Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de onderhandeling van belastingverdragen (Kamerstuk 25087-312) en belastingheffing inwoners van Nederland met Duits pensioen (Kamerstuk 35955-6)
25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
35 955
Protocol tot wijziging van het Verdrag van 12 april 2012 tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting
en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar
het inkomen zoals gewijzigd door het Protocol van 11 januari 2016; ’s-Gravenhage,
24 maart 2021
Nr. 317 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 21 februari over de onderhandeling
van belastingverdragen (Kamerstuk 25 087, nr. 312) en over de brief van 29 maart 2023 belastingheffing inwoners van Nederland met Duits
pensioen (Kamerstuk 35 955, nr. 6).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 april 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 26 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Staatssecretaris
en hebben nog enkele vragen en opmerkingen. Eerst zullen deze leden ingaan op de brief
over de verdragsonderhandelingen en daarna op de brief over de Duitse pensioenen.
Verdragsonderhandelingen
De leden van de VVD-fractie constateren dat het Ministerie van Financiën een nieuwsbericht
publiceert waarin belangstellenden worden uitgenodigd om informatie en aandachtspunten
te delen die voor de onderhandelingen van belastingverdragen van belang kunnen zijn.
Levert dit nieuwsbericht een groot aantal reacties op? Zo nee, zou een dergelijke
oproep zich niet lenen voor een jaarlijkse internetconsultatie? Verwacht de Staatssecretaris
dat een dergelijke internetconsultatie het bereik van de oproep zal vergroten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland in het kader van het onderhandelplan
voor 2023 inzet op het voorzetten van de gesprekken met België, Brazilië, Marokko,
Moldavië, Mozambique, Oeganda, Portugal, Rwanda, Sint Maarten en Suriname. Kan de
Staatssecretaris per land aangeven wat de aanleiding is om deze belastingverdragen
te heronderhandelen? Kan de Staatssecretaris voorts aangeven wat de reden is dat Nederland
blijft inzetten op het starten van (her)onderhandelingen met Bahrein en Barbados?
Waarom is deze inzet tot nu toe nog niet succesvol gebleken?
De leden van de VVD-fractie lezen dat capaciteit een factor is in het verloop van
de onderhandelingen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe deze capaciteit is opgebouwd?
Hoeveel fte betreft dit? Hoeveel fte houdt zich bezig met het onderhandelen van belastingverdragen
en hoeveel fte houdt zich bezig met het uitwerken van multilaterale verdragen in het
kader van de implementatie van Pijler 1 en Pijler 2? Kan de Staatssecretaris voorts
aangeven wat de economische winst voor Nederland doorgaans is bij het sluiten van
belastingverdragen? Verhoogt dit de directe investeringen in Nederland?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief niets terug over de Nederlandse inzet
op het gebied van geschilbeslechting en -voorkoming. Kan de Staatssecretaris aangeven
hoe Nederland zich bij de (her)onderhandelingen van belastingverdragen inzet voor
adequate geschilbeslechting in de vorm van de onderlinge overlegprocedure en arbitrage?
Kan de Staatssecretaris aangeven of er in de afgelopen jaren een toename is geweest
in verzoeken voor bilaterale of multilaterale zekerheid vooraf? Zo ja, beschikt de
Nederlandse bevoegde autoriteit over voldoende capaciteit om verzoeken tot bilaterale
of multilaterale zekerheid af te doen? Vormt de invulling van het Nederlandse rulingbeleid
een obstakel voor belastingplichtigen om vooraf bilateraal of multilateraal zekerheid
te krijgen? Is deze invulling passend nu juist dergelijke bilaterale of multilaterale
zekerheid vooraf ervoor zorgt dat de betrokken landen belastingplichtigen fiscaal
hetzelfde behandelen, waardoor er minder ruimte bestaat voor belastingontwijking?
Versterkt dergelijke bilaterale of multilaterale zekerheid vooraf niet ook de informatiepositie
van de Nederlandse en buitenlandse belastingdiensten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er ambtelijke overeenstemming is bereikt over
de verdragen met Andorra, Bangladesh, België, Kirgizië, Spanje en Thailand. Hoe zal
Nederland zich inzetten om deze verdragen in 2023 te ondertekenen zodat deze zo snel
als mogelijk in werking kunnen treden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er met België ambtelijke overeenstemming is
bereikt over een vervangend verdrag, maar dat er nog wel discussies lopen over een
thuiswerkregeling. Is het de intentie van Nederland en België om het verdrag al wel
te ondertekenen en te ratificeren en de thuiswerkregeling dan uit te werken in een
protocol?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er overeenstemming is bereikt over Pijler
2 in de Europese Unie en dat de Staatssecretaris deze wetgeving in 2023 wil invoeren.
Hoe verhoudt deze wetgeving en de daarin opgenomen inkomen-inclusiemaatregel en onderbelastewinstmaatregel
zich tot de Wet bronbelasting 2020?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) een winstbelasting
met een tarief van negen procent hebben ingevoerd die van toepassing is per 1 juni
2023. Kan de Staatssecretaris aangeven of Nederland veel handel drijft met de VAE?
Welk effect heeft dit voor de plek van de VAE op de lijst met laagbelastende staten?
De leden van de VVD-fractie constateren dat in 2020 een nieuw fiscaal verdragsbeleid
is vastgesteld. Deze lezen constateren dat de terugkeer- en overname clause is verdwenen
die wel in de notitie van 2011 stond. Waarom is deze uit de nieuwe notitie van 2020
gehaald? Wat waren de afwegingen? Waarom was deze clausule wel onderdeel van het beleid
in de notitie van 2011?
Duitse pensioenen
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kennis heeft genomen van
de uitspraak ECLI:GHARL:2022:9842? Wat is de oordeel van de Staatssecretaris hierover?
Hoe wordt invulling gegeven aan de uitspraak?
Vragen en opmerkingen van de leden van D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven
van de Staatssecretaris over de onderhandelingen over belastingverdragen en over de
belastingheffing van Nederlanders met een Duits pensioen. Ondanks de helder geschreven
stukken hebben deze leden nog een paar vragen.
De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat dit jaar opnieuw veel capaciteit
nodig zal zijn voor het uitwerken van de multilaterale verdragen in het kader van
de implementatie van Pijler 1 en Pijler 2. Deze leden vinden de implementatie van
deze verdragen erg belangrijk. Hoe prioriteert de Staatssecretaris tussen het sluiten
van nieuwe belastingverdragen en het implementeren van deze multilaterale verdragen?
Ook vinden de leden van de D66-fractie het belangrijk dat grenswerkers niet de dupe
worden van het feit dat ze in het ene land wonen, en in het andere werken (al dan
niet vanuit huis). Het baart deze leden dan ook zorgen dat het tot op heden niet lukt
om goede afspraken te maken met Duitsland en België hierover. Deze leden hebben begrepen
dat er op het gebied van de sociale zekerheid nu echt stappen gezet worden, maar dit
lijkt op fiscaal gebied niet te gebeuren. Dit vinden deze leden erg zorgelijk. Zou
de Staatssecretaris willen toelichten wat hier nu precies de status is en wat hij
gaat doen om hier zo snel mogelijk verandering in aan te brengen?
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat er eerlijk belasting geheven
wordt. Het (aanvullend) kunnen heffen van bronbelasting speelt daarbij een belangrijke
rol. Deze leden vinden het daarom goed dat er wordt ingezet op het sluiten van belastingverdragen
die dit mogelijk maken en verzoeken de Staatssecretaris om hier op in te blijven zetten.
Daarnaast vragen deze leden de Staatssecretaris of hij kan schetsen in hoeveel gevallen
huidige belastingverdragen hier nog een belemmering bij vormen.
De leden van de D66-fractie lezen dat het Nederlandse bedrijfsleven vraagt om het
versterken van het Nederlandse verdragennetwerk in Midden en Zuid-Amerika en in Afrika.
Hoe speelt de Staatssecretaris in op dit verzoek? Hoe staat het bijvoorbeeld met de
onderhandelingen met Brazilië, een potentieel belangrijke handelspartner?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over onderhandeling
van belastingverdragen. Deze leden lezen dat dit jaar capaciteit nodig is voor het
uitwerken van de multilaterale verdragen in het kader van de implementatie van Pijler
1 en Pijler 2. Deze leden vragen wat de bepalingen zijn die hierover in verdragen
moeten worden aangepast of opgenomen. Ook vragen deze leden wat de impact van zulke
bepalingen is voor verdragen met landen die hier pas later actie op willen ondernemen.
De Verenigde Staten lopen bijvoorbeeld niet zo snel als de Europese Unie met de implementatie.
Gaat Nederland de bepalingen dan al eerder toepassen? Ook vragen deze leden of er
verdragen zijn met landen die niet in het Inclusive Framework zitten. Is de verwachting
dat dergelijke landen het verdrag met Nederland opzeggen als Nederland daarin de bepalingen
van Pijler 1 en 2 wil opnemen?
In de brief wordt aangegeven dat de toezegging om alle verdragen zo snel mogelijk
te voorzien van antimisbruikbepalingen als afgedaan wordt beschouwd. De leden van
de CDA-fractie vragen of dit betekent dat nu in alle verdragen een antimisbruikbepaling
in werking is getreden. Deze leden lezen immers verderop in de brief dat met 14 van
de 23 ontwikkelingslanden nu overeenstemming is over de opname van antimisbruikbepalingen
in het desbetreffende verdrag. Dat lijkt niet te stroken met de toezegging. Ook vragen
deze leden hoe in de tussentijd gehandeld wordt ten aanzien van misbruik, of zonder
de antimisbruikbepalingen nog steeds gebruik gemaakt kan worden gemaakt van verdragsvoordelen
als hiervoor niets geregeld is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het nieuwe verdrag met België geen regeling
voor thuiswerkende grensarbeiders is opgenomen. Het voorstel is met deze verdragswijziging
in te stemmen, zonder deze regeling. Deze leden hebben de voorkeur om wel een regeling
voor thuiswerkers in deze ronde mee te onderhandelen om de druk erop te houden en
te voorkomen dat dit op de lange baan wordt geschoven. Immers halverwege 2023 moet
al een oplossing beschikbaar zijn. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Ook
vragen deze leden of het niet opportuun is met Duitsland en België gezamenlijk te
onderhandelen over een thuiswerkregeling tussen de buurlanden, om te voorkomen dat
verschillende bepalingen gaan gelden.
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat in het verdrag met Portugal een situatie
is van dubbele niet-heffing, terwijl onder het verdrag met Roemenië een situatie is
van dubbele heffing. Deze leden vragen of in beide gevallen Nederland nog eenzijdig
iets kan doen. Ook vragen deze leden wat de planning is om deze oneerlijke situaties
zo snel mogelijk op te lossen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de aanvullende brief van de Staatssecretaris
dat niets geregeld gaat worden in het verdrag voor de nadelen van nieuwe behandeling
van de Altersrente onder het heronderhandelde verdrag. Zij begrijpen dat aanpassing
van de huidige regeling weer tot nadeel voor de huidige ontvangers zou leiden, maar
toch zouden deze leden nogmaals willen pleiten voor een overgangsregeling voor de
oude gevallen. Dat vinden deze leden ook niet ongebruikelijk om nadelen van nieuwe
wetgeving te compenseren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de genoemde antimisbruikbepalingen.
Klopt het dat Nederland normaliter inzet op het opnemen van een Principal Purpose
Test (PTT)? Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeveel verdragen een dergelijke bepaling
nog niet is opgenomen en per verdrag aangeven wat de reden ervan is en of hierover
nog onderhandelingen zullen volgen en wanneer? Kan tevens worden aangegeven in welke
verdragen geen PPT zal worden opgenomen en welke antimisbruikbepaling ervoor in de
plaats komt? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat het de bedoeling van Nederland
is om in alle belastingverdragen een PPT of andere antimisbruikbepaling op te nemen?
Zijn er onder de 23 ontwikkelingslanden landen die hebben aangegeven geen antimisbruikbepaling
te willen in het belastingverdrag?
In de brief lezen de leden van de SP-fractie dat vrijwel het gehele verdragennetwerk
is aangemeld voor het Multilaterale Instrument en dat bij sommigen een ander traject
praktischer was. Kan de Staatssecretaris aangeven voor welke verdragen dit geldt en
waarom?
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris hoe vaak er in de afgelopen
jaren een verzoek om informatie geweest vanuit andere landen in verband met de PPT-antimisbruikmaatregel.
Is deze informatie publiek toegankelijk? Is de Staatssecretaris bereid deze informatie
te verstrekken en daarbij aan te geven hoe Nederland aan dit verzoek tegemoet is gekomen?
Hoe vaak zijn de antimisbruikbepalingen in de belastingverdragen met de ontwikkelingslanden
inmiddels toegepast? Wil de Staatssecretaris ook deze informatie periodiek verstrekken,
zodat de Kamer een idee kan vormen over de effectiviteit ervan?
De leden van de SP-fractie vragen wat de maximale hoogte van de bronheffingen is die
Nederland bereid is overeen te komen in de verdragsonderhandelingen met ontwikkelingslanden.
Wijkt dit per land af? Zo ja, kan dit per ontwikkelingsland waar Nederland momenteel
mee onderhandelt worden aangegeven?
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris wat de inzet van Nederland is
met betrekking tot de bronheffingen op management en professional services en op technische
diensten. Kan de Staatssecretaris dit toelichten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Onderhandeling
van belastingverdragen» en maken zich zorgen dat onderhandelingen met ontwikkelingslanden
zullen leiden tot belastingverdragen die niet kunnen voorkomen dat er via Nederland
belastinggeld wordt ontweken.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat Nederland geen onderhandelingen
met landen als Mozambique dient aan te gaan die resulteren in sterk verlaagde bronbelastingtarieven.
Dit is namelijk schadelijk voor armere landen. Deze leden willen de Staatssecretaris
er ook op attenderen dat de Commissie doorstroomvennootschappen reeds concludeerde
dat onze brievenbusfirma's ontwikkelingslanden onevenredig benadelen via het verlies
aan belastingopbrengsten.
Deze belastingconstructies schaden in de ogen van deze leden de «brede welvaart elders»,
vooral die van armere landen. Het zorgt er namelijk voor dat zij belastinginkomsten
mislopen, waardoor ze niet middels eigen geldstromen de kwaliteit van leven en het
welzijn van de bevolking in eigen land kunnen verbeteren. Op deze manieren beroven
deze belastingconstructies kwetsbare landen van hun overheidsinkomsten, die zij ook
niet kunnen inzetten voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie. Midden in de klimaatcrisis
hebben ontwikkelingslanden hun belastinginkomsten in de ogen van deze leden juist
extra hard nodig.
Volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie valt het onttrekken van belastinginkomsten
aan kwetsbare landen, mogelijk gemaakt door belastingverdragen en -constructies, onder
het onttrekken van financiële waarde aan ontwikkelingslanden (Kamerstuk 35 830, nr. 20). Naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Van Raan over een indicator
voor de financiële waarde die Nederland onttrekt aan ontwikkelingslanden, is het CBS
gevraagd hiervoor een indicator uit te werken en te bekijken hoe deze toe te voegen
is aan de Monitor Brede Welvaart. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen
of de Staatssecretaris al meer inzicht heeft in de geldstromen als gevolg van fiscale
constructies uit ontwikkelingslanden via of naar Nederland.
Daarnaast hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie nog een aantal kritische
vragen over de onderstaande onderwerpen.
Principal Purpose Test
Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van het aantal keer dat er in de afgelopen
jaren verzoeken om informatie zijn geweest richting Nederland in verband met de PPT-antimisbruikmaatregel
door andere landen? Is de Staatssecretaris tevreden over hoe de PPT in de praktijk
uitwerkt? Indien de Staatssecretaris van mening is dat het in dit stadium te vroeg
is om daarover iets te zeggen, wanneer zou hij er dan wel iets over kunnen zeggen?
Op welke wijze wordt het gebruik van de PPT geëvalueerd?
Antimisbruikbepaling
Met welke van de 23 ontwikkelingslanden waarvoor is afgesproken om antimisbruikmaatregelen
op te nemen is er op dit moment daadwerkelijk een antimisbruikbepaling in het belastingverdrag
opgenomen? Met welke landen bestaat er daarnaast overeenstemming over het opnemen
van een antimisbruikbepaling? Zijn er ontwikkelingslanden landen die hebben aangegeven
geen antimisbruikbepaling te willen in het belastingverdrag? Zo ja, welke reden wordt
daarvoor aangevoerd? Is de Staatssecretaris van mening dat alle belastingverdragen
minstens een PPT-antimisbruikmaatregel moet bevatten? Vindt de Staatssecretaris dat voor het toevoegen van een
antimisbruikmaatregel het hele belastingverdrag moet worden heronderhandeld of kan
ook alleen de antimisbruikmaatregel worden toegevoegd, terwijl de rest in tact wordt
gelaten? Zo nee, waarom niet? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe vaak Nederland
zelf een antimisbruikbepaling in een belastingverdrag met een ontwikkelingsland toegepast
heeft, en hoe vaak in belastingverdragen met niet-ontwikkelingslanden? Is de Staatssecretaris
van plan om capaciteitsopbouw activiteiten op het gebied van belastingontwijking uit
te voeren in Mozambique en Oeganda als een belastingverdrag overeengekomen is? Zo
ja, welke?
Tax holidays
In hoeverre wordt bij het afsluiten van belastingverdragen rekening gehouden met schadelijke
belastingregimes in andere landen? Spreekt Nederland andere landen aan op het mogelijk
maken van tax holidays?
Nederlands Fiscaal Verdragsbeleid 2020
Op welke manier is het beleid ten aanzien van ontwikkelingslanden concreet veranderd
bij onderhandelingen over belastingverdragen sinds het Nederlands Fiscaal Verdragsbeleid
2020?
VN-modelverdrag
In hoeverre staat de Staatssecretaris er voor open om clausules op te nemen uit het
VN-modelverdrag indien ontwikkelingslanden daar om vragen? Stelt Nederland zich daar
nu anders in op dan enkele jaren geleden?
IOB
Wat doet de Staatssecretaris met de constatering van de directie Internationaal Onderzoek
en Beleidsevaluatie (IOB) dat Buitenlandse Zaken weinig wordt betrokken bij het beleid
ten aanzien van belastingverdragen? Zijn er initiatieven genomen om hier verbetering
in aan te brengen?
II Reactie van de bewindspersoon
Ik heb met interesse kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties
zijn gesteld naar aanleiding mijn brieven van 21 februari 2023 inzake de onderhandeling
van belastingverdragen en 29 maart 2023 inzake de belastingheffing van inwoners van
Nederland met Duits pensioen.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het jaarlijkse nieuwsbericht over de
onderhandeling van belastingverdragen veel reacties oplevert en of het zou lonen om
via een internetconsultatie signalen uit de praktijk op te halen. Na het vaststellen
van het jaarlijkse onderhandelplan voor de belastingverdragen wordt hierover een nieuwsbericht
gepubliceerd. Daarin worden burgers en bedrijven uitgenodigd om fiscale informatie
te delen die van belang kan zijn voor lopende onderhandelingen, maar ook ten aanzien
van landen die niet in het onderhandelplan zijn opgenomen. Er worden weinig directe
reacties op dit onderhandelplan ontvangen. Dat vind ik gelet op het met name informatieve
karakter van het bericht ook niet verwonderlijk. In de loop van een jaar ontvangt
het ministerie regelmatig signalen van burgers of bedrijven over specifieke problematiek
die zij ervaren onder een bestaand verdrag, of juist in de situatie waarin er geen
verdrag geldt. Mijn beeld is daarom dat de relevante signalen die er zijn het ministerie
doorgaans goed bereiken. Een internetconsultatie zou hier naar verwachting weinig
aan toevoegen.
De leden van de fractie van de VVD vragen voor een aantal landen per land aan te geven
wat de aanleiding is om de belastingverdragen te heronderhandelen (België, Brazilië,
Marokko, Moldavië, Mozambique, Oeganda, Portugal, Rwanda, Sint Maarten en Suriname).
Met België is ambtelijk akkoord bereikt over een nieuw belastingverdrag. Aanleiding
daarvoor was een algemene update van het verdrag waaronder het aanpakken van een aantal
specifieke (knel)punten. Met Brazilië zijn onderhandelingen gestart met het oog op
het actualiseren van het belastingverdrag en het toevoegen van antimisbruikbepalingen.
Het verdrag tussen Nederland en Marokko dateert van 12 augustus 1977 Nederland zou
dit verdrag graag actualiseren conform het huidige Nederlandse verdragsbeleid (bijvoorbeeld
op het gebied van pensioenen). Daarnaast is Marokko één van landen in het 23-ontwikkelingslandenplan
en zou Nederland graag antimisbruikmaatregelen willen toevoegen. De onderhandelingen
met Moldavië en Oeganda zijn gestart in het kader van het 23-ontwikkelingslandenplan
om antimisbruikbepalingen op te nemen in de belastingverdragen met deze landen. Op
verzoek van Oeganda wordt daarbij het hele belastingverdrag heronderhandeld. Met Mozambique
en Rwanda heeft Nederland op dit moment geen belastingverdrag. De onderhandelingen
met deze landen zijn gestart ter bevordering van de economische relatie. Met Portugal
wordt onderhandeld over een wijziging van het bestaande verdrag. Onder het bestaande
verdrag kan Nederland beperkt heffen over hier gefacilieerd opgebouwde pensioenen.
Als gevolg van uitspraken van de Hoge Raad is dat ook het geval in een aantal situaties
waarin deze pensioenen ook in Portugal nauwelijks worden belast. Nederland streeft
daarom naar een aanpassing van de pensioenbepaling. De onderhandelingen met Sint Maarten
zijn gericht op het toevoegen van antimisbruikmaatregelen aan de bestaande belastingregeling.
Dat geldt ook voor het belastingverdrag met Suriname.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom Nederland blijft inzetten op (her)onderhandelingen
met Bahrein en Barbados en waarom dit tot op heden niet succesvol is gebleken. Bahrein
en Barbados staan op de Nederlandse lijst van laagbelastende landen. Indien ongewijzigd,
beperken de huidige verdragen met Bahrein en Barbados Nederland bij het heffen van
de (aanvullende) bronbelasting op renten, royalty’s en dividenden, als deze in de
relatie met deze landen per 2024 effectief worden. Daarom heeft Nederland Bahrein
en Barbados benaderd om de bestaande belastingverdragen te heronderhandelen. In reactie
daarop heeft Barbados (2021) laten weten bereid te zijn hierover te praten. Nederland
zal Barbados dit jaar een voorstel tot aanpassing van het belastingverdrag sturen.
Van Bahrein heeft Nederland nog geen reactie ontvangen. Nederland zal hier daarom
aandacht voor blijven vragen.
De leden van de fractie van de VVD lezen dat capaciteit een factor is in het verloop
van de onderhandelingen en vragen hoe deze capaciteit is opgebouwd. Deze leden vragen
hoeveel fte zich bezighoudt met het onderhandelen van belastingverdragen en hoeveel
fte zich bezighoudt met het uitwerken van multilaterale verdragen in het kader van
de implementatie van Pijler 1 en Pijler 2. De leden van de fractie van D66 geven aan
de uitwerking van de multilaterale verdragen voor Pijler 1 en Pijler 2 van groot belang
te vinden en vragen hoe geprioriteerd wordt tussen bilaterale verdragen en deze multilaterale
verdragen. De afdeling die zich primair bezighoudt met zowel bilaterale als multilaterale
verdragen bestaat uit ongeveer 15 fte. Deze medewerkers houden zich naast het onderhandelen
van belastingverdragen en het uitwerken van multilaterale verdragen ook bezig met
andere onderwerpen, waaronder informatie-uitwisseling en het verrekenprijsbeleid.
Wat betreft de prioritering van werkzaamheden geldt dat grote multilaterale trajecten,
zoals nu het werk aan Pijler 1 en 2, een – vaak ambitieus – tijdpad kennen dat Nederland
niet altijd kan beinvloeden. Nederland vindt internationale samenwerking op het gebied
van de fiscaliteit van groot belang en zorgt ervoor dat er – binnen en buiten deze
afdeling – voldoende capaciteit beschikbaar is om een proactieve rol in deze discussies
in te nemen. Daarnaast zijn ook diverse andere medewerkers betrokken bij het sluiten
van verdragen, waaronder medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en
de Belastingdienst, waar de capaciteit ook niet onbeperkt is. Naast de eigen capaciteit
is de beschikbare capaciteit van de (potentiële) verdragspartners relevant voor de
mogelijkheden om in een gegeven jaar met een land te onderhandelen. Bij sommige landen
is soms beperkte capaciteit beschikbaar voor zowel bilaterale verdragsonderhandelingen
als multilaterale trajecten.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de economische winst voor Nederland
doorgaans is bij het sluiten van belastingverdragen en of deze bijdragen aan het verhogen
van de directe investeringen in Nederland. Belastingverdragen bevorderen economische
relaties tussen landen door het wegnemen van dubbele belasting en door te zorgen voor
rechtszekerheid voor belastingplichtigen in de betrokken landen. Het is niet goed
mogelijk het belang van belastingverdragen uit te drukken in termen van economische
winst, aantal (en type) arbeidsplaatsen en gevestigde bedrijven. Ook zonder de beschikking
te hebben over dergelijke cijfers ben ik er echter van overtuigd dat juist voor Nederland
gezien de open economie een uitgebreid verdragennetwerk van groot belang is.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe Nederland zich bij de (her)onderhandelingen
van belastingverdragen inzet voor adequate geschilbeslechting. Geschilbeslechting
is voor Nederland een belangrijk punt in onderhandelingen. Nederland heeft zich gecommitteerd
aan het BEPS Actieplan. BEPS-actiepunt 14 bevat een minimumstandaard voor effectieve
geschilbeslechting. Deze standaard heeft als doel om de onderlinge overlegprocedure
te verbeteren. De maatregelen zien op het verbeteren van de toegankelijkheid van de
procedure voor belastingplichtigen, het (administratieve) proces en de implementatie
van de overeengekomen oplossing. Nederland sluit geen nieuw verdrag of protocol als
blijkt dat de (potentiële) verdragspartner niet bereid is om de minimumstandaard op
te nemen.
In aanvulling op de minimumstandaard voor geschilbeslechting is Nederland voorstander
van verplichte en bindende arbitrage als sluitstuk van de onderlinge overlegprocedure
en zet daar op in tijdens verdragsonderhandelingen. Er moet wel rekening mee worden
gehouden dat er landen zijn die, om verschillende redenen (zoals gebrek aan capaciteit),
niet kunnen instemmen met opname van deze vorm van arbitrage. Om verplichte en bindende
arbitrage in relatie tot bestaande verdragen te implementeren heeft Nederland getekend
voor het arbitragedeel van het Multilaterale Instrument van de OESO («het MLI»). Dit
arbitragedeel maakt geen deel uit van de minimumstandaard van het BEPS Actieplan.
De bepalingen vinden toepassing in een verdragsrelatie indien de verdragspartner dezelfde
keuze vóór arbitrage heeft gemaakt en het MLI in de verhouding tot dat land daadwerkelijk
van toepassing is geworden.
De leden van de fractie van de VVD vragen of er in de afgelopen jaren een toename
is geweest in verzoeken voor bilaterale of multilaterale zekerheid vooraf en of Nederlandse
bevoegde autoriteit over voldoende capaciteit om verzoeken tot bilaterale of multilaterale
zekerheid af te doen. Er lijkt inderdaad sprake te van een (lichte) toename van het
aantal verzoeken om bilaterale of multilaterale zekerheid vooraf bij de Nederlandse
Belastingdienst. In 2022 betrof het 35 verzoeken. Er is voldoende capaciteit om de
verzoeken te behandelen. In 2022 is een afzonderlijk team voor onderlinge overlegprocedures
opgericht dat ook bevoegd is voor de behandeling van bilaterale en multilaterale zekerheid
vooraf (team Mutual Agreement Procedures, kortweg MAP-team). Dit team is ondergebracht
bij de Belastingdienst.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de invulling van het Nederlandse rulingbeleid
een obstakel vormt voor belastingplichtigen om vooraf bilateraal of multilateraal
zekerheid te krijgen en of deze invulling passend is nu juist dergelijke bilaterale
of multilaterale zekerheid vooraf ervoor zorgt dat de betrokken landen belastingplichtigen
fiscaal hetzelfde behandelen, waardoor er minder ruimte bestaat voor belastingontwijking?
In de praktijk lijken de toegangseisen voor het vooroverleg slechts een beperkte invloed
te hebben op de keuze van belastingplichtigen om een verzoek tot bilaterale of multilaterale
zekerheid vooraf in te dienen. Een enkele keer komt het voor dat een bilateraal of
multilateraal verzoek om zekerheid vooraf niet in behandeling kan worden genomen,
omdat niet aan de toegangseisen van het vooroverleg wordt voldaan. In die gevallen
kan geen vooroverleg worden gevoerd met de betrokken landen.
De leden van de fractie van de VVD vragen of bilaterale of multilaterale zekerheid
vooraf niet ook de informatiepositie versterkt van de Nederlandse en buitenlandse
belastingdiensten. Dat onderschrijf ik. Zekerheid vooraf is een belangrijk toezichtinstrument.
Een vooroverlegproces waarbij belastingplichtige actief informatie deelt met de Belastingdienst
is voor alle partijen efficiënter dan intensieve controles achteraf. Dat geldt ook
voor bilaterale of multinationale zekerheid.
De leden van de fractie van de VVD-fractie vragen hoe Nederland erop in zal zetten
om de verdragen met Andorra, Bangladesh, België, Kirgizië, Spanje en Thailand waarover
ambtelijk overeenstemming is bereikt zo snel mogelijk te ondertekenen met oog op snelle
inwerkingtreding. Nadat ambtelijk akkoord is bereikt over de verdeling van heffingsrechten,
neemt de afronding van teksten (vaak in meerdere talen) en het opstellen van een toelichtende
nota vaak nog substantieel tijd in beslag. Nederland is daarna, na goedkeuring door
de ministerraad (MR), klaar om een nieuw of gewijzigd verdrag te ondertekenen. Voor
de daadwerkelijke ondertekening is Nederland echter ook afhankelijk van (nationale
procedures in) het andere land. Nadat een verdrag ondertekend is wordt het voorgelegd
aan de Afdeling advisering van de Raad van State waarna de parlementaire goedkeuringsprocedure
wordt gestart. Voordat een verdrag daadwerkelijk in werking treedt en van toepassing
wordt moet het door beide landen geratificeerd worden. Nederland is dus ook in deze
fase afhankelijk van (de procedures van) de verdragspartner. Tussen het moment van
ambtelijk akkoord en ratificatie is er regelmatig contact om zicht te houden op de
stand van zaken in het andere land (en vice versa).
Wat betreft de verdragen waarnaar wordt gevraagd kan ik melden dat Nederland klaar
is om de belastingverdragen met Spanje en Thailand te ondertekenen (reeds MR-goedkeuring
verleend). Ook de verdragen met Andorra, Bangladesh, België en Kirgizië wil Nederland
graag nog dit jaar of begin volgend jaar ondertekenen. Dat lijkt voor Nederland realistisch,
maar zoals hiervoor opgemerkt zijn wij hierbij ook afhankelijk van onze verdragspartners.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het de intentie van Nederland en België
is om het nieuwe belastingverdrag waarover ambtelijke overeenstemming is bereikt al
te ondertekenen en te ratificeren en daarna een thuiswerkregeling uit te werken in
een wijzigingsprotocol. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen hierop in te
gaan. Bij het ambtelijk akkoord over een nieuw belastingverdrag kon nog geen overeenstemming
worden bereikt over een thuiswerkregeling voor grensarbeiders. Wel was België het
met Nederland eens om door te spreken over dit thema, omdat dit thema ook in België
politieke aandacht heeft. Ik hoop dat we met België binnen afzienbare tijd tot afspraken
over een specifieke regeling voor grensarbeiders kunnen komen. Een dergelijke afspraak
zal dan via een wijzigingsprotocol in het belastingverdrag worden geïmplementeerd.
Zodoende hoeven de andere afspraken in het nieuwe belastingverdrag geen onnodige vertraging
op te lopen.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de pijler 2-wetgeving en de daarin opgenomen
inkomen-inclusiemaatregel en onderbelastewinstmaatregel zich verhoudt tot de Wet bronbelasting
2021. Het nog in te dienen wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 en de Wet bronbelasting
2021 staan in beginsel los van elkaar. Wel is het denkbaar dat de in Nederland ingehouden
bronbelasting voor de toepassing van de Wet minimumbelasting 2024 op het niveau van
de voordeelgerechtigde wordt aangemerkt als een betrokken belasting. Dat betekent
dat de in Nederland ingehouden bronbelasting bij de ontvanger van de renten of royalty’s
(de voordeelgerechtigde) in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het effectieve
belastingtarief in de jurisdictie van de voordeelgerechtigde.
De leden van de fractie van de VVD vragen of Nederland veel handel drijft met de VAE
en welk effect heeft dit voor de plek van de VAE op de lijst met laagbelastende staten.
De totale goederenuitvoer van Nederland naar de VAE bedroeg in 2021 € 2.739 miljoen
(CBS, met name machines, chemische producten en voeding), de totale invoer van de
VAE naar Nederland bedroeg € 1.189 miljoen (CBS 2021, met name machines en minerale
brandstoffen). De dienstenexport bedroeg in 2.021 EUR 1.242 miljoen (CBS 2021), dienstenimport
€ 1.319 miljoen (CBS 2021) en bestond met name uit zakelijke en technische dienstverlening.
De VAE diversifieert de economie om minder afhankelijk te worden van olie. Dit biedt
kansen voor Nederlandse bedrijven, onder andere in de sectoren water, voedsel en de
energietransitie. Ongeveer 350 Nederlandse bedrijven zijn gevestigd in de VAE, veelal
met een regionaal hoofdkantoor.
De economische betrekkingen met een land hebben geen effect op de opname op de lijst
van laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
Deze lijst wordt vastgesteld op basis van in Nederlandse belastingwetten opgenomen
objectieve criteria (Wet vennootschapsbelasting 1969 en de Wet bronbelasting 2021).
Een staat wordt aangewezen als laagbelastend als deze lichamen niet of naar een tarief
van minder dan 9% onderwerpt aan een belasting naar de winst. Het gaat bij deze beoordeling
om het algemeen geldende statutaire belastingtarief over ondernemingswinsten. De VAE
hebben inmiddels een winstbelasting met een tarief van 9% ingevoerd (van toepassing
per 1 juni 2023) waardoor zij per 2024 in principe niet meer zullen worden aangewezen
als laagbelastende staat.
De leden fractie van de VVD vragen waarom de terugkeer- en overnameclausule niet in
de Nota Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (NFV 2020) is opgenomen. Hoewel de terug- en overnameclausule
niet in de NFV 2020 is opgenomen, betekent dat niet dat Nederland niet meer een dergelijke
clausule zou kunnen voorstellen, mocht dat opportuun zijn.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat mijn oordeel is over de uitspraak van
het hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:GHARL:2022:9842 en hoe hieraan invulling wordt gegeven.
In de voorgenoemde uitspraak oordeelde het hof op grond van de Nederlandse Wet inkomstenbelasting
2001, kort gezegd, dat geen inkomstenbelasting in box 1 mag worden geheven over het
deel van de Duitse Renteversicherung-uitkeringen, waarvoor in Duitsland geen recht
op aftrek van premies bestond. Ik ben het niet eens met deze uitspraak. Daarom heb
ik cassatieberoep ingesteld. Er wordt geen invulling gegeven aan de uitspraak van
het Hof zolang de Hoge Raad nog geen arrest heeft gewezen. Indien de Hoge Raad het
cassatieberoep verwerpt, zal de Belastingdienst invulling geven aan het arrest voor
die aanslagen die op de datum waarop het arrest is gewezen nog niet onherroepelijk
vaststaan.
De leden van de fractie van D66 verwijzen naar de maatregelen op socialezekerheidsgebied
gericht op thuiswerkende grenswerkers en vragen mij om toe te lichten van de status
is van de gesprekken over fiscale maatregelen op dat vlak. Het kabinet wil thuiswerken
in grensoverschrijdende situaties graag meer faciliteren. Nederland zou daarom graag
een thuiswerkmaatregel gericht op grenswerkers opnemen in de bilaterale belastingverdragen
met onze buurlanden. Een voorbeeld van een dergelijke regeling is een drempelregeling
waarbij tot een bepaald aantal dagen thuisgewerkt kan worden zonder verschuiving van
het heffingsrecht naar de woonstaat (met waar mogelijk aansluiting met sociale zekerheid).
In de eerste plaats zet Nederland in op gesprekken met de directe buurlanden over
een dergelijke maatregel in de bilaterale belastingverdragen. Onze buurlanden streven
ernaar om met al hun buurlanden eenzelfde oplossing overeen te komen en kijken daarom
ook naar ontwikkelingen op OESO of EU-niveau. Dat is te begrijpen en Nederland zet
daarom ook actief in op het aanzwengelen van de discussie in breder internationaal
verband op OESO- en EU-niveau en binnen de Benelux. Desalniettemin hoop ik dat we
vooruitlopend op de bredere internationale discussie al bilaterale stappen kunnen
zetten en ik blijf mij daarvoor inzetten. Met Duitsland en België is dit jaar al meerdere
malen gesproken over mogelijke maatregelen. Tot nu toe is er geen overeenstemming
over een thuiswerkmaatregel in de belastingverdragen met deze landen. Hoewel ik had
gehoopt hier verder mee te zijn, geldt dat het uiteindelijk steeds draait om de bilaterale
belastingverdragen, waarbij Nederland voor wijzigingen afhankelijk is van zijn verdragspartners.
De leden van de fractie van D66 verzoeken om in te blijven zetten op het sluiten van
belastingverdragen waarin aanvullende heffingsrechten voor de bronstaat worden afgesproken
en vragen hoeveel bestaande belastingverdragen belemmeringen opwerpen voor het heffen
van bronbelasting. Bij het sluiten van belastingverdragen volgt Nederland het fiscale
verdragsbeleid zoals vastgelegd in de NFV 2020. Dit betekent dat Nederland in de basis
niet inzet op (verdergaande) heffingsrechten voor de bronstaat. Voor zogenoemde portfoliodividenden
is het streven om een bronstaatheffing van 15% overeen te komen. Voor deelnemingsdividenden,
renten en royalty’s streeft Nederland in beginsel naar een uitsluitende woonstaatheffing.
Dit beleid kent verschillende redenen. Zo kunnen bronheffingen op bepaald bruto-inkomen
(zoals gebruikelijk bij renten en royalty’s) niet altijd volledig in de woonstaat
worden verrekend, omdat men daar het netto-inkomen in de heffing betrekt. Dat leidt
tot dubbele belasting, wat we in verdragen nu juist willen voorkomen. Eenzelfde probleem
wordt voor deelnemingsdividenden opgeworpen door de deelnemingsvrijstelling op basis
waarvan de woonstaat geen belasting heft over deelnemingsdividenden om zo (economische)
dubbele belasting op concernniveau te voorkomen. Bronstaatheffingen kunnen hierdoor
een nadelig effect hebben op grensoverschrijdende handel en investeringen. Nederland
heeft overeenkomstig dit fiscale verdragsbeleid veel belastingverdragen op basis waarvan
heffingsrechten aan de bron worden beperkt.
Voor ontwikkelingslanden is Nederland echter wel ruimer in het geven van heffingsrechten
aan de bronstaat. Nederland neemt op basis van het fiscale verdragsbeleid de bijzondere
positie van ontwikkelingslanden nadrukkelijk in ogenschouw en is bereid relatief hogere
bronheffingen op dividenden, renten en royalty’s overeen te komen in relatie tot deze
groep landen dan in relatie tot andere, niet-ontwikkelingslanden.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe wordt ingespeeld op het verzoek van het
Nederlandse bedrijfsleven om het Nederlandse verdragennetwerk in Midden- en Zuid-Amerika
te versterken. Zoals hiervoor aangegeven ontvangt het ministerie regelmatig signalen
van verschillende belanghebbenden bij belastingverdragen, zo ook vanuit het Nederlandse
bedrijfsleven. Met een aantal Zuid-Amerikaanse landen heeft Nederland geen belastingverdrag.
Om de economische betrekkingen te bevorderen en obstakels voor investeringen weg te
nemen (potentiële dubbele belasting) kan dan een belastingverdrag worden gesloten.
Uiteraard is daarvoor nodig dat die wens gedeeld wordt door en dat er voldoende capaciteit
is bij de potentiële verdragspartner. In de afgelopen jaren is er in dit kader een
belastingverdrag gesloten met Chili en Colombia (dit laatste verdrag is nog niet in
werking getreden). Met deze landen had Nederland nog geen belastingverdrag. Daarnaast
wordt onderhandeld over een nieuw belastingverdrag met Brazilië.
Deze leden vragen daarbij specifiek naar de stand van de onderhandelingen met Brazilië.
Met Brazilië zijn enkele gesprekken gevoerd over de mogelijkheden tot modernisering
van het verdrag en onder andere over opname van antimisbruikbepalingen. Om die reden
heeft Nederland het bestaande verdrag met Brazilië niet aangemeld als gedekt verdrag
onder het MLI. Overigens had dat ook geen effect gehad, omdat Brazilië het MLI niet
heeft ondertekend. Het is moeilijk te voorspellen of en wanneer de onderhandelingen
met Brazilië succesvol zullen worden afgerond.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat de bepalingen zijn in het kader van
de implementatie van Pijler 1 en Pijler 2 die in verdragen moeten worden aangepast
of opgenomen. Het nog in te dienen wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 is gebaseerd
op de Pijler 2-richtlijn1 die op zijn beurt voor een belangrijk deel voortborduurt op het OESO-werk over Pijler
2. Volgens het OESO/G20-Incusive Framework komt een heffing gebaseerd op Pijler 2
niet in strijd met verdragsbepalingen die zijn gebaseerd op het OESO-modelverdrag.
Bij het aannemen van de Pijler 2-richtlijn is datzelfde standpunt gevolgd. Er lijkt
daarom geen noodzaak te bestaan bilaterale belastingverdragen aan te passen. Voor
Pijler 1 wordt een multilateraal verdrag opgesteld dat inwerking zal treden als voldoende
landen dat multilaterale verdrag geratificeerd hebben. Dat verdrag zal voorgaan op
bestaande verdragen. Voor Pijler 1 hoeven daarom geen verdragen te worden aangepast.
Ook vragen deze leden wat de impact van deze bepalingen is voor verdragen met landen
die hier pas later actie op willen ondernemen en of Nederland deze bepalingen dan
al eerder zal toepassen. Het kabinet beoogt dat Nederland de bepalingen uit het nog
in te dienen wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 met ingang van 31 december 2023
zal toepassen, ook ten aanzien van landen die de regels van pijler 2 nog niet hebben
ingevoerd. Over de verhouding van Pijler 1 tot verdragen met landen die niet meedoen
met Pijler 1 wordt momenteel nog gesproken in een technische werkgroep van de OESO.
Ook vragen deze leden of Nederland ook belastingverdragen heeft met landen die geen
lid zijn van het Inclusive Framework en of de verwachting is dat dergelijke landen
het verdrag met Nederland opzeggen als Nederland daarin de bepalingen van Pijler 1
en 2 wil opnemen. Nederland heeft toepasselijke verdragen ter voorkoming van dubbele
belasting met de volgende landen die niet zijn aangesloten bij het Inclusive Framework
(IF): Algerije, Bangladesh, Ethiopië, de Filipijnen, Ghana, Irak, Koeweit, Kosovo,
Moldavië, Oeganda, Oezbekistan, Suriname, Venezuela en Zimbabwe.2 Daarnaast is Nederland verdragen ter voorkoming van dubbele belasting overeengekomen
met Cyprus en Malawi (beide niet aangesloten bij het IF); deze verdragen zijn echter
nog niet van toepassing. Verder is een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting
van toepassing tussen Nederland en het «Taipei Representative Office» dat ook niet
is aangesloten bij het IF. De landen die lid zijn van het Inclusive Framework vertegenwoordigen
een dermate omvangrijke groep landen dat het niet waarschijnlijk lijkt dat landen
die geen lid zijn van het Inclusive Framework vanwege de maatregelen in het kader
van Pijler 1 en Pijler 2 hun belastingverdragen met de leden van het Inclusive Framework
zullen opzeggen.
In mijn brief van 21 februari dit jaar wordt aangegeven dat de toezegging om alle
verdragen zo snel mogelijk te voorzien van antimisbruikbepalingen als afgedaan wordt
beschouwd. De leden van de fractie van het CDA vragen of dit betekent dat nu in alle
verdragen een antimisbruikbepaling in werking is getreden. Nederland biedt al zijn
verdragspartners de antimisbruikbepalingen van het BEPS-project aan. Om deze antimisbruikbepalingen
op een snelle en efficiënte wijze te implementeren heeft Nederland het Multilateraal
Instrument (MLI) in 2019 geratificeerd. Daarnaast heeft Nederland ook bij lopende
onderhandelingen aangeboden om antimisbruikbepalingen op te nemen in de betreffende
verdragsrelaties. De antimisbruikmaatregelen werken echter nog niet door in alle belastingverdragen
van Nederland. Dit komt enerzijds doordat verdragspartners het MLI (nog) niet hebben
ondertekend of geratificeerd en anderzijds doordat bilaterale onderhandelingen en
de daarbij behorende goedkeuringsprocedures nog niet tot een verdrag(-swijziging)
hebben geleid. Een overzicht van de stand van zaken is te vinden in de BEPS Action
6 Peer Review die op 21 maart 2023 is gepubliceerd op de website van de OESO.3 Voor zover nog geen antimisbruikbepalingen doorwerken in een belastingverdrag hangen
de mogelijkheden om oneigenlijk gebruik te bestrijden af van de concrete feiten en
omstandigheden (het concrete oneigenlijke gebruik), waarbij het nationale recht van
de betrokken landen en de concrete verdragstekst relevant zijn. Hier zijn dus geen
algemene uitspraken over te doen. Ten aanzien van vier ontwikkelingslanden, namelijk
Kenia, Kirgizië, Malawi en Mongolië, kan worden opgemerkt dat nog geen belastingverdrag
in werking is getreden. Met deze vier landen bestaat op dit moment dus geen risico
op verdragsmisbruik.
Het aanbod voor de opname van antimisbruikbepalingen dat Nederland via het MLI heeft
gedaan blijft staan. Verdragspartners kunnen ingaan op dit aanbod door deel te nemen
aan het MLI en het belastingverdrag met Nederland aan te melden. Daarnaast blijft
Nederland in bilaterale onderhandelingen antimisbruikbepalingen van het BEPS-project
aanbieden aan zijn verdragspartners. Het is de verwachting van het kabinet dat in
beginsel alle verdragen – gegeven het Nederlandse aanbod om antimisbruikbepalingen
op te nemen – op termijn antimisbruikbepalingen bevatten. Omdat het integraal onderdeel
is van het Nederlandse verdragsbeleid om antimisbruikbepalingen in nieuwe en bestaande
belastingverdragen op te nemen en dit een (lang)lopend traject is, beschouw ik de
toezegging als afgedaan.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het niet opportuun zou zijn om met Duitsland
en België gezamenlijk te onderhandelen over een thuiswerkregeling om te voorkomen
dat verschillende bepalingen gaan gelden. Het kabinet ziet idealiter op internationaal
niveau zoveel mogelijk overeenstemming over dit thema. Dit is dan ook de reden waarom
Nederland dit onderwerp agendeert binnen de OESO, de EU en de Benelux. Internationale
overeenstemming kan bijdragen aan (gelijkvormige) oplossingen in bilateraal verband,
zoals in relatie tot België en Duitsland. Tegelijkertijd leert de ervaring dat het
bereiken van internationale overeenstemming veel tijd kan kosten, omdat de beleidsmatige
insteek van landen kan verschillen. Het kabinet zet in dat kader – naast de gesprekken
in internationale gremia – in op voortgang van de gesprekken met de buurlanden afzonderlijk.
Deze leden vragen of Nederland eenzijdig nog iets kan doen aan de situatie van dubbele
niet-heffing onder het verdrag met Portugal en de situatie van dubbele heffing onder
het verdrag met Roemenië. Ook vragen deze leden wat de planning is om deze situaties
op te lossen. De situatie van dubbele niet-heffing onder het verdrag met Portugal
zou zonder verdragsaanpassing alleen kunnen worden opgelost door opzegging van het
verdrag. Het kabinet ziet opzegging niet als een reële mogelijkheid. De situatie van
dubbele heffing onder het verdrag met Roemenië zou opgelost kunnen worden als Nederland
eenzijdig als bronland af zou zien van belastingheffing. Een dergelijke stap zou echter
het Nederlandse verdragsbeleid en de onderhandelingspositie ten aanzien van Roemenië
en andere landen ondergraven. Het voornemen is om de onderhandelingen met beide landen
zo snel mogelijk te hervatten.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar een overgangsregeling voor ontvangers
van Duitse Rente die onder het oude belastingverdrag met Duitsland in Duitsland belast
mochten worden (en nu in Nederland). Het huidige belastingverdrag met Duitsland is
ondertekend in 2012 en werd pas per 2016 van toepassing. Verder voorziet het verdrag
in een algemene overgangsregeling waarmee belastingplichtigen nog een extra jaar het
oude verdrag mochten toepassen. Zoals ik eerder heb aangegeven kan ik mij voorstellen
dat mensen voor wie de situatie minder gunstig uitvalt dan het oude verdrag niet tevreden
zijn met het huidige verdrag. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de goedkeuringswet
over het verdrag had explicieter kunnen worden gesteld dat de daar opgenomen voorbeelden
nooit een uitputtend beeld van iedere persoonlijke situatie kunnen geven en dat ook
andere inkomensgevolgen mogelijk waren.
Desondanks zie ik geen aanleiding tot een extra overgangsmaatregel. Het maken van
nieuwe afspraken over de verdeling van heffingsrechten tussen landen kan voor belastingplichtigen
naar zijn aard leiden tot inkomensgevolgen, omdat belastingplichtigen bij een nieuwe
verdeling te maken kunnen krijgen met een ander belastingstelsel dan eerder het geval
was. Zowel het oude als het huidige belastingverdrag voorkomen daarbij dat mensen
in twee landen (dubbel) belasting betalen.
De leden van de fractie van de SP vragen of het klopt dat Nederland normaliter inzet
op het opnemen van een Principal Purpose Test (PPT). Het kabinet kan bevestigen dat
Nederland inderdaad inzet op het opnemen van de PPT in belastingverdragen. Dit betreft
namelijk een open norm die ruime mogelijkheden biedt om verdragsmisbruik te bestrijden.
Daar komt bij dat met deze bepaling (in combinatie met de preambule) wordt voldaan
aan de minimumstandaard van het BEPS-project van de OESO. Deze standaard is volgens
de deelnemers aan het BEPS-project vereist om verdragsmisbruik op een effectieve manier
te bestrijden. In dit verband is in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 ook opgenomen
dat Nederland geen nieuwe verdragen sluit als de wederpartij de minimumstandaard niet
overeen wil komen.
De leden van de fractie van de SP vragen in hoeveel verdragen de PPT nog niet is opgenomen
en of kan worden aangegeven wat de reden daarvan is, of hierover nog onderhandelingen
zullen volgen en wanneer. In reactie op de vraag van de leden van de fractie van de
SP, merkt het kabinet op dat op 21 maart 2023 het BEPS Action 6 Peer Review-rapport
is gepubliceerd, met daarin een overzicht van het Nederlandse verdragennetwerk en
de doorwerking van de PPT daarop. Uit de in dat rapport opgenomen tabel – rekening
houdend met ontwikkelingen na opstelling van het BEPS Action 6 Peer Review-rapport
– blijkt dat de PPT in 31 verdragen (respectievelijk regelingen) nog niet geldt of
dat de doorwerking nog niet formeel vaststaat. Deze verdragen zijn als volgt onder
te verdelen.
Nederland heeft verdrag aangemeld onder het MLI, het andere land heeft MLI niet ondertekend;
met de landen die tussen haakjes staan, wordt ook bilateraal onderhandeld
Nederland heeft het verdrag aangemeld onder het MLI, het andere land heeft het MLI
ook ondertekend maar nog niet geratificeerd (of nog niet de vereiste nationale procedure
afgerond (tussen haakjes))
Bilaterale onderhandelingen lopen nog of hebben nog niet geleid tot ratificatie of
(*) wetgeving
Azerbaijan
Argentinië
Aruba(*)
(Bangladesh)
Armenië
Bangladesh
Belarus
(Estland)
Brazilië
Ethiopië
Italië
Curaçao(*)1
(Moldavië)
Koeweit
Moldavië
Montenegro
Nigeria
Sint Maarten(*)
Filippijnen
Noord-Macedonië
Spanje
Sri Lanka
Tunesië
Suriname
(Suriname)
Turkije
Thailand
(Thailand)
Vietnam
Oeganda
(Oeganda)
(Zweden)
Verenigde Staten
Venezuela
Zambia
Zimbabwe
X Noot
1
Kamerstuk 36 351 (R2184).
De leden van de fractie van de SP vragen in welke verdragen geen PPT zal worden opgenomen
en welke antimisbruikbepaling daarvoor in de plaats komt. Ook vragen zij of het de
bedoeling is om in alle belastingverdragen en PPT of andere antimisbruikbepaling op
te nemen.
Het kabinet kan bevestigen dat het Nederlands verdragsbeleid om geen nieuwe verdragen
te sluiten zonder dat daarin de minimumstandaard is opgenomen. Het is de bedoeling
om in alle belastingverdragen een algemene antimisbruikbepaling op te nemen, waarbij
het kabinet – net als het merendeel van de landen die deelnemen aan het BEPS-project
– inzet op de PPT als invulling van de minimumstandaard om oneigenlijk gebruik van
een verdrag (verdragsmisbruik) te voorkomen. Het kabinet is een groot voorstander
van de opname van de PPT om verdragsmisbruik te bestrijden, omdat het een open norm betreft waarmee landen een effectief instrument hebben om diverse en veranderende
vormen van oneigenlijk gebruik van belastingverdragen te adresseren. Overigens heeft
Nederland onder het MLI gekozen om daarnaast nagenoeg alle antimisbruikmaatregelen
van het BEPS-project die niet onder de minimumstandaard vallen door te laten werken
in het Nederlandse verdragennetwerk. De daadwerkelijke doorwerking van die bepalingen
hangt vervolgens af van de instemming daarmee door de betreffende verdragspartner.
De leden van de fractie van de SP vragen bij welke belastingverdragen is besloten
om deze niet aan te passen via het MLI, maar op andere wijze. Het kabinet merkt op
dat het MLI een zeer nuttig instrument is om antimisbruikbepalingen te laten doorwerken
in verdragsrelaties, maar dat een bilaterale aanpassing (bijvoorbeeld bij lopende
onderhandelingen) ook gepast kan zijn. Bij de volgende verdragen is gekozen voor een
bilateraal traject. Dit betreft de belastingverdragen met Brazilië, Bulgarije, Duitsland,
Denemarken, Ierland, Oekraïne, Polen, Spanje en Zwitserland. Deze onderhandelingen
zijn vrijwel allemaal al succesvol afgerond, waardoor in de betreffende verdragsrelatie
de gewenste antimisbruikbepalingen gelden. Dit geldt voor de verdragsrelaties met
Bulgarije, Duitsland, Denemarken, Ierland, Oekraïne, Polen en Zwitserland. De onderhandelingen
met Brazilië zijn echter nog niet afgerond. Overigens heeft Brazilië het MLI niet
ondertekend, waardoor de MLI-route (voorlopig) geen kans van slagen heeft. Met Spanje
is een ambtelijk akkoord bereikt, waardoor ook in die verdragsrelatie doorwerking
van de gewenste antimisbruikbepalingen in zicht is.
De leden van de fracties van de SP en de Partij voor de Dieren vragen hoe vaak de
afgelopen jaren door andere landen een verzoek om informatie is gedaan in verband
met de PPT, mede om een idee te krijgen over de effectiviteit. Ook vragen zij hoe
vaak de antimisbruikbepalingen in belastingverdragen met ontwikkelingslanden inmiddels
zijn toegepast. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen of het
kabinet tevreden is over hoe de PPT in de praktijk uitwerkt of wanneer hier eventueel
meer over valt te zeggen. Zij vragen op welke wijze het gebruik van de PPT wordt geëvalueerd.
Binnen de Belastingdienst wordt niet bijgehouden hoe vaak Nederland de PPT inroept,
hoe vaak een ander land de PPT inroept in relatie tot Nederland of hoe vaak een informatieverzoek
verband houdt met het mogelijk weigeren van verdragsvoordelen op grond van de PPT.
Het kabinet begrijpt de wens om meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van antimisbruikmaatregelen.
Het aantal keer dat een PPT wordt ingeroepen is naar de mening van het kabinet echter
geen goede indicatie van de effectiviteit van deze antimisbruikbepaling. Van de PPT
als open norm gaat namelijk een sterke preventieve werking uit. Bij transacties of constructies
waarbij het aannemelijk is dat deze zijn opgezet om verdragsvoordelen te krijgen,
bestaat namelijk geen zekerheid dat het verdragsvoordeel gegeven wordt (met mogelijk
dubbele belasting tot gevolg). Doorgaans zullen belastingplichtigen naar de veronderstelling
van het kabinet een dergelijke onzekerheid willen voorkomen. Het aantal keer dat een
PPT wordt ingeroepen is in zekere zin te vergelijken met het aantal keer dat een inbraakalarm
afgaat: beide zijn geen goede indicator voor de effectiviteit. Het kabinet deelt de
wens om zoveel mogelijk inzicht te krijgen in maatregelen tegen belastingontwijking,
hoewel dit bijzonder complex is. Het kabinet blijft zich inzetten om de kwaliteit
van beschikbare relevante gegevens om belastingontwijking te kunnen meten waar mogelijk
te verbeteren en over deze gegevens richting het parlement te rapporteren in de jaarlijkse
monitoringsbrief.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de hoogte van de bronheffingen die Nederland
bereid is overeen te komen met ontwikkelingslanden en voorts naar de inzet per ontwikkelingsland.
Nederland is gezien de bijzondere positie van ontwikkelingslanden bereid hogere bronheffingen
op dividenden, renten en royalty’s overeen te komen in verdragsonderhandelingen met
deze landen. Daarbij is geen sprake van een maximumtarief dat Nederland hanteert in
relatie tot (specifieke) ontwikkelingslanden. Ieder belastingverdrag – en de daarin
opgenomen tarieven – is een resultaat van onderhandelingen waarbij verschillende factoren
meespelen, zoals de nationale wetgeving van beide landen, de bilaterale economische
betrekkingen en het fiscale verdragsbeleid van beide landen. Rekening houdend met
al deze factoren is Nederland ook bereid een hogere bronheffing te accepteren dan
een ontwikkelingsland heeft afgesproken in zijn belastingverdragen met andere met
Nederland vergelijkbare landen.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de inzet van Nederland met betrekking
tot een bronheffing op technische diensten. Nederland is geen voorstander van een
bronstaatheffing op betalingen voor technische diensten. Het VN-modelverdrag kent
in tegenstelling tot het OESO-modelverdrag een bepaling die de bronstaat een beperkt
heffingsrecht toewijst voor betalingen voor technische diensten. Deze bepaling begrenst
het heffingsrecht van de bronstaat niet op basis van de plaats waar de dienst is verricht.
De bronstaat kan daardoor ook heffen als de band tussen de bronstaat en de technische
dienst minimaal is. De bronstaatheffing wordt daarbij geheven over het bruto-inkomen
terwijl de verrekening in de woonstaat op grond van het netto-inkomen wordt verleend.
Dit kan tot gevolg hebben dat de bronstaatheffing niet (volledig) kan worden verrekend,
waardoor dubbele belasting ontstaat en de heffing mogelijk wordt afgewenteld op de
genieter van de diensten, hetgeen een belemmering vormt voor buitenlandse investeringen.
Nederland is desalniettemin bereid een bronstaatheffing op betalingen voor technische
diensten toe te staan in de relatie met de armste groep ontwikkelingslanden die het
meest kwetsbaar zijn, onder de voorwaarde dat de diensten zijn verricht in de bronstaat.
Sinds de publicatie van de NFV 2020 is met verschillende ontwikkelingslanden onderhandeld
en heeft Nederland een dergelijke bepaling ook voorgesteld. In enkele gevallen is
het lastig gebleken om een totaalcompromis te bereiken, met name omdat sommige van
deze landen veel belang hechten aan de opname van een bepaling die een beperkt heffingsrecht
toewijst aan de bronstaat voor betalingen voor technische diensten zelfs wanneer de
diensten niet zijn verricht in de bronstaat. In een specifiek geval is het daarom
denkbaar dat voor de armste groep ontwikkelingslanden in het kader van een totaalcompromis
voor een vastgelegde beperkte periode toch een dergelijke bronstaatheffing op technische
diensten wordt toegestaan (zonder de eis dat de technische diensten zijn verricht
in het desbetreffende ontwikkelingsland). Bijvoorbeeld wanneer een ontwikkelingsland
te maken heeft met een groot gebrek aan alternatieve bronnen voor belastingheffing.
Hiermee kan Nederland tijdelijk tegemoetgekomen aan de wensen van ontwikkelingslanden,
waarmee de kans op het overeenkomen van een belastingverdrag met deze landen groter
wordt.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren stellen dat belastingverdragen
met ontwikkelingslanden zoals Mozambique met verlaagde bronbelastingtarieven schadelijk
zijn voor deze landen. Een belastingverdrag gesloten langs de lijnen van de NFV 2020
bevordert de economische relatie door het wegnemen van dubbele belasting en voorkomt
daarbij belastingontwijking en -ontduiking. Daarnaast versterkt een belastingverdrag
de administratieve samenwerking door de opname van effectieve geschilbeslechting en
van een basis voor uitwisseling van informatie en wederzijdse bijstand tussen belastingadministraties.
Naar verwachting is een belastingverdrag met Nederland daarom positief voor ontwikkelingslanden.
Onder verwijzing naar de beantwoording van de vraag van de leden van de fractie van
D66 over belemmeringen in belastingverdragen voor hogere bronheffingen, kan het opnemen
van een bronheffing voor bepaald bruto-inkomen resulteren in dubbele belastingheffing,
hetgeen een belastingverdrag ten doel heeft te voorkomen. Omdat dubbele belastingheffing
een belemmering kan zijn voor investeringen of het ontplooien van activiteiten over
de grens, willen zowel ontwikkelingslanden als Nederland juist belastingverdragen
sluiten en daarmee afspraken maken over de verdeling van heffingsrechten. Dat geldt
ook voor Mozambique (waarmee op dit moment nog geen belastingverdrag van toepassing
is).
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen op de motie van het lid
Van Raan en vragen of meer inzicht kan worden verkregen in de geldstromen als gevolg
van fiscale constructies uit ontwikkelingslanden via of naar Nederland. De motie Van
Raan is afgedaan in de Kamerbrief van 25 november jongstleden over de herziening van
het actieplan beleidscoherentie (Kamerstuk 36 180, nr. 29). In deze brief wordt aangegeven dat het toevoegen van een indicator aan de Monitor
Brede Welvaart & de SDG’s om meer inzicht te krijgen in de genoemde geldstromen, door
technische beperkingen en beschikbaarheid van gegevens niet mogelijk is. De Kamer
zal wel jaarlijks geïnformeerd worden in de kamerbrief «Monitoring van de effecten
van de aanpak belastingontwijking» over rente-, royalty- en dividendstromen vanuit
ontwikkelingslanden naar Nederland en vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties.
In de monitoringsbrief uit 2022 zijn cijfers opgenomen over de uitgaande en inkomende
inkomensstromen, met daarbij ook een afsplitsing naar ontwikkelingslanden, alsmede
laagbelastende jurisdicties, opkomende markten, en een aantal andere afsplitsingen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen met welke van de ontwikkelingslanden
die deel uitmaken van het zogeheten «23-ontwikkelingslandenproject» daadwerkelijk
een antimisbruikbepaling in het belastingverdrag is opgenomen of hierover overeenstemming
is bereikt. Voorts vragen deze leden en de leden van de fractie van de SP of er ontwikkelingslanden
zijn die geen antimisbruikbepaling willen in het belastingverdrag.
Zoals aangegeven in mijn brief van 21 februari, heeft Nederland met 19 van de 23 ontwikkelingslanden
die Nederland heeft benaderd om antimisbruikbepalingen in het belastingverdrag op
te nemen een belastingverdrag dat in werking is. Met 14 van deze 19 landen is er (bilateraal
dan wel via het MLI) overeenstemming over opname van antimisbruikbepalingen in het
verdrag. In aanvulling daarop is ambtelijk akkoord bereikt over een belastingverdrag
met Kirgizië (geen bestaand verdrag). In dit verdrag is ook overeenstemming bereikt
over het opnemen van antimisbruikbepalingen.
Er zijn geen ontwikkelingslanden die expliciet hebben aangegeven geen antimisbruikbepaling
in het verdrag te willen accepteren. Op het aanbod van Nederland om antimisbruikbepalingen
in het belastingverdrag op te nemen komt echter van een aantal ontwikkelingslanden
weinig respons. Nederland blijft aandacht vragen voor het opnemen van een antimisbruikbepaling
in de belastingverdragen in de contacten met ontwikkelingslanden waarmee dit nog niet
is gelukt.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen of de Staatssecretaris
van mening is dat alle belastingverdragen minstens een PPT-antimisbruikmaatregel moeten
bevatten. Ik ben inderdaad van mening dat dat het geval zou moeten zijn. Een PPT-antimisbruikmaatregel
is onderdeel van de minimumstandaard tegen verdragsmisbruik. Nederland zal alleen
een nieuw verdrag of een verdragswijziging overeenkomen als voldaan is aan de minimumstandaard.
Daarnaast vragen deze leden of de Staatssecretaris vindt dat voor het toevoegen van
een antimisbruikmaatregel het hele belastingverdrag moet worden heronderhandeld of
dat ook alleen de antimisbruikmaatregel kan worden toegevoegd, terwijl de rest van
het verdrag ongewijzigd blijft. De inzet van Nederland verschilt per verdragsonderhandeling.
Over het algemeen zal Nederland er in onderhandelingen naar streven om zoveel mogelijk
wijzigingen in een bestaand belastingverdrag aan te brengen als wenselijk en haalbaar
is. In geval het alleen mogelijk zou zijn om een antimisbruikmaatregel toe te voegen,
is dat op zichzelf geen reden om die verdragswijziging niet overeen te komen. Verder
kan worden opgemerkt dat Nederland vrijwel het gehele verdragennetwerk heeft aangemeld
onder het MLI, waarmee antimisbruikbepalingen in de betreffende verdragsrelatie kunnen
doorwerken zonder dat het verdrag op andere punten wordt gewijzigd.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen of er volgend op het overeenkomen
van een belastingverdrag plannen zijn om aan capaciteitsopbouw te werken in Mozambique
en Oeganda. Nederland werkt met zowel bilaterale als multilaterale partners samen
aan capaciteitsopbouw in een groot aantal ontwikkelingslanden. Deze inzet is altijd
vraaggericht en niet afhankelijk van het al dan niet afsluiten van een belastingverdrag.
Indien er vragen opkomen naar aanleiding van afgesloten verdragen staat Nederland
hiervoor open. Momenteel voeren onder andere de Wereldbank, de OESO en IBFD deels
met Nederlandse financiering activiteiten uit in Mozambique en Oeganda.
Deze leden vragen in hoeverre bij het afsluiten van belastingverdragen rekening wordt
gehouden met schadelijke belastingregimes in andere landen. Nederland vindt het niet
passend om onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag aan te gaan met landen
die op deze EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties zijn opgenomen. Landen kunnen
onder meer op deze lijst worden opgenomen indien zij schadelijke preferentiële belastingmaatregelen
hebben of offshore-constructies of -regelingen faciliteren die gericht zijn op winst
zonder enige reële economische activiteit.
Deze leden vragen of Nederland andere landen aanspreekt op het mogelijk maken van
«tax holidays». Nederland respecteert de belastingsoevereiniteit van andere landen.
Dat neemt niet weg dat een «tax holiday» in een ander land kan leiden tot belastingheffing
in Nederland op grond van de Controlled Foreign Company maatregel in de Wet Vpb 1969
of vanaf 31 december 2023 bijheffing op grond van de Wet minimumbelasting 2024.
De leden van de Partij van de Dieren vragen hoe het beleid ten aanzien van onderhandelingen
over belastingverdragen met ontwikkelingslanden concreet is veranderd sinds de NFV
2020. Voorts vragen deze leden in hoeverre Nederland bereid is om op verzoek van ontwikkelingslanden
bepalingen uit het VN-modelverdrag op te nemen in een belastingverdrag en of het beleid
op dit punt is gewijzigd.
Nederland sluit in beginsel aan bij de verdeling van heffingsrechten zoals die wordt
voorgesteld in het OESO-modelverdrag. Een van de redenen hiervoor is dat het OESO-modelverdrag
effectiever is in het voorkomen van dubbele belasting dan het VN-modelverdrag. Daarbij
is Nederland het in de basis niet eens met de wijze waarop bepaalde heffingsrechten
in het VN-modelverdrag worden verdeeld.
Zoals in de NFV 2011 is opgenomen, is Nederland desalniettemin al langer bereid tijdens
verdragsonderhandelingen met ontwikkelingslanden onderdelen van het VN-modelverdrag
te accepteren. Het VN-modelverdrag is bedoeld voor fiscale relaties tussen ontwikkelde
landen en ontwikkelingslanden en volgt in grote lijnen het OESO-modelverdrag, maar
voorziet meer dan het OESO-modelverdrag in toewijzing van (verdergaande) heffingsrechten
aan de bronstaat. In de NFV 2020 is aan het beleid dat omschreven wordt in de NFV
2011 nader invulling gegeven. Zo is onder andere expliciet de bereidheid opgenomen
om onder voorwaarden een zogenoemde diensten-vaste-inrichting conform het VN-modelverdrag
overeen te komen en hogere bronheffingen op dividenden, renten en royalty’s.
De leden van Fractie van de Partij van de Dieren vragen wat hoe wordt omgegaan met
de constatering van de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB)
dat Buitenlandse Zaken weinig wordt betrokken bij het beleid ten aanzien van belastingverdragen
en of er initiatieven zijn genomen om hier verbetering in aan te brengen. Naar aanleiding
van de evaluatie van de IOB naar ondersteuning van belastingheffing in ontwikkelingslanden
zijn er nieuwe werkafspraken gemaakt tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken
en Financiën. Buitenlandse Zaken (specifiek Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
wordt bij onderhandelingen met ontwikkelingslanden voorafgaand aan een onderhandelingsronde
geconsulteerd en na afloop op de hoogte gebracht van de uitkomst. Daarnaast wordt
Buitenlandse Zaken nauw betrokken bij de voorbereiding van vergaderingen van het Inclusive
Framework (IF). Het IF is een belangrijk orgaan waarin wereldwijde afspraken worden
gemaakt over het internationale belastingsysteem. Deze afspraken zijn ook relevant
voor ontwikkelingslanden. Dit vraagt een coherente Nederlandse inbreng, waarbij het
belang van ontwikkelingslanden binnen het internationale belastingsysteem op een goede
manier wordt meegewogen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier