Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, het Besluit toevoeging mediation en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met aanpassing van de vergoedingen van rechtsbijstandverleners en mediators (Kamerstuk 31753-247)
31 753 Rechtsbijstand
Nr. 250 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 31 maart 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 13 december 2021
over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand
2000, het Besluit toevoeging mediation en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband
met aanpassing van de vergoedingen van rechtsbijstandverleners en mediators (Kamerstuk
31 753, nr. 247).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 januari 2022 aan de Minister voor Rechtsbescherming
voorgelegd. Bij brief van 30 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het ontwerpbesluit
van 13 december 2021 houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand
2000, het Besluit toevoeging mediation en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband
met aanpassing van de vergoedingen van rechtsbijstandverleners en mediators (hierna:
het ontwerpbesluit). Zij hebben nog een enkele vraag.
Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit de nieuwe berekening blijkt dat de kosten
voor het uitvoeren van scenario 1 van de Commissie Van der Meer geen 154 miljoen euro
maar 126 miljoen euro per jaar bedragen. Is bij deze berekening ook rekening gehouden
met eventuele besparingen die de stelselherziening rechtsbijstand op termijn zal opleveren?
Wanneer kan de Kamer een volgende rapportage verwachten over de stelselherziening?
In de berekeningen van de extra kosten als gevolg van het uitvoeren van scenario 1
van de commissie-Van der Meer is geen rekening gehouden met eventuele opbrengsten
als gevolg van de stelselvernieuwing rechtsbijstand. De berekende kosten hebben alleen
betrekking op de kosten van implementatie van de aanbevelingen van de commissie-Van
der Meer in het huidige stelsel. Dat de kosten lager zijn uitgevallen dan eerder door
de commissie is berekend, komt onder meer doordat het aantal toevoegingen nu lager
is dan in het jaar (2016) waarop de commissie haar berekeningen heeft gebaseerd. De
volgende voortgangsrapportage over de stelselvernieuwing wordt voor het zomerreces
aan uw Kamer gezonden.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Deze leden
verwelkomen het streven naar adequate vergoedingen voor rechtsbijstandverleners en
de bijdrage aan een stelsel dat toegang tot het recht voor iedereen waarborgt. Deze
leden hebben nog enkele vragen.
Asiel
De leden van de D66-fractie lezen dat met de wijzigingen in dit besluit wordt aangesloten
bij de wijziging van de asielprocedure per 26 juni 2021. Deze leden vragen of juist
vanwege de kortere asielprocedure, waarbij in sommige gevallen mag worden afgeweken
van de rust- en voorbereidingstijd, het niet juist extra belangrijk is voldoende rechtsbijstand
te bieden, en of het in dit kader wel verstandig is de toelages voor rechtsbijstand
op dit punt te beperken. Voorts vragen deze leden een toelichting op de vraag of deze
voorgenomen wijziging in lijn is met de Europese procedurerichtlijn.
Ik onderschrijf het belang van goede rechtsbijstand in asielprocedures. Met het besluit
van 28 mei 20211 waarnaar wordt verwezen, is de algemene asielprocedure (AA-procedure) efficiënter
ingericht, onder meer door het samenvoegen van het eerste gehoor en het aanmeldgehoor.
De Europese procedurerichtlijn schrijft voor dat lidstaten aan asielzoekers vanaf
de beroepsfase kosteloze rechtsbijstand moeten verlenen. In het Nederlandse stelsel
van gesubsidieerde rechtsbijstand kan een asielzoeker reeds in de aanvraagfase aanspraak
maken op kosteloze rechtsbijstand. Dit is dus ruimer dan is voorgeschreven in de Europese
procedurerichtlijn. De procedurerichtlijn schrijft niet voor dat die rechtsbijstand
noodzakelijkerwijs door een advocaat moet worden verleend en stelt ook geen regels
over de hoogte van de vergoedingen voor die rechtsbijstand. Bij de totstandkoming
van genoemd besluit van 28 mei 2021 is reeds uitgebreid aandacht besteed aan de conformiteit
van dat besluit, ook wat betreft rechtsbijstandverlening, met de eisen die voortvloeien
uit de Europese procedurerichtlijn, het Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie. Kortheidshalve wordt hierbij verwezen naar de toelichting bij dat besluit.2
Het onderhavige ontwerpbesluit strekt niet tot wijziging van de asielprocedure, maar,
ter uitvoering van de motie van de leden Van Nispen en Azarkan,3 tot aanpassing van de vergoedingen voor rechtsbijstandverlening overeenkomstig de
aanbevelingen van de commissie-Van der Meer. In lijn met deze aanbevelingen wordt
voor rechtsbijstandverlening in de AA-procedure in drie fasen een lagere vergoeding
toegekend dan thans het geval is. De commissie-Van der Meer heeft immers geconcludeerd
dat 10 (in plaats van 12) punten voor rechtsbijstandverlening beter in verhouding
staat tot de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. Deze aanbeveling is in het onderhavige
ontwerpbesluit overgenomen. De commissie is overigens uitgegaan van een (achtdaagse)
AA-procedure met twee gehoren, terwijl er sinds juni 2021 – als gevolg van het vervallen
van het eerste gehoor – sprake is van een AA-procedure (van in beginsel zes dagen)
met één gehoor.Meer in het algemeen wordt onderkend dat zich sinds het eindrapport
van de commissie-Van der Meer ook andere ontwikkelingen in de asielprocedure hebben
voorgedaan waardoor de aanbevelingen van de commissie op onderdelen minder goed aansluiten
op de huidige praktijk. Daarop ga ik hieronder in antwoord op vragen van de SP-fractie
nader in.
Voor zover de leden van de D66-fractie doelen op de vergoedingen voor rechtsbijstandverlening
bij asielaanvragen van Unieburgers, merk ik op dat die in lijn worden gebracht met
de vergoedingen van rechtsbijstandverlening in asielzaken die een vergelijkbare werkbelasting
hebben. Het aantal punten wordt sinds de introductie in 2016 van gedifferentieerde
asielprocedures (het zogeheten sporenbeleid) mede gebaseerd op het aantal proceshandelingen
dat in de desbetreffende asielprocedure wordt verricht. Bepaalde categorieën asielaanvragen
– zoals die van asielzoekers afkomstig uit veilige landen van herkomst en asielzoekers
die reeds in een andere EU-lidstaat bescherming genieten – worden afgedaan in een
verkorte, vereenvoudigde asielprocedure. Voor al deze categorieën geldt dat de kans
op verlening van een asielvergunning gering is. Op grond van het besluit van 28 mei
2021 worden ook asielaanvragen van Unieburgers in deze verkorte asielprocedure behandeld.
De vergoeding voor rechtsbijstandverlening in deze zaken was nog niet verwerkt in
het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr). Dit wordt in het onderhavige ontwerpbesluit
alsnog geregeld (voorheen artikel 5a, vierde lid, Bvr; voortaan rij A61). Die vergoeding
wordt overigens overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer verhoogd
van 4 naar 6 punten. Van een beperking van de vergoeding voor rechtsbijstand is in
die zin geen sprake.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie
De leden van de SP-fractie verwelkomen het voorstel van de Minister voor Rechtsbescherming.
Deze leden hebben zich al jaren ingespannen voor het verwezenlijken van scenario 1
van de Commissie Van der Meer. Zij onderstrepen de constatering dat de sociaal advocatuur
al jaren te maken heeft gehad met leegloop en dat sociaal advocaten massaal kenbaar
maakten dat zij worstelden met te lage tarieven. Met dit ontwerpbesluit komt een einde
aan deze jarenlange politieke strijd. Dit biedt de sociaal advocatuur weer hoop voor
de toekomst, al blijven nog enkele onzekerheden bestaan en moet nog blijken of dit
geld voldoende zal zijn.
Hoofdlijnen van de wijzigingen in het Bvr en het Btm
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen van de Minister
om af te wijken van de Commissie Van der Meer. Het gaat dan om de procedure bij het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Hof van Justitie (HvJ) en andere
internationale gremia die niet langer als adviestoevoeging maar als procedurevergoedingen
worden toegevoegd. Daarnaast gaat het om een reeks asielprocedures, het personen-
en familierecht en mediation. De leden van de SP-fractie hebben daar nog vele vragen
over omdat, ondanks het uitvoeren van scenario 1 van de Commissie Van der Meer, de
vergoedingen op enkele specifieke plekken toch lijken te blijven knellen.
Deze leden horen ook graag hoe de Minister de diverse rechtsbijstandsverleners bij
het tot stand komen van het besluit heeft betrokken. Als laatste algemene opmerking
vragen deze leden de Minister of hij de mening deelt dat het hoog tijd is voor een
nieuwe herijking van het aantal punten. Zo nee, waarom niet?
Niet alle aanbevelingen van de commissie-Van der Meer leenden zich voor één-op-één
omzetting in het Bvr. Bepaalde aanbevelingen moesten in meer of mindere mate worden
uitgewerkt en in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand worden ingepast. Daarbij
is het rapport van de commissie als uitgangspunt wel zoveel mogelijk gevolgd. De door
de leden van de SP-fractie genoemde vervanging van de adviestoevoeging voor rechtsbijstand
in internationale procedures door een proceduretoevoeging is hiervan een voorbeeld.
Aanbeveling 5 van de commissie strekt tot zodanige aanpassing van het procedurebegrip
in het Bvr dat zaken voor een Europese klachtinstantie niet langer als adviestoevoeging
hoeven te worden afgedaan, maar als een procedure. Aangezien niet goed valt in te
zien waarom rechtsbijstand in bij het Hof van Justitie van de Europese Unie en het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens aanhangige procedures wél en procedures bij
andere internationale gremia niét voor vergoeding als procedure in aanmerking zouden
moeten komen, is er voor gekozen alle procedures die aanhangig zijn gemaakt bij een
bij verdrag met rechtspraak belast internationale college of daarmee vergelijkbare
internationale colleges hetzelfde te behandelen. Deze uitwerking komt volledig tegemoet
aan aanbeveling 5 van de commissie en is voor de betrokken rechtsbijstandverlener
zelfs iets gunstiger dan een letterlijke implementatie van die aanbeveling. Ook bij
de implementatie van bepaalde aanbevelingen op het gebied van asielrechtsbijstand,
het personen- en familierecht en mediation was nadere uitwerking nodig. Daarop is
in de toelichting bij het onderhavige ontwerpbesluit reeds ingegaan.
Het onderhavige ontwerpbesluit is in samenwerking met de raad voor rechtsbijstand
en in afstemming met de Nederlandse orde van advocaten (NOvA), de Mediatorsfederatie
Nederland (MfN) en de Nederlandse Mediatorsvereniging (NMv) tot stand gebracht. Deze
organisaties zijn nauw betrokken bij de beleidsmatige voorbereidingen ter uitwerking
van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer, en bij de brief van 2 november
20214 over die uitwerking. Voor aanvang van de internetconsultatie en de aanbieding van
het ontwerpbesluit in het kader van de voorhangprocedure aan uw Kamer, is aan de genoemde
organisaties informeel de gelegenheid geboden daarop te reageren. De anticiperende
beleidsregel op grond van artikel 4:23, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht,
waarmee de vergoedingen per 1 januari 2022 zijn verhoogd, is daaraan voorafgaand in
concept eveneens afgestemd met de genoemde organisaties.
Ik ben mij ervan bewust dat de advocatuur de voorgestelde vergoedingen desalniettemin
op onderdelen als ontoereikend ervaart, ondanks het feit dat daarmee de aanbevelingen
van de commissie-Van der Meer worden uitgevoerd.
De belangrijkste reden hiervoor is dat het eindrapport van de commissie-Van der Meer
en de tijdschrijfgegevens waarop dat is gebaseerd, inmiddels dateert van enkele jaren
geleden waardoor de aanbevelingen van de commissie niet meer goed aansluiten bij de
huidige praktijk. Met het onderhavige ontwerpbesluit wordt uitvoering gegeven aan
de motie van de leden Van Nispen en Azarkan van 26 mei 2021, waarin de regering is
verzocht per 1 januari 2022 uitvoering te geven aan scenario 1 van de commissie-Van
der Meer. Binnen deze tijdspanne was het niet mogelijk om de tijdsbestedingen opnieuw
te onderzoeken en de tijdschrijfgegevens te actualiseren.
Dit neemt niet weg dat ook het advies van de commissie-Van der Meer om de puntentoekenning
regelmatig te herijken,5 wordt onderschreven. De ontwikkeling van een periodieke herijking van de puntentoekenning
vormt onderdeel van het lopende programma stelselvernieuwing rechtsbijstand.
Bij grotere wijzigingen van wet- en regelgeving wordt al actief in beeld gebracht
welke impact die hebben op het beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand en de tijdsbesteding
van rechtsbijstandverleners en welke aanpassingen in de toegekende vergoedingen daardoor
nodig zijn. In de stelselvernieuwing worden door de Raad in samenwerking met de betrokken
partners, waaronder de NOvA en de MFN, bij het ontwikkelen van de rechtshulppakketten
de noodzakelijke werkzaamheden en de uren die hiervoor nodig zijn, beschreven. In
deze pilots wordt meer dan thans het geval is gedifferentieerd naar gelang de door
de dienstverleners noodzakelijkerwijs te besteden tijd. Zo wordt in de pilot scheiden
geëxperimenteerd met vier verschillende pakketten, naar gelang de gewezen partners
al dan niet nog op goede voet met elkaar staan en er al dan geen minderjarige kinderen
zijn betrokken. De diversiteit van de rechtshulppakketten met gradaties in zwaarte
maakt het in deze pilots mogelijk om ervaring op te doen met nauwkeuriger afstemming
van vergoedingen op de daadwerkelijk te verrichten rechtsbijstand, waarmee voor ieder
pakket een passende vergoeding voor de werkzaamheden kan worden gerealiseerd. Daarnaast
wordt momenteel samen met de betrokken partners als onderdeel van de ontwikkeling
van de stelselvernieuwing rechtsbijstand, al voor verschillende rechtsgebieden gewerkt
aan de ontwikkeling van een nieuwe systematiek, waarvan periodieke herijking onderdeel
uitmaakt. Dit gebeurt op basis van de monitorgegevens die de Raad verzamelt over de
kwaliteit en de daadwerkelijk bestede uren. Zo heeft de Raad in samenwerking met de
NOvA en de MfN inmiddels op basis van de actuele tijdsbesteding van advocaten en mediators
in dergelijke zaken eerste rechtshulppakketten op het gebied van (echt)scheiding ontwikkeld.
De daarvoor ontwikkelde nieuwe vergoedingensystematiek wordt in een onlangs van start
gegaan experiment getest.6
Ook bereidt de Raad momenteel met onder meer de NOvA de ontwikkeling van rechtshulppakketten
op het gebied van het asielrecht en vreemdelingenbewaring voor. De actualisering van
de vergoedingen is daarmee in het kader van de stelselvernieuwing reeds ter hand genomen.
Asiel
De leden van de SP-fractie hebben diverse vragen over de wijzigingen in het asielrecht.
Om te beginnen geven deze leden aan dat zij diverse signalen van asieladvocaten hebben
ontvangen dat 2 punten voor het indienen van een zienswijze onvoldoende is.
De vergoeding van 2 punten voor het indienen van een zienswijze moet worden geplaatst
in het kader van het totaal aantal toegekende punten voor asielrechtsbijstand in de
drie fasen van de AA-procedure. Volgens de commissie-Van der Meer zouden hiervoor
op basis van tijdmetingen van de onderscheiden fasen in totaal 10 punten in plaats
van de huidige 12 punten moeten worden toegekend. De door de commissie-Van der Meer
uitgevoerde tijdmeting heeft betrekking op een groot aantal zaken, zowel eenvoudige
als meer complexe. Aan de hand daarvan is een gemiddelde tijdsbesteding vastgesteld.
Rechtsbijstand in drie fasen neemt volgens de tijdmetingen van de commissie gemiddeld
10 uur in beslag. Hoe deze 10 uur over de drie fasen is verdeeld, zal van zaak tot
zaak verschillen. Een zaak waarin alleen rechtsbijstand in de eerste fase van de AA-procedure
wordt verleend, kan immers van een heel andere aard zijn dan een zaak waarin rechtsbijstand
in twee of drie fasen wordt verleend. In bepaalde zaken zal in de eerste twee fasen
8 uur of meer aan rechtsbijstandverlening worden besteed, terwijl in andere zaken
minder uren worden besteed aan rechtsbijstand in alle drie fasen van de AA-procedure.
Daarom kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat ook in iedere individuele
zaak afzonderlijk geldt dat het verschil in tijdsbesteding tussen de eerste twee en
de eerste drie fasen per definitie twee uur is. In het forfaitaire stelsel van de
gesubsidieerde rechtsbijstand worden de vergoedingen voor verleende rechtsbijstand
immers toegekend naar rato van de gemiddelde tijdsbesteding. Voor rechtsbijstandverlening
in de gehele AA-procedure worden in het ontwerpbesluit overeenkomstig de aanbeveling
van de commissie-Van der Meer 10 punten toegekend. Tegenover het lagere aantal punten
voor de derde fase (de zienswijze) staat de verhoging van het aantal punten voor de
eerste fase (van 4 naar 7).
Dat neemt niet weg dat ik de signalen van de asieladvocaten op dit onderdeel serieus
neem en die betrek bij de verdere ontwikkeling van de rechtshulppakketten, waarbij
ik kortheidshalve verwijs naar hetgeen ik hiervoor heb aangegeven.
Dan over de keuze van de Minister bij herhaalde asielaanvragen een ander aantal punttarieven
toe te kennen dan bij de eerste aanvraag. Waarom moeten de rechtsbijstandsleners worden
gestimuleerd een verdergaande afweging te maken of zij een vervolgaanvraag in willen
dienen? Hoe meent de Minister toch te waarborgen dat er voldoende asieladvocaten beschikbaar
blijven? Kan de Minister reageren op de reactie van de Nederlandse Orde van Advocaten
(NOvA) die dit stelsel onrechtvaardig noemt? Wat is de reactie van de Minister op
de constatering van de NOvA dat onder het huidige stelsel bij de behandeling van een
herhaalde aanvraag de werkzaamheden grotendeels overeenkomen met de eerste asielprocedure?
Het onderhavige ontwerpbesluit strekt niet tot de introductie van een stelsel waarbij
aan rechtsbijstand bij opvolgende (herhaalde) asielaanvragen een ander puntenaantal
wordt toegekend dan bij eerste asielaanvragen. Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand
kent sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2014 van het Besluit aanpassing vergoeding
tweede of volgende aanvragen vreemdelingen7 een no cure, less fee systeem voor de vergoeding van rechtsbijstand bij herhaalde asielaanvragen. Vanaf
die datum worden voor rechtsbijstand bij herhaalde asielaanvragen die worden afgewezen,
minder punten toegekend dan bij eerste asielaanvragen. Indien de asielzoeker na een
herhaalde asielaanvraag in (hoger) beroep in het gelijk wordt gesteld of alsnog in
het bezit gesteld van een verblijfsvergunning, wordt alsnog een hogere vergoeding
voor rechtsbijstand toegekend. Dit systeem is destijds ingevoerd met als doel de behandeling
van (opvolgende) asielaanvragen zo effectief, efficiënt en zorgvuldig mogelijk te
laten plaatsvinden. Als onderdeel daarvan zijn de vergoedingen voor rechtsbijstandverlening
in 2014 zo aangepast dat prikkels voor nieuwe, weinig kansrijke asielprocedures na
de behandeling van de eerste asielaanvraag worden weggenomen. De rechtsbijstandverlener
zal bij een opvolgende asielaanvraag daarom een inschatting moeten maken van de kansrijkheid
van de zaak. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij genoemd Besluit
aanpassing vergoeding tweede of volgende aanvragen vreemdelingen.
De commissie-Van der Meer heeft geconstateerd dat deze insteek, gelet op de behoorlijke
daling van het aantal tweede en volgende asielverzoeken, effect lijkt te sorteren.
Zij heeft ook onderkend dat dat effect teniet kan worden gedaan als de vergoeding
voor een afgewezen zaak wordt verhoogd naar de gemeten tijd die overeenkomt met 10 punten.
De commissie heeft daarom aanbevolen de punten bij een afgewezen asielaanvraag in
het kader van no cure less fee tot 5 punten te halveren (in plaats van de gemeten 10 punten) en bij een gegrond
(hoger) beroep de vergoedingen in de voorgaande fase te corrigeren met een herstelbetaling
van het aantal punten dat de advocaat door de afwijzing in eerste aanleg of in beroep
door die halvering niet heeft ontvangen. Zij acht deze oplossing billijker dan de
huidige. Ook deze aanbeveling van de commissie is overgenomen.
De NOvA heeft aangegeven het no cure, less fee systeem onrechtvaardig te achten, aangezien de werkzaamheden voor de rechtsbijstandverlener
bij herhaalde asielaanvragen grotendeels dezelfde zijn als bij eerste asielaanvragen.
Dat rechtsbijstandverleners voor rechtsbijstand bij afgewezen herhaalde aanvragen een lagere vergoeding krijgen dan voor afgewezen eerste aanvragen
of ingewilligde herhaalde aanvragen, is echter inherent aan het in 2014 geïntroduceerde no cure, less fee systeem dat, zoals gezegd, beoogt om minder kansrijke herhaalde asielprocedures te
voorkomen en daarin, zoals ook de commissie-Van der Meer heeft geconstateerd, effectief
werkt. Een algemeen uitgangspunt in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand
is dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat rechtsbijstandsgelden worden besteed
aan rechtsbijstand in minder kansrijke (asiel)procedures.
Er is op dit moment geen tekort aan asieladvocaten. In het algemeen verwacht ik dat
de verbetering van de vergoedingen overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van
der Meer bijdraagt aan de bereidheid van rechtsbijstandverleners om binnen het stelsel
van gesubsidieerde rechtsbijstand werkzaam te zijn. Wel vormen de leeftijdsopbouw
en regionale spreiding een punt van aandacht. Eerder zijn initiatieven ontplooid om
de (jonge) aanwas van sociaal advocaten te stimuleren. Ook voor 2022 ben ik voornemens
(wederom) een subsidieregeling beroepsopleiding sociale advocatuur vast te laten stellen.
Hieraan wordt op dit moment de laatste hand gelegd. Daarnaast is de raad voor rechtsbijstand
een onderzoek naar de stand van de sociale advocatuur gestart. Dit zal relevante informatie
opleveren voor de vraag hoeveel aanwas nodig is.
De leden van de SP-fractie willen ook stilstaan bij toekennen van gedeeltelijke vergoedingen
bij een afwijzing van een aanvraag. Kan de Minister ingaan op zijn keuze met no cure,
less fee te werken? Wat is de reactie van de Minister op het voorstel van de NOvA
bij een ongefundeerde herhaalde aanvraag de vergoeding naar 2 of 5 punten te verlagen,
maar de vergoeding voor een inhoudelijke afwijzing op grond van art. 30a of 30b, Vreemdelingenwet
2000, gelijk te trekken met die van een inwilliging?
Zoals hiervoor is aangegeven, is het no cure, less fee systeem in 2014 ingevoerd. Inherent aan dit systeem is dat de rechtsbijstandverlener
voor rechtsbijstand bij afgewezen herhaalde aanvragen een lagere vergoeding krijgt dan voor afgewezen eerste aanvragen
of voor ingewilligde herhaalde aanvragen. De commissie-Van der Meer heeft vastgesteld dat dit systeem
effect lijkt te hebben en heeft daarbij tevens onderkend dat dit effect teniet kan
worden gedaan als de vergoeding van een afgewezen zaak wordt verhoogd naar de in de
tijdsmeting gemeten tijdsbesteding van de rechtsbijstandverlener. De commissie heeft
dan ook geen aanbeveling gedaan om het no cure, less fee systeem te verlaten of anders vorm te geven. Het voorstel van de NOvA om de vergoeding
voor rechtsbijstand bij ongefundeerde herhaalde aanvragen die direct buiten behandeling
worden gesteld te verlagen en de vergoeding voor een inhoudelijke afwijzing van herhaalde
aanvragen gelijk te stellen met die voor ingewilligde aanvragen, strookt niet met
de uitgangspunten van het no cure, less fee systeem en is ook niet in overeenstemming met de aanbevelingen van de commissie-Van
der Meer.
Overigens houdt de werkwijze van de IND om een incomplete asielaanvraag in beginsel
buiten behandeling te stellen – waar de NOvA in dit verband op wijst – geen verband
met het no cure, less fee systeem. Die werkwijze heeft tot doel om in het kader van de efficiënte behandeling
van opvolgende aanvragen te bewerkstellingen dat een vreemdeling een opvolgende asielaanvraag
compleet en voorzien van onderbouwing en toelichting indient. Dit staat los van de
kansrijkheid van de opvolgende aanvraag. Immers eerst nadat de aanvraag is aangevuld,
kan worden bepaald of de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
Kan de Minister reageren op de reactie van de NOvA dat het aantal punten voor de werkzaamheden
onder zaakcodes A59 en A60 verhoogd zou moeten worden om tot een rechtvaardige vergoeding
te komen voor asieladvocaten?
De commissie-Van der Meer is op basis van tijdmeting gekomen tot een vergoeding van
10 punten voor rechtsbijstand in de gehele AA-procedure, die in drie fasen wordt verleend.
De rijen A59 en A60 hebben betrekking op de vergoeding voor rechtsbijstand in de eerste
twee, respectievelijk alle drie fasen van de AA-procedure. Zoals hiervoor in antwoord
op de vraag naar de toekenning van 2 punten voor het indienen van een zienswijze is
aangegeven, moeten de vergoedingen in de verschillende fasen worden bezien in het
licht van het forfaitaire vergoedingenstelsel, waarin vergoedingen toegekend worden
naar rato van de gemiddelde tijdsbesteding in een groter aantal zaken van zowel eenvoudiger
als meer complexe aard. Rechtsbijstandverlening in bepaalde zaken vergt meer, en in
andere zaken minder tijd dan forfaitair is vastgesteld. In een forfaitair vergoedingenstelsel
middelt dit zich uit. In het onderhavige ontwerpbesluit wordt voor rechtsbijstandverlening
in alle drie fasen van de gehele AA-procedure overeenkomstig de tijdmetingen en aanbevelingen
van de commissie-Van der Meer 10 punten toegekend, waarbij de vergoeding in de eerste
fase wordt verhoogd van 4 naar 7 punten.
Het voorgaande neemt niet weg dat ik ook dit signaal van de NOvA serieus neem en zal
betrekken bij de ontwikkeling van de rechtshulppakketten waarbij, zoals hiervoor reeds
gezegd, ook aandacht wordt besteed aan ontwikkelingen in de daadwerkelijke tijdsbesteding.
Gelet op de krappe tijdspanne die voor de uitvoering van de motie van de leden Van
Nispen en Azarkan is gegeven, was het niet mogelijk om dit ten behoeve van het onderhavige
ontwerpbesluit nog in kaart te brengen. Bovendien stond in het kader van de stelselvernieuwing
rechtsbijstand de ontwikkeling van de rechtshulppakketten asiel reeds in de planning
voor 2022, hetgeen het op korte termijn herbezien van asielrechtsbijstand zal inhouden.
De raad voor rechtsbijstand werkt daar inmiddels samen met onder andere de NOvA ook
al aan.
Wat is de reactie van de Minister op het feit dat er (te) grote verschillen worden
gecreëerd tussen het eerste verhoor en het aanvullend gehoor en de eerste en tweede
zienswijze?
Anders dan de NOvA meen ik dat werkzaamheden voor rechtsbijstandverlening bij een
aanvullend gehoor of een aanvullend voornemen in de verlengde asielprocedure niet
vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden bij een eerste nader gehoor en een eerste
voornemen in de algemene asielprocedure. In de regel wordt bij een in de verlengde
asielprocedure afgenomen aanvullend gehoor en een vervolgens uitgebracht aanvullend
voornemen immers voortgeborduurd op hetgeen reeds naar voren is gebracht tijdens het
eerdere gehoor en het eerdere voornemen. Het gaat hier om aanvullende werkzaamheden
bovenop de handelingen die in de AA-procedure moeten worden verricht en niet om het
geheel overdoen van het eerdere gehoor of de eerdere zienswijze.
Hoe kijkt de Minister aan tegen het voorstel van de NOvA om alle werkzaamheden die
voortkomen uit een Verlengde asielprocedure (VA)-zending een toeslag toe te kennen
van 2,5 punt?
Overeenkomstig aanbeveling 15 van de commissie-Van der Meer wordt de (standaard) toeslag
voor rechtsbijstandverlening na doorverzending van een asielaanvraag naar de verlengde
asielprocedure (VA-procedure) vervangen door een toeslag die afhankelijk is van de
daadwerkelijk door de rechtsbijstandverlener in de VA-procedure verrichte aanvullende
werkzaamheden. In een niet onaanzienlijk aantal zaken wordt de asielaanvraag immers
afgedaan in de VA-procedure, zonder dat daarbij sprake is van een noodzaak tot nader
onderzoek. In die gevallen worden in de verlengde asielprocedure geen aanvullende
(onderzoeks)handelingen verricht en verschillen de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener
in de verlengde asielprocedure niet wezenlijk van de die in de algemene asielprocedure.
Dit is in paragraaf 2.3.2 van het ontwerpbesluit reeds toegelicht. De door de NOvA
genoemde extra werkzaamheden bij VA-zending – waaronder communicatie met de asielzoeker,
mogelijkheden tot het nader aanvullen van asielmotieven en aanleveren van bewijsstukken –
worden geacht te vallen onder het forfait voor rechtsbijstand in de algemene asielprocedure.
Waarom wil de regering extra zittingen op de rechtbank niet vergoeden?
De NOvA heeft er terecht op gewezen dat met het ontwerpbesluit ook de toeslagen voor
extra zittingen in (hoger)beroepsprocedures bij herhaalde aanvragen in vreemdelingenrechtelijke
procedures vervallen. De wijziging van artikel 7, tweede lid, Bvr in het ontwerpbesluit
heeft tot doel onbeoogde gevolgen van de overheveling – overeenkomstig de aanbevelingen
van de commissie-Van der Meer – van de puntentoekenning in de voormalige artikelen 5a
en 5b Bvr naar de nieuwe bijlage bij het Bvr te voorkomen. Meer in het bijzonder is
beoogd te voorkomen dat extra zittingen bij de IND, anders dan voorheen, voortaan
zouden leiden tot de toekenning van zittingstoeslagen, aangezien de huidige artikelen
5a en 5b Bvr al voorzien in een uitputtende regeling voor de vergoedingen voor rechtsbijstandverlening.8 In de praktijk worden echter wél zittingstoeslagen toegekend voor extra zittingen
bij de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De aanbevelingen
van de commissie-Van der Meer strekken er niet toe dat die vervallen. Het onderhavige
ontwerpbesluit wordt derhalve overeenkomstig het advies van de NOvA zodanig aangepast,
dat zittingstoeslagen voor extra zittingen bij de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak,
zoals thans het geval is, mogelijk blijven. In aanvulling daarop wordt ook de verwijzing
naar de rijen A72, A75 en A76 geschrapt, waardoor ook eventuele volgende zittingen
bij de voorzieningenrechter en in vreemdelingenrechtelijke bezwaarschriftenprocedures,
zoals voorheen, kunnen leiden tot zittingstoeslagen.
Aansluitend daarop zijn de leden ook benieuwd naar de reactie van de Minister op de
constatering van de Vereniging Asieladvocaten & Juristen Nederland (VAJN) dat er geen
punten worden toegekend voor het bijwonen van een verhoor en dat dit wel tot een toeslag
zou moeten leiden. Waarom wordt geen extra vergoeding betaald wanneer gezinsleden
apart worden gehoord? Wat is de reactie van de Minister op de constatering van de
NOvA dat gehoren steeds uitgebreider worden?
Ter uitvoering van aanbeveling 14 van de commissie-Van der Meer voorziet het onderhavige
ontwerpbesluit in een éénmalige toeslag van 2,5 punten voor aanvullende rechtsbijstandverlening
in het kader van het gehoor in de aanvraagfase van één of meer gezinsleden aan wie
geen afzonderlijke toevoeging is verleend om reden dat zij zich bij de asielaanvraag
beroepen op dezelfde gronden als het gezinslid aan wie de toevoeging is verleend.
De commissie-Van der Meer heeft geconstateerd dat er, ondanks het gelijksoortig feitencomplex,
aanvullende werkzaamheden plaatsvinden in de aanvraagfase rondom het nader gehoor
van alle familieleden. Met het oog op die situaties heeft de commissie een eenmalige
toeslag gerechtvaardigd geacht voor het bijwonen van extra gehoren in de aanvraagfase
van een dergelijke samenhangende zaak. Die aanbeveling is overgenomen. Voor rechtsbijstand
in het kader van het gehoor van dergelijke gezinsleden wordt dus wel een toeslag verleend,
zij het dat het hierbij gaat om een éénmalige toeslag die niet afhankelijk is van
het aantal afhankelijke gezinsleden die hun asielaanvragen baseren op dezelfde asielmotieven
als het gezinslid aan wie de toevoeging is verleend.
De NOvA verwijst bij haar meer algemene constatering dat de asielgehoren steeds uitgebreider
worden naar het eindrapport van de commissie-Van der Meer, waarin als trend is gesignaleerd
dat het aantal pagina’s verslagen van gehoren sterk toeneemt en dat de werklast van
de rechtsbijstandverlener daardoor toeneemt. De commissie heeft er echter ook op gewezen
dat daarbij sprake is van een zekere golfbeweging;9 er zijn afwisselend perioden waarin sprake is van zaken die veel behandeltijd vergen
en perioden waarin sprake is van zaken die relatief weinig tijd kosten, bijvoorbeeld
omdat op basis van herkomstgebied in beginsel al snel wordt overgegaan tot asielverlening.
Daarbij komt dat niet in alle gevallen sprake is van uitgebreidere gehoren en rapporten.
Het tijdsbeslag voor een asielgehoor is afhankelijk van de aard van de individuele
zaak. In eenvoudige zaken kan immers een kort gehoor volstaan, terwijl in meer complexe
zaken een langer gehoor noodzakelijk is voor een verantwoorde beslissing op de asielaanvraag.
De IND spant zich in om de gehoren zo efficiënt mogelijk in te richten om zo te voorkomen
dat een gehoor onnodig veel tijd vergt.
Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar het probleem dat de VAJN aankaart
dat wanneer het beroep op het laatste moment door de Immigratie- en Naturalisatie
Dienst (IND) wordt ingetrokken er al veel werkzaamheden zijn verricht door de advocaat.
De VAJN constateert dat de IND namelijk regelmatig het beroep erg laat intrekt waardoor
het verweerschrift al is ingediend en de vreemdeling is voorbereid voor een zitting.
Hoe kijkt de Minister ernaar om in dergelijke gevallen toch een fatsoenlijke vergoeding
te betalen vanwege de daadwerkelijk verrichtte werkzaamheden ondanks het intrekken
van het beroep?
Indien de IND de afwijzende beschikking op een asielaanvraag gedurende de (hoger)
beroepsfase kort voor de zitting intrekt, komt de betrokken rechtsbijstandsverlener
op grond van artikel 5, tweede lid, Bvr in aanmerking voor een vergoeding van de reeds
verrichte rechtsbijstand op basis van de criteria die gelden voor adviestoevoegingen
(artikel 12 Bvr). Die vergoeding komt bij een tijdbesteding van 7 uur of meer overeen
met de daadwerkelijk tijdsbesteding zoals die volgt uit het rapport van de commissie-Van
der Meer. In het forfaitaire stelsel wordt er van in het algemeen uitgegaan dat er
minder werk wordt verricht indien de zitting als gevolg van de intrekking van de afwijzende
beschikking in de (hoger) beroepsfase geen doorgang vindt.
Als laatste zijn de leden van de SP-fractie erg benieuwd naar de administratieve kosten.
Klopt het dat rechtsbijstand bij de aanvraag van een verblijfsvergunning is uitgezonderd
van de vaste vergoeding van 21 euro per toevoeging? Waarom is dat zo, en vindt de
Minister dit nog altijd gerechtvaardigd en is de Minister bereid hiernaar te kijken?
Waarom worden de kosten van een aangetekende verzending van relevante origine stukken
naar de IND niet vergoed? Graag ontvangen voornoemde leden een reactie van de Minister
op dit punt.
Op grond van artikel 27, eerste lid, Bvr wordt een vergoeding van € 21,41 per toevoeging
toegekend voor de administratieve kosten die in het kader van de rechtsbijstandverlening
worden gemaakt. Hieronder vallen de kosten van de kantoorvoering die niet bij de rechtzoekende
in rekening kunnen worden gebracht, zoals porti en fotokopieën, en de kosten die zijn
gemaakt in het kader van de verkrijging van een toevoeging. Op grond van artikel 27,
tweede lid, Bvr wordt die aanvullende vergoeding niet toegekend in gevallen waarin
op grond van de wet op last van de rechter een raadsman wordt toegevoegd (ambtshalve toevoegingen) en
bij procedures in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor
bepaalde tijd. Omdat in de praktijk is gebleken dat rechtsbijstandverleners bij bepaalde
toevoegingen geen administratieve kosten maken voor het aanvragen van de toevoeging,
is in 2008 besloten de praktijk van de standaard toekenning van de vergoeding voor
administratieve kosten bij ambtshalve toevoegingen te beëindigen. Daarmee is de vergoedingsstructuur
beter in overeenstemming gebracht met de daadwerkelijk verrichte inspanningen.10
In de praktijk hoeft de rechtsbijstandverlener voor een toevoeging in het kader van
de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen of nauwelijks
administratieve handelingen te verrichten. Aan het begin van de asielprocedure wordt
vreemdelingen standaard rechtsbijstandverlening aangeboden, waarna de raad voor rechtsbijstand
(de afdeling Legal Aid in het aanmeldcentrum) zorg draagt voor de toevoeging van een
rechtsbijstandverlener. Daardoor lopen deze toevoegingen feitelijk op dezelfde wijze
als ambtshalve toevoegingen. Aangezien de toegevoegde advocaat in dit geval geen administratieve
handelingen hoeft te verrichten voor de aanvraag om een toevoeging, is in 2011 ook
de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd uitgezonderd
van een vergoeding voor administratieve kosten.11
In 2020 is de rol van de afdeling Legal Aid van de Raad in het aanmeldcentrum bij
de afgifte van een toevoeging in een vervolgaanvraag asiel (zaakcode V070, rij A62)
echter vervallen. De afdeling Legal Aid distribueert de vervolgaanvragen asiel wel
onder de asieladvocaten, maar verstrekt niet langer meteen een toevoeging. Vanaf 2020
moet daarvoor een aparte aanvraag worden ingediend, waarvoor ook een administratieve
vergoeding wordt toegekend.12 Het is in het algemeen dus niet zo dat er helemaal geen vergoeding wordt uitbetaald
voor administratieve kosten in zaken die betrekking hebben op aanvragen om een verblijfsvergunning.
Dit geldt alleen voor eerste asielaanvragen waarbij de rechtsbijstandsverlener niet
zelf de aanvraag voor een toevoeging doet en daarvoor ook geen kosten maakt. Dat acht
ik niet onredelijk. Ik acht het, gelet op het forfaitaire karakter van de vergoedingensystematiek,
ook niet onredelijk om in individuele zaken waarin in het kader van een eerste asielvraag
originele stukken per aangetekende brief naar de IND worden gestuurd, daarvoor geen
aparte vergoeding toe te kennen.
(Echt)scheidingen
De leden van de SP-fractie hebben ook nog een vraag over het personen- en familierecht.
Kan de Minister toelichten waarom met dit voorstel voldoende rekening zou worden gehouden
met het opstellen van ouderschapsplannen of alimentatie berekeningen?
Aanbeveling 8 van de commissie-Van der Meer strekt tot de toekenning van een drietal
toeslagen van ieder 4 punten in objectiveerbare gevallen die in de praktijk van (echt)scheidingsprocedures
tot (fors) meerwerk voor de rechtsbijstandverlener leiden en zich veelvuldig voordoen.
Naast een toeslag voor een op tegenspraak verkregen voorlopige voorziening en voor
toegekende partneralimentatie, gaat het hierbij om een toeslag voor de aanwezigheid
van minderjarige kinderen waarvoor financiële bijdragen, gezag en/of omgang geregeld
dienen te worden. De commissie is tot die aanbeveling gekomen na zorgvuldig onderzoek,
expertmeetings en gesprekken met vertegenwoordigers van specialisatieverenigingen
van rechtsbijstandsverleners. Ter uitvoering van de motie van de leden Van Nispen
en Azarkan wordt in het onderhavige ontwerpbesluit overeenkomstig die aanbeveling
in het nieuwe artikel 8 Bvr voorzien in de drie door de commissie voorgestelde toeslagen.
Aangezien er met de commissie-Van der Meer op voorhand vanuit wordt gegaan dat de
aanwezigheid van minderjarige kinderen in een (echt)scheidingsprocedure per definitie
leidt tot extra werkzaamheden voor de rechtsbijstandverlener, wordt een toeslag reeds
toegekend indien aantoonbaar sprake is van de aanwezigheid van een of meer minderjarige
kinderen. Hiermee wordt in het ontwerpbesluit naar mijn mening voldoende rekening
gehouden met werkzaamheden in het kader van het opstellen van ouderschapsplannen en
alimentatieberekeningen. Meer in het algemeen wijs ik er nog op dat met het onderhavige
besluit het algemene forfait voor rechtsbijstandverlening in (echt)scheidingszaken
tot 13 punten wordt verhoogd.
Voor zover de vraag van de leden van de SP-fractie mede betrekking heeft op werkzaamheden
in het kader van partneralimentatie, merk ik op dat het opstellen van een verzoek
om partneralimentatie inherent zijn aan rechtsbijstandverlening in het kader van (echt)scheidingsprocedures
– waarvoor de forfaitaire vergoeding zoals gezegd wordt verhoogd tot 13 punten – en
derhalve niet direct leiden tot een toeslag, tenzij het verzoek om partneralimentatie
is onderbouwd en in rechte wordt toegekend. In dat geval komt die toeslag ook toe
aan de verwerende partij, indien deze voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking
komt.
Mediation
De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de vergoedingen voor mediation naar
aanleiding van de consultatie van de NOvA. De NOvA constateert dat op de lange termijn
een afhechtingstoeslag goedkoper is dan het voorstel van de Minister. Kan de Minister
hierop reageren?
De bestaande afhechtingstoeslag is bedoeld voor gevallen waarin mediation heeft geleid
tot een vaststellingsovereenkomst en de finale beslechting van het geschil ingevolge
de wet slechts mogelijk is na opname daarvan in een rechterlijke uitspraak. In die
gevallen is de gerechtelijke procedure een formaliteit. Daarom wordt voor een dergelijke
procedure geen afzonderlijke proceduretoevoeging, maar een toeslag van 2,5 punt op
de vergoeding van de mediationtoevoeging verleend. Bij geschillen inzake beëindiging
van samenwoning is een dergelijke wettelijke verplichting niet aanwezig.
Het voorstel van de NOvA heeft betrekking op aanvullende afhechtingstoeslagen na mediation
in zaken waarin een dergelijke gerechtelijke procedure niet wettelijk is voorgeschreven.
De commissie-Van der Meer heeft geen daartoe strekkende aanbevelingen gedaan. Met
de NOvA wordt echter wel onderkend dat na mediation in voorkomende gevallen alsnog
geschillen over de naleving van de gemaakte afspraken kunnen ontstaan. Dit geldt overigens
niet alleen op het gebied van personen- en familierecht, maar ook voor mediation op
andere rechtsgebieden. Het streven is er op gericht geschillen, waar mogelijk ook
op ander gebieden dan het personen- en familierecht, middels mediation finaal te beslechten.
Ik waardeer de gedachtegang van de NOvA. De uitwerking daarvan vergt echter nader
onderzoek naar onder meer hoe vaak na een geslaagde mediation alsnog geschillen ontstaan
over de nakoming van de eerder gemaakte afspraken en hoe vaak die geschillen niet
op een andere wijze dan met een gerechtelijke procedure – bijvoorbeeld middels nieuwe
mediation – kunnen worden opgelost. Dergelijke gegevens ontbreken vooralsnog. Mede
gezien het krappe tijdpad dat voor de uitvoering van de motie van de leden Van Nispen
en Azarkan is gegeven en het feit dat de commissie-Van der Meer niet heeft geadviseerd
tot aanpassing van de voorwaarden voor het toekenning van de afhechtingstoeslag, betrek
ik het voorstel van de NOvA daarom in het kader de stelselvernieuwing rechtsbijstand.
Financiële gevolgen
De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen over de financiële gevolgen. Volgens
de Minister zijn de structurele kosten van dit ontwerpbesluit niet 154 miljoen euro,
maar 126 miljoen euro. De afgelopen jaren is echter sprake geweest van onderuitputting
doordat er minder toevoegingen zijn afgegeven dan begroot. Wat gaat de regering doen
met het budget dat eventueel over is wanneer ook in 2022 sprake is van onderuitputting?
Wordt in het verlengde van het bovenstaande al onderzocht waarom het aantal toevoegingen
de afgelopen jaren is afgenomen? Zo nee, waarom niet?
In de begroting is 154 miljoen euro bestemd voor de invoering van scenario 1 van de
commissie-Van der Meer. Op basis van de meest actuele (toevoegings)cijfers van de
raad voor rechtsbijstand lijkt dit bedrag, ook na indexering per 1 januari 2022, lager
uit te vallen dan het bedrag dat was berekend door de commissie-Van der Meer, namelijk
circa 129 miljoen euro. Deze voorlopige inschatting wordt nog nader gepreciseerd aan
de hand van actuele gegevens. In de afgelopen jaren zijn de door onderbesteding vrijgevallen
middelen overeenkomstig de afspraken van het vorige kabinet opnieuw ingezet voor de
werkzaamheden – waaronder de ontwikkeling en uitvoering van de noodzakelijke pilots
– van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand. Dat programma wordt doorgezet.
Over de aanwending van geraamde onderuitputting voer ik momenteel binnen het kabinet
overleg in het kader van de Voorjaarsnotabesluitvorming. De raad voor rechtsbijstand
monitort continu de aantallen afgegeven toevoegingen en gaat daarbij ook onderzoek
doen naar de mogelijke oorzaken van de ontwikkelingen daarin.
Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar de Subsidieregeling beroepsopleiding
sociaal advocaten. Signalen bereiken deze leden dat het subsidieplafond al eind 2021
zou zijn bereikt. Kan de Minister dit bevestigen? Is de regering bereid extra geld
beschikbaar te stellen om voor voldoende aanwas van nieuwe sociaal advocaten te zorgen?
Zo nee, waarom niet?
Zoals in de zesde voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand13 is aangegeven, is het subsidieplafond van de tijdelijke subsidieregeling beroepsopleiding
sociaal advocaten van 202114 bereikt. Dit is een positief signaal voor wat betreft de bereidheid van jonge advocaten
om deel te nemen aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Uit een eerste
evaluatie van die regeling15 is bovendien gebleken dat de deelnemende rechtsbijstandverleners zijn verspreid over
het gehele land en over diverse specialiteiten. Zoals gezegd, wordt voor het jaar
2022 een vergelijkbare regeling vastgesteld. Beide regelingen worden geëvalueerd.
Daarbij zal onder meer worden betrokken het marktonderzoek dat momenteel door de raad
voor rechtsbijstand wordt uitgevoerd naar de opbouw van de sociale advocatuur. Aan
de hand van die evaluaties zullen de Raad en de NOvA kunnen bepalen hoeveel aanwas
van jonge advocatuur voor rechtsbijstandverlening in het kader van de Wrb nodig is.
In de komende voortgangsrapportage voor het zomerreces informeer ik uw Kamer over
de laatste stand van zaken.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging
van voorliggend ontwerpbesluit. Zij zijn verheugd dat met de aanpassingen van het
besluit de vergoedingen voor rechtsbijstandsverleners nu grotendeels langs de lijnen
zoals die door de Commissie Van der Meer zijn voorgesteld worden doorgevoerd. Daarmee
worden die vergoedingen in lijn gebracht met de daadwerkelijke tijdsbesteding van
de betrokken rechtsbijstandsverleners. Daarmee wordt naar de mening van deze leden
ook de toegankelijkheid tot het recht voor de groep die aanspraak moet maken op gesubsidieerde
rechtsbijstand verbeterd. Op met name een punt hebben de aan het woord zijnde leden
echter vragen, namelijk ten aanzien van de vergoedingen in het asiel en vreemdelingenrecht.
Asiel
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de NOvA. Deze
leden delen de zorgen van de NOvA dat de voorgestelde vergoeding voor asielzaken niet
meer in verhouding komt te staan tot de te verrichten werkzaamheden. Een gevolg daarvan
kan mede zijn dat advocaten niet langer de benodigde tijd aan een asielzaak kunnen
besteden en dat de rechtzoekenden moeilijker een advocaat zullen kunnen vinden die
hen aan (goede) rechtsbijstand kan helpen. Hierdoor komt de toegankelijkheid tot het
recht voor deze groep onder druk te staan. Kan de Minister hier naar aanleiding van
het genoemde advies van de NOvA nader op ingaan?
De vergoedingen worden met het onderhavige ontwerpbesluit langs de lijnen van het
rapport van de commissie-Van der Meer beter in lijn gebracht met de daadwerkelijke
tijdsbesteding. Daarmee wordt ook de toegang tot het recht voor minder vermogende
rechtzoekenden verbeterd. Zoals hiervoor in antwoord op vragen van de SP-fractie is
aangeven, kunnen de bevindingen van de commissie-Van der Meer op onderdelen, waaronder
op het gebied van asielrechtsbijstand, zijn gedateerd. Bij de ontwikkeling van rechtshulppakketten
asiel in het kader van het lopende programma stelselvernieuwing rechtsbijstand zal
de actualiteit van de toegekende punten op afzienbare termijn worden bezien.
5. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit.
Deze leden moedigen de inspanningen van de Minister om de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners
te verbeteren aan. Zij hebben nog wel vragen met betrekking tot het ontwerpbesluit.
Gesubsidieerde rechtsbijstand
De leden van de Volt-fractie begrijpen dat het ontwerpbesluit nog door het vorige
kabinet is voorbereid. Met een nieuw kabinet en een nieuw akkoord, vragen zij hoe
het ontwerpbesluit zich verhoudt tot de plannen uiteengezet in het coalitieakkoord.
Voldoet het ontwerpbesluit nog aan de ambities die het nieuwe kabinet heeft gesteld
met betrekking tot de herziening en versterking van de sociale advocatuur en de gesubsidieerde
rechtsbijstand? Zo nee, welke alternatieve plannen heeft de Minister dan?
In het coalitieakkoord is opgenomen dat de sociale advocatuur in lijn met scenario
1 van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer wordt versterkt. Dit wordt met
het onderhavige ontwerpbesluit gerealiseerd. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt onderkend
dat de tijdschrijfgegevens die aan de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer
ten grondslag lagen inmiddels op onderdelen mogelijk niet meer goed aansluiten bij
de huidige praktijk. Dat wordt in het kader van ontwikkeling van rechtshulppakketten
nader bezien. Zoals in het coalitieakkoord eveneens is opgenomen16 wordt de onder het vorige kabinet ingezette stelselvernieuwing voortgezet. In dat
programma wordt ook verder gewerkt aan de versterking en verbreding van de nulde-
en eerstelijnsrechtsbijstandverlening. Over de voortgang van het programma rechtsbijstand
wordt uw kamer periodiek geïnformeerd. In het coalitieakkoord is eveneens opgenomen
dat bij de versterking van de sociale advocatuur een substantiële maatschappelijke
bijdrage van de gehele advocatuur wordt verwacht. De aard en omvang van die bijdrage
precies vergt nadere uitwerking en besluitvorming.
In het verlengde daarvan vragen de leden van de Volt-fractie de Minister hoe invulling
moet worden gegeven aan de substantiële maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur
aan de sociale advocatuur. Hoe zou dit er volgens de Minister concreet uit moeten
komen te zien? Het kan niet zo zijn dat de sociale advocatuur (deels) afhankelijk
wordt van bijdragen van commerciële kantoren. Het krijgen van rechtsbijstand is een
grondrecht. De overheid moet ervoor zorgen dat mensen dat recht daadwerkelijk kunnen
uitoefenen. Deze leden delen wel het standpunt van de Minister dat het een taak is
van de gehele beroepsgroep ervoor te zorgen dat toegang tot het recht voor iedereen
gegarandeerd wordt.
Het kabinet zet in op het realiseren van een substantiële maatschappelijke bijdrage
door de gehele advocatuur aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Zoals
gezegd, vergt de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven nog nadere uitwerking
en besluitvorming. Uw Kamer wordt hierover voor het zomerreces in de volgende voortgangsrapportage
bericht.
De leden van de Volt-fractie merken voorts op dat het ontwerpbesluit een verbetering
is ten opzichte van de huidige situatie, maar kijken ook verder. De NOvA heeft te
kennen gegeven dat de instroom van nieuwe sociaal advocaten daalt en dat zij niet
verwacht dat de hogere vergoedingen in dit ontwerpbesluit op korte termijn zullen
zorgen voor voldoende middelen om advocaat-stagiaires in dienst te nemen en op te
leiden. Dat zorgt op de lange termijn voor een gebrek aan kundige dienstverleners.
Dat is zorgelijk.
In dit licht vragen deze leden de Minister in hoeverre met dit ontwerpbesluit rekening
is gehouden met afdoende vergoedingen voor de rechtsbijstandverleners om nieuwe mensen
op te leiden, naast het verlenen van rechtsbijstand op basis van het puntensysteem.
Indien dit niet het geval is, welke alternatieven gaat de Minister dan voorstellen
om ervoor te zorgen dat de aanwas van nieuwe rechtsbijstandverleners voldoende wordt
geacht?
Met het onderhavige ontwerpbesluit wordt, ter uitvoering van de motie van de leden
Van Nispen en Azarkan, verbetering van de vergoedingen overeenkomstig scenario 1 van
de commissie-Van der Meer gerealiseerd. Het ontwerpbesluit strekt niet tot het aanbrengen
van wijzigingen op het gebied van de opleiding en stage van (sociaal) advocaten of
de financiering daarvan. Zoals ik hiervoor in antwoord op vragen van de leden van
de SP-fractie heb aangegeven, ben ik voornemens ook voor 2022 wederom een subsidieregeling
beroepsopleiding sociale advocatuur vast te laten stellen en verricht de raad voor
rechtsbijstand onderzoek naar de stand van de sociale advocatuur, hetgeen relevante
informatie moet opleveren over de vraag hoeveel aanwas nodig is.
Asielprocedures
Ten aanzien van asielprocedures geeft de Minister aan dat een aantal wijzigingen wordt
gedaan in lijn met het advies van de Commissie Van der Meer. Zo wordt gekozen de standaard
toevoeging bij een voorlopige voorziening af te schaffen en deze te vervangen door
een toeslag indien de voorlopige voorziening apart van de bodemzaak wordt behandeld.
Voornoemde leden begrijpen dat het gezamenlijk behandelen van de zaken ervoor zorgt
dat de kosten lager zullen zijn, maar het werk voor de voorlopige voorziening moet
alsnog gedaan worden. Kan de Minister toelichten of de resterende vergoeding voor
de procedures voldoende is voor de rechtsbijstandverlener om hun werk te doen? Indien
dit niet geval is, hoe gaat de Minister dit dan oplossen?
De commissie-Van der Meer heeft geconstateerd dat een voorlopige voorziening in asielzaken
niet of nauwelijks extra werkzaamheden voor de rechtsbijstandverlener met zich meebrengt
wanneer het verzoek om de voorlopige voorziening samen, gevoegd of nagenoeg gelijktijdig
met het beroep in de hoofdzaak ter zitting wordt behandeld. Het verzoek wordt in de
regel tegelijkertijd met het (hoger) beroep ingediend. Gelijktijdige behandeling van
de bodemzaak en de voorlopige voorziening is in de praktijk de regel. Zoals in paragraaf
2.3.3 van de toelichting bij het onderhavige ontwerpbesluit is toegelicht, leidt de
enkele indiening van een verzoek om een voorlopige voorziening in asielzaken tot rechtmatig
verblijf waardoor de vreemdeling niet uit Nederland mag worden verwijderd en recht
op opvang en voorzieningen gedurende de beroepsfase blijft houden. Daarmee is er in
het algemeen geen noodzaak voor een afzonderlijke behandeling van het verzoek om een
voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak op het beroep.
Overeenkomstig aanbeveling 16 van de commissie is de aparte toevoeging voor rechtsbijstand
in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening in asielzaken daarom vervangen
door een toeslag die slechts wordt toegekend, indien het verzoek om een voorlopige
voorziening ter zitting is behandeld, anders dan gevoegd, gelijktijdig, aansluitend
of nagenoeg aansluitend met de hoofdzaak. Uitgangspunt is dat de forfaitaire vergoeding
voor asielrechtsbijstand in (hoger) beroepszaken – die overeenkomstig het advies van
de commissie wordt verhoogd – ook rechtsbijstand in het kader van de voorlopige voorziening
omvat, aangezien daarmee in de regel nauwelijks (extra) werkzaamheden zijn gemoeid.
In die uitzonderingsgevallen waarin het verzoek om een voorlopige voorziening en het
beroep in asielzaken toch apart ter zitting worden behandeld, hetgeen extra werkzaamheden
voor de rechtsbijstandverlener met zich meebrengt, wordt een toeslag toegekend van
4 punten. Voor de hoogte van die toeslag is aangesloten bij de reeds vóór invoering
van scenario 1 van de commissie-Van der Meer gangbare vergoeding voor rechtsbijstandverlening
voor een voorlopige voorziening hangende beroep van 8 punten, die vanwege de samenhang
met hoofdzaak met toepassing van de samenhangregeling (artikel 11 Bvr) met 50% is
gereduceerd.
No cure, less fee
In de toelichting bij het ontwerpbesluit schrijft de Minister dat voor rechtsbijstand
in het kader van opvolgende verblijfsaanvragen voor bepaalde tijd, indien de aanvraag
na een voornemen respectievelijk bezwaarschriftprocedure is afgewezen, een lagere
vergoeding wordt toegekend dan bij inwilliging van de opvolgende aanvraag. Het doel
van het zogeheten no cure, less fee systeem is om de rechtsbijstandverlener te stimuleren
bij vervolgaanvragen een verdergaande afweging te maken om zo het aantal vervolgaanvragen
te beperken.
Daarnaast geeft de Minister aan dat hij de aanbeveling van de Commissie Van der Meer
om in het geval van opvolgende aanvragen voor een asielvergunning of reguliere verblijfsvergunning,
bij een gegrond beroep of hoger beroep de vergoedingen in de voorgaande fase te corrigeren
met een herstelbetaling van het aantal punten dat de rechtsbijstandverlener door de
afwijzing in eerste aanleg of beroep is misgelopen door de halvering van de vergoeding
in no cure, less fee zaken.
Nog los van het feit dat hierbij de suggestie wordt gewekt dat rechtsbijstandverleners
de prikkel zouden voelen om door te procederen met andere belangen dan het belang
van hun cliënt, wat de leden van de Volt-fractie een onjuiste aanname achten en niet
in lijn met de belangrijke functie die zij vervullen in de rechtsstaat, vragen zij
hoe dit systeem zich verhoudt tot het recht op een doeltreffende voorziening in rechte
(artikel 47 Handvest van de Grondrechten van de EU, artikel 13 EVRM) en het recht
op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM en artikel 18 Grondwet). Werpt dit niet, al
dan niet onbedoeld, een drempel op voor mensen een geldige verblijfsstatus te krijgen?
Werpt dit geen drempel op voor mensen om gebruik te maken van hun reguliere rechtsmiddelen
om in beroep en hoger beroep te gaan? In het geval dat de voorgaande vragen positief
beantwoord (kunnen) worden, hoe gaat de Minister deze drempels dan wegnemen en/of
voorkomen dat zij voorkomen?
Zoals ik hiervoor in antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie heb aangegeven,
is het no cure, less fee systeem voor vergoedingen voor rechtsbijstand in vreemdelingenrechtelijke procedures
in 2014 geïntroduceerd als middel om onnodige vervolgprocedures te voorkomen. Uit
het Handvest, het EVRM en de Grondwet volgt dat de overheid regels stelt om de toegang
tot het recht te borgen. In Nederland vormen de Wet op de rechtsbijstand en de daarop
gebaseerde regelgeving – waaronder het Bvr en het Btm – het stelsel van gesubsidieerde
rechtsbijstand. Hetgeen destijds bij de invoering van het no cure, less fee systeem is aangegeven over de verhouding met het recht op een doeltreffende voorziening
in rechte,17 is nog steeds van toepassing. Sinds de invoering van het no cure, less fee systeem in 2014 heeft de rechter dat systeem of onderdelen daarvan niet verenigbaar
met het Handvest, het EVRM of de Grondwet bevonden. Tot slot is van belang dat het
onderhavige ontwerpbesluit het no cure, less fee systeem als zodanig niet wijzigt. Het regelt een verhoging van de vergoedingen voor
gesubsidieerde rechtsbijstandverlening overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Van
der Meer.
Verhouding tot hoger recht
De Minister schrijft dat de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens (EVRM) niet in de weg staan aan de wijzigingen in het bestaand stelsel van gesubsidieerde
rechtsbijstand die met het ontwerpbesluit worden beoogd. Dat wordt onderbouwd met
de stelling dat de wijzigingen zien op een verbetering van de vergoedingen, hetgeen
bijdraagt aan laagdrempelige toegang tot het recht doordat zo voldoende rechtsbijstandverleners
actief blijven binnen het stelsel. Daar zitten enkele aannames in. Kan de Minister
toelichten op basis waarvan aangenomen kan worden dat op basis van dit ontwerpbesluit
meer rechtsbijstandverleners actief blijven binnen het stelsel? Kan de Minister toelichten
op basis waarvan geconcludeerd is dat het huidige stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand
volledig voldoet aan de Grondwet en het EVRM, waardoor het stelsel met dit nieuwe
besluit daar ook aan zal voldoen? Op basis van welke onderbouwing kan die conclusie
worden getrokken?
Het onderhavige ontwerpbesluit strekt tot verbetering van de vergoedingen van de rechtsbijstandverleners
en mediators die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De
hoogte van die vergoedingen is een belangrijke factor die medebepalend is voor de
bereidheid van advocaten en mediators om deel te nemen aan het stelsel van de gesubsidieerde
rechtsbijstand. Indien de vergoedingen structureel achterblijven bij de gemiddelde
tijdsbesteding, zal het aanbod van die dienstverleners in het stelsel op den duur
immers afnemen en zal het voor de minder vermogende rechtzoekende moeilijker worden
om een rechtsbijstandverlener of mediator te vinden. Het onderhavige ontwerpbesluit
draagt hiermee dus bij aan de verbetering van de laagdrempelige toegang tot het recht
voor minder vermogende rechtzoekenden.
Zoals ik hiervoor in antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie heb aangegeven,
ben ik voornemens ook voor 2022 een subsidieregeling beroepsopleiding sociale advocatuur
vast te laten stellen, en verricht de raad voor rechtsbijstand onderzoek naar de stand
van de sociale advocatuur hetgeen relevante informatie moet opleveren over de vraag
hoeveel aanwas nodig is. Uit het aantal deelnemers aan de eerdere subsidieregeling
beroepsopleiding sociaal advocatuur kan overigens worden afgeleid dat er onder afgestudeerde
juristen voldoende animo bestaat om hun diensten te verlenen binnen het stelsel. Een
verbeterd niveau van vergoedingen zoals voorzien in het onderhavige ontwerpbesluit
kan daar een positieve bijdrage aan leveren. Mij zijn geen signalen bekend die er
op duiden dat het huidige stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand niet zou voldoen
aan de grondwettelijke en mensenrechtelijke vereisten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier