Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de EU-Talentenpool en detacheringen in het kader van de Geannoteerde Agenda Formele Raad WSB van 11-12 maart 2024 (Kamerstuk 21501-31-739)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 741
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 maart 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 27 februari 2024 over de Geannoteerde Agenda Formele Raad WSB van 11–12 maart
2024 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 739).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 februari 2024 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 4 maart 2024 zijn de vragen die betrekking
hebben op de geannoteerde agenda Formele Raad WSB van 11–12 maart 2024 beantwoord
(Kamerstuk 21 501-31, nr. 739). Bij brief van 12 maart 2024 zijn de vragen die betrekking hebben op de EU Talent
Pool beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Léon de Jong
De Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks/PvdA
De leden van de GroenLinks/PvdA fractie lezen in het Fiche verordening EU-talentenpool
dat zij arbeidsmigratie uit derde landen zien als sluitstuk voor het oplossen van
arbeidsmarktkrapte in Europa en Nederland. Het kabinet ziet, net zoals de genoemde
leden, ook de schaduwkant van arbeidsmigratie en de kwetsbare positie van in het bijzonder
arbeidsmigranten uit derde landen. De leden van de GroenLinks/PvdA fractie delen dan
ook de serieuze bezwaren die het kabinet ziet. Met name dat ook intermediairs en uitzendbureaus
in lidstaten zouden kunnen deelnemen aan de EU-talentenpool. Deze leden lezen dat
het kabinet er belang aan hecht dat er eerst sprake is van een vacature alvorens een
werknemer kan werven via de EU-talentenpool. Wat betreft de leden van de GroenLinks/PvdA
fractie worden deze vacatures zelfs beperkt tot vacatures voor posities in vitale
sectoren, en worden deze overeengekomen met sociale partners. Hoe kijkt de Minister
hiernaar? Is zij het eens met deze inperking?
In het voorstel van de Europese Commissie is toegang tot de Talentenpool reeds beperkt
tot vacatures voor knelpuntberoepen of beroepen die bijdragen aan de groene en digitale
transities. De Commissie heeft daartoe een lijst met 42 beroepen in de EU opgesteld.
Om snel te kunnen inspelen op de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt, stelt
de Commissie voor de lijst per gedelegeerde handeling te kunnen wijzigen. De lidstaten
kunnen bovendien zelf bepalen of ze op het platform specifieke knelpuntberoepen willen
toevoegen of schrappen op basis van de eigen arbeidsmarktbehoeften. Het staat lidstaten
ook vrij om daar sociale partners bij te betrekken. Het kabinet is van mening dat
deze flexibiliteit voor de hand ligt, aangezien de nationale arbeidsmarktbehoefte
verschilt per lidstaat en bovendien niet statisch is. Het kabinet laat een besluit
over mogelijke deelname van Nederland aan de EU-talentenpool, en daarmee de eventuele
inrichting van het proces rond het vormgeven van de nationale lijst tekortberoepen,
aan een volgend kabinet.
Ook onderschrijven de leden van de GroenLinks/PvdA fractie de opvatting van het kabinet
dat als een lidstaat besluit niet deel te nemen aan de EU-talentenpool het initiatief
toch impact kan hebben op deze lidstaat. Wat deze leden betreft is een dergelijk platform
daarom alleen mogelijk als alle arbeidsmigranten uit derde landen rechtstreeks in
dienst worden genomen door hun de facto werkgever, zodat zij niet kunnen worden gedetacheerd
naar Nederland. Kan de Minister op dit voorstel reflecteren? Hoe gaat de Minister
in de onderhandelingen hierop aandringen en duidelijk maken dat ook een vrijwillige
tool een enorme impact kan hebben op lidstaten die er niet voor kiezen deel te nemen?
Is de Minister het met de leden van de GroenLinks/PvdA fractie eens dat Nederland
niet kan instemmen met een EU-talentpool waarbij uitzendbureaus toegang krijgen, en
niet geborgd wordt dat arbeidsmigranten rechtstreeks in dienst komen?
Ik ben het eens met de leden van de GroenLinks/PvdA fractie dat ook een vrijwillige
tool impact kan hebben op lidstaten die er niet voor kiezen deel te nemen.
Derdelanders die door werkgevers uit lidstaten die wél deelnemen worden gerekruteerd
via het online portaal, kunnen immers op grond van het vrij verkeer van diensten worden
gedetacheerd naar een andere lidstaat. Het is onwenselijk als de EU-talentenpool werkgevers
de mogelijkheid biedt om te werven voor het verrichten van werkzaamheden op detacheringsbasis
in een andere EU-lidstaat dan waarin de werkgever gevestigd is. Het kabinet zet zich
er daarom in de onderhandelingen voor in om de mogelijkheid tot werving en plaatsing
te beperken tot functies in de lidstaat waarin de werkgever gevestigd is. Het kabinet
erkent dat het vervolgens nog steeds mogelijk is dat een derdelander op een later
moment alsnog gedetacheerd wordt naar een andere EU-lidstaat onder het vrij verkeer
van diensten. Het kabinet zet zich er daarnaast voor in om alle private intermediairs
en uitzendbureaus aan de voorkant uit te sluiten van de EU-talentenpool.
In de praktijk is immers gebleken dat rekrutering door private intermediairs en uitzendbureaus
regelmatig tot situaties van uitbuiting en andere arbeidsmisstanden van arbeidsmigranten
heeft geleid. Ook zet het kabinet zich ervoor in dat er daadwerkelijk sprake moet
zijn van een concrete vacature alvorens een werkgever een werknemer kan werven via
de EU-talentenpool.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van VVD
Ten aanzien van de Europese «Talent Pool» hebben de leden van de VVD-fractie op enkele
punten zorgen. Zij sluiten zich aan bij de stellingname van het kabinet dat arbeidsmigratie
van buiten de EU ten allen tijde een sluitstuk van beleid zou moeten zijn. Ten aanzien
van de bezwaren die het kabinet bij het Europese voorstel aantekent, vragen voorgenoemde
leden of het kabinet nader in kan gaan op de kwestie rondom detachering van arbeidsmigranten
van buiten de EU naar een ander land, de zogeheten A1-detachering. Deze leden maken
zich ernstige zorgen om de blijvende problematiek rondom rekrutering door intermediairs
en uitzendbureaus van deze groep arbeidsmigranten waarbij uitbuiting en misstanden
op de loer liggen.
Kan de regering een overzicht geven van de huidige situatie, door de volgende gegevens
te verschaffen:
– Hoeveel A1-gedetacheerden zijn er op dit moment actief in Nederland en uit welke landen
worden zij uitgeleend?
– Welk deel van de A1-gedetacheerden is afkomstig uit een land buiten de EU? Om welke
nationaliteiten gaat het dan?
Laat ik vooropstellen dat ik de zorgen van de leden van de VVD deel. Hoewel arbeidsmigratie
in sommige gevallen een oplossing kan zijn voor de krapte op de arbeidsmarkt, kan
arbeidsmigratie er ook toe leiden dat de noodzaak voor bedrijven om te investeren
in innovatie afneemt en er onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden plaatsvindt,
wat de arbeidsomstandigheden van arbeidsmigranten niet ten goede komt en een gelijk
speelveld belemmert. Arbeidsmigratie van buiten de EU (met uitzondering van kennismigratie)
is het sluitstuk in de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn gedetacheerde
derdelanders extra kwetsbaar voor misstanden zoals arbeidsuitbuiting. Om een goed
beeld te verschaffen is het belangrijk om de verschillende juridische kaders uiteen
te zetten die relevant zijn voor detacheringen binnen de EU. Onder de volgende vraag
zal dieper worden ingegaan op de juridische kaders. Helderheid over de relevante begrippen
is ook van belang voor een juiste (kwantitatieve) presentatie van de huidige situatie.
Ondernemingen uit lidstaten van de EU, EER of uit Zwitserland kunnen in het kader
van het vrij verkeer van diensten werknemers tijdelijk ter beschikking stellen in
Nederland voor de uitvoering van een transnationale dienst. Dit wordt detachering
genoemd. Ook zelfstandige ondernemers kunnen in het kader van het vrij verkeer van
diensten een opdracht in Nederland uitvoeren.
Derdelanders die rechtmatig werken en verblijven in een andere lidstaat kunnen ook
naar Nederland worden gedetacheerd. Als zij langer dan drie maanden in Nederland willen
werken en verblijven, moet voor hen een verblijfsvergunning (VVR) voor bepaalde tijd
worden aangevraagd.
Daarbij merk ik op dat een A1-verklaring een bewijsstuk is waarmee werknemers binnen
de EU kunnen aantonen in welke lidstaat ze sociaal verzekerd zijn. Een werknemer is
normaal gesproken sociaal verzekerd in het werkland. Maar als een werknemer gedetacheerd
is dan kan het zo zijn dat de werknemer verzekerd blijft in de lidstaat van waaruit
hij gedetacheerd wordt. Dit is vastgelegd in Verordening 883/2004 inzake de coördinatie
van sociale zekerheidsstelsels. Als werknemers van buiten de EU legaal in Europa verblijven
en werken, kunnen zij ook onder deze verordening vallen. Net als EU-onderdanen kunnen
zij dan voor de duur van hun detachering onderworpen blijven aan de sociale zekerheidswetgeving
van de lidstaat waarvandaan zij worden gedetacheerd. Om dit te bevestigen kan de laatstgenoemde
lidstaat een A1-verklaring afgeven. In dit opzicht wordt er dus niet gesproken van
een A1-detachering maar van een gedetacheerde werknemer die een A1-verklaring aan
kan vragen om aan te tonen in welk land hij sociaal verzekerd is.
Sinds 1 maart 2020 moeten buitenlandse dienstverrichters hun komst, de aard en duur
van de werkzaamheden die zij in Nederland verrichten, de dienstontvanger en de gedetacheerde
werknemers melden in het online meldloket dat te bereiken is via www.postedworkers.nl. Tevens moeten zelfstandigen zich melden als zij in Nederland een dienst gaan verrichten
in bepaalde sectoren. Deze meldplicht komt voort uit de EU-Handhavingsrichtlijn (2014/67)
die toezichthoudende instanties instrumenten biedt om deze kwetsbare groep arbeidsmigranten
beter te beschermen.
In 2023 zijn bij het nationale loket in totaal 96.290 unieke werknemers gemeld. Dit
is exclusief meldingen voor detacheringen in het wegvervoer (zie hieronder). Daarvan
hadden 23.509 werknemers een nationaliteit van buiten de EU, EER of Zwitserland en
72.781 een EU-nationaliteit. Zelfstandigen zijn niet meegenomen in deze cijfers. De
gedetacheerde werknemers komen voornamelijk uit Polen, Duitsland, Litouwen en België.
In de cijfers valt op dat een aanzienlijk deel van de gemelde werknemers personen
met een niet-EU nationaliteit betreft, vooral door in Polen en Litouwen gevestigde
bedrijven. Het betreft voor beide EU-lidstaten voornamelijk personen met de Oekraïense
of Wit-Russische nationaliteit.
Hoewel er in vergelijking met 2022 in 2023 meer gedetacheerde werknemers zijn gemeld
kan er nog steeds sprake zijn van ondermelding. Ook is van belang om op te merken
dat het om gegevens gaat die de dienstverrichters en dienstontvangers zlf hebben verstrekt.
De cijfers moeten dus met de nodige voorzichtigheid worden bezien. Om de datakwaliteit
en naleving te verbeteren wordt het meldloket steeds doorontwikkeld. Ook wordt er
continu geïnvesteerd in voorlichting.
In 2023 hebben 6.364 zelfstandigen een of meerdere meldingen gedaan. Een zelfstandige
kan meerdere meldingen per jaar doen. In totaal zijn er 14.751 meldingen ingediend
door zelfstandigen1.
Meldingen in de wegvervoersector
Detacheringen in de wegvervoersector kunnen sinds 2 februari 2022 in het Europese
meldloket voor detacheringsverklaringen in het wegvervoer, het zogenaamde IMI-loket
ingediend worden. Vanaf 1 juni 2023 is dit verplicht. Het gaat om chauffeurs die tijdelijk
werkzaam zijn in Nederland en terugkeren naar het land van vestiging van de onderneming.
Vanwege het zeer mobiele karakter van het wegvervoer worden de cijfers omtrent het
wegvervoer separaat gepresenteerd ten opzichte van de overige gedetacheerden. Op dit
moment zijn cijfers beschikbaar over het aantal bestuurders die gemeld worden en het
zendende land maar niet over de nationaliteit van de bestuurders. De cijfers zijn
een indicatie dat de chauffeurs in Nederland zijn gedetacheerd. Dit kan voor enkele
maanden zijn of voor enkele dagen of uren. Het is van belang om op te merken dat het
ook hier gaat om gegevens die de vervoersondernemingen zelf hebben verstrekt en dat
er sprake is van overmelding omdat het makkelijk is om een melding in te dienen. Veel
transportondernemingen dienen daarom een melding in voor alle landen waar de chauffeur
mogelijk doorheen zal rijden, ook als de chauffeur er uiteindelijk toch niet doorheen
rijdt of daar niet gedetacheerd is. In 2023 zijn er ongeveer 6.5 miljoen meldingen
gedaan van gedetacheerde bestuurders in de sector wegtransport die mogelijk in Nederland
waren.2
– Hoe heeft dit aantal zich in de afgelopen jaren ontwikkeld?
Het totale aantal unieke gemelde werknemers van februari 2020 tot en met december
2020 betrof 315.230 inclusief de wegvervoersector.3 Daarvan hadden in de wegvervoersector 83.094 werknemers een nationaliteit van buiten
de EU, EER of Zwitserland en 181.476 een EU-nationaliteit. In de overige sectoren
hadden 14.093 werknemers een nationaliteit van buiten de EU, EER of Zwitserland en
40.801 een EU-nationaliteit.4 Tussen 1 februari 2020 en 31 december 2020 hebben 6.896 zelfstandigen een of meerdere
meldingen gedaan.5
Het totale aantal unieke gemelde werknemers in 2021 betrof 365.510 inclusief de wegvervoersector.6 Daarvan hadden in de wegvervoersector 110.598 werknemers een nationaliteit van buiten
de EU, EER of Zwitserland en 178.755 een EU-nationaliteit. In de overige sectoren
hadden 17.234 werknemers een nationaliteit van de buiten de EU, EER of Zwitserland
en 58.921 een EU-nationaliteit.7 In 2021 hebben 7.070 zelfstandigen een of meerdere meldingen gedaan.8 Deze aantallen lagen dus hoger dan het jaar ervoor, maar het is niet duidelijk in
hoeverre dit een daadwerkelijke stijging betreft, en in hoeverre het te maken heeft
met betere bekendheid van de meldplicht.
Het totale aantal unieke gemelde werknemers in 2022 betrof 89.630. Dit is exclusief
meldingen voor detacheringen in het wegvervoer omdat die sinds februari 2022 in het
IMI-loket gemeld worden. Daarvan hadden 22.440 werknemers een nationaliteit van buiten
de EU, EER of Zwitserland en 67.190 een EU-nationaliteit. In 2022 hebben 5.500 zelfstandigen
een of meerdere meldingen gedaan.9 In 2022 zijn er ongeveer 4.5 miljoen meldingen gedaan in de wegvervoersector. Dit
is lager dan de eerdergenoemde 6.5 miljoen meldingen in 2023, maar zoals hierboven
beschreven bestaat het vermoeden dat er voor beide jaren (sinds de overgang van deze
meldingen van het nationale meldloket naar het IMI-loket) sprake is van zeer significante
overmelding en dat het bij een detachering in het wegvervoer kan gaan om slechts enkele
uren.10
Ook in 2020, 2021 en 2022 komen de gemelde werknemers exclusief wegvervoer voornamelijk
uit Polen, Duitsland, Litouwen en België. Voor het wegvervoer zijn dit Polen, Litouwen,
Spanje en Roemenië.
In de cijfers van 2020, 2021 en 2022 valt net als in 2023 op dat een aanzienlijk deel
van de gemelde werknemers personen met een niet-EU nationaliteit betreft, vooral door
in Polen en Litouwen gevestigde bedrijven.
Het betreft voor beide EU-lidstaten voornamelijk personen met de Oekraïense of Wit-Russische
nationaliteit.
In welke sectoren zijn verhoudingsgewijs het meeste A1-gedetacheerden en het meeste
A1-gedetacheerden afkomstig uit een land buiten de EU actief?
In 2023 werkten zowel gedetacheerde werknemers met een EU-nationaliteit als met een
nationaliteit van de buiten de EU, EER of Zwitserland naast in het wegvervoer met
name in de bouwnijverheid en de industrie.
De leden van de VVD-fractie menen dat het een oplossing zou kunnen bieden voor de
genoemde problematiek om het gebruik van A1-detachering met inwoners van buiten de
EU aan strengere voorwaarden te laten voldoen. Kan de regering in dit verband het
(Europeesrechtelijke) juridische kader schetsen? Welke mogelijkheden zijn er binnen
de EU-verdragen om in de groep A1-uitgeleenden onderscheid te maken op basis van nationaliteit
binnen of buiten de EU?
Zoals hierboven reeds vermeld is de detachering van derdelanders een effect van het
vrij verkeer van diensten. Derdelanders die rechtmatig werken en verblijven in een
andere lidstaat kunnen in Nederland worden gedetacheerd, ook door uitzendbureaus.
Zo’n dertig jaar geleden oordeelde het Europees Hof van Justitie in het arrest Vander
Elst (9 augustus 1994, C-43/93) namelijk dat een lidstaat van de EER géén tewerkstellingsvergunningsplicht
mag opleggen aan derdelanders die gedetacheerd worden door een werkgever die in de
Europese Unie gevestigd is, zolang zij rechtmatig werken en verblijven in die lidstaat.
In de Europese Unie geldt namelijk het vrij verkeer van diensten en het opleggen van
een dergelijke vergunning werd als een belemmering gezien. In het arrest Essent (C-91/13)
verduidelijkte het Europees Hof dat het principe ook geldt voor het ter beschikking
stellen van uitzendkrachten.
Er kan dus niet op die manier een onderscheid gemaakt worden op basis van nationaliteit.
Als gedetacheerde derdelanders langer dan drie maanden in Nederland willen werken
en verblijven, moet voor hen wel een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden
aangevraagd.
De detachering van derdelanders is dus een legale route. In de praktijk blijkt echter
dat er soms sprake is van oneigenlijke detachering of schijnconstructies. Bij schijnconstructies
wijkt de werkelijke situatie af van de situatie die wordt voorgespiegeld. Werkgevers
gebruiken verschillende constructies om de wet- en regelgeving te omzeilen of te ontduiken.
Dit zijn constructies, al dan niet grensoverschrijdend, waarmee deze werkgevers de
randen van de wet opzoeken of er ook overheen gaan. De feitelijke situatie wijkt bij
schijnconstructies af van de (papieren) situatie zoals die wordt voorgespiegeld met
als doel het oneigenlijk concurreren op arbeidsvoorwaarden. Deze constructies zijn
onwenselijk omdat werknemers in een slechtere positie worden gebracht dan zonder de
constructie. Bovendien leiden deze constructies tot oneerlijke concurrentie tussen
bedrijven. Dergelijke detacheringsconstructies, die langs of over de randen van de
wet scheren, zijn zeer ongewenst. Als betaling beneden het wettelijk minimumloon,
illegale tewerkstelling of veel te lange werktijden worden aangetoond, treedt de Arbeidsinspectie
op.
Ik benut elke gelegenheid om mijn zorgen over de uitdagingen rond de detachering van
derdelanders te uiten, mede gezien hun kwetsbare positie. Ik heb dit op verschillende
momenten gedaan en blijf dit doen, zowel richting de Europese Commissie als in mijn
bilaterale contacten met andere lidstaten om zo de uitdagingen hoog op de Europese
agenda te krijgen. Ik heb hiervoor bijvoorbeeld aandacht gevraagd tijdens de conferentie
«Fair mobility in the EU and the role of the European Labour Authority» die door het
Belgisch voorzitterschap werd georganiseerd in januari 2024. Begin december 2023 heb
ik, samen met de ELA en de Arbeidsinspectie, een bijeenkomst georganiseerd waarin
aan de hand van concrete casussen is besproken wat er nodig is om de grensoverschrijdende
handhaving bij de detachering van derdelanders te verbeteren. Bij dit evenement waren
experts op het gebied van beleid, handhaving en sociale zekerheid uit verschillende
lidstaten aanwezig. Het evenement maakte duidelijk dat de uitdagingen rond de detachering
van derdelanders gedeelde uitdagingen zijn die het belang van helderheid over het
juridische kader ten behoeve van de aanpak van schijnconstructies aantonen. De ELA
organiseert verder workshops over de detachering van derdelanders waarin wordt voortgeborduurd
op de aanpak van het event dat Nederland in december organiseerde. Tot slot komt de
Europese Commissie in de tweede helft van 2024 met een evaluatie van de ELA en een
mogelijke herziening van het mandaat van de ELA. Ik pleit onder andere voor een stevige
verankering van de aanpak van uitdagingen rond detachering van derdelanders in het
mandaat van de ELA. In de Geannoteerde Agenda van de Informele Raad van 10-12 januari
jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Nederlandse inzet ten aanzien van de ELA-evaluatie,
als onderdeel van de bredere inzet richting de in 2024 inkomende Commissie.11
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie betreuren de gereserveerde houding die het kabinet aanneemt
ten aanzien van de Talent Pool. Gerichte arbeidsmigratie voor sectoren met een grote
maatschappelijke waarde is noodzakelijk om tekorten in die sectoren te bestrijden.
Uiteraard is de vormgeving van de regeling cruciaal, maar gegeven het grote maatschappelijke
belang van gerichte arbeidsmigratie zien de leden van de D66-fractie liever een constructieve
houding dan een gereserveerde houding. Deelt de Minister deze mening?
Zoals het kabinet in het BNC-fiche heeft aangegeven, heeft het kabinet verschillende
serieuze bezwaren en vragen bij het voorstel voor een EU-Talentenpool. Zo is voor
het kabinet bijvoorbeeld niet helder welke concrete waarborgen het voorstel bevat
om misstanden te voorkomen. In dit verband is voor het kabinet in het bijzonder onwenselijk
dat in het voorstel ook intermediairs en uitzendbureaus in lidstaten die deelnemen
aan de EU-talentenpool gebruik kunnen maken van het online portaal. In de praktijk
is gebleken dat rekrutering door private intermediairs en uitzendbureaus regelmatig
tot situaties van uitbuiting en andere arbeidsmisstanden van arbeidsmigranten heeft
geleid. In de onderhandelingen zet het kabinet zich actief in om het instrument zo
vorm te geven dat de bezwaren en vragen zo goed als mogelijk worden geadresseerd.
Daarbij benadrukt het kabinet het belang van eerlijke werving en het voorkomen van
misbruik en uitbuiting van arbeidsmigranten. Zo zet het kabinet zich ervoor in om
private intermediairs en uitzendbureaus aan de voorkant uit te sluiten van de EU-talentenpool.
Het kabinet laat een besluit over mogelijke deelname van Nederland aan de EU-talentenpool
aan een volgend kabinet.
Kan de Minister uit de eerste besprekingen in Brussel een indruk geven van hoe andere
lidstaten tegen het Talent Pool voorstel aankijken? Worden de Nederlandse bezwaren
gedeeld? Is er iets te zeggen over het krachtenveld?
Sinds de publicatie van het voorstel op 15 november 2023 hebben er vier Raadswerkgroepen
plaatsgevonden waarin de lidstaten met elkaar van gedachten hebben gewisseld over
het voorstel. De laatste Raadswerkgroep vond op 8 maart jl. plaats. De meeste lidstaten
hebben het voorstel voorzichtig positief ontvangen en de vrijwillige deelname eraan
benadrukt, maar tegelijk ook vaak een studievoorbehoud geplaatst. Naarmate meer in
detail over het voorstel wordt gesproken, komen meer vragen en bezwaren over de werking
van de tool boven tafel. Dit betreft onder meer vraagstukken als hoe voldoende waarborgen
kunnen worden ingebouwd ten aanzien van het voorkomen van misstanden, hoe kan worden
voorzien in een goede match tussen werkgever en werkzoekende uit een derde land (inclusief
het voldoende kunnen controleren van de vaardigheden en kwalificaties van werkzoekenden),
en hoe voldoende zicht kan worden gehouden op welke personen het grondgebied van de
EU-lidstaten betreden. Nederland staat daarmee niet alleen in de vragen en bezwaren
die het op tafel legt. Het Europees parlement zal tijdens de huidige, aflopende legislatuur
geen positie meer bepalen op dit dossier.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van BBB
In de beantwoording van een eerder schriftelijk overleg van 11 januari 2024 op pagina
11 schrijft de Minister het volgende over arbeidstekorten:
«Het kabinet is, anders dan de Commissie, van mening dat er nog aanzienlijk binnenlands
en EU-potentieel bestaat om aan te boren bij het oplossen van de arbeidsmarktkrapte.»
De leden willen de Minister bedanken voor de ruime beantwoording van de bijbehorende
vraag. Klopt het dat de commissie de werkloze populatie helemaal niet ziet als arbeidspotentieel?
Kan de Minister aangeven welk argument de commissie daarvoor gebruikt?
De Commissie stelt in haar Mededeling Talentmobiliteitspakket12 dat de kern van het arbeidsmarktbeleid van de EU bestaat uit maatregelen om de binnenlandse
beroepsbevolking om te scholen en bij te scholen, groepen met een lagere arbeidsmarktparticipatie
te activeren met gerichte steun aan regio’s die te maken hebben met een sterke afname
van de bevolking en tekorten aan vaardigheden, en om mobiliteit binnen de EU te bevorderen.
De Commissiemededeling verwijst in dat kader naar verschillende acties op zowel nationaal
als Europees niveau, zoals initiatieven om de erkenning van kwalificaties en de validatie
van vaardigheden te bevorderen en aanbevelingen gericht op het vergroten van de mobiliteit
van lerenden. De Commissie stelt dat deze acties alleen echter niet voldoende zijn
om aan de arbeidsvraag te voldoen. Nu vaardigheden wereldwijd van groot belang zijn,
is de Commissie van mening dat het toekomstige concurrentievermogen van de EU wordt
beïnvloed door haar vermogen om mondiaal talent aan te trekken en om mensen van alle
vaardigheidsniveaus naar Europa te halen.
Zijn de 400.000 bijstandsgerechtigden in Nederland niet het ultieme bewijs dat lidstaten
nog over voldoende arbeidspotentieel beschikken volgens de Minister?
Dit kabinet zet in op verhoging van het arbeidsaanbod als onderdeel van de krapteaanpak,
door meer mensen te stimuleren (meer uren) te gaan werken. Ook het stimuleren van
uitstroom naar duurzaam werk onder bijstandsgerechtigden kan hieraan een bijdrage
leveren. De mate waarin deze doelgroep een oplossing biedt voor de heersende arbeidsmarktkrapte
is op korte termijn echter beperkt.
De bijstandspopulatie kent een groot aandeel personen met een relatief grote afstand
tot de arbeidsmarkt, die niet in alle gevallen de stap naar (betaald) werk kunnen
maken. De doelgroep wordt gekenmerkt door een groot aandeel langdurig bijstandsgerechtigden.
Zo ontving 72% van de bijstandsgerechtigden eind juni 2023 langer dan twee jaar aaneengesloten
bijstand en ontving 49% van de bijstandsgerechtigden langer dan vijf jaar achtereen
bijstand.13 De doelgroep kampt vaak met multiproblematiek14 – zoals schulden of medische problemen – die een spoedige uitstroom naar duurzaam
werk in de weg staat.
In haar visiebrief Participatiewet in Balans15 geeft het kabinet dan ook aan dat de focus op werk voor een groot deel van deze groep
te eenzijdig is. Daarnaast biedt de huidige krapte op de arbeidsmarkt (en daarmee
de relatief grotere baanvindkans) een indicatie dat de groep bijstandsgerechtigden
een niet makkelijk overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft.16 Een reden kan zijn dat de vaardigheden van deze groep niet direct aansluiten bij
wat de arbeidsmarkt vraagt. Dit betekent overigens niet dat extra inzet op activerend
arbeidsmarktbeleid voor bijstandsgerechtigden niet relevant is. Zo zijn in 2022 ruim
60 duizend mensen vanuit de bijstand gestart met een baan. Waarvan 23% voorafgaand
aan werk meer dan vijf jaar bijstand ontving. Daarnaast is blijvende inzet op re-integratie
en participatie niet alleen voor het individu van belang, maar gaat dit ook gepaard
met bredere maatschappelijke baten, zoals sociale cohesie, vermindering van armoede
onder kinderen en besparingen op de zorg.17
Naast bijstandsgerechtigden zijn er in december 2023 in Nederland 144.000 personen
die een WW-uitkering ontvangen en 792.630 personen die in juni 2023 een arbeidsongeschiktheidsuitkering
ontvangen (waarvan 167.680 een WAO-uitkering, 241.310 een WGA-uitkering, 164.350 een
IVA-uitkering, 5.490 een WAZ-uitkering en 225.200 een Wajong-uitkering). Op de huidige
krappe arbeidsmarkt is het ook van belang dat we de talenten van deze groepen benutten
en hen waar mogelijk stimuleren om (weer) aan het werk te gaan. Tegelijkertijd is
een aanzienlijk deel van deze groepen niet (meer) in staat om de arbeidsmarkt te betreden.
Naast groepen uit de verschillende sociale zekerheidsregelingen, biedt de groep niet-uitkeringsgerechtigden
(nuggers) ook onbenut arbeidspotentieel. Daarnaast is er specifieke aandacht voor
benutting van het onbenut potentieel onder statushouders, via het plan van aanpak
«Statushouders aan het werk», en zet het kabinet door middel van de Seniorenkansenvisie
in op een hogere arbeidsparticipatie onder ouderen.
Tot slot kent Nederland reeds een zeer hoge arbeidsparticipatie (gemeten in personen
in Q3 2023 op basis van OESO-data zelfs de hoogste ter wereld),18 hoewel Nederlandse werkenden internationaal vergeleken weinig uren per week werken.
Blijvende inzet op stimulering van extra arbeidsaanbod is cruciaal, maar deze aanpak
kan op zichzelf tekorten op de arbeidsmarkt niet volledig oplossen. Daarom zal naast
inzet op extra arbeidsaanbod ook moeten worden gekeken naar een vermindering van de
arbeidsvraag.19 Investeringen in arbeidsbesparende innovatie en automatisering, bijvoorbeeld via
trends op het gebied van robotisering en kunstmatige intelligentie, dragen bij aan
het verminderen van de vraag naar arbeid. Hierbij past ook een bewustere prioritering
tussen maatschappelijke doelen en het maken van bewuste keuzes over welke arbeidsvraag
we aan willen moedigen via beleid. Ook de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen
205020 adviseert om scherpere keuzes te maken over wat voor economie en type banen we in
Nederland willen.
Daarnaast hebben de leden nog een vraag over de EU Talentpool. De leden zijn blij
met de opstelling van het kabinet om terughoudend te zijn met deze ontwikkeling. De
leden vragen zich af of de commissie beoogt te werken met targets/aantallen. Hoeveel
arbeidsmigranten wil zij concreet via de talentpool werven?
De Commissie noemt in haar voorstel voor de EU-Talentenpool geen targets/aantallen
voor het werven van arbeidsmigranten. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de
bereidheid van lidstaten om deel te nemen aan het instrument, in combinatie met de
bereidheid van zowel werkgevers om vacatures te plaatsen op het portaal als werkzoekenden
uit derde landen om deel te nemen aan het portaal zal bepalen in welke mate er gebruik
zal worden gemaakt van de mogelijkheden tot werving via de EU-Talentenpool.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt
Fiche: Verordening EU-talentenpool
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de positie van het kabinet over
de EU-talentenpool en de Nederlandse inzet op dit voorstel. Zij hebben daarover nog
enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie merkt op dat het kabinet erop inzet alleen om alleen
een uitzondering te maken voor kennismigranten. Zij vragen zich specifiek af welke
definitie het kabinet hanteert van kennismigranten?
Het kabinet gebruikt de definitie voor kennismigranten zoals is aangemerkt in het
Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. Een kennismigrant is een migrant die
naar Nederland komt om op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling
arbeid te verrichten tegen een bruto maandinkomen van ten minste € 5.331, of, indien
zij jonger zijn dan 30 jaar ten minste € 3.909, of, indien zij voldoen aan de voorwaarden
voor de vergunning zoekjaar hoogopgeleiden ten minste € 2.801. Dit loon dient marktconform
te zijn. Daarnaast kunnen ook gastdocenten, wetenschappelijk onderzoekers of artsen
in opleiding als kennismigrant in Nederland werken. Voor hen gelden de hierboven genoemde
looncriteria niet.
De Minister geeft aan dat op dit moment zo’n 95% van de kennismigranten op dit moment
hoogopgeleid is, terwijl de Europese economie juist ook een grote nood heeft aan mensen
uit het beroepsonderwijs. Hierbij stelt de Minister dat het voorstel hierin verder
gaat dan noodzakelijk. Er wordt echter niet aangegeven welke alternatieven het kabinet
aandraagt om ervoor te zorgen dat deze banen worden ingevuld? Hoe realistisch is het
dat mensen meer uren gaan werken? Zijn alle mensen die nu aan de kant staan voldoende
om het huidige tekort op de arbeidsmarkt op te vullen, en zo ja, op welke termijn?
Zijn deze mensen ook bereid om zich te laten omscholen? Hoeveel van het arbeidstekort
kan worden opgevangen door innovatie en automatisering in de ogen van het kabinet?
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als een sluitstuk in de aanpak van
arbeidsmarktkrapte.
In de aanpak van arbeidsmarktkrapte richt het kabinet zich hoofdzakelijk op drie kanalen:
(1) verhogen arbeidsaanbod via arbeidsparticipatie en arbeidsuren; (2) het verminderen
van de vraag naar arbeid; en (3) en het verbeteren van de match tussen vraag naar
en aanbod van arbeid.21
Stimulering van het arbeidsaanbod ziet onder meer toe op het financieel aantrekkelijker
maken van werken. Zo heeft de regering de arbeidskorting en het minimumloon in 2023
verhoogd om werken financieel aantrekkelijker te maken. Vanaf 1 januari 2024 heeft
de regering het minimumuurloon ingevoerd en de arbeidskorting voor werkenden met een
inkomen rond minimumloon verhoogd. Daarnaast wordt op verzoek van de Tweede Kamer,
na de behandeling van het wetsvoorstel, het minimumloon per 1 juli 2024 verder verhoogd.
Nederland kent een groot aantal deeltijdwerkenden, waarvan een deel ook aangeeft meer
uren te willen werken. Om hen te stimuleren aan het werk te gaan, helpt het als ze
er ook duidelijk merkbaar op vooruitgaan in hun besteedbaar inkomen. Om meer werken
lonender te maken, moeten aanpassingen in de fiscaliteit, toeslagen en het minimumloon
in samenhang worden bezien. Het recent verschenen rapport «Toekomst Toeslagenstelsel»
en het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief» stellen het volgende kabinet
in staat om vervolgstappen te zetten. Daarnaast heeft de regering de bouwstenen voor
een nieuw financieringsstelsel voor de kinderopvang uitgewerkt. Ook hier kan een volgend
kabinet verdere stappen in zetten. Vooruitlopend op de aanpassing van het ontwerpbesluit
Kinderopvangtoeslag (KOT) heeft het kabinet per 1 januari 2024 de maximumuurprijs
structureel met € 508 mln. verhoogd, naar aanleiding van het amendement Van der Lee
c.s. Het doel hiervan is om de kinderopvangtoeslag die ouders ontvangen beter aan
te laten sluiten bij de daadwerkelijke kosten voor kinderopvang die zij maken. Ook
deze beleidsaanpassing draagt mogelijk bij aan het financieel aantrekkelijker maken
van werken. Welk bedrag bij huishoudens terecht komt, hangt overigens wel af van de
mate waarin kinderopvangorganisaties de hogere maximumuurprijzen doorrekenen in hun
nieuwe tarieven.
Daarnaast is inzet op een hogere arbeidsparticipatie onder de groep die nu nog langs
de kant van de arbeidsmarkt staat voor zowel het individu als voor de samenleving
van groot belang. Hierbij kan onder meer gekeken worden naar het onbenut potentieel
onder bijstandsgerechtigden, WW-gerechtigden en personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Verder wijst de lage arbeidsparticipatie onder statushouders op aanzienlijk onbenut
arbeidspotentieel onder deze groep. Het initiatief «Statushouders aan het werk» is
gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie onder deze groep. Ook zet het kabinet
via de Seniorenkansenvisie in op een hogere participatie onder ouderen. Verhoging
van het arbeidsaanbod alleen zal de huidige tekorten niet kunnen oplossen.
Hoewel Nederlandse werkenden internationaal vergeleken weinig uren per week werken,
kent Nederland wel al een zeer hoge arbeidsparticipatie. Inzet op uitbreiding van
het arbeidsaanbod zal daarmee onvoldoende zijn om de krapte op te lossen. Zo kent
de bijstandspopulatie een groot aandeel personen met een relatief grote afstand tot
de arbeidsmarkt, die niet in alle gevallen de stap naar (betaald) werk kunnen maken.
Een groot aandeel van de bijstandsgerechtigden zit langdurig in de bijstand (circa
de helft van de bijstandspopulatie ontvangt langer dan 5 jaar achtereenvolgens bijstand)
en heeft te maken met multiproblematiek.22
Aanvullend is het nodig om in te zetten op het verbeteren van de match tussen vraag
en aanbod op de arbeidsmarkt. Inzet op een leven lang ontwikkelen draagt bij aan een
verbetering van deze match. Hier ligt onder meer een belangrijke verantwoordelijkheid
voor werkgevers. Het kabinet heeft hiervoor het Programma Leercultuur gelanceerd,
gericht op het versterken van de leercultuur binnen organisaties. De overheid draagt
hier verder aan bij via het opzetten van sectorale ontwikkelpaden, om kwetsbare doelgroepen
te ondersteunen in de overgang naar ander werk. Daarnaast heeft de Minister van OCW
de afgelopen periode maatregelen genomen om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt
te verbeteren, zoals het versterken van de loopbaanoriëntatie- en begeleiding (LOB)
met arbeidsmarktinformatie (mbo), het verbeteren van studiekeuzeinformatie (mbo en
hoger onderwijs), het meer richten van subsidies op tekortsectoren (mbo), en extra
investeren in opleidingen voor tekortsectoren (hbo). Ook de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur,
waardoor werkzoekenden, werkenden en werkgevers beter ondersteund worden in het matchingproces,
draagt eraan bij dat vraag en aanbod elkaar beter zullen vinden op de arbeidsmarkt.
Daarnaast is het verhogen van onze arbeidsproductiviteit essentieel voor het verlagen
van de arbeidsvraag. De groei hiervan is namelijk gestagneerd, terwijl Nederland moet
streven naar een innovatieve economie met voldoende hoogwaardige banen. Om deze verhoging
te bewerkstelligen is goed werkgeverschap cruciaal. Dat gaat over investeren in de
vaardigheden van mensen, om hen toekomstperspectief te bieden, en over innovatieve
vormen van samenwerking, bijvoorbeeld via zelfsturende teams of grip op werk sessies.
Om zo de talenten van alle werkenden te benutten en te helpen ontplooien. Dat borgt
ook hun duurzame inzetbaarheid. Hiermee draagt goed werkgeverschap eveneens bij aan
het verminderen van verzuim en verloop op de werkvloer. Naast deze en andere vormen
van sociale innovatie, is het ook belangrijk om in te zetten op de kansen van technologie
en kunstmatige intelligentie. Kunstmatige intelligentie kan werkenden ondersteunen
in hun dagelijkse bezigheden. Wat hun werkplezier kan vergroten, en hun efficiëntie
kan vergroten. Juist ook in publieke sectoren liggen hier kansen die we moeten benutten.
Tegelijkertijd is het relevant om te benadrukken dat tekorten geen absoluut en onomstotelijk
gegeven zijn. Tekorten gaan ook over de verwachtingen en doelstellingen die werkgevers
hebben over welke mensen zij aan kunnen trekken. Bovendien zal op de langere termijn
de arbeidsvraag zich via het loonmechanisme aanpassen aan het arbeidsaanbod, wat leidt
tot een afname van krapte. Ook ondanks dit aanpassingsproces en bovenstaande inzet
op de aanpak van krapte zullen knelpunten blijven ontstaan bij het realiseren van
maatschappelijke doeleinden. Daarom is nodig om bij de aanpak van maatschappelijke
opgaven arbeid als schaars te behandelen. Als er onvoldoende arbeidsaanbod beschikbaar
is om maatschappelijke opgaven te realiseren, is prioritering nodig. Ook de Staatscommissie
Demografische Ontwikkelingen 2050 adviseert om scherpere keuzes te maken over wat
voor economie en type banen we in Nederland willen. Vanuit dit perspectief kan ook
scherper worden gekeken naar welke arbeidsvraag en bedrijfsactiviteiten worden aangejaagd
via overheidsbeleid, daarbij rekening houdend met korte- en langetermijneffecten van
arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen en publieke voorzieningen, zoals de effecten
op huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, en ook op sociale cohesie
in wijken en buurten.
In het voorstel van de talentenpool en het mobility package wordt het voor derdelanders
mogelijk makkelijker gemaakt om opgedane skills te verifiëren zonder diploma. Zo kunnen
mensen met de juiste skills maar misschien niet de juiste diploma’s toch aan het werk
in sectoren waar nu grote tekorten zijn. De Minister geeft echter aan dat het op dit
moment verplicht is in Nederland voor werkgevers om deze documenten wel te overleggen.
Is het kabinet bereid om de Nederlandse wetgeving aan te passen, zodat arbeiders met
bewezen skills ook toegang krijgen tot de arbeidsmarkt?
Het kabinet is niet voornemens om de wetgeving aan te passen om arbeiders met bepaalde
vaardigheden maar zonder de bijbehorende diploma’s, toegang te geven tot de Nederlandse
arbeidsmarkt. Voor het toetsen van de aanvraag van een werkvergunning voor geschoolde
beroepen is het van belang dat diploma’s, certificaten en cv’s overlegd kunnen worden,
aan de hand waarvan objectief aangetoond kan worden of aan de vereiste kwalificaties
van de vacature wordt voldaan. Om de match tussen werkgevers en werkzoekenden te verbeteren,
zet het kabinet in op de ontwikkeling van een nationale vaardighedentaal (CompetentNL)
die compatibel is met de Europese vaardighedentaal (ESCO).
Verder geeft de Minister aan ten aanzien van de specifieke doelgroep kennismigranten
uitnodigend beleid te voeren, maar dat 95% hiervan momenteel hoogopgeleid is. Welke
stappen gaat het kabinet nemen om ook vakmigranten aan te trekken?
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie,
als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt. Bij de aanpak van krapte
richt het kabinet zich eerst op andere maatregelen, zoals het stimuleren van technologische
en procesinnovatie, het vergroten van het arbeidsaanbod, het verbeteren van de match
tussen vraag en aanbod, mensen stimuleren om meer uren te werken, het stimuleren van
een leven lang ontwikkelen, en het verbeteren van de aansluiting tussen initieel onderwijs
en de arbeidsmarkt. Daarnaast is de huidige inzet van het kabinet erop gericht de
positie van arbeidsmigranten die al in Nederland zijn te verbeteren en misstanden
te voorkomen.
Werkgevers in Nederland kunnen arbeidsmigranten van buiten Europa werven, wanneer
zij voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en kunnen aantonen
eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland, de Europese Economische Ruimte
(EER) en Zwitserland. Het UWV toetst per individuele aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning
of dit aanbod aanwezig is. Eventuele keuzes voor het verruimen of beperken van arbeidsmigratie
voor bepaalde beroepsgroepen zijn aan een volgend kabinet.
Verder delen de leden van de Volt-fractie de zorgen van de Minister omtrent het effect
van arbeidsmigratie op de samenleving en erkennen zij de specifieke kwetsbare positie
van arbeidsmigranten, zowel binnen de EU als van derde landen. Zij delen echter de
mening van het kabinet niet dat de talentpool de arbeids- en leefomstandigheden zal
verslechteren, omdat deze louter optreedt als een matchingstool, waarna het sollicitatieproces
nog moet beginnen.
Bovendien blijven de lidstaten soeverein in het uitdelen van visa. Door flankerend
beleid, zoals het uitvoeren van de aanbevelingen van commissie Roemer, kunnen misstanden
en misbruik worden aangepakt. Dit geldt eveneens voor het aanpakken van o.a. malafide
uitzendbureaus. Bovendien zou de talentenpool ook inzicht moeten verschaffen in de
rechten van arbeidsmigranten, zodat zij betere kennis van hun rechten hebben. Zij
vragen daarom de Minister of de Minister het eens is met de leden van de Volt-fractie
dat de zorgen van de Minister opgelost kunnen worden door flankerend beleid? Bovendien
vragen zij welke aanleiding de Minister heeft om te denken dat de talentenpool zal
leiden tot een verhoging van misstanden m.b.t. arbeidsmigranten?
Ik onderschrijf dat flankerend beleid kan helpen om misstanden en misbruik in Nederland
tegen te gaan. Om die reden voert het kabinet de aanbevelingen uit het rapport van
het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (commissie-Roemer) onverkort en met urgentie
uit. Het kabinet vindt het echter van belang om ook in Europees verband aandacht te
vragen voor de uitdagingen rondom grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Zo speelt
de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) een belangrijke rol in het bevorderen van eerlijke
arbeidsmobiliteit. In het kader van de aankomende evaluatie van de ELA in 2024, zet
het kabinet in op een verdere versterking van de activiteiten en het mandaat van de
ELA. Ook werkt het kabinet actief samen met landen van herkomst op het gebied van
informatievoorziening, het tegengaan van postbusconstructies, en grensoverschrijdende
handhaving.
Toegang tot arbeidsmigratie kan de prikkel voor werkgevers verminderen om te innoveren,
het binnenlandse potentieel van de beroepsbevolking te activeren en om te investeren
in arbeidsbesparende innovatie en verbeteringen van arbeidsvoorwaarden. Hoewel het
Commissievoorstel voor een EU-Talentenpool nationale (juridische) kaders met betrekking
tot arbeidsmigratie intact laat, kan de Talentenpool werkgevers wel aanmoedigen eerder
over te gaan tot de werving van arbeidsmigranten. Het kabinet vindt het in dit verband
bijzonder onwenselijk dat ook intermediairs en uitzendbureaus in lidstaten die deelnemen
aan de EU-Talentenpool gebruik kunnen maken van het online portaal. In de praktijk
is gebleken dat werving door intermediairs en uitzendbureaus regelmatig heeft geleid
tot situaties van uitbuiting en misbruik van arbeidsmigranten. De mate van vluchtigheid
onder malafide uitleners versterkt deze problematiek en maakt het lastig om hen van
de markt te weren en misstanden te bestrijden. Vooraf is lastig vast te stellen welke
uitleners betrouwbaar zijn. Daarom werkt Nederland op nationaal niveau aan de Wet
toelating ter beschikkingstelling van arbeidskrachten. In de onderhandelingen over
de EU-Talentenpool zet het kabinet zich ervoor in dat alle private intermediairs en
uitzendbureaus aan de voorkant worden uitgesloten van deelname aan de EU-Talentenpool.
Als laatste baart het de leden van de Volt-fractie grote zorgen dat het kabinet de
talentenpool wil koppelen aan bilaterale samenwerking met derde landen en terugkeer.
De talentenpool is een matchingstool, waarbij vacatures van bedrijven voor individuen
worden opengezet en beide partijen kunnen zien of ze mogelijk een goede match zijn
voor een specifieke vacature. Het is daarom onduidelijk waarom het kabinet terugkeer
naar landen van herkomst koppelt aan het gebruik van de matchingstool voor individuen.
De leden van de Volt-fractie vragen daarom on een reflectie van de Minister hierop.
Bovendien zien de leden van de Volt-fractie in deze benadering ook een risico tot
discriminatie en verdere vervreemding van mensen in derde landen. Hierop vragen zij
ook een reflectie van de Minister.
Het kabinet is niet voornemens om de EU-Talentenpool te koppelen aan de eigen bilaterale
samenwerking met derde landen en terugkeer. Wat betreft de EU-Talentpartnerschappen,
een ander initiatief van de Commissie, heeft het kabinet nog geen besluit genomen
over deelname. Dit is aan een nieuw kabinet. Wel neemt het kabinet als observer deel aan ronde tafels over partnerschappen met Tunesië, Marokko en Egypte.
Fiche: Mededeling Talent Mobility Package
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de positie van het kabinet over
de EU-talentenpool en de Nederlandse inzet op dit voorstel. Zij hebben daarover nog
enkele vragen. De Minister verwijst in het fiche met name naar de bezwaren tegen de
EU-talentenpool als hét belangrijkste element van het Talent Mobility Package. Zoals
de Minister echter eerder aangeeft in het Fiche bestaat het pakket juist uit verschillende
voorstellen, waarin ook andere elementen zoals leermobiliteit en betere erkenning
van kwalificaties zowel op de interne markt als daarbuiten worden meegenomen. Juist
deze voorstellen komen tegemoet aan de wens van het kabinet om binnenlandse arbeidskrachten
te mobiliseren. De leden van de Volt-fractie vragen daarom om een reflectie van de
Staatssecretaris over of deze voorstellen voldoende bijdragen aan het mobiliseren
van arbeidskrachten op de binnenlandse markt en daarbij ook de redenen geven waarom
deze voorstellen wel of niet voldoende bijdragen? Bovendien vragen de leden van de
Volt-fractie dat, indien het kabinet deze voorstellen onvoldoende vindt, welke voorstellen
zij wel verwachten en welke concrete stappen Nederland zet om dit wel voor elkaar
te krijgen?
Ten aanzien van de verschillende voorstellen uit het Talentmobiliteitspakket, waaronder
de elementen rond leermobiliteit en betere erkenning van beroepskwalificaties, heeft
het kabinet de voorstellen geapprecieerd middels separate BNC-fiches.23 Het kabinet steunt het bevorderen van leermobiliteit binnen de EU en gelooft in de
waarde van internationale leerervaringen voor leerlingen, studenten, docenten, personeel,
jeugdwerkers en sportstaf voor zowel persoonlijke als professionele ontwikkeling.
Leermobiliteit stimuleert de opwaartse convergentie binnen de EU en kan als middel
worden ingezet om kansenongelijkheid te bestrijden. Ook kan het een positieve invloed
hebben op het ontwikkelen van vaardigheden voor de digitale en groene transities.
Om de match tussen vraag en aanbod van vaardigheden te verbeteren, zet het kabinet
in op de ontwikkeling van een nationale vaardighedentaal (CompetentNL) die compatibel
is met de Europese vaardighedentaal (ESCO).
Ten aanzien van de erkenning van beroepskwalificaties ziet het kabinet dat de niet-bindende
aanbevelingen een positief effect kunnen hebben op lidstaten die meer arbeidskrachten
van buiten de Unie willen aantrekken voor het oplossen van arbeidsmarkttekorten, maar
waar bijvoorbeeld informatie over de erkenning van kwalificaties en vaardigheden onvoldoende
toegankelijk is voor derdelanders. Het kabinet is echter kritisch op het merendeel
van de aanbevelingen in het voorstel en de toepasbaarheid daarvan op de Nederlandse
arbeidsmarkt.
Zoals hierboven geschetst, werkt het kabinet op dit moment aan verschillende mogelijkheden
om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken via drie pijlers: het vergroten van
het arbeidsaanbod, het verminderen van de vraag naar arbeid en het verbeteren van
de match tussen vraag en aanbod. Het kabinet zet daarbij in op zes gebieden om de
krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken: het stimuleren van technologie- en procesinnovatie,
het vergroten van het arbeidsaanbod, het verbeteren van de match, mensen stimuleren
om meer uren te werken, het stimuleren van een leven lang ontwikkelen, en het verbeteren
van de aansluiting tussen initieel onderwijs en de arbeidsmarkt.
Bovendien geeft de Minister aan dat het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU,
met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op
de arbeidsmarkt ziet. Ondanks dat de leden van de Volt-fractie de mening van het kabinet
delen dat er ook op de interne markt nog vele belangrijke stappen te zetten zijn,
zoals het gelijktrekken van sociale standaarden op Europees niveau, EU-brede herkenning
van kwalificaties, re- en upskilling, zien zij ook dat binnen de Europese Unie onvoldoende
aanwas is van kennis- en vakmigranten en dat, zoals de Europese Commissie ook aangeeft,
talent van buiten de EU nodig is. De verbetering van de arbeidsomstandigheden en het
aanboren van het arbeidspotentieel op de Europese markt sluit het aantrekken van arbeidsmigranten
uit derde landen daarom niet uit. De leden van de Volt-fractie zien die als een essentiële
aanvulling. Dit wordt ook vaak benadrukt door bedrijven, die te maken hebben met grote
arbeidstekorten. Daarom vragen de leden van de Volt-fractie aan de Minister: welke
feedback hebben bedrijven gegeven aan de Minister over de EU-talentenpool? Erkent
de Minister dat ook wanneer het Europese arbeidspotentieel beter aangeboord zal worden
er alsnog tekorten zullen optreden? Deelt de Minister de mening van de leden van de
Volt-fractie dat het eerst oplossen van alle problemen op de interne markt leidt tot
een vertraging die de Europese economie zich niet kan veroorloven? Zo nee, welke oplossingen
ziet de Minister dan voor het oplossen van arbeidstekorten en het aantrekken van talenten
en op welke termijn zal het bedrijfsleven hier de consequenties van zien?
In algemene zin hebben werkgevers aangegeven dat zij het belangrijk vinden dat Nederland
aantrekkelijk blijft voor arbeidsmigranten van buiten de EU om de tekorten op de arbeidsmarkt
tegen te gaan. In dat kader hebben werkgevers genoemd het initiatief van de EU van
belang te vinden en daarbij te hopen op een actieve bijdrage van het kabinet.
Het kabinet is van mening dat er nog aanzienlijk binnenlands en EU-potentieel bestaat
om aan te boren bij het oplossen van de arbeidsmarktkrapte. De hoge prevalentie van
deeltijdwerkers in tekortsectoren, zoals het onderwijs, is hier een sterke indicatie
van. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie,
als sluitstuk in de aanpak van arbeidsmarktkrapte. Op de langere termijn zorgt extra
arbeidsmigratie voor meer bedrijvigheid en daarmee ook meer arbeidsvraag. Daarnaast
kan meer toegang tot arbeidsmigratie de effectiviteit van de bestaande kraptekanalen
verzwakken, doordat arbeidsmigratie afdoet aan de prikkel voor werkgevers om te investeren
in arbeidsbesparende innovatie en verbeteringen van arbeidsvoorwaarden (om bestaand
en toekomstig binnenlands potentieel aan te trekken). Ook de Staatscommissie Demografische
Ontwikkelingen 2050 ziet arbeidsmigratie niet als structurele oplossing voor arbeidsmarktkrapte.
Zoals hierboven reeds aangegeven, zet het kabinet in haar krapteaanpak in op het vergroten
van het binnenlandse arbeidsaanbod. Het is van groot belang om blijvend in te zetten
op de participatie van mensen die nu aan de kant staan. Dit is namelijk zowel waardevol
voor hen als voor de samenleving.
Ook zet dit kabinet in op het verbeteren van de match tussen de vraag naar en het
aanbod van arbeid. Daarom hervormen we de arbeidsmarktinfrastructuur en richten we
onder meer ontwikkelpaden richting kraptesectoren in. Om de arbeidsvraag te verlagen
is het daarnaast van belang om onze arbeidsproductiviteit te verhogen.
Daarnaast is het verhogen van onze arbeidsproductiviteit essentieel voor het verlagen
van de arbeidsvraag. Dit vereist dat we investeren in zowel nieuwe (arbeidsbesparende)
technologieën en innovaties als in goed, modern en aantrekkelijk werkgeverschap. Desondanks
blijven er knelpunten bestaan in de realisatie van maatschappelijke doelstellingen.
Dit vergt dat we arbeid beschouwen als schaars goed. Hierbij past bijvoorbeeld het
maken van een bewustere prioritering tussen maatschappelijke doelen en het maken van
bewuste keuzes over welke arbeidsvraag we aan wensen te moedigen via beleid. Het is
aan een volgend kabinet om hier vervolgstappen in te zetten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier