Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Kabinetsreactie op het rapport Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (Kamerstuk 26448-749)
26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)
Nr. 758
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 3 juni 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 15 maart 2024
inzake de Kabinetsreactie op het rapport Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel
(Kamerstuk 26 448, nr. 749).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 juni 2024. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, L. de Jong
Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
1. Kunt u een uiteenzetting geven van de te verwachten kosten per voorgestelde maatregel
uit het rapport?
Antwoord
De voorgestelde maatregelen in de Wet WIA zijn doorgerekend door het Ministerie van
SZW op verzoek van de commissie OCTAS. In het rapport is als bijlage 7.4 (p. 97) een
tabel opgenomen met de budgettaire effecten van de diverse maatregelen in de variant
«Huidig stelsel beter» ten opzichte van het huidige arbeidsongeschiktheidsstelsel.
Zoals aangegeven gaat het hier om de structurele bedragen en zijn voor de meeste maatregelen
alleen de eerste-orde effecten meegenomen. Er is geen rekening gehouden met gedragseffecten
en interactie-effecten tussen de maatregelen. De financiële effecten van de andere
twee varianten zijn in de betreffende hoofdstukken beschreven. De meeste maatregelen
in deze twee varianten vergen nadere uitwerking voordat de financiële effecten kunnen
worden geraamd.
Bij de nadere uitwerking van de afzonderlijke maatregelen binnen de varianten zal
eveneens een raming van de verwachte kosten worden weergegeven. Gedragseffecten en
interactie-effecten worden daarbij, waar relevant, noodzakelijk en mogelijk, meegenomen
worden in de berekening.
2. Het kabinet spreekt in haar reactie van hardheden, welke hardheden identificeert
het kabinet zelf?
Antwoord
In het Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» van 15 december
2021 heeft dit kabinet zich tot doel gesteld hardheden uit de Wet WIA weg te nemen,
met oog voor uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en uitlegbaarheid. Ik heb sinds mijn
aantreden geconstateerd dat het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid moeilijk
uitlegbaar is geworden voor hen die ervan afhankelijk zijn en ook voor de uitvoering.
Daarnaast heb ik vastgesteld dat er veel momenten zijn waarop kleine wijzigingen in
iemands situatie grote gevolgen kunnen hebben, bijvoorbeeld of er wel of geen recht
ontstaat op een uitkering (zogenaamde 0/1 of binaire momenten).
Ik heb in augustus 2022 in mijn Kamerbrief «Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen
en hardheden WIA» mijn aanpak daartoe gepresenteerd. In die brief verwees ik onder
andere naar hardheden zoals die door CNV, FNV en VCP in het «witboek hardheden in
de WIA» zijn gepresenteerd en naar het onderzoek van het bureau Panteia naar hardvochtige
effecten in de participatiewet, de UWV-wetten (waaronder de Wet WIA) en het persoonsgebonden
budget (pgb)1. Zoals in de brief van augustus 2022 aangegeven, raakt een deel van deze gesignaleerde
hardheden de kern van het stelsel. Dat was dan ook één van de aanleidingen om OCTAS
in te stellen.
De aanpak van knelpunten in de uitvoering en wet- en regelgeving heeft doorlopend
mijn aandacht. De afgelopen periode heb ik u geïnformeerd over diverse wijzigingen
in de dienstverlening en wet- en regelgeving. Zo is er (tijdelijk) dienstverlening
aan volledig arbeidsongeschikten (IVA en Wajong DGA) beschikbaar en worden zij, als
zij gaan werken, niet om die reden herbeoordeeld. Ook aan het terugvorderingsbeleid
worden wijzigingen voorbereid om meer ruimte te bieden aan de uitvoerder om rekening
te houden met de individuele gevolgen van de terugvordering. En in het kader van pro-actieve
dienstverlening worden wijzigingen aan de Wet SUWI voorbereid om door betere informatie-uitwisseling
aan verzekerden een betere dienstverlening te kunnen bieden.
Daarnaast zijn er in overleg met de sociale partners WIA- onderwerpen vastgesteld
waarover is doorgesproken (CBBS, verrekenen, daglonen). Een maatregel om het negatieve
effect op de hoogte van het dagloon door de toekenning van een WW-uitkering in de
WIA-referteperiode weg te nemen, zal naar verwachting per 1 januari 2025 in werking
treden.
3. Hoe komt iemand met een lage vervolguitkering in het huidige stelsel tot het sociaal
minimum? Op welke andere regelingen maakt iemand aanspraak? In hoeverre speelt hierbij
mee of iemand een partner of vermogen heeft?
Antwoord
Wanneer een verzekerde in het huidige stelsel een vervolguitkering ontvangt en het
totale gezinsinkomen onder het sociaal minimum valt, kan diegene een aanvullende toeslag
vanuit de Toeslagenwet aanvragen. Om recht te hebben op de aanvullende toeslag wordt
gekeken naar het totale gezinsinkomen, dus ook of er een partner is (en eventueel
kinderen onder 12 jaar) en wat de leeftijd en inkomsten van deze partner zijn. De
Toeslagenwet kent geen vermogenstoets.
Als er geen recht is op de aanvullende toeslag vanuit de Toeslagenwet of als deze
onvoldoende is (bijvoorbeeld wegens maximering op het dagloon) kan men een aanvullende
bijstandsuitkering aanvragen. De Participatiewet kent een toets op partnerinkomen
en daarnaast een vermogenstoets.
4. Welke verbeteringen ziet het kabinet in de voorstellen van Onafhankelijke Commissie
Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) voor oproepkrachten, uitzendkrachten
en andere mensen die een flexibele arbeidsovereenkomst hadden die na het einde van
hun flexcontract in de vangnet ziektewet belanden?
Antwoord
Werkenden zonder vaste arbeidsovereenkomst met een werkgever komen bij langdurige
ziekte of arbeidsongeschiktheid in de regel in de Ziektewet terecht (zogenaamde vangnetters).
OCTAS doet in haar varianten verschillende voorstellen voor mensen die een uitkering
ontvangen vanuit de Ziektewet (ZW) en vanuit daar instromen in de Wet WIA. Zo stelt
zij in alle drie de varianten voor dat mensen in de Ziektewet intensiever begeleid
moeten worden naar werk. Ook adviseert zij dat de dagloonberekening met betrekking
tot loonloze tijdvakken in de Wet WIA gelijkgesteld moet worden met die in Ziektewet
en de Werkloosheidswet (WW). Dit zou de situatie voorkomen dat mensen in de Wet WIA
een lagere uitkering krijgen dan in de Ziektewet doordat in beide regelingen anders
wordt omgegaan met periodes zonder loon in het jaar voorafgaand aan het intreden van
de arbeidsongeschiktheid. Dit kan vooral voor mensen die vanuit de WW, via de ZW,
instromen in de Wet WIA tot moeilijk uitlegbare verschillen leiden. Op dit moment
is een wijziging in voorbereiding die ervoor zorgt dat mensen die door de toekenning
van een WW-uitkering een periode geen loon hadden in het jaar voorafgaand aan hun
ziekmelding, daar geen nadeel meer van ondervinden. De Centrale Raad van Beroep heeft
hier ook uitspraak over gedaan.2
Verder geeft OCTAS aan dat de verlaging van de arbeidsongeschiktheidsdrempel in variant
«Huidig stelsel beter» voor betere ondersteuning zorgt voor mensen die vanuit een
flexibel contract arbeidsongeschikt worden.
5. Welke verbeteringen ziet het kabinet in de voorstellen van OCTAS voor de mensen die
vanuit de Werkloosheidswet (WW) arbeidsongeschikt worden per stelsel?
Antwoord
Personen die vanuit de WW arbeidsongeschikt worden komen gedurende de eerste twee
ziektejaren in aanmerking voor de Ziektewet, voordat zij een WIA-aanvraag kunnen doen.
OCTAS doet in alle drie de varianten voorstellen die betrekking hebben op personen
met een Ziektewetuitkering, zoals intensievere dienstverlening naar werk en meer harmonisatie
van de dagloonvaststelling van de WW, ZW en de Wet WIA. Zie hiervoor ook het antwoord
op vraag 4.
6. Klopt het dat in de varianten «Werk staat voorop» en «Basis voor werkenden» de arbeidsongeschiktheidsdrempel
eveneens verlaagd kan worden naar 25%?
Antwoord
OCTAS heeft ervoor gekozen om in de varianten «Werk staat voorop» en «Basis voor werkenden»
geen wijziging van de arbeidsongeschiktheidsdrempel voor te stellen. Daarbij geeft
de commissie wel aan dat diverse hoogtes van de drempel voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering
mogelijk zijn. Een lagere drempel is dus ook bij de andere varianten mogelijk. Voor
alle varianten geldt dat dit zal leiden tot een extra instroom van mensen in de uitkering,
wat invloed heeft op de uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van het stelsel en daarmee
de balans tussen de diverse maatregelen in een variant. Bij de nadere uitwerking van
de maatregelen zal in de berekening van de kosten rekening worden gehouden met de
drempelverlaging van verschillende percentages (25% en 15%) in alle varianten, conform
de Motie Van Kent over dit onderwerp (Kamerstuk 26 448, nr. 659) en de aan u gedane toezegging in het Commissiedebat Arbeidsongeschiktheid van 24 april
2024.
7. Wat is in het huidige stelsel het verschil tussen de Inkomensvoorziening Volledig
duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA) en de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten
(WGA) 80–100 ten aanzien van keuring en inkomen?
Antwoord
In het huidige stelsel is ten aanzien van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid
het verschil tussen IVA en WGA gelegen in de beoordeling van de duurzaamheid van de
beperkingen. De beoordeling van de resterende verdiencapaciteit is hetzelfde. Wanneer
blijkt dat de verzekerde meer dan 80% inkomensverlies heeft, wordt er een aanvullende
beoordeling uitgevoerd naar de duurzaamheid van de beperkingen. Wanneer deze duurzaamheid
wordt aangenomen, is er recht op een IVA-uitkering. Wanneer er geen sprake is van
duurzaamheid, is er recht op een WGA-uitkering (80–100% arbeidsongeschikt).
Het verschil in hoogte van de uitkering tussen IVA en WGA is als volgt. Vanaf het
moment van toekenning van de IVA-uitkering (dit kan per einde wachttijd zijn, maar
ook op een eerder of later moment) bedraagt de IVA-uitkering 75% van het WIA-maandloon.
Eventuele inkomsten worden verrekend met de IVA-uitkering. De WGA-uitkering bedraagt
vanaf de 1e uitkeringsdag gedurende maximaal 24 maanden (de loongerelateerde uitkeringsduur)
70% van het WIA-maandloon (met verrekening van eventuele inkomsten). Na deze periode
start de vervolgfase. De hoogte van de WGA-uitkering is gedurende deze fase afhankelijk
van iemands resterende verdienvermogen en in hoeverre deze wordt benut. Voor de uitkeringsgerechtigde
die volledig arbeidsongeschikt wordt geacht (80–100%) bedraagt de WIA-uitkering 70%
van het WIA-maandloon minus dat inkomen.
8. In hoeverre is het gebruikelijk bij een inkomensverzekering om bij de berekening
van het arbeidsongeschiktheidspercentage het laatstverdiende loon te maximeren op
maximum dagloon, zoals in het rapport wordt voorgesteld?
Verder geeft OCTAS aan dat deze groep dat zou kunnen bijverzekeren, is het volgens
u mogelijk om deze verlaging van de maatman (dus niet dagloon) te verzekeren? Hoe
werkt dat met de premiebetaling?
Antwoord
Om te bepalen wat gebruikelijk is in de vormgeving van publieke inkomensverzekeringen,
ligt een vergelijking met andere landen het meest voor de hand. De vaststelling van
de mate van arbeidsongeschiktheid vindt in andere landen op veel verschillende manieren
plaats.3 De Nederlandse wijze van vaststellen van het verlies in verdiencapaciteit is redelijk
uniek. Een vergelijking met andere stelsels, waar binnen een maximering geldt op het
laatst verdiende loon voor het vaststellen van het recht op uitkering, is daarom moeilijk
te maken. De maximering van het maatmanloon betreft een fundamentele wijziging van
de huidige manier waarop de hoogte van de uitkering wordt bepaald. Het is dan ook
van belang om dit zorgvuldig te onderzoeken. De gestelde vragen zal ik betrekken bij
de nadere uitwerking van deze maatregel.
9. In hoeverre zou het in het rapport van OCTAS voorgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage
van 25% de Nederlandse situatie in overeenstemming brengen met het International Labour
Organization (ILO)-verdrag?
Antwoord
OCTAS doet voorstellen waarmee het arbeidsongeschiktheidspercentage zou worden verlaagd
en het onderscheid tussen de WGA- en IVA-uitkering opgeheven zou worden. Deze voorstellen
vergen nadere uitwerking. De precieze gevolgen voor de Nederlandse situatie in relatie
tot het ILO-verdrag 121 kan pas na nadere uitwerking en besluitvorming over de OCTAS-varianten
worden bezien. In een Kamerbrief uit 20114 is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de opmerkingen van de ILO over de
Wet WIA beschreven.
10.Hoeveel mensen extra zullen er door de drempelverlaging naar 25% in de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) komen? En hoeveel zullen zij er financieel op vooruit
gaan?
Antwoord
In 2021 heeft het CPB op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
een analyse gedaan van de effecten van het verlagen van de WIA-drempel. Het CPB schat
in dat een verlaging van de drempel van 35% naar 25% ertoe leidt dat het aantal personen
met een WIA uiteindelijk structureel stijgt met 41.000.
Of en hoeveel deze mensen er financieel op vooruit gaan door het recht op een WIA-uitkering,
is niet in algemene zin te beantwoorden. In principe gaat deze groep mensen er financieel
op vooruit, maar er zijn situaties denkbaar waarin de financiële situatie gelijk blijft.
Dit hangt bijvoorbeeld af van of zij inkomsten hebben uit arbeid die verrekend worden
met de uitkering of een aanvullende uitkering uit de Participatiewet of WW ontvangen.
Een nadere analyse van de mogelijke effecten van de verschillende maatregelen binnen
de door OCTAS geschetste varianten, is onderdeel van de ambtelijke uitwerking die
ik heb aangekondigd in de kabinetsreactie op het rapport van OCTAS.5 Deze uitwerking wordt momenteel uitgevoerd. Het streven is om deze in het najaar
van 2024 af te ronden.
11. In hoeverre wordt met de verlaging naar 25-min voldaan aan het ILO-verdrag 121?
Antwoord
Zie de beantwoording van vraag 9.
12. Kan worden weergegeven hoeveel mensen die nu in de IVA zitten er financieel op achteruit
gaan?
Antwoord
Het in kaart brengen van de effecten van de verschillende maatregelen binnen de door
OCTAS geschetste varianten is onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel
plaatsvindt. Daarbij is eveneens aandacht voor de mogelijkheden rondom overgangsrecht
voor uitkeringsgerechtigden die in het huidige stelsel bepaalde aanspraken hebben,
welke door wetswijzigingen kunnen wijzigen.
13. Wat zijn de inkomensgevolgen voor een individu van het afschaffen van de IVA?
Antwoord
Zie de beantwoording van vraag 12.
14. Leidt het afschaffen van de IVA ertoe dat mensen ook onder de (re-integratie)verplichtingen
van de WGA gaan vallen? Zo ja, welke?
Antwoord
De effecten van de verschillende maatregelen en mogelijke keuzes binnen de door OCTAS
geschetste varianten zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt.
Daarbij is eveneens aandacht voor re-integratie in de verschillende onderdelen van
de geschetste maatregelen. OCTAS wijst onder andere in de beschrijving van de variant
«Huidig stelsel beter» erop dat ten aanzien van de re-integratie, naast de professionele
inschatting van de dienstverlener, de behoefte van de aanvrager centraal moet komen
te staan.
15. Constaterende dat het kabinet schrijft dat re-integratie een belangrijk doel is en
dat OCTAS stelt dat in het stelsel «Werken staat voorop» geldt dat in branches met
lage lonen weinig prikkel voor werkgevers bestaat om te werken aan re-integratie,
omdat een aanvullende verzekering met dan niet nodig premiedifferentiatie is, onderzoekt
het kabinet dit mogelijke gebrek aan een prikkel tot re-integratie?
Antwoord
Ja, de effecten van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten
zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. De wijze waarop
re-integratie wordt vormgegeven en hoe verschillende partijen ertoe bewogen kunnen
worden zich optimaal in te spannen voor de re-integratie, is onderdeel van deze uitwerking.
16. Onderzoekt het kabinet de door OCTAS aangedragen mogelijkheid om 35-minners en mensen
in de WIA met een WGA-uitkering onder de banenafspraak te laten vallen?
Antwoord
Ja, de mogelijkheid om WIA-gerechtigden onder de banenafspraak te laten vallen is
onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt.
17. Onderzoekt het kabinet binnen de uitwerking voor de groep jonggehandicapten en mensen
zonder recent arbeidsverleden de mogelijkheid van een verlichte bijstand, dus bijstand
zonder partnertoets, vermogenstoets en kostendelersnorm? Onderzoekt het kabinet de
door OCTAS aangedragen mogelijkheid om gemeenten financiële prikkels te geven om niet-uitkeringsgerechtigden
(nuggers) actief te begeleiden?
Antwoord
Ja. De probleemanalyse van de OCTAS liet zien dat de Participatiewet onvoldoende perspectief
biedt voor mensen zonder of met een beperkt arbeidsvermogen. Hier heeft de commissie
geen uitlegbare, betaalbare en uitvoerbare oplossing voor gevonden. De commissie is
van mening dat de ondersteuning passend moet worden gemaakt voor deze groep en adviseert
dat deze problematiek in een apart traject opgepakt wordt. Dit zal gebeuren binnen
spoor 2 van het programma Participatiewet in balans, het onderdeel dat kijkt naar
de mogelijkheden voor een fundamentele herziening van de Participatiewet. De Minister
voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal in dit programma nadrukkelijk kijken
naar de positie van arbeidsongeschikten binnen de Participatiewet. Opties voor een
«verlichte bijstand» worden daarbij ook in beschouwing genomen. Binnen spoor 2 van
het programma Participatiewet in balans zal ook aandacht zijn voor de positie van
niet-uitkeringsgerechtigden.
18. Kunt u aan de hand van berekeningen laten zien hoe de door OCTAS in varianten omschreven
bijverdiengrens van 30% bovenop de uitkering zich verhoudt tot het recht op toeslagen?
Antwoord
OCTAS beschrijft net als in het huidig stelsel dat 30% van het inkomen wordt vrijgelaten
c.q. dat 70% van het genoten inkomen wordt verrekend met de uitkering.
Stel dat iemand een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt en daarnaast recht heeft
op een zorgtoeslag of huurtoeslag. Wanneer deze persoon gedeeltelijk gaat werken,
wordt dit inkomen deels verrekend met de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Doordat
een gedeelte van het inkomen uit arbeid wordt vrijgelaten (de bijverdiengrens van
30%), neemt het totale inkomen van deze persoon toe ten opzichte van toen alleen een
arbeidsongeschiktheidsuitkering werd genoten. Doordat het totale inkomen toeneemt,
kan het voorkomen dat de hoogte van de toeslagen, zoals zorg- of huurtoeslag, afneemt.
De hoogte van toeslagen hangt af van onder andere het toetsingsinkomen, de samenstelling
van het huishouden en vermogen. Ook binnen de groep mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
bestaat een grote verscheidenheid aan deze karakteristieken. Een goede weergave van
het recht op toeslagen met voorbeeldberekeningen vergt een uitgebreide analyse, die
onderdeel zal zijn van de ambtelijke uitwerking van de door OCTAS geschetste varianten.
19. Komt de door OCTAS ingeschatte uniforme premie van 5,5% voor zelfstandigen zonder
personeel (zzp’ers) in de variant «Huidig stelsel beter» overeen met de inschattingen
van het kabinet wat betreft de hoogte van de premie van een arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zzp’ers in eerdere eigen uitwerkingen van het kabinet?
Antwoord
De raming voor de variant «Huidig stelsel beter» is gebaseerd op dezelfde methodes
als ramingen voor andere uitwerkingen van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor
zelfstandigen. De vormgeving van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering die
het kabinet nu uitwerkt, wijkt af van die van de vorm die OCTAS noemt (denk bijvoorbeeld
aan kring van verzekerden, arbeidsongeschiktheidscriterium, maximale hoogte van de
uitkering en wachttijd). Dat leidt in principe ook tot een ander premiepercentage.
20. Hoeveel mensen in de WGA hebben op papier arbeidscapaciteit maar werken toch niet?
Kunt u dit weergeven in absolute aantallen en als percentages van het geheel?
Antwoord
Van de ruim 253.000 mensen in de WGA in 20236 hebben bijna 178.000 mensen (ruim 70%) vrijwel geen restverdiencapaciteit (WGA 80/100).
Van de 75.000 gedeeltelijk arbeidsgeschikte mensen in de WGA 35/80 benutten circa
1.100 mensen (circa 0,40% van het geheel) de restverdiencapaciteit volledig en circa
36.500 mensen (ruim 14% van het geheel) de resterende verdiencapaciteit gedeeltelijk.
Ruim 35.000 mensen (zo’n 14% van het geheel) benutten de restverdiencapaciteit helemaal
niet.
21. Gaat het kabinet in de uitwerking van «Werk staat voorop» en «Basis voor werkenden»
ook een variant uitwerken waarin het stelsel wordt verruimd naar alle mensen met een
arbeidsbeperking?
Antwoord
Alle varianten van OCTAS laat ik ambtelijk nader uitwerken binnen de kaders die OCTAS
bij de varianten heeft geschetst. Na deze uitwerking bekijk ik samen met de Minister
voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen of de varianten verruimd zouden moeten
worden naar alle mensen met een arbeidsbeperking. De Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen onderzoekt met haar programma Participatiewet in balans,
spoor 2 of er een uitvoerbare, betaalbare en uitlegbare variant voor jonggehandicapten,
mensen zonder arbeidsverleden met beperkt of geen arbeidsvermogen gevonden kan worden.
Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 17, 93 en 98.
22. In het stelsel «Basis voor werkenden» wordt gesproken van een basisverzekering, maar
deze heeft veel kenmerken van een voorziening, gaat het kabinet in de uitwerking tevens
een variant onderzoeken waar de basisverzekering daadwerkelijk functioneert als een
verzekering, inclusief premiedifferentiatie?
Antwoord
Nee, de uitwerking beperkt zich in principe tot de kaders die OCTAS bij de varianten
heeft geschetst.
23. Scenario twee is doorgerekend, maar ziet er rooskleurig uit met bijna allemaal volledig
groene balkjes, kunt u meer gedetailleerd aangeven waarom dit stelsel zo groen uitpakt
voor deze (fictieve) personen? Is er een voorkeur voor een van deze scenario's?
Antwoord
In de variant «Werk staat voorop» kunnen volgens OCTAS de ervaren huidige complexiteit
en de hardheden gedeeltelijk worden opgelost. Alle varianten worden nu goed uitgewerkt,
derhalve is er nu nog geen voorkeur te geven aan één van deze varianten.
24. Hoe lang denkt u dat het duurt om variant een van OCTAS in te voeren?
Antwoord
De ambtelijke uitwerking van de verschillende maatregelen binnen de variant «Huidig
stelsel beter» vindt momenteel plaats. Dat geldt ook voor de andere varianten. Daarna
is het aan een volgend kabinet om een keuze te maken. Hierna kan de wetgevingsprocedure
gestart worden. Afhankelijk van het moment van uitvoerbaarheid van de variant zal
duidelijk moeten worden wanneer deze ingevoerd kan worden.
25. Hoe lang denkt u dat het duurt om variant twee van OCTAS in te voeren?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 24.
26. Hoe lang denkt u dat het duurt om variant drie van OCTAS in te voeren?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 24.
27. Kan er een ruwe kosteninschatting gegeven worden van het invoeren van variant twee
en van variant drie van OCTAS?
Antwoord
Het is afhankelijk van de nadere uitwerking van de varianten wat het budgettaire effect
van de variant «Werk staat voorop» en «Basis voor werkenden» zal worden. Op basis
van de eerste inzichten becijferde OCTAS dat de variant «Basis voor werkenden» ongeveer
€ 300 miljoen duurder zou uitvallen dan variant 1 «Huidig stelsel beter». Een precieze
raming van beide varianten is onderdeel van de nadere uitwerking die momenteel plaatsvindt.
28. Is het mogelijk om een combinatie van twee scenario's (twee en drie) te pakken? Hoe
kijkt u hier tegenaan?
Antwoord
OCTAS heeft in haar eindrapport pakketten van maatregelen ter verbetering van het
stelsel samengesteld. Dat zijn de varianten met oplossingsrichtingen geworden. Er
zit logische samenhang in die varianten, dus ik beschouw ze ook als zodanig. Op dit
moment worden de varianten ambtelijk nader uitgewerkt en daarbij worden de maatregelen
die onderdeel zijn van de verschillende varianten ook los van elkaar beschreven. Daarna
kan dus ook worden bezien of bepaalde maatregelen ook buiten de context van de maatregel,
toepasbaar zouden kunnen zijn en kan ertoe besloten worden om onderdelen van de varianten
uit te wisselen.
29. Gaat u bij het ambtelijk uitwerken van de drie varianten ook de korte- en lange termijn
baten en lasten concreet uitwerken?
Antwoord
Beschrijving van de financiële gevolgen op korte en lange termijn van de varianten
is onderdeel van de nadere uitwerking.
30. Wordt bij het uitwerken van de varianten ook rekening gehouden met het eventueel
combineren van (onderdelen van) varianten?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 28.
31. Hoeveel mensen hebben een WIA-uitkering?
Antwoord
In de bijlage van het UWV jaarverslag 2023 is weergegeven dat in 2023 422.850 personen
een WIA-uitkering ontvingen7.
32. Hoeveel mensen hebben een WGA-uitkering?
Antwoord
In de bijlage van het UWV jaarverslag 2023 is weergegeven dat in 2023 253.003 personen
een WGA-uitkering ontvingen8.
33. Hoeveel mensen hebben een IVA-uitkering?
Antwoord
In de bijlage van het UWV jaarverslag 2023 is weergegeven dat in 2023 169.847 personen
een IVA-uitkering ontvingen9.
34. Kunt u de ontwikkeling van het aantal verzekeringsartsen en het tekort aan verzekeringsartsen
sinds 2010 weergeven?
Antwoord
Om deze vraag te beantwoorden is gebruik gemaakt van data van UWV betreffende de gerapporteerde
FTE in de divisierapportage SMZ (Sociaal Medische Zaken) ultimo december van het betreffende
jaar. UWV heeft divisierapportages vanaf 2016 en dit geeft een duidelijk beeld van
het tekort aan verzekeringsartsen. Te zien is dat vanaf 2019 het verwachte aantal
verzekeringsartsen (inclusief AIOS en ANIOS en externe inhuur) (VA begroot) voor het
eerst lager is dan het werkelijke aantal verzekeringsartsen (inclusief AIOS en ANIOS
en externe inhuur) (VA realisatie). Omdat de mismatch tussen de vraag naar en het
aanbod van sociaal medische beoordelingen en de betrokkenheid van de verzekeringsarts
voor 2015 niet bestond, is er geen relevant overzicht van de jaren daarvoor.
35. Hoeveel verzekeringsartsen gaan er de komende jaren met pensioen? Hoeveel verzekeringsartsen
komen er jaarlijks bij?
Antwoord
Voor het beantwoorden van de vraag hoeveel verzekeringsartsen er de komende jaren
met pensioen gaan, heeft UWV een uitdraai gemaakt per januari 2024 en gekeken in welk
jaar de verzekeringsarts de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Uit de tabel blijkt
overigens ook dat er verzekeringsartsen zijn die na hun pensioengerechtigde leeftijd
blijven doorwerken.
De vraag over hoeveel verzekeringsartsen er jaarlijks bij komen, kan op twee manieren
beantwoord worden. Als het gaat om de nieuwe instroom, dan is onderstaand het beeld
van de afgelopen jaren. Daar staat tegenover dat UWV te maken heeft met uitstroom.
In 2023 was de instroom hoger dan de uitstroom. In de jaren 2020–2022 was het tegenovergestelde
het geval, de uitstroom was hoger dan de instroom.
Instroom
Uitstroom
Saldo
2023
120
91
29
2022
90
95
– 5
2021
73
108
– 35
2020
95
120
– 25
Als de vraag is hoeveel geregistreerde verzekeringsartsen (exclusief AIOS en ANIOS
en externe inhuur) er jaarlijks bij UWV in dienst komen, dan staat in onderstaande
tabel het aantal FTE’s in dienstverband bij UWV. Vanaf 2023 is de geregistreerde capaciteit
voor het eerst sinds jaren iets gegroeid i.p.v. gedaald.
Verzekeringsartsen in fte in dienstverband
1-1-2024
351,9
1-1-2023
343,0
1-1-2022
350,4
1-1-2021
367,1
1-1-2020
387,6
36. Hoeveel mensen werken er bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Antwoord
In de bijlage van het UWV jaarverslag 2023 is weergegeven dat op 31 december 2023
er 21.960 medewerkers in dienst waren bij UWV10.
37. Scenario twee en drie hebben een horizon van vijf jaar voor implementatie, in één
en twee zitten verschillende oplossingen die wellicht eerder al geïmplementeerd zouden
kunnen worden, bent u bereid na te denken over zo'n korte termijn pakket?
Antwoord
In de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt worden de diverse individuele
maatregelen die worden geschetst in het OCTAS-advies nader uitgewerkt. Hierbij is
ook aandacht voor het tijdpad voor implementatie. Het maken van keuzes over individuele
maatregelen of pakketten van maatregelen is aan het nieuwe kabinet.
38. Wat besteden overheden gezamenlijk per jaar aan re-integratieprojecten voor mensen
die in de WIA zitten?
Antwoord
Re-integratiediensten voor WIA-gerechtigden worden ingekocht door UWV vanuit het re-integratiebudget
AG dat door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar is gesteld.
Re-integratieondersteuning bestaat uit gesprekken met UWV-professionals en inkoop
van re-integratietrajecten bij re-integratiebedrijven. In 2023 heeft UWV in totaal
€ 33.195.625 besteed aan 11.415 ingekochte re-integratiediensten voor WIA-gerechtigden.
In 2022 was het bestede budget € 30.415.021 aan 10.036 ingekochte re-integratiediensten
voor WIA-gerechtigden.11
Naast re-integratiediensten voor WIA-gerechtigden worden vanuit het re-integratiebudget
AG ook re-integratiediensten ingekocht voor gerechtigden van Wajong, WAZ, Ziektewet
en WW (WIA 35-min). Het totale bestede budget aan re-integratiediensten voor alle
wetten bedroeg in 2023 € 98.021.123 en in 2022 € 92.432.589.
39. Is het realistisch om het aantal verzekeringsartsen binnen vier jaar op te schalen
naar een niveau waarmee alle knelpunten in de WIA zijn opgelost? Hoeveel zou dit kosten?
Antwoord
Het is niet realistisch dat de knelpunten in de Wet WIA in een relatief korte periode
van vier jaar geheel kunnen worden opgelost door het opschalen van het aantal verzekeringsartsen.
Dit komt doordat er een tekort is aan artsen voor arbeids- en bedrijfsgeneeskunde
(verzekeringsartsen en bedrijfsartsen). Gezien het al langer bestaande tekort aan
medewerkers in de gehele sector, is sterk opschalen van het aantal verzekeringsartsen
geen realistische oplossing. Ook de opleidingsduur tot verzekeringsarts speelt hierin
mee. Omdat deze meerdere jaren kost, is het gestelde tijdsbestek van vier jaar ook
te kort om effecten te kunnen vaststellen. Daarom is het belangrijk dat de focus niet
alleen ligt op het vergroten van het aantal verzekeringsartsen, maar ook wordt gekeken
naar mogelijkheden om beoordelingscapaciteit vrij te spelen binnen de beschikbare
groep verzekeringsartsen. OCTAS heeft terecht ook met deze bril gekeken naar oplossingsrichtingen.
40. Kunt u een schematisch overzicht geven van alle kortetermijnmaatregelen die getroffen
zijn om knelpunten in de WIA te verhelpen? Kunt u hierbij per maatregel ook vermelden
of deze geëvalueerd is en/of de effectiviteit ervan bekend is?
Antwoord
Ik zet mij er continu voor in om verschillende gesignaleerde knelpunten in de WIA
op te lossen, waar relevant samen met UWV. De knelpuntenbrieven van UWV, waarin ook
telkens wordt aangegeven wat de stand van zaken ten aanzien van eerdere knelpunten
is, geven hier een overzicht van12.
Zo hebben het kabinet en UWV allerhande kortetermijnmaatregelen genomen met als doel
om de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen
terug te dringen. Ik heb uw Kamer recent nog een voortgangsbrief hierover gestuurd13.
De maatregelen waar het om gaat zijn:
– Procesoptimalisatie bij UWV, waaronder de implementatie van Sociaal Medische Centra
(SMC’s). In de eerste helft van 2024 zal een tweede evaluatie plaatsvinden, die UWV
verwacht in het derde kwartaal van 2024 op te leveren.
– De opvolging van de uitkomsten van de doorlichting van het WIA-claimproces door EY.
Deze aanbevelingen zijn verwerkt in een plan van aanpak. De verbeteringen sluiten
aan bij al eerder ingezette maatregelen en initiatieven zoals bijvoorbeeld de oproep
(Kamerbrief van 28 april 2023) om verzekeringsartsen maximaal te faciliteren om met
taakdelegatie en -ondersteuning te (gaan) werken.
– De tijdelijke vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling zonder inzet verzekeringsarts voor
60-plussers. UWV heeft in 2023 9.000 60-plussers geholpen via de vereenvoudigde beoordeling.
Zo’n 99% van de werknemers en werkgevers stemmen in met de toepassing van de maatregel.
En de cliënttevredenheid over de dienstverlening is hoog. De maatregel is verlengd
tot 1 januari 2025.
– Door effectievere uitvoering van de Eerstejaarsziektewetbeoordelingen (EZWB) worden
deze beoordelingen binnen de Ziektewet zo gericht mogelijk ingezet; niet meer standaard
na één jaar ziekte, maar op het moment waarop de kans op uitstroom het grootst is.
– Verbeterde voorlichting en dienstverlening in de voorschotperiode. UWV heeft verschillende
momenten ingeregeld waarop mensen die wachten op een claimbeoordeling voorlichting
krijgen over de voorschotperiode en een aanbod voor re-integratiedienstverlening ontvangen.
Ook is er een mogelijkheid om gebruik te maken van een no-riskpolis voordat de verlate
WIA-claimbeoordeling heeft plaatsgevonden (i.r.t. motie de Kort) (Kamerstuk 26 448, nr. 705).
– UWV heeft het in 2023 voor sociaal-medisch professionals mogelijk gemaakt om tijdelijk
over te werken. De overwerkafspraken hebben in 2023 geleidt tot een groot aantal extra
beoordelingen (circa 4.200). De overwerkafspraken zijn daarom verlengd tot 1 juli
2024.
Ter illustratie noem ik hier ook de voorgenomen wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen,
om het negatieve effect op de hoogte van de uitkering dat kan ontstaan wanneer iemand
vanuit de WW instroomt in de WIA weg te nemen. Wanneer iemand in de periode voorafgaand
aan de ziekmelding een WW-uitkering ontvangt, kan dat leiden tot een periode waarin
geen inkomen is ontvangen; een zogenaamd «loonloos tijdvak». Zo’n loonloos tijdvak
kan een verlagend effect hebben op het dagloon, op basis waarvan de uitkeringshoogte
wordt bepaald. Hierover heeft de centrale raad van beroep op 29 november 2023 ook
een uitspraak gedaan. Het streven is om de voorgenomen wijziging van het Dagloonbesluit
werknemersverzekeringen per 1 januari 2025 in werking te laten treden. UWV handelt
vooruitlopend daarop al naar de uitspraak van de rechter voor mensen die nu instromen
in de WIA.
41. Kunt u aangeven welke wijzigingen er moeten worden ingevoerd om de WIA en het arbeidsongeschiktheidsstelsel
in brede zin te laten voldoen aan de standaarden van de International Labour Organisation?
Kunt u hierbij ook aangeven hoeveel kosten hiermee gemoeid zouden zijn?
Antwoord
Zie de beantwoording van vraag 9.
42. Is het correct om aan te nemen dat op basis van de OCTAS-aanbevelingen het «versoepelen»
van de WIA niet voldoende is om het stelsel structureel te verbeteren?
Antwoord
Ja. In haar tussenrapport heeft OCTAS diverse problemen binnen het huidige arbeidsongeschiktheidsstelsel
geschetst, zowel op het gebied van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid,
de inkomstenverrekening als de uitvoering. OCTAS heeft in haar eindrapport aangegeven
dat voor alle varianten geldt dat niet alle geschetste problemen in het huidige stelsel
met hun voorstellen kan worden opgelost. Door in het huidige stelsel aanpassingen
te doen, zullen bepaalde beschreven knelpunten dan ook blijven bestaan.
43. Hoeveel mensen van het totaal aantal WIA-ontvangers komt niet in aanmerking voor
arbeidskorting? Hoeveel mensen die WIA ontvangen hebben (zonder UWV-toeslagen) een
inkomen onder het bestaansminimum?
Antwoord
In principe voldoet de WIA-uitkering niet aan de criteria om in aanmerking te komen
voor arbeidskorting. Arbeidskorting is alleen van toepassing op inkomsten voortvloeiend
uit loondienst. De Belastingdienst maakt het echter mogelijk dat werkgevers loon en
uitkering samenvoegen en de werkgever dit bedrag in één inkomensopgave uitkeert aan
de werknemer en opgeeft bij de Belastingdienst. Omdat de Belastingdienst niet kan
zien welk deel uitkering en welk deel loon is, wordt over het gehele bedrag arbeidskorting
toegepast.
Het gaat om ongeveer 11.000 uitkeringsgerechtigden (Wajong, WAO, IVA, WGA), van wie
de uitkering door UWV aan de werkgever wordt betaald. Geschat wordt dat ongeveer 62%
van deze 11.000 mensen een WIA-uitkering ontvangt die aan de werkgever wordt betaald.
Op welke wijze de werkgever dit opgeeft aan de Belastingdienst is niet bekend.
Volgens gegevens van UWV ontvangen 45.372 uitkeringsgerechtigden een aanvulling vanuit
de Toeslagenwet boven op hun WIA-uitkering14. Van deze mensen kan gezegd worden dat zij zonder deze TW-aanvulling een gezinsinkomen
hebben onder het bestaansminimum.
In deze groep zitten echter ook mensen die inclusief hun aanvulling uit de Toeslagenwet
een inkomen hebben beneden het sociaal minimum. Dit is het geval als zij voor aanvang
van de uitkering ook al een inkomen hadden beneden het sociaal minimum. In dat geval
vult de Toeslagenwet slechts aan tot het dagloon of de grondslag.
Bij de Toeslagenwet wordt uitgegaan van het gezinsinkomen. Als de uitkering van de
uitkeringsgerechtigde beneden het sociaal minimum ligt maar er zijn nog andere inkomsten
of die persoon heeft een partner met inkomsten dan kan het zijn dat het totale gezinsinkomen
boven het sociaal minimum is. In dat geval is er geen recht op een toeslag van UWV.
Het is lastig om aan te geven hoe groot de totale groep is die zonder TW-aanvulling
een inkomen heeft onder het bestaansminimum. Naast de 16.000 potentiële niet-gebruikers
van de Toeslagenwet vallen hier ook de mensen onder die al voor de uitkering een inkomen
hadden onder het sociaal minimum en daardoor geen recht hebben op een toeslag van
UWV of recht hebben op een lagere toeslag van UWV. De omvang van deze groep is niet
bekend.
Mensen met een UWV-uitkering onder het bestaansminimum hebben mogelijk recht op bijstand
op grond van de Participatiewet, mits zij aan de toegangsvoorwaarden voldoen.
44. Kan de Minister inzage geven in de omvang van de onbedoelde effecten door ongewenste
prikkels in het huidige stelsel, bijvoorbeeld dat mensen zich zorgen maken over eventuele
terugvordering of een financieel ongunstige wijziging naar aanleiding van een herbeoordeling,
waardoor mensen soms hun capaciteiten niet durven te benutten?
Antwoord
De omvang van het aantal mensen of uitkeringsgerechtigden dat zich zorgen maakt over
terugvorderingen of de gevolgen van een herbeoordeling is niet bekend. Het aantal
mensen dat onzekerheid ervaart rondom inkomstenverrekening ligt rond de 92%, zo blijkt
uit het Panteia-rapport «Als verrekenen een beperking is» uit 2021. In haar tussenrapport15 geeft OCTAS aan dat onzekerheden over het recht op of de hoogte van de uitkering
kan leiden tot inactiviteit, waardoor mensen niet in werk hervatten.
45. Is het technisch mogelijk om pilots te doen, aanbevolen door OCTAS om voorstellen
eerst op kleine schaal te testen en te evalueren, en leidt dit niet tot ongelijkheid
in de sociale zekerheid?
Antwoord
De mogelijkheid tot het doen van pilots en de gevolgen daarvan kan verschillen per
maatregel. Afhankelijk van de aard van de maatregel zal bekeken moeten worden welke
(technische) zaken daarvoor noodzakelijk zijn, welke juridische ruimte de betreffende
wet biedt om te experimenteren en of dat leidt tot onrechtvaardige verschillen tussen
(gelijke) groepen uitkeringsgerechtigden.
46. Behoort het starten met pilots en experimenten om de voorstellen eerst op kleine
schaal te testen en te evalueren, zoals aanbevolen door OCTAS, tot de eerste stap
die het kabinet wil zetten, namelijk het voorbereiden van de benodigde informatie
waarvan een nieuw kabinet gebruik kan maken om tot keuzes te komen?
Antwoord
Op dit moment vindt de ambtelijke uitwerking plaats van de individuele maatregelen
en varianten die OCTAS in haar eindrapport heeft geschetst. Besluitvorming over wijzigingen
aan het arbeidsongeschiktheidsstelsel is aan een volgend kabinet, evenals keuzes voor
het uitvoeren van pilots of experimenten in dat kader.
47. Kan per variant een (globaal) tijdspad worden gegeven voor uitwerking en uitvoering?
Antwoord
Zie de beantwoording van de vragen 24 tot en met 26.
48. Het kabinet schrijft dat OCTAS «drie verschillende varianten schetst voor een toekomstbestendig
stelsel, aangevuld met maatregelen voor mensen zonder (recent) arbeidsverleden.»,
welke aanvullende maatregelen voor mensen zonder (recent) arbeidsverleden schetst
OCTAS?
Antwoord
In het eindrapport heeft OCTAS in hoofdstuk 6 maatregelen geschetst voor de doelgroep
van mensen zonder (recent) arbeidsverleden. Deze maatregelen zien onder andere op
re-integratie van deze doelgroep, ondersteuning bij het vinden van het juiste loket
en ondersteuning aan werkgevers om mensen uit deze doelgroep aan te nemen. Volledigheidshalve
verwijs ik u naar het betreffende hoofdstuk in het eindrapport van OCTAS.
49. Veel flexwerkers komen aan de WIA-poort, voor veel van hen is flexwerk geen keuze,
gaat de Minister onderzoeken hoe deze instroom vanuit flex verminderd kan worden?
Antwoord
OCTAS heeft terecht veel aandacht voor de precaire positie van flexwerkers in ons
stelsel van arbeidsongeschiktheid. Met een aantal aanbevelingen (zoals de behandeling
van loonloze tijdvakken) heeft OCTAS ook speciaal oog voor deze groep. Tegelijkertijd
geeft zij terecht aan dat het ook belangrijk is om te kijken naar de inrichting van
de arbeidsmarkt. In april 2023 heeft dit kabinet een totaal pakket aan arbeidsmarkthervormingen16 aangeboden, met daarbij ook speciaal aandacht voor de positie van flexwerkers. Met
het wetsvoorstel «Meer zekerheid flexwerkers» wordt beoogd flexwerkers meer zekerheid
over werk en inkomen te geven. Zo worden nulurencontracten afgeschaft (behalve voor
scholieren en studenten), worden draaideurconstructies bij tijdelijk werk voorkomen
en krijgen uitzendkrachten sneller een zekerder contract. Dit heeft naar verwachting
ook gevolgen voor de instroom in de uitkeringen, omdat werknemers hierdoor loondoorbetaling
bij ziekte ontvangen in plaats van hun baan verliezen en vangnetter worden. Ook zijn
er minder nulurencontracten, waardoor minder mensen tussen wal en schip vallen als
ze ziek worden. In hoeverre dit in de praktijk leidt tot minder WIA-aanvragen op de
lange termijn is niet te voorspellen.
50. Welke financiële prikkels hebben een verlammend effect?
Antwoord
In haar tussenrapport17 heeft OCTAS een aantal elementen uit het sociale zekerheidsstelsel beschreven die
voor betrokkenen tot onzekerheid kunnen leiden. Voorbeelden hiervan zijn onduidelijkheid
en complexiteit van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, onzekerheid rondom de financiële
gevolgen van werkhervatting voor het recht op of de hoogte van de uitkering en het
totale inkomen of samenloop van regelingen. Voor de volledigheid verwijs ik u naar
het tussenrapport van OCTAS18.
51. Welke mogelijkheden bestaan er voor betere gegevensuitwisseling tussen betrokken
partijen? Is het mogelijk voor het demissionaire kabinet om hier stappen in te zetten?
Welke wetgeving, bijvoorbeeld de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), staat
hier mogelijk aan in de weg?
Antwoord
De analyse van mogelijkheden tot verbetering van de gegevensuitwisseling tussen betrokken
partijen is onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. Of en
welke relevante wetgeving daarbij betrokken is en of en hoe deze dan aangepast moeten
worden kan daarom op dit moment nog niet worden aangegeven. Eerder heb ik u geïnformeerd
over de aanpassingen in de Wet Suwi19 waarin enige stappen ten aanzien van gegevensuitwisseling worden gezet.
52. De Minister geeft aan dat zij het belang van betere gegevensuitwisseling en informatievoorziening
tussen de betrokken partijen deelt, kunt u uitleggen wat u bedoelt? Hoe verhoudt dit
zich tot het toestemmingsrecht en blokkeringsrecht en de gerichte vraagstelling?
Antwoord
OCTAS stelt dat het uitwisselen van gegevens in het huidige arbeidsongeschiktheidsstelsel
complex is en dat dat komt door de samenloop van verschillende wet- en regelgeving.
Zoals bij vraag 51 aangegeven is het uitwerken van de mogelijkheden van de gegevensuitwisseling
tussen betrokken partijen en eventuele verbetering daarvan, onderdeel van de ambtelijke
uitwerking die momenteel plaatsvindt. Onderdelen zoals toestemmingsrecht en blokkeringsrecht
zullen daarbij betrokken worden.
Parallel hieraan voert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een verkenning
uit om na te gaan of aansluiting van een arbeidsgerelateerd medisch dossier op een
persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) mogelijk is. Dit zorgt ervoor dat de bedrijfsgeneeskundige
informatie op één plek voor werkenden verzameld wordt en de gegevens niet verloren
gaan bij wisseling van werkgever, een gecontracteerde bedrijfsarts of arbodienst.
Gekeken wordt of daarbij aangesloten kan worden.
53. Wat wordt verstaan onder het maatmanloon?
Antwoord
Het maatmanloon (referentieloon) is het loon dat een uitkeringsgerechtigde verdiende
in het jaar voorafgaand aan de eerste ziektedag. Op basis hiervan vindt de inkomstenvergelijking
plaats in de arbeidsongeschiktheidsvaststelling. Het verschil tussen het maatmanloon
(het loon dat iemand voorheen verdiende) en het loon dat met algemeen geaccepteerde
arbeid nog kan worden verdiend is het inkomensverlies en procentueel weergegeven in
de mate van arbeidsongeschiktheid.
In een rekenvoorbeeld weergegeven: iemand verdiende structureel € 4.000 bruto per
maand voorafgaand aan intreden ziekte of beperking. Dit is het maatmanloon. Uit de
medische en arbeidsdeskundige beoordeling volgt dat iemand nog € 1.500 bruto per maand
kan verdienen met arbeid, rekening houdend met de individuele beperkingen. Het inkomensverlies
is € 4.000 – € 1.500 = € 2.500 per maand. Procentueel weergegeven is dat 62,5%. Dat
is ook de mate van arbeidsongeschiktheid.
54. Hoeveel werknemers in de huidige WIA verdienden meer dan het maatmanloon? Kan hierbij
een onderverdeling worden gemaakt tussen werknemers die minder dan 100.000 euro en
meer dan 100.000 euro verdienden?
Antwoord
Het maatmanloon is voor iedere individuele werknemer anders en afhankelijk van het
inkomen uit de arbeid op het moment van intreden van de eerste ziektedag. De vraag
hoeveel mensen meer verdienden dan het maatmanloon kan daarom niet beantwoord worden.
Voor de vaststelling van een genoten inkomen uit dienstverband van € 100.000,– of
meer in het jaar voorafgaand aan de eerste ziektedag gaan we uit van het ongemaximeerde
geïndexeerde dagloon van € 383,14. Per 1 maart 2024 zijn er volgens UWV 434.193 uitkeringsgerechtigden
binnen de Wet WIA. In totaal hebben, volgens UWV, 6.971 uitkeringsgerechtigden een
dagloon groter of gelijk aan € 383,14. Hiervan hebben 3.320 uitkeringsgerechtigden
een IVA-uitkering en 3.649 uitkeringsgerechtigden een WGA-uitkering, van wie 1.901
met een restverdiencapaciteit en 1.748 zonder restverdiencapaciteit. Daarnaast zijn
er 2 vrijwillig verzekerden.
55. Welke effect heeft de maximering van het referentieloon (maatmanloon) voor werknemers
als zij in de WIA belanden?
Antwoord
Uitkeringsgerechtigden van wie het maatmanloon (referentieloon) hoger is dan de vastgestelde
maximering krijgen daardoor een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan zij zouden
krijgen vastgesteld zonder de maximering van het maatmanloon. In plaats van dat de
uitkering wordt bepaald door de hoogte van het loon voorafgaand in het jaar aan de
eerste ziektedag wordt de mate van arbeidsongeschiktheid afgeleid van de vastgestelde
maximering.
In een rekenvoorbeeld weergegeven: stel dat het gemaximeerde dagloon € 6.000 bruto
per maand bedraagt. Een verzekerde verdiende € 8.000 bruto per maand voor intreden
van de ziekte of beperking. Als diegene met passende arbeid nog € 2.000 bruto per
maand kan verdienen, zou de mate van arbeidsongeschiktheid zonder maximering 75% bedragen
(€ 6.000 inkomensverlies t.o.v. € 8.000). Met maximering wordt het inkomensverlies
vastgesteld op het verschil tussen € 6.000 en € 2.000, waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid
op 66,66%wordt vastgesteld.
56. Hoeveel werknemers zullen hierdoor in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse vallen?
Kan een onderverdeling worden gemaakt tussen 35-min, 35–80 en 80–100?
Antwoord
Zie ook de beantwoording van vraag 54 en 55. Het maximum dagloon bedraagt per 1 januari
2024 € 274,44 bruto per dag, zijnde ongeveer € 71.500,– bruto per jaar.
Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid afhangt van meer elementen dan alleen het
genoten inkomen voor intreden van de ziekte of beperking, kan geen onderverdeling
worden gemaakt tussen verschillende arbeidsongeschiktheidsklassen. Voor de vaststelling
van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt naast het inkomen ook gekeken naar de
resterende verdiencapaciteit en de individuele belastbaarheid van de verzekerde.
57. Wat zijn de inkomenseffecten van de maximering van het referentieloon? Kan daarbij
meer duidelijkheid, met rekenvoorbeelden, worden gegeven van het inkomen van een werknemer
die meer dan het maatmanloon verdiende (zie ook figuur 4, p.93 uit het OCTAS-rapport)?
Antwoord
Ten aanzien van de effecten op de mate van arbeidsongeschiktheid verwijs ik naar het
rekenvoorbeeld weergegeven bij vraag 55. Een verzekerde kan hierdoor een lagere mate
van arbeidsongeschiktheid vastgesteld krijgen. Wanneer dit lagere percentage onder
de 35% ligt, betekent dit dat de verzekerde geen recht heeft op een WIA-uitkering
(in tegenstelling tot waarschijnlijk de situatie zonder maximering) en aangewezen
zal zijn op een WW-uitkering, gevolgd door ofwel werkhervatting of bijstandsuitkering.
Wanneer de verzekerde wel meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, zal de hoogte
van de uitkering, door het hogere inkomen voorafgaand aan de eerste ziektedag, eveneens
gemaximeerd worden op het maximum dagloon (op 1 januari 2024 bruto € 274,44 per dag,
€ 5.969,07 per maand). Het inkomenseffect voor WIA-gerechtigden is daarmee relatief
klein gedurende de loongerelateerde fase. In de vervolgfase is de hoogte van de uitkering
afhankelijk van de benutting van de resterende verdiencapaciteit en daarmee afhankelijk
van de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde. In de situatie dat de uitkeringsgerechtigde
de restverdiencapaciteit niet of onvoldoende benut, dan kan diegene een vervolguitkering
krijgen in een lagere klasse (bijv. 55–65% in plaats van 65–80%).
Wel dient nog opgemerkt te worden dat de lagere mate van arbeidsongeschiktheid ertoe
kan leiden dat een deel van de verzekerden niet langer op arbeidsdeskundige gronden
IVA-gerechtigde kan worden, omdat zij, ondanks een duurzame beperking of bijvoorbeeld
chronische ziekte, onder de grens van 80% arbeidsongeschiktheid zakken. In deze gevallen
krijgen zij (in vergelijking met de situatie zonder maximering) een lagere WIA-uitkering
(70% dagloon in plaats van 75% dagloon). Bij de raming die is gebruikt voor het OCTAS-rapport
is niet uitgegaan van doorwerking van andere maatregelen die OCTAS adviseert, zoals
afschaffen van de IVA- en vervolguitkering.
58. Heeft de maximering invloed op private aanvullende verzekeringen? Zo ja, welke en
wat is het effect hiervan?
Antwoord
De effecten van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten
op onder andere de private aanvullende verzekeringen zijn onderdeel van de ambtelijke
uitwerking die momenteel plaatsvindt.
59. Klopt het dat de WIA-uitkering als is gemaximeerd op het maximale dagloon?
Antwoord
Ja, dat klopt. Het maximum dagloon bedraagt per 1 januari 2024 bruto € 274,44 per
dag, zijnde bruto € 5.969,07 per maand.
60. Klopt het dat, naast het arbeidsongeschiktheidspercentage, ook de correctiefactor
in de WIA wordt aangepast voor werknemers met een inkomen boven het maatmanloon?
Antwoord
In het rapport van OCTAS wordt niet gesproken over specifiek de reductiefactor in
de WIA-arbeidsongeschiktheidsvaststelling. Eventuele aanpassingen aan de vaststelling
van de mate van arbeidsongeschiktheid zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking
die momenteel plaatsvindt.
61. Kan inzichtelijk worden gemaakt waarop de geschetste 100 miljoen euro bezuiniging
in het OCTAS-rapport (p. 97) is gebaseerd?
Antwoord
Zoals in de beantwoording van de vragen 55 en 57 is weergegeven leidt de maximering
van het maatmanloon tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid bij een deel van
de verzekerden. Hierdoor kunnen verzekerden in bepaalde gevallen een lagere of geen
uitkering krijgen, hetgeen leidt tot lagere uitkeringslasten.
62. Het kabinet schrijft dat in de eerste variant de arbeidsongeschiktheidsdrempel verlaagd
wordt van 35% naar 25%, hoeveel extra instroom zou dit naar verwachting opleveren?
Hoeveel extra kosten gaan hiermee gepaard? Hoeveel extra instroom zou een arbeidsongeschiktheidsdrempel
van 15% opleveren? Hoeveel kosten zouden hiermee gepaard gaan?
Antwoord
Zoals in vraag 10 is aangegeven wordt bij een drempelverlaging uitgegaan naar een
extra instroom van 41.000 personen in elk van de twee nieuwe klassen.20
Het verlagen van de arbeidsongeschiktheidsdrempel van 35% naar 25% zal, volgens OCTAS,
leiden tot € 300 mln. meer uitgaven (zie pagina 97 van eindrapport OCTAS). De kosten
van verlaging van de WIA-drempel naar 15% is door OCTAS niet weergegeven. In de Kamerbrief
van
7 juli 202121 is eerder een inschatting van de kosten door het CPB weergegeven. Deze kosten worden
inmiddels op basis van de huidige inzichten geraamd op 520 miljoen. In de nadere ambtelijke
uitwerking zal een actualisatie van deze kosten worden gemaakt, alsmede de diverse
effecten van deze maatregel, zoals voor de uitvoerbaarheid en gedragseffecten.
63. Welke kostenbesparing zou het afschaffen van de IVA, zoals voorgesteld in de eerste
variant, waarmee ook de hogere uitkering van 75% afgeschaft wordt, opleveren?
Antwoord
Dit zal, volgens OCTAS, zorgen voor een daling van de uitkeringslasten van € 550 mln.
(zie pagina 97 van eindrapport OCTAS).
64. Het kabinet schrijft dat het verschil in uitkomst van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling
tussen de hoogste en lagere inkomens wordt verkleind, bijvoorbeeld door maximering
van het referentieloon (maatmanloon), welke kostenbesparing zou dit opleveren?
Antwoord
De maximering van het maatmanloon (referentieloon) zorgt, volgens OCTAS, voor een
daling van de uitkeringslasten van € 100 mln. (zie pagina 97 van het eindrapport van
OCTAS).
65. Waarom verwacht het kabinet dat de variant «Huidig stelsel beter» de inkomenszekerheid
versterkt? Waarom verwacht het kabinet dat het aantal herbeoordelingen zal afnemen?
Als de IVA afgeschaft wordt, worden mensen die duurzaam arbeidsongeschikt dan iedere
vijf jaar gekeurd?
Antwoord
Het kabinet verwacht dat de inkomenszekerheid van verzekerden versterkt wordt in de
variant «Huidig stelsel beter» aangezien meer mensen recht hebben op een uitkering
door het verlagen van de arbeidsongeschiktheidsdrempel en het afschaffen van de vervolguitkering.
Het aantal herbeoordelingen kan afnemen door de afschaffing van de vervolg- en IVA-uitkering.
Hierdoor is er een kleinere financiële prikkel voor zowel werknemers als werkgevers
om middels een herbeoordeling een hogere of lagere mate van arbeidsongeschiktheid
vastgesteld te krijgen en daarmee een hogere uitkering of geen of lagere werkgeverslasten.
De vormgeving van de afschaffing van de IVA-uitkering is onderdeel van de nadere uitwerking.
66. Het kabinet schrijft dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers in OCTAS
in de eerste variant «Huidig stelsel beter» op enkele punten verschilt van de huidige
kabinetsplannen, kan het kabinet een overzicht maken van alle verschillen, dus breder
dan de in de reactie genoemde verschillen? Welke verschillen of overeenkomsten ziet
het kabinet specifiek wat betreft de financiering?
Antwoord
In mijn reactie22 heb ik de verschillen in wachttijd en de wijze van claimbeoordeling genoemd. Zoals
beschreven beschrijft OCTAS een langere wachttijd dan in de huidige kabinetsplannen
wordt gehanteerd, twee jaar in plaats van één jaar. De wijze van claimbeoordeling
voor zelfstandigen verschilt per OCTAS-variant. In één variant wordt de «drempelfunctie»-variant
toegepast, in twee varianten vindt een claimbeoordeling plaats conform de huidige
WIA-beoordelingswijze.
Hieronder noem ik de overige verschillen:
– Hoogte van de maximale uitkering. OCTAS stelt een maximale uitkering van 70% van het
WML voor. Bij de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen is
het voorstel de maximale uitkering 100% van het WML te laten bedragen. In dat verband
stijgt de maximale premiegrondslag ook.
– Geen opt-out. OCTAS stelt een verplichte publieke verzekering voor, zonder een (geclausuleerde)
mogelijkheid om uit te stappen naar de private verzekeringsmarkt. Bij de verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen is het voorstel dat deze opt-out
er komt, mits deze op een uitvoerbare, uitlegbare en betaalbare wijze kan worden vormgegeven.
– Uit het OCTAS-rapport valt niet op te maken of er verschillen zitten in de beoogde
kring van verzekerden. Wel duidelijk is dat de grootste groep onder de zelfstandigen,
de zelfstandigen die zelfstandig ondernemer zijn voor de Wet inkomstenbelasting 2001,
bij zowel OCTAS als in de huidige kabinetsplannen verplicht verzekerd zijn.
– Het bovenstaande (hoogte van de uitkering, wachttijd) heeft ook gevolgen voor de te
betalen premie. Vanwege de beperktere dekking is de te betalen premie in het scenario
van OCTAS lager.
67. In de eerste variant «Huidig stelsel beter» wordt omschreven dat voor mensen met
een hoger inkomen geldt dat bij de vaststelling wordt uitgegaan van een gemaximeerd
inkomen, OCTAS omschrijft dat voor deze groep een lagere uitkering ontstaat dan nu
het geval is en zelfs in enkele gevallen geen uitkering, kunt u met voorbeelden uiteenzetten
in welke gevallen dit zou spelen?
Antwoord
Zie de antwoorden op vraag 55, vraag 56 en vraag 57.
68. OCTAS omschrijft in de eerste variant «Huidig stelsel beter» dat mensen makkelijker
moeten kunnen terugvallen op een uitkering als het onverhoopt toch niet lukt of het
werk niet meer beschikbaar is (herlevingsrecht), als iemand wel weer aan het werk
gaat en hiermee meer dan 75% van het oude loon verdient, wordt de uitkering in die
variant niet direct na één jaar beëindigd, hoe lang duurt dit herlevingsrecht in de
ogen van het kabinet?
Antwoord
De vormgeving van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten
op onder andere de private aanvullende verzekeringen zijn onderdeel van de ambtelijke
uitwerking die momenteel plaatsvindt.
69. Binnen welke termijn verwacht het kabinet dat de aanbevelingen van «Huidig stelsel
beter» doorgevoerd zouden kunnen worden?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 24 tot en met 26.
70. 14,7% van de werkgevers heeft een werknemer met een arbeidsbeperking in dienst, in
hoeverre is dit een belemmering voor variant twee?
Antwoord
De variant «Werk staat voorop» vergt van alle betrokkenen meer en vooral langere inzet
op re-integratie. Ook van werkgevers. In deze variant zal van werkgevers en werknemers
niet alleen meer inspanningen worden gevraagd, maar ook fors meer ondersteuning worden
geboden om re-integratie zoveel mogelijk tot een succes te maken. Hoe deze ondersteuning
precies vorm moet krijgen, is een van de belangrijkste punten van de verdere uitwerking
van deze variant.
71. Is het mogelijk om op een objectieve wijze arbeidsvermogen te toetsen?
Antwoord
Ja, in het huidige stelsel zijn objectieve criteria vastgesteld waaraan verzekeringsartsen,
arbeidsdeskundigen en andere professionals het arbeidsvermogen van iemand die ziek
of arbeidsongeschikt is kunnen toetsen. Deze zijn vastgesteld in de wet- en regelgeving
zoals de Wet WIA en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Zo beoordeelt
de verzekeringsarts of en in welke mate gezondheidsproblemen en ervaren belemmeringen
van de zieke werknemer, resulteren in beperkingen in de belastbaarheid. De verzekeringsarts
baseert zich op uitgebreide instructies en richtlijnen. De beperkingen in de belastbaarheid
worden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Op basis van die lijst gaat
vervolgens de arbeidsdeskundige aan de slag om te kijken welke functies nog uitgevoerd
zouden kunnen worden.
De professionals die de beoordeling uitvoeren hebben dus handvatten om de beoordeling
zo objectief mogelijk uit te voeren. Natuurlijk kunnen de aard en ernst van klachten
en de belemmeringen die mensen ervaren per individu verschillen. De professionals
beschikken over de expertise om recht te doen aan de individuele omstandigheden van
de langdurig ziekte of arbeidsongeschikte werknemer.
72. Wat zijn de gevolgen als een uitkeringsgerechtigde zich tijdens de werkhervatting
onvoldoende inspant om te voldoen aan de re-integratieverplichtingen?
Antwoord
In de verschillende varianten die OCTAS schetst is veel aandacht voor re-integratie.
Hieruit vloeit voort dat de uitkeringsgerechtigde verplichtingen op dat vlak heeft,
evenals in het huidige stelsel het geval is. Als blijkt dat mensen zonder uitlegbare
reden onvoldoende meewerken aan re-integratie, kan ook in varianten van OCTAS de uitkering
(tijdelijk) stopgezet of verlaagd worden. Wel is wederzijds vertrouwen een belangrijk
uitgangspunt van alle varianten die OCTAS schetst. Dat betekent onder andere dat als
een uitkeringsgerechtigde in het begin weinig gemotiveerd lijkt om mee te werken aan
re-integratie, eerst hulp wordt geboden om eventuele achterliggende oorzaken van de
gebrekkige medewerking weg te nemen. In de vraag gaat het over de inspanningen «tijdens
de werkhervatting». In de variant «Werk staat voorop» is de periode van de re-integratieuitkering
de periode waarin werkhervatting centraal staat. Ik interpreteer de vraag dan ook
zo dat deze op de periode van de re-integratieuitkering ziet. Als de werknemer in
die periode, ook met de aanboden hulp en ondersteuning onvoldoende meewerkt, dan kan
tijdens de re-integratieperiode de uitkering (tijdelijk) worden stopgezet of verlaagd
(meewerkplicht). Als na de re-integratieperiode, en een eventuele verlenging, de werknemer
alle kansen heeft gekregen om het arbeidsvermogen te benutten en desondanks niet werkt
terwijl er wel voldoende re-integratiemogelijkheden zijn, dan komt deze werknemer
niet aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidseinduitkering. In dat geval komt deze
persoon mogelijk in aanmerking voor een andere uitkering, bijvoorbeeld op grond van
de Participatiewet.
73. Klopt het dat de variant «Werk staat voorop» ertoe kan leiden dat mensen na drie
(of vijf) jaar met lege handen komen te staan?
Antwoord
Net als in iedere variant van een arbeidsongeschiktheidsstelsel, kan het zijn dat
een verzekerde niet in aanmerking zal komen voor een arbeidsongeschiktheids(eind)uitkering.
Dat is ook het geval bij de variant «Werk staat voorop». Voor die situaties vormt
de Participatiewet het vangnet.
De beoordelingscriteria op de verschillende toetsingsmomenten in de variant «Werk
staat voorop» zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking.
74. Welke verplichtingen komen bij de tweede variant bij een werknemer en een werkgever
te liggen?
Antwoord
De verplichtingen die werknemers en werkgevers krijgen in de variant «Werk staat voorop»
zijn onderdeel van de nadere uitwerking.
In algemene zin beschrijft OCTAS de verplichtingen van de oorspronkelijke werkgever
tijdens de wachttijd als vergelijkbaar met die in het huidige stelsel. Dat betekent
dat de werkgever het loon voor minimaal 70% doorbetaalt tijdens de wachttijd en zich
inspant om de werknemer te re-integreren.
Werknemers houden hun verplichtingen om mee te werken aan re-integratie zowel tijdens
de wachttijd als tijdens de re-integratieperiode na de wachttijd. Daarnaast hebben
zij de informatieverplichting om relevante informatie (zoals werkhervatting of veranderingen
in de gezondheid) te melden aan de uitvoerder.
Van werkgevers in brede zin wordt eveneens verwacht dat zij meewerken aan het re-integreren
van mensen met een re-integratieuitkering in de regio. Zij krijgen hiertoe ook intensieve(re)
ondersteuning.
75. Het kabinet schrijft dat er in de variant «Werk staat voorop» een aantal binaire
momenten blijft bestaan, welke momenten zijn dit? En wat gebeurt er dan met het inkomen
van mensen?
Antwoord
Het kabinet ziet in de variant «Werk staat voorop» in ieder geval twee potentieel
binaire momenten.
Het eerste moment is nadat de wachttijd is afgelopen. Op dat moment vindt een toegangstoets
plaats voor de re-integratieuitkering. Afhankelijk van de situatie ontstaat er wel
of geen recht op een uitkering. In beginsel gaat het over het wel of niet recht krijgen
op een re-integratie-uitkering. In bepaalde gevallen ontstaat recht op een arbeidsongeschiktheidseinduitkering
als duidelijk is dat iemand nooit meer zal kunnen werken.
Het tweede moment is aan het einde van de re-integratieperiode na uiterlijk 3 tot
5 jaar. Op dat moment ontstaat wel of geen recht op de arbeidsongeschiktheidseinduitkering.
Wanneer op dat moment geen recht ontstaat op een arbeidsongeschiktheidseinduitkering,
kan dat grote gevolgen hebben voor het inkomen. Bijvoorbeeld doordat iemand terugvalt
van een uitkering van 70% van het dagloon naar bijstandsniveau. Belangrijke kanttekening
daarbij is dat dit beoordelingsmoment na 3 tot 5 jaar van een re-integratieuitkering
met re-integratiebegeleiding plaatsvindt. Daardoor is deze beoordeling gebaseerd op
meer informatie die over een lange periode ziet en daarom veel minder het karakter
van een momentopname heeft.
Overigens bevat iedere variant die OCTAS schetst, net als het huidige WIA stelsel,
een moment na de wachttijd waarop wel of geen recht op een uitkering kan ontstaan.
76. Hoeveel functies dient iemand in de variant «Werk staat voorop» in de interpretatie
van het kabinet uit te proberen gedurende drie tot vijf jaar voordat vastgesteld wordt
dat werken niet lukt?
Antwoord
De vormgeving van de verschillende maatregelen binnen de door OCTAS geschetste varianten
zijn onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt. Daarbij is
eveneens aandacht voor de criteria van de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid
en het recht op uitkering in de diverse varianten.
77. Wat is naar verwachting van het kabinet het verdienmodel van private re-integratiedienstverleners?
Hoe kan de controle op deze dienstverleners vormgegeven worden?
Antwoord
Het verdienmodel van private re-integratiedienstverleners kan verschillen per bedrijf.
In het huidige stelsel werkt UWV op basis van een inkoopkader waar private re-integratiedienstverleners
op kunnen inschrijven en worden prestaties op basis van resultaatfinanciering beloond.
UWV stelt daarnaast in het inkoopkader een aantal kwaliteitseisen vast waar re-integratiedienstverleners
aan moeten voldoen. Ook monitort UWV hoe succesvol de trajecten zijn en op basis van
de mate van succes vindt uitbetaling aan de private re-integratiedienstverleners plaats
en eventuele verlenging of beëindiging van contracten met de betreffende re-integratiedienstverlener.
78. In de variant «Werk staat voorop» komen mensen niet in aanmerking voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering
als ze niet werken, maar dat op basis van hun beperking wel zouden moeten kunnen,
wie zou volgens het kabinet kunnen bepalen of mensen «alle kansen hebben gehad»? Hoe
zou dit kunnen worden vastgesteld? Hoe kan volgens het kabinet worden beoordeeld of
(private) re-integratiedienstverleners voldoende hebben gedaan?
Antwoord
De precieze wijze waarop de beoordeling voor toekenning van de arbeidsongeschiktheidseinduitkering
plaatsvindt, is onderdeel van de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt.
OCTAS beschrijft dat in ieder geval de re-integratiedienstverlener, de verzekeringsarts
en/of de arbeidsdeskundige een rol hebben in deze beoordeling. Ook beschrijft OCTAS
dat de publieke re-integratiedienstverlener de kwaliteit van de private re-integratiedienstverleners
monitort in samenwerking met de private branche en de beroepsgroepen.
79. Als iemand aan het einde van de re-integratieperiode altijd heeft meegewerkt, maar
toch niet in dienst is gekomen, bijvoorbeeld omdat het moeilijk is werkgevers te vinden
die dit willen, maar op papier op basis van diens beperking wel zou moeten kunnen
werken, heeft diegene dan naar interpretatie van het kabinet recht op een arbeidsongeschiktheidseinduitkering?
En zo niet, op welk inkomen kan iemand dan terug vallen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 81.
80. De re-integratieperiode kent net als de WW re-integratieplichten tegenover 70% van
het oude loon, welke overeenkomsten en verschillen ziet het kabinet tussen de WW en
de re-integratieperiode uit de variant «Werken staat voorop»?
Antwoord
De vormgeving en criteria voor de re-integratieuitkering als beschreven in de variant
«Werk staat voorop» is onderdeel van de nadere ambtelijke uitwerking die momenteel
plaatsvindt.
Wel kan al gesteld worden dat hoewel de uitkeringshoogte in de WW en de voorgestelde
re-integratieperiode gelijk is met 70%, zijnde regelingen bedoeld voor verschillende
doelgroepen. De WW voor werklozen en de re-integratieuitkering voor mensen die door
ziekte, beperking, zwangerschap of bevalling hun eigen en of algemeen geaccepteerde
arbeid geheel of gedeeltelijk niet meer kunnen uitoefenen. De aard van de re-integratiedienstverlening
is daardoor anders. Ook kan de re-integratieuitkering zoals beschreven door OCTAS
langer duren dan een WW-uitkering (3 tot 5 jaar ten opzichte van maximaal 24 maanden
WW-uitkering).
81. Hoe ziet het inkomen en de begeleiding en het inkomen eruit van iemand die na de
periode van drie tot vijf jaar re-integratieplicht vanuit de variant «Werk staat voorop»
toch geen werk gevonden heeft, maar er wel sprake van (gedeeltelijke) arbeidsgeschiktheid
is?
Antwoord
Het kabinet leest de variant «Werk staat voorop» zoals beschreven door OCTAS zo, dat
als iemand volledig heeft meegewerkt aan re-integratie en voldoende arbeidsvermogen
heeft (meer dan 65% arbeidsgeschikt), de re-integratieuitkering na 3 jaar nog met
maximaal 2 jaar wordt verlengd. Als na die verlenging het aanwezige arbeidsvermogen
nog altijd niet wordt benut, dan eindigt de re-integratieuitkering en ontstaat geen
recht op een arbeidsongeschiktheidseinduitkering. In dat geval maakt iemand – afhankelijk
van het huishoudinkomen en -vermogen – mogelijk aanspraak op een uitkering op grond
van de Participatiewet. Naast de drie varianten voor een toekomstig arbeidsongeschiktheidsstelsel,
doet OCTAS aanbevelingen voor het verbeteren van de begeleiding van mensen die onder
het bereik van de Participatiewet vallen.
82. Kan het kabinet uitleggen of de basisverzekering in de variant «Basis voor werkenden»
een voorziening of een volksverzekering is?
Antwoord
OCTAS presenteert de basisverzekering in de variant «Basis voor werkenden» niet als
een voorziening. OCTAS schrijft namelijk dat «de basisverzekering wordt bekostigd
via een uniforme premie die alle werkenden betalen». Dat valt het best te omschrijven
als een variant op een werknemersverzekering, met als verschil dat de kring van verzekerden
breder is dan werknemers omdat ook zelfstandigen er onder vallen.
83. In hoeverre is het recht op de basisverzekering in de variant «Basis voor werkenden»
afhankelijk van het feit of er door of voor het individu premieafdracht heeft plaatsgevonden?
Antwoord
OCTAS noemt voor alle varianten werknemers en zelfstandigen als verplicht verzekerden.
OCTAS gaat daarbij niet in op eventuele nadere eisen aan het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Voor alle varianten vergt dit nadere uitwerking. Daarbij lijkt OCTAS in de variant
«Huidig stelsel beter» geen verandering voor te stellen voor werknemers op dit vlak.
84. Over welk deel draagt de werkgever premie af voor werknemers: het basisdeel, het
aanvullende deel of beide?
Antwoord
OCTAS stelt voor dat werkgevers alleen voor de aanvullende verzekering premieplichtig
zijn. Werknemers en zelfstandigen zijn zelf premieplichtig voor de basisverzekering.
85. Hoe wordt de basisverzekering gefinancierd? Welke relatie bestaat er in een basisverzekering
tussen premieafdracht en uitkering? Hoe werkt dit voor zzp’ers?
Antwoord
OCTAS stelt voor om de basisverzekering te financieren met een uniforme premie die
werkenden (werknemers en zelfstandigen) betalen, eventueel via de inkomstenbelasting.
Een uniforme premie suggereert dat het premiepercentage voor alle werkenden gelijk
is. Ook het uitkeringsniveau zal in veel gevallen gelijk zijn, namelijk op het niveau
van het sociaal minimum, maar nooit hoger dan het inkomen voordat iemand arbeidsongeschikt
werd. De hoogte van het premiepercentage en de (maximale) grondslag vergen nadere
uitwerking.
Voor zzp’ers werkt dit in grote lijnen hetzelfde als voor werknemers. Een verschil
daarbij is dat loonheffingen voor werknemers door werkgevers worden ingehouden en
afgedragen aan de Belastingdienst, terwijl zzp’ers dit zelf afdragen.
86. Is de financieringssystematiek van de door OCTAS omschreven basisverzekering volgens
het kabinet hetzelfde als die van de Algemene Ouderdomswet (AOW)? Zo niet, hoe ziet
de financieringssystematiek er dan uit?
Antwoord
Nee, de financiering van een basisverzekering zoals geschetst door OCTAS is niet hetzelfde
als de financiering van de AOW. De AOW is een volksverzekering waarbij de financiering
loopt via inkomensafhankelijke premies en belastingen. De basisverzekering wordt alleen
gefinancierd door premies betaald door werkenden en komt zo het dichtstbij een werknemersverzekering,
zie het antwoord op vraag 82.
87. Binnen welke termijn acht het kabinet een stelselherziening zoals in de variant «Basis
voor werkenden» reëel? En voor de variant «Werk staat voorop»?
Antwoord
Zie de beantwoording van de vragen 24 tot en met 26.
88. Is de premie van de door OCTAS omschreven basisverzekering naar lezing van het kabinet
een nominale premie of een gemaximeerde procentuele premie?
Antwoord
Het gaat hier om een gemaximeerde procentuele premie. OCTAS geeft aan dat voor werknemers
met een inkomen boven het wettelijk minimumloon er een verplichte aanvullende verzekering
is waarvoor de werkgever de premie betaalt.
89. In hoeverre komen jonggehandicapten zonder arbeidsverleden naar lezing van het kabinet
in aanmerking voor de door OCTAS omschreven basisverzekering? Hoe zit dit naar lezing
van het kabinet voor flexwerkers?
Antwoord
De variant van de omschreven basisverzekering laat ik ambtelijk nader uitwerken binnen
de kaders die OCTAS bij de deze variant heeft geschetst. Hierna wordt besloten of
de variant verruimd moet worden naar onder andere jonggehandicapten zonder arbeidsverleden.
Zie hiervoor het antwoord op vraag 21.
Ten aanzien van flexwerkers geldt dat OCTAS voorstelt dat alle werkenden in aanmerking
komen voor de omschreven basisverzekering. Flexwerkers vallen daar ook onder.
90. Kan een indicatie worden gegeven welke groepen uitkeringsgerechtigden er in de derde
variant op achteruit gaan?
Antwoord
In de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt worden de diverse individuele
maatregelen die worden geschetst in het OCTAS-advies nader uitgewerkt. Hierbij is
ook aandacht voor de inkomenseffecten.
91. Kan inzichtelijk worden gemaakt waarom de variant «Basis voor werkenden» volgens
het kabinet waarschijnlijk niet tot vereenvoudiging leidt?
Antwoord
Op dit moment wordt de variant «Basis voor werkenden» verder uitgewerkt. Hierbij is
ook aandacht voor vereenvoudiging.
92. Zijn er voorbeelden van aanvullende private verzekeringen die voor alle werkenden
in Nederland gelden?
Antwoord
Nee, die zijn er niet.
93. Op welke termijn gaat u aan de slag met concrete oplossingen omtrent de positie van
de Wajonger, gezien OCTAS niet met concrete oplossingen komt maar wel een schrijnend
beeld liet zien over de situatie waarin deze groep zich momenteel bevindt en analyseerde
dat de Participatiewet minder passend is voor deze groep?
Antwoord
Zie ook de beantwoording van vraag 17. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen bekijkt momenteel de opties voor een fundamentele herziening van de
Participatiewet in het Programma Participatiewet in Balans. De Minister neemt het
vraagstuk van het passender maken van de Participatiewet voor mensen met een arbeidsbeperking
voor wie de gemeente verantwoordelijk is hierin mee. Dit zal langere tijd in beslag
nemen, omdat het om een fundamentele herziening gaat. Het zal aan het nieuwe kabinet
zijn om keuzes te maken in de beleidsopties die worden uitgewerkt.
Om op kortere termijn ook al iets te doen aan de verbetering van de Participatiewet
wordt nu gewerkt aan een wijziging van de wet om de menselijke maat en vertrouwen
als centrale begrippen beter in de (uitvoering van de) wet te verankeren en de uitvoering
eenvoudiger te maken. In dit wetsvoorstel zijn meer dan 20 wijzigingen opgenomen die
in meer of mindere mate ook van invloed zijn op de jonggehandicapten of chronisch
zieken. Op dit moment ligt het wetsvoorstel bij de Raad van State. Enkele onderdelen
die voor mensen met een arbeidsbeperking mogelijk relevant zijn, worden hierna toegelicht:
– Het wetsvoorstel creëert de mogelijkheid voor gemeenten om activiteiten te ontwikkelen
gericht op maatschappelijke participatie (in plaats van arbeidsinschakeling) voor
de bijstandsgerechtigden voor wie de afstand tot de arbeidsmarkt op dit moment groot
is of zelfs onoverbrugbaar.
– Voorgesteld wordt om mantelzorg niet aan te merken als op loon te waarderen arbeid.
Aanvullend is het voorstel om in een situatie waarin de intensieve mantelzorg de aanleiding
is om samen te wonen, dit niet als gezamenlijk huishouden aan te merken. Dit alles
moet het voor mantelzorgers makkelijker te maken om mantelzorg te verlenen, zonder
zich zorgen te maken over de gevolgen voor de uitkering.
– De bijverdienstenvrijlating bij werken vanuit de bijstand wordt geharmoniseerd naar
15% voor de duur van 1 jaar. Voor mensen die naar het oordeel van het college niet
meer uren kunnen werken wegens individuele omstandigheden is er een verlengingsmogelijkheid.
De doelgroep jonger dan 27 jaar wordt niet meer uitgesloten van een vrijlating. Voor
mensen met een medische urenbeperking blijft situatie hetzelfde: zij kunnen na de
medische keuring een structurele vrijlating krijgen van 15% van de inkomsten.
– Automatisch verrekenen van inkomsten op basis van gegevens uit de polisadministratie
mogelijk te maken: hierdoor kunnen inkomsten met de bijstand worden verrekend zonder
dat mensen elke maand hun loonstrook hoeven in te leveren. Dit vermindert de inkomensonzekerheid
bij mensen.
– Versimpeling van de verrekening van vakantiegeld/IKB-budget, om te voorkomen dat sommige
mensen met bijstandsuitkering als gevolg van inkomstenverrekening er (op maandbasis)
op achteruit zodra ze deeltijd gaan werken naast hun uitkering.
94. Gaat het kabinet de suggestie uitwerken van OCTAS om een vrijstelling van de partner-
en vermogenstoets in de Participatiewet te regelen voor vroeggehandicapten die voor
de Wajong worden afgewezen?
Antwoord
Zie ook de beantwoording van de vragen 17 en 93. Binnen spoor 2 van het Programma
Participatiewet in Balans, het onderdeel dat kijkt naar de mogelijkheden voor een
fundamentele herziening van de Participatiewet, zal de Minister Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen kijken naar de positie van mensen met een arbeidsbeperking binnen de
Participatiewet. Opties voor een «verlichte bijstand» met vrijstelling van de partner-
en vermogenstoets worden daarbij ook in beschouwing genomen.
95. In hoeverre speelt de huidige toeslagensystematiek mee in de discussie over bijverdienen?
Zijn er onvoorziene effecten in het toeslagensysteem aanwezig die het oplossen van
dit probleem in de weg zitten?
Antwoord
Toeslagen spelen inderdaad een rol in de discussie over bijverdienen. In de verkenning
van mogelijkheden voor het verruimen van de bijverdiengrenzen in de Participatiewet
uit 202323 is een analyse gemaakt van de gevolgen voor het recht op toeslagen voor bijstandsgerechtigden
die bijverdienen. Uit deze analyse blijkt dat bij een vrijlatingspercentage van 15%
het recht op toeslagen gelijk blijft. Hogere vrijlatingspercentages zorgen voor een
afname van het recht op toeslagen.
In het wetsvoorstel Participatiewet in balans dat momenteel voor advies bij de Raad
van State ligt, is daarom gekozen voor een geharmoniseerde bijverdienregeling, waarbij
15% van het inkomen wordt vrijgelaten. Een voorspelbaar inkomen is voor mensen belangrijker
dan een hogere vrijlating. Door het percentage van 15% heeft de bijverdienregeling
zoals deze nu is voorgesteld niet of nauwelijks effect op de toeslagen van de burger.
In haar brief van 25 januari 2023 heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen dit ook cijfermatig toegelicht.24 Het percentage van 15% staat ook in verhouding tot mensen die geen uitkering ontvangen
en tegen het wettelijk minimumloon werken.
96. Klopt het dat in het oorspronkelijke OCTAS-rapport ook een variant voor mensen zonder
recent arbeidsverleden was uitgewerkt? Zo ja, wat is de reden dat deze niet meer is
opgenomen in het OCTAS-rapport? Is het mogelijk om deze conceptvariant te ontvangen?
Antwoord
Op pagina 74 tot en met 76 van het eindrapport heeft OCTAS aangegeven dat er diverse
varianten voor de basisverzekering door hen zijn bestudeerd en gaan zij in op enkele
aspecten van deze varianten. Aangezien de OCTAS een onafhankelijke commissie is, heeft
het kabinet geen toegang tot concept-stukken.
97. Hoe groot is de groep mensen die geen of een beperkt arbeidsvermogen hebben zonder
recent arbeidsverleden? Hoeveel van hen zitten in de Participatiewet, Wajong of ontvangen
geen uitkering? Zijn er nog andere regelingen waarop deze mensen aanspraak maken?
Antwoord
Het is niet bekend hoe groot de groep mensen is die geen of een beperkt arbeidsvermogen
heeft zonder recent arbeidsverleden, en hoeveel van hen een uitkering op grond van
de Participatiewet of geen uitkering ontvangen. Bij de behandeling van een bijstandsaanvraag
wordt geen onderscheid gemaakt naar aanvragers die geen of een beperkt arbeidsvermogen
hebben. Daardoor is het dus ook niet mogelijk om van de omvang van deze groep een
accurate inschatting te maken.
Voor de groep van Wajong-uitkeringsgerechtigden is bekend hoeveel personen een uitkering
ontvangen. In 2023 waren er in het totaal 245.394 lopende Wajong-uitkering, waarvan
140.056 uitkeringen voor mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen en 105.338 uitkeringen
voor mensen met niet duurzaam geen arbeidsvermogen.25
Mensen die worden afgewezen voor de Wajong kunnen aanspraak maken op ondersteuning
van de Participatiewet. De afwijzing kan te maken hebben met het hebben van arbeidsvermogen,
maar ook mensen die geen arbeidsvermogen hebben maar van wie de duurzaamheid hiervan
(nog) niet is vastgesteld, worden afgewezen voor de Wajong en kunnen een beroep doen
op de Participatiewet. Ook kan de Wajong-afwijzing te maken hebben met het tijdstip
waarop de beperking is ontstaan (na het 18e jaar of tijdens studie). Een andere groep mensen die een beroep doet op de Participatiewet
betreft de mensen die gewerkt hebben in loondienst, arbeidsongeschikt zijn geworden
maar vanwege hun restverdiencapaciteit geen WIA-uitkering ontvangen (de 35-minners).
Ook zijn er zelfstandigen die bij de gemeenten ondersteuning kunnen ontvangen en mensen
die geen uitkering ontvangen vanuit de Participatiewet. Kortom, de doelgroep in de
Participatiewet met een beperkt of ontbrekend arbeidsvermogen is zeer divers. Het
is niet bekend hoe groot de groep is van mensen die geen of een beperkt arbeidsvermogen
hebben of zonder recent arbeidsverleden die niet in een uitkeringssituatie zitten.
Wel is er op basis van verschillende perspectieven enige informatie over ziektebelemmeringen
om aan het werk te gaan vanuit de bijstand. Uit een rapport van de Nederlandse Arbeidsinspectie
is bijvoorbeeld bekend dat bijna alle bijstandsgerechtigden (95%) specifieke belemmeringen
ervaren om aan het werk te komen.26 De meest genoemde belemmering betreft de eigen gezondheid: twee op de drie zegt dat
zijn of haar lichamelijke en/of geestelijke gezondheid het moeilijk maakt om aan het
werk te komen. Daarnaast is op basis van CBS-cijfers bekend dat er bij 11% van de
bijstandspopulatie sprake is van een officiële vrijstelling van de arbeidsverplichting.
Verreweg de meest genoemde reden door klantmanagers om een vrijstelling te geven betreft
de gezondheidssituatie van de betrokkene. Andere redenen kunnen zijn: het (nog) ontbreken
van arbeidsvermogen, hoge leeftijd, zorg voor kinderen of overige familieleden en
het verrichten van betaald of onbetaald werk naast de uitkering.27 De meeste vrijstellingen worden tijdelijk verleend omdat hier dringende redenen voor
aanwezig zijn. 1,7% van de populatie is permanent vrijgesteld van arbeidsverplichtingen
omdat is vastgesteld dat de persoon volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als
bedoeld in de Wet WIA.
98. De commissie heeft geen betaalbare, uitlegbare en uitvoerbare variant gevonden om
een oplossing te bieden voor de grote groep mensen binnen de Participatiewet die geen
of beperkt arbeidsvermogen heeft, behoort nader onderzoek hiernaar tot de eerste stap
die het kabinet omschrijft, namelijk het voorbereiden van de benodigde informatie
waarvan een nieuw kabinet gebruik kan maken om tot keuzes te komen?
Antwoord
Met verwijzing naar de beantwoording op de vragen 17 en 93, werkt de Minister voor
Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen dit vraagstuk verder uit in het kader van
het programma Participatiewet in Balans. Hierbij worden beleidsopties voor een nieuw
kabinet geïnventariseerd. Het is op voorhand echter niet te zeggen of er betaalbare,
uitlegbare en uitvoerbare varianten gevonden kunnen worden.
99. Kan het kabinet voorbeeldberekeningen laten zien van ruimere bijverdiengrenzen met
bijbehorende effecten op het recht op toeslagen, en het gezamenlijke effect op het
totale inkomen?
Antwoord
In het wetsvoorstel Participatiewet in balans (op dit moment voor advies bij de Raad
van State) wordt één bijverdienregeling voor de duur van één jaar voorgesteld. Hierin
worden de bijverdiengrenzen verruimd. De gemeente mag deze bijverdienregeling verlengen
voor mensen die wegens individuele omstandigheden hun uren niet of nauwelijks kunnen
uitbreiden. Voor mensen met een medische urenbeperking wordt de bijverdienregeling
structureel toegekend.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft in een brief van
25 januari 202328 inzage gegeven in de gevolgen voor het inkomen en toeslagen van een hoger vrijlatingspercentage
dan de nu voorgenomen 15%. Daarbij zijn ook voorbeeldberekeningen gevoegd. Bij dit
vrijlatingspercentage hebben de bijverdiensten geen gevolgen voor het recht op toeslagen.
Uit de berekeningen voor 2023 blijkt dat een vrijlatingspercentage van 16% bij een
alleenstaande die het minimumloon verdient al zorgt voor een lager recht op toeslagen
als men 16 uur per week gaat werken. Hierbij gaat het specifiek om de huurtoeslag,
die afbouwt vanaf een lager inkomen dan andere toeslagen. De andere toeslagen bouwen
nog niet af bij het percentage van 16%. Het totale inkomen neemt wel toe. Hogere vrijlatingspercentages
zorgen via hogere inkomsten voor een sterkere afname van het recht op toeslagen.
100. Ziet het kabinet de mogelijkheid om, met het oog op dat het kabinet schrijft dat
gegeven de urgentie van de knelpunten het huidige stelsel het van groot belang is
dat een volgend kabinet zo goed en zo snel mogelijk in staat wordt gesteld om te komen
tot een overweging met betrekking tot de voorgestelde scenario’s, nader onderzoek
te doen naar mogelijkheden voor de groep mensen die geen of een beperkt arbeidsvermogen
hebben zonder recent arbeidsverleden?
Antwoord
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 17, 93 en 98 werkt de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen dit vraagstuk verder uit in het kader van het programma
Participatiewet in Balans.
101. In hoeverre zijn de geschetste ontwikkelingen van de Staatscommissie Demografische
Ontwikkelingen 2050 meegenomen in de effecten op financiering van de drie voorgestelde
opties in het OCTAS-rapport? In hoeverre is er een duidelijk beeld van de financiële
consequenties die de demografische ontwikkeling veroorzaakt in het huidige stelsel?
Antwoord
Bij de raming van financiële gevolgen is gebruik gemaakt van de Bevolkingsprognose
van het CBS van december 2022 tot het jaar 2060. Daarmee zitten impliciet ook alle
achterliggende aannames die het CBS doet (o.a. levensverwachting, geboortes, migratie)
in de raming verwerkt. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 heeft
dezelfde Bevolkingsprognose van het CBS als uitgangspunt gebruikt, maar benadrukt
de onzekerheid van demografische prognoses door met verschillende scenario’s te werken
op basis van die prognose. Het Ministerie van SZW gebruikt een CPB-raming uit 2019
van bruto participatiegraden t/m 2060 om op basis van de bevolkingsprognose de beroepsbevolking
te berekenen. Tot slot bekijkt het Ministerie van SZW voor de ontwikkeling van de
AOW-leeftijd de SVB-raming. Hierbij bedraagt de AOW-leeftijd in 2060 69 jaar en 6
maanden. Ook voor de Wet WIA heeft het Ministerie van SZW een langetermijnraming die
inzicht biedt in de gevolgen van een veranderende omvang en samenstelling van de beroepsbevolking
voor de uitgaven aan het huidige stelsel. Bij deze ramingen wordt uitgegaan van prognoses
op basis van het huidige beleid.
102. Aangegeven wordt dat OCTAS de indruk heeft dat de AVG meer mogelijkheden biedt dan
in de praktijk wordt toegepast, kunt u hier voorbeelden van geven?
Antwoord
Zie de beantwoording van vraag 51.
103. De bedragen bij de budgettaire effecten lijken vreemd, bijvoorbeeld het verlagen
van de WIA-drempel naar 25% dat slechts 300 miljoen euro kost, kunt u de juistheid
van de cijfers bevestigen?
Antwoord
De € 300 miljoen voor het verlagen van de WIA-drempel naar 25% klopt inderdaad met
inzichten van het Ministerie van SZW. In 2021 heeft het CPB op verzoek van het Ministerie
van SZW een doorrekening van deze maatregel gedaan waarin de resultaten vergelijkbaar
waren.29 Het bedrag van € 300 miljoen is een bijstelling van het eerder geraamde bedrag in
2021.
In de ambtelijke uitwerking die momenteel plaatsvindt worden de diverse individuele
maatregelen die worden geschetst in het OCTAS-advies nader uitgewerkt. Hierbij is
ook nadrukkelijke aandacht voor de financiële effecten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier