Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Beleidsnota ‘Doen waar Nederland goed in is - Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking'
36 180 Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Nr. 24
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 oktober 2022
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een
aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
over de brief van 24 juni 2022 inzake de Beleidsnota Doen waar Nederland goed in is
– Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 36 180, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 september 2022. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Wuite
Adjunct-griffier van de commissie, Prenger
1
Klopt het dat de SDG-toets (onderdeel van het Integraal Afwegingskader – IAK) werd
toegepast op al het nieuwe handelsbeleid en bijbehorende instrumenten in het afgelopen
jaar, om de bijdrage aan alle SDG’s te onderzoeken? Indien ja, wat zijn de geleerde
lessen? Indien nee, bent u van plan om dit tijdens de huidige kabinetsperiode wel
te doen, conform de eisen van de Tweede Kamer en de afspraken in het IAK.
Antwoord
Het Integraal Afwegingskader (IAK), inclusief de SDG-toets, is van toepassing op alle
nieuwe voorstellen voor beleid, wet- en regelgeving van de rijksoverheid. Er is afgelopen
jaar geen nieuw beleid of regelgeving aan het parlement voorgelegd op handelsbeleid
waarop het IAK van toepassing zou zijn.
De bijdrage van het Nederlands bedrijfsleven aan het behalen van de SDG’s maakt reeds
deel uit van het beleid en de bredere gestelde eisen rond internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen (IMVO). Bedrijven moeten voldoen aan IMVO-voorwaarden om in
aanmerking te komen voor het handelsinstrumentarium (inclusief deelname aan handelsmissies).
Ook in de huidige kabinetsperiode zal het kabinet bedrijven actief ondersteunen bij
het toepassen van IMVO. Zo wordt een IMVO-steunpunt voor bedrijven opgericht en ontwikkelt
het kabinet een nieuwe vorm van sectorale samenwerking. Het kabinet bevordert IMVO-wetgeving
in Europees verband en voert daarnaast nationale wetgeving in. Deze processen lopen
zoveel mogelijk parallel.
2
Hoeveel procent van de ODA-gelden komen direct ten goede aan het bedrijfsleven?
Antwoord
BZ kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het beste
kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via welk kanaal is gefinancierd.
In 2021 ging 15,7% van de ODA-uitgaven van BHOS naar activiteiten in samenwerking
met het bedrijfsleven en naar activiteiten die ten goede kwamen aan het ondernemingsklimaat.
Deze activiteiten kunnen uit verschillende vormen bestaan:
– Ondersteuning van buitenlandse bedrijven die handel drijven met of investeren in ontwikkelingslanden,
gericht op duurzame economische ontwikkeling in deze landen.
– Uitvoering van ontwikkelingsprojecten door buitenlandse (inclusief Nederlandse) bedrijven
waar hun kennis en kunde het beste aansluit bij de vraag.
– Dialoog aangaan met de lokale overheid ten behoeve van het versterken van het ondernemingsklimaat,
bijvoorbeeld door betere wet- en regelgeving.
– Samenwerken met lokale bedrijven aan nieuwe, ontwikkelingsrelevante verdienmodellen.
– Ondersteunen van overheden met project- en beleidsontwikkeling in sectoren waar Nederland
meerwaarde te leveren heeft.
De berekening van het percentage toerekening aan het bedrijfsleven is dit jaar aangescherpt.
Naar aanleiding van een grotere focus op ontwikkelingssamenwerking via het bedrijfsleven
zijn de activiteiten die onder het kanaal bedrijfsleven vallen, opnieuw bekeken en
is de berekening geactualiseerd.
3
Wat zijn overwegingen om ODA-gelden, die niet bedoeld zijn voor Nederlandse commerciële
doeleinden, door bedrijven te laten spenderen terwijl de IOB-evaluatie over artikel
1 de positieve impact op de ODA-doelen armoedebestrijding, klimaatdoelen en mensenrechten
niet heeft gevonden?
Antwoord
De ODA-gelden uit artikel 1 zijn inderdaad niet bedoeld voor Nederlandse commerciële
doeleinden en worden daar ook niet aan besteed. Deze ODA-middelen worden ingezet ten
behoeve van private sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden en ten behoeve van de
gecombineerde inzet op ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen. Dit kan
met bedrijven, ngo’s, kennisinstellingen (inclusief Nederlandse) en multilaterale
organisaties, al naar gelang wat het meest effectief is.
De IOB-evaluatie over artikel 1 gaat uitgebreid in op de wijze waarop hier de afgelopen
jaren invulling aan is gegeven en de resultaten ervan. De IOB concludeert dat met
het beleid en de programma’s ter versterking van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden
de korte termijn doelen worden behaald, maar dat onbekend is of daarmee ook de ontwikkelingsdoelen
op lange termijn worden gehaald. Dit laatste komt namelijk niet voldoende naar voren
in evaluaties, vooral door beperkte monitoring- en evaluatiesystemen en door een focus
op korte termijnresultaten als gevolg van verantwoordingsdrang, aldus de IOB. De IOB
doet ook aanbevelingen hoe het beter kan, zoals het versterken van monitoring, evaluatie
en leren in de organisatie, meer sturing op synergie en coherentie tussen hulp en
handel en meer sturing op lange termijn impactdoelen. Op pagina 58 van de nota staat
hoe deze aanbevelingen worden ingebed in het BHOS-beleid. Met inachtneming van deze
aanbevelingen wordt de gecombineerde inzet op ontwikkelingssamenwerking, handel en
investeringen gecontinueerd. Waarbij tevens, conform door uw Kamer aangenomen moties1, de kennis en kunde van Nederlandse bedrijven beter zal worden benut bij het bereiken
van ontwikkelingsdoelstellingen door hen – waar relevant – als partner in ontwikkeling
in te zetten. Zo werken we met bedrijven in de cacao-sector samen om te komen tot
een leefbaar loon en een einde aan ontbossing en kinderarbeid in deze sector.
4
Op welke manieren ondersteunt u op dit moment de activiteiten van Nederlandse zadenbedrijven
(financieel en niet-financieel) in het buitenland?
Antwoord
Nederlandse zaadbedrijven hebben unieke kennis en kunde die aansluit bij de vraag
in ontwikkelingslanden. Het kabinet ondersteunt daarom SeedNL, een publiek privaat
partnerschap gericht op het versterken van de zaadsector in lage- en middeninkomenslanden.
Via SeedNL zijn Nederlandse zaadbedrijven direct betrokken bij partnerschappen en
projecten op het gebied van de zaadsector, bijvoorbeeld via het Ethiopia-Netherlands Seed Partnership en het Nigeria-Netherlands Seed Partnership. Daarnaast financieren ambassades programma’s in de zaaizaadsector met betrokkenheid
van het (Nederlandse) bedrijfsleven, bijvoorbeeld het Integrated Seed Sector Development (ISSD) project in de Sahel.
Tevens staat het bredere handels – en financieringsinstrumentarium open voor Nederlandse
bedrijven met export- en investeringsambities over de grens. Zaadbedrijven kunnen
hier gebruik van maken. Voorbeelden zijn door de rijksoverheid georganiseerde uitgaande
en inkomende economische missies, het Partners for International Business (PIB) programma, het Dutch Good Growth Fund, de Sustainable Development Goals Partnerschap faciliteit (ODA) en het Dutch Trade and Investment Fund (non-ODA). Ook het kernkapitaal van Invest International staat open voor Nederlandse zaadbedrijven met een financieringsbehoefte voor activiteiten
in het buitenland.
5
Wat wordt de budgettaire verdeling tussen handelsinstrumenten, ontwikkelingssamenwerking
en instrumenten die de combinatie zoeken? Hoeveel daarvan wordt gereserveerd ten behoeve
van het bedrijfsleven?
Antwoord
De ramingen voor de budgettaire verdeling binnen begrotingsartikel 1 tussen handelsinstrumenten,
ontwikkelingssamenwerking en instrumenten die de combinatie zoeken zien er als volgt
uit:
Bedrag x EUR miljoen
2023
2024
2025
2026
2027
Handelsinstrumenten (1.1 en 1.2)
117
117
114
115
115
waarvan ODA (binnen artikel 1.1)
19.1
19.1
19.1
19.1
19.1
Private-sectorontwikkeling (1.3)
384
367
380
380
381
waarvan combinatie handel, investeringen en OS
84
115
125
125
190
Alleen de uit begrotingsartikelen 1.1 en 1.2 gefinancierde non-ODA handelsinstrumenten
zijn gereserveerd ten behoeve van het (Nederlands) bedrijfsleven.
Bij de ODA-inzet op private sectorontwikkeling kiest BZ de partner waarmee het desbetreffende
beleidsdoel naar verwachting het beste kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via
welk kanaal is gefinancierd. Zo is in 2021 15,7% van de ODA-uitgaven van BHOS naar
activiteiten in samenwerking met het (lokaal en buitenlands, inclusief Nederlands)
bedrijfsleven en naar activiteiten die ten goede kwamen aan het ondernemingsklimaat
gegaan. Zie ook het antwoord op vraag 2. In 2021 ging 49,4% van de ODA-uitgaven van
BHOS naar multilaterale organisaties, 3,9% naar kennisinstellingen en 24,7% naar het
maatschappelijk middenveld.
Bij nadere uitwerking van de intensiveringsmiddelen kunnen bedragen vanuit artikelonderdeel
1.3 worden verschoven naar artikelonderdeel 1.1.
6
Hoe wordt de financiering naar de Dutch Relief Alliance gecontroleerd?
Antwoord
De Dutch Relief Alliance (DRA) dient elk jaar een geconsolideerd jaarplan in voor langdurige Joint Responses, dat door het ministerie wordt beoordeeld. Daarnaast levert de DRA een jaarlijks
geconsolideerd inhoudelijk en financieel rapport in bij het ministerie. Hierin worden
de resultaten en bestedingen van het afgelopen jaar opgenomen en toegelicht.
Bovendien is een externe audit over elke DRA Joint Response vereist. De uitkomsten daarvan worden meegeleverd met de jaarlijkse inhoudelijke
en financiële rapportage.
Naast de controle van rapportages en externe audits worden programma’s bezocht, voor
de monitoring van de voortgang en resultaten van de projecten. Tevens is er zeer regelmatig
overleg (formeel en informeel) tussen DRA partners, het ministerie en posten.
De resultaten van de DRA worden opgenomen in de jaarlijkse OS resultatenrapportage,
die in het voorjaar met de Kamer wordt gedeeld.
7
Hoe heeft de oorlog in Oekraïne de huidige beleidsnotitie beïnvloed?
Antwoord
De Russische agressie-oorlog in Oekraïne is nog gaande, maar heeft nu al een ingrijpende
impact op mondiaal niveau, van veranderende geopolitieke verhoudingen tot de sociaaleconomische
impact van de oorlog. De BHOS-nota neemt deze veranderende context mee. Zo raakt de
oorlog in Oekraïne de wereldhandel en zorgt voor allerlei verstoringen in toeleverings-
en waardeketens. Hierdoor stijgen bijvoorbeeld de energie- en voedselprijzen en ontstaan
vragen over de leveringszekerheid van gas. Daarmee onderstreept de oorlog in Oekraïne
het belang van beleid gericht op het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden.
In ontwikkelingslanden zijn vooral de sterk gestegen prijzen van voedsel, energie
en kunstmest een enorme uitdaging – zowel op macro-economisch niveau als voor individuele
huishoudens. Het kabinet zet zich er voor in deze consequenties van de oorlog te mitigeren.
Daartoe investeert Nederland extra in voedselzekerheid in een aantal landen.
De situatie in Oekraïne zelf heeft ook geleid tot aanpassingen van beleid. Het kabinet
heeft er, gezien de situatie, expliciet voor gekozen om Oekraïne toe te voegen aan
de combinatielanden lijst. Dit maakt dat het gehele instrumentarium voor combinatielanden
beschikbaar komt voor Oekraïne. Zoals bekend geeft het kabinet gehoor aan diverse
hulpverzoeken vanuit Oekraïne, inclusief humanitaire hulp en macro-economische steun
via multilaterale instellingen. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 17 mei jl.2, 7 juni jl.3 en 6 juli jl.4 Tijdens mijn bezoek aan Kyiv op 22 augustus jl., samen met de Minister van Defensie,
heb ik benadrukt dat Nederland Oekraine actief zal ondersteunen bij het herstel en
de wederopbouw. Daarbij is o.a. ook extra steun aangekondigd voor ontmijning, voor
infrastructuurprogramma’s via het bedrijfsleven, voor het tegengaan van geweld tegen
vrouwen en voor het ontwikkelen van wederopbouwplannen voor Cherson, Odessa en Mykolaiv.5
Ook is uit het budget voor Opvang in de Regio EUR 10 miljoen ondersteuning geboden
aan Moldavië bij het opvangen van vluchtelingen uit Oekraïne.
8
Hoe wordt integraal gecontroleerd op naleving van mensenrechten binnen het BuHa-OS
beleid?
Antwoord
Ambassades spelen een belangrijke rol in de monitoring op de naleving van mensenrechten
in een specifiek land. Via het onderhouden van een actief netwerk van en contacten
met mensenrechtenverdedigers, journalisten en maatschappelijke organisaties worden
ontwikkelingen op het terrein van mensenrechten gevolgd. Bij signalen van mensenrechtenschendingen
worden deze in contacten met autoriteiten van het betreffende land aangekaart. Ook
tijdens bezoeken van bijvoorbeeld de mensenrechten- ambassadeur of gedurende handelsmissies
wordt de bevordering en naleving van mensenrechten aangekaart. Naast deze bilaterale
inzet, wordt ook in EU en VN verband en via regionale organisaties zoals de Afrikaanse
Unie (AU) en de Organization of American States (OAS), aandacht gevraagd op de naleving van de mensenrechten. Instrumenten die hierbij
behulpzaam zijn, zijn de zogenaamde Universal Periodic Reviews (UPR) die besproken worden tijdens de sessies van de Mensenrechtenraad.
9
Zal u zich in het beleid ook inspannen om in publiek-private samenwerking de complementaire
rol van kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties een plek te geven?
Antwoord
Het kabinet is van mening dat slimme samenwerkingsverbanden tussen de overheid, kennisinstellingen,
maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven transities zoals digitalisering
en verduurzaming kunnen versnellen en verbeteren. Niet voor niets is de slogan van
Netherlands Branding dan ook: «Solving global challenges together». Dat is ook de essentie van publiek-private samenwerking (PPS). Doordat zowel private
als publieke partijen kennis en kunde inbrengen kan de kracht van Nederland effectief
worden ingezet daar waar de impact en het duurzame (verdien)potentieel het grootst is. Naast deze triple helix PPS samenwerking wordt ook de Dutch-Diamond methode ingezet, waarbij de maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen
aan deze samenwerking worden toegevoegd. Een voorbeeld is het SEED NL programma van de Wageningen Universiteit (WUR) met zaadbedrijven en Oxfam in landen
als Ethiopië en Nigeria. Ook richten vier strategische partnerschappen van ngo’s zich
op diverse ketens en ketenactoren. Voorbeelden zijn het STITCH-consortium gericht
op de textielsector met een belangrijke rol voor vakbonden en het Reclaim Sustainability! consortium van Solidaridad dat zich richt op diverse waardeketens.
Maatschappelijke organisaties zijn belangrijke spelers als het gaat om kennis vergaren,
bewaren en delen. Zij weten vaak wat zich afspeelt in de haarvaten van de samenleving
en hebben vaak ook specialistische kennis op voor Nederland belangrijke thema’s in
huis. In het bijzonder voor de zogeheten combinatielanden verkennen wij hoe deze actoren
nog nauwer te betrekken binnen de publiek-private samenwerking.
10
Welke toegevoegde waarde heeft Nederland te bieden als het gaat om de versterking
van de primaire gezondheidssystemen ten opzichte van bijvoorbeeld een land als Duitsland?
Antwoord
Op dit moment wordt de internationale gezondheidsstrategie verder uitgewerkt, waarin
de rijksbrede prioriteiten op het terrein van Global Health worden gespecificeerd.
11
Bent u van plan om (nieuwe) financiële instrumenten in te zetten om succesvolle publiek
private samenwerkingen op het gebied van grensoverschrijdende uitdagingen te stimuleren?
Antwoord
Publiek-private samenwerking vormt een belangrijk instrument om gedeelde, mondiale
uitdagingen aan te pakken in samenwerking met onze internationale partners. Dat geldt
zowel op het gebied van handels- en investeringsbevordering alsook op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking. Het kabinet blijft dit actief stimuleren en heeft hiervoor
een breed scala aan instrumenten beschikbaar. Deze vorm van publiek-private samenwerking
zal vanuit het bestaande instrumentarium worden gestimuleerd. Zo wordt meerjarig publiek-privaat
samengewerkt op het gebied van duurzame mobiliteit in Duitsland met financiële ondersteuning
van het handelsinstrumentarium.
12
Is de investering in de kruisbestuiving tussen handel en ontwikkelingssamenwerking
oplopend tot 190 miljoen euro structureel DAC-able? Zo nee, heeft deze structurele
investering van 190 miljoen een negatieve invloed op het behalen van de ODA-norm?
Zo ja, kan uitgelegd worden waarom het DAC-able is?
Antwoord
De structurele investering van EUR 190 miljoen voor de kruisbestuiving tussen handel
en ontwikkelingssamenwerking voldoet aan de voorwaarden van OESO-DAC voor ODA-uitgaven
en heeft een positieve invloed op de ODA-prestatie. Doel is het stimuleren van werkgelegenheid
en duurzame economische groei in deze landen. Een voorbeeld van een dergelijke investering
is het FoodTechAfrica project in Oost-Afrika. In dit publiek-private partnerschap
werken maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen als de Stichting Dienst
Landbouwkundig Onderzoek en het Kenya Marine and Fisheries Research Institute samen met bedrijven als Ottevanger en verschillende Afrikaanse viskwekerijen aan
de verbetering van kweekvis die belangrijk is voor voedselzekerheid. Doordat deze
verschillende partijen samenwerkten is de hele keten van visvoer, kweekvis, visverwerking,
visopslag en marketing verbeterd.
13
Kan de structurele investering van 190 miljoen voor de kruisbestuiving tussen handel
en ontwikkelingssamenwerking nader worden onderbouwd waar de middelen precies voor
zijn bedoeld?
Antwoord
Zoals de tabel op pagina 54 van de nota aangeeft is de investering van EUR 190 miljoen
de raming voor de jaren 2027 en verder. Voor 2023 is er EUR 84 miljoen begroot voor
de combinatie handel, investeringen en OS. In de tussenliggende jaren loopt dit op
tot EUR 190 miljoen. Deze middelen zullen worden ingezet voor private sector ontwikkeling
in ontwikkelingslanden ten behoeve van gecombineerde inzet op ontwikkelingssamenwerking,
handel en investeringen. Dit kan met bedrijven, ngo’s, kennisinstellingen en multilaterale
organisaties, al naar gelang wat het meest effectief is. Daarbij worden vier doelen
nagestreefd:
1. Impact op verduurzaming en digitalisering door publiek-private samenwerking in de
zogeheten combinatielanden
In de 14 combinatielanden worden Nederlandse bedrijven, ngo’s en kennisinstellingen
actief meegenomen als partner in ontwikkeling, waarmee bijgedragen wordt aan private-sectorontwikkeling,
in het bijzonder aan de twee transities naar digitalisering en verduurzaming. Een
veelbelovend voorstel voor deze aanpak is het integrated solar solutions initiatief in Nigeria. Slechts 60% van de Nigerianen heeft (onbetrouwbare) toegang
tot energie en velen zijn afhankelijk van dieselgeneratoren. Een cluster van gespecialiseerde
Nederlandse bedrijven, waarvan een deel al op kleine schaal succesvol is in Nigeria,
wil hier verbetering in brengen door meer te investeren in de ontwikkeling van de
zonne-energie sector in ruraal Nigeria. Een parallelle inzet om meer Nigeriaanse installateurs
te helpen opleiden en het Nigeriaanse stimuleringsbeleid voor zonne-energie te verbeteren,
zou Nederlandse en Nigeriaanse partners in deze sector belangrijke ruggensteun kunnen
geven. Dit resulteert in economische kansen, werkgelegenheid en in betere beschikbaarheid
van schone en betrouwbare energie, wat weer een belangrijke randvoorwaarde is voor
de verdere groei van lokale bedrijvigheid.
2. Vergroening financieringsinstrumenten
Met Nederlandse kennis en kunde wordt gewerkt aan innovatieve oplossingen voor verduurzamings-vraagstukken
met als specifiek doel het verminderen van het tekort aan financierbare projecten
voor deze vraagstukken en het creëren van werkgelegenheid.
3. Handelscoherentie
Werken aan een ruimhartig Algemeen Preferentieel Stelsel, het verduurzamen van mondiale
handelsketens en IMVO-wetgeving, en het versterken en verduurzamen van de interne
markt in Afrika, met het oog op duurzame economische groei en banen.
4. Innovatieve financiering
Bijdragen aan het mobiliseren van private financiering op schaal om het SDG-financieringsgat
(inclusief klimaat) te helpen dichten. Deze financiering is gericht op innovaties
om de financiële markten beter te laten werken voor dit doel.
De nadere focus van de investering voor de kruisbestuiving tussen handel en ontwikkelingssamenwerking
wordt bepaald in de nieuwe meerjarige strategische plannen voor deze landen. Deze
worden door de ambassades voorbereid in nauw overleg met betrokken departementen en
private partners. Met de middelen kunnen de ambassades consortia, handelsmissies,
haalbaarheidsstudies, innovaties, projectontwikkeling en twinning projecten (co-)financieren. Afhankelijk van de keuzes in de meerjarige strategische
landenplannen kan het ook gaan om zaken als het versterken van vakbonden, werkgeversorganisaties
en sociale dialoog, het wegnemen van handelsbarrières, het verbeteren van toegang
tot financiering of investeringen in fysieke en institutionele infrastructuur. Kortom,
het versterken van het ondernemingsklimaat als randvoorwaarde voor handel, investeringen
en private-sectorontwikkeling.
14
Wat is het beleid aangaande «shift the power» op handelsgebied, gezien de zeggenschap
in Nederlandse handel klein is voor lokale gemeenschappen, vrouwengroepen en organisaties?
Antwoord
Nederland steunt een krachtig, onafhankelijk maatschappelijk middenveld wereldwijd
als onderdeel van haar bijdrage aan inclusieve, duurzame ontwikkeling. Het beleidskader
Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM) zet in op meer zeggenschap van m.n. lokale
gemeenschappen en Zuidelijke organisaties t.b.v. meer gelijkwaardige relaties en om
het onderhandelingsvermogen van lokale maatschappelijke organisaties te vergroten.
Verschillende van deze partnerschappen zijn specifiek gericht op verduurzaming van
handelsketens en hebben tot doel lokale organisaties beter in staat te stellen om
politieke en economische actoren, inclusief Nederlandse handelsactoren, ter verantwoording
te roepen. Daarnaast richt het feministisch buitenlandbeleid (FBB) van het kabinet
zich o.a. op het actief betrekken van vrouwen en gemarginaliseerde groepen bij beleidsvorming,
het onderzoeken van negatieve effecten en zorgen dat instrumenten ten goede komen
aan vrouwen. Dit betreft ook handelsbeleid en de Nederlandse inzet om ontwikkelingslanden
te ondersteunen in hun handelsagenda, waarbij Womens’ Economic Empowerment een prioriteit is.
15
Wordt aan het bedrijfsleven die ODA gelden ontvangen dezelfde relevante eisen aangaande
monitoring en VOG+ gevraagd als aan het maatschappelijk middenveld?
Antwoord
Regels voor ngo’s en bedrijven zijn niet met elkaar te vergelijken. Op bedrijven zijn
anders dan op ngo’s uitgebreide due diligence vooraf en controle tijdens de uitvoering, zoals beschreven in de BHOS-nota, ook van
toepassing. Dit betreft onder meer IMVO-criteria.
16
Op welke manier gaat van de Nederlandse kennisinstellingen gebruik gemaakt worden
om van de kruisbestuiving tussen handel en ontwikkelingssamenwerking een succes te
maken?
Antwoord
Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties hebben
de kennis en kunde in huis om een bijdrage te leveren aan de mondiale transities op
het gebied van duurzaamheid en digitalisering. Slimme samenwerkingsverbanden tussen
publieke en private spelers kunnen (innovatieve) oplossingen voor deze transities
versnellen en versterken. Daar is Nederland goed in. De zogeheten «Dutch Diamond»
aanpak, waarbij de lokale kennis van maatschappelijke organisaties gekoppeld wordt
aan de kunde van Nederlandse private sector, expertise van onze kennisinstellingen
en makelaarsrol van de Nederlandse overheid, kan hier een belangrijke rol in spelen.
Om de kruisbestuiving tussen handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking mogelijk
te maken gaat het kabinet in de 14 combinatielanden met extra budget en mensen de
Nederlandse kennis en kunde koppelen aan lokale uitdagingen. Het postennetwerk en
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verbinden lokale belanghebbenden en
het Nederlandse bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen
om de kansen binnen de twee eerdergenoemde transities te ontwikkelen. Op bestaande
succesvolle initiatieven wordt voortgebouwd.
17
Krijgt kennis een specifieke organisatorische plaats binnen het ministerie?
Antwoord
Het ministerie is een kennisintensieve organisatie. Die kennis is zowel centraal als
decentraal georganiseerd. Een centrale rol daarbij spelen de «Kennisgezant» op het
departement, de «Academie voor Internationale Betrekkingen» (AIB) en de «Directie
Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie» (IOB). De Kennisgezant ziet toe op de
verbinding met externe kennisorganisaties en op het interne kennismanagement. Deze
functionaris is tevens decaan van de AIB. De academie functioneert als aanbieder (van
leeractiviteiten), als platform (verbinden van kennis en collega’s) en als kompas
(richting noodzakelijke leer- en ontwikkeltrends). De academie biedt inmiddels jaarlijks
meer dan 250 leeractiviteiten aan voor ruim 10.000 rijksbrede collega’s met internationale
werkzaamheden. De IOB draagt als onafhankelijke evaluatiedienst actief kennis uit
afkomstig uit monitorings- en evaluatieonderzoek om beleidsmakers goed onderbouwde
keuzes te laten maken. Tot slot heeft het departement anderhalf jaar geleden besloten
tot de ontwikkeling van «leerlijnen» (kennis en vaardigheden die horen bij een specifieke
functie) voor bepaalde functiegroepen en «kennisscans» (inventarisatie aanwezige kennis)
binnen directies. Op deze wijze wordt de aanwezige kennis rond bepaalde thema’s, zowel
in Den Haag als op de posten, in kaart gebracht en geborgd.
18
Hoeveel fte wordt binnen het ministerie toegekend aan kennis?
Antwoord
Deze vraag kan niet kwantitatief worden beantwoord, omdat er geen fte’s specifiek
worden geregistreerd onder de noemer «kennis» in de personeelsadministratie. Zoals
aangegeven in het antwoord op de vraag hierboven is BZ een kennisintensieve organisatie.
Medewerkers in Den Haag en op de posten maken allen voor hun reguliere werkzaamheden
gebruik van algemene en specialistische kennis. De organisatieonderdelen «Eenheid
Strategische Advisering» (ESA), «Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie» (IOB)
en «Academie voor Internationale Betrekkingen» (AIB) die in het antwoord op vraag
17 worden genoemd hebben een centrale rol bij het organiseren en delen van kennis.
Daarnaast beschikt bijna elke directie over een strategisch beleidsadviseur die eveneens
een specifieke rol heeft bij het kennismanagement.
19
Hoeveel fte wordt binnen het ministerie toegekend aan interdepartementale samenwerking?
Antwoord
Deze vraag kan niet kwantitatief worden beantwoord, omdat er geen medewerkers worden
aangenomen speciaal «voor interdepartementale samenwerking» en medewerkers ook niet
onder deze noemer terug te vinden zijn in de personeelsadministratie. In de praktijk
zijn zeer veel BZ-medewerkers, op alle niveaus, een deel van hun tijd bezig met interdepartementale
samenwerking, omdat in de complexe wereld van vandaag steeds meer thema’s betrokkenheid
van meerdere departementen vergen (bijv. klimaat, voedselzekerheid, private-sectorontwikkeling,
asiel en migratie, gezondheid). Dit geldt natuurlijk ook bij uitstek voor de BZ-medewerkers
die zijn belast met EU-coördinatie en vaak ook voor medewerkers in tijdelijke taskforces zoals die voor wederopbouw Oekraïne, Economische Veiligheid, COVID-19 en de projectgroep
Weeshuistoerisme.
20
Kan er een overzicht gegeven worden van kennisinstellingen (MBO, HBO en WO) en kennisinstituten
die specifieke kennis, expertise en ervaring hebben die aansluit op de Nederlandse
ontwikkelingsprioriteiten als voedselzekerheid, water, seksuele en reproductieve gezondheid
en rechten (SRGR), en rechtsstaatbevordering en in de algemene zin van de SDG’s?
Antwoord
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt samen met een groot aantal kennisinstellingen
zoals universiteiten, denktanks en kennisplatforms. Deze samenwerking neemt vele vormen
aan, waaronder kenniscreatie, kennisdeling en kennisverspreiding. Onderzoeksactiviteiten
dragen bij aan zowel beleidsontwikkeling als (verbetering van) beleidsuitvoering.
Kennispartners zijn onder meer De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO), Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Clingendael, The Hague Centre of Strategic
Studies (HCSS), Wageningen University and Research (WUR), Universiteit Utrecht, Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS), Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), Sociaal
Cultureel Plan Bureau, IHE Delft, IRC, Commissie MER, de Consultative Group on International Agricultural Research, het World Resources Institute (WRI), International Water & Sanitation Center, de Erasmus Universiteit Rotterdam, Aeres Hogeschool, HAN University of Applied Sciences en Van Hall Larenstein. Deze lijst is zeker niet uitputtend, en ook uit de kennisnetwerken
van uitvoeringsorganisaties wordt indirect veel kennis naar binnen gehaald.
Daarnaast benut en ondersteunt het ministerie vier kennisplatforms op het terrein
van ontwikkelingssamenwerking, met elk een eigen thematische focus die aansluit op
beleidsprioriteiten:
– Security & Rule of Law: Onderzoekt nieuwe manieren om problemen aan te pakken op het gebied van veiligheid
en de rechtsstaat. Hierbij richt het platform zich op gebieden die kwetsbaar zijn
of door conflict worden beheerst.
–
Netherlands Food Partnership: Verbindt kennis van voedsel, voeding en voedselzekerheid met ondernemerschap, wetenschap,
de maatschappij en beleid.
–
Netherlands Water Partnership (Engelstalig): Een netwerk van plm. 180 internationaal georiënteerde Nederlandse organisaties
die samenwerken aan het ontwikkelen van wereldwijde toekomstbestendige oplossingen
in de watersector.
– INCLUDE: Een kennisplatform dat zich richt op inclusief ontwikkelingsbeleid.
– Share-Net International: Een kennisplatform dat zich richt op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Binnen deze platforms wordt met een veelheid aan uitvoeringsorganisaties en kennisinstellingen
samengewerkt.
21
Met welke landen, inclusief transitlanden, wilt u migratiesamenwerkingen ontwikkelen/versterken?
Worden de afspraken binnen deze samenwerkingen openbaar (gepubliceerd)? Zijn er criteria
met betrekking tot landen met wie Nederland/EU migratiesamenwerkingen ontwikkelt c.q.
versterkt (bijvoorbeeld legitieme regering, respect voor mensenrechten, naleven Vluchtelingen
Verdrag)? Zijn deze criteria openbaar?
Antwoord
Het kabinet zet in op migratiepartnerschappen met belangrijke landen van herkomst
en transit, voornamelijk in de regio’s Noord-Afrika, Sub-Sahara Afrika en het Midden-Oosten,
zowel bilateraal als in Europees verband. In enkele van deze landen dragen wij grootschalig
bij aan opvang in de regio. In de keuze van landen voor migratiepartnerschappen wordt
voortgebouwd op bestaande inspanningen om migratiesamenwerking te versterken. Bij
de intensivering van de samenwerking met partnerlanden wordt er vanzelfsprekend rekening
mee gehouden of samenwerking met de autoriteiten mogelijk en wenselijk is. Zoals genoemd
in het coalitieakkoord zetten wij in op migratiepartnerschappen met derde landen «die
materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag». Daarbij moet worden
opgemerkt dat migratiepartnerschappen juist ook de mogelijkheid bieden om derde landen
te ondersteunen bij het verbeteren van de situatie en rechten van kwetsbare migranten.
Zoals reeds aangekondigd in de «Staat van Migratie», zal u later dit jaar een kamerbrief
toegaan met meer gedetailleerde informatie over deze migratiepartnerschappen. De kamer
zal ook daarna regelmatig op de hoogte worden gehouden van de voortgang op de partnerschappen.
22
Kan verduidelijkt worden hoe Nederlandse steun (al dan niet via de EU) bijdraagt/gaat
bijdragen om de inhumane situatie van migranten en vluchtelingen in Libië te verbeteren?
Antwoord
De inspanningen van de EU in Libië, en de inzet van Nederland daarbinnen, zijn gericht
op het tegengaan van irreguliere migratie, mensenhandel- en smokkel, het bieden van
directe hulp aan en het beschermen van migranten en vluchtelingen die in Libië verblijven
en het verbeteren van de behandeling van deze groep na ontscheping en in detentiecentra,
het beëindigen van arbitraire detentie en het faciliteren van evacuaties van deze
groep. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de onmiddellijke vrijlating van vrouwen
en kinderen en het verzekeren van veilige toegang tot de detentiecentra voor humanitaire
organisaties. Daarnaast zet de EU zich eveneens in om vrijwillige terugkeer uit Libië
te faciliteren. Nederland financiert de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)
voor het verlenen van (nood)hulp aan kwetsbare migranten, inclusief voedsel, gezondheidszorg
en hulp bij het vinden van onderdak, en UNHCR voor het uitvoeren van procedures ter
vaststelling van vluchtelingenstatus, evenals directe hulpverlening aan vluchtelingen
en asielzoekers zoals voedsel. Nederland ondersteunt bovendien actief het evacuatiemechanisme
van UNHCR door het hervestigen van vluchtelingen die uit Libië zijn geëvacueerd naar
de Emergency Transfer Mechanisms in Niger en Rwanda.
23
Kunt u een overzicht geven van EU en Nederlandse financiële en materiele bijdragen
aan Libië en de Libische kustwacht (SAR operaties en opvang)?
Antwoord
De EU-steun aan Libië op het gebied van grensmanagement en opvang is voornamelijk
afkomstig uit het EU Trustfund for Africa (EUTF) en bedraagt circa EUR 455 mln. sinds 2015. Met het gedeelte van deze fondsen
dat is aangewend voor grensmanagement zijn 105 medewerkers van de kustwacht getraind
op onderwerpen als navigatie en mensenrechten, 30 SUV’s en 10 bussen geleverd en twee
schepen gerepareerd. De verdeling van het volledige bedrag wordt uiteengezet op de
EUTF-website.6 Het EUTF loopt af en de Commissie is voornemens steun voort te zetten onder het Nabuurschaps-,
Ontwikkelings- en Internationale Samenwerkingsinstrument (NDICI).
De Nederlandse steun aan Libië gaat voornamelijk naar UNHCR (EUR 4,1 mln. voor 2020–2023)
en IOM (EUR 2,2 mln. voor 2021–2022) voor directe hulpverlening aan vluchtelingen
en migranten. Met de Nederlandse bijdrage (EUR 50.000, onderdeel van de hiervoor genoemde
EUR 2,2 mln.) traint IOM Libische overheidsfunctionarissen op lokaal niveau op het
gebied van mental health and psychosocial support (MHPSS) en case management van migranten. Hieronder valt bijvoorbeeld registratie en herkenning van signalen
van mensenhandel bij personen. Ook geeft KMAR, in samenwerking met EUBAM, een serie
van trainingen op het gebied van documentfraude aan Libische grensautoriteiten (EUR
400.000).
24
Wat is concreet de expertise die Nederland in huis heeft om landen weerbaarder en
zelfredzamer te maken?
Antwoord
Eén van de kerndoelen van Nederlands ontwikkelingsbeleid is het bevorderen van zelfredzaamheid
en weerbaarheid van mensen, gemeenschappen en landen. Dat geldt voor alle prioritaire
thema’s uit de BHOS-nota. Nederland zet in op de thema’s waar ons land de meeste toegevoegde
waarde heeft.
Zo richt Nederland zich bijvoorbeeld bij weerbaarheid tegen de gevolgen van klimaatverandering
vooral op de thema’s water en voedselzekerheid gezien de Nederlandse expertise in
waterbeheer, drinkwater en sanitatie en duurzame landbouw. Ook heeft Nederland een
meerwaarde op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Met
deze inzet worden gezondheidssystemen versterkt, en keuzevrijheid van met name vrouwen,
meisjes en jongeren vergroot. Daarnaast wordt bijvoorbeeld Nederlandse belastingexpertise
ingezet om de belastingopbrengsten in ontwikkelingslanden te verhogen. Dit vergroot
de zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden op het gebied van de financiering van publieke
diensten zoals onderwijs en zorg. Op het gebied van vrede en veiligheid ontsluit Nederland
onder andere de expertise van een breed netwerk van Nederlandse en internationale
partners, gespecialiseerd in bijvoorbeeld MHPSS, inclusief bestuur of transitional justice, om direct en indirect lokaal maatschappelijk middenveld in landen te versterken. Dit
is een belangrijke randvoorwaarde voor het creëren van open, inclusieve en weerbare
samenlevingen.
25
Op basis van welke criteria zijn de 25 prioritaire landen voor handel geselecteerd?
Antwoord
De selectie van 25 prioritaire markten is tot stand gekomen door een weging van objectieve
data over: de totale economische omvang van een markt (30%), de bilaterale handel
tussen Nederland en die markt (60%) en de toegevoegde waarde van economische diplomatie
(10%). Daarnaast zijn (geo)politieke trends en ontwikkelingen, veiligheid, innovatiekracht
en samenwerking en inzet op verduurzaming meegenomen in de selectie van deze 25 markten.
26
Wordt er binnen de 25 prioritaire landen nog specifiek extra ingezet op bepaalde landen
of op alle 25 landen even veel?
Antwoord
De specifieke inzet per prioriteitsmarkt is verschillend en afhankelijk van variabelen
zoals de grootte van de markt, grootte van de handelsstromen, aantal vertegenwoordigingen
van Nederland ter plekke en actuele ontwikkelingen. Daarnaast speelt de inzet van
georganiseerd bedrijfsleven en Topsectoren een rol.
27
Hoeveel procent van de quota die onder CETA gelden voor de import van Canadees varkensvlees
en rundvlees wordt momenteel gevuld? Wat is de verwachte stijging van de invulling
van de quota in aankomende jaren?
Antwoord
In 2019, 2020 en 2021 werd geen gebruik gemaakt van het tariefcontingent voor varkensvlees.
Voor rundvlees moet onderscheid gemaakt worden tussen de twee separate tariefcontingenten
voor enerzijds rund- en kalfsvlees en anderzijds bevroren rundvlees. Voor rund- en
kalfsvlees werd in 2021 voor 3% gebruik gemaakt van het tariefcontingent. In 2019
was dit 3% en in 2020 4%. Voor bevroren rundvlees werd in 2019, 2020 en 2021 geen
gebruik gemaakt van het tariefcontingent.7
De verwachting voor komende jaren is dat het gebruik van deze tariefcontingenten voor
Canadese import laag blijft.8
28
Bij welke landen wil Nederland inzetten op bilaterale of Europese handelsakkoorden?
Antwoord
Het kabinet steunt een proactief, open en eerlijk handelsbeleid. Recent heb ik ook
een brief aan Handelscommissaris Dombrovskis medeondertekend waarin hiertoe wordt
opgeroepen9. Zoals gemeld in de beleidsnota vormt de Trade Policy Review een belangrijk uitgangspunt voor het versterken van de EU-handelsagenda. In deze
mededeling wordt de handelspolitieke strategie van de EU voor de komende jaren uiteengezet,
inclusief de EU-inzet op partnerschappen met landen in groeiregio’s.
Er lopen op dit moment in de EU-onderhandelingen met verschillende handelspartners.
Zo zijn EU-onderhandelingen met Chili inmiddels vergevorderd en onderhandelt de EU
ook met Australië en Indonesië over een akkoord. Ook zijn recent onderhandelingen
met India herstart. Met de Mercosur-landen (Argentinië, Brazilië, Uruguay, Paraguay)
heeft de Europese Commissie in juni 2019 een onderhandelaarsakkoord bereikt over een
associatieakkoord. De Commissie is in gesprek met de Mercosur-landen over mogelijke
aanvullende afspraken die kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van duurzaamheidsdoelstellingen.
Met Mexico is op 28 april 2020 door de Europese Commissie een onderhandelingsakkoord
bereikt over modernisering van het bestaande EU-Mexico Global Agreement. Naar verwachting
zal de Commissie dit jaar het akkoord ter besluitvorming voorleggen aan de Raad. Op
3 december 2020 bereikten de hoofdonderhandelaars van de EU en de Organisation of African, Caribbean and Pacific States (OACP) een politiek akkoord over een nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de EU en 79
landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen). Deze overeenkomst
zal het huidige Cotonou-verdrag moeten opvolgen (Post-Cotonou). De Economische Partnerschapsakkoorden
(EPA’s) blijven leidend in de handelsrelaties tussen de EU en de ACS-landen. Zo onderhandelt
de EU momenteel met landen in Oostelijk en Zuidelijk Afrika over verdieping van het
bestaande EPA. Tot slot hebben de Europese Commissie en Nieuw-Zeeland op 30 juni 2022
een onderhandelingsakkoord bereikt. De voortgangsrapportage handelsakkoorden die periodiek
aan de Kamer wordt gestuurd als bijlage bij de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse
Zaken Handel (3 en 12 juni jl.) bevat aanvullende informatie en een nader overzicht.10
Op het terrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek is sprake van een exclusieve
EU-bevoegdheid. De Europese Commissie onderhandelt namens de EU over handelsakkoorden
met derde landen op basis van door de Raad verleende mandaten. Het kabinet blijft
elk onderhandelingsresultaat afzonderlijk beoordelen, alvorens tot een positie te
komen in de Raad, nadat alle benodigde documenten door de Commissie aan de Raad zijn
aangeboden voor besluitvorming.
29
Welke stappen gaat u concreet nemen om het sluiten van eerlijke en duurzame handelsakkoorden
actief te bevorderen? Op welke manier neemt u daar de aanbevelingen mee die de IOB
heeft gedaan in hun beleidsdoorlichting van artikel 1 van de BHOS-begroting?
Antwoord
Het afsluiten van handelsakkoorden die eerlijke en duurzame handel faciliteren vormt
al geruime tijd onderdeel van het EU-handelsbeleid. De Commissie, gesteund door Nederland,
richt zich actief op de implementatie van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling
(Trade & Sustainable Development – TSD). Zo publiceerde de Commissie in 2018 het zogenaamde 15 punten actieplan inzake
TSD. Nederland heeft de afgelopen jaren actief ingezet op verdere versterking van
de TSD-afspraken in handelsakkoorden en de discussie hierover in EU-verband versneld.
Zo heeft Nederland in mei 2020 samen met Frankrijk een non-paper uitgebracht, waarin
wordt opgeroepen tot verdere verduurzaming van het EU-handelsbeleid.11 Mede op basis van deze inzet heeft de Commissie besloten om de EU-inzet voor het
bevorderen van duurzaamheid middels handelsakkoorden vervroegd te herzien.
Op 22 juni jl. heeft de Commissie hiertoe een mededeling gepubliceerd met de titel
«De kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige economische
groei»12. Het kabinet steunt de doelstelling van de Commissie om duurzame ontwikkeling te
bevorderen door het maken van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden.
Deze mededeling heeft de potentie om mede uitvoering te geven aan aanbeveling 6 uit
het IOB rapport van februari jl. om ontwikkelingsdoelen verder in handelsbeleid te
integreren13. Uw Kamer ontvangt uiterlijk 1 september een BNC-fiche over deze mededeling.
30
Kunt u toelichten hoe de beleidsnota uitvoering geeft aan de motie-Hammelburg (Kamerstuk
36 045, nr, 78) waarin werd gevraagd om een concreet plan voor handels- en investeringsakkoorden
met het oog op diversificatie van handelspartners?
Antwoord
De gemeenschappelijke handelspolitiek betreft een exclusieve competentie van de Europese
Unie. Het kabinet steunt een proactief, open en eerlijk handelsbeleid, mede met het
oog op diversificatie van handelspartners. CETA, het handelsakkoord tussen de EU en
Canada, draagt hier bijvoorbeeld aan bij. Recent heb ik ook een brief aan Handelscommissaris
Dombrovskis medeondertekend waarin hiertoe wordt opgeroepen.14
Zowel de Europese Commissie als lidstaten zien het belang in van een actieve handelsagenda.
De Europese Commissie onderhandelt met handelspartners over handelsakkoorden op basis
van de door de Raad verstrekte mandaten. Zodoende vormt voor het kabinet, zoals aangegeven
in de beleidsnota, de Trade Policy Review en de Nederlandse inbreng hierbij het uitgangspunt voor het versterken van de EU-handelsagenda
gedurende deze kabinetsperiode. Uw Kamer is zoals gebruikelijk geïnformeerd over de
kabinetsappreciatie van deze mededeling via een BNC-fiche.15
De Europese Commissie onderhandelt momenteel met verschillende handelspartners, waaronder
met landen in Afrika en Zuid-Amerika waar in de motie-Hammelburg naar verwezen wordt.
Zo zijn onderhandelingen met Chili over modernisering van het bestaande handelsakkoord
inmiddels vergevorderd. Ook onderhandelt de EU over modernisering van het economisch
partnerschapsakkoord met landen in Oostelijk en Zuidelijk Afrika. Met de Mercosur-landen
heeft de Europese Commissie in juni 2019 een onderhandelaarsakkoord bereikt over een
associatieakkoord. De Commissie is in gesprek met de Mercosur-landen over mogelijke
aanvullende afspraken die kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van duurzaamheidsdoelstellingen.
Nederland heeft eerder ook inbreng hiervoor met de Europese Commissie en met uw Kamer
gedeeld16. Met deze inbreng wordt niet vooruitgelopen op een uiteindelijke Nederlandse positie.
Met Mexico heeft de Europese Commissie op 28 april 2020 een onderhandelaarsakkoord
bereikt over modernisering van het bestaande EU-Mexico Global Agreement. De voortgangsrapportage
handelsakkoorden bevat een volledig overzicht van lopende onderhandelingen.17 Het kabinet steunt een proactief, open en eerlijk handelsbeleid en zal elk onderhandelingsresultaat
afzonderlijk blijven beoordelen, alvorens tot een positie te komen, nadat alle benodigde
documenten door de Commissie aan de Raad zijn aangeboden voor besluitvorming.
Naast lopende onderhandelingen zijn er met tal van landen of groepen landen handelsakkoorden
van kracht, of worden deze voorlopig toegepast. Zo wordt het handelsgedeelte van het
associatieakkoord tussen de EU en landen in Centraal-Amerika sinds 2013 voorlopig
toegepast. Ook het EU-handelsakkoord met Colombia, Ecuador en Peru wordt sinds 2013
voorlopig toegepast (met Ecuador sinds 2017). Een volledig overzicht van EU-handelsakkoorden
is te vinden op de website van de Europese Commissie.18
31
Op welke manier geeft deze nota invulling aan de aanbevelingen van de IOB om te zorgen
dat bedrijven beter gebruik maken van reeds gesloten handelsakkoorden?
Antwoord
De conclusie over de benuttingsgraad van handelsakkoorden door Nederlandse bedrijven
is onder meer gebaseerd op een studie uit 2018. Recentere data van de Europese Commissie
laten zien dat de benuttingsgraad sindsdien is toegenomen.19 Voor grotere handelspartners, zoals Noorwegen, Mexico, Turkije en Zwitserland, komt
de Europese Commissie voor Nederland uit op een benuttingsgraad van meer dan 80% van
de invoer uit die landen die in aanmerking komt voor tariefpreferenties onder EU-handelsakkoorden.
Het kabinet blijft inzetten op informatievoorziening over EU-handelsakkoorden, onder
meer via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
32
Op welke manier komt er een overzicht van het nog nader te ontwikkelen Nederlandse
grondstoffenbeleid? En wat zijn de onderdelen van het Nederlandse grondstoffenbeleid?
Antwoord
Het kabinet werkt aan een brede grondstoffenstrategie die uw Kamer eind 2022 zal ontvangen.
Over de contouren en precieze focus van deze grondstoffenstrategie is op dit moment
overleg tussen de verantwoordelijke bewindspersonen van BHOS, BZ, EZK en I&W. Onderwerpen
die aan bod zullen komen zijn onder andere de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen
voor het Nederlands bedrijfsleven, het circulair gebruik van grondstoffen en de wijze
waarop mijnbouw en verwerking van grondstoffen wereldwijd duurzaam kan plaatsvinden.
Vraagstukken om te adresseren zijn bijvoorbeeld wat de precieze risico’s van strategische
afhankelijkheden met betrekking tot grondstoffen zijn en hoe die gemitigeerd kunnen
worden. Verder zal naar voren komen hoe de milieu en klimaatimpact van het winnen
van kritieke grondstoffen gereduceerd kan worden. Ook handelingsperspectief op Europees
niveau maakt deel uit van de analyse. De klimaat-, IMVO- en ontwikkelingsdoelstellingen
van het kabinet worden meegenomen in de strategie.
33
Wanneer kan het Nederlandse grondstoffenbeleid verwacht worden en op welke grondstoffen
gaat de focus liggen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 32.
34
Kan aangegeven worden of ontwikkelingsdoelstellingen een plaats krijgen in het te
formuleren grondstoffenbeleid?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 32.
35
Is de grondstoffenstrategie uitsluitend gericht op het bevorderen van strategische
autonomie en leveringszekerheid voor binnenlandse aangelegenheden of wordt ook gestreefd
naar het verkleinen van de ongelijkheid tussen het mondiale Noorden en Zuiden?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 32.
36
Worden lage- en middeninkomenslanden in het nieuwe beleid in staat gesteld om te profiteren
van hun grondstoffenrijkdom, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van lokale waardeketens
of het versterken van de positie van lokale gemeenschappen en vakbonden ten overstaande
van (mijnbouw)bedrijven en overheden?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 32.
37
Wat zijn de gevoelige sectoren wanneer u het heeft over «concurrentievermogen van
gevoelige sectoren»?
Antwoord
Gevoelige sectoren zijn sectoren waarbij een groot risico op het bestaan of ontstaan
van strategische afhankelijkheden bestaat. Zo kunnen afhankelijkheden binnen bepaalde
ecosystemen strategisch zijn wanneer deze gevolgen hebben voor gezondheids- of veiligheidsbelangen
of een aanzienlijke invloed hebben op het vermogen van de EU om de groene en digitale
transformatie tot stand te brengen. Voorbeelden van door de Europese Commissie aangewezen
gevoelige ecosystemen zijn gezondheid, defensie, ruimtevaart, digitalisering, energie
en kritieke grondstoffen.20 Stagnaties of andere (negatieve) ontwikkelingen in de waardeketens in deze sectoren,
evenals de vooruitgang in technologieën zoals kunstmatige intelligentie, kwantum computing, fotonica en semiconductors, kunnen een potentieel disruptief karakter hebben.
38
Welke concrete stappen worden er genomen om de afhankelijkheid van China af te bouwen?
Wat zijn de grootste obstakels hiervoor? Wanneer komt u met een uitgewerkt plan?
Antwoord
Met het oog op de oplopende geopolitieke spanningen is mitigatie van de risico’s van
strategische afhankelijkheden voor publieke belangen voor het kabinet een belangrijke
prioriteit, zoals uiteengezet in het coalitieakkoord. Het in kaart brengen van strategische
afhankelijkheden en de mitigatie van deze risico’s is een doorlopend proces waaraan
gewerkt wordt en waarbij zorgvuldigheid is geboden. Zoals uiteengezet in Bijlage 1
van de Kamerbrief21 in reactie op de motie van de leden Alkaya en Weverling22, de motie van het lid Sjoerdsma23 en de motie van het lid Brekelmans,24 is de invoer van geconcentreerde goederen niet altijd een strategische afhankelijkheid.
Enkel als de markt de risico’s van strategische afhankelijkheden onvoldoende mitigeert
kan overheidsingrijpen wenselijk zijn. Afbouwen van afhankelijkheden op zichzelf is
niet in alle gevallen wenselijk. De Nederlandse economie is sterk verweven in internationale
waardeketens. De Russische invasie in Oekraïne en de dwangmaatregelen van China tegen
andere landen laten echter zien dat het afbouwen en mitigeren van risicovolle strategische
afhankelijkheden belangrijk is.
Het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden vergt maatwerk. Er
zijn reeds veel initiatieven gaande op nationaal en EU-niveau die de risico’s van
strategische afhankelijkheden mitigeren, zoals uiteengezet in de Kamerbrief over strategische
afhankelijkheden van 22 november jl.25 Zo wordt er bijvoorbeeld op EU-niveau ingezet op het verminderen van de afhankelijkheid
van derde landen in de halfgeleidersector, o.a. middels de Important Projects of Common European Interest26 (IPCEI) Microelectronics II (waar Nederland middelen voor heeft gereserveerd) en
de EU Chips Act27. Ook wordt er zoals toegezegd door het kabinet gewerkt aan een Grondstoffenstrategie,
die uw Kamer eind 2022 zal ontvangen en waarin ook zal worden ingegaan op de leveringszekerheid
van kritieke grondstoffen. Verder wordt er nader aanvullend onderzoek naar strategische
afhankelijkheden gedaan, onder andere onder de noemer van de geo-economische monitor.
Daarnaast zal de Kamer in het najaar van 2022 worden geïnformeerd over de invulling
van de motie van het lid Brekelmans over een op te richten interdepartementale Taskforce
voor het verminderen van strategische afhankelijkheden.
39
Op wat voor manier krijgt exportcontrolebeleid steeds meer aandacht? In welke Kamerstukken
zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Antwoord
Exportcontrolebeleid krijgt steeds meer aandacht omdat het in toenemende mate wordt
ingezet als een middel om technologische en economische veiligheid te waarborgen.
Exportcontrolebeleid betreft de controle van strategische goederen. Daarbij kunt u
denken aan hoogwaardige dual-use kennis zoals hypersonische rakettechnologie. Het toegenomen belang en de toegenomen
omvang van het exportcontroledossier is voor het kabinet aanleiding om hierop te intensiveren.
De Kamer ontvangt jaarlijks een jaarrapport over exportcontrole waarin de meest relevante
ontwikkelingen t.a.v. het exportcontrolebeleid uiteen worden gezet.28 Daarnaast wordt de Kamer conform het op 10 juni 2011 per brief gemelde aangescherpte
wapenexportbeleid29 en de motie van het lid El Fassed c.s. van 22 december 201130 versneld geïnformeerd over specifieke wapenexportaanvragen. Ten slotte worden actuele
ontwikkelingen ten aanzien van het exportcontrolebeleid t.a.v. specifieke eindbestemmingen
toegelicht in de geannoteerde agenda en het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken.
De frequentie van de commissiedebatten over exportcontrole is recentelijk verhoogd
van 1x per jaar naar 2x per jaar.
40
Wanneer besluit u over het al dan niet opzetten van een geo-economische monitor? Welke
zwaarwegende redenen ziet u, gezien het belang van het in kaart brengen van afhankelijkheden
om deze te kunnen afbouwen, om dit niet te doen?
Antwoord
Het kabinet deelt het gevoel van urgentie van het in kaart brengen van strategische
afhankelijkheden en heeft daarom samen met het Ministerie van EZK opdracht gegeven
aan een aantal onderzoekspartijen om een geo-economische monitor te ontwikkelen. Het
kabinet verwacht de onderzoeksresultaten in het najaar naar de Kamer te kunnen sturen.
41
Gaat u ondernemers naast hen bewust te maken van strategische afhankelijkheden, ook
proactief helpen bij het afbouwen hiervan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het kabinet informeert het bedrijfsleven proactief over de kansen en risico’s van
zakendoen in het buitenland, inclusief IMVO en ketenverantwoordelijkheid. Desgewenst
ondersteunt het kabinet ondernemers bij het vinden van alternatieve leveranciers.
Hierbij spelen de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het postennet in
diverse markten een belangrijke rol. Zij kunnen een bedrijf of een sector adviseren
over de kansen en risico’s in een bepaalde markt, en hun eerste contact met potentiële
samenwerkingspartners (lokale bedrijven, bijvoorbeeld) op die markt faciliteren.
Daarnaast kan de overheid diversificatie van handelspartners faciliteren, bijvoorbeeld
door handelsbarrières af te bouwen door middel van handelsakkoorden van de EU met
derde landen.
In algemene zin hecht het kabinet veel waarde aan de vrije markt en vrijheid van ondernemen.
Het uitgangspunt blijft dat ondernemers eigen keuzes mogen maken wat betreft hun leveranciers
en primair verantwoordelijk zijn voor het inkopen van bijvoorbeeld grondstoffen. Echter,
op het moment dat strategische afhankelijkheden optreden kan overheidsingrijpen in
de markt wenselijk zijn. Overheidsingrijpen kan op allerlei manieren vorm krijgen,
zie toelichting in de Kamerbrief van 1 maart jl.31 Zie ook de komende grondstoffenstrategie die eind 2022 aan de Kamer verstuurd wordt.
42
Wat betekent een level playing field voor exporteisen van strategische goederen concreet?
Welke criteria worden mogelijk afgezwakt? Erkent u het gevaar van een race to the bottom dat hieruit voortkomt? En hoe gaat u ervoor zorgen dat een dergelijke race niet zal
plaatsvinden?
Antwoord
Op EU-niveau is een aantal mechanismes opgezet om het level playing field te versterken. Zo dient een lidstaat die een vergunningaanvraag beoordeelt daarover
te consulteren met een andere lidstaat, indien die andere lidstaat eerder een vergelijkbare
aanvraag heeft afgewezen. Op die manier kunnen relevante overwegingen die tot de afwijzing
hebben geleid worden gedeeld. Ook heeft de herziene EU dual-use verordening het gelijke speelveld binnen de EU vergroot door het verplichten van
een eindgebruikersverklaring en een internal complicance program bij bepaalde vergunningen.32
Ook kunnen lidstaten in de Raadswerkgroep voor conventionele wapens (COARM) een uitwisseling
ten aanzien van gevoelige eindbestemmingen agenderen met het doel om tot een meer
gelijke benadering te komen. Echter, exportcontrole voor militaire goederen blijft
een nationale competentie en de uitvoering van het beleid is aan de lidstaten. Hierdoor
kunnen altijd verschillen in het beleid en de uitvoering ontstaan.
Op dit moment wordt gewerkt aan de komende herziening van het EU Gemeenschappelijk
Standpunt over wapenexport. Deze dient in 2024 te zijn afgerond. Nederland zet zich
hier actief voor in en streeft daarbij naar een meer gemeenschappelijke aanpak met
een hoog niveau van exportcontrole. Zoals vastgesteld in het coalitieakkoord (Bijlage
bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) speelt Nederland een actieve rol in de Europese ontwikkeling van defensiecapaciteiten,
en sluit daarvoor aan bij de groeiende consensus over wederzijdse erkenning van vergunningen.
Een race to the bottom dient voorkomen te worden. Er zijn geen plannen voor een afzwakking van één van de
acht criteria.
43
Welke initiatieven ontplooit Nederland om het level playing field te creëren zonder
mensenrechtenstandaarden te verlagen?
Antwoord
Een gelijk speelveld en geharmoniseerde toepassing van de acht criteria in de EU is
onderdeel van de langjarige inzet van het kabinet, zoals vastgelegd in het coalitieakkoord
en verschillende Kamerstukken.33 Nederland doet dat via verschillende sporen:
− Nederland speelt een actieve rol in de Europese ontwikkeling van defensiecapaciteiten,
en sluit daarvoor aan bij de groeiende consensus over wederzijdse erkenning van vergunningen.
– Nederland roept andere EU-landen – mede op basis van verschillende Kamermoties – op
politiek niveau regelmatig op om een vergelijkbaar wapenexportbeleid te hanteren.
– Nederland zet intensief in op de uitwisseling met andere EU-lidstaten in de Raadswerkgroep
voor conventionele wapens (COARM) over het beleid ten aanzien van gevoelige bestemmingen
en andere aspecten van de uitvoering van het Gemeenschappelijk Standpunt.
– Nederland consulteert intensief met andere lidstaten over vergelijkbare aanvragen
voor exportvergunningen. Nederland zet daarbij in op «no-undercutting», dat wil zeggen het voorkomen dat een EU-lidstaat een vergunning afwijst waarna een
andere EU-lidstaat de vergunning alsnog toewijst.
De Kamer is hierovernader geïnformeerd in het jaarrapport «exportcontrole» dat op
14 juli jl. aan de Kamer is gestuurd.34
44
Zijn er plannen voor een Europese wapenexportautoriteit? En is er draagvlak voor een
Europese wapenexportautoriteit?
Antwoord
Nee. In oktober 2021 heeft de fractie van de Groenen/Vrije Europese Alliantie in het
Europees Parlement een concept verordening voorgesteld om wapenexportbeleid op Europees
niveau te regelen.35 Hiervoor was noch in het Europees Parlement noch in de Raad voldoende steun.
45
Maken landen gebruik van de verplichte exportlijsten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Exportcontrole is gebaseerd op goederenlijsten die voorschrijven welke goederen vergunningplichtig
zijn en welke niet. Deze lijsten worden samengesteld op basis van consensusbesluiten
in de vier internationale exportcontroleregimes, waaraan Nederland actief deelneemt.
Binnen EU-wetgeving zijn deze lijsten vastgelegd in de EU Military List en de EU Dual-use Verordening.36 Ook EU-sanctieverordeningen bevatten vaak goederenlijsten die zijn toegespitst op
het doel van de sancties. Dergelijke EU-wetgeving is bindend voor alle lidstaten.
In het samenstellen van deze lijsten wordt zo veel mogelijk afstemming gezocht tussen
de EU en gelijkgezinde partners.
46
Is er op EU-niveau zicht op de wapenexport vanuit de Unie? Ook als deze via derde
landen loopt?
Antwoord
In 2020 is een nieuwe Raadswerkgroep voor conventionele wapens (COARM) online database
geïntroduceerd die inzichtelijk maakt welke lidstaten vergunningen hebben afgegeven
op bepaalde eindbestemmingen en informatie geeft over daadwerkelijk gerealiseerde
uitvoer per eindbestemming.37 Wanneer export via derde landen verloopt, is het aan de exportcontrole-autoriteiten
van het derde land om hierop toezicht te houden. Wel kan in de vergunningverlening
voor gevoelige goederen een zogenaamde re-exportclausule worden opgelegd, die voorschrijft
dat de goederen niet zonder expliciete toestemming van de exportcontrole-autoriteiten
van het land van oorsprong mogen worden uitgevoerd.
47
Hoe worden focus doelgroepen voor het handelsbeleid (MKB, start-ups, scale ups en
vrouwelijke ondernemers) extra bediend in de 25 prioritaire landen versus de niet-prioritaire
landen?
Antwoord
Het kabinet wil ondernemers een dienstbare en toegankelijke overheid bieden die snel
inspeelt op wat nodig is, met extra aandacht voor het MKB, start- en scale-ups en vrouwelijke ondernemers. In principe kan het Nederlandse bedrijfsleven rekenen
op steun wereldwijd. Het kabinet werkt daarnaast aan op maat gemaakte programma’s
en activiteiten om de doelgroepen betere toegang te bieden tot buitenlandse markten.
Juist in de 25 prioritaire markten wordt hier proactief op ingezet. Er bestaat binnen
deze markten meer ruimte om activiteiten te ontplooien waarin specifieke aandacht
is voor de genoemde doelgroepen, met name op het gebied van handelsmissies die in
principe gericht zijn op de 25 prioritaire landen. Binnen deze missies wordt concreet
ingezet op ondersteuning voor het MKB, start- en scale-ups, en vrouwelijke ondernemers.
Voor start- en scale-ups is wereldwijd een selecte groep prioriteitshubs geïdentificeerd. Deze vallen allen
binnen de top 25. Op deze posten is extra geïnvesteerd in goede dienstverlening naar
Nederlandse start- en scale-ups die willen internationaliseren. Sinds 2019 is op deze posten ook een Startup Liaison Officer actief die relevante netwerken en programma’s heeft gevormd om start- en scale-ups te helpen bij internationalisering.
48
Hoe gaat u de dienstverlening richting mkb en start- en scale-ups verbeteren ten opzichte
van de vorige kabinetsperiode?
Antwoord
Voor het verbeteren van het Nederlandse verdienvermogen is het ondersteunen van MKB-bedrijven
en start- en scale-ups essentieel. Ter verbetering van de dienstverlening aan deze bedrijven zullen instrumenten
die voor het MKB relevant zijn daarom worden uitgebreid. Samenwerking met andere departementen
zoals EZK en regionale partijen zoals de Regionale Ontwikkelmaatschappijen (ROM’s)
staat hierbij centraal. Daarnaast wordt gewerkt aan een digitaal loket om ondernemers
te bedienen met de juiste informatie. Bestaande publieke en private websites worden
actiever aan elkaar verbonden en onder de aandacht gebracht.
Specifiek voor start- en scale-ups geldt dat naar aanleiding van de evaluatie die in 2021 is uitgevoerd naar de pilot
met Startup Liason Officers deze functie op de posten meerjarig wordt bestendigd. Hierdoor kan de dienstverlening
verder worden geprofessionaliseerd. Gedurende de kabinetsperiode zal het kabinet blijvend
onderzoeken of het handelsinstrumentarium ondernemers voldoende ondersteunt, of dat
aanpassingen nodig zijn.
49
Op basis van welke meetbare doelen wordt onderzocht of ondernemers voldoende op weg
worden geholpen met het handelsinstrumentarium? Wilt u hierbij ook onderzoeken of
de instrumenten ondernemers helpen bij het aanpakken van risico’s voor mens en milieu
in hun waardenketens? En wanneer bent u van plan de eerste resultaten met de Tweede
Kamer te delen?
Antwoord
Of ondernemers voldoende op weg geholpen worden met het handelsinstrumentarium zal
worden getoetst door ondernemers die van het instrumentarium gebruik maken, te bevragen
op hun kennisgroei en netwerkuitbreiding en of de bijdrage vanuit de overheid heeft
geleid tot exportgerichte vervolgstappen op de doelmarkten. Aan de hand van deze informatie,
die door RVO wordt verzameld, kan de inzet van het instrumentarium verder worden verbeterd.
De resultaten zullen met uw Kamer gedeeld worden in het Jaarverslag BHOS. Invest International vindt het belangrijk om klanttevredenheid in kaart te brengen. Er wordt gewerkt aan
een passend systeem hiervoor. In 2022 vindt een beleidsdoorlichting plaats van de
exportkredietverzekering. Over de uitkomsten hiervan wordt de Kamer door de Staatssecretaris
Fiscaliteit en Belastingdienst geïnformeerd.
Voor het IMVO-steunpunt in oprichting wordt een monitorings- en evaluatiekader ontwikkeld,
dat een antwoord op de vraag moet bieden hoe het steunpunt ondernemers helpt bij het
aanpakken van risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens.
50
Wat voor bewijs heeft u beschikbaar dat de met publiek geld gemobiliseerde private
klimaatinvesteringen door het Nederlandse bedrijfsleven daadwerkelijk klimaatrelevant,
gender-responsief en additioneel zijn? En dat deze investeringen, zoals internationaal
afgesproken, vooral ten goede komen aan de prioriteiten en behoeften van landen en
groepen, die het meest kwetsbaar zijn voor de negatieve effecten van klimaatverandering?
Antwoord
De Nederlandse klimaatfinanciering bestaat uit publieke klimaatfinanciering en met
publieke financiering gemobiliseerde private klimaatfinanciering. Deze private financiering
is afkomstig van Nederlandse en buitenlandse institutionele investeerders (zoals pensioenfondsen),
banken, filantropische organisaties en bedrijven. Ten behoeve van de publieke bijdrage
worden de ondersteunde activiteiten beoordeeld, gemonitord en onafhankelijk geëvalueerd
op onder andere klimaatrelevantie, gender-responsiviteit, additionaliteit en bereikte
doelgroepen. De beoordelingen, resultatenrapportage en onafhankelijke evaluaties worden
publiek toegankelijk gemaakt.
Naast het activiteitenniveau heeft het kabinet oog voor de bredere klimaatdoelstellingen
van uitvoerende partnerorganisaties die private projecten financieren. Zo heeft het
kabinet aanvullende eisen gesteld bij de oprichting van Invest International, gericht op het in lijn zijn van de portefeuille met de doelen van het Parijsakkoord
(Paris alignment) en uitsluiting van fossiele brandstoffenprojecten. FMO hanteert beleid om de portefeuille
in lijn te brengen met 1,5 graden en fossiele en fossiel-gerelateerde financieringen
uit te faseren.
In het bestuur van multilaterale klimaatfondsen en multilaterale ontwikkelingsbanken,
die private klimaatfinanciering mobiliseren, vraagt Nederland systematisch aandacht
en bewijs (in de vorm van publiek toegankelijke rapportage en onafhankelijke evaluaties)
ten aanzien van impact en bereik van de ondersteunde klimaatactiviteiten.
51
Wanneer ontvangt de Kamer het uitgewerkte beleid van de COP26-verklaring, dat de Kamer
in het tweede kwartaal van 2022 beloofd is?
Antwoord
Op 7 juli jl. is een brief aan uw Kamer gestuurd38, waarin de stand van zaken rond de uitwerking van de COP26-verklaring beschreven
is. Daarin gaf het kabinet aan dat het beleid op basis van overleg met andere landen
nader wordt uitgewerkt. Over de uitwerking van de COP26-verklaring stuur ik uw Kamer
in het najaar een brief, samen met de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst.
52
Kunt u toelichten wanneer de energievoorziening zodanig in het geding is dat het kan
afwijken van de COP26-verklaring? Welke definitie ligt hieraan ten grondslag? Welke
specifieke uitzonderingsgronden gelden er?
Antwoord
Nederland handelt in de huidige crisis als gevolg van de Russische inval in Oekraïne
in lijn met onder meer het Europese REPowerEU-plan om de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen zo snel mogelijk af
te bouwen. Uitzonderlijke publieke steun aan fossiele brandstoffen kan in dergelijke
situaties passen binnen de COP26-verklaring transitie groene energie en beëindiging
overheidssteun fossiele energiesector, mits helder gedefinieerd en in lijn met het
1,5 gradendoel.
53
Klopt het dat nieuwe investeringen in fossiel niet bijdragen aan de energieleveringszekerheid
op dit moment, aangezien deze pas over een aantal jaar energie zullen opleveren?
Antwoord
Investeringen in (uitbreiding van) bestaande fossiele energie-infrastructuur kunnen
op kortere termijn bijdragen aan energieleveringszekerheid. Het thema energieleveringszekerheid
zal worden geadresseerd in de uitwerking van de Glasgow-verklaring die toeziet op
het stoppen met directe overheidssteun voor fossiele energieprojecten. Hierover wordt
uw Kamer in het najaar geïnformeerd.
54
Wanneer is er sprake van het oplossen van een energietekort in een lage inkomensland
met extreme energiearmoede? Hoe wordt dit gedefinieerd?
Antwoord
Er is sprake van een energietekort wanneer de energievoorziening onvoldoende is om
in de actuele energiebehoefte te voorzien. Dit uit zich in lage inkomenslanden bijvoorbeeld
in situaties waar elektriciteitsklanten beurtelings worden afgeschakeld en regelmatig
langdurig geen stroom krijgen uit het elektriciteitsnet.
In geval van extreme energiearmoede hebben mensen geen basisenergievoorziening voor
elektriciteit en schoon koken. Volgens de meest recente cijfers hebben 733 miljoen
mensen wereldwijd geen elektriciteit en 2,4 miljard mensen geen toegang tot schoon
koken.
55
Kunt u hier nogmaals bevestigen dat de vergroening van het handelsinstrumentarium
conform afspraken in Glasgow en aangenomen moties voor 2022 gerealiseerd zal zijn?
Antwoord
Op verzoek van de Vaste Kamercommissie BHOS d.d. 5 juli jl. stuur ik uw Kamer separaat
een brief met de stand van zaken behandeling motie van de leden Hammelburg/Van der
Lee over vergroening instrumentarium toe waarin ik op uw vragen in ga. Over de uitwerking
van de COP26-verklaring stuur ik uw Kamer in het najaar een brief, samen met de Staatssecretaris
Fiscaliteit en Belastingdienst.
56
Hoe wordt invulling gegeven aan de moties van de leden Hammelburg en Van der Lee (Kamerstuk
35 925 XVII, nr. 59), van het lid Klink c.s. (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 23) en van het lid Hammelburg c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 87) met betrekking tot de vergroening van handelsinstrumentarium? Kunt u dit uitsplitsen
per instrument?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 55.
57
Indien het handelsinstrumentarium toch wordt ingezet voor fossiele projecten, op welke
manier wordt de Kamer dan meegenomen in de onderbouwing van de inzet hiervan en op
welke manier kan de Kamer een dergelijk besluit bijsturen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 55.
58
Hoe gaat u in deze handelsbevordering op klimaatgebied inzetten op «waardig werk voor
iedereen», zoals genoemd in de officiële vertaling van SDG-8?
Antwoord
De officiële vertaling van SDG-8, zoals te vinden op de website van SDG Nederland39, is «waardig werk en economische groei». Met handelsbevordering dragen we bij aan
de op genoemde website beschreven subdoelen over economische groei (8.2, 8.4, 8.7,
8.8 en 8.a).
Aan de subdoelen over waardig werk (8.3 en 8.5) wordt bijgedragen door de voorwaarde
te verbinden dat Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het
handelsinstrumentarium de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven.
De risico’s die bedrijven onder deze richtlijnen moeten identificeren, prioriteren
en aanpakken, omvatten naast milieu en klimaatrisico’s ook mensen- en arbeidsrechten.
De gecoördineerde, meerjarige inzet van in deltatechnologie gespecialiseerde bedrijven,
onze ambassades, de RVO en het Netherlands Water Partnership heeft de afgelopen drie jaar geresulteerd in het winnen van verschillende opdrachten
voor klimaatadaptatieprojecten in West-Afrika. Daarvan zijn enkelen reeds uitgevoerd.
Zo is een kuststrook in Senegal verstevigd door een Nederlands bedrijf in samenwerking
met lokale bedrijven. Het projectteam bestond voor 40% uit Senegalese medewerkers.
Daarbij zijn de positieve en negatieve effecten van het project voor alle stakeholders
nauwgezet gevolgd en bewaakt.
59
Op welke manier wordt gender due diligence bij de zorgplicht van bedrijven opgenomen?
Antwoord
De OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) vormen het uitgangspunt voor het IMVO-beleid. Gender is onderdeel van de
risicoanalyse die bedrijven volgens deze raamwerken dienen uit te voeren. Het kabinet
onderschrijft dat aandacht nodig is voor gendergelijkheid en vrouwenrechten en besteedt
hier specifieke aandacht aan in het IMVO-beleid. BZ heeft het maken van concrete handvatten
voor bedrijven gefinancierd om gender mee te nemen in gepaste zorgvuldigheid. Deze
handvatten worden online en openbaar aangeboden via het Gender-Responsive Due Diligence Platform. Daarnaast worden workshops gegeven aan bedrijven om met het platform aan
de slag te gaan. Het kabinet is ook van plan het platform onder de aandacht van bedrijven
te brengen via het IMVO-steunpunt.
60
Hoe gaat u vormgeven aan het integraal onderdeel maken van gendergelijkheid en vrouwenrechten
in het beleid op handelsbevordering?
Antwoord
We hechten eraan een expliciete genderfocus in het integrale buitenlandbeleid op te
nemen, zo ook in het handelsbeleid. Internationale gendergelijkheid wordt immers in
direct verband gebracht met economische welvaart en is een natuurlijke koppeling tussen
handel en ontwikkelingssamenwerking; als wereldwijd meer vrouwen volwaardig deelnemen
aan het economisch bestel, verbetert dit hun maatschappelijke posities, vergroot dit
hun besteedbaar inkomen en neemt daarmee ook internationale handel toe. Vrouwelijk
ondernemerschap is ook belangrijk voor het Nederlands verdienvermogen. Het gaat hierbij
vooral om onbenut economisch potentieel. Vrouwelijk ondernemers zijn ondervertegenwoordigd
in het exporterend bedrijfsleven en we doen onszelf tekort als we dit potentieel niet
vol benutten en ondersteunen.
De ambitie is om vrouwelijk ondernemerschap mainstream te maken in het beleid, de activiteiten en werkwijze van BHOS. Op het gebied van
handel steunen we vrouwelijk ondernemers met ambities over de grens. Concreet betekent
dit dat we optimaal toegang blijven bieden tot internationale netwerken en marktkennis.
We stimuleren de gebruikmaking van ons handelsinstrumentarium, met het specifieke
streven van 25% vrouwelijke deelname aan handelsmissies. Daarnaast blijven we in zetten
op dataverzameling om zo ons inzicht in de doelgroep verder te verdiepen. Tenslotte
gebruiken we communicatie-uitingen (Groei-over-Grenzen campagne) om de zichtbaarheid
van vrouwelijke rolmodellen en het bereik van onze dienstverlening te vergroten.
61
Klopt het dat internationale afspraken vereisen dat klimaatgelden «nieuw en additioneel»
moeten zijn en dus niet uit ODA-gelden worden gehaald omdat dit ten koste gaat van
de ODA doeleinden en de 0,7% BNI norm?
Antwoord
Het Copenhagen Accord40 spreekt over «nieuw en additioneel», maar bevat geen definitie. Over het concept
additionaliteit bestaat internationaal geen consensus. In de praktijk is het onderscheid
tussen ontwikkelingsdoelstellingen en klimaatdoelstellingen door hun samenhang vaak
moeilijk te maken. Zo levert de toegang tot hernieuwbare energie zowel een bijdrage
aan het verminderen van CO2 uitstoot als van energie-armoede, en is klimaatadaptatie een integraal onderdeel
van voedselprogramma’s. Het behalen van SDG’s kan alleen succesvol zijn, indien duurzame
ontwikkeling voorop staat, waarbij rekening gehouden wordt met gevolgen van klimaatverandering
en de transformatie naar koolstofarme, klimaatweerbare ontwikkelingspaden.
Het kabinet erkent dat er wereldwijd meer inzet nodig is om klimaatactie, -mitigatie
en -adaptatie, effectief aan te pakken. Het kabinet gaat bij de inzet op klimaat en
op ontwikkeling, uit van een geïntegreerde benadering en investeert daarbij in zowel
klimaatmitigatie als -adaptatie, waarmee ook wordt bijgedragen aan de SDG-doelen.
Zoals aangekondigd in de BHOS-nota verwacht het kabinet in 2025 ten minste EUR 900
miljoen aan publieke klimaatfinanciering te besteden. Hiervan blijft Nederland ten
minste de helft uitgeven aan klimaatadaptatie. Ook wil het kabinet de met publieke
middelen gemobiliseerde private klimaatfinanciering vergroten. De publieke en gemobiliseerde
private klimaatfinanciering samen is in 2025 naar verwachting meer dan EUR 1,8 miljard.
Alle financiering die ten goede komt aan landen die door de OESO-DAC als ontwikkelingslanden
worden gedefinieerd en waarvan de financiering ontwikkelingsgerelateerd is (volgens
de criteria van de OESO-DAC), worden gerekend als ODA. De in de BHOS-nota aangekondigde
extra inzet op publieke klimaatfinanciering is onderdeel van het ODA-beleid en -budget.
62
Waarom staat er in de beleidsnota (en dus niet in de quotes van belangenverenigingen)
geen enkele vermelding van de OESO-richtlijnen in relatie tot zowel Europese als nationale
IMVO-wetgeving en beleid? Kunt u voor eens en altijd bevestigen dat deze internationale
richtlijnen de basis zijn voor IMVO-wetgeving en beleid? En zo niet, waarom kiest
u ervoor deze internationale afspraken links te laten liggen?
Antwoord
De OESO-richtlijnen, samen met de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), vormen de basis voor het IMVO-beleid van Nederland, gericht op een doordachte
mix van vrijwillige en dwingende maatregelen. Zodoende vormen ze ook de basis voor
de onderhandelingsinzet in Brussel bij de totstandkoming van de Europese IMVO-wetgeving.
63
Hoe kan het Europese voorstel voor IMVO-wetgeving als basis worden genomen voor een
nationaal wetsvoorstel als het kabinet zelf stelt dat het Europese voorstel niet voldoet?
Antwoord
Het kabinet verwelkomt het voorstel voor de Corporate Sustainability Due Diligence Directive. De publicatie van het wetgevende voorstel is een stap vooruit, die leidt tot een
gelijk speelveld en een grotere impact. Het kabinet heeft in het BNC-fiche41 aangegeven ruimte voor verbetering te zien – met name op de reikwijdte en de OESO-conformiteit
van het richtlijnvoorstel – en zet hier in de onderhandelingen stevig op in.
In overeenstemming met het coalitieakkoord voert het kabinet nationale IMVO-wetgeving
in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie
van mogelijke EU-regelgeving.
64
Kunt u toelichten welke verdere IMVO-maatregelen uitgewerkt zullen worden en daar
een tijdlijn bij schetsen?
Antwoord
De inzet van het kabinet is om de kaders voor het instrument voor sectorale samenwerking
aan het einde van zomer 2022 gereed te hebben. Het instrument voor sectorale samenwerking
opent in de tweede helft van 2022. Het streven is om het IMVO-steunpunt in september
2022 van start te laten gaan.
65
Wat moet er nog onderzocht worden met betrekking tot het vergroenen van handelsinstrumenten?
Kunt u bevestigen dat dergelijk onderzoek niet zal leiden tot vertraging of uitblijven
van vergroeningsmaatregelen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 55.
66
Hoe wordt er interdepartementaal en in EU-verband samengewerkt om van de focus van
Buitenlandse Zaken op water, voedselzekerheid, seksuele en reproductieve gezondheid
en rechten (SRGR), en veiligheid en rechtsorde een slimme geïntegreerde aanpak te
maken?
Antwoord
Naast de interne afstemming tussen de verschillende beleidsdirecties van Buitenlandse
Zaken, bijvoorbeeld waar het gaat om de samenhang van WASH en SRGR of van voedselzekerheid
en humanitaire crisis, is de BHOS-nota ook interdepartementaal afgestemd en wordt
waar relevant met de andere departementen samengewerkt in de uitvoering. Daarnaast
is er het kabinetsbrede actieplan voor «beleidscoherentie voor ontwikkeling» waarin
wordt gewerkt aan het tegengaan van eventuele ongewilde negatieve effecten van Nederlands
beleid voor lage inkomens landen.
Het belang van een geïntegreerde aanpak staat ook op de agenda in Brussel. Zo zijn
onder het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 verschillende EU-externe financieringsinstrumenten
vervangen door het EU Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale
samenwerking (NDICI).42 De verwachting is dat het geïntegreerde karakter van het NDICI onder meer de beleidscoherentie
van het instrument ten goede komt.
67
Stel de economie (uitgedrukt in BNI) groeit in Nederland met 5% sneller per jaar dan
verwacht, wat zijn dan de gevolgen voor het budget voor ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord
Het budget voor ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance, ODA) is
gekoppeld aan de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI). Een extra stijging
van het BNI met 5% leidt op dit moment tot een verhoging van het ODA-budget van ruim
EUR 300 miljoen in 2022 oplopend tot bijna EUR 400 miljoen vanaf 2027.
68
Stel de economie (uitgedrukt in BNI) krimpt in Nederland met 5%, wat zijn dan de gevolgen
voor het budget voor ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord
Het budget voor ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance, ODA) is gekoppeld aan de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI). Een
daling van het BNI met 5% leidt op dit moment tot een verlaging van het ODA-budget
van ruim EUR 300 miljoen in 2022 oplopend tot bijna EUR 400 miljoen vanaf 2027.
69
Profiteren de focuslanden meer of minder dan gemiddeld van de groei van de wereldhandel?
Antwoord
De term «focuslanden» wordt in de notitie zowel bij OS-landen als bij de combinatielanden
gebruikt. Deze 36 landen (22 OS-landen en 14 combinatielanden) verschillen zodanig
van elkaar dat niet generiek kan worden bepaald of de focuslanden meer of minder dan
gemiddeld profiteren van de groei van de wereldhandel. Het IMF heeft in april 2022
een raming gegeven voor de wereldwijde economische groei in 2022. Een aantal focuslanden
laat een grotere groei zien dan de voorspelde 3,6 procent (Niger 6,9%, Bangladesh
6,4%); een aantal andere focuslanden blijft duidelijk achter (Jordanië 2,4%, Mali
2%, Soedan 0,3%). Per land verschilt vervolgens de bijdrage van handel aan economische
groei.
70
Klopt het dat we de merkwaardige figuur krijgen dat wanneer de economie in Nederland
en in de wereld harder groeit dan verwacht er meer geld beschikbaar is voor onze focuslanden,
terwijl als de Nederlandse en de wereldeconomie krimpt er juist minder geld beschikbaar
is voor de focuslanden?
Antwoord
De ontwikkeling van het ODA-budget is, conform internationale afspraken, afhankelijk
van de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Dus komt er in tijden van economische
groei meer ODA-budget beschikbaar en in tijden van krimp minder. Dit betekent niet
automatisch dat als de Nederlandse economie krimpt er minder geld naar focuslanden
gaat.
71
De in het regeerakkoord afgesproken extra gelden voor ontwikkelingssamenwerking oplopend
naar 500 miljoen zijn een belangrijke stap richting de afgesproken ODA-norm van 0,7%.
Wat is de verwachting ten aanzien van de ontwikkeling van het budget voor eerstejaars
opvang als onderdeel van ODA?
Antwoord
De bijdrage vanuit het ODA-budget in 2022 voor de eerstejaars opvang van asielzoekers
uit DAC-landen is EUR 588 miljoen (excl. EUR 150 miljoen voor de opvang van Oekraïners).
Het totaal van de bijdrage voor de eerstejaars opvang van asielzoekers en de eenmalige
bijdrage voor de opvang van Oekraïners (Kamerstuk 36 120, nr. 1, Voorjaarsnota 2022) is daarmee dit jaar EUR 738 miljoen. De – meest recente – meerjarenraming
ten tijde van de Voorjaarsnota is hieronder weergegeven. De verwachting is dat dit
verder toeneemt.
Verwachte asieltoerekening (bedrag x EUR 1 miljoen)
2022
2023
2024
2025
2026
5881
626
630
630
635
X Noot
1
exclusief opvang van Oekraïense vluchtelingen in Nederland
72
Klopt het dat er middelen uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking gebruikt worden
voor de wederopbouw van Oekraïne?
Antwoord
De middelen uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking worden alleen gebruikt voor
activiteiten die volgens de OESO DAC als ODA kwalificeren. Het Nederlandse kabinet
is gecommitteerd aan het herstel en de wederopbouw van Oekraïne. De bereidheid om
te helpen is er en zal er blijven. Van wederopbouw van fysieke infrastructuur is op
dit moment nog geen sprake. In veel gebieden waar dit moet gebeuren, vinden immers
nog gevechtshandelingen plaats. Het is momenteel dan ook nog onduidelijk hoe en wanneer
wederopbouw kan gaan plaatsvinden, gezien de oorlogssituatie. Het kabinet bereidt
zich hierop wel al voor.
Het kabinet heeft de bevolking van Oekraïne gesteund met ODA-middelen. De humanitaire
noden blijven onverminderd hoog. Deze vorm van ondersteuning is gefinancierd uit ODA.
Op dit moment wordt in samenwerking met partnerorganisaties gekeken waar een begin
kan worden gemaakt met herstelactiviteiten in getroffen gebieden. Als onderdeel van
humanitaire hulp worden hierbij essentiële infrastructurele knelpunten rond bijvoorbeeld
drinkwatervoorziening opgelost. Ook deze vorm van humanitaire hulp (early recovery) is gefinancierd uit het ODA-budget. Nederland levert ook een bijdrage aan humanitaire
ontmijning, een randvoorwaarde om wederopbouw en terugkeer mogelijk te maken. En daarnaast
aan het tegengaan van geweld tegen vrouwen. Ook spant Nederland zich substantieel
in om via multilaterale organisaties als Wereldbank, IMF en de EU aanzienlijke liquiditeitssteun
te verschaffen aan de Oekraïense overheid om te faciliteren dat deze zo goed mogelijk
kan blijven functioneren. Deze steun betreft grotendeels garanties, die op dit moment
niet leiden tot ODA-uitgaven. Daarnaast stelt het kabinet middelen beschikbaar om
exporteren naar en investeren in Oekraïne te faciliteren en zo de herstel en wederopbouwactiviteiten
die plaatsvinden in het land te ondersteunen. Tot slot zijn middelen vrijgemaakt voor
het ontwikkelen van wederopbouwplannen van drie gemeenten in Oekraïne.
Verwacht wordt dat Oekraïne op korte termijn, met steun van de Wereldbank en de Europese
Commissie, tot een inventarisatie van de noden voor wederopbouw komt in de vorm van
een gecoördineerd needs assessment. Tezamen met de plannen die Oekraïne al tijdens de conferentie in juli jl. in Lugano,
Zwitserland heeft gepresenteerd, zal Nederland in afstemming met andere donoren, bekijken
op welke manier bijgedragen kan worden aan de wederopbouw van Oekraïne. De Nederlandse
inzet zal binnenkort in een Kamerbrief over herstel en wederopbouw nader worden toegelicht.
73
Gebruiken ook andere EU landen, zoals Duitsland, Oostenrijk, Denemarken en Zweden,
middelen uit hun budget voor ontwikkelingssamenwerking voor de wederopbouw van Oekraïne?
Antwoord
Er is, gezien de gevechtshandelingen, nog geen sprake van wederopbouw. Het is nog
niet bekend hoe andere EU-landen de wederopbouw van Oekraïne zullen financieren en
in hoeverre zij hierbij ook middelen uit hun budget voor ontwikkelingssamenwerking
zullen inzetten. Ook wachten donoren op de uitkomsten van het gecoördineerde needs assessment. Wel is informatie beschikbaar over de humanitaire steun en steun voor eerste herstelactiviteiten.
Een overzicht van wat deze landen tot nu toe hebben gefinancierd zal worden opgenomen
in de volgende Kamerbrief inzake hulp aan Oekraïne, die uw Kamer voor het Kamerdebat
over de BHOS-nota op 28 september zal toekomen.
74
Betalen ook andere departementen mee aan de wederopbouw en herstel van Oekraïne?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 72. Dit geldt voor de Nederlandse overheid als geheel, dus ook
voor inspanningen rond wederopbouw van andere departementen. Zoals is beschreven in
de Kamerbrief van 6 juli jl. dragen de andere departementen waar mogelijk bij aan
het lenigen van de noden in Oekraïne. Zij zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor
hun eigen activiteiten in Oekraïne en financieren deze uit eigen middelen.
75
Hoe wordt aanbeveling 6 van het AIV-advies inzake «Digitalisering en jeugdwerkgelegenheid
in Afrika» betrokken bij de creatie van waardig werk voor jongeren, om te voorkomen
dat groei in banen vooral in de informele sector plaatsvindt?
Antwoord
Conform de aanbeveling van de AIV worden jongeren begeleid bij hun eerste stappen
op de formele arbeidsmarkt en het stapsgewijs «formaliseren» van hun (micro)bedrijf.
Dit doet het kabinet bijvoorbeeld door te investeren in de transitie van onderwijs
naar werk via programma’s als het Challenge Fund for Youth Employment en het Nexus Skills/Jobs-programma. Samen met de African Development Bank en door middel van het Orange Corners-programma ondersteunt Nederland jonge ondernemers in Afrika en het Midden-Oosten
bij het opbouwen van een beter bestaan in de formele economie. Daarbij wordt ook aandacht
besteed aan toegang tot financiële diensten, onder meer via het Orange Corners Innovation Fund, Dutch Good Growth Fund en MASSIF.
Ook wordt ingezet op de creatie van waardig werk voor jongeren door de inspanningen
op leefbaar loon in internationale waardeketens uit te breiden. Conform aanbeveling
6 van het AIV-advies richten we ons daarbij vooral op sectoren waar Nederland iets
te bieden heeft en waarvoor grote belangstelling bestaat vanuit Sub-Sahara Afrika.
Dit doet het kabinet bijvoorbeeld met het in 2021 gestarte Netherlands Trust Fund V (NTF V) van het International Trade Center, gericht op de ondersteuning van het MKB in de agribusiness en de digitale dienstensector
in verschillende Afrikaanse landen, en dan met name op vrouwen en jongeren. Andere
voorbeelden zijn de ketenverduurzamingsprogramma’s van the Sustainable Trade Initiative (IDH) en Solidaridad, die o.a. in de cacaosector in West-Afrika bijdragen aan leefbare
lonen en inkomens, betere arbeidsomstandigheden en het tegengaan van kinderarbeid.
76
Waarom is digitalisering niet een van de focusonderwerpen naast «water» en «voedselzekerheid»?
Antwoord
Het kabinet levert een extra inspanning om de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s)
weer in zicht te krijgen. Digitalisering is, evenals verduurzaming, een dwarsdoorsnijdend
thema in ontwikkelingssamenwerking. Met digitalisering wordt de inzet op andere focusonderwerpen,
van duurzame economische ontwikkeling tot humanitaire hulp, versterkt. De inzet van
digitale technologieën biedt onder andere kansen om ontwikkelingsdoelen – waaronder
óók doelen met betrekking tot water en voedselzekerheid – sneller en efficiënter te
behalen. Hierbij heeft het kabinet uiteraard ook aandacht voor de risico’s van digitalisering,
zoals digitale (data) veiligheid en de groeiende digitale ongelijkheid. In de combinatielanden
legt het kabinet een focus op digitalisering bij de uitvoering van handels- en ontwikkelingsbeleid.
77
Wordt bij digitalisering ook aandacht besteed aan de bestrijding van seksueel misbruik
van kinderen, wat vaak zijn weg online vindt? Zo ja, hoeveel en op welke wijze? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
Het kabinet ondersteunt een inclusieve en op mensenrechten gebaseerde benadering van
de digitale ruimte door online veiligheid, digitale inclusie en de bescherming van
online mensenrechten aan te moedigen. De rechten van kinderen en het bestrijden van
misbruik zijn hier onderdeel van. Het wereldwijd toenemend gebruik van digitale technologieën
heeft helaas ook geleid tot een toename van online seksueel misbruik, dat (onder meer
via digitale wegen) aangepakt moet worden. Onder het recent gepubliceerde subsidiebeleidskader
«Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen» is ook ruimte voor programmavoorstellen
van maatschappelijke organisaties gericht op de bestrijding van online seksuele uitbuiting
van kinderen.
78
Waarom worden de investeringen in een nieuw en langjarig beroeps- en hoger onderwijsprogramma
niet gerekend tot de focusonderwerpen?
Antwoord
Toegang tot kwalitatief goed beroeps- en hoger onderwijs is een belangrijke, eigenstandige
doelstelling binnen SDG-4 (toegang tot kwaliteitsonderwijs) en is een sleutel tot
het bereiken van andere SDG’s, zoals gendergelijkheid, fatsoenlijk werk, gezondheid
en een stabiel klimaat. Het nieuwe beroeps- en hoger onderwijsprogramma is daarom
niet een apart focusonderwerp maar zal juist verschillende focusonderwerpen versterken.
79
Hoeveel wordt er geïnvesteerd in een nieuw en langjarig beroeps- en hoger onderwijsprogramma
in de komende jaren?
Antwoord
De uitwerking van een nieuw programma voor beroeps- en hoger onderwijs vindt op dit
moment plaats. Zodra het programma in hoofdlijnen is uitgewerkt, zal uw Kamer hierover
geïnformeerd worden, inclusief de budgettaire omvang.
80
Legt het kabinet een relatie tussen de opleiding van jongeren in Afrika, de Sahel
en het Midden-Oosten en onze tekorten op de arbeidsmarkt, denk aan zorg en land- en
tuinbouw?
Antwoord
In het kader van het BHOS-beleid zet het kabinet in op beroepsopleidingen die jongeren
in met name Afrika en de MENA-regio beter voorbereiden op de lokale arbeidsmarkt,
zodat zij een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van hun eigen land. De inzet
is niet gericht op het oplossen van tekorten op de Nederlandse arbeidsmarkt.
81
Op welke wijze is gecommuniceerd met de 30 landen die niet langer aanspraak kunnen
maken op private sector ontwikkelingssteun?
Antwoord
Landen zijn hierover geïnformeerd door onze ambassades in de betreffende landen.
82
Wisten deze 30 landen al langer dat ze waarschijnlijk niet in aanmerking zouden komen
voor aanspraak op private-sectorontwikkelingssteun?
Antwoord
Ja, dit is begin dit jaar aan de ambassades gecommuniceerd, die hun landen hebben
geïnformeerd.
83
Hanteert het kabinet heldere criteria zodat landen weten wanneer ze niet langer in
aanmerking komen voor financiële ondersteuning vanuit Nederland?
Antwoord
Voor verschillende beleidsdoelen («brede ontwikkelingssamenwerking» in focuslanden,
buitenlandse handel, private-sectorontwikkeling) bestaan verschillende landenlijsten.
Landen worden geïnformeerd wanneer zij niet langer in aanmerking komen voor financiële
ondersteuning uit Nederland. Doorgaans zal dit via de Nederlandse ambassades verlopen.
Landenlijsten voor specifieke programma’s, zoals het bedrijfslevenprogramma, worden
samengesteld op basis van criteria die verband houden met lokale behoeften, Nederlandse
capaciteit en Nederlandse comparatieve voordelen en het beschikbare budget. De criteria
hangen mede af van de specifieke programma’s. Zo kunnen klimaatprogramma’s ook worden
uitgevoerd in andere landen dan focuslanden (zoals Brazilië) en geldt voor het «Algemene
ODA Activiteiten programma» (voor kleinschalige activiteiten buiten de focus-regio’s)
de indeling in inkomenscategorieën van de Wereldbank.
In veel gevallen is overigens geen sprake van directe samenwerking tussen de overheden
van Nederland en een ontvangend land, omdat de financiering vrijwel uitsluitend via
andere partners wordt geleid (multilaterale organisaties, civil society organisaties, kennisinstellingen, bedrijven). Ook aan deze organisaties wordt bekend
gesteld in welke landen zij wel/niet met Nederlandse financiering kunnen werken.
84
In hoeverre wordt in diplomatiek verkeer of via andere kanalen aangestuurd op het
creëren van multi-stakeholder platforms voor jeugdwerkgelegenheid en private-sectorontwikkeling,
zodat alle relevante actoren hierbij betrokken worden?
Antwoord
Nederland zet zeker in op dergelijke multi-stakeholder platforms. Zo zijn we aangesloten
bij het ILO Decent Jobs for Youth Initiative en het UNICEF Generation Unlimited programma, waarin samenwerking tussen aangesloten partijen wordt gestimuleerd en
kennis wordt gedeeld. Ook op nationaal niveau brengen we relevante actoren op het
gebied van jeugdwerkgelegenheid en private-sector-ontwikkeling bij elkaar. Bijvoorbeeld
in de Orange Corners waarmee start-ups van jongeren worden ondersteund, in Tunesië in het kader van de programmatische aanpak
duurzame economische ontwikkeling en in Nigeria, waar Nederland i.s.m. relevante actoren
een Youth Employment Strategy heeft ontwikkeld.
85
Op pagina 32 van de beleidsnota worden micro-bedrijven genoemd als onderdeel van de
doelgroep voor private- sectorontwikkeling, samen met het midden- en kleinbedrijf
(MKB). Verderop de pagina staat aangegeven dat het kabinet zich richt op het versterken
van het MKB in ontwikkelingslanden. Maken microbedrijven onderdeel uit van deze inzet?
Antwoord
Ja, micro-bedrijven maken deel uit van de doelgroep van het MKB voor private sector
ontwikkeling.
86
In de beleidsnota wordt «Private sector ontwikkeling: focus op MKB in ontwikkelingslanden
(SDG-8)» toegelicht. Hoe bent u van plan om de bijdrage aan SDG-8 te monitoren en
rapporteren bij private sector ontwikkelingen en welke rol zullen geharmoniseerde
SDG-indicatoren 8.7 en 8.8 hierin spelen?
Antwoord
Ontwikkelingslanden rapporteren over het geheel aan resultaten op de SDG-indicatoren
(waaronder 8.7 en 8.8) aan de VN. Via monitoring en evaluatie rapporteert Nederland
jaarlijks over de Nederlandse bijdrage aan de SDG-8 (sub-)doelen, aan de hand van
een (kwalitatieve) contributie-analyse. De SDG-mapping die in 2020 in gang is gezet dient daarbij als instrument. Hiermee wordt onder andere
de bijdrage van programma’s en projecten aan de (sub-)doelen van SDG-8 in kaart gebracht.
In de jaarlijkse OS-resultatenrapportage worden de belangrijkste resultaten, ook op
dit terrein, samengebracht en toegankelijk gemaakt.
87
Worden de kansen die digitalisering en efficiënt gebruik van data met zich meebrengen
doorgetrokken naar noodhulp?
Antwoord
Ja. Digitalisering is een dwarsdoorsnijdend thema dat alle onderwerpen raakt, waaronder
noodhulp. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de mogelijkheden die digitale technologieën
en data bieden om noodhulp efficiënter te maken. Uiteraard wordt hierbij niet alleen
naar kansen maar ook naar risico’s gekeken, zoals digitale veiligheid en dataprivacy,
met name met betrekking tot kwetsbare groepen. Nederland ondersteunt onder meer het
Centrum voor Humanitaire Data van UNOCHA. Het centrum heeft als doel om het gebruik
van data binnen de humanitaire sector en daarmee de impact van de hulp te vergroten.
Daarnaast steunt Nederland ook verschillende humanitaire innovatiefondsen en werkt
zij samen met haar humanitaire partners om waar mogelijk digitale kansen te benutten.
88
Wat verstaat u onder «de armsten» op pagina 33? Hoe wordt dit gedefinieerd?
Antwoord
De beleidsnota verwijst in de definitie van extreme armoede naar de analyses van de
Wereldbank. De Wereldbank definieert extreme armoede als het aantal mensen dat leeft
van minder dan USD 1,90 per dag. Na jaren van mondiale daling van het aantal mensen
dat in extreme armoede leeft, steeg dat aantal in 2020 als gevolg van de ontwrichtende
effecten van de COVID-19 crisis en klimaatverandering.
89
Gaat binnen klimaatadaptatie ook aandacht zijn voor kwetsbaren groepen zoals bijvoorbeeld
kinderen en mensen met een beperking?
Antwoord
In zijn beleid, en bij de inzet op klimaatadaptatie, heeft het kabinet specifiek aandacht
voor de armste en meest kwetsbare mensen. In klimaatprogramma’s doet het kabinet dat
door bijv. extra te investeren in het «Least Developed Country Fund» voor klimaatadaptatie in minst ontwikkelde landen en in lokaal geleide klimaatadaptatie
(volgens de principes van «locally-led adaptation»). Via o.a. Unicef ondersteunt Nederland bijvoorbeeld specifiek toegang van vrouwen
en kinderen tot klimaatresistente drinkwater- en sanitaire voorzieningen.
90
Waarom wordt klimaat niet gerekend tot een van de focusonderwerpen?
Antwoord
Het tegengaan van klimaatverandering is een eigenstandige, hoge prioriteit van dit
kabinet dat alle beleidsterreinen raakt. Daarom is de klimaatinzet geïntegreerd in
het volledige buitenlandbeleid, waaronder diplomatie, ontwikkelingssamenwerking en
handel, conform de motie van de leden Sjoerdsma en Van Ojik om instrumenten van het
buitenlandbeleid en de diplomatie in lijn te brengen met de doelstellingen uit het
Klimaatakkoord van Parijs.43 Klimaat is daarmee een dwarsdoorsnijdende prioriteit voor het gehele BHOS-beleid
en wordt in deelonderwerpen van de beleidsnota uitgewerkt, van klimaat slimme landbouw
tot handelsverdragen. Deze prioriteit vertaalt zich ook in de gemaakte financiële
keuzes: van alle beleidskeuzes vindt de grootste intensivering plaats op klimaat.
Dit is hard nodig want de gevolgen van klimaatverandering manifesteren zich steeds
sterker en ook voor het behalen van de 1,5 graden doelstelling is meer mondiale klimaatactie
nodig.
91
Hoeveel gaat Nederland in de komende jaren uitgeven aan verbetering van het klimaat
uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking per jaar vanaf 2020 tot 2025?
Antwoord
De Nederlandse publieke bijdrage aan klimaatfinanciering ten behoeve van ontwikkelingslanden
wordt gerealiseerd op de diverse begrotingsartikelen, met de begroting van Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking en met de bijdragen aan multilaterale banken uit
de begroting van Financiën.
De Nederlandse geplande en gerealiseerde publieke bijdrage aan klimaatfinanciering
wordt jaarlijks vermeld in de Homogene Groep Internationale samenwerking (HGIS)-nota
en het daar aan gekoppelde jaarverslag.
In 2020 realiseerde Nederland EUR 596 miljoen aan publieke klimaatfinanciering. In
2022 verwacht Nederland EUR 690 miljoen te realiseren en in 2.025 EUR 900 miljoen.
Het bedrag in 2022 is EUR 30 miljoen meer dan origineel opgenomen in de HGIS-nota,
zoals vermeld aan uw Kamer44. De ramingen voor 2023 en 2024 komen uw Kamer toe met de HGIS nota’s voor 2023 en
2024.
Gerealiseerde en verwachte publieke klimaatfinanciering in miljoenen euro’s:
Gerealiseerd
Verwacht
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2025
394
578
570
596
638
690
900
De aanzienlijke stijging is mogelijk doordat van alle beleidskeuzes de grootste intensivering
plaatsvindt op klimaat. Dit is hard nodig want de gevolgen van klimaatverandering
manifesteren zich steeds sterker en ook voor het behalen van de 1,5 graden doelstelling
is meer mondiale klimaatactie nodig.
92
Kan er bij de verstrekking van een exportkredietverzekering gebruik worden gemaakt
van een programma vanuit ontwikkelingssamenwerking om natuur en klimaat te herstellen
en versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord
Met ontwikkelingssamenwerking ondersteunde private projecten om natuur en klimaat
te herstellen en versterken kunnen gedekt worden door het instrumentarium van Atradius Dutch State Business (ADSB). Projectontwikkelaars kunnen daartoe via reguliere kanalen een aanvraag indienen
bij Atradius.
Voorbeelden zijn de met ontwikkelingssamenwerking ondersteunde fondsen Climate Investor One en Climate Investor Two die beiden een garantie van ADSB krijgen.
93
Hoeveel van het budget van ontwikkelingssamenwerking gaat naar de verduurzaming van
de energiebronnen?
Antwoord
Vanuit de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt op diverse
manieren bijgedragen aan hernieuwbare energie. Begrotingsartikel 2.3 bevat een budgetlijn
specifiek voor toegang tot hernieuwbare energie. In de begroting voor 2022 zijn die
uitgaven op dit begrotingsartikel geraamd op EUR 52 miljoen. Verder wordt binnen begrotingsartikel
2.3 bijgedragen aan klimaatfondsen – bijvoorbeeld het Green Climate Fund en het Dutch Fund for Climate and Development - die in diverse sectoren waaronder de verduurzaming van energiebronnen actief zijn.
Ook uit budgetlijnen uit andere begrotingsartikelen kunnen bijdragen worden gegeven
die relevant zijn voor de verduurzaming van energiebronnen, bijvoorbeeld inzake regelgeving
voor (duurzaam) ondernemen en inzet voor beroepsonderwijs in de energiesector. Omdat
deze bijdragen en activiteiten meerdere sectoren bestrijken of andere hoofddoelstelling(en)
hebben is het niet mogelijk deze separaat te registreren onder hernieuwbare energie.
94
Hoeveel van het budget van ontwikkelingssamenwerking gaat naar het tegengaan van ontbossing?
Antwoord
In lijn met de Kamerbrief over de internationale inzet voor bosbehoud en bosherstel
van maart 202045, geeft Nederland momenteel ten minste EUR 25 miljoen per jaar uit aan het tegengaan
van ontbossing, onder de budgetlijn «klimaat algemeen» van begrotingsartikel 2.3 op
de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Zoals aangekondigd
in de nota verdubbel ik deze inzet, waarmee Nederland per 2025 ten minste EUR 50 miljoen
zal besteden aan het tegengaan van ontbossing. Deze verhoging is mede ingegeven vanuit
de wens en noodzaak om meer te doen aan biodiversiteit. Als onderdeel van mijn toezegging
biodiversiteit sterker als dwarsdoorsnijdend onderwerp binnen ontwikkelingssamenwerking
te integreren, zal voorts bij nieuwe OS-activiteiten worden getoetst in hoeverre zij
kunnen bijdragen aan het behoud en herstel van biodiversiteit.
95
Kunt u een overzicht geven van de budgetontwikkeling ten behoeve van het klimaat in
de afgelopen vijf jaar en voor de komende vijf jaar?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 91 en vraag 94.
96
Hoe ziet in de komende vijf jaar de verhouding in uitgaven tussen preventie van klimaatverandering
en klimaatadaptie eruit?
Antwoord
Nederland geeft ten minste de helft van de publieke klimaatfinanciering uit aan klimaatadaptatie.
Het kabinet streeft er naar dit te behouden. Nederland legt een sterk accent op klimaatadaptatie
omdat het juist arme mensen zijn die het hardst geraakt worden door klimaatverandering.
Zij worden nu al geconfronteerd met de negatieve gevolgen van klimaatverandering,
terwijl de impact verder zal toenemen.
Wereldwijd wordt minder dan een kwart van alle klimaatfinanciering aan adaptatie uitgegeven,
in weerwil van de afspraken gemaakt in Parijs die zowel mitigatie als adaptatie omvatten.
Tijdens de Climate Adaptation Summit in Nederland in januari 2021 riep de Secretaris Generaal van de VN op tot een balans
in de financiering tussen adaptatie en mitigatie.
97
Ligt de nadruk om verduurzaming van de bronnen van energie in het klimaatprogramma,
op het tegengaan van ontbossing, op versterken biodiversiteit of op andere klimaatdoelen?
Antwoord
De beleidsnota geeft ten aanzien van klimaatactie prioriteit aan klimaatadaptatie,
toegang tot hernieuwbare energie en tegengaan van ontbossing. Met deze inzet wil het
kabinet ook het verlies van biodiversiteit wereldwijd tegengaan.
98
Hoe wordt de samenhang en synergie in de budgetten en besteding van middelen rond
noodhulp, klimaatadaptatie en ontwikkelingsgelden vormgegeven?
Antwoord
Voor een belangrijk deel wordt deze samenhang en synergie gerealiseerd door regulier
overleg in het managementteam van het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking.
Ook worden beleidsmakers van verschillende (thema-)directies betrokken bij de voorbereiding
van nieuwe programma’s. Op landenniveau worden meerjarenplannen en jaarplannen opgesteld
door de ambassades, met input van het landenteam uit Den Haag. Deze gaan over de totale
Nederlandse inzet in een land, en worden beoordeeld door multidisciplinair samengestelde
teams van het ministerie. Tijdens de uitvoering wordt via de zogeheten «landenteams»
regelmatig de voortgang gemonitord, waarbij samenhang, effectiviteit en efficiëntie
van het gehele programma voorop staan. De ambassade in Zuid-Soedan steunt in de stad
Bor het Flood Management Programma van de International Organization for Migration (IOM) om de negatieve gevolgen van regen en overstromingen voor de bevolking van
Bor, waaronder vele duizenden ontheemden, te beperken. Bor krijgt steeds vaker te
maken met wateroverlast, mede veroorzaakt door klimaatverandering. Tot slot wordt
de samenhang en synergie bevorderd door middel van beleidsdialoog met belangrijke
uitvoeringspartners (multilateraal en maatschappelijke partners) waarbij centraal
en op de post doorgaans meerdere (thematische) belanghebbenden zijn betrokken.
99
Kunnen middelen vanuit klimaatfinanciering worden ingezet om noodhulp effectiever
te maken en te ontlasten?
Antwoord
De effecten van klimaatverandering zoals droogte, mislukte oogsten, overstromingen
en een toenemend aantal natuurrampen, dragen bij aan de stijging van humanitaire noden
wereldwijd. Het kabinet zet zich ervoor in om de effecten van klimaatverandering bij
de planning en uitvoering van noodhulpresponses mee te nemen. Dit gebeurt bijvoorbeeld
door hierop te anticiperen via organisaties zoals het Rode Kruis. Nederland zet parallel
in op het aanpakken van de grondoorzaken van de noden, om humanitaire rampen te voorkomen
en noodhulp te ontlasten. De aanpak van klimaatverandering valt in die categorie.
100
Op welke wijze worden door een combinatie van klimaatfinanciering en humanitaire hulp
ook gemeenschappen in conflictgebieden en fragiele landen bereikt?
Antwoord
Steun mogelijk maken aan kwetsbare gemeenschappen in conflictgebieden en fragiele
landen is een kerndoel van het Nederlandse noodhulpbeleid. Klimaatverandering is in
fragiele landen vaak een aanjager van humanitaire noden. Het internationale noodhulpsysteem
houdt daarmee steeds meer rekening, bijvoorbeeld in programmering waarbij wordt ingespeeld
op «voorspelbare» humanitaire schokken om de impact daarvan te verkleinen («anticipatory action»). De nadruk van noodhulp blijft gericht op het lenigen van directe noden. Nederland
spant zich daarom ook in, samen met andere landen en partners, om grondoorzaken van
crises aan te pakken, en bepleit in dat verband ook meer samenhang met de programmering
van duurzame ontwikkeling. Bijvoorbeeld via extra bijdragen aan het «Least Developed Country Fund» voor klimaatadaptatie in de minst ontwikkelde landen en met financiering gericht
op voedselzekerheid om kwetsbare gemeenschappen in conflictgebieden te helpen klimaatschokken
op te vangen en honger te bestrijden. Voorbeelden zijn het programma «Building Food System Resilience in Protracted Crisis» van de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en Wageningen
Universiteit in Soedan, Zuid-Soedan en Somalië en het «West Africa Food System Resilience Program» van de Wereldbank in Mali, Niger, Burkina Faso en Togo.
101
Het kabinet pleit voor het uitbannen van Hiv/Aids in 2030 in de beleidsnota, hoort
hier ook niet TBC bij conform het coalitieakkoord en de kabinetsappreciatie mondiale
gezondheidsstrategie?
Antwoord
Het kabinet blijft inzetten op het uitbannen van TBC in 2030. De bestrijding van TBC
maakt onderdeel uit van de Nederlandse inzet op versterking van mondiale gezondheidzorg.
Daarbij kiest Nederland voor een brede, niet alleen ziekte-specifieke aanpak om ook
de onderliggende oorzaken van TBC aan te pakken. Dit zal worden opgenomen in de Nederlandse
mondiale gezondheidsstrategie die met uw Kamer wordt gedeeld.
102
Op welke wijze geeft het kabinet invulling aan de afspraak om TBC uit te bannen in
2030?
Antwoord
Zoals aangegeven kiest het kabinet voor een brede benadering waarbij wordt ingezet
op versterking van gezondheidszorg. Dit komt ook ten goede aan de bestrijding van
TBC. Zo dragen de ongeoormerkte Nederlandse bijdragen aan de WHO en het Global Fund hieraan bij. Het Global Fund zet specifiek in op de bestrijding van hiv, TBC en malaria. Momenteel gaat 18% van
de middelen van Global Fund naar de tuberculosebestrijding. Voor de periode 2023–2025
wordt voorzien dat een groter aandeel van de middelen die het Global Fund ter beschikking
heeft naar tuberculosebestrijding gaan. Ook via het Product Development Partnerships (PDPs)-programma draagt Nederland bij aan de bestrijding van TBC door ondersteuning
van onderzoek naar vaccins, technologieën en andere innovaties.
103
Hoeveel middelen van ontwikkelingssamenwerking wordt ingezet om uitbanning van TBC
in 2030 te realiseren?
Antwoord
Nederland zet in op brede versterking van gezondheidssystemen en -zorg, die het meest
effectief en efficiënt kan worden bereikt via ongeoormerkte bijdragen. Nederland zet
niet op een ziekte-specifieke aanpak. De exacte bijdrage van Nederland aan de bestrijding
van TBC niet vast te stellen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 102 gaat 18%
van de middelen van Global Fund naar de tuberculosebestrijding. Omgerekend draagt
Nederland via de bijdrage aan het Global Fund EUR 13 miljoen per jaar bij aan de bestrijding van TB. Ook via het Product Development Partnerships (PDPs) -programma, dat dit jaar wordt verlengd, is bijgedragen aan de bestrijding
van TBC.
104
Welke doelstelling heeft het kabinet geformuleerd voor 2025 met betrekking tot uitbanning
van TBC?
Antwoord
Het kabinet zet in op uitbanning van TBC in 2030. Daarbij is geen tussendoel geformuleerd
voor 2025.
105
Op welke wijze ondersteunt Nederland onze partnerlanden wanneer het gaat om seksueel
misbruik van kinderen en jonge vrouwen door Nederlandse ingezetenen?
Antwoord
Voor de regering is bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en jonge vrouwen
een prioriteit, ongeacht waar dat plaatsvindt en wat de nationaliteit van de verdachte
is. Voor meer informatie over de maatregelen die worden genomen om seksueel misbruik
van kinderen en jonge vrouwen door Nederlandse ingezetenen tegen te gaan, verwijs
ik naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
106
Hoeveel middelen van het budget voor ontwikkelingssamenwerking wordt ingezet voor
de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen en jonge vrouwen?
Antwoord
Jaarlijks wordt EUR 5 miljoen uit begrotingsartikel 3.1 ingezet voor de bestrijding
van seksuele uitbuiting van kinderen en jongeren tot 18 jaar. Hiertoe is een specifiek
beleidskader opgezet met een looptijd van drie jaar, waarvoor allianties van maatschappelijke
organisaties voorstellen kunnen indienen.
107
Op welke wijze wordt het politie- en justitieapparaat in deze landen versterkt wanneer
het gaat om opsporing en berechting van daders, verspreiders en handelaren van seksueel
misbruikte kinderen en jonge vrouwen?
Antwoord
Nederland draagt onder andere bij aan programma’s van UNDP en de International Development Law Organization (IDLO) gericht op het versterken van de rechtsketen om seksueel en gender-gerelateerd
geweld aan te pakken. De inzet hangt uiteraard af van de specifieke context in partnerlanden,
maar betreft bijvoorbeeld trainingen van politie- en justitiefunctionarissen, het
verbeteren van aangiftemogelijkheden voor vrouwen en het assisteren van lokale politie
en justitiediensten bij het inrichten van specifieke Sexual & Gender Based Violence rechtbanken.
108
Hoe wordt voorkomen dat veroordeelde daders kunnen gaan werken in een andere hulporganisatie
wanneer ze betrokken zijn geweest bij een misdrijf?
Antwoord
In de Kamerbrief inzake inspanningen op het gebied van seksueel grensoverschrijdend
gedrag (SEAH) van 15 juli jl.46 gaat het kabinet in op inspanningen van hulporganisaties op het gebied van voorkoming
van één type misdrijf, namelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag (SEAH). Eén van
de preventiemaatregelen betreft verbeterde screening van hulpverleners. Het Ministerie
van Buitenlandse Zaken is in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid
en het maatschappelijk middenveld over de toepasbaarheid van specifieke afspraken
rondom de VOG voor Nederlandse hulpverleners. Hierbij wordt gekeken naar de mogelijkheid
van opname van dergelijke specifieke afspraken in de due diligence instrumenten van
het ministerie. Het ministerie onderzoekt waar het kan leren van andere sectoren die
een VOG vereisen. Het ministerie blijft daarnaast ook in overleg met het maatschappelijk
middenveld over screening en is internationaal aangehaakt bij initiatieven die hetzelfde
doel voor ogen hebben, zoals in de Kamerbrief beschreven.
109
Welk deel van het budget voor mondiale gezondheid zal ten goede komen aan SRGR? En
aan welke programma’s zal dit worden uitgegeven?
Antwoord
Het budget voor mondiale gezondheid en SRGR draagt in beginsel bij aan het behalen
van de vier resultaatgebieden voor SRGR. Echter, vanwege het ongeoormerkte karakter
van de Nederlandse steun is kwantificering van de toerekening aan SRGR niet altijd
precies mogelijk.
Uit beleidsartikel 3.1 worden ook bijdragen gedaan aan fondsen en organisaties die
slechts deels of niet specifiek relateren aan de SRGR-resultaatgebieden. Dit geldt
bijvoorbeeld voor de COVID-19 gerelateerde bijdragen aan ACT-A, en voor de bijdrage
aan organisaties als GAVI. Voor GFATM, het Global Financing Facility (GFF) en de Product Development Partnerships (PDPs) geldt dat slechts een deel van de inzet gericht is op SRGR incl. hiv/aids.
Voor GFF is dat bijvoorbeeld zo’n 30% en GFATM ongeveer de helft (met name hiv/aids).
Andere bijdragen, zoals aan UNFPA, UNFPA Supplies, UNAIDS, INGOs zoals IPPF, Ipas, en de zeven SRGR strategische partnerschappen dragen
volledig bij aan de vier resultaatgebieden.
110
Kunt u een overzicht geven van de budgetontwikkeling ten behoeve van SRGR in de afgelopen
vijf jaar en voor de komende vijf jaar?
Antwoord
In onderstaand overzicht staat de budgetontwikkeling van Beleidsartikel 3.1 van de
afgelopen vijf jaar, en een prognose voor de komende 5 jaar. Dit budget is de afgelopen
jaren toegenomen, alleen in 2020 waren de uitgaven eenmalig lager als gevolg van krimp
van het ODA-budget in het eerste corona-jaar. Richting 2026 neemt het budget verder
toe door nieuwe intensiveringen op het terrein van mondiale gezondheid. In 2022 was
er een eenmalige extra verhoging o.a. voor COVID-bestrijding.
De activiteiten onder dit beleidsartikel dragen in principe bij aan het behalen van
de vier resultaatgebieden47 voor SRGR inclusief hiv en aids, maar, zoals in het vorige antwoord aangegeven, bevat
het ook bijdragen aan fondsen en organisaties die slechts deels of niet relateren
aan de SRGR-resultaatgebieden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de COVID-19 gerelateerde
bijdragen.
Beleidsartikel 3.1 in mln. EUR
2017
432
2018
445
2019
438
2020
423
2021
533
2022
579
2023
531
2024
537
2025
562
2026
552
111
Op welke wijze wordt voorkomen dat Nederlandse hulporganisaties een rol spelen in
het seksueel misbruiken van kinderen en jonge vrouwen?
Antwoord
Graag verwijs ik naar de Kamerbrief inzake de inspanningen op het gebied van seksueel
grensoverschrijdend gedrag (SEAH) van 15 juli jl.48 In deze Kamerbrief gaat het kabinet in op de inspanningen om seksueel misbruik door
onder meer hulporganisaties te voorkomen.
112
Welke drie hoofddoelstellingen ziet het kabinet wanneer het gaat om de versterking
van de primaire gezondheidssystemen?
Antwoord
Met de Nederlandse inzet op versterking van primaire gezondheidssystemen wordt beoogd
bij te dragen aan het verzekeren van essentiële gezondheidszorg, waaronder seksuele
en reproductieve gezondheid, in lage- en lage middeninkomenslanden. Deze inzet is
tegelijkertijd gericht op versterkte weerbaarheid van deze landen tegen pandemieën.
Op deze manier draagt Nederland bij aan het tegengaan van armoede en ongelijkheid
en het bereiken van de SDG’s. Dit wordt verder uitgewerkt in de Nederlandse mondiale
gezondheidsstrategie die momenteel wordt opgesteld.
113
Hoeveel van het budget gaat naar de versterking van de primaire gezondheidssystemen?
Antwoord
Kwantificering van de specifieke bijdrage aan primaire gezondheidssystemen is niet
goed mogelijk. In de eerste plaats is de Nederlandse bijdrage aan partners veelal
ongeoormerkt. In de tweede plaats liggen de doelen veelal in elkaars verlengde en
worden meerdere doelen tegelijkertijd bereikt met financiering van een programma.
Zo wordt door inzet op gezondheidssystemen ook betere SRGR gerealiseerd. Vanuit beleidsartikel
3.1 wordt bijgedragen aan het versterken van primaire gezondheidssystemen door financiering
van multilaterale organisaties, gezondheidsfondsen en maatschappelijke organisaties.
Zo werkt het Global Financing Facility (GFF) aan het versterken van basisgezondheidszorg door begeleiding van overheden
bij het opstellen van strategische plannen en ondersteunt UNFPA via het supplies programma distributiesystemen voor onder meer anticonceptie. Ook op landenniveau
steunt Nederland de versterking van gezondheidssystemen. Zo wordt in Niger bijgedragen
aan gezamenlijke en gecoördineerde donorfinanciering van het gezondheidssysteem in
het land.
114
Welke toegevoegde waarde heeft Nederland te bieden als het gaat om de versterking
van de primaire gezondheidssystemen ten opzichte van bijvoorbeeld een land als Duitsland?
Antwoord
Bij het versterken van primaire gezondheidssystemen zet Nederland in op thema’s die
onder druk staan en voor veel andere donoren vaak te gevoelig liggen, zoals seksuele
voorlichting, moderne anticonceptie, veilige abortuszorg en toegang tot basisgezondheidszorg
voor jongeren en de meest gemarginaliseerde groepen – zoals LHBTIQ+ personen. Nederland
is zevende donor wereldwijd op gezondheidsgebied, maar derde grootste donor waar het
gaat om SRGR.
115
Is de extra investering in mondiale gezondheid, met o.a. als doel om primaire gezondheidssystemen
te versterken en te zorgen voor betere toegang tot essentiële medische producten en
zorg, een nieuw accent in het beleid? Zo ja, welk budget voorziet u hieraan te besteden?
Valt de bestrijding van neglected tropical diseases (NTD’s) ook onder dit beleid?
Antwoord
Zoals aangekondigd in het coalitieakkoord zal het kabinet een Nederlandse mondiale
gezondheidsstrategie opstellen. Hierin worden de rijksbrede prioriteiten op het terrein
van mondiale gezondheid gespecificeerd. Binnen het Nederlandse beleid voor buitenlandse
handel en ontwikkelingssamenwerking wordt prioriteit gelegd bij seksuele en reproductieve
gezondheid en rechten (SRGR) en het verbeteren van primaire gezondheidszorgsystemen.
Daarbij geven we ook aandacht aan het bestrijden van hiv en aids en tuberculose. Daarbij
kiest Nederland voor een brede, niet ziekte-specifieke, aanpak.
116
Kunt u aangeven of de erkenning van het belang van civic space en de versterking van
het maatschappelijk middenveld in de beleidsnota vertaald kan worden naar een structurele
verhoging van de middelen van het Civic Space Flex Fonds voor de gehele regeerperiode?
Antwoord
Het kabinet erkent het belang van het beschermen en bevorderen van civic space (maatschappelijke ruimte) en het versterken van een onafhankelijk, divers maatschappelijk
middenveld. Nederland is dan ook één van de grootste donoren wereldwijd op dit thema:
in 5 jaar (2021–2025) wordt hierin EUR 1,3 miljard geïnvesteerd.
Hiervan is jaarlijks EUR 10 miljoen beschikbaar voor het Civic Space Fund (CSF), inclusief EUR 1 miljoen voor het Flex Fund. De ervaring leert dat het jaarlijks een uitdaging is om de middelen voor het CSF
(maar ook voor de voorganger daarvan, het Accountability Fund) volledig te besteden. Inmiddels is de bestedingstermijn van het vorig jaar eenmalig
toegekende budget van EUR 7,5 miljoen voor het CSF verlengd tot en met 2023 om tegemoet
te komen aan verzoeken van maatschappelijke organisaties om meer tijd te krijgen om
activiteiten te kunnen vormgeven en uitvoeren.
Totdat dit budget is uitgegeven ziet het kabinet geen aanleiding tot een structurele
verhoging van de middelen van de Flex-optie van het Civic Space Fund.
117
Hoe gaat het kabinet zich extra inzetten voor betere online bescherming van vrouwelijke
activisten? En hoe krijgt het kabinet zicht op online intimidatie en geweld?
Antwoord
Het kabinet ondersteunt een inclusieve en op mensenrechten gebaseerde benadering van
de digitale ruimte en zal zich de komende periode extra inzetten voor de online bescherming
van mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties, onder andere via het Digital Defenders Partnership. Dit programma legt de nadruk op het beschermen en trainen van uitgesloten of gediscrimineerde
groepen waaronder vrouwelijke activisten. Dit gebeurt onder meer door het beschikbaar
stellen van een hulplijn, middelen en fondsen voor personen die gender-gerelateerd
online geweld ervaren. De komende beleidsperiode wordt uitbreiding naar landen in
Franstalig Afrika onderzocht. Daarnaast bestaat het voornemen om de lokale capaciteit
van het programma (in landen) verder uit te breiden.
Het kabinet krijgt zicht op online geweld en intimidatie via bijvoorbeeld partnerorganisatie
RNW Media. Deze organisatie zet zich in op het creëren van veilige online ruimtes
voor jongeren en vrouwen. RNW Media werkt samen met lokale organisaties aan het monitoren
en adresseren van online bedreigingen zoals online-intimidatie en geweld. Het kabinet
zet dit najaar digitale veiligheid proactief op de agenda van een dialoogsessie met
alle partnerorganisaties betrokken bij de uitvoering van het beleidskader Versterking
Maatschappelijk Middenveld.
118
Op welke wijze wordt gewerkt aan de versterking van westerse waarden als democratie,
mensenrechten en bevorderen van geloofsvrijheid in de focusregio’s?
Antwoord
Het kabinet werkt op velerlei wijzen aan het bevorderen en versterken van democratie
en mensenrechten. Binnen het staande mensenrechtenbeleid zet het kabinet zich in voor
de vrijheid van religie en levensovertuiging, pers- en internetvrijheid, gelijke rechten
voor vrouwen en meisjes en gelijke rechten voor LHBTIQ+. Daarnaast zet het kabinet
in op het extra beschermen van mensenrechtenverdedigers en het tegengaan van straffeloosheid
voor ernstige mensenrechtenschendingen. Dit gebeurt onder andere via de diplomatieke
inzet vanuit het postennetwerk, de programmatische inzet vanuit het Mensenrechtenfonds,
de multilaterale inzet binnen de VN, de Mensenrechtenraad en de EU, en de inzet van
de Mensenrechtenambassadeur en de Special Gezant Religie en Levensovertuiging. Ter
versterking van de democratie worden programma’s ondersteund op het terrein van pers-
en internetvrijheid, rechtsstaatbevordering, versterking van een sterk en onafhankelijk
maatschappelijk middenveld en hun ruimte om te opereren. Deze inzet is wereldwijd
en niet exclusief voor de focusregio’s.
119
Welk onderdeel van het budget van ontwikkelingssamenwerking gaat naar versterking
van mensenrechten en ondersteuning van mensen die vervolgd worden om hun geloof?
Antwoord
In 2021 is ten behoeve van de mensenrechtenprioriteit Vrijheid van Religie en Levensovertuiging
een bedrag van EUR 16.8 miljoen aan ODA middelen besteed vanuit het Mensenrechten
Fonds en Power of Voices partnerschappen.
120
Kunt u een overzicht geven van de budgetontwikkeling ten behoeve van kwetsbare groepen
zoals meisjes en LHBTI’ers in de afgelopen vijf jaar en voor de komende vijf jaar?
Antwoord
Het kabinet draagt bij aan de SDG’s, waarbinnen middels het principe «leave no one behind» aandacht uitgaat naar uitgesloten, gemarginaliseerde en kwetsbare groepen. Het kabinet
voert geen specifiek doelgroepenbeleid. Daarom is het niet mogelijk om de budgetontwikkeling
ten behoeve van verschillende gemarginaliseerde of anderszins kwetsbare groepen te
kwantificeren. Wel zet het kabinet, via diverse financiële en diplomatieke middelen,
er op in dat gemarginaliseerde en kwetsbare groepen wordt versterkt. Hiertoe bestaan
verschillende fondsen waaronder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld,
alsmede het Mensenrechtenfonds.
121
In de beleidsnota komen onderdelen van feministisch buitenlandbeleid naar voren. Er
wordt ingezet op conflictpreventie en duurzame vrede; op welke manier wordt bij deze
inzet bestaande afspraken over empowerment en rechten van vrouwen en meisjes in deze
processen meegenomen?
Antwoord
Het bevorderen van de participatie van vrouwen en meisjes, en de bescherming van hun
rechten, is standaard onderdeel van internationale beleidsinzet en programmering voor
vredesopbouw en conflictpreventie.
Dit gebeurt onder meer vanuit de programma’s op veiligheid en rechtsorde en programma’s
gericht op vrouwen, vrede en veiligheid. Hierbij is aandacht voor de participatie
van vrouwen en meisjes en de bescherming van hun rechten in conflictpreventie, conflictbemiddeling
en vredesopbouw. Nederland zet zich hier bilateraal en multilateraal voor in, onder
andere als lid van de Peacebuilding Commission en als één van de grote donoren van het UN Peacebuilding Fund (PBF). Eén van de drie prioriteiten van dit fonds, dat in meer dan 30 landen actief
is met vredesopbouw en conflictpreventie, is de inclusie van vrouwen en jeugd.
122
Hoe zorgt u ervoor dat het vierde nationaal Actieplan over Vrouwen, Vrede en Veiligheid
een kernonderdeel is van de Nederlandse inzet op vreedzame, rechtvaardige en inclusieve
samenlevingen?
Antwoord
Het vierde Nationale Actieplan over Vrouwen, Vrede en Veiligheid sluit nauw aan bij
de inzet op vreedzame, rechtvaardige en inclusieve samenlevingen. Voorbeelden zijn
de participatie van vrouwen en meisjes in vredesopbouw, participatie van vrouwen en
gender-responsief werken door de veiligheidssector en ambitieuze doelen voor de toegang
tot recht van vrouwen en meisjes.
123
Is inclusie van gemarginaliseerde groepen (ouderen, mensen met een beperking, etnische
minderheden enzovoort) onderdeel van de inzet in noodhulp? Zo ja, wat is die inzet?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja. Nederland stelt met ongeoormerkte, flexibele financiering humanitaire organisaties
in staat om noodhulp te verstrekken op grond van humanitaire basisbeginselen. Bescherming
van en hulp aan mensen die worden getroffen door een noodsituatie of conflict is de
kerntaak van deze organisaties. Daar hoort ook het bereiken en betrekken van juist
extra kwetsbare en/of sociaal-maatschappelijk geïsoleerde en gemarginaliseerde groepen
mensen bij.
Nederland is geen voorstander van een aparte aanpak, of aparte noodhulpprogramma’s
voor specifieke doelgroepen, maar verlangt wel gerichte aandacht van humanitaire partners
voor afzonderlijke groepen extra kwetsbare mensen. Nederland bespreekt de belangen
van kwetsbare groepen dan ook in multilaterale en bilaterale bijeenkomsten en stimuleert
uitvoeringspartners om manieren te vinden om deze groepen te bereiken, betrekken en
beschermen.
124
Kunt u toelichten of de extra mensen en budget in combinatielanden voor het samenbrengen
van hulp en handel een verschuiving van personeel en middelen van Buitenlandse Zaken
inhoudt? Wat betekent dit voor de capaciteit van Buitenlandse Zaken en de posten rond
mensenrechten/civic space?
Antwoord
De extra mensen en budget voor de combinatielanden komen uit de intensiveringsmiddelen.
Het betreft dus geen verschuiving van personeel en middelen en gaat niet ten koste
van de capaciteit voor andere beleidsthema’s.
125
Op welke wijze kunnen organisaties van het maatschappelijk middenveld actief blijven
in landen die niet deel uitmaken van de focusregios?
Antwoord
De Nederlandse bilaterale inzet, ook ten aanzien van het versterken van het maatschappelijk
middenveld, richt zich bovenal op de focusregio’s. Wel wordt binnen het beleidskader
Versterking Maatschappelijk Middenveld (EUR 1,3 miljard; 2021–2025) ruimte geboden
aan strategische partnerschappen om ook actief te zijn in landen buiten de focusregio’s,
evenals via het Mensenrechtenfonds en het MATRA-programma. Ook via de Flex-optie van
het Civic Space Fund, dat is gericht op het versterken van de capaciteit van lokale
maatschappelijke organisaties, is inzet buiten de focusregio’s mogelijk in landen
die voorkomen op de lijst van de OECD/DAC, met uitzondering van hoge middeninkomenslanden.
Uiteraard werken maatschappelijke organisaties in de praktijk met verschillende donoren
samen. Activiteiten in landen buiten de Nederlandse focusregio’s financieren zij dan
ook veelal met ondersteuning van andere donoren.
126
Hoe wordt gewerkt aan versterking van de arbeidsomstandigheden van werknemers in de
landen in de focusregio’s?
Antwoord
In het kader van het vakbondsmedefinancieringsprogramma werken CNV Internationaal
en Mondiaal FNV aan versterking van lokale vakbonden, sociale dialoog en verbetering
van arbeidsrechten en arbeidsomstandigheden in landen in de focusregio’s. Via het
Power of Voices programma STITCH (Sustainable Textile Initiative: Together for Change) wordt in samenwerking met lokale, regionale en internationale vakbonden, ngo’s,
bedrijven en overheden bijgedragen aan verbetering van lonen, arbeidsrechten en -omstandigheden
in onder meer de combinatielanden Bangladesh, India, Indonesië en Vietnam. In multilateraal
verband wordt onder meer samengewerkt met de ILO, ook in de landen van de focusregio’s.
En binnen de IMVO-convenanten werken de deelnemende partijen samen aan verbetering
van arbeidsomstandigheden in waardeketens, zowel in landen in de focusregio’s als
in andere productielanden.
127
Op welke wijze wordt gestimuleerd dat de afspraken die de landen in de focusregio’s
hebben onderschreven in diverse ILO-conventies ook worden nagekomen?
Antwoord
De International Labour Organization (ILO) beschikt over een goed ontwikkeld toezichthoudend mechanisme. Op basis van
klachten van werkgevers en/of werknemers uit het land in kwestie over schending of
niet-naleving van de ILO-conventies, stellen onafhankelijke experts vast of sprake
is van schendingen door de lidstaten (inclusief de landen in de focusregio’s). Indien
dit het geval is wordt de betreffende overheid om een schriftelijke toelichting gevraagd
die door de experts beoordeeld wordt. Indien de respons onvoldoende is, wordt op de
jaarlijkse International Labour Conference een sessie georganiseerd waarin mondeling de klachten en het verweer aan de orde worden
gesteld. Op basis van deze informatie volgt een formele ILO-conclusie over de door
de overheid te nemen stappen. In de regel zal de ILO de betreffende overheden daarbij
juridisch of technisch ondersteunen.
128
In welke mate maakt bevordering van vakbondsvrijheid onderdeel uit van het beleid
van dit kabinet?
Antwoord
Via de International Labour Organization (ILO) zet het kabinet zich in voor universele erkenning van fundamentele arbeids-
en vakbondsrechten en voor toezicht op de effectieve naleving en respectering van
die rechten door de overheden van lidstaten. Deze en andere arbeidsrechten, nauw aansluitend
op de bredere mensenrechtenagenda, zijn vastgelegd in de ILO-Conventies. In de ILO
worden de lidstaten tripartiet vertegenwoordigd door werkgevers, werknemers en de
overheid.
129
Ondersteunt dit kabinet ook initiatieven van Nederlandse vakbonden om de vakbondsvrijheid
te bevorderen in landen als China, Venezuela en Cuba? Zo ja, op welke wijze? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
Binnen de International Labour Organization (ILO) zet Nederland zich actief in om naleving van de fundamentele arbeids- en vakbondsrechten
te bevorderen bij alle ILO-lidstaten, waaronder genoemde landen. Het ILO toezichthoudend
mechanisme treedt op naar aanleiding van klachten van werkgevers en/of werknemers
over schendingen van arbeids- en vakbondsrechten door de overheid van een land.
De fundamentele ILO-conventies zijn in de regel opgenomen in handels- en investeringsakkoorden
van de EU als voorwaarde om voor preferentiële behandeling in aanmerking te komen.
Voor wat betreft ondersteuning van initiatieven van Nederlandse vakbonden, zie antwoord
op vraag 126.
130
Kunt u uitweiden over hoe handel en hulp onderdeel uitmaken van migratiepartnerschappen?
Wat voor instrumenten kunnen ingezet worden als onderdeel van dergelijke partnerschappen?
Antwoord
Het kabinet zet in op brede partnerschappen om migratiesamenwerking met landen van
herkomst en transit te verbeteren. De inzet verschilt per land, maar onderdeel van
die brede inzet kan bijvoorbeeld zijn: diplomatieke inspanningen, operationele samenwerking,
inzet van ODA-middelen op migratie gerelateerde projecten (in lijn met ODA-criteria),
tijdelijke en kleinschalige circulaire legale migratie en inzet van economisch instrumentarium
zoals handelsmissies. Op Europees niveau moet onder andere gedacht worden aan de inzet
van financiering voor migratie en ontheemding onder het Nabuurschaps-, Ontwikkelings-
en Internationale Samenwerkingsinstrument (NDICI) en het Asiel, Migratie en Integratiefonds
(AMIF), en de inzet van artikel 25bis van de Visumcode die positieve of negatieve
visummaatregelen mogelijk maakt afhankelijk van de mate van terugkeersamenwerking.
Daarnaast wordt in het voorstel van de Commissie voor de herziening van het Algemeen
Preferentieel Stelsel (APS) een link gelegd met terugkeersamenwerking. Via het APS
worden in verschillende mate handelstariefpreferenties geboden aan ontwikkelingslanden.
De Commissie heeft voorgesteld om ernstige tekortkomingen in de terugkeersamenwerking
toe te voegen als intrekkingsgrond voor deze tariefpreferenties. De onderhandelingen
hierover in de Raad zijn nog gaande.
131
Is het een voorwaarde dat uitvoeringsorganisaties die Nederlandse middelen ontvangen
voor ontwikkelingssamenwerking, noodhulp en vredesopbouw, bijdragen aan het bevorderen
van mentale gezondheid en psychosociaal welzijn van gemeenschappen en individuen?
Hoe is Nederland van plan te meten wat de inzet is van organisaties op integratie
van MHPSS in alle humanitaire responses?
Antwoord
Nederland voert integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun (mental health and psychosocial support, MHPSS) in programma’s niet op als voorwaarde voor financiering. Wel bepleit Nederland
stelselmatig de integratie van MHPSS in alle crisis respons, van acute noodhulp tot
vredesopbouw en conflictpreventie: integratie van MHPSS vergroot de impact van investeringen
in vrede en veiligheid. Daarnaast financiert Nederland enkele praktische initiatieven
voor de integratie van MHPSS, zoals het MHPSS Minimum Services Package. Ook spant
Nederland zich ervoor in dat de humanitaire gemeenschap opvolging geeft aan eerder
verworven inzichten en aangegane verplichtingen, zoals tijdens de tweede Global Mental Health conference, Mind the Mind now, in Amsterdam, over MHPSS in crisissituaties. Hiervoor gebruikt Nederland onder meer
de volgende Global Mental Health Summits, zoals in oktober 2021 in Parijs en dit jaar in Rome (zie overzicht over sinds 2019
geboekte resultaten en waargenomen obstakels49). Om eraan bij te dragen dat op voldoende substantiële schaal resultaten kunnen worden
gemeten en analyses kunnen worden uitgevoerd op MHPSS als onderdeel van crisisrespons,
stimuleert Nederland gebruik van het Monitoring and Evaluation Framework voor MHPSS dat is ontwikkeld door de Inter Agency Standing Committee MHPSS Referentiegroep. Ook in eigen resultaatraamwerken neemt Nederland waar mogelijk
streefcijfers met betrekking tot MHPSS op.
132
Wordt de financiering voor MHPSS binnen noodhulp en overige programma’s nader inzichtelijk
gemaakt? Wordt de impact van de financiering van MHPSS op gemeenschappen gemonitord?
Antwoord
Nederland bepleit toepassing in alle crisisrespons van het Monitoring and Evaluation Framework voor MHPSS dat is ontwikkeld door de Inter Agency Standing Committee MHPSS Referentiegroep. Ook in eigen resultaatraamwerken neemt Nederland waar mogelijk
streefcijfers met betrekking tot MHPSS op. Op termijn zullen de effecten van een MHPSS-inclusieve
aanpak ook worden meegenomen in effectiviteits- en impact-evaluaties. Dit is een proces
van langere adem.
133
Welke inzet en aandacht wordt besteed aan de bescherming van hulpverleners zodat zij
ongehinderd en veilig hun werk kunnen doen?
Antwoord
De veiligheid van hulpverleners blijft één van de grootste zorgpunten bij verlening
van hulp met name ook in de context van conflict. In 2021 was sprake van 618 geweldsincidenten
waarbij 184 veelal lokale hulpverleners om het leven kwamen (data uit AWSD, Aid Worker Security Database). Die aantallen blijven onverminderd hoog.
Nederland zet zich via diplomatieke en financiële middelen in voor het bevorderen
van veiligheid, veelal in gezamenlijkheid met andere donoren, partnerorganisaties
en de VN. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het bijwonen van rechtszaken van ngo-medewerkers
en het financieren van programma’s die mensenrechtenverdedigers in nood een tijdelijke
schuilplaats bieden of ondersteunen bij digitale aanvallen. Ook via programma’s zoals
die met INSO, een internationale organisatie die de veiligheid van humanitaire ngo’s
bevordert, wordt aan de veiligheid bijgedragen door actuele analyses van de veiligheidssituatie
te delen. Dit is vooral voor kleine ngo’s van grote toegevoegde waarde.
134
Hoe wordt steun aan gastgemeenschappen – naast de genoemde prioriteiten – meegenomen
in de strategie voor opvang in de regio?
Antwoord
Het Opvang in de Regio-beleid richt zich op sociaaleconomische integratie van vluchtelingen
en de ondersteuning van kwetsbare gemeenschappen. Duurzame opvang en bescherming van
vluchtelingen vraagt immers veel van de ontvangende landen en de gastgemeenschappen.
Oog voor de draagkracht van de opvanglanden en het draagvlak van de betreffende kwetsbare
gastgemeenschappen is daarom nodig. Voor het realiseren van duurzame opvang en sociale
cohesie is een geïntegreerde benadering essentieel. Deze uitgangspositie is in lijn
met het VN Global Compact on Refugees.
135
Wilt u in de strategie voor opvang in de regio ook duidelijk maken dat ontscheping
in landen als Libië – waar inhumane behandeling van migranten zo goed als zeker is
– nooit de bedoeling kan zijn?
Antwoord
De strategie voor Opvang in de Regio richt zich op een beperkt aantal landen met grote
aantallen vluchtelingen waar Nederland, in samenwerking met lokale overheden, werkt
aan perspectief voor vluchtelingen en gastgemeenschappen. Libië behoort daar niet
toe.
Inzake het Nederlandse standpunt m.b.t. ontscheping verwijs ik graag naar de antwoorden
op Kamervragen van het lid Podt50.
136
Hoe bent u van plan grondoorzaken van migratie aan te pakken als het ODA-budget dat
hiervoor is gereserveerd wordt uitgegeven aan eerstejaarsopvang van asielzoekers in
Nederland?
Antwoord
Een deel van het ODA-budget wordt, conform de richtlijnen van OESO-DAC, al jarenlang
gebruikt voor uitgaven aan eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen in Nederland.
Grondoorzaken van migratie worden aangepakt door inzet van de gehele OS-begroting,
niet alleen van de budgetten voor Opvang in de Regio en Migratiesamenwerking.
137
Kunt u verduidelijken via welke kanalen de extra middelen voor noodhulp zullen worden
ingezet?
Antwoord
Bij de inzet van ODA-middelen op de begroting worden partners geselecteerd waarmee
beleidsdoelen naar verwachting het beste kunnen worden bereikt. Voor noodhulp is dat
doel om snelle en adequate hulp te faciliteren aan mensen in nood. Nederland financiert
humanitaire partners grotendeels meerjarig en ongeoormerkt. De extra financiële inzet
zal in belangrijke mate lopen via de VN-organisaties en -fondsen, de internationale
beweging van het Rode Kruis/Rode Halve Maan en de Dutch Relief Alliance (DRA).
138
Is bij de aanpak van onwettige geldstromen en belastingontwijking ook aandacht voor
het voorkomen van mogelijke negatieve bijeffecten, zoals het bemoeilijken van overmakingen
van noodhulp aan mensen in gesanctioneerde landen?
Antwoord
Het kabinet heeft ook voor die aspecten aandacht en zet zich hier op verschillende
manieren voor in. Op het gebied van anti-terrorismefinanciering heeft Nederland samen
met Marokko in maart 2020 een initiatief gelanceerd onder het Global Counterterrorism Forum om bewustwording te creëren voor de ongewenste negatieve effecten die maatregelen
tegen terrorismefinanciering kunnen hebben op lokale, vaak kleinschalige organisaties.
Daarnaast organiseert het Global Center for Cooperative Security met Nederlandse steun dialogen tussen ngo’s, het bedrijfsleven en lokale en nationale
overheden in verschillende Afrikaanse landen om deze negatieve effecten van maatregelen
aan te kaarten. Ook worden organisaties getraind in het herkennen en evalueren van
dergelijke maatregelen. Op het gebied van anti-witwassen nam Nederland onder andere
deel aan een project van de Financial Action Task Force (FATF) die een rapport heeft geschreven over negatieve neveneffecten van sancties
en antiwitwaswetgeving51. De FATF is bezig met de implementatie van dit rapport door het schrijven van een
guidance en eventueel ook aanpassing van FATF anti-witwasstandaarden. De betrokken ministeries
(waaronder BZ, FIN en JenV) nemen regelmatig deel aan ronde tafels met ngo’s en banken
onder meer over de toegang van ngo’s tot een bankrekening en andere financiële diensten
in andere landen.
139
Kunt u aangeven wat concreet wordt bedoeld met «een betrouwbare donor zijn door een
belangrijk gedeelte van de Nederlandse financiële bijdrage meerjarig, flexibel en
ongeoormerkt te leveren»? Aan welk percentage moet men dan denken, en geldt voor deze
dan alle 3 de kenmerken of slechts één van dezen (dus meerjarig, flexibel én ongeoormerkt)?
Antwoord
Meerjarige, flexibele en/of ongeoormerkte financiering vergroot de effectiviteit en
efficiëntie van beleidsuitvoering. Meerjarige financiering stelt uitvoerders en overheden
van ontvangende landen immers in staat om meerjarige plannen te maken, het reduceert
de kosten die uitvoeringsorganisaties moeten maken om (steeds opnieuw) fondsen te
werven, en het stelt hen in staat om deskundig personeel vast te houden. Flexibele
of ongeoormerkte financiering stelt organisaties verder in staat om snel en flexibel
in te spelen op nieuwe noden en ontwikkelingen, zeker in tijden van crises en om adaptief
te programmeren. Ook dekt het essentiële organisatie-brede kosten, zoals IT-infrastructuur
en -beveiliging of opleidingen en training van personeel, die vaak niet of onvoldoende
gedekt worden uit geoormerkte projectbijdragen.
Het is niet mogelijk een algemeen streefpercentage aan te geven, onder meer omdat
Nederland vaak niet de enige donor van een organisatie is, en niet alle donoren dezelfde
mogelijkheden hebben om meerjarig of ongeoormerkt te financieren. Daarbij hangt het
ook af van het type organisatie en activiteit.
140
Kunt u aangeven wat voor rol u ziet voor lokale actoren in het breder internationaal
kader, waar internationale instellingen als de VN worden genoemd?
Antwoord
Het kabinet acht deelname van een divers en (inter)nationaal maatschappelijk middenveld
in internationaal kader van cruciaal belang, ook in de samenwerking met de VN. Juist
de inzichten van lokale actoren zijn van belang om besprekingen over de politieke
ontwikkelingen en de naleving van mensenrechten in hun land te voorzien van een realiteitscheck
vanuit de positie van kwetsbare groepen. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens side events
of tijdens specifieke overleggen binnen de VN. Waar mogelijk, probeert Nederland deelname
dan ook te faciliteren bij multilaterale besprekingen.
Nederland dringt verder bij de voorbereiding van nieuwe multilaterale programma’s
aan op afstemming met en/of deelname van het maatschappelijk middenveld. De effectiviteit
van deze programma’s neemt toe door hun participatie.
Naast hun rol bij internationale overleggen of binnen multilaterale programma’s hebben
lokale organisaties natuurlijk ook een belangrijke «waakhond-rol» om te signaleren
en te waarborgen dat internationale kaders ook nationaal worden geïmplementeerd.
141
Hoe wordt lokalisatie financieel geoperationaliseerd? Krijgen Zuidelijke partners
meer financiële middelen vanuit Buitenlandse Zaken, of wordt het inschrijven op projecten
vergemakkelijkt?
Antwoord
Nederland ondersteunt al diverse fondsen die directe financiering bieden aan lokale
organisaties en onderzoekt in nauwe samenwerking met partners verdere mogelijkheden
voor lokalisering.
Voorbeelden van de Nederlandse inzet op lokalisatie zijn het Civic Space Fund, Voice, het decentraal Mensenrechtenfonds en Leading from the South. Binnen de strategische partnerschappen onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk
Middenveld wordt expliciet ingezet op meer leiderschap van Zuidelijke partners en
zijn meer Zuidelijke partners actief dan onder het vorige programma Samenspraak en
Tegenspraak. De komende periode operationaliseert Nederland bovendien samen met de
internationale donorgemeenschap de implementatie van de OESO/DAC Recommendation on Enabling Civil Society. Deze aanbeveling is de eerste internationale standaard die donoren stimuleert om
in hun samenwerking met het maatschappelijk middenveld meer in te zetten op lokaal
eigenaarschap en directe financiering van lokale organisaties. Tot slot streeft de
VN Grand Bargain op het gebied van humanitaire hulp naar minimaal 25% directe financiering aan lokale
organisaties. Binnen het departement en in nauwe samenwerking met partners wordt onderzocht
hoe lokalisering meer kan worden geoperationaliseerd. Dit betreft naast de kwantitatieve
doelstellingen, ook het nadenken over andere manieren van plannen en prioriteren en
over specifieke financiële modaliteiten. Tevens bieden een aantal lopende partnerschappen
in onder andere Somalië, waar lokalisering expliciet het leidende principe is voor
de Nederlandse betrokkenheid, inmiddels belangrijke inzichten in wat deze handelwijze
vergt qua inzet, capaciteit, flexibiliteit en langere termijnaanpak.
142
Hoe zullen kinderen en jongeren een centrale rol en aandacht krijgen in de vormgeving
en uitvoering van MHPSS programma’s en interventies, met name in noodhulpsituaties?
Is hierin ook een rol voor de Youth at Heart principes?
Antwoord
MHPSS draagt bij aan het lenigen van noden die ook jongeren en kinderen ervaren. Geestelijke
gezondheid en psychosociaal welzijn zijn bovendien cruciaal om optimaal gebruik te
kunnen maken van onderwijs en (economische) kansen. De Youth at Heart principes bieden houvast bij bijeenkomsten over de integratie van MHPSS in crisisrespons.
Het kabinet zet zich in om de principes in dit soort bijeenkomsten te belichten, en
om jongeren actief te betrekken, in lijn met genoemde principes. Daarin wordt nauw
samengewerkt met verschillende organisaties (zowel ngo’s als VN) die gespecialiseerd
zijn in het bieden van MHPSS-inclusieve steun aan jongeren en kinderen in noodsituaties.
143
Hoe wordt de diversiteit – bijvoorbeeld in leeftijd en opleiding – van jongeren uit
focuslanden gewaarborgd die bij toekomstige ontwikkelingssamenwerking worden betrokken?
Is daarbij aandacht voor de meest gemarginaliseerde jongeren, zoals bijvoorbeeld jongeren
met een beperking of minderheden?
Antwoord
Binnen de Youth at Heart agenda is er expliciet aandacht voor diversiteit en inclusie van jongeren in de focusregio’s
die onderdeel zijn van gemarginaliseerde groepen, waaronder jongeren met een beperking
en minderheden. Zo is bij de opzet van de Jongerenadviescommissie ingezet op diversiteit
in de samenstelling van de commissie, waarbij gelet is op aspecten als gender, nationaliteit,
geografie maar ook het hebben van een (arbeids)beperking. Ook hebben verschillende
Nederlandse ambassades een eigen Jongerenadviescommissie ingesteld die mede de belangen
en ideeën behartigen van gemarginaliseerde jongeren.
144
Wat wordt er gedaan om kansarme kinderen en jongeren met weinig (formele) of praktische
opleiding te betrekken in de youth advisory committee en bij gesprekken over toekomstige
ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord
De leden van de jongerenadviescommissie betrekken diverse groepen jongeren bij de
voorbereiding op gesprekken over toekomstige ontwikkelingssamenwerking. Praktisch
geschoolde jeugd hoort daarbij. De leden van de Jongerenadviescommissie zetten zich
in om belemmeringen voor hun deelname zoveel mogelijk weg te nemen, bijvoorbeeld door
jongeren op te zoeken in hun eigen omgeving, zoals in vluchtelingenkampen of op school.
Ze maken daarbij gebruik van diverse bestaande jongerennetwerken.
Naast het actief betrekken, brengt de commissie ook de specifieke belangen van deze
jongeren voor het voetlicht. Zo heeft de commissie geadviseerd om het toekomstige
beurzenprogramma toegankelijk te maken voor een bredere groep jongeren, inclusief
jongeren met een praktische opleiding.
145
Hoe gaat de Afrikastrategie rekening houden met de prioritaire landen binnen het BuHa-OS
beleid?
Antwoord
De Afrikastrategie bouwt voort op de BHOS-nota, waarin de thematische en geografische
prioriteiten van handel en ontwikkelingssamenwerking geformuleerd zijn. In lijn daarmee
richt de geografische invulling zich op Noord-Afrika, Sahel, Hoorn van Afrika, Grote
Meren gebied en de 8 Afrikaanse combinatielanden. In de strategie zullen daarnaast
ook andere, Afrika-brede, relevante ontwikkelingen in de context van een verschuivend
geopolitiek speelveld meegenomen worden.
146
Hoe wordt rekening gehouden met de SDG's, specifiek SDG-8, binnen de aankomende Afrikastrategie?
Antwoord
De geïntegreerde Afrikastrategie zet de Nederlandse visie en inzet op de ontwikkelingen
en relaties met het Afrikaanse continent voor de komende tien tot vijftien jaar uiteen.
Dat betekent dat diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, veiligheid en handel in onderlinge
samenhang worden uitgewerkt. In dit verband zijn onder meer het behalen van de SDG’s
en de doelen van het Parijs Klimaatakkoord, het behartigen van Nederlandse belangen
en het bevorderen van regionale stabiliteit relevant. Gelijkwaardige partnerschappen
en daaruit voortvloeiende wederkerigheid spelen hierbij een belangrijke rol. De nota
bouwt voort op de geografische en thematische prioriteiten in de BHOS nota, waaronder
SDG-8.
147
Welke rol ziet u voor de grote farmaceutische industrie (Big Farma) om lokale productie
te stimuleren?
Antwoord
De farmaceutische industrie kan bijdragen aan het versterken van lokale productiecapaciteit
door middel van vrijwillige samenwerking, technologieoverdracht en opleiding van lokaal
personeel. In de praktijk zien we ook voorbeelden van private initiatieven. Bij de
productie van COVID-19 vaccins bijvoorbeeld werkt AstraZeneca samen met het Serum
Institute of India, Janssen met o.a. Biological E in India en Aspen in Zuid-Afrika
en Pfizer/BioNtech met Biovac in Zuid-Afrika.
Het versterken van de lokale productiecapaciteit van vaccins en medicijnen draagt
bij aan het versterken van de gezondheidssector en helpt ontwikkelingslanden bij pandemische
paraatheid. Het verbetert niet alleen toegang tot vaccins en medicijnen, maar vermindert
ook de kwetsbaarheden van de veelal complexe en mondiale productieketens door betere
lokale/regionale spreiding van productiecapaciteit. Tijdens het eerstvolgende World Local Production Forum, dat Nederland in samenwerking met de WHO organiseert, zal het verder stimuleren
van uitwisseling van kennis en technologie tussen farmaceuten en lokale producenten
aan de orde komen.
148
Bedoelt u met solidaire toegang ook eerlijke en gelijke (equitable) toegang?
Antwoord
Ja, hiermee wordt eerlijke en gelijke toegang bedoeld.
149
Hoe ziet de u de samenwerking tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen?
Op welke wijze wordt deze samenwerking vanuit het ministerie gestimuleerd, naast de
zes genoemde werkwijzen?
Antwoord
Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties hebben
de kennis en kunde in huis om een bijdrage te leveren aan de mondiale transities op
het gebied van duurzaamheid en digitalisering. Slimme samenwerkingsverbanden tussen
publieke en private spelers kunnen (innovatieve) oplossingen voor deze transities
versnellen en versterken. De zogeheten «Dutch Diamond» aanpak, waarbij de lokale kennis van maatschappelijke organisaties gekoppeld wordt
aan de kunde van Nederlandse private sector, expertise van onze kennisinstellingen
en makelaarsrol van de Nederlandse overheid, kan hier een belangrijke rol in spelen.
Om de kruisbestuiving tussen handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking mogelijk
te maken gaat het kabinet in de 14 combinatielanden met extra budget en mensen Nederlandse
kennis en kunde koppelen aan lokale uitdagingen. Het postennetwerk en de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO) verbinden lokale belanghebbenden en het Nederlandse
bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen om kansen binnen
de twee eerder genoemde transities te ontwikkelen. Op bestaande succesvolle initiatieven
wordt voortgebouwd.
Binnen het IMVO-beleid wordt samenwerking tussen bedrijven en maatschappelijke organisaties
bevorderd via de lopende IMVO-convenanten. Nieuwe samenwerkingsverbanden en samenwerkingsverbanden
ter opvolging van de IMVO-convenanten kunnen vanaf dit najaar gebruik maken het instrument
sectorale samenwerking waarbij samenwerking tussen bedrijven en maatschappelijke organisaties
een belangrijk onderdeel blijft.
150
Hoe zal u de eerdere geleerde lessen over Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s)
meenemen voor de toekomstige EPA’s en hoe wordt de kritiek hierop van veel ACS-landen
hierin meegenomen?
Antwoord
Het kabinet vindt dat het potentieel van Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s)
om duurzame ontwikkeling te bevorderen beter benut moet worden. Bij toekomstige EPA’s
wil het kabinet dat ook afspraken over duurzame ontwikkeling worden gemaakt, inclusief
geschillenbeslechting. Verder zullen Domestic Advisory Groups een belangrijkere rol krijgen in het monitoren van de implementatie van de EPA’s.
Het kabinet zet er daarbij op in dat het Parijsakkoord een essentieel onderdeel uitmaakt
van de EPA’s.
151
Op welke manier wordt de ondersteuning van bedrijven in niet-prioritaire markten aangepast
door de focus op 25 prioritaire landen?
Antwoord
De ondersteuning van bedrijven in niet-prioritaire landen verandert niet. Bedrijven
worden ook in die landen geholpen door de posten en alle handelsbevorderende instrumenten
als ook financierings- en verzekeringsinstrumenten staan open voor bedrijven actief
in de hele wereld. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is actief voor
Nederlandse ondernemers wereldwijd en bedrijven kunnen daar dus terecht met hun vragen
over niet-prioritaire landen.
152
Wordt de verhoging van het ODA budget gelijkmatig verdeeld over asiel, klimaat, opvang
in de regio en COVID-19 bestrijding/versterking gezondheidszorg?
Antwoord
Op pagina 54 van de BHOS-nota wordt in een tabel weergegeven hoe deze middelen zijn
verdeeld. Dit betreft zowel de verdeling van de middelen uit het Coalitieakkoord als
de herverdeling van de middelen uit het verdeelartikel 5.4 van de BHOS-begroting.
Bij de eerste suppletoire begroting 2022 is de verdeling van de coalitieakkoordmiddelen
over de drie thema’s (klimaat, opvang in de regio, COVID-19 bestrijding en het versterken
van wereldwijde gezondheidssystemen) in de verschillende beleidsartikelen toegelicht.
De overige budgetten worden in de BHOS Ontwerpbegroting 2023, die op Prinsjesdag wordt
gepresenteerd, herschikt in lijn met de inzet van deze beleidsnota «Doen waar Nederland
goed in is».
De cijfers in de begroting 2023 zullen zijn gebaseerd op de Macro Economische Verkenning
van het CPB, die kort voor Prinsjesdag verschijnt. De tabel op pagina 54 van de BHOS-nota
is daarom onder voorbehoud van wijzigingen. De definitieve standen worden gepubliceerd
in de begroting 2023.
153
Kunt u toelichten aan welke programma’s de door u voorgenomen intensivering van het
ODA-budget op artikelonderdeel 1.3 zullen worden uitgegeven?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 13.
154
In hoeverre worden de door u voorgenomen intensiveringen van het ODA-budget op artikelonderdeel
1.3 ingezet als donorgeld met als voorwaarde aan ontvangende landen dat het verplicht
moet worden besteed aan goederen of diensten uit Nederland? Kan deze intensivering
derhalve worden aangemerkt als gebonden hulp?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 3.
155
In hoeverre worden de door u voorgenomen intensiveringen van het ODA-budget op artikelonderdeel
1.3 ingezet middels bilaterale programma’s, gericht op het belang van Nederlandse
bedrijven in plaats van het ontwikkelingsbelang, zodat deze intensivering formeel
niet kan worden aangemerkt als gebonden hulp, maar hier wel het negatieve karakter
van draagt?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 3.
156
Kunt u uiteenzetten waarom u voornemens bent te investeren met ODA-budget in programma’s
zoals vermeldt op artikelonderdeel 1.3, die worden uitgevoerd in 14 «combinatielanden»,
terwijl uit de beleidsdoorlichting van het IOB blijkt dat de additionaliteit van deze
inzet onder druk staat en leidt tot verdringing van marktpartijen lokaal? Acht u dergelijke
investeringen in lijn met uw verplichting op grond van artikel 1.3 van de Comptabiliteitswet,
waaruit blijkt dat investeringen doeltreffend en doelmatig moeten zijn?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 3.
157
Kunt u uiteenzetten waarom u voornemens bent te investeren met ODA-budget in programma’s
gericht op de versterking van het ondernemersklimaat in ontwikkelingslanden zoals
vermeld op artikelonderdeel 1.3, terwijl uit de beleidsdoorlichting van het IOB blijkt
dat onduidelijk is of met dergelijke investeringen op de lange termijn ontwikkelingsdoelen
worden behaald? Acht u dergelijke investeringen in lijn met uw verplichting op grond
van artikel 1.3 van de Comptabiliteitswet, waaruit blijkt dat investeringen doeltreffend en doelmatig moeten zijn?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 3.
158
In hoeverre worden de door u voorgenomen intensiveringen van het ODA-budget op artikelonderdeel
1.3 ingezet op het ondersteunen van bedrijvigheid van de groeiende middenklasse? In
hoeverre gaat u ervan uit dat dit een versnelling van de economische groei oplevert
die middels trickle down effect bij de armste bevolkingsgroepen terecht komt, ondanks
dat uit talloze onderzoeken blijkt dat een economische trickle down strategie niet
werkt?
Antwoord
Onderzoeken van onder meer de OESO en de Wereldbank wijzen uit dat we de SDG’s en
de klimaatdoelen alleen kunnen bereiken samen met een sterke private sector, in het
bijzonder het Midden- en Kleinbedrijf (MKB). Het MKB is wereldwijd de motor voor economische
ontwikkeling en zorgt immers voor structurele banen en inkomsten, ook voor de armsten.
Met hun markt-, en innovatiekracht is het MKB een belangrijke partner voor het realiseren
van economische groei. Met belastingafdrachten van het MKB worden publieke goederen
gefinancierd. Intensiveringen op artikelonderdeel 1.3 zullen gericht worden op regio’s,
markten en sectoren waarin veel armen leven en actief zijn, zodat het MKB hiermee
direct en indirect bijdraagt aan het verminderen van armoede en ongelijkheid (pro-poor growth).
159
In hoeverre geeft u met de beoogde investeringen met ODA-budget in programma’s zoals
vermeld op artikelonderdeel 1.3 uitvoering aan de aanbeveling van het IOB uit de beleidsdoorlichting
om stelselmatig vooraf te toetsen of activiteiten voorzien in behoeften van de meest
kwetsbaren omdat effecten niet automatisch naar hen doorsijpelen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 158.
160
In hoeverre worden de door u voorgenomen intensiveringen van het ODA-budget op artikelonderdeel
1.3 ingezet om de allerarmste bevolkingsgroepen in de wereld te helpen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 158.
161
Hoeveel van het ODA-budget zal worden ingezet voor handelsbevordering?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 5.
162
In welke sectoren zal het ODA-budget uit artikel 1.3 worden uitgegeven? Kunt u uitsplitsen
hoeveel budget er voor elke sector beschikbaar wordt gesteld en via welke kanalen
dit zal worden uitgegeven?
Antwoord
Het ODA-budget uit artikel 1.3 wordt niet aan specifiek economische sectoren uitgegeven,
maar aan versterking van de private sector in ontwikkelingslanden in algemene zin,
zoals verbetering van wet- en regelgeving voor het mkb, nieuwe bruggen, wegen of digitale
infrastructuur zodat bedrijven hun markt beter kunnen bereiken, betere toegang tot
krediet of verzekeringen, ondersteuning van lokale bedrijven en sectoren om meer jongeren
in dienst te nemen, betere opleidingen voor jongeren en betere handelsafspraken, zowel
internationaal als binnen ketens, waardoor er meer en beter werk ontstaat en arbeidsomstandigheden
verbeteren.
Deze inzet is onderverdeeld in sub-thema’s zoals infrastructuur of jeugdwerkgelegenheid.
Het beschikbare budget per sub-thema voor de komende jaren wordt opgenomen in de memorie
van toelichting bij de Begroting 2023 die op Prinsjesdag aan u wordt aangeboden.
BZ kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het beste
kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via welk kanaal is gefinancierd.
163
Hoe staat de keuze om Libië van de lijst met OS-focuslanden af te halen in verhouding
met de wens voor meer opvang in de regio en de bekende situatie waarin migranten verblijven
in Libische detentiecentra?
Antwoord
Het «opvang in de regio» beleid richt zich op een beperkt aantal landen met zeer grote
aantallen vluchtelingen waar Nederland in samenwerking met lokale overheden werkt
aan perspectief voor vluchtelingen en gastgemeenschappen. Libië behoort daar niet
toe. Zoals beschreven in de BHOS-nota is het belangrijk om focus aan te brengen om
écht verschil te kunnen maken.
Wat betreft migratie wordt er breder gekeken dan deze focuslanden. Nederland blijft
via multilaterale organisaties actief in landen die niet op deze lijst staan, maar
waar wel behoefte is aan en kansen liggen voor investering in migratiesamenwerking,
inclusief Libië. De steun aan IOM en UNHCR loopt dan ook door, waarmee er hulp wordt
geboden aan kwetsbare migranten in Libië, inclusief voedsel, gezondheidszorg, onderdak,
vaststelling van vluchtelingenstatus en hervestiging. Daarnaast blijft Nederland zich
diplomatiek inzetten om de situatie van migranten in detentiecentra te verbeteren.
Daaronder valt bijvoorbeeld de inspanningen om veilige toegang tot de detentiecentra
voor humanitaire organisaties te verzekeren.
164
Wat is de onderliggende beleidstheorie die uitlegt hoe en onder welke omstandigheden
hulp en handel elkaar kunnen versterken? En hoe komt deze combinatie ten goede aan
de meest kwetsbaren? Op grond van welke feitelijke informatie gaat de Minister ervan
uit dat buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking een groot potentieel hebben
om elkaar te versterken?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 3.
165
Kunt u succesvolle voorbeelden noemen van gevallen waarin hulp en handel elkaar versterken?
Kent u ook voorbeelden van gevallen waarin handel nadelige gevolgen had voor lokale
markten?
Antwoord
Succesvolle voorbeelden van gevallen waarin hulp en handel elkaar versterken vindt
men onder andere terug bij het Innovatiefonds. Nederlandse en lokale bedrijven werken
hierbij in partnerschap aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen in ontwikkelingslanden,
zoals het bevorderen van voedselzekerheid, het uitrollen van circulaire oplossingen
in Afrikaanse steden of het ontwikkelen van innovatieve oplossingen om COVID-19 in
Afrika te bestrijden. Binnen de BHOS-portefeuille zijn mij geen bewezen gevallen bekend
waarin internationale handel door Nederlandse bedrijven structureel nadelige gevolgen
had voor buitenlandse markten. Overigens kunnen handelspartners van Nederland, die
menen dat sprake is van marktverstoring door Nederlandse of andere buitenlandse producten
of diensten op hun markt, daar in WTO-verband stappen tegen ondernemen.
166
Welke lessen zijn getrokken uit de evaluatie van het Dutch Good Growth Fund?
Antwoord
Voor de geleerde lessen uit de evaluatie van het Dutch Good Growth Fund verwijs ik u naar de kabinetsreactie die op 9 december jl. met het evaluatierapport
aan uw Kamer is aangeboden52. Tevens verwijs ik naar de antwoorden op door uw Kamer gestelde feitelijke vragen53. De opvolging van deze lessen in de uitvoering heeft plaatsgevonden. Daarnaast worden
er lessen geleerd op basis van de uitvoeringspraktijk zelf, zoals casuïstiek op het
terrein van know your customer. En ook daar wordt opvolging aan gegeven, bijvoorbeeld als het gaat om continue verbetering
en internationale harmonisatie van due diligence. Later dit jaar ontvangt u een volledig
overzicht van doelstellingen, prestatienormen en de verbeterstappen die zijn gezet
naar aanleiding van de evaluatie.
167
Gelet op het feit dat meer dan 30 procent van de fondsen voor bedrijven blijven liggen,
onder andere doordat bedrijven het risico niet durven te nemen om te investeren in
relatief fragiele regio’s, hoe gaat u waarborgen dat er vanuit Nederlandse bedrijven
voldoende animo is om bij te dragen aan de combinatie van hulp en handel wereldwijd?
En als die animo uitblijft, hoe wordt het resterende geld zodanig gealloceerd dat
het ten goede komt aan de meest kwetsbaren wereldwijd?
Antwoord
De constatering dat meer dan 30 procent van alle fondsen voor bedrijven blijft liggen
herken ik niet. Ik heb vertrouwen in de gecombineerde aanpak van hulp, handel en investeringen,
zeker in de 14 combinatielanden. Voor die landen is gekozen mede op basis van de bevindingen
van de IOB. Zij constateerde in haar beleidsdoorlichting van artikel 1 van de BHOS-begroting
dat er met name mogelijkheden liggen voor de combinatie hulp, handel en investeringen
in (lage) middeninkomenslanden, omdat het ondernemingsklimaat daar al enigszins ontwikkeld
is, terwijl er nog tal van ontwikkelingsvraagstukken liggen waar bedrijven (inclusief
Nederlandse) een oplossing voor kunnen bieden. In lijn met de opvattingen van de IOB,
gaat het kabinet in die landen bovendien meer sturing geven aan de gecombineerde inzet
van hulp, handel en investeringen. Dit doen we met behulp van ambassades en RVO, die
de ruimte, middelen en capaciteit krijgen om hun lange-termijn impact te vergroten
en het Nederlandse bedrijfsleven te verleiden tot meer en grotere investeringen. Ook
het financieringsinstrumentarium van Invest International zal actief worden ingezet. Zoals aangegeven heb ik alle vertrouwen in deze aanpak.
Mocht het desondanks onverhoopt anders lopen, zal ik op dat moment en op basis van
actuele ontwikkelingen en informatie over de effectiviteit van programma’s, alternatieve
voorstellen via het reguliere begrotingsproces aan uw Kamer voorleggen.
168
Hoe gaat de inzet op de lange termijn zoals besproken op pagina 41 van de nota samen
met de grote focus op het betrekken van Nederlands bedrijven, die rendement willen
halen en vaak korte termijn denken hanteren? Hoe borgt u de lange termijn belangen
van de lokale gemeenschappen in het Zuiden?
Antwoord
Ondernemers die zich succesvol inzetten als partner in ontwikkeling hanteren geen
korte termijn denken. Bedrijven die investeren in ontwikkelingslanden moeten over
lange adem beschikken. Er zijn in die landen veel meer obstakels te overwinnen en
het vraagt doorzettingsvermogen om de investering tot een succes te maken; dat wil
zeggen dat het blijvende werkgelegenheid oplevert in het belang van de lokale gemeenschappen.
Door het rendement te herinvesteren in de groei van het bedrijf neemt die werkgelegenheid
vervolgens nog verder toe.
Andere bedrijven worden gecontracteerd als uitvoerder van de aanleg van infrastructurele
werken. Ook dat vergt een lange adem. Betrouwbare infrastructuur is een randvoorwaarde
voor economische ontwikkeling en groei van bedrijvigheid en fatsoenlijke banen dienen
ook het belang van lokale gemeenschappen.
Belangen van en gevolgen voor mens en milieu worden beoordeeld en meegenomen bij de
investeringsbeslissingen en bij het ontwerp en aanleg van infrastructuur.
169
Wat betreft het aanbrengen van focus: hoe gaat het kabinet erop toezien dat andere
(internationale) partners aanvullen waar Nederland goed in is? Hoe gaat die samenwerking
vormkrijgen, en welke rol speelt het maatschappelijk middenveld (Ngo’s, vertegenwoordigers
van verschillende doelgroepen etc.) daarin?
Antwoord
(Inter)nationale partners waarmee Nederland samenwerkt, waaronder maatschappelijke
organisaties, zijn autonome actoren. Hun belangen en inzet zullen daarmee niet altijd
samenvallen met prioriteiten van dit kabinet. Complementariteit van de inzet wordt
vooral bereikt door coördinatie en afstemming op landenniveau en internationaal. Indien
de Nederlandse ontwikkelingsinzet wordt verminderd of beëindigd zal voldoende tijd
worden genomen voor overdracht. Aan wie wordt overgedragen (doelgroep, lokale overheden,
maatschappelijke partijen of andere donoren) hangt af van de specifieke context. Daarbij
zet Nederland in op een aanvullende inzet van partners. Ambassades maar ook maatschappelijke
organisaties spelen hierbij een belangrijke rol als bruggenbouwers en kenners van
de lokale verhoudingen.
170
Bent u van plan in lijn met de The Grand Bargain commitment, minstens 25 procent van
de financiële middelen via het lokale maatschappelijk middenveld uit te geven in plaats
van via multilaterale organisaties?
Antwoord
Ja. Nederland is een van de ondertekenaars van de Grand Bargain. De Grand Bargain stelt dat 25% van de financiële middelen zo direct als mogelijk naar lokale en nationale
humanitaire organisaties moet gaan. Dit kan ook betekenen via multilaterale organisaties
en kanalen, zoals de Country-based pooled funds van de VN, die specifiek worden genoemd in de Grand Bargain committering en waar Nederland
donor van is.
Ook de Dutch Relief Alliance (DRA) zet zich in voor het lokaliseren van humanitaire hulp. 26% van hun budget werd
eind 2021 uitgegeven via lokale organisaties. DRA definieert lokalisering nadrukkelijk
niet alleen als financieel, ook het geven van een grotere rol en meer leiderschap
aan lokale partners in het ontwerp en uitvoering van humanitaire hulp hoort hierbij.
Lokalisering verbetert de doeltreffendheid van de hulp door gebruik te maken van lokale
kennis, context en banden met de gemeenschappen.
171
Wat is het totale bedrag aan ODA-uitgaven precies? Hoeveel ODA-geld wordt er zowel
in absolute bedragen als in percentages uitgedrukt, uitgegeven aan eerstejaars opvang
van asielzoekers, inclusief de opvang van Oekraïners?
Antwoord
In 2022 is het totale ODA-budget EUR 5.899 miljoen, dat is inclusief een eenmalige
bijdrage van EUR 150 miljoen voor de opvang van Oekraïners. De bijdrage voor de eerstejaarsopvang
van asielzoekers is EUR 588 miljoen (excl. EUR 150 miljoen voor de opvang van Oekraïners).
Het totaal van de bijdrage voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers en de eenmalige
bijdrage voor de opvang van Oekraïners is EUR 738 miljoen, dat is 13% van het totale
ODA budget. Naast de uitgaven vanwege eerstejaarsopvang maken bijvoorbeeld ook de
EU-toerekening (EUR 863 miljoen) en uitgaven op de begroting van Financiën (EUR 262
miljoen) onderdeel uit van het ODA-budget.
172
Wordt het uitfaseren van exportkredieten voor fossiele industrie afhankelijk gemaakt
van de acties van andere landen op dit punt? Betekent dit dat Nederland er pas mee
stopt als iedereen ermee stopt? Hoe lang denkt u dat dit zal vergen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 55.
173
Hoe wordt nagegaan of deelnemers aan handelsmissies voldoen aan IMVO-standaarden?
Antwoord
Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen onderschrijven. Ook worden bedrijven die steun krijgen (in de vorm van
financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) getoetst
aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Indien
er bij de IMVO-toetsing risico’s worden geconstateerd volgt een gesprek over mogelijke
mitigerende maatregelen en wordt zo nodig een verbetertraject gestart waarbij het
bedrijf gedurende de uitvoering dient toe te werken naar conformiteit met de OESO-richtlijnen.
Het uitgangspunt van het IMVO-kader is dat het gericht is op verbetering en dat voorwaarden
proportioneel worden toegepast. Als er geen zicht is op verbetering kan een bedrijf
worden uitgesloten.
174
Waarom wilt u 70% van de opdrachten onder de DRIVE- en D2B-programma’s als gebonden
hulp uit laten voeren door Nederlandse bedrijven? Zou het niet beter zijn te streven
naar maximaal betrekken van lokale bedrijven en pas als dat niet lukt, Nederlandse
bedrijven in te schakelen? Waarom neemt u een vast percentage op? Met welke partijen
heeft u over deze plannen gesproken?
Antwoord
Ook voor DRIVE en D2B blijven de internationale afspraken over ongebonden hulp het
uitgangspunt. Beide programma’s blijven gebruikmaken van internationale aanbestedingen,
waar ook lokale en andere niet-Nederlandse partijen op kunnen inschrijven. Alleen
waar dat is toegestaan volgens de wetgeving van het ontvangende land én het van meerwaarde
is voor de ontwikkelingsimpact van het project kan er gebruik worden gemaakt van directe
gunning aan een Nederlands consortium. Denk daarbij aan innovatieve of groene projecten,
zoals kustbescherming middels het laten groeien van mangroves. Deze plannen zijn besproken
met Invest International, deskundigen van de Rebel Group en vertegenwoordigers van een aantal bedrijven.
Het kabinet is van mening dat Nederlandse partijen veel te bieden hebben op het vlak
van internationale ontwikkelingsuitdagingen. Vanwege haar aanbod van innovatieve oplossingen
zien we hierbij een groeiende rol voor het MKB. Het kabinet wil die kennis actief
gebruiken bij de uitvoering van deze programma’s. Tijdens mijn bezoek aan Kenia en
Oeganda heb ik gezien hoe Nederlandse MKB-expertise tot succesvolle lokale economische
ontwikkeling komt, onder meer via Terrasol (bloementeelt), Insectipro (diervoederproductie)
en Healthy Entrepreneurs (gezondheidszorg). Andere voorbeelden zijn de versterking
van digitale infrastructuur in Kenia (met betrokkenheid van Paix Data Centres) en
de verduurzaming van voedseltransport door middel van koeling (betrokkenheid SokoFresh).
Daarom zetten we in op sectoren en projecten waar Nederlandse partijen goed in zijn,
waarbij ontwikkelingsimpact centraal blijft staan. De genoemde 70% betrokkenheid van
Nederlandse partijen is daarbij een streefwaarde.
Daarnaast blijft het kabinet actief inzetten op betrokkenheid van lokale partijen.
Voor de meeste projecten geldt dat de internationale of Nederlandse uitvoerende aannemer
nauw samenwerkt met lokale uitvoerders, toeleveranciers, etc. Voor sommige projecten
treden bovendien lokale partijen op als hoofdaannemer. Op die manier wordt bijgedragen
aan lokale capaciteitsopbouw en werkgelegenheid.
175
Is de VN wel altijd het meest effectieve kanaal voor de besteding van hulpgeld? Zou
het niet beter zijn meer geld te besteden via maatschappelijke organisaties met sterke
lokale netwerken?
Antwoord
BZ kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het beste
kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via welk kanaal is gefinancierd.
In algemene zin vervullen multilaterale organisaties een fundamentele rol in het geïntegreerde
buitenlands beleid van het kabinet. Nederland is gebaat bij handhaving van het multilaterale
systeem van recht, normen en organisaties. Diverse (VN-) organisaties zijn dankzij
hun neutraliteit, inhoudelijke expertise, omvang en ervaring in moeilijke omstandigheden
een effectief politiek-, humanitair- of ontwikkelingskanaal. De VN heeft in veel landen
een overkoepelende coördinerende rol voor humanitaire- en ontwikkelingsactiviteiten
en is daarbij een van de belangrijkste gesprekspartners van de overheid. In de uitvoering
werkt de VN nauw samen met uiteenlopende lokale actoren en partnerorganisaties.
176
Valt het Mercosurverdrag ook onder de definitie van de Economische Partnerschapsakkoorden
(EPA’s) waar u op in wil zetten?
Antwoord
Nee, Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) geven de ACS-landen (landen in Afrika,
het Caraïbisch Gebied en de Stille Oceaan) bij inwerkingtreding onmiddellijke toegang
tot de EU-markt voor alle producten uit die landen. Tegelijkertijd is de mate waarin
de ACS-landen zelf extra markttoegang verlenen afhankelijk van hun capaciteit om hun
markt open te stellen voor concurrentie van buiten. De Mercosur-landen (Argentinië,
Brazilië, Uruguay, Paraguay) maken geen deel uit van de categorie ACS-landen en het
(concept) Mercosur-verdrag geeft geen eenzijdige toegang tot de EU-markt.
177
Welke bijdrage gaat u geven aan de Dutch Relief Alliance?
Antwoord
Met de Dutch Relief Alliance (DRA) is voor de jaren 2022–2026 een nieuw, meerjarig arrangement afgesloten. De
looptijd is daarbij verlengd van 4 naar 5 jaar, omdat het kabinet in het kader van
de Grand Bargain afspraken inzet op langdurige en betrouwbare financiering. De DRA kan rekenen op
een jaarlijks bedrag van EUR 60 miljoen. Voor 2022 is dit bedrag met EUR 10 miljoen
verhoogd naar EUR 70 miljoen vanwege de wereldwijde noden en de beschikbaarheid van
budget vanwege een gunstige ontwikkeling van het Bruto Nationaal Inkomen. Het totale
bedrag dat op dit moment voor de DRA gereserveerd staat voor 2022–2026 komt hiermee
op EUR 310 miljoen. Met deze bijdrage aan de DRA worden Nederlandse ngo’s die lid
zijn van deze alliantie in staat gesteld om hun kennis en expertise in te zetten in
landen waar de noden hoog zijn.
178
Hoe staat het met de uitvoering van het amendement tegen kinderprostitutie (Kamerstuk
35 925 XVII, nr. 14)
Antwoord
Op 15 juli jl. is het beleidskader Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen
gepubliceerd. Dit beleidskader beoogt een alliantie van maatschappelijke organisatie
meerjarig te steunen voor EUR 5 miljoen per jaar in hun strijd tegen seksuele uitbuiting
van kinderen. Naar aanleiding van geuite zorgen door het maatschappelijk middenveld
over de te krappe tijdslijn om kwalitatief goede voorstellen te kunnen indienen, is
besloten de indieningsdeadline van 16 september uit te stellen tot 2 december. Het
is de verwachting dat het programma dan op 1 maart 2023 in plaats van 1 januari 2023
van start kan gaan. Het kabinet wijkt hiermee af van het amendement Ceder/Kuik, maar
acht dit noodzakelijk om de begrote middelen zo effectief mogelijk te kunnen besteden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Wuite, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
M. Prenger, adjunct-griffier