsvoorstel voortvarend heeft opgepakt, lijkt het voor regelgeving vaste
verandermoment 1 juli 2025 realistisch.
6. Advies en consultatie
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de internetconsultatie van twee weken
zich verhoudt tot de veel langere tijd die nodig is geweest om het tegemoetkomingsbeleid
en wetsvoorstel uit te werken.
Het wetsvoorstel maakte deel uit van het Belastingplan 2025, met een wetgevingsproces
dat veel korte deadlines kent en dat normaal gesproken niet wordt geconsulteerd op
internetconsultatie.nl. Omdat het kabinet het wel van belang achtte om de maatregelen
in het wetsvoorstel te consulteren, is in het krappe tijdpad van het Belastingplan
2025 de termijn van twee weken gevonden voor consultatie. Het advies van de Afdeling
heeft ertoe geleid dat het kabinet heeft besloten het wetsvoorstel uit het Belastingplan
2025 te halen en als zelfstandig wetsvoorstel − zonder dit aangepaste wetsvoorstel
opnieuw te consulteren − bij uw Kamer in te dienen nadat dit was aangepast.
Daarnaast vragen deze leden hoe het kabinet het risico op niet-gebruik van de tegemoetkomingsonderdelen,
met name de pseudo-MSNP, inschat nu niet wettelijk is voorzien in een grondslag voor
gegevensdeling met gemeenten en of het kabinet het standpunt deelt dat gegevensdeling
een oplossing kan zijn voor het voorkomen van niet-gebruik.
Het risico op niet-gebruik kan alleen betrekking hebben op het schuldenvrij maken
bij overige schuldeisers − niet zijnde de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen −
van burgers in categorie II en IV (ongeveer 12% van alle onterecht afgewezen burgers).
De forfaitaire tegemoetkoming, terugbetaling van betaalde en verrekende schulden en
de kwijtschelding van schulden bij de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen zullen
namelijk ambtshalve plaatsvinden. Alleen het ambtshalve toepassen van de pseudo-MSNP
is niet mogelijk. Burgers in categorie IV die geen gebruik maken van deze mogelijkheid
zullen dan zelf de resterende afloscapaciteit moeten voldoen om een schuldenvrije
start te realiseren.
Het kabinet hoopt dat alle burgers in categorie II – voor zover sprake is van problematische
schulden − en IV gebruik maken van de mogelijkheid dat de Belastingdienst namens de
burger de (resterende) afloscapaciteit voldoet. Bij de uitwerking van het tegemoetkomingsbeleid
is onderzocht of een wettelijke grondslag voor gegevensdeling in dezen passend en
wenselijk is. In het algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht waarom
uiteindelijk niet is gekozen voor een wettelijke grondslag voor gegevensdeling.11 Een wettelijke grondslag zou mogelijk kunnen bijdragen aan het bereiken van de getroffen
burgers en daarmee wellicht ook eventueel niet-gebruik kunnen voorkomen. Of het delen
van gegevens met gemeenten na een wettelijke grondslag daadwerkelijk leidt tot minder
of geen niet-gebruik is onzeker, zeker als hierbij in ogenschouw wordt genomen welke
stappen de Belastingdienst zelf al zet om de getroffen burgers te bereiken en veel
tegemoetkomingsonderdelen ambtshalve worden toegepast. De Belastingdienst gaat op
meerdere manieren contact proberen te leggen met de getroffen burgers. Mocht een getroffen
burger niet ingaan op de contactverzoeken en brieven van de Belastingdienst, dan is
het de vraag of die burger vervolgens wel ingaat op een contactverzoek van een gemeente.
De NVVK heeft bij de internetconsulatie zelf ook opgemerkt dat een getroffen burger
om welke reden dan ook geen schuldhulpverlening via een bepaalde gemeente wil – bijvoorbeeld
door eerdere ervaringen met schuldhulpverlening via die gemeente − en het dus twijfelachtig
is of een burger wel ingaat op contactverzoeken vanuit een gemeente.12 De hiervoor genoemde onzekerheid afgezet tegen de (juridische) bezwaren voor een
wettelijke grondslag, maakt dat volgens het kabinet een wettelijke grondslag in dezen
niet wenselijk en passend is.
Voorts acht het kabinet een grondslag voor gegevensdeling niet noodzakelijk nu het
risico op niet-gebruik niet hoog wordt ingeschat. Het risico op niet-gebruik wordt
niet hoog ingeschat, omdat wordt ingezet op zo veel mogelijk direct contact met de
getroffen burgers en de Belastingdienst de getroffen burgers zo veel mogelijk ambtshalve
tegemoet gaat komen. Alleen bij de pseudo-MSNP is ambtshalve tegemoetkoming onmogelijk.
Voor het starten van een pseudo-MSNP is wél een handelingsactie van de burger vereist.
Mocht gedurende de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling blijken dat aanpassing
van bijvoorbeeld de communicatiestrategie nodig is dan wordt hier zo snel mogelijk
op ingespeeld door onder meer contact op te nemen met betrokken partijen als de VNG.
Het risico op niet-gebruik wordt op deze wijze gemitigeerd.
De Staatssecretaris van Financiën,
T. van Oostenbruggen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën