Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 435 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met Miljoenennota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 3 oktober 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 25 september 2023 voorgelegd aan de Ministers van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Bij brief van
2 oktober 2023 zijn ze door de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor
Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Vraag 1
Hoeveel houdt een leraar met jonge kinderen over aan een extra dag werken als het
maximum uurtarief wordt verhoogd tot het gemiddelde uurtarief?
Antwoord 1
In de bijlage bij de Kamerbrief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
over de aanpak van voltijdswerken (zie Kamerbrief over aanpak voltijds- en meerurenbonus in primair onderwijs | Kamerstuk
| Rijksoverheid.nl) is uitgewerkt wat een leerkracht in verschillende situaties overhoudt aan een dag
extra werken op basis van de situatie in 2023.
Tabel 1: tabel uit Kamerbrief
Bruto huishoudinkomen
Aantal kinderen op opvang
Marginale druk
Extra netto inkomen
Kosten extra ko
Extra netto inkomen bij extra ko
€ 125.000
2 dagopvang
61,6%
€ 4.933
€ 3.764
€ 1.170
€ 125.000
2 bso
56,9%
€ 5.539
€ 1.783
€ 3.756
€ 125.000
1 dagopvang 1 bso
60,8%
€ 5.045
€ 3.363
€ 1.682
€ 85.000
2 dagopvang
69,3%
€ 3.953
€ 2.255
€ 1.698
€ 85.000
2 bso
63,9%
€ 4.646
€ 1.068
€ 3.578
€ 85.000
1 dagopvang 1 bso
68,2%
€ 4.088
€ 2.000
€ 2.088
Als de maximum uurprijs in deze voorbeelden gelijkgezet wordt aan de gemiddelde uurprijs,
ontvangen deze huishoudens meer kinderopvangtoeslag. Tabel 2 bevat de nieuwe uitkomsten
en tabel 3 de verschillen.
Tabel 2: bij verhogen maximum uurprijs naar gemiddelde uurprijs
Bruto huishoudinkomen
Aantal kinderen op opvang
Marginale druk
Extra netto inkomen
Kosten extra ko
Extra netto inkomen bij extra ko
€ 125.000
2 dagopvang
61,5%
€ 4.948
€ 3.846
€ 1.102
€ 125.000
2 bso
56,7%
€ 5.564
€ 1.924
€ 3.640
€ 125.000
1 dagopvang 1 bso
60,6%
€ 5.062
€ 3.485
€ 1.577
€ 85.000
2 dagopvang
69,1%
€ 3.970
€ 2.357
€ 1.613
€ 85.000
2 bso
63,6%
€ 4.675
€ 1.244
€ 3.431
€ 85.000
1 dagopvang 1 bso
68,1%
€ 4.108
€ 2.145
€ 1.963
Tabel 3: Verschillen bij verhoging maximum uurprijs naar gemiddelde uurprijs
Bruto huishoudinkomen
Aantal kinderen op opvang
Marginale druk
Extra netto inkomen
Kosten extra ko
Extra netto inkomen bij extra ko
€ 125.000
2 dagopvang
0,1%
– € 15
– € 82
€ 68
€ 125.000
2 bso
0,2%
– € 25
– € 141
€ 116
€ 125.000
1 dagopvang 1 bso
0,2%
– € 17
– € 122
€ 105
€ 85.000
2 dagopvang
0,2%
– € 17
– € 102
€ 85
€ 85.000
2 bso
0,3%
– € 29
– € 176
€ 147
€ 85.000
1 dagopvang 1 bso
0,1%
– € 20
– € 145
€ 125
Door de verhoging van de maximum uurprijs neemt de marginale druk licht toe (zie tabel
3). Dat komt doordat het huishouden over een hoger bedrag kinderopvangtoeslag ontvangt,
maar daarmee ook over een hoger bedrag kinderopvangtoeslag verliest als het inkomen
stijgt. Het extra netto inkomen van een dag extra werken en gelijk blijvend aantal
uren kinderopvang ligt hierdoor circa € 15 tot € 30 lager. Kosten van een extra dag
kinderopvang dalen bij de hogere maximum uurprijs ook. De daling ligt tussen € 82
en € 176. Een dag extra werken waarbij ook een extra dag kinderopvang wordt afgenomen
levert daarom tussen € 68 en € 147 meer extra inkomen op.
Vraag 2
Hoeveel ouders hebben in 2022 een terugvordering ontvangen voor ontvangen kinderopvangtoeslag?
Antwoord 2
Dienst Toeslagen werkt momenteel aan het proces van de definitieve toekenning van
de toeslagen over toeslagjaar 2022, waarover regulier wordt gerapporteerd. Dit zogenaamde
DT-proces is nog niet ver genoeg gevorderd om iets te kunnen zeggen over het aantal
terugvorderingen over 2022. Het DT-proces voor het toeslagjaar 2021 is inmiddels voor
94,3% voltooid (stand van zaken in augustus 2023). Over dat jaar hebben tot nu toe
171.891 burgers teveel voorschot ontvangen, op een totaal van 696.674 aanvragers.
Vanwege de doelmatigheidsgrens in de Awir (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)
worden deze pas daadwerkelijk teruggevorderd als het teveel ontvangen voorschot meer
bedraagt dan € 106,–. Ruim 55.000 burgers hebben een afwijking beneden deze grens.
Dit betekent dat bij circa 117.000 burgers een deel van het voorschot wordt teruggevorderd
na definitieve toekenning. Daarvan betreft het in 18.789 gevallen een hoge terugvordering
van meer dan € 1.000,–. Het is belangrijk om te weten dat deze cijfers nog kunnen
veranderen bij de voltooiing van het restant van het DT-proces.
Daarnaast ontstaan ook in de fase van voorlopige toekenning, gedurende het toeslagjaar,
terugvorderingen onder burgers. Het gaat hier bijvoorbeeld om burgers die gedurende
het toeslagjaar de kinderopvang stoppen, maar waarvoor het voorschot voor de eerstvolgende
maand inmiddels al onderweg is. Of waar naar aanleiding van een (inkomens)wijziging
door de burger blijkt dat er reeds teveel aan voorschot is ontvangen ten opzichte
van het jaarrecht, waardoor de verlaging van het recht niet meer met de komende voorschotten
kan worden verrekend en de burger dit deel moet terugbetalen. Ook kan blijken dat
burgers niet (meer) voldoen aan alle voorwaarden van kinderopvangtoeslag. Tegelijkertijd
is de situatie van deze burgers nog aan verdere verandering onderhevig, bijvoorbeeld
door een toeslag opnieuw aan te vragen of vanwege een (nieuwe) inkomenswijziging.
Cijfers over terugvordering in deze fase zijn daarom moeilijk te interpreteren en
schetsen op onderdelen een vertekend beeld. Vandaar dat regulier over de terugvorderingen
in de fase van DT wordt gerapporteerd.
Vraag 3
Hoeveel docenten werkten in 2022 ook op de buitenschoolse opvang? Hoeveel waren dat
er in de jaren daarvoor?
Antwoord 3
Er zijn algemene cijfers beschikbaar over kinderopvangmedewerkers in combinatiebanen.
In 2022 had 16,3% van de medewerkers in de kinderopvang een combinatiebaan. Een combinatiebaan
betekent het combineren van functies binnen of buiten de kinderopvang. Dit percentage
was in 2019 14,3% van de medewerkers, in 2020 15,9% en in 2021 16,9%.
De meest voorkomende combinatiebaan is het combineren van meerdere banen binnen de
kinderopvang, dit gebeurde in 2022 in 17,6% van de gevallen. Een combinatie van een
baan in de kinderopvang met een baan in de detailhandel food en non-food betreft respectievelijk
12,7% en 9%. Een baan in de sector Zorg en welzijn is goed voor 12% van de combinatiebanen
en de combinatie met onderwijs (alle vormen) voor 9,2% van de combinatiebanen. In
deze percentages zijn tussen 2018 en 2022 geen grote veranderingen zichtbaar.1
Vraag 4
Hoeveel pedagogisch medewerkers van de buitenschoolse opvang werkten in 2022 ook (als
onderwijsassistent) in het onderwijs? Hoeveel waren dat er in de jaren daarvoor?
Antwoord 4
Er zijn geen specifieke cijfers bekend over hoeveel pedagogisch medewerkers van de
buitenschoolse opvang ook in het onderwijs (als onderwijsassistent) werken. Wel komt
uit het onderzoek van Kinderopvang werkt! naar voren dat van de pedagogisch medewerkers
met een combinatiebaan 9,2% een functie in het onderwijs heeft.
Vraag 5
Hoeveel mensen werkten in 2022 wel in de kinderopvang, maar niet direct met kinderen?
Hoe verhoudt zich dat tot het aantal pedagogisch medewerkers en met dezelfde aantallen
in het basisonderwijs?
Antwoord 5
Onderstaande tabel 1 toont de aantallen werknemers per functie in de kinderopvang
in 2021. Dit is het meest recente jaar waarover het Ministerie van SZW over deze cijfers
beschikt. In de functies pedagogisch beleidsmedewerker/coach, pedagogisch coach en
pedagogisch medewerker werken de werknemers direct met kinderen. Ook de groepshulp
kan volgens de functieomschrijving in de cao Kinderopvang contact hebben met kinderen.
In de overige functies naar alle waarschijnlijkheid niet, of alleen bij uitzondering.
In totaal werkten er in 2021 dus 15.430 mensen wel in de kinderopvang, maar niet direct
met kinderen. Dat is 13,8% van het totaal aantal werknemers in de sector in 2021.
Voor wat betreft het primair onderwijs is de inschatting dat in 2022 9% van het personeel
niet direct met kinderen werkt, zoals management en beheer/administratie.2
Tabel 1 – Aantal werknemers per functie in de kinderopvang in 2021 (bron van de in
de tabel genoemde cijfers: PFZW (Pensioenfonds Zorg en Welzijn)).
Functieomschrijving
2021
Administratief medewerker
1.390
Assistent leidinggevende
1.960
Beleids- of stafmedewerker
1.950
Bemiddelingsmedewerker gastouderbureau
300
Financieel-administratief medewerker
380
Groepshulp
1.000
Huishoudelijk medewerker
2.090
Leidinggevende
4.870
Medewerker planning
850
Medewerker technische dienst
610
Pedagogisch beleidsmedewerker/coach
670
Pedagogisch coach
1.170
Pedagogisch medewerker
93.500
Praktijkopleider
370
Relatiebeheerder
110
Secretaresse
230
Systeembeheerder
160
Telefonist/receptionist
160
Totaal
111.770
Vraag 6
Binnen welke termijn kan realisatie van de stelselherziening in de kinderopvang worden
gerealiseerd als er geen drie jaar nodig is omdat de arbeidseis wordt losgelaten?
Antwoord 6
In de impactanalyse op het concept stelselontwerp van de bij de herziening van het
kinderopvangstelsel betrokken uitvoerders worden verschillende activiteiten benoemd
die op het kritieke tijdpad (kunnen) liggen voor realisatie. Parallel aan het wetgevingstraject
wordt gerekend met (minimaal) 1,5 jaar werkzaamheden voor onder andere ontwerp uitvoering
en voorbereiding Europese aanbestedingen. Daarna dienen de ICT-voorzieningen te worden
gerealiseerd. Het gaat daarbij enerzijds om de realisatie van (ICT-)voorzieningen
voor onder andere interactie met ouders en voor het vaststellen van recht op vergoeding
VKO. Anderzijds voor de ontwikkeling van een geautomatiseerd systeem voor koppelingen
met softwarepakketten die gebruikt worden in de kinderopvangsector en voor toezicht
en handhaving. Het loslaten van de arbeidseis zorgt voor een eenvoudiger stelselontwerp
en structureel minder uitvoeringskosten, maar de voor het tijdspad cruciale activiteiten
zoals benoemd in de impactanalyse blijven bestaan, waardoor de tijdswinst waarschijnlijk
beperkt is.
Vraag 7
Hoeveel mensen hebben wel kinderen maar werken niet?
Antwoord 7
Met de kwartaalrapportages kinderopvang informeert het kabinet uw Kamer periodiek
over de netto-arbeidsparticipatie van verschillende groepen ouders, aan de hand van
data van het CBS. Voor 2022 zijn de gemiddelde cijfers als onderstaand.
Totale bevolking (x1.000)
Totale beroepsbevolking (x1.000)
Werkzame beroepsbevolking (x1.000)
Werkloze beroepsbevolking (x1.000)
Moeders (lid van ouderpaar)
1.950
1.647
1.611
36
Alleenstaande moeders
333
243
235
8
Moeders met jonge kinderen (0–11)
1.274
1.066
1.038
27
Vaders (lid van ouderpaar)
1.908
1.786
1.767
20
Alleenstaande vaders
105
91
88
2
Vaders met jonge kinderen (0–11)
1.150
1.098
1.085
14
Vraag 8
Hoeveel kinderen hebben ouders die niet werken?
Antwoord 8
Deze gegevens zijn niet beschikbaar. Het is wel bekend hoeveel ouders niet werken
(zie het antwoord op vraag 7).
Vraag 9
Hoeveel pedagogisch medewerkers willen meer uren werken maar kunnen dat niet binnen
de kinderopvang waar zij werken?
Antwoord 9
Uit een onderzoek van Kinderopvang werkt! blijkt dat bijna 80% van de ondervraagde
organisaties initiatieven heeft ondernomen om medewerkers meer te laten werken, waarbij
in 56% van de gevallen dit is gelukt. Aan kinderopvangorganisaties die aangaven dat
het aantal gewerkte uren niet was toegenomen, is gevraagd waarom hun initiatief niet
heeft geresulteerd in een hogere contractomvang. Daarbij was er in 13% van de gevallen
binnen de organisatie geen mogelijkheid om extra uren te werken.3
Het deeltijdfactorproject van Kinderopvang werkt! met Stichting Het Potentieel Pakken
laat zien dat 20% van de medewerkers in de dagopvang meer uren wil werken en in de
bso zelfs 33%. Maar ook blijkt dat er soms belemmerende aannames spelen over meer
uren werken bij medewerkers en organisaties, bijvoorbeeld over de mogelijkheden tot
een paar uur meer werken of flexibiliteit.4
Het kan daarbij helpen om wensen rondom contracturen een vast onderdeel te maken van
het gesprek tussen werkgever en werknemer, wat niet altijd het geval is.
Met de routekaart van Kinderopvang werkt! en Stichting Het Potentieel Pakken kunnen
organisaties het goede gesprek aangaan met de medewerkers om de belemmeringen en kansen
voor contractuitbreidingen samen in kaart te brengen.
Vraag 10
Hoeveel pedagogisch medewerkers willen meer uren werken maar zouden daarvoor als onderwijsassistent
in het basisonderwijs aan de slag moeten? Hoeveel van hen hebben hiervoor de juiste
kwalificaties?
Antwoord 10
Het verschilt per individuele medewerker waarom zij meer uren willen werken, maar
een contractuitbreiding toch niet van de grond komt. Het is daarom niet mogelijk om
te berekenen voor hoeveel medewerkers een combinatiebaan met het basisonderwijs de
enige mogelijkheid is om meer uren te werken. Met een diploma tot onderwijsassistent
kan iemand ook aan de slag in de kinderopvang. Andersom geldt dat iemand met een diploma
tot pedagogisch medewerker ook als onderwijsassistent kan werken.
Vraag 11
Hoeveel ouders zijn vrij op woensdagen? Hoeveel van hen zijn moeder?
Antwoord 11
Dit is onbekend.
Vraag 12
Hoeveel ouders zijn vrij op dinsdagen? Hoeveel van hen zijn moeder?
Antwoord 12
Dit is onbekend.
Vraag 13
Hoeveel meer ouders in Zeeuws-Vlaanderen zijn er gaan werken sinds de invoering van
bijna-gratis-kinderopvang daar? Hoeveel ouders zijn er meer uren gaan werken?
Antwoord 13
In 2022 is de proef met (bijna) gratis opvang op een aantal locaties in Zeeuws-Vlaanderen
gestart. De organisaties geven aan dat het aantal deelnemende kinderen is gestegen.
De Hogeschool Zeeland doet onderzoek naar de effecten, waarbij tevens wordt gekeken
naar effecten op arbeidsparticipatie. Het is nog onduidelijk wanneer de onderzoeksresultaten
door de Hogeschool Zeeland gepubliceerd zullen worden.
Vraag 14
Hoeveel kinderen in achterstandssituaties gingen er naar de kinderopvang in 2022?
Hoe verhoudt dat percentage zich tot het totaal aantal kinderen?
Antwoord 14
Voor beantwoording van deze vraag zijn enkel cijfers uit 2021 beschikbaar. In 2021
gingen 230.000 peuters (van 2,5 tot 4 jaar) naar een voorschoolse voorziening. Dit
is 89% van alle peuters (257.800)5.
Hiervan gingen circa 50.000 peuters naar de voorschoolse educatie, een speciaal programma
op de kinderopvang om de ontwikkeling van peuters extra te stimuleren. Dat is ruim
19% van het totale aantal peuters van 2,5 tot 4 jaar.
Vraag 15
Klopt het dat het loslaten van de arbeidseis niet leidt tot een prijsopdrijvend effect
als het gepaard gaat met een prijsplafond of een andere vorm van tariefregulering
waardoor de prijzen niet (verder) kunnen stijgen dan bijvoorbeeld de inflatie?
Antwoord 15
Het klopt dat het loslaten van de arbeidseis leidt tot extra vraag. In een markt van
schaarste – de situatie waar we nu in zitten – kan dat een prijsopdrijvend effect
hebben. Een prijsplafond of andere vormen van tariefregulering kan dat effect voorkomen.
Tariefregulering is één van de maatregelen die verkend wordt om het risico op prijsstijgingen
en de daarmee samenhangende verdringingsrisico’s te verkleinen bij extra vraagstimulering
in de kinderopvang. Tegelijkertijd is tariefregulering een complexe maatregel met
een aantal potentiële nadelen. Bij een te laag vastgestelde prijs, kan dit een negatief
effect hebben op het aanbod omdat instellingen minder financiële ruimte hebben om
te investeren. Ook kunnen er nadelige gevolgen zijn voor investeringen in kwaliteit
als instellingen niet langer alle kosten kunnen doorberekenen aan klanten. In hoeverre
deze effecten optreden hangt echter sterk af van de vormgeving en hoogte van het tariefplafond.
Bij een te generiek of te hoog plafond draagt dit instrument in mindere mate bij aan
het doel om de toegankelijkheid voor met name lage inkomens te vergroten. Dit najaar
wordt een aantal onderzoeken, waaronder een kostprijsonderzoek, uitgezet om een aantal
vraagstukken verder te verkennen. Het onderzoek zal Europees aanbesteed moeten worden
wat een relatief lange doorlooptijd kent. Ook zal eerst een kostprijsmodel worden
vormgegeven wat vervolgens bij een groot aantal kinderopvanginstellingen zal worden
uitgevraagd. De verwachting is daarmee dat het ongeveer anderhalf jaar zal duren voordat
de onderzoeken zijn afgerond. De uitkomsten van deze onderzoeken helpen een nieuw
kabinet met de afweging of tariefregulering een wenselijke en uitvoerbare optie is.
Vraag 16
Hoeveel pedagogisch medewerkers zijn zelf jonge ouder en wat zijn naar verwachting
de gevolgen van bijna-gratis kinderopvang voor hun persoonlijke situatie, inkomen
en het aantal uur dat zij werken?
Antwoord 16
Er zijn enkel cijfers bekend over de leeftijdscategorieën van medewerkers in de kinderopvang.
Het is niet bekend hoeveel medewerkers al dan niet kinderen hebben van 0–12 jaar.
Wat de gevolgen zouden zijn van bijna-gratis kinderopvang hangt daarnaast met veel
verschillende (individuele) factoren samen. Daarom kan hier geen algemene berekening
worden gemaakt wat de gevolgen voor bijna-gratis kinderopvang zijn voor pedagogisch
medewerkers.
Vraag 17
Hoeveel dagen sinds het aftreden van het kabinet Rutte-III zijn er verstreken zonder
dat de kinderopvangtoeslag is afgeschaft? Hoeveel ouders hebben sindsdien een terugvordering
van de kinderopvangtoeslag ontvangen en hoeveel van hen hebben daar bezwaar tegen
gemaakt?
Antwoord 17
Het kabinet Rutte-III bood op 15 januari 2021 zijn ontslag aan. Sindsdien zijn 990
dagen verstreken (op het moment van schrijven).
Over het toeslagjaar 2023 zijn nog geen cijfers bekend ten aanzien van de terugvorderingen.
Dienst Toeslagen werkt momenteel aan het proces van de definitieve toekenning van
de toeslagen over toeslagjaar 2022, waarover regulier wordt gerapporteerd. Dit zogenaamde
DT-proces is nog niet ver genoeg gevorderd om iets te kunnen zeggen over het aantal
terugvorderingen over 2022. Het DT-proces voor het toeslagjaar 2021 is inmiddels voor
94,3% voltooid (stand van zaken in augustus 2023). Over dat jaar hebben tot nu toe
171.891 burgers teveel voorschot ontvangen, op een totaal van 696.674 aanvragers.
Vanwege de doelmatigheidsgrens in de Awir worden deze pas daadwerkelijk teruggevorderd
als het teveel ontvangen voorschot meer bedraagt dan € 106,–. Ruim 55.000 burgers
hebben een afwijking beneden deze grens. Dit betekent dat bij circa 117.000 burgers
een deel van het voorschot wordt teruggevorderd na definitieve toekenning.
Daarvan betreft het in 18.789 gevallen een hoge terugvordering van meer dan € 1.000,–.
Het is belangrijk om te weten dat deze cijfers nog kunnen veranderen bij de voltooiing
van het restant van het DT-proces.
Daarnaast ontstaan ook in de fase van voorlopige toekenning, gedurende het toeslagjaar,
terugvorderingen onder burgers. Het gaat hier bijvoorbeeld om burgers die gedurende
het toeslagjaar de kinderopvang stoppen, maar waarvoor het voorschot voor de eerstvolgende
maand inmiddels al onderweg is. Of waar naar aanleiding van een (inkomens)wijziging
door de burger blijkt dat er reeds teveel aan voorschot is ontvangen ten opzichte
van het jaarrecht, waardoor de verlaging van het recht niet meer met de komende voorschotten
kan worden verrekend en de burger dit deel moet terugbetalen. Ook kan blijken dat
burgers niet (meer) voldoen aan alle voorwaarden van kinderopvangtoeslag. Tegelijkertijd
is de situatie van deze burgers nog aan verdere verandering onderhevig, bijvoorbeeld
door een toeslag opnieuw aan te vragen of vanwege een (nieuwe) inkomenswijziging.
Cijfers over terugvordering in deze fase zijn daarom moeilijk te interpreteren en
schetsen op onderdelen een vertekend beeld. Vandaar dat regulier over de terugvorderingen
in de fase van DT wordt gerapporteerd.
Ten aanzien van het aantal bezwaren in de periode vanaf 10 januari 2022 is het niet
mogelijk op deze korte termijn met exacte en gespecificeerde cijfers te komen. Het
aantal bezwaren is geen onderdeel van de reguliere rapportages. In 2022 kwamen in
totaal 5.473 bezwaren binnen en in het lopende jaar 2023 zijn dat er over de eerste
acht maanden 1.875. Het totaal aantal bezwaren in kalenderjaar 2023 zal dus nog stijgen.
Daarbij moet worden aangetekend dat het hier het aantal bezwaren per kalenderjaar
betreft en deze bezwaren dus veelal over de definitieve beschikking van een jaar eerder
gaan en in gevallen ook over nog vroegere jaren kunnen gaan. Het betreft ook niet
enkel bezwaren tegen een terugvordering, maar in enkele gevallen ook tegen een nabetaling
of een beschikking zonder afwijking.
Vraag 18
Hoeveel pedagogisch medewerkers zijn er in 2021 gestart? Hoeveel waren dat er in de
jaren daarvoor en in 2022? Wat is dan het effect van de maatregelen om de personeelskrapte
te verminderen geweest?
Antwoord 18
In 2021 begonnen 26.000 werknemers aan een nieuwe baan in de kinderopvang. In de drie
jaar hiervoor schommelde dit aantal tussen de 23.000 en 27.000. In 2022 begonnen 33.000
werknemers aan een nieuwe baan in de kinderopvang6.
Er kan niet worden vastgesteld welk effect de maatregelen om de personeelskrapte in
de kinderopvang te verminderen hebben gehad op de stijging van het aantal nieuwe werknemers.
Vraag 19
Welk deel van de pedagogisch medewerkers heeft mee kunnen praten over de nieuwe collectieve
arbeidsovereenkomst (cao) van de kinderopvangsector omdat zij lid zijn van een vakbond?
Hoeveel medewerkers hebben niet mee kunnen praten omdat zij geen lid zijn van een
vakbond en hoe is hun stem, bijvoorbeeld over het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie
en geen extra verlof voor oudere medewerkers zoals in de cao van het voortgezet onderwijs,
gehoord aan de cao-tafel?
Antwoord 19
Het is aan cao-partijen om te zorgen dat zij wensen van alle werkgevers en werknemers
uit de sector meenemen in hun cao-onderhandelingen. De werknemersorganisaties die
partij zijn bij de cao Kinderopvang zijn FNV en CNV. Via verschillende kanalen kunnen
zij signalen uit de sector ophalen. Zo heeft FNV de ledenraadpleging opengesteld voor
alle werknemers, dus via die route hebben ook niet-leden mee kunnen praten. Pedagogisch
medewerkers die lid zijn van deze vakbonden hebben kunnen stemmen over het onderhandelingsakkoord
van de nieuwe cao. In de ledenraadpleging van CNV voor de nieuwe cao heeft ruim 93%
hiermee ingestemd7.
Hoeveel pedagogisch medewerkers lid zijn van FNV en CNV, is niet bekend. Uit de Nationale
Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO blijkt dat in 2022 21,8% van de mensen uit de
categorie «zorg en welzijn beroepen» aangeeft lid te zijn van een vakbond.
Vraag 20
Hoeveel pedagogisch medewerkers zijn uit dienst getreden en als zelfstandige teruggekeerd
in 2022? Hoeveel zijn dit er in totaal?
Antwoord 20
Zoals genoemd in de Kamerbrief Voortgang aanpak personeelstekort in de kinderopvang
van april 20238, laten registraties bij de Kamer van Koophandel (KvK) zien dat het aantal zzp’ers
in de kinderopvang in 2022 met ongeveer 22,5 procent is toegenomen, van 11.134 in
het eerste kwartaal van 2022 naar 13.643 in het eerste kwartaal van 2023.
Tegelijkertijd zijn er signalen dat een toenemend aantal zzp’ers weer terugkeert in
loondienst, vanwege de groei van het aantal zzp’ers en de daarmee gepaard gaande daling
van het gevraagde tarief. Uit de cijfers van de KvK blijkt ook dat de groei afvlakt.
Zo is het aantal zzp’ers in het tweede kwartaal van 2023 13.732 volgens de cijfers
van de KVK, waarmee de groei veel lager ligt dan in 2022. Op dit moment is er geen
zicht op hoeveel pedagogisch medewerkers uit dienst zijn getreden en als zelfstandige
zijn teruggekeerd.
Het kabinet vindt het belangrijk dat er gewerkt wordt volgens de wettelijke kaders
en er een goede balans is tussen werken in loondienst en zzp-schap. Met name in maatschappelijke
sectoren als zorg, onderwijs en kinderopvang staat de balans onder druk. Het Ministerie
van SZW werkt daarom samen met de Ministeries van OCW, VWS en Financiën in het werkprogramma
Personeel Niet in Loondienst (PNIL)9. Uw Kamer zal dit najaar worden geïnformeerd over de voortgang van dit werkprogramma.
Daarnaast voert het Ministerie van SZW gesprekken met de kinderopvangsector en de
Belastingdienst over de verschillende vormen van (schijn)zelfstandigheid in de kinderopvangsector.
Vraag 21
Wanneer wordt er gehandhaafd op schijnzelfstandigheid? Hoeveel jaar is er dan niet
gehandhaafd op schijnzelfstandigheid?
Antwoord 21
Het handhavingsmoratorium is in 2016 ingevoerd meteen na de invoering van de Wet Deregulering
Arbeidsrelaties (Wet DBA). Het handhavingsmoratorium houdt in dat de Belastingdienst
bij de opdrachtgevers in beginsel geen loonheffingen naheft over het verleden en ook
geen boetes oplegt als er sprake is van schijnzelfstandigheid. Dat betekent niet dat
er geen handhaving plaatsvindt. De Belastingdienst houdt onder andere bedrijfsgesprekken,
voert boekenonderzoeken uit en geeft voorlichting. In het geval van een onjuiste kwalificatie
van de arbeidsrelatie mag de Belastingdienst bij kwaadwillendheid naheffen bij de
opdrachtgever. Daarnaast kan de Belastingdienst sinds 1 januari 2020 ook handhaven
bij opdrachtgevers die aanwijzingen van de Belastingdienst niet opvolgen. Dat betekent
dat vanaf dat moment de Belastingdienst correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen
kan opleggen, eventueel met een boete.
Het kabinet heeft aangekondigd de handhaving op korte termijn te willen versterken
en verbeteren en heeft de ambitie het zogenoemde handhavingsmoratorium uiterlijk op
1 januari 2025 op te heffen. De ambitie het handhavingsmoratorium uiterlijk per 1 januari
2025 op te heffen wordt zorgvuldig voorbereid binnen het programma Handhaving arbeidsrelaties
van de Belastingdienst (lijn 3 uit de voortgangsbrief van 16 december 202210).
Op 24 maart 2023 is het Handhavingsplan arbeidsrelaties tranche 2023 gepubliceerd11.
Deze tranche ziet op het versterken en verbeteren van de handhaving en focust op de
activiteiten in 2023. Het handhavingsplan arbeidsrelaties bestaat uit drie tranches.
Naast de tranche 2023, die ziet op activiteiten op de korte termijn, worden nog twee
tranches uitgewerkt die zien op «activiteiten die worden ontwikkeld in relatie tot
het opheffen van het handhavingsmoratorium».
De navolgende tranches worden onderscheiden:
• Tranche 2023: «Versterken en verbeteren van de handhaving»;
• Tranche 2024: «Op weg naar opheffing van het handhavingsmoratorium»;
• Tranche 2025: «Handhaven zonder handhavingsmoratorium».
Vraag 22
Hoeveel extra geld is er uitgegeven in de kinderopvang aan medewerkers die uit dienst
traden en als zelfstandige terugkeerden?
Antwoord 22
Dit is onbekend.
Vraag 23
Hoeveel pensioenfondsbesturen hebben al tien jaar geen jongere in het bestuur? Hoeveel
daarvan hadden een vacature na de herhaalde oproepen van de Minister, de pensioenfederatie
en stichting van de arbeid die is ingevuld door iemand die ouder was dan 40 jaar?
Antwoord 23
Uit de nalevingsrapportage van de Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen over 2021
blijkt dat het percentage besturen waar ten minste één jongere onder de 40 jaar in
het bestuur zitting heeft, uitkomt op 36%12.
Of de pensioenfondsen die nu geen jongere in het bestuur hebben, dat ook in de afgelopen
10 jaar niet hadden, blijkt niet uit deze cijfers. Bij de 77 fondsen die in 2021 geen
jongere in het bestuur hadden, maar wel een vacature hebben vervuld, is er in 11 situaties
een jongere benoemd.
Vraag 24
Hoeveel jonge pensioenfondsbestuurders zijn bestuurder op voordracht van de werkgevers?
Hoeveel personen jonger dan 40 jaar zijn onafhankelijk bestuurder?
Antwoord 24
Het grootste deel van de bestuurders wordt benoemd nadat zij zijn voorgedragen, bijvoorbeeld
door sociale partners of de ondernemingsraad13
,
14
. In deze situaties spelen de voordragende partijen een belangrijke rol in het realiseren
van de diversiteitsnorm. In de nalevingsrapportage van de Monitoringscommissie Code
Pensioenfondsen worden de diversiteitscijfers niet uitgesplitst naar het bestuursmodel
van het pensioenfonds. Het kabinet beschikt daarmee niet over gegevens over het aantal
jonge pensioenfondsbestuurders dat is benoemd op voordracht van de werkgever of is
benoemd als onafhankelijke bestuurder.
Vraag 25
Hoeveel pensioenfondsbestuurders zijn bestuurder voor drie termijnen gebleven? Hoeveel
zitten er inmiddels voor twee termijnen?
Antwoord 25
In de code pensioenfondsen heeft de sector bepaald dat de zittingsduur van een pensioenfondsbestuurder
maximaal vier jaar is en er maximaal twee keer sprake kan zijn van een herbenoeming.
Bij de gestelde doelen binnen het diversiteitsbeleid kan het bestuur daarbij rekening
houden met de zittingstermijnen. In de vraag hoeveel bestuurders één of meerdere malen
zijn herbenoemd, heeft het kabinet geen inzicht.
Vraag 26
Hoeveel jonge bestuurders staan klaar om pensioenfondsbestuurder te worden? Hoeveel
vacatures zijn er bij besturen zonder jonge bestuurder?
Antwoord 26
In het actuele aantal vacatures voor pensioenfondsbestuurders heeft het kabinet geen
inzicht. In de nalevingsrapportage van de Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen
wordt weergeven hoeveel vacatures er gedurende de meetperiode zijn vervuld. Zoals
in het antwoord op vraag 23 is aangegeven, waren er in 2021 77 fondsen die nog geen
jongere in het bestuur hadden en die dat jaar een vacature hebben vervuld. Sinds twee
jaar biedt het PensioenLab, initiatief van FNV Jong, CNV Jong en VCP Young Professionals,
jonge mensen een opleidingstraject aan tot pensioenfondsbestuurder (niveau A). De
eerste lichting was in juni 2022 klaar met de opleiding, de derde lichting is onlangs
gestart. Of de deelnemers na afloop van dat traject als pensioenfondsbestuurder aan
de slag zijn gegaan, is niet bekend. Naast de deelnemers aan PensioenLab zouden ook
andere jongeren aan de slag kunnen als pensioenfondsbestuurder. Om de betrokkenheid
van jongeren die in de pensioensector werken te vergroten en kennisuitwisseling te
bevorderen is de vereniging «Jongeren in institutioneel Pensioen (JIIP)» opgericht.
Deze initiatieven dragen bij aan het bevorderen van het aantal jonge pensioenfondsbestuurders.
Vraag 27
Wat is het aantal pensioenfondsbestuurders dat is benoemd terwijl een andere bestuurder
van het fonds de benoemde bestuurder al kende vanuit een ander pensioenfondsbestuur?
Antwoord 27
Pensioenfondsen hebben er belang bij om bij het invullen van vacatures bij de fondsorganen
de juiste mensen aan te trekken. De profielschets wordt vastgesteld door het bestuur.
Raden van toezicht hebben hierop een goedkeuringsrecht. Uit raadpleging van een aantal
functieprofielen valt op dat in aanvulling op de functievereisten het belang van diversiteit
en divers samengestelde teams in deze profielen wordt benadrukt. Daarnaast worden
bestuurders getoetst door de Nederlandse Bank (DNB) voordat zij benoemd worden. Daar
maakt de gevraagde informatie logischerwijs geen onderdeel van uit. Het kabinet kan
hier dan ook geen inzicht in verschaffen.
Vraag 28
Hoeveel vacatures voor een pensioenfondsbestuurder zijn ingevuld zonder dat de vacature
openbaar is gepubliceerd? Hoeveel vacatures waren wel openbaar?
Antwoord 28
Het kabinet heeft geen inzicht in het aantal vacatures voor pensioenfondsbestuurders
dat is ingevuld door middel van een openbare vacature. Zoals in het antwoord op vraag
24 is aangegeven wordt het grootste deel van de bestuurders benoemd nadat zij zijn
voorgedragen, bijvoorbeeld door sociale partners of de ondernemingsraad. Indien bestuurders
niet worden benoemd nadat zij zijn voorgedragen, bijvoorbeeld in het geval van pensioenfondsen
met een onafhankelijk bestuursmodel of wanneer er extern gezocht wordt naar kandidaten
om plaats te nemen op zetels van vertegenwoordigers, maken pensioenfondsen – net als
andere organisaties – aan de buitenwereld kenbaar dat er een vacature is. Dat gebeurt
onder meer via de website van het pensioenfonds en specifieke vacaturesites.
Bij een aantal fondsen is, na succesvolle afronding van een aspirant-lidmaatschap
van het bestuur, het aspirant-lid als volwaardig bestuurder benoemd.15 In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van werving- en selectiebureaus, als vacaturevervulling
via andere wegen niet lukt. Ook worden vacatures regelmatig geplaatst op de website
van PensioenLab.
Vraag 29
Hoeveel werknemers hebben als lid van de vakbond kunnen meepraten over de pensioenregeling
die in een sector wordt gekozen na de Wet toekomst pensioenen? Kan dit worden uitgesplitst
per sector?
Antwoord 29
De Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2022 van het CBS en TNO laat zien
dat in 2022 16% van de Nederlandse werknemers aangesloten is bij een vakbond. Van
de werknemers in het openbaar bestuur was 29% lid van een vakbond. Ook in het onderwijs
en in vervoer en opslag was de organisatiegraad relatief hoog (27 en respectievelijk
24 procent). In de bedrijfstak informatie en communicatie was de organisatiegraad
met 8% het laagst. Vakbonden ontlenen hun legitimiteit niet uitsluitend aan de omvang
en de samenstelling van hun ledenbestand. Zij richten zich op het belang van alle
werknemers en niet alleen op de belangen van hun leden. Uit de NEA 2022 blijkt eveneens
dat werknemers, waaronder begrepen jongeren, (zeer) tevreden zijn over de cao, de
pensioenregeling en de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden. Het onderzoek
geeft aan dat 77,2% van de werknemers (zeer) tevreden is over hun cao, 81,6% (zeer)
tevreden is over hun pensioenregeling en dat 79,6% (zeer) tevreden is over de vertegenwoordiging
van hun belangen door vakbonden. In de leeftijdscategorie 15–24 jaar liggen deze cijfers
zelfs nog wat hoger met respectievelijk 85,4% (cao), 86,3% (pensioen) en 86,9% (vertegenwoordiging
belangen). Het kabinet constateert dat het feitelijk draagvlak voor het stelsel en
de positie van vakbonden nog altijd ruim voldoende is. Hoe sociale partners, zoals
vakbonden, zich organiseren en voor een goede belangenbehartiging zorgen is aan henzelf
om te bepalen.
Vraag 30
Kan een overzicht worden gepresenteerd van manieren waarop werknemers die geen lid
zijn van een vakbond hebben kunnen meepraten over hun arbeidsvoorwaarden?
Antwoord 30
Het is aan cao-partijen om te bepalen hoe zij de werkgevers en werknemers in hun sector
betrekken bij de cao-onderhandelingen. Het ministerie houdt hier geen overzicht van
bij. Over het algemeen halen vakbonden via verschillende kanalen signalen op over
wat er speelt in een sector of onderneming, bijvoorbeeld via kaderleden of de ondernemingsraad.
Maar ook door het uitzetten van (online) enquêtes onder zowel leden als niet-leden.
Op deze manier kunnen ook werknemers die niet aangesloten zijn bij een vakbond meepraten
over hun arbeidsvoorwaarden.
Vraag 31
In hoeveel cao's zijn afspraken gemaakt over extra salaris of verlof voor oudere werknemers
of vroegpensionering? Hoe vaak is daarbij het argument gebruikt dat minder werk door
ouderen tot meer werk voor jongeren leidt, een gedachte die is ontkracht door de wetenschap?
Antwoord 31
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid volgt de grootste cao’s van Nederland
om cao-ontwikkelingen en trends in kaart te kunnen brengen. Het gaat daarbij om in
totaal 108 cao’s (bedrijfstak-cao’s met 8.000 of meer werknemers en ondernemings-cao’s
met 2.000 of meer werknemers).
▪ Extra verlof: In 45 van de 108 cao’s is een afspraak gemaakt over (doorbetaald) extra verlof voor
oudere werknemers, gemiddeld vanaf een leeftijd van 57 jaar (gemiddeld drie dagen
per jaar, oplopend tot gemiddeld zeven dagen per jaar voor werknemers van 61 jaar
en ouder).
▪ Generatiepact: 56 cao’s bevatten een afspraak over een generatiepact of regeling met vergelijkbare
strekking. Een generatiepact is een specifieke vorm van arbeidsduurverkorting voor
ouderen. Het betreft een ontziemaatregel die oudere werknemers in staat stelt om,
met behoud van pensioenopbouw, minder te gaan werken, waarbij de werknemer geen of
minder dan evenredig loon inlevert.
▪ In generatiepactregelingen kan worden opgenomen dat de loonruimte die wordt vrijgemaakt
met de arbeidsduurverkorting voor oudere werknemers, wordt benut voor het aantrekken
van jongere werknemers. Dit is het geval in 10 van de 56 cao’s met een afspraak over
een generatiepactregeling.
▪ Vroegpensioen: In 33 cao’s is een bepaling opgenomen over de mogelijkheid om met vervroegd ouderdomspensioen
te gaan, gemiddelde vanaf 60 jaar.
▪ Deeltijdpensioen: In 30 cao’s wordt de mogelijkheid van deeltijdpensioen genoemd.
De vermelding van de mogelijkheid tot deeltijdpensioen (en vervroegd ouderdomspensioen)
kan in de cao worden opgenomen, maar dit hoeft niet. Het is daarom aannemelijk dat
deze cijfers een onderschatting geven van het aantal cao’s/werknemers dat de mogelijkheid
heeft om met deeltijdpensioen en/of vervroegd ouderdomspensioen te gaan.
Vraag 32
Is het voor alle sociale partners duidelijk dat extra verlof voor oudere werknemers
leidt tot minder werk en niet tot minder werkeloosheid (op macroniveau) volgens de
wetenschap, bekend als «lump of labour fallacy»? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee,
waarom wordt wetenschappelijke kennis niet gebruikt bij het afsluiten van (collectieve)
arbeidsvoorwaarden?
Antwoord 32
De inhoud van cao-afspraken is aan sociale partners. Dit geldt ook voor de mate waarin
gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke kennis bij het afsluiten van (collectieve)
arbeidsvoorwaarden.
Vraag 33
Hoeveel verlof is er opgenomen door werknemers op grond van een generatiepact en hoeveel
heeft dat bedrijven gekost? Met hoeveel procent hadden de salarissen van alle werknemers
verhoogd kunnen worden als deze uitgave was ingezet voor een salarisverhoging voor
alle docenten in plaats van alleen voor oudere docenten? Hoeveel is er besteed aan
duurzame inzetbaarheid van werknemers?
Antwoord 33
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid volgt de cao-afspraken met betrekking
tot verlof en generatiepactregelingen voor oudere werknemers, maar de mate waarin
werknemers hier in de praktijk gebruik van maken, is niet bekend bij het ministerie.
Vraag 34
Hoeveel medewerkers hebben kunnen meepraten over de cao waarin extra verlof voor oudere
werknemers is afgesproken? Hoeveel van hen waren zelf ouder dan 45 jaar? Hoeveel van
hen waren jonger dan 45 jaar en hoe hebben werknemers die niet zijn aangesloten bij
een vakbond kunnen meepraten over hun cao?
Antwoord 34
Zoals eerder aangegeven door de Minister van SZW in relatie tot het cao-stelsel16, zijn niet alle individuele werkgevers en werknemers direct betrokken bij de arbeidsvoorwaardenvorming.
Als gevolg daarvan herkent mogelijk niet iedereen zich in de gemaakte afspraken.
Werkgevers en werknemers kunnen zich aansluiten bij de relevante werkgevers- of werknemersorganisaties
om zo een stem te krijgen aan de cao-tafel.
Uit de Nederlandse Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA, TNO 2022) blijkt dat 16,3%
van de werknemers aangeeft lid te zijn van een vakbond. Van de ondervraagden in de
categorie 15 tot 24 jaar is dat 6,5%, in de categorie 25 tot 54 jaar 15,4% en in de
categorie 55 tot 64 jaar 26,9%. Of deze werknemers lid zijn van een vakbond die een
cao heeft afgesloten waarin een afspraak over extra verlof voor oudere werknemers
staat is niet bekend.
Wel blijkt uit de NEA dat 77,2% van de werknemers (heel) tevreden is over hun cao
en dat 79,6% (heel) tevreden is over de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden.
De waardering voor de cao en de inzet van vakbonden is dus ruim voldoende, ook onder
jongere werknemers.
Vakbonden zijn goed in staat om alle werknemers bij de cao-vorming te betrekken en
zo een breed draagvlak voor de cao-afspraken te creëren. Zij halen via verschillende
kanalen signalen op over wat er speelt in een sector of onderneming, bijvoorbeeld
via kaderleden of de ondernemingsraad. Maar ook door het uitzetten van (online) enquêtes
onder zowel leden als niet-leden. Op deze manier kunnen ook werknemers die niet aangesloten
zijn bij een vakbond hun wensen en behoeften ten behoeve van de cao-onderhandelingen
bekend maken.
Vraag 35
Hoeveel euro hebben de vakbonden ontvangen voor het afsluiten van cao's? Om hoeveel
euro per werknemer gaat dat en kan dit worden uitgesplitst per cao? Hoe hebben de
werknemers die geen lid zijn van een vakbond kunnen meepraten over de cao die namens
hen is afgesloten en waarvoor de vakbond geld heeft ontvangen?
Antwoord 35
De vakbond haalt via verschillende kanalen signalen op bij zowel leden als niet-leden
ter voorbereiding op de cao-onderhandelingen. Omdat de vakbond zich inspant voor de
belangen van alle werknemers in de sector of onderneming en ook niet-leden profiteren
van het onderhandelingsresultaat, ontvangen vakbonden regelmatig een werkgeversbijdrage.
Deze bijdrage is bedoeld om het cao-overleg te bevorderen en vakbonden te ondersteunen
bij hun taak.
De exacte hoogte van de totale werkgeversbijdrage per vakbond, werknemer en cao is
bij het Ministerie van SZW niet bekend. Cao-partijen zijn binnen de grenzen van de
(inter)nationale wet- en regelgeving vrij om te bepalen hoe zij een regeling met betrekking
tot de werkgeversbijdrage vormgeven. Een voorbeeld is het FIB, Fonds Industriële Bonden,
een regeling gesloten tussen AWVN enerzijds en FNV en CNV anderzijds. De regeling
houdt in dat de werkgever een bijdrage betaalt voor elke werknemer die onder de werkingssfeer
van een cao valt. Werkgevers hebben daarbij overigens een keuze om al dan niet deel
te nemen aan deze regeling. De bijdrage volgens de regeling bedraagt € 22,71 per werknemer.
Bij het vaststellen van het bedrag gaat het FIB uit van het totale aantal werknemers,
zowel georganiseerd als ongeorganiseerd, dat in dienst is van de onderneming.
Vraag 36
Welk bedrag is er uitgegeven aan uitkeringen op grond van de werkloosheidswet en hoeveel
maanden waren mensen die deze uitkering ontvingen gemiddeld werkloos?
Antwoord 36
In 2022 bedroegen de uitgaven aan de Werkloosheidswet € 2.704 miljoen17. Uit de Kwantitatieve Informatie 2022 (pagina 36) van het UWV blijkt dat in 2022
de gemiddelde uitkeringsduur van de beëindigde uitkeringen 33 weken bedroeg. Over
de eerste 8 maanden van 2023 bedroeg de gemiddelde uitkeringsduur 30 weken.
Vraag 37
Hoeveel mensen zijn, nadat zij een Werkloosheidswet (WW-)uitkering ontvingen, gaan
werken in een andere sector dan waar zij hiervoor werkten? Hoeveel bleven actief in
dezelfde sector?
Antwoord 37
De publicatie «Sectorwisselingen van WW'ers bij werkhervatting» van het UWV van december
202218 belicht de sectorale mobiliteit van personen die vanuit de WW uitstromen naar werk.
Hierbij zijn 21 SBI-sectoren onderscheiden. Hieruit blijkt dat van de personen die
in 2021 vanuit de WW uitstroomden naar een baan in loondienst:
• 29% overstapte naar een andere vaksector. Zij waren zowel vóór als na de WW rechtstreeks
in dienst bij een werkgever binnen één van de vaksectoren.
• 29% terugkeerde naar de oude vaksector (onder vaksectoren vallen alle sectoren, behalve
de sector uitzendbureaus & arbeidsbemiddeling).
• 9% na de WW rechtstreeks in dienst ging bij een werkgever in één van de vaksectoren,
terwijl zij vóór de WW via de uitzendsector werkten.
• 14% via de uitzendsector aan het werk ging, terwijl zij vóór de WW rechtstreeks werkten
voor een werkgever in één van de vaksectoren.
• 20% zowel vóór als na de WW via de uitzendsector werkzaam was.
Hier wordt onderscheid gemaakt in werkhervattingen via de sector uitzendbureaus &
arbeidsbemiddeling en werkhervattingen in andere sectoren («vaksectoren»), vanwege
het bijzondere karakter van de uitzendsector. De vaksector waar uitzendkrachten feitelijk
het werk verrichten (sector waar ze aan uitgeleend worden), is niet bekend. Omdat
niet bekend is waar uitzendkrachten daadwerkelijk werkzaam zijn, is sectorale mobiliteit
niet goed vast te stellen voor werkhervatters die vóór of na de WW via de uitzendsector
werkten.
Vraag 38
Welke sectoren bieden opleidingen aan voor werknemers die enkel van waarde zijn in
de eigen sector? In welke sectoren kunnen medewerkers ook opleidingen volgen die van
waarde zijn in aanverwante sectoren? Hoeveel van deze opleidingen worden aangeboden
door fondsen voor opleiding en ontwikkeling?
Antwoord 38
Er is ons geen overzicht bekend van de opleidingen die sectoren aanbieden. Het is
in zijn algemeenheid ook erg lastig om vast te stellen of een opleiding enkel waarde
heeft voor een eigen sector. Naarmate de opleiding meer is gericht op specifieke vakvaardigheden
zal deze minder waarde hebben in een andere sector. De meer algemene opleidingen en
vaardigheden trainingen zijn meestal wel goed bruikbaar in meerdere sectoren. De verwachting
is dat de meeste sectoren zowel vakspecifieke als meer algemene opleidingen aanbieden.
Hoeveel van deze opleidingen door O&O fondsen worden aangeboden is niet bekend. In
algemene zin weten we wel dat ook deze fondsen een mix aanbieden van meer en minder
specifiek op vakmanschap gerichte opleidingen.
Vraag 39
Hoeveel zelfstandigen zijn verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid? Wat is hun gemiddelde
premie? Hoeveel werknemers zijn verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid? Wat is hun
gemiddelde premie? Wat is een verklaring voor een eventueel fors verschil?
Antwoord 39
Uit de tweejaarlijkse Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) van TNO en het CBS uit 2023
onder zelfstandig ondernemers zonder personeel blijkt dat 21% nu privaat verzekerd
is voor de genoten inkomsten uit het ondernemerschap, dat 3% van de zelfstandigen
een vrijwillig afgesloten publieke verzekering hebben en dat 8% van de zelfstandigen
via het werk in loondienst verzekerd is. Zelfstandigen hadden de mogelijkheid om meerdere
antwoorden aan te kruisen.
De verzekeringsgraad van zelfstandigen is sterk afhankelijk van leeftijd, geslacht,
beroep, het wel of niet personeel in dienst hebben en het gegeven of de zelfstandige
naast het ondernemerschap nog werk in loondienst verricht, waarbij deze dus langs
die weg voor de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) verzekerd is.
De gemiddelde premie voor een private arbeidsongeschiktheidsverzekering is, naast
kenmerken als leeftijd en beroep, afhankelijk van het gekozen verzekeringsproduct.
In de private markt kan een zelfstandige – mits aangeboden door de verzekeraar – zelf
een verzekeringsproduct samenstellen op basis van de individuele verzekeringsbehoefte.
Zo kan een korter dan in de WIA geldende wachttijd worden afgesproken, de hoogte van
het verzekerd inkomen of kan een ander dan in de WIA toegepast arbeidsongeschiktheidscriterium
worden gehanteerd.
In beginsel zijn alle werknemers verzekerd voor de WIA. Hiervoor zijn enkele uitzonderingen,
bijvoorbeeld voor sekswerkers of iemand die gemoedsbezwaarde is. Voor werknemers die
verzekerd zijn via de WIA geldt dat de WIA één verzekeringsproduct is. Ook voor werknemers
geldt dat een gemiddelde premie lastig te geven is. De premie voor arbeidsongeschiktheid
wordt namelijk afgedragen door werkgevers via de Werkhervattingskas-premie (Whk-premie)
en de Arbeidsongeschiktheidsfonds-premie (Aof-premie). Hierbij is sprake van premiedifferentiatie. De Aof-premie
is gedifferentieerd naar kleine en (middel-) grote werkgevers en bedraagt in 2023
5,82% voor kleine en 7,11% voor (middel-)grote werkgevers. De Whk-premie is gedifferentieerd
naar sector dan wel grootte van de werkgever en de schadelast in het verleden. Tevens
hebben werkgevers de mogelijkheid om zelf het risico te dragen voor de Whk, waardoor
zij – als ze daarvoor kiezen – geen Whk-premie verschuldigd zijn.
Een vergelijking tussen de gemiddelde premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor werknemers en zelfstandigen valt daarom lastig te maken.
Vraag 40
Hoeveel mensen/zelfstandigen bouwen pensioen op als verhuurder? Hoeveel huizen zouden
er beschikbaar komen als deze mensen/zelfstandigen pensioen zouden opbouwen in de
tweede of derde pijler, via een pensioenfonds of -verzekeraar?
Antwoord 40
Recent onderzoek van DNB-onderzoeker Cindy Biesenbeek heeft laten zien dat vier procent
van de zelfstandigen eigenaar was van een of meerdere woningen, bedoeld voor verhuur
in 202019. Het inkomen dat hiermee wordt gegenereerd kan benut worden als inkomensvoorziening
voor na het werkzame leven. Of dit zo is, is niet bekend. De meeste van deze zelfstandigen
met een of meerdere woningen bedoeld voor verhuur heeft een of twee woningen bedoeld
voor verhuur (28.585 personen). Een beperkt aantal heeft zes of meer woningen bedoeld
voor verhuur (2.006).
Vraag 41
Maandelijks moeten WW-ontvangers ten minste vier sollicitatieactiviteiten doorgeven
om hun WW te mogen ontvangen, dus welke verschillende typen activiteiten gelden als
sollicitatieactiviteit en wat is de gemiddelde tijd die ontvangers kwijt zijn aan
deze verschillende activiteiten per activiteit? Hoe vaak wordt elke sollicitatieactiviteit
relatief doorgegeven ten opzichte van de andere activiteiten? Hoe vaak worden deze
gegevens inhoudelijk beoordeeld? Welk aandeel van deze registraties wordt getoetst
en hoeveel tijd kost deze beoordeling?
Antwoord 41
Welke verschillende type activiteiten gelden als sollicitatieactiviteit, is onder
andere te vinden op de website van UWV20. Hieronder vallen: een sollicitatie op een vacature, een netwerkgesprek, het bellen
met een werkgever voor werk, een sollicitatiegesprek, langsgaan bij een werkgever
voor werk, het plaatsen van een CV op een vacaturewebsite en het inschrijven bij een
uitzendbureau. Ook het volgen van een workshop over het zoeken van werk, een arbeidsvoorwaardengesprek,
assessment en inschrijving bij een detacheringsbureau of arbeids-/invalpool gelden
als sollicitatieactiviteit. Er worden geen cijfers bijgehouden over hoeveel tijd werkzoekenden
gemiddeld bezig zijn per sollicitatieactiviteit.
Onderstaande tabel geeft de verhouding van de verschillende geregistreerde sollicitatieactiviteiten
bij UWV weer voor de periode van januari t/m juni 2023. Hierbij zijn het eerste en
tweede sollicitatiegesprek en arbeidsvoorwaardengesprek samengevoegd.
Sollicitatieactiviteit
% doorgegeven
Sollicitatie op vacature
33%
Netwerkgesprek
21%
Sollicitatiegesprek (incl. arbeidsvoorwaarde)
10%
Bellen werkgever voor werk
9%
Workshop over werk zoeken
7%
Open sollicitatie
6%
CV op vacaturewebsite
5%
Langsgaan werkgever voor werk
4%
Inschrijven uitzendbureau
3%
Assessment of test
2%
Inschrijven detacheringsbureau
1%
Inschrijven arbeids-/invalpool
0%
Eindtotaal
100%
Verder geeft UWV aan dat zij iedere cliënt standaard minimaal één keer in de drie
maanden spreken. Daarbij gaat het ook over de kwaliteit van de sollicitatieactiviteiten.
Daarnaast kijkt het UWV naar de doorgegeven sollicitatieactiviteiten met de Sollicitatiescan.
De Sollicitatiescan is gericht op dienstverlening en is een selectie-instrument dat
adviseurs van UWV een handvat biedt om WW-uitkeringsgerechtigden te helpen met betrekking
tot de kwaliteit van hun sollicitatiegedrag. Deze scan signaleert cliënten die mogelijk
inefficiënt solliciteren op basis van de doorgegeven activiteiten. Een Adviseur Werk
beoordeelt dit signaal en waar nodig wordt de cliënt opgeroepen voor een gesprek om
met behulp van de adviseur en dienstverlening de kwaliteit van het sollicitatiegedrag
te verbeteren.
De kwantiteit (het aantal sollicitatieactiviteiten) wordt getoetst door het UWV. Of
een sollicitatie bij een werkgever daadwerkelijk is gedaan, wordt vastgelegd, maar
daar zijn geen cijfers van bekend. Daarvoor is dossieronderzoek nodig. De effectiviteit
van sollicitatiegedrag wordt getoetst door de Sollicitatiescan en door gesprekken
tussen adviseur en uitkeringsgerechtigde. Hoeveel tijd dit een Adviseur Werk kost
verschilt per situatie, hier worden geen gegevens over bijgehouden. Overigens is het
kabinet voornemens middels een experiment meer inzicht te verkrijgen over de sollicitatieplicht,
als invulling van de inspanningsplicht in de WW.21
Vraag 42
Hoeveel mensen met een middelbaar beroepsonderwijs (mbo-)opleidingsniveau hebben afgelopen
jaar een opleiding gevolgd? Hoe vaak was die opleiding te classificeren als «omscholing»
en niet als «bijscholing», dus buiten de eigen sector? En hoe vaak ging het om «bijscholing»,
binnen de eigen sector? In hoeveel gevallen moesten mensen de opleiding zelf bekostigen
en hoe vaak droeg de oude/nieuwe werkgever bij?
Antwoord 42
Op basis van gegevens van het CBS weten we hoeveel personen tussen de 25 en 65 jaar
een opleiding hebben gevolgd. De meest recente (voorlopige) cijfers over 2022 laten
zien hoeveel personen met een laag, midden en hoog opleidingsniveau scholing hebben
gevolgd. Hierbij is er geen onderscheid mogelijk naar om- of bijscholing. Op basis
van deze cijfers weten dat in 2022 ruim 2.4 miljoen personen scholing hebben gevolgd.
Bijna 240.000 van hen waren praktisch opgeleid, 800.000 hadden een diploma op mbo-2
of hoger op zak en nog eens bijna 1,4 miljoen personen die scholing hadden gevolg
hadden een hbo- of wo-diploma. Onbekend is in hoeverre het bij- of omscholing betrof.
Ook is niet bekend in hoeverre mensen de opleiding zelf moesten bekostigen of de oude
of nieuwe werkgever bijdroeg.
Vanuit de subsidieregeling STAP-budget zijn enkele gegevens beschikbaar die de vragen
deels beantwoorden en uiteraard slechts een beperkt beeld geven van wat aan opleidingen
is gevolgd.
Hieronder worden de gegevens gepresenteerd over de aanvraagtijdvakken voor het STAP-budget
die in 2023 zijn opengesteld. Het betreft gegevens over het opleidingsniveau van de
aanvrager en het doel van de scholing. Er zijn geen gegevens beschikbaar over in hoeverre
scholing buiten de eigen sector is gevolgd, noch over in hoeverre de scholingskosten
ook deels door burgers of een andere partij worden betaald.
Verdeling toekenningen STAP-budget naar opleidingsniveau, aanvraagtijdvakken 2023
Hoogst afgeronde opleiding
maart
mei
juli
september
Totaal
Basisonderwijs
542
486
283
124
1.435
VMBO
2.504
2.254
1.235
835
6.828
HAVO
2.385
2.193
1.303
777
6.658
VWO
1.033
995
607
303
2.938
MBO
13.032
12.307
6.760
3.822
35.921
HBO
12.295
12.377
7.275
3.178
35.125
WO
6.291
6.239
3.821
1.275
17.626
Anders
1.433
1.430
827
348
4.038
Totaal
39.515
38.281
22.111
10.662
110.569
Bron: UWV
Verdeling toekenningen STAP-budget naar doel van de scholing, aanvraagtijdvakken 2023
Doel van de scholing
maart
mei
juli
september
Totaal
Ik wil mezelf bijscholen
22.560
21.367
12.265
5.444
61.636
Ik wil mezelf omscholen
16.955
16.914
9.846
5.218
48.933
Totaal
39.515
38.281
22.111
10.662
110.569
Bron: UWV
Vraag 43
Hoeveel mensen met een hoger beroepsonderwijs (hbo-)opleidingsniveau hebben afgelopen
jaar een opleiding gevolgd? Hoe vaak was die opleiding te classificeren als «omscholing»
en niet als «bijscholing», dus buiten de eigen sector? En hoe vaak ging het om «bijscholing»,
binnen de eigen sector? In hoeveel gevallen moesten mensen de opleiding zelf bekostigen
en hoe vaak droeg de oude/nieuwe werkgever bij?
Antwoord 43
Zie antwoord vraag 42.
Vraag 44
Hoeveel mensen met een wetenschappelijk onderwijs (wo)-opleidingsniveau hebben afgelopen
jaar een opleiding gevolgd? Hoe vaak was die opleiding te classificeren als «omscholing»
en niet als «bijscholing», dus buiten de eigen sector? En hoe vaak ging het om «bijscholing»,
binnen de eigen sector? In hoeveel gevallen moesten mensen de opleiding zelf bekostigen
en hoe vaak droeg de oude/nieuwe werkgever bij?
Antwoord 44
Zie antwoord vraag 42.
Vraag 45
Hoeveel mensen met een WW- of bijstandsuitkering hebben afgelopen jaar een opleiding
gevolgd? Hoe vaak was die opleiding te classificeren als «omscholing» en niet als
«bijscholing», dus buiten de sector waarin iemand eerder werkte? En hoe vaak ging
het om «bijscholing», binnen de sector waarin iemand eerder werkte? In hoeveel gevallen
moesten mensen de opleiding zelf bekostigen en hoe vaak droeg een andere partij zoals
de gemeente bij?
Antwoord 45
Er kunnen verschillende situaties zijn:
1. Mensen volgen een opleiding op eigen initiatief, gefinancierd met eigen middelen (al
dan niet ondersteund met het STAP-budget);
2. De opleiding/scholing is onderdeel van de re-integratie dienstverlening van UWV of
gemeenten;
3. Er is sprake van de inzet van aanvullende dienstverlening in de vorm van scholing
via een RMT (Regionaal mobiliteitsteam: samenwerkingsverband van sociale partners,
UWV en gemeente voor de inzet van dienstverlening die regulier niet beschikbaar of
voldoende is).
Ad 1.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de scholing die mensen op eigen initiatief
volgen. Een deel van de mensen die op eigen initiatief scholing volgt, heeft de kosten
daarvan mogelijk (mede) vanuit het STAP gedekt. Vanuit de subsidieregeling STAP-budget
zijn enkele gegevens beschikbaar die inzicht geven in de arbeidsmarktpositie van de
ontvanger van het STAP-budget. Deze gegevens geven echter een zeer beperkt inzicht
in hoeveel mensen op eigen initiatief scholing hebben gevolgd. In onderstaande tabel
zijn de gegevens gepresenteerd over de arbeidsmarktpositie van de mensen die in 2023
een STAP-budget toegekend hebben gekregen (bron: UWV).
Verdeling toekenningen STAP-budget naar arbeidsmarktpositie, aanvraagtijdvakken 2023
Huidige arbeidsmarktpositie
maart
mei
juli
september
Totaal
Student
1.052
1.137
658
276
3.123
Werkloos
2.010
1.910
1.116
679
5.715
Werkzoekend
3.347
3.278
1.904
1.205
9.734
ZZP
6.335
6.263
3.657
1.184
17.439
Werkend met tijdelijk contract
7.615
7.069
4.014
2.177
20.875
Werkend met vast contract
16.816
16.309
9.321
4.477
46.923
Anders
2.340
2.315
1.441
664
6.760
Totaal
39.515
38.281
22.111
10.662
110.569
Bron: UWV
Ad 2.
Bij Scholing WW kan een opleiding of (om)scholing ingezet worden voor WW-gerechtigden
met een grote kans op langdurige werkloosheid. Dit wordt betaald door UWV met een
maximum van € 5.000,– per persoon. Vanaf 2023 is er een structureel budget voor scholing
WW beschikbaar gemaakt van € 14 miljoen (inclusief uitvoeringskosten).
In het kader van de re-integratiedienstverlening van UWV zijn met scholingsvouchers
in 2021 5.851 opleidingen gevolgd, in 2022 werden 3.500 opleidingen gevolgd.
Uit de Statistiek Re-integratie door Gemeenten (SRG) van het CBS blijkt dat eind maart
2023 16.620 mensen met een (gedeeltelijke) bijstandsuitkering een training, cursus
of opleiding volgden. Gezien het gedecentraliseerde karakter van de Participatiewet
hebben we geen nadere gegevens over de aard of kosten van deze re-integratiedienstverlening
door gemeenten.
Ad 3.
Scholing ingezet via RMT-dienstverlening is te onderscheiden in:
• Scholing – functiegericht (=bijscholing),
• Scholing – naar beroep of functie (= omscholing),
• Praktijkleren in het MBO (kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het
mbo).
De monitorgegevens over 2022 laten het volgende zien:
Scholing – functiegericht
Scholing – naar beroep of functie
Praktijkleren in het MBO
WW
120
31
16
Participatiewet
433
129
235
Vraag 46
Hoeveel mensen met een WW-uitkering vonden een baan tijdens hun WW-uitkering? Hoeveel
daarvan deden dit na een jaar? Hoeveel deden dit binnen drie maanden voordat de WW-uitkering
ten einde zou lopen?
Antwoord 46
In 2022 waren er circa 272.000 WW-beëindigingen. Van deze beëindigingen kende circa
137.000 (50%) een reden gerelateerd aan werk22. Daarnaast stroomde in 2022 circa 47% van de WW-ers binnen 12 maanden weer uit met
een reden gerelateerd aan werk23. Van de 137.000 aan werk gerelateerde WW-beëindigingen in 2022 vonden circa 37.000
beëindigingen plaats in de laatste drie maanden voor het einde van de WW-uitkering,
de overige circa 100.000 beëindigingen vonden meer dan drie maanden voor het bereiken
van de maximale WW-duur plaats24.
Vraag 47
Is er in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) structurele financiering
voor de Meedoenbalies opgenomen?
Antwoord 47
Ja, dat klopt. In de SZW-begroting is hiervoor structureel € 4 miljoen gereserveerd.
Vraag 48
Hoeveel mensen zijn aangesloten bij een vakbond die cao afsloot met afspraken over
leeftijdsdiscriminatie (dus extra salaris of verlof puur en alleen op basis van leeftijd)
en hoe verhoudt zich dat tot het totale aantal werknemers in de sector?
Antwoord 48
In het algemeen is 16,3% van de werknemers in Nederland lid van een vakbond (NEA 2022,
TNO). Of deze werknemers lid zijn van een vakbond die een cao heeft afgesloten waarin
afspraken staan over ontziemaatregelen is niet bekend. Ontziemaatregelen voor oudere
werknemers zijn doorgaans geen bepalingen die aangemerkt kunnen worden als leeftijdsdiscriminatie,
omdat hier meestal een objectieve rechtvaardigingsgrond voor is. Die rechtvaardigingsgrond
bestaat eruit dat ook oudere werknemers gezond de eindstreep van hun werkzame leven
moeten kunnen halen (duurzame inzetbaarheidsbeleid). Voor cao-bepalingen voor jongere
werknemers gelden hiervoor vergelijkbare motieven.
Vraag 49
Is er voldoende financiering om op de 80 reguliere en 129 noodopvanglocaties de Meedoenbalies
te bekostigen?
Antwoord 49
In de SZW-begroting is structureel € 4 miljoen gereserveerd ten behoeve van de kosten
voor Meedoenbalies. Met deze middelen kan op 38 locaties dit programma worden aangeboden.
Vraag 50
Hoeveel pensioenfondsen voldeden aan de diversiteitscriteria uit de Code Pensioenfondsen?
Hoeveel fondsen die niet voldeden hebben ondanks de oproepen vanuit de Stichting van
de Arbeid, de Pensioenfederatie (uit 2015 en recenter), de oproepen vanuit het kabinet
en de Minister en de door iedereen onderschreven waarde van een diverse samenstelling
van het bestuur voor de kwaliteit van de besluitvorming, toch weer iemand ouder dan
40 jaar benoemd dus geen gebruik gemaakt van de jonge bestuurders die zijn opgeleid
door de PensioenLab Academie en klaarstaan om ook pensioenfondsbestuurder te worden?
Antwoord 50
In de brief van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen met als
onderwerp «Diversiteit pensioenfondsbesturen» van 24 april 2023, gebaseerd op de nalevingsrapportage
van de Monitoringcommissie Code Pensioenfondsen over 2021, is weergegeven in hoeverre
pensioenfondsbesturen divers zijn samengesteld en in hoeverre vacatures tot meer diversiteit
hebben geleid. Volgens de code dient in een bestuur ten minste een vrouw en een man
zitting te hebben alsmede één persoon boven de 40 en één persoon onder de 40. Uit
de nalevingsrapportage blijkt dat in besturen waarin alleen mannen, maar wel ten minste
één persoon onder de 40 zitting hadden 2 van de 6 pensioenfondsen een vrouw hebben
benoemd (33%). In besturen waarin wel ten minste één vrouw zitting had in het bestuur,
maar geen jongere in het bestuur hebben 11 van de 62 pensioenfondsen een jongere (<
40 jaar) benoemd (18%). In de situatie dat het pensioenfondsbestuur alleen uit mannen
ouder dan 40 jaar bestond, hebben 3 van de 15 fondsen minimaal één vrouw van boven
de 40 jaar benoemd (20%).
Vraag 51
Kan een overzicht worden gegeven van pensioenfondsen die niet aan de diversiteitscriteria
van de Code Pensioenfondsen voldoen en paritair worden bestuurd? Hoeveel werknemers
waren lid van een vakbond die een bestuurder voordraagt voor het pensioenfondsbestuur?
Wanneer zijn er te weinig werknemers lid van een vakbond om het pensioenfonds nog
paritair bestuurd te laten zijn? Wie hakt die knoop wanneer door?
Antwoord 51
In de nalevingsrapportage van de Monitoringcommissie Code Pensioenfondsen over 2021
is weergegeven in hoeverre pensioenfondsbesturen divers zijn samengesteld.25 Daarbij is geen onderscheid gemaakt naar het bestuursmodel. Het grootste deel van
de bestuurders wordt benoemd nadat zij zijn voorgedragen, bijvoorbeeld door sociale
partners of de ondernemingsraad. De regering heeft geen informatie over het aantal
werknemers dat lid was van een vakbond die een of meerdere pensioenfondsbestuurders
heeft voorgedragen. Het pensioenfonds kiest, binnen het wettelijke kader en rekening
houden met de statuten het bestuursmodel dat het beste past.
Vraag 52
Hoeveel mensen ontvangen een bijstandsuitkering in 2023 en 2024?
Antwoord 52
In het eerste kwartaal van 2023 ontvingen volgens CBS-statistieken 399.990 mensen
een bijstandsuitkering (afgerond op 5 personen). In 2024 wordt verwacht dat ongeveer
353.000 huishoudens een bijstandsuitkering ontvangen. Gehuwden ontvangen samen één
hogere bijstandsuitkering, daarom verschilt het aantal huishoudens dat bijstand krijgt
van het aantal personen dat bijstand krijgt. Ter vergelijking, in 2023 wordt verwacht
dat ongeveer 340.000 huishoudens een bijstandsuitkering ontvangen.
Vraag 53
Hoeveel procent van de mensen in de bijstand is in staat om fulltime te werken, parttime
te werken en helemaal niet te werken? Is het inzichtelijk of dit komt door fysieke,
mentale of bijvoorbeeld culturele en taalkundige problemen?
Antwoord 53
In de Spiegel Bestaanszekerheid 2022 van de Nederlandse Arbeidsinspectie is aan een
steekproef van bijstandsgerechtigden en klantmanagers gevraagd in hoeverre werk in
de toekomst waarschijnlijk haalbaar is. Daaruit blijkt dat 25% van de bijstandsgerechtigden
aangeeft nu in staat te zijn om te werken, volgens klantmanagers is dit 37% van de
bijstandsgerechtigden. Verder geeft 37% van bijstandsgerechtigden aan nu nog niet
maar op termijn wel in staat te zijn om te werken, volgens klantmanagers is dit 36%.
Er is niet specifiek naar fulltime of parttime werk gevraagd.
Als belangrijkste reden waarom het moeilijk is om een baan te vinden, worden belemmeringen
op gezondheidsgebied (zowel de lichamelijke als geestelijke gezondheid) het vaakst
genoemd door bijstandsgerechtigden: respectievelijk 56% en 41%. Verder worden onder
andere te weinig werkervaring (24%), het aantal uren dat iemand kan werken (22%) en
moeite met de Nederlandse taal (23%) genoemd.
Vraag 54
Wat is het meest waarschijnlijke scenario van een huishouden van een alleenstaande
in de bijstand die besluit fulltime tegen minimumloon te gaan werken in januari 2024?
Verandert het huishoudboekje hierdoor?
Antwoord 54
Onderstaande tabel toont het verschil in besteedbaar inkomen tussen een alleenstaande
met een bijstandsuitkering en een alleenstaande werknemer met een inkomen op minimumloon
in 2024. In dit geval zal het besteedbaar inkomen met circa € 9.600 per jaar stijgen.
De huurtoeslag is in deze berekening niet meegenomen in het besteedbaar inkomen. Deze
kan alleen worden meegenomen als de woninghuur bekend is, omdat de huurtoeslag hiervan
direct afhankelijk is. Deze verschilt per huishouden. Daarom wordt hieronder de huurtoeslag
als voorbeeld weergegeven in de onderste regel. Hierbij is uitgegaan van een huur
van € 517 per maand. Als een alleenstaande vanuit de bijstand fulltime op Wettelijk
minimumloon (Wml) niveau gaat werken, is de vooruitgang in besteedbaar inkomen ruim
€ 9.600. Rekening houdend met de huurtoeslag bij een huur van € 517 wordt dat circa
€ 8.000.
Tabel 1: Besteedbaar inkomen uitgesplitst in euro’s voor een alleenstaande bijstandsgerechtigde
en alleenstaande werknemer op minimumloon.
Bijstand 2024
WML 2024
Verschil
Netto inkomen
15.566
25.124
+ 9.558
Zorgtoeslag
1.523
1.523
0
Besteedbaar inkomen per jaar
15.031
24.658
+ 9.627
Huurtoeslag per jaar
3.822
2.265
– 1.557
Bron: Berekeningen SZW
Vraag 55
Hoeveel procent van de mensen in de bijstand heeft een niet-westerse migratieachtergrond?
Antwoord 55
De ramingscijfers voor eind juni 2023 geven aan dat 55% van de mensen in de bijstand
een niet-westerse migratieachtergrond heeft. Deze cijfers zijn terug te vinden via
deze link op Statline: https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82016NED/table?dl=970D9 (geraadpleegd op 26-09-2023).
Vraag 56
Hoeveel procent van de mensen in de bijstand heeft moeite met de Nederlandse taal?
Antwoord 56
Het is niet bekend hoeveel procent van de mensen in de bijstand moeite heeft met de
Nederlandse taal. Uit de Spiegel Bestaanszekerheid 2022 van de Nederlandse Arbeidsinspectie
blijkt op basis van een steekproef van bijstandsgerechtigden dat 23% «moeite met de
Nederlandse taal» noemt als belangrijkste reden waarom het moeilijk is om een baan
te vinden.
Vraag 57
Hoeveel personeel is er in- en uitgestroomd in de kinderopvangsector in 2023?
Antwoord 57
Er zijn momenteel nog geen gegevens bekend over de in- en uitstroom in de kinderopvang
in 2023. Uit cijfers van CBS voor het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn
blijkt dat de instroom in de kinderopvang in 2022 circa 33 duizend werknemers was
en dat de uitstroom circa 27 duizend werknemers was. Van de uitstromers verliet de
helft de sector zorg en welzijn, waar de kinderopvang deel van uitmaakt26.
Vraag 58
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de kabinetsreactie op de evaluatie Wet
Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang?
Antwoord 58
De kabinetsreactie is op 14 november 2022 verzonden aan uw Kamer27. De meest recente brief met stand van zaken is op 10 juli 2023 aan uw Kamer aangeboden28. Onderdeel van dit traject «herijking kwaliteitseisen kinderopvang» is het mogelijk
maken van de inzet van beroepskrachten in opleiding als vaste beroepskracht en drie
maatregelen om ruimte te bieden aan de buitenschoolse opvang. Het wijzigingsbesluit
hiervoor ligt momenteel in het kader van de voorhang in uw Kamer en de beoogde inwerkingtreding
is 1 juli 2024.
Vraag 59
Hoeveel arbeidsmigranten werken er in Nederland in 2023? Hoeveel daarvan komen van
binnen de Europese Unie, en hoeveel van buiten? Hoeveel werken er in een hoogopgeleide
functie? Hoeveel werken er in een «kraptesector»?
Antwoord 59
Cijfers die zicht geven op het aantal arbeidsmigranten die in Nederland werken op
een bepaald moment («standcijfers») zijn beperkt beschikbaar.
Het aantal arbeidsmigranten dat in Nederland werkt hangt af van de wijze waarop we
arbeidsmigratie definiëren. Wanneer we alle personen die in Nederland werken voor
een Nederlandse werkgever en een buitenlandse herkomst hebben als arbeidsmigrant definiëren,
dan werken er in Nederland in 2021 ruim een miljoen (1.012.200) personen met een buitenlandse
herkomst. Hiervan is circa de helft afkomstig uit de EU (520.700).
Het CBS Dashboard Arbeidsmigratie niet-EU/EFTA geeft inzicht in hoeveel personen van
buiten de EU (derde landen) met het migratiemotief arbeid in Nederland werken, op
basis van migratiejaren 1999 tot en met 2021.
Hierbij is arbeidsmigratie dus gedefinieerd als personen die vanwege werk naar Nederland
zijn gekomen. Op 31 december 2021 werken er in Nederland volgens dit dashboard 86.670
arbeidsmigranten van buiten de EU (en EVA) in Nederland. Een nadeel van dit cijfer
is dat derdelanders die vóór 1999 naar Nederland zijn gekomen als arbeidsmigrant hier
niet in meegeteld zijn. Daarnaast betreft dit cijfer enkel ingezetenen die staan ingeschreven
in de Basisregistratie Personen (BRP). Personen die wel staan ingeschreven als werknemer
bij het UWV, maar niet staan ingeschreven in het bevolkingsregister zitten niet in
deze statistiek. Ook personen die noch zijn ingeschreven in het bevolkingsregister
noch geregistreerd staan als werknemer worden niet meegenomen in dit cijfer.
Daarnaast geeft de CBS-Migrantenmonitor de standcijfers weer van alle mensen uit de
EU die in een bepaald jaar in totaal in Nederland werken. De meest recente data zijn
beschikbaar voor 2020. De EU-migrantenmonitor laat zien dat er in 2020 totaal 554.460
Europese arbeidsmigranten werkzaam zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt (als werknemer
of zelfstandige). Dit cijfer bevat zowel mensen die staan ingeschreven in de BRP als
personen die werkzaam zijn in Nederland voor een Nederlandse werkgever maar niet staan
ingeschreven in de BRP. In de Staat van Migratie 2023, die binnenkort aan uw Kamer
zal worden verzonden, worden cijfers opgenomen tot en met 2021. Eind 2023 verwachten
we in de Jaarrapportage Arbeidsmigranten 2023 cijfers te kunnen geven tot en met 2022.
Verder wordt op dit moment door het CBS gewerkt om het hierboven genoemde Dashboard
Arbeidsmigratie voor derdelanders uit te breiden met arbeidsmigranten uit de EU. Hiermee
zullen migranten vanaf 1999 met (onder andere) het migratiemotief arbeid uit zowel
de EU als derde landen uitvoerig in kaart kunnen worden gebracht.
Er zijn geen directe gegevens beschikbaar over hoeveel arbeidsmigranten in een hoogopgeleide
functie werken. Het eerdergenoemde Dashboard Arbeidsmigratie niet-EU/EFTA maakt het
mogelijk om te zien hoeveel arbeidsmigranten afkomstig uit derde landen als kennismigrant
geclassificeerd kunnen worden (op 31 december 2021), welk uurloon ze verdienen en
in welke (grove) sectorindeling ze werkzaam zijn. Het hierboven genoemde Dashboard
Arbeidsmigratie niet-EU/EFTA voor derdelanders en de Migrantenmonitor voor arbeidsmigranten
uit de EU laten wel zien in welke brede bedrijfstakken arbeidsmigranten werkzaam zijn.
Zo is het mogelijk om te stellen hoeveel personen in krappere sectoren als de zorg,
bouwnijverheid en IT werken, de hierboven geschetste datakanttekeningen in acht nemende.
Aangezien een groot aandeel arbeidsmigranten in de statistieken met verdelingen naar
bedrijfstak echter onder de uitzendsector/commerciële dienstverlening valt, is de
onderverdeling naar bedrijfstak beperkt informatief om te stellen in hoeverre arbeidsmigranten
in kraptesectoren werken. Arbeidsmigranten werkzaam in de uitzendsector werken volgens
enquête data van ABU hoofdzakelijk in de logistiek, tuinbouw, voedingsindustrie, metaalindustrie,
landbouw en transport.
Ik ben voornemens om het CBS met ingang van volgend jaar te vragen om gedetailleerdere
informatie te genereren over de arbeidspositie van migranten die in Nederland verblijven,
onder andere over de gewerkte uren, lonen en de bedrijfstak.
Vraag 60
Heeft De Nederlandsche Bank aspirant-pensioenfondsbestuurders die jonger zijn dan
40 jaar afgewezen? Hoe heeft De Nederlandse Bank, naast het belang van vaardigheden
die nodig zijn voor de transitie, het belang van een diverse samenstelling van pensioenfondsbesturen
benadrukt richting voordragende partijen, om eventuele angst voor een voordracht van
een jonge bestuurder weg te nemen?
Antwoord 60
Het kabinet heeft geen inzicht in het aantal aspirant-pensioenfondsbestuurders dat
na toetsing door De Nederlandse Bank niet is benoemd. In algemene zin moedigt de toezichthouder
diversiteit in het collectief aan. Verschillen in kennis, ervaring, leeftijd, geslacht
en professionele en geografische achtergrond zorgen voor een brede blik en verschillende
perspectieven.
De toezichthouder houdt in haar toetsingsproces dan ook nadrukkelijk rekening met
het belang van diversiteit in de samenstelling van pensioenfondsbesturen.
Vraag 61
Hoeveel gezinnen staan er eind 2023 op een wachtlijst voor een plek op de kinderopvang?
Antwoord 61
Momenteel wordt er een onderzoek uitgevoerd naar wachttijden in de kinderopvang. De
uitkomsten zullen naar verwachting later dit jaar volgen.
Vraag 62
Kunt u een overzicht geven van alle lopende en nog te beginnen maatregelen waarmee
gewerkt wordt aan een groter aanbod in de kinderopvang? Wordt hierbij ook gekeken
naar het loslaten van kwaliteitscriteria om meer en flexibeler aanbod mogelijk te
maken?
Antwoord 62
Een belemmerende factor in het vergroten van het aanbod in de kinderopvang is het
personeelstekort. Een overzicht van alle lopende en aangekondigde acties om het personeelstekort
in de kinderopvang te verminderen, kan worden geraadpleegd in de Kamerbrief Voortgang
aanpak personeelstekort in de kinderopvang van april 2023.29 We werken bijvoorbeeld aan een herijking van de kwaliteitseisen voor dagopvang en
buitenschoolse opvang om deze beter te laten aansluiten bij de praktijk. Uw Kamer
is afgelopen juli geïnformeerd over de stand van zaken.30
Vraag 63
Voor hoeveel mensen in Nederland is de «armoedeval» of de marginale druk een reden
om niet meer te gaan werken? Voor hoeveel mensen is het een reden om minder te gaan
werken?
Antwoord 63
DNB heeft recent (30 mei 2023) gepubliceerd over hun onderzoek naar redenen om meer
te gaan werken: Wat mensen prikkelt om meer of minder te werken (dnb.nl). Daaruit blijkt dat 25% van de werkenden meer wil gaan werken als daar een hogere
beloning tegenover staat. Nog eens 10% geeft aan dat een hogere beloning een belangrijke
rol speelt, maar niet de belangrijkste reden is. Kanttekening hierbij is dat niet
gevraagd is hoe hoog de extra beloning zou moeten zijn. Voor hoeveel mensen de marginale
druk een reden is om minder te gaan werken is niet bekend.
De armoedevalcijfers uit de Begroting SZW laten zien dat het lonend is om vanuit de
bijstand te gaan werken. Het besteedbaar inkomen stijgt met 5% voor de alleenverdiener
met kinderen tot 38% voor de alleenstaande (zie Tabel 136 in 5.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten | Ministerie van Financiën – Rijksoverheid
(rijksfinancien.nl).
Als het gaat om meer werken is de marginale druk van belang. Deze geeft aan welk deel
van een extra verdiende euro niet in de eigen portemonnee komt. Driekwart van de werknemers
heeft een marginale druk tussen 40 en 70%. In 2024 heeft 5% een marginale druk boven
70%. Een zeer hoge marginale druk is onwenselijk, maar zoals in de Kamerbrief over
arbeidsmarktkrapte31 toegelicht zijn er geen eenvoudige maatregelen om de marginale druk voor bepaalde
groepen te verlagen zonder dat dit elders pijn doet. Bovendien is de marginale druk
vooral hoog voor werknemers die minder gevoelig zijn voor arbeidsaanbodprikkels en
die al fulltime werken.
Een te negatieve inschatting van de eigen feitelijke marginale druk kan werkenden
remmen om meer uren te werken. Het is daarom van belang dat mensen zich hiervan een
goed beeld kunnen vormen, bijvoorbeeld door gebruik van de WerkUrenBerekenaar en de
WerkZorgBerekenaar32. Het kabinet zet zich ervoor in dat mensen hun feitelijke marginale druk scherper
in beeld krijgen en dergelijke nuttige tools weten te vinden.
Vraag 64
Wat is het totale budget dat in 2023 en 2024 is toegewezen voor activeringsprogramma's
en re-integratiediensten voor mensen in de bijstand?
Antwoord 64
Het budget voor re-integratiediensten voor mensen in de bijstand valt onder de algemene
uitkering van het gemeentefonds en is dus vrij besteedbaar door gemeenten. De hoogte
van dit participatiebudget is in 2023 en 2024 respectievelijk € 641 miljoen en € 644,5
miljoen. De hoogte van het budget is slechts ter indicatie, aangezien de accresontwikkeling
hierin niet is meegenomen.
Daarnaast kunnen bijstandsgerechtigden ook gebruik maken van andere regelingen, zoals
het STAP-budget in 2023, of de dienstverlening van Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s).
Daarbinnen is geen specifiek budget toegewezen voor bijstandsgerechtigden.
Vraag 65
Hoeveel mensen hebben in 2023 gebruikgemaakt van de verschillende re-integratiediensten
die worden aangeboden aan bijstandsontvangers? Wat was het succespercentage van deze
programma's in uitgedrukt in het vinden van (duurzaam) werk?
Antwoord 65
In maart 2023 ondersteunden gemeenten in totaal bijna 172.000 mensen in het krijgen
of behouden van een baan. 65% van deze mensen is bijstandsgerechtigd, waaronder 8%
(deeltijd) werkend met een aanvullende uitkering. Daarnaast bieden gemeenten re-integratiediensten
aan niet-uitkeringsgerechtigden (8%) en aan mensen die met deze ondersteuning in staat
zijn om (duurzaam) te werken (27%). Het succespercentage van gemeentelijke re-integratievoorzieningen
in termen van het vinden van (duurzaam) werk is niet bekend. Wel blijkt uit CBS-cijfers
dat in 2022 in totaal ruim 37.000 mensen die een maand eerder een re-integratievoorziening
ontvingen, zowel bijstandsgerechtigden als niet-bijstandsgerechtigden, gestart zijn
in een baan.
Vraag 66
Wat is het gemiddelde bedrag aan bijstandsuitkeringen in 2023? Hoe verhoudt dit zich
tot het minimumloon?
Antwoord 66
Het gemiddelde brutobedrag aan bijstandsuitkering per jaar wordt voor 2023 geraamd
op ongeveer € 17.400.
De hoogte van de bijstandsnorm die een persoon ontvangt hangt af van de leeftijd en
de leefsituatie. Alleenstaanden ontvangen bijstand ter hoogte van 70% van het nettominimumloon.
Gehuwden ontvangen 50% van het nettominimumloon per persoon, dus samen bijstand ter
hoogte van 100% van het netto minimumloon. Ook telt het aantal volwassen huisgenoten
mee voor de hoogte van een bijstandsuitkering: met hoe meer kostendelers iemand samenwoont
(personen van 27 jaar of ouder), hoe lager diens bijstandsuitkering.
De uitkeringsbedragen worden op 1 juli en 1 januari elk jaar aangepast. Zie voor de
huidige uitkeringsbedragen: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bijstand/documenten/publicatie…
Vraag 67
Wat zijn de belangrijkste redenen voor mensen om een beroep te doen op de bijstand
in 2023? Zijn er specifieke trends of patronen op dit gebied?
Antwoord 67
Dit is niet recent uitgevraagd. Mensen doen een beroep op bijstand wanneer zij niet
zelfstandig in hun eigen inkomen of levensonderhoud kunnen voorzien. De belangrijkste
trend is een daling van het aantal mensen met een bijstandsuitkering sinds februari
2021, toen 430.000 mensen een bijstandsuitkering ontvingen. In 2023 zijn dit minder
dan 400 duizend mensen. Dit kwam doordat de uitstroom de afgelopen kwartalen hoger
lag dan de instroom. Verder is ook het aantal mensen met langdurige bijstand afgelopen
jaar gedaald. Deze daling deed zich met name voor bij mensen die tussen de twee en
vijf jaar bijstand ontvingen.
Vraag 68
Wat is de effectiviteit van de verschillende maatregelen die zijn genomen om arbeidsmigranten
in Nederland te integreren en te ondersteunen?
Antwoord 68
Het kabinet rapporteert jaarlijks over de voortgang van het verbeteren van de positie
van arbeidsmigranten en het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming
Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). De uitvoering van de aanbevelingen is begin 2021
gestart en op dit moment is de uitvoering daarvan nog in volle gang. Gelet op de grote
verscheidenheid tussen de verschillende aanbevelingen is de uitvoering daarvan ook
nog in verschillende fases. Eind 2022 en voor de zomer 2023 zijn de eerste grote wetsvoorstellen
aangenomen en in gegaan, namelijk wijzigingen in de Wet BRP en de nieuwe Wet Goed
Verhuurderschap. Dat betekent dat het nog te vroeg is om de effectiviteit van deze
trajecten te kunnen beoordelen. In verschillende wetstrajecten zijn voornemens opgenomen
met betrekking tot monitoring en evaluatie.
Op dit moment wordt door de departementen die samenwerken in het interdepartementaal
projectteam arbeidsmigranten, met SZW als coördinerend ministerie, een meerjarig onderzoeksprogramma
opgezet en Europees aanbesteed om meer zicht te krijgen op het welbevinden van arbeidsmigranten
en hoe zij hun eigen positie en situatie in Nederland ervaren op verschillende thema’s
zoals huisvesting en werk. Ook de sociale partners worden bij dit onderzoeksprogramma
betrokken. De verwachting is dat de jaarrapportage 2024 voor het eerst resultaten
van dat programma zal kunnen opnemen.
Vraag 69
Hoeveel mensen hebben in 2023 gebruikgemaakt van de kinderopvangtoeslag? Is dit een
stijgende, stagnerende of dalende trend? Zijn er bijzonderheden?
Antwoord 69
De meest recente cijfers hebben betrekking op het tweede kwartaal van 2023. In het
tweede kwartaal van 2023 hebben gemiddeld 608.000 huishoudens gebruik gemaakt van
kinderopvangtoeslag. Er gingen in deze periode 905.000 kinderen met kinderopvangtoeslag
naar de opvang. In het 1e kwartaal van 2023 waren dat 894.000 kinderen. Daarnaast
zijn de cijfers voor het 2e kwartaal van 2023 2,1% hoger dan het 2e kwartaal van 2022.
Er is dus sprake van een stijgende trend van het gebruik van kinderopvangtoeslag (zie
ook onderstaande tabel). Deze groei is te verklaren door een toename in het gebruik
van dagopvang en buitenschoolse opvang. In 2020 en 2021 was de groei van het gebruik
tijdelijk minder sterk. De tijdelijke stagnering van de groei kan voor een gedeelte
worden verklaard door de COVID-19 crisis. Het gebruik van gastouderopvang is t.o.v.
het tweede kwartaal van 2022 juist met 6,3% gedaald. Laatstgenoemde past in een dalende
trend die al een aantal jaar zichtbaar is.
Tabel. Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000) en aantal
kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000).
2018
2019
2020
2021
2022
2023-Q2
Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)
524
547
551
556
588
608
Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)
785
818
825
832
879
905
Bron: SZW Jaarverslag 2022 (2018–2022) en gegevens Dienst Toeslagen, cijferbeeld juli
2023, bewerking Ministerie van SZW (2e kwartaal 2023).
Vraag 70
Wat zijn de belangrijkste uitdagingen waarmee de kinderopvangsector wordt geconfronteerd
in 2023, en welke maatregelen worden genomen om deze aan te pakken?
Antwoord 70
De belangrijkste uitdaging voor de kinderopvangsector in 2024 is de personeelskrapte.
In 2023 is er een tekort van naar verwachting 5.900 werknemers, in 2024 naar verwachting
een tekort van 5.800 werknemers. Over maatregelen tegen de personeelskrapte heeft
de Minister van SZW in april van dit jaar een brief gestuurd33. In aanvulling op deze maatregelen is er een subsidie voor zij-instroom van mensen
met een afstand tot de arbeidsmarkt (zie p. 122 van de toelichting op de begroting).
De herziening van het financieringsstelsel in de kinderopvang is eveneens een uitdaging
voor de kinderopvangsector. Uw Kamer heeft recent een brief34 ontvangen over de stand van zaken rond de herziening van het financieringsstelsel.
Wat de impact van dit traject gaat zijn voor de kinderopvangsector in 2024 is afhankelijk
van de politieke keuzes van een volgend kabinet. Dit kabinet gaat waar mogelijk wel
door met de voorbereidingen op een herziening van het financieringsstelsel.
Vraag 71
Hoeveel mensen hebben in 2023 gebruikgemaakt van de schuldhulpverlening en wat was
het slagingspercentage bij het terugbetalen van schulden?
Antwoord 71
Gegevens van 2023 zijn nog niet bekend. In 2022 zijn er 75.531 aanmeldingen voor schuldhulpverlening
gedaan en is voor 16.423 mensen een oplossing voor de schulden bereikt.
Vraag 72
Hoeveel mensen in de schuldsanering hebben kinderen? Welk percentage van de kinderen
dat in armoede opgroeit leeft in een huishouden dat in de schuldsanering zit? Welk
percentage van de kinderen heeft een of meer ouders/verzorgers met een (arbeids)beperking?
Antwoord 72
In 2022 kwamen 310 personen in een huishouden van een alleenstaande ouder in de wettelijke
schuldsanering, 16 procent van het totaal aantal personen. In 2012 bestond 18 procent
van de huishoudens in de schuldsanering uit eenoudergezinnen. Het ging om 2415 gezinnen.
In 2012 waren paren met kinderen verhoudingsgewijs de grootste groep met 34 procent
van de totale instroom, in totaal 4690 personen. In 2022 bestond 27 procent van de
instroom uit paren met kinderen (bron: CBS, 2023).
Er zijn geen gegevens beschikbaar over welk percentage van de kinderen dat in armoede
opgroeit leeft in een huishouden dat in de schuldsanering zit. Ook wordt niet geregistreerd
welk deel van de mensen met een (arbeids)beperking kinderen heeft.
Vraag 73
Wat is de status van de uitvoering van de Participatiewet en de resultaten ervan in
2023 en 2024?
Antwoord 73
Het Ministerie van SZW publiceert regelmatig een factsheet Participatiewet dat een
cijfermatig beeld geeft van de uitvoering van de Participatiewet. Het meest recente
factsheet Participatiewet is dit voorjaar verschenen en geeft een beeld tot en met
2022, zie hiervoor: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2023/06/08/bijlage-…. In de komende factsheet zullen er cijfers over het eerste deel van 2023 gepubliceerd
worden.
Vraag 74
Wat is de tijdlijn van de belangrijke ontwikkelingen op het kinderopvangdossier die
in Q4 2023 en heel 2024 gaan gebeuren?
Antwoord 74
In de toelichting op de begroting is op pagina 121 en verder beschreven welke beleidswijzigingen
zijn voorzien in 2024 en verder.
Hier worden onder andere een aantal wijzigingen in de kwaliteitseisen genoemd. De
inwerkingtreding van de wijzigingen zijn onder voorbehoud van de behandeling hiervan
in de Tweede en Eerste Kamer. De planning van deze wijzigingen is als volgt. Per 1 januari
2024 treedt een bewaartermijn voor de aanwezigheidsregistratie van medewerkers en
kinderen in werking. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om per 1 februari meertalige
dagopvang mogelijk te maken. Vanaf 1 juli geldt de mogelijkheid om een beroepskracht
in opleiding als vast gezicht in te zetten en zijn drie aanpassingen voor de buitenschoolse
opvang gerealiseerd: het berekenen van de beroepskracht-kindratio op kindercentrumniveau,
vereenvoudigen van kindercentrum-overstijgend opvangen tijdens schoolvrije dagen en
de inzet van anders-gekwalificeerden.
Naast de beleidswijzigingen zal zoals elk jaar de maximumuurprijs geïndexeerd worden.
Ten slotte zijn er twee grote uitdagingen binnen het kinderopvangdossier: het personeelstekort
en de herziening van het financieringsstelsel. Zie voor meer informatie hierover het
antwoord op vraag 70.
Vraag 75
Wat is de tijdlijn van belangrijke ontwikkelingen op het arbeidsmarktdiscriminatiedossier
die in Q4 2023 en heel 2024 gaan gebeuren?
Antwoord 75
Een belangrijke ontwikkeling in het arbeidsmarktdiscriminatiedossier voor Q4 2023
betreft de behandeling van het Wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. Dit wetsvoorstel ligt op dit moment in de Eerste Kamer ter behandeling. Verder verwacht
het kabinet de algemene maatregel van bestuur (AMvB) met daarin de nadere eisen aan
de verplichtingen uit het wetsvoorstel dit najaar ter voorhang aan uw Kamer aan te
kunnen bieden.
Verder werkt het kabinet aan diverse activiteiten om arbeidsmarktdiscriminatie tegen
te gaan, welke ook in 2024 doorlopen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de communicatie
en ondersteuning van werkgevers voor het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. Daarnaast is het kabinet bezig met het sluiten van een convenant voor de bevordering
van gelijkwaardige kansen op de arbeidsmarkt. Ook werkt het aan het bevorderen van
gendergelijkheid op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door de implementatie van de Europese
Richtlijn Loontransparantie. Streven is het wetsvoorstel ter implementatie hiervan
in de tweede helft van 2024 met uw Kamer te delen.
Voor een uitgebreider overzicht van de lopende activiteiten en ontwikkelingen op het
arbeidsmarktdiscriminatiedossier verwijst het kabinet naar de voortgangsbrief over
het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie. Deze voortgangsbrief is op 7 september 2023
aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 29 544, nr. 1217).
Vraag 76
Kunt u een overzicht geven van de geplande investeringen in arbeidsmarktontwikkeling
en opleidingen voor 2023 en 2024?
Antwoord 76
Hoe de geplande investeringen in arbeidsmarktontwikkeling en opleidingen voor 2023
en 2024 eruitzien kunnen we niet in zijn algemeenheid beantwoorden. We weten dat veel
private en publieke partijen investeren in de arbeidsmarktontwikkeling en in opleidingen.
De Tweede Kamer commissie heeft in 2020 de notitie Kosten en baten van Leven Lang
Ontwikkelen gemaakt. Die notitie geeft een goed overzicht van het complexe veld en
de middelen die daar privaat en publiek naar schatting in omgaan. Als we de vraag
beperken tot de beleidsinstrumenten voor LLO van OCW, EZK en SZW dan kunnen we het
volgende overzicht geven, dat overigens niet is gebonden aan de jaren 2023 en 2024.
Beleidsinstrumenten LLO van OCW, SZW en EZK
– Leeroverzicht, waarop iedereen opleidingsmogelijkheden kan zoeken, inclusief financieringsmogelijkheden.
– Levenlanglerenkrediet, biedt een studielening tegen gunstige voorwaarden voor erkende
voltijd-, deeltijd- of duale opleidingen aan hbo of universiteit en voltijdse bol-opleidingen
aan het mbo.
– STAP-budget (tot 1 januari 2024), tegemoetkoming in scholingskosten van OCW erkende
opleidingen, voor iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt, ongeacht
arbeidsmarktpositie.
– SLIM-regeling, om leren en ontwikkelen in het mkb vanzelfsprekend te maken, waardoor
er aandacht is voor de ontwikkeling van het bedrijf en de medewerkers. Bedrijven en
samenwerkingsverbanden kunnen bijvoorbeeld subsidie aanvragen voor een doorlichting
van het bedrijf en het opstellen van een toekomstgericht opleidingsplan, voor loopbaan-
en ontwikkeladviezen van de medewerkers of om een methode zoals een leerrijke werkomgeving
of een bedrijfsschool op te zetten.
– Expeditie-regeling om een maatschappelijke beweging te stimuleren waarin interventies,
werkwijzen en methodieken op het gebied van duurzame inzetbaarheid en LLO vaker, beter
en sneller worden toegepast in bedrijven en organisaties.
– NGF-project LLO-Katalysator, ondersteunt werkgevers om hun ontwikkelvragen te formuleren,
stimuleert de totstandkoming van hybride leeromgevingen waarin bedrijfsleven en onderwijs
samen vormgeven aan leren en ontwikkelen op de werkvloer, en het bevordert de ontwikkeling
van flexibel onderwijs op maat voor werkenden en werkzoekenden, in eerste instantie
gericht op de energie- en grondstoffentransitie.
– NGF-project Opschaling publiek-private samenwerking, waarin opschaling plaatsvindt
van succesvolle publiek-private samenwerking in regio’s.
– NGF-project Vaardig met vaardigheden, waarmee een gemeenschappelijke skillstaal CompetentNL
wordt ontwikkeld die nodig is om een skillsgerichte arbeidsmarkt te realiseren.
– Beleid voor basisvaardigheden en programma tel mee met Taal.
Vraag 77
Wat zijn alle aanvullende koopkrachtmaatregelen die het kabinet treft voor 2024? Graag
in het antwoord afzonderlijk uiteenzetten hoe studenten, alleenstaanden, mensen met
een koopwoning, fulltime werkenden, parttime werkenden en/of mensen met een bovenmodaal
inkomen hiervan profiteren?
Antwoord 77
Tabel 1 hieronder geeft een overzicht van de maatregelen. Voor de inkomenseffecten
voor verschillende groepen is aangesloten bij de gebruikelijke indeling bij de presentatie
van de koopkracht naar inkomensgroep, inkomensbron, huishoudtype en kinderen. Voor
veel van de maatregelen is er geen effect op de mediaan van de verschillende groepen,
omdat minder dan de helft van de groep door de maatregel geraakt wordt. Bij die maatregelen
worden alleen de medianen getoond van de groep die geraakt wordt door de maatregel.
Daarbij zijn de effecten van een aantal maatregelen zo klein dat ook de effecten van
de groep die geraakt wordt afgerond op 0,0% uitkomen. Tabel 1 bevat een overzicht
van alle maatregelen. Van een aantal maatregelen zijn de inkomenseffecten doorgerekend
en opgenomen in tabel 2. Van de overige maatregelen is een kwalitatieve beschrijving
opgenomen, die ook te vinden is in de Begroting SZW.
Tabel 1 Overzicht maatregelen
Tabel 2 Inkomenseffect per maatregel, 2024
maatregel
a
b
c
d
e
f
g
i
m
n
Verhoging arbeidskorting tweede knikpunt
Verhoging tarief eerste IB-schijf
Beleidsmatige verlaging aanvangspunt tweede IB-schijf voor mensen boven de AOW-leeftijd
Beleidsmatige verlaging aanvangspunt toptarief IB
Box 3 heffingsvrij vermogen niet indexeren in 2024 en tarief in 2024 verhogen
Verlaging zelfstandigen aftrek
Verlaging MKB-winstvrijstelling
Verhoging kindgebonden budget
Verhoging huurtoeslag
Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
Alleen effect
Iedereen
Alleen effect
Iedereen
Alleen effect
Alleen effect
Alleen effect
Alleen effect
Iedereen
Alleen effect
Inkomensgroep
1e (<=111% WML)
0,3%
0,0%
0,0%
– 0,1%
0,0%
– 0,3%
0,0%
2,9%
1,5%
0,0%
2e (111–176% WML)
0,2%
0,0%
– 0,8%
– 0,1%
0,0%
– 0,9%
– 0,1%
2,4%
0,0%
0,0%
3e (176–269% WML)
0,1%
0,0%
– 0,6%
– 0,2%
0,0%
– 0,9%
– 0,1%
1,5%
0,0%
0,0%
4e (269–397% WML)
0,1%
– 0,1%
– 0,5%
– 0,3%
0,0%
– 0,7%
– 0,2%
1,3%
0,0%
0,0%
5e (>397% WML)
0,0%
0,0%
– 0,3%
– 0,6%
0,0%
– 0,5%
– 0,4%
1,3%
0,0%
0,0%
Inkomensbron
Werkenden
0,1%
0,0%
– 0,3%
– 0,3%
0,0%
– 0,5%
– 0,3%
1,4%
0,0%
0,0%
Uitkeringsgerechtigden
0,1%
0,0%
– 0,3%
– 0,1%
0,0%
– 0,6%
0,0%
2,9%
1,4%
0,0%
Gepensioneerden
0,1%
0,0%
– 0,6%
– 0,1%
0,0%
– 0,3%
– 0,1%
1,0%
0,0%
0,0%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,1%
0,0%
– 0,5%
– 0,2%
0,0%
– 0,5%
– 0,2%
1,5%
0,0%
0,0%
Alleenstaanden
0,2%
0,0%
– 0,7%
– 0,1%
0,0%
– 0,6%
– 0,3%
1,2%
0,0%
0,0%
Alleenverdieners
0,1%
0,0%
– 0,5%
– 0,3%
– 0,1%
– 0,6%
– 0,3%
2,6%
0,0%
0,0%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,1%
0,0%
– 0,3%
– 0,2%
0,0%
– 0,5%
– 0,2%
1,5%
0,0%
0,0%
Huishoudens zonder kinderen
0,1%
– 0,1%
– 0,3%
– 0,2%
0,0%
– 0,5%
– 0,2%
nvt
0,0%
0,0%
Alle huishoudens
0,1%
0,0%
– 0,5%
– 0,2%
0,0%
– 0,5%
– 0,2%
1,5%
0,0%
0,0%
Fiscale maatregelen met een effect op inflatie (H)
Vanaf 1 januari 2024 gelden er een aantal nieuwe fiscale maatregelen die effect hebben
op de prijzen die een consument betaalt. Alcoholaccijns en accijnzen op rooktabak
en sigaretten worden verhoogd. Door de geplande schuif in de energiebelasting tussen
elektriciteit en gas uit het coalitieakkoord wordt elektriciteit per 1 januari 2024
minder belast terwijl gas meer wordt belast.
Verlaging indexatie maximumuurprijzen kinderopvang (J)
De maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag worden in 2024 met 2 cent minder
verhoogd ten opzichte van de reguliere indexatie, die in 2024 6,01% bedraagt. Deze
maatregel dient ter bekostiging van drie beleidsmaatregelen. De 2 cent lagere verhoging
van de maximum uurprijzen geeft een beperkt negatief inkomenseffect, afhankelijk van
het inkomen, gebruik van kinderopvang en het uurtarief. Ouders met recht op kinderopvangtoeslag
en een uurtarief boven de maximum uurprijs gaan erop achteruit. Zij krijgen over 2
cent per uur minder vergoeding, terwijl ze bij volledige indexatie een deel van die
2 cent vergoed zouden krijgen: 96% voor de laagste inkomens en minimaal 33,3% voor
de hoogste inkomens.
Bevriezing eigen risico in de zorgverzekering (K)
Het verplicht eigen risico van de zorgverzekering blijft in 2024 bevroren op € 385
per jaar. De bevriezing van het eigen risico en het effect daarvan op de zorguitgaven
leidt tot een hogere nominale premie, inkomensafhankelijke bijdrage en zorgtoeslag.
De combinatie hiervan kan positief of negatief uitpakken voor huishoudens, afhankelijk
van de vraag of zij het eigen risico in 2023 volledig betaalden.
Aanpassing GVS (L)
De vergoedingslimieten voor GVS-geneesmiddelen worden herberekend. De bijbetalingen
voor GVS worden wederom gemaximeerd op € 250. Een herberekening zorgt ervoor dat voor
het overgrote deel van de geneesmiddelen de vergoedingslimiet daalt. Dit kan bijbetalingen
voor patiënten betekenen. Een fabrikant kan voorkomen dat patiënten overstappen naar
een vergelijkbaar geneesmiddel zonder bijbetaling door de prijs van de geneesmiddelen
op of onder de vergoedingslimiet te brengen.
Maatregelen huurverlaging (O)
De huurverlaging 2023, voor lagere inkomens die huren van woningcorporaties heeft
een doorloop in 202435.
Invoering wettelijk minimumuurloon (P)
Door de invoering van het wettelijk minimumuurloon op 1 januari 2024 geldt voor werknemers
in alle sectoren één uniform minimumuurloon. Voor werknemers die het minimumloon verdienen
en een voltijds dienstverband van méér dan 36 uur per week hebben (bijvoorbeeld 37 of
40 uur) leidt de invoering van het wettelijk minimumuurloon tot een loonsverhoging.
Het brutoloon van een werknemer die het minimumuurloon verdient in een sector waar
40 uur per week de norm is, ligt door de maatregel 11,1% hoger dan in 2023. In een
sector waar 38 uur per week de norm is, is de brutoloonstijging van een minimumloonverdiener
5,6%.
Vraag 78
Welke pensioenfondsen investeren nog altijd in fossiele industrieën? Hoeveel jongeren
bouwen pensioen op bij deze fondsen? Hebben deze fondsen een jonge bestuurder?
Antwoord 78
Het kabinet heeft geen geaggregeerde informatie over de investeringen door pensioenfondsen,
en daarmee ook niet in de investeringen in fossiele industrieën door pensioenfondsen.
Vraag 79
Hoeveel fte is er extra bij gekomen in 2022–2023 voor het ambtenarenapparaat op het
Ministerie van SZW? Hoeveel budget voor personeelszaken van het ministerie SZW is
er precies bijgekomen in 2022 en 2023? Hoeveel externe inhuur is er geweest bij het
Ministerie van SZW in 2022 en 2023? Indien de realisatiecijfers over de afgelopen
twee jaar niet paraat zijn, kunt u dan een analyse over de cijfers van 2023 geven?
Antwoord 79
In 2022 betrof het totaal aantal fte 4.490. In 2021 betrof dit 4.126 fte, dat betekent
een groei van 8,8%. Voor 2023 kunnen er nog geen realisatiecijfers worden weergeven.
De uitbreiding hangt samen met de uitwerking van het coalitieakkoord, de invulling
van de uitkomsten van de parlementaire enquête naar de kinderopvangtoeslag en de uitvoering
van coronaregelingen. In de begroting voor 2024 laten we zien dat de personele uitgaven
toenemen van circa € 359 miljoen in 2022 tot circa € 439 miljoen in 2023. Externe
inhuur neemt af van € 31,7 miljoen in 2022 naar € 24,7 miljoen in 2023.
Deze cijfers zijn inclusief de Rijksschoonmaakorganisatie.
Vraag 80
Hoe wordt de twee miljoen die toegevoegd is aan het budget voor Impuls Startbanen
uit het bestedingsplan statushouders en werk concreet besteed?
Antwoord 80
De startbanen uit het plan van aanpak zijn bedoeld voor statushouders die kort in
Nederland zijn en bezig zijn met inburgeren onder de Wet inburgering 2021. Gemeenten
zijn op grond van de Participatiewet verantwoordelijk voor de begeleiding naar werk
van deze groep statushouders. Betrokken gemeenten ontwikkelen hun eigen proeven voor
de begeleiding en matching van statushouders op een startbaan. De proeven worden gemonitord
en er wordt onderzocht welke aanpakken goed werken. Het bedrag van € 2 miljoen wordt
uitgekeerd via een decentralisatie uitkering en is bedoeld voor: ontwikkelkosten,
projectleiding, uitvoeringskosten (voor intensievere begeleiding) en kosten voor begeleiding
van onderzoek naar de werkende elementen van proeven met Startbanen.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.