Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie
33 694 Internationale Veiligheidsstrategie
Nr. 58
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 juni 2020
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 17 april 2020
inzake de tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (Kamerstuk
33 694, nr. 57).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2020 aan de Minister van Buitenlandse Zaken
voorgelegd. Bij brief van 22 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, P. Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Tussenrapportage
Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS). Zij hebben hierover de volgende
vragen.
De leden van de VVD-fractie delen de zorgen van het kabinet over de verslechterende
Nederlandse veiligheidsomgeving, waaronder de zeer zorgwekkende militaire en andere
activiteiten van Rusland, de dreiging van terrorisme, de conflicten in het Midden-Oosten,
de agressie van Iran, de instabiliteit in veel landen rond Europa, illegale migratie,
de problemen op de Balkan, de assertieve houding en spionage door China, het afbrokkelen van het netwerk en functioneren van multilaterale organisaties, de spanningen
binnen de NAVO en veel andere ontwikkelingen. Zij vragen echter waarom het document
niet ingaat op de zorgen omtrent de ontwikkeling en verspreiding van nieuwe technologieën
en geweldsmiddelen onder burgers, waaronder robotica, drones en kunstmatige intelligentie,
waardoor het geweldsmonopolie van de staat verder wordt aangetast en de beheersbaarheid
van de individuele dreigingen ook sterk kan verminderen. Zij vragen zich af waarom
dit document geen melding maakt van deze bedreigingen en de Kamerbrede wens tot regulering
daarvan (motie van het lid Koopmans c.s., Kamerstuk 33 694, nr. 43) en de initiatieven die het kabinet daartoe heeft aangekondigd te ondernemen.
1. Antwoord van het kabinet
In de tussenrapportage is ervoor gekozen de nadruk te leggen op enkele actuele en
urgente trends die op dit moment van ontwrichtende invloed zijn op (de uitvoering
van) het veiligheidsbeleid. Het stuk pretendeert geen uitputtende weergave te geven
van álle ontwikkelingen die gevolgen hebben voor de veiligheid van Nederland. Uiteraard
is er in de tussenrapportage aandacht besteed aan de versnelling van technologische
ontwikkelingen als belangrijke factor in nieuwe vormen van conflict en als uitdaging
voor de wapenbeheersingsarchitectuur. Ook gaat de tussenrapportage in op het feit
dat deze technologische ontwikkelingen de noodzaak versterken om adequaat te kunnen
inspelen op de snel veranderende veiligheidsomgeving, opkomende en nog onvoorziene dreigingen en onderhandelingen in VN-kader over nieuwe normen/regels
m.b.t. nieuwe dreigingen. Dat de tussenrapportage daarbij geen expliciete melding
maakt van de motie van het lid Koopmans c.s. dient dan ook niet te worden geïnterpreteerd
als gebrek van erkenning door het kabinet van de in die motie beschreven punten van
zorg. Integendeel, zoals o.a. blijkt uit de toegewijde brieven over dit onderwerp
van 13 mei 2019 en 20 september 2019 [Kamerstuk 33 694, nrs. 45 en 48] neemt het kabinet de in de motie beschreven ontwikkelingen serieus en heeft het
meerdere initiatieven ontplooid om deze zorgen te adresseren. Zo wordt onder andere
gewerkt aan de organisatie van een bijeenkomst waar experts zich zullen buigen over
de veiligheidsrisico’s die voortvloeien uit bovengenoemde technologische ontwikkelingen.
Tijdens deze sessie zal onder andere onderzocht worden welke aanvullende initiatieven
Nederland kan nemen om de bestaande veiligheidsarchitectuur gericht op de beheersing
van (technologisch nieuwe) wapensystemen te versterken. Alhoewel de organisatie van
deze bijeenkomst en het daaruit voortvloeiende vervolgtraject vertraging heeft opgelopen
vanwege de reis- en samenkomstbeperkingen streeft het kabinet naar een bijeenkomst
in november.
Zij vragen zich ook af waarom het document weinig aandacht besteed aan de gevaren
van infiltratie in kritieke infrastructuur door vijandige staten, groepen terroristen
of individuen. Zijn dit geen relevante bedreigingen voor Nederland die ook een plaats
moeten hebben in deze tussenrapportage?
2. Antwoord van het kabinet
Ook het kabinet is van mening dat infiltratie van kritieke infrastructuur relevante
gevaren oplevert voor de nationale veiligheid. De complexiteit van het dreigingsbeeld
noodzaakt tot een geïntegreerde inzet van het Rijksbrede instrumentarium. De GBVS
voorziet in koppeling van Buitenlands en Veiligheidsbeleid met instrumentarium en
beleidskeuzes op aanpalende beleidsterreinen, waarbij in dit geval het beste kan worden
verwezen naar de Nationale Cyber Security Agenda (NCSA). Binnen de NCSA is het zorgdragen
voor weerbare digitale processen en een robuuste infrastructuur aangemerkt als hoofdprioriteit.
In juni 2019 werd gerapporteerd over de voortgang op deze en andere hoofdprioriteiten.
Voor het zomerreces ontvangt uw Kamer de volgende voortgangsrapportage van de NCSA
bij de beleidsreactie op het Cyber Security Beeld Nederland 2020.
De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 8 over de dreiging in en vanuit Afghanistan.
Hoe beoordeelt het kabinet de risico’s van een mogelijk vervroegde terugtrekking van
Amerikaanse en andere troepen, van een instabiele Afghaanse regering en van de aanhoudende
en mogelijk groeiende kracht van de Taliban, ISIS en andere terroristische groeperingen?
3. Antwoord van het kabinet
De Nederlandse steun aan de opbouw van een stabiel Afghanistan heeft onder andere
als doel ervoor te zorgen dat Afghanistan niet opnieuw een uitvalsbasis kan zijn voor
terroristische aanvallen op doelen in het Westen. In het VS-Taliban akkoord dat op
29 februari werd gesloten zijn hierover door de VS en de Taliban ook afspraken gemaakt.
Het akkoord is een eerste stap op weg naar een inclusief intra-Afghaans vredesproces.
Een dergelijk proces biedt de grootste kans op het bereiken van een politieke oplossing
en een duurzame vrede in het land. Het is aan de Afghanen zelf om deze vrede vorm
te geven. Nederland heeft altijd benadrukt dat Afghanistan geen vrijhaven voor terrorisme
mag zijn en het is van belang dat dit gewaarborgd blijft.
Nederland onderhoudt nauw contact met NAVO-bondgenoten over de operationele invulling
van de door de VS gemaakte afspraken en eventuele vervolgstappen. Het uitgangspunt
was, is en blijft «in together, adjust together, out together». Ook blijft Nederland in NAVO-verband aandringen op conditions-based besluitvorming over de missie, waarbij wordt benadrukt dat naast de in het VS-Taliban
akkoord gemaakte afspraken over contraterrorisme ook voortgang op het politieke proces
een belangrijke overweging moet zijn.
Het valt niet uit te sluiten dat bondgenoten bij het uitblijven van voortgang op het
politieke spoor toch zullen kiezen voor een verdere troepenafbouw. Gezien de onderlinge
afhankelijkheden van de militaire bijdragen is het waarschijnlijk dat dergelijke ontwikkelingen
gevolgen zouden hebben voor de voortzetting van de Resolute Support missie. Nederland zet zich in NAVO-verband en bilateraal in om deze risico’s te mitigeren en de kans hierop te verkleinen.
Op pagina 8 en 9 van de brief lezen de leden van de VVD-fractie over het beheer van
onze grenzen. Echter staat er in de vooruitblik niets over nieuwe initiatieven of
plannen op dat terrein, terwijl illegale migratie en georganiseerde criminaliteit
onze grenzen wel zeer relevant maken. Kan het kabinet vermelden welke plannen er op
dit terrein voor de nabije en verdere toekomst zijn?
4. Antwoord van het kabinet
Het kabinet deelt de mening dat het beheer van onze grenzen door uitdagingen als irreguliere
migratie, criminaliteit en terrorisme zeer relevant is. Zoals toegelicht in de tussenrapportage,
zet het kabinet in Europees verband in op de versterking van de controle van de Europese
buitengrens. De in de brief genoemde initiatieven, zoals een registratiesysteem voor
inkomende en uitgaande reizigers, een reisautorisatiesysteem (ETIAS) voor niet-visumplichtige
derdelanders en de versterkte veiligheidscontroles bij de afgifte van visa en reisdocumenten,
vormen hier deel van. Het uitbreiden van de informatiemogelijkheden door de genoemde
nieuwe systemen, maar ook de aanpassing van het al bestaande SIS (Schengen informatiesysteem)
en het integreren van zoekmogelijkheden tussen de Europese databases (Interoperabiliteitsverordening)
zorgen voor betere beheersing van de Europese buitengrens en meer controle over wie
zich binnen de grenzen begeeft. Daarnaast versterkt Nederland vanaf volgend jaar de
bijdrage in personeel aan de Europese grens- en kustwacht (Frontex), aangezien het agentschap door de nieuwe verordening meer capaciteit
krijgt. Dit pakket maatregelen zal een significante bijdrage leveren aan het versterken
van de Nederlandse en Europese grensbewaking. De implementatie van deze maatregelen,
waarbij het Ministerie van Justitie en Veiligheid een coördinerende rol vervult, is
echter complex en vergt meerdere jaren.
Op pagina 12 van de brief lezen de genoemde leden over het gebruik van antisatellietwapens
en de enorme impact die deze kunnen hebben. Welke maatregelen worden er genomen ter
bescherming van onze samenleving tegen dergelijke wapens? Hoe effectief zijn deze
maatregelen?
5. Antwoord van het kabinet
De NAVO publiceerde in juni 2019 een ruimtebeleid en benoemde de ruimte eind 2019
tot (vijfde) operationeel domein om ruimtedreigingen beter het hoofd te kunnen bieden
en eigen capaciteiten te versterken. Nederland is ook betrokken bij verschillende
initiatieven in EU- en VN-verband om de kwetsbaarheid van ruimtemiddelen te verminderen,
in aanvulling op de reeds bestaande ruimteverdragen. Zo werken VN-fora zoals de Eerste
Commissie en de Ontwapeningsconferentie aan nieuwe (wettelijke) kaders voor verantwoord
ruimtegebruik. De EU zet in op vergroting van het bewustzijn bij Lidstaten over dreigingen
en risico’s in de ruimte en versterking van onderlinge coördinatie om deze gezamenlijk
te adresseren. Door het sterk internationale karakter van het onderwerp zijn het langdurige
processen om overeenstemming te bereiken. Het kabinet heeft sinds kort geïntensiveerd
om de nationale inzet op de veiligheidsaspecten van de ruimte te gaan coördineren
en verder beleid hierop te ontwikkelen. Uw Kamer zal hierover separaat worden geïnformeerd.
Op pagina 13 van de brief lezen de leden van de VVD-fractie dat hoewel het kabinet
de NAVO van groot belang acht voor onze veiligheid, Nederland de Walesafspraken uit
2014 om de defensie-uitgaven toe te laten groeien naar 2% van het bbp in 2024 niet
haalt en dat zij minder dan haar fair share aan bijdragen aan missies levert. Ook
staat er in de brief dat dit negatieve effecten heeft voor Nederland. Zijn deze negatieve
effecten al in de praktijk merkbaar? Welke stappen gaat het kabinet nemen om deze
negatieve effecten te mitigeren en uiteindelijk voorkomen?
6. Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft een belangrijke eerste stap gezet op weg naar herstel en vernieuwing
van de krijgsmacht, onder meer met een structurele investering van 1,5 miljard extra
per jaar. Die eerste stap is echter niet genoeg om tijdig en volledig invulling te
geven aan de aan Nederland toegewezen capaciteitsdoelstellingen in het kader van het
NAVO Defensieplanningsproces.
De situatie in de wereld is minder stabiel en minder voorspelbaar geworden. Dit maakt
Europa, en dus ook Nederland, kwetsbaarder. Er komen meer soorten dreigingen op ons af en deze zijn complexer, diverser en
onvoorspelbaarder. Dit maakt de noodzaak van investeren in Defensie (en daarmee in
onze betrouwbaarheid als bondgenoot) onverminderd groot. De NAVO heeft daarom een
beroep op Nederland gedaan om de komende jaren meer in de krijgsmacht te investeren
om alsnog invulling te kunnen geven aan alle aan Nederland toegewezen capaciteitsdoelstellingen.
Een mogelijke extra vervolgstap tijdens deze kabinetsperiode wordt integraal, op de
daartoe geëigende momenten, bekeken in het licht van de ontwikkeling van de veiligheidssituatie,
de Rijksbrede prioriteiten en binnen de afgesproken budgettaire kaders.
Op pagina 15 van de brief lezen de genoemde leden over het investeren in early warning.
Kan de Minister aangeven of en zo ja in welke situatie een gebrek aan een dergelijke
waarschuwing een conflict heeft doen uitgroeien en wat daartegen had kunnen worden
gedaan? Zijn er ook positieve voorbeelden te noemen van geslaagde «vroege waarschuwing»?
7. Antwoord van het kabinet
Het is lastig om achteraf overtuigend aan te tonen dat early action heeft bijgedragen aan het voorkomen van een gewelddadig conflict, niet in de laatste
plaats omdat veel internationale bemiddeling achter de schermen plaatsvindt. Er zijn
helaas in de geschiedenis veel voorbeelden waarbij te lang waarschuwingen voor escalatie
zijn genegeerd en er achteraf geconcludeerd werd dat eerder ingrijpen door de internationale
gemeenschap gewelddadigheden had kunnen voorkomen of verminderen. Het Pathways for Peace rapport van de VN en de Wereldbank beschrijft succesvolle voorbeelden van preventie
en stelt kaders voor een inclusieve aanpak om gewelddadige conflicten te voorkomen.
Vorig jaar nog sprak VN Secretaris-Generaal Guterres over conflictpreventie als een
van de belangrijkste middelen om menselijk leed te verminderen. In deze context zet
Nederland onder meer in op het bevorderen van resultaatgerichte internationale samenwerking
voor conflictpreventie en vredesopbouw.
Nationaal en internationaal – onder meer binnen de EU – wordt samengewerkt om de stap
van early warning naar early action te versterken. Die samenwerking heeft ertoe geleid dat de Nederlandse of Europese
inzet in bepaalde landen is aangepast of aangescherpt om conflictrisico’s te verminderen.
Op pagina 16 van de brief lezen deze leden over cyberdreigingen en de ongewenstheid
van afhankelijkheid van ICT-producten uit staten met een offensief cyberprogramma.
Kan de Minister aangeven hoe de noodzaak tot bescherming hiertegen wordt gedeeld met
kwetsbare sectoren zoals het Nederlandse bedrijfsleven, het onderwijs en de lagere
overheden? Heeft dit voldoende resultaat of zijn extra maatregelen noodzakelijk?
8. Antwoord van het kabinet
Organisaties en bedrijven die behoren tot de vitale infrastructuur en de rijksoverheid
worden door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) over cybersecurity geïnformeerd
en geadviseerd. Via het NCSC worden andere computercrisisteams en informatieknooppunten
geïnformeerd over dergelijke risico’s en dreigingen. Op hun beurt informeren deze organisaties hun eigen doelgroepen. Zo biedt
het Digital Trust Center (DTC) het niet-vitale bedrijfsleven (doelgroep van 1,8 miljoen
bedrijven) informatie en advies over cybersecurity en stimuleert samenwerking tussen
bedrijven. Hiervoor worden een website, social media en een digitaal platform ingezet.1 Daarnaast worden diverse sectoren bijgestaan in het treffen van maatregelen voor
verhoging van hun digitale weerbaarheid door sectorale computercrisisteams. Voor het
onderwijs en de gemeenten zijn dit respectievelijk SURF-CERT en de Informatiebeveiligingsdienst
(IBD).
In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2018 en 2019 werd reeds gewaarschuwd
voor de afhankelijkheid van ICT-producten en dienstverleners uit staten met een offensief
cyberprogramma tegen Nederland. In algemene zin is het wenselijk om afhankelijkheid
van dergelijke partijen te beperken. In welke mate het risico voor een individueel
bedrijf of organisatie geldt, hangt verder af van het profiel van het bedrijf of organisatie.
Zij zijn primair verantwoordelijk voor hun eigen digitale veiligheid, maar afhankelijk
van de dreiging kunnen zij via computercrisisteams of informatieknooppunten of direct
gewaarschuwd worden voor verhoogde dreiging vanuit statelijke actoren.
Op pagina 19 van de brief lezen de leden van de VVD-fractie over de noodzaak van de
veiligheid van de Nederlandse scheepvaart. Onderkent het kabinet ook het belang daartoe
van de spoedige inwerkingtreding van de al in maart 2019 aangenomen Wet ter Bescherming
Koopvaardij (Kamerstuk 34 558)?
9. Antwoord van het kabinet
Rekening houdend met de maatschappelijke en politieke urgentie van de bescherming
van de Nederlandse koopvaardij, wordt gestreefd naar zo spoedig mogelijke inwerkingtreding
van de wet (inclusief de Wijzigingswet) en de onderliggende lagere regelgeving.
Op pagina 20 van de brief lezen deze leden over de noodzaak van een gezamenlijke Europese
aanpak van screening van ongewenste externe investeringen. In hoeverre is het nieuwe
mechanisme effectief, en welke gevaren ziet het kabinet voor Nederland indien EU-lidstaten
dit mechanisme onvoldoende respecteren? Welke maatregelen zouden overwogen moeten
worden?
10. Antwoord van het kabinet
De EU Verordening geeft een kader voor het toetsen van buitenlandse investeringen
door de lidstaten in het kader van nationale veiligheid en openbare orde en verplicht
lidstaten tot het inrichten van een contactpunt ten behoeve van een samenwerkingsmechanisme
voor informatie-uitwisseling. De Verordening treedt in oktober 2020 in werking. Het
is daarmee nog te vroeg om een appreciatie van de werking van dit mechanisme te geven.
Het Kabinet zal zich inzetten voor een tijdige evaluatie van de verordening die uiterlijk
in 2023 gepland staat.
Op pagina 24 van de brief lezen de leden van de VVD-fractie over het Open Skies-verdrag.
Hoe beoordeelt het kabinet de Russische schendingen en de Amerikaanse aankondiging
het verdrag op te zeggen? Welk effect heeft dit op onze veiligheid en hoe kan dit
effect worden gemitigeerd? Hoe zou de uitvoering van het Open Skies-verdrag eruit
zien als Rusland en Europese landen er zonder de VS mee doorgaan?
11. Antwoord van het kabinet
Het kabinet deelt de Amerikaanse zorgen over de wijze waarop Rusland het Open Skies
verdrag toepast. Het gaat daarbij o.a. om beperkingen die Rusland oplegt aan Open
Skies-vluchten boven de enclave Kaliningrad en het verbod op vluchten langs de Russisch-Georgische
grens. Nederland heeft Rusland daar ook meermaals op aangesproken. Het kabinet betreurt
de Amerikaanse aankondiging het verdrag op te zeggen en heeft hierover met tien andere
landen een verklaring uitgebracht2. De gevolgen van Amerikaanse terugtrekking zijn zowel praktisch als politiek. Dat
er niet meer boven de VS gevlogen mag worden zal vooral voor Rusland een issue zijn.
Als de VS geen observatievluchten meer uitvoert, valt de informatie die die vluchten
opleveren weg. Dat raakt ook de Nederlandse informatiepositie: de beelden zijn immers
beschikbaar voor alle partijen. Over de vraag of en hoe dat gecompenseerd kan (of
moet) worden zal de komende tijd met partners overlegd worden. Onder Open Skies wordt
de Benelux als één partij beschouwd. Sinds 2014 ontvangen de Benelux-landen observatievluchten,
maar voeren die niet zelf uit boven andere landen. De Ministers van Defensie van de
drie Benelux-landen hebben recent besloten ook invulling van die laatste rol na te
streven. In de praktijk betekent dit dat gezocht zal worden naar een partner met een
eigen observatievliegtuig, zodat Benelux-personeel kan meevliegen met observatievluchten.
Politiek zal veel afhangen van de Russische opstelling. In een eerste reactie heeft
Moskou de Amerikaanse stap verworpen en aangegeven dat Rusland het Open Skies verdrag
zal blijven uitvoeren.
Kan het kabinet aangeven welke gevolgen de tussenrapportage heeft op de investeringen
en inzet van ons postennetwerk en van de kennispositie van de Nederlandse diplomatie?
Kan het kabinet ook aangeven of de dreigingen voldoende worden vertaald naar beschermingsmaatregelen
voor onze diplomaten en medewerkers in het buitenland zelf?
12. Antwoord van het kabinet
Zoals in de brief aan uw Kamer over de uitbreiding en versterking van het postennet
(8 oktober 2018, Kamerstuk 32 734, nr. 32) wordt beschreven, stelt de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS)
dat vier trends in de internationale veiligheidssituatie direct effect hebben op de
veiligheid van Nederland en het Koninkrijk: de verschuiving naar een internationale
multipolaire orde, toenemende instabiliteit rond Europa en het Koninkrijk, versnelling
van technologische ontwikkelingen en spanningen in binnen- en buitenland. De € 40
miljoen intensiveringsmiddelen voor het postennet zijn ingezet op de prioriteiten
van het kabinet voor het gehele buitenlands beleid. Het internationale veiligheidsbeleid
is daar onderdeel van. In de lijn met de geconstateerde trends in de GBVS zijn extra
middelen ingezet op cyber, contraterrorisme, non-proliferatie en ontwapening en de
ring van instabiliteit rond Europa. Het vergroten van de diplomatieke slagkracht van
Nederland betekent per definitie ook een verbetering van de informatiepositie.
Een aantal posten in het postennet betreft hoog-risicoposten, te weten Bagdad, Kabul,
Juba, Sana’a en Tripoli. Met uitzondering van Sana’a en Tripoli worden op alle hoog-risicoposten
momenteel projecten uitgevoerd of voorbereid om de veiligheid te vergroten. Op de langere
termijn worden voor deze posten nu geen investeringen voorzien ten behoeve van de
veiligheid bovenop de huidige voorgenomen projecten. Dit is natuurlijk wel afhankelijk
van hoe de veiligheidssituatie zich in de komende jaren ontwikkelt.
Ook de nieuwe posten in de Sahel (Ouagadougou, Niamey, Ndjamena) zijn toegerust om
de huidige veiligheidssituatie het hoofd te bieden en te voldoen indien de situatie
enigszins verslechtert. Naast de hoog-risicoposten en de posten in de Sahel is er
een aantal posten in de veiligheidscategorie vlak onder die van de hoog-risicoposten.
Het is mogelijk dat, indien de veiligheidssituatie verslechtert, hier extra maatregelen
moeten worden genomen. Dat kan variëren van extra maatregelen tot in uitzonderlijke
gevallen verhuizing.
De tussenrapportage van de GBVS geeft geen aanleiding deze eerder vastgestelde inzet
aan te passen, aangezien de tussenrapportage constateert dat de trends en dreigingen
zoals in de GBVS beschreven, op hoofdlijnen nog steeds dezelfde zijn.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie willen de Minister bedanken voor de tussenrapportage over
de implementatie van de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie. De dreigingsanalyse
is helder en laat goed zien dat er enorme uitdagingen op ons pad liggen. Hoe het kabinet
omgaat met deze uitdagingen stemt de leden niet altijd tevreden. Gezien de vele onderwerpen
zullen de leden van de PVV-fractie zich voor dit overleg echter beperken tot enkele
vragen en opmerkingen langs de hoofdlijnen uit de brief. In andere overleggen zal
de komende tijd worden ingegaan op enkele specifieke (landen)thema’s.
De leden van de PVV-fractie willen om te beginnen aangeven dat ze de opvatting delen
dat een geïntegreerde veiligheidsanalyse niet alleen oog moet hebben voor «man-made»
dreigingen, maar ook voor natuurlijke dreigingen. De leden vinden het een goed plan
om bij toekomstige updates van de diverse veiligheidsstrategieën meer oog te houden
voor natuurlijke dreigingen. Dat is een goede ontwikkeling, omdat natuurlijke dreigingen
zoals immense vulkaanuitbarstingen en/of zonnestormen de maatschappij in potentie
veel meer kunnen ontwrichten dan het huidige coronavirus. De leden zien graag uit
naar de toekomstige uitwerking met betrekking tot natuurlijke dreigingen.
In samenhang met onder meer de natuurlijke dreigingen willen de leden aandacht vragen
voor het principe van «nationale strategische voorraden». In welke mate beschikt Nederland
actueel over strategische voorraden voor wat betreft voedsel, energie, medicijnen
en medisch materiaal?
13. Antwoord van het kabinet
Met betrekking tot de strategische voorraden voor voedsel is er geen sprake is van
een centrale, vanuit de overheid aangestuurde/georganiseerde strategische voorraad.
In een voorkomend geval – desnoods na het inroepen van noodwetgeving – zal de overheid
een beroep doen op het bedrijfsleven om (essentiële) voedingsmiddelen te leveren om
daarmee (nood-)voedselpakketten (te laten) samenstellen en te verdelen.
Nederland beschikt over een strategische voorraad olie. De Stichting Centraal Orgaan
Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) is de centrale, onafhankelijke, organisatie
die in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, deze strategische
olievoorraden voor Nederland aanhoudt.
Met betrekking tot de strategische voorraden voor medicijnen en medisch materiaal
beschikt Nederland over just in time voorraden. Daarnaast beschikt Nederland over een voorraad pokkenvaccins en verschillende
voorraden griepvaccins.
Welke Nederlandse instanties zien toe op het hebben en onderhouden van strategische
voorraden voor een Nederland in crisistijd? En hoe doet Nederland dit in vergelijking
met andere Europese landen waarvan bekend is dat zij aanzienlijke strategische voorraden
aanhouden, zoals Finland en Zwitserland?
14. Antwoord van het kabinet
Het risico op een uitbraak van een pandemie is onderkend en opgenomen in de Nationale
Veiligheidsstrategie (NVS). Voor de aanpak ervan wordt op Rijksoverheidsniveau en
internationaal strategisch samengewerkt, zowel ten aanzien van preventie als bij een
effectieve bestrijding ervan. Het nadenken over strategische voorraden maakt hier
onderdeel van uit.
Het RIVM is de Nederlandse instantie die toeziet op medisch voorraden. De Stichting
Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) is de centrale, onafhankelijke,
organisatie die in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, strategische
olievoorraden voor Nederland aanhoudt. COVA draagt zorg voor de aankoop, verkoop en
opslag van ruwe olie en olieproducten volgens de voorwaarden die zijn opgesteld door
het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en de Europese Unie (EU).
Defensie kent strategische voorraden die gerelateerd zijn aan de eigen taakuitvoering.
De omvang van deze voorraden wordt bepaald in overleg met NAVO en/of EU.
In algemene zin en in vergelijking met verschillende andere landen kiest Nederland
nadrukkelijk voor internationale samenwerking in de aanleg van strategische voorraden.
Zowel binnen de NAVO als de EU werkt Nederland mee aan initiatieven gericht op het
opbouwen van strategisch voorraden. De EU heeft recent besloten tot het aanleggen
van strategische medische voorraden middels RescEU. Deze voorraden kunnen aangewend
worden als dat in het belang is van de EU en EU-lidstaten.
Ook in NAVO-verband wordt momenteel gesproken over de oprichting van het Pandemic Response Trust Fund (PRTF), dat er vooral op gericht is om de NAVO en haar lidstaten voor te bereiden
op een mogelijke tweede golf van COVID-19 door medische voorraden voor de bestrijding
van een uitbraak aan te leggen.
Het is voor Nederland belangrijk dat de uitwerking van het PRTF complementair moet
zijn aan de ontwikkelingen binnen de EU, in het bijzonder aan wat nu reeds onder het
Europees civiele beschermingsmechanisme, RescEU, wordt ontwikkeld.
Terecht wordt in de tussenrapportage de nadruk gelegd op wat wordt genoemd «de geopolitieke
verschuiving richting een multipolaire wereld die zich ontvouwt in de huidige context
van een technologische revolutie». Verwezen wordt ook naar de toenemende druk van
diverse (groot-) machten waaronder China. Over China geven de Militaire Inlichtingen-
en Veiligheidsdienst (MIVD) en Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)
aan dat het land veruit de grootste dreiging vormt op het gebied van economische spionage.
Echter, op deze ferme aantijging volgt geen coherent en concreet plan over hoe deze
economische spionage (en dus dreiging) aan te pakken. Kan de Minister daar nog eens
wat dieper op ingaan. De analyse/het risico is de leden van de PVV-fractie inmiddels
wel bekend. Maar wat is de oplossing? En bovenal: hoe wordt China geconfronteerd met
dit hondsbrutale gedrag? Is het kabinet inmiddels bereid om net als in de zaak betreffende
de poging tot hacken van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW)
ook clandestiene operaties van de Volksrepubliek China te tonen aan de Nederlandse
bevolking?
15. Antwoord van het kabinet
De (heimelijke) middelen die worden ingezet in het kader van economische spionage
kunnen het verdienvermogen van Nederlandse bedrijven ondermijnen. De afgelopen jaren
heeft dit kabinet daarom geïnvesteerd in de capaciteit bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het beschermen van hun
bedrijfsvertrouwelijke gegevens. De overheid stelt bedrijven daartoe in staat met
behulp van wetgeving op het gebied van intellectuele eigendomsbescherming en bescherming
van bedrijfsgeheimen. Op 23 oktober 2018 is de Wet bescherming bedrijfsgeheimen in
werking getreden, waaraan ondernemers bescherming kunnen ontlenen als hun bedrijfsgeheim
onrechtmatig is verkregen, gebruikt of openbaar gemaakt, ook als dit door een ex-werknemer
is gebeurd. Daarnaast kan bescherming worden verkregen op basis van het arbeidsrecht
of algemeen contractenrecht als een ex-werknemer bijvoorbeeld zijn geheimhoudingsbeding
heeft geschonden, of op basis van het algemene onrechtmatige daad recht. Er kan bovendien
onder omstandigheden een beroep worden gedaan op bescherming tegen een inbreuk op
een octrooirecht of op een chip recht op basis van de Wet bescherming oorspronkelijke
topografieën van halfgeleiderproducten.
Daarnaast is de overheid verantwoordelijk voor het creëren van «awareness», bewustwording
van risico’s en het bieden van een handelingsperspectief. In de Kamerbrief «Tegengaan
statelijke dreigingen» is gemeld dat het kabinet met betrekking tot digitale financieel-economische
spionage een verkenning heeft uitgevoerd waarin het beeld ten aanzien van de dreiging
is aangescherpt en voorts is bezien welk instrumentarium, complementair aan de maatregelen
uit zoals de Internationale Cyber Strategie en de Nederlandse Cyber Security Agenda,
van toepassing is om deze dreiging te mitigeren. Aanvullend instrumentarium, zoals
bijvoorbeeld vergroting van het bewustzijn van deze dreiging, wordt in de verschillende
beleidsterreinen opgenomen, met inbegrip van de aanpak tegengaan statelijke dreigingen.
Het gaat hier ook om het inzetten van internationale samenwerking en diplomatieke
instrumenten (inclusief attributie) zoals die reeds bestaan in het kader van de EU
Cyber Diplomacy Toolbox en om het benutten van bestaande WTO-procedures waar nodig.
De NAVO blijft voor de leden van de PVV-fractie de hoeksteen van ons defensie- en
veiligheidsbeleid. Over de NAVO schrijft de Minister dat de geopolitieke belangen
binnen het bondgenootschap steeds vaker uiteenlopen. Er worden twee voorbeelden aangehaald
die beide betrekking hebben op Turkije. Ligt het dan niet in de rede om te pleiten
voor een Turkse exit uit het NAVO-bondgenootschap, zoals de leden van de PVV-fractie
al langer betogen? Het is toch juist – en vooral – Turkije dat voor betonrot zorgt
in de hoeksteen van ons defensie- en veiligheidsbeleid? De leden van de PVV-fractie
willen hier opnieuw een reactie van de Minister op. Zeker omdat de Minister in de
brief (en volkomen terecht) specifiek naar Turkije wijst als land dat zich in een
multipolaire wereld steeds meer gaat roeren op het wereldtoneel. Ook het kabinet ziet
dat Turkije steeds meer een eigen koers kiest. Een trend die voorlopig niet gekeerd
wordt. Integendeel. Maar wat is dan nog het lange termijnperspectief van een Turks
NAVO-lidmaatschap? De kloof tussen Turkije en de overige NAVO-landen wordt jaar na
jaar toch groter in plaats van kleiner?
16. Antwoord van het kabinet
Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot met een strategische ligging (waaronder
de toegang tot de Zwarte Zee) op de zuidflank van het NAVO-verdragsgebied. Een deel
van de kracht van het bondgenootschap is dat het als één naar buiten optreedt; daar
past besluitvorming bij consensus bij. De keerzijde daarvan is dat het lastig is tot
besluitvorming te komen als één (of meer) van de bondgenoten een andere positie inneemt.
De NAVO biedt een belangrijk forum voor bondgenoten om met elkaar in gesprek te blijven,
ook met Turkije. De NAVO is bovendien een waardengemeenschap. Dat betekent ook dat
bondgenoten elkaar onderling kunnen aanspreken. Dat doen we als Nederland ook en dat
zullen we blijven doen wanneer we van mening zijn dat een bondgenoot zich gedraagt
op een manier die niet strookt met de waarden van het bondgenootschap. Dat geldt ook
in relatie tot Turkije. Wat Nederland betreft staat het NAVO-bondgenootschap van Turkije
niet ter discussie.
Veel aandacht in de tussenrapportage gaat uit naar het aanpakken en bestrijden van
terroristische dreigingen. Een punt waar de leden van de PVV-fractie het huidige kabinetsbeleid
soms contraproductief en dus schadelijk vinden; de massa-immigratie en islamisering
waar het kabinet nagenoeg niets tegen doet, creëren namelijk een voedingsbodem waarop
terrorisme groeit. Veel van deze problematiek wordt door de leden van de PVV-fractie
besproken in andere commissies. Voor nu willen de leden van de PVV-fractie op dit
onderwerp één punt uit de voortgangsrapportage halen en bespreken: Er staat aangegeven
dat Nederland een netwerk opgebouwd heeft «van diplomatieke veiligheidscoördinatoren
die op lokaal niveau in diverse regio’s de actuele ontwikkelingen en onderliggende
problematiek op gebied van gewelddadig extremisme en terrorisme in kaart bracht».
Kan de Minister een overzicht geven van hun bevindingen? Welk resultaat heeft dit
netwerk opgeleverd?
17. Antwoord van kabinet
De diplomatieke Regionale Veiligheidscoördinatoren dragen bij aan de inzet van het
Kabinet om de internationale terrorismedreiging terug te dringen. Dit doen zij door
het identificeren en signaleren van radicalisering en dreiging van terrorisme bij
de bron, en het versterken van de capaciteit van overheden en maatschappelijk middenveld
om radicalisering te voorkomen en terrorisme tegen te gaan. Er zijn in totaal zes
Regionale Veiligheidscoördinatoren, verantwoordelijk voor de regio’s Mashreq (standplaats
Amman), Maghreb (Tunis), Oostelijk Afrika (Nairobi), Sub-Sahara Afrika (Addis Abeba),
Westelijke Balkan (Sarajevo) en Zuidoost Azië (Bangkok).
De Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie is op dit moment bezig met
een onderzoek naar het contraterrorismebeleid van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Daarin zal ook het in 2015 opgezette netwerk van Regionale Veiligheidscoördinatoren
worden meegenomen, vanaf implementatie tot actuele inrichting.
De leden vernemen graag in hoeverre de diplomatieke veiligheidscoördinatoren oog hebben
gehad voor de islamisering in de regio’s waar zij actief waren en hoe het in grote
lijnen gesteld is met de buitenlandse financiering van islamitische instellingen terplekke.
In veel landen waar het islamitische terrorisme groeit – van West-Afrika tot in Azië
– zien we parallel aan de groei van terroristische organisaties, de islamitische scholen
en instellingen als paddenstoelen uit de grond schieten. In hoeverre hebben de veiligheidscoördinatoren
deze ontwikkeling gemonitord en geanalyseerd?
18. Antwoord van kabinet
Via onze diplomatieke vertegenwoordigingen, inclusief de diplomatieke regionale veiligheidscoördinatoren,
volgt Nederland de ontwikkelingen ten aanzien van gewelddadig extremisme en grondoorzaken
op de voet, in nauwe samenwerking met onze partners in de internationale gemeenschap.
De groei van terroristische organisaties van West-Afrika tot Azië en daaraan verbonden
ontwikkelingen worden ook gemonitord en geanalyseerd. Daarbij kijken de regionale
veiligheidscoördinatoren naar politieke, sociale en economische ontwikkelingen, waaronder
het optreden van lokale veiligheidsautoriteiten, respect voor mensenrechten en de
rechtsstatelijkheid en de positie van het maatschappelijk middenveld en geloofsvrijheid.
Religieuze identiteiten kunnen misbruikt worden. Religieuze scholen en instellingen,
waaronder islamitische, kennen in veel van deze regio’s een lange traditie die juist
een stabiliserend effect heeft. Ook uit een door Nederland gefinancierd onderzoek
van het United Nations Development Programme (UNDP) getiteld «Journey to Extremism
in Africa» naar de drijfveren van terroristen in Afrika blijkt bijvoorbeeld dat religieus
onderwijs juist de kans vermindert dat men zich aansluit bij terroristische groeperingen
(http://journey-to-extremism.undp.org/).
In Nederland komt er steeds meer aandacht voor de buitenlandse financiering van moskeeën
vanuit de Golfstaten, maar hoe zit dat elders waar radicalisering en islamitische
terrorisme een nog veel groter probleem vormt? In hoeverre kunnen de veiligheidscoördinatoren
daar een beeld van schetsen voor bijvoorbeeld de kwetsbare Sahel-regio? Heeft Nederland
en de internationale gemeenschap wel voldoende oog voor deze grondoorzaak van terrorisme?
Het lijkt er volgens de leden van de PVV-fractie vooralsnog niet op. Graag ontvangen
zij een reactie.
19. Antwoord van kabinet
Nederland heeft zeker oog voor activiteiten vanuit Golfstaten die ten koste kunnen
gaan van in de Sahel traditioneel gematigde vormen van islam, en democratische waarden
en samenhang tussen burgers kunnen ondergraven. Factoren die radicalisering en gewelddadig
extremisme in de Sahel in de hand werken zijn een afwezige overheid, misdragingen
van veiligheidstroepen en het gebrek aan economisch perspectief voor de jeugd. In
het kader van voorkomen en versterken, zet Nederland in de Sahel dan ook in op programma’s
gericht op het wegnemen van de voedingsbodem voor gewelddadig extremisme en op capaciteitsversterking
van Sahel-landen om hun eigen veiligheid op legitieme wijze en met in acht name van
het respect voor mensenrechten te kunnen waarborgen. Voor een uitgebreid overzicht
over de Nederlandse en bredere Europese inzet in de Sahel, verwijs ik graag naar de
Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstukken 29 521 en 34 952, nr. 403).
De NAVO heeft «de ruimte» niet zo lang geleden aangewezen als vijfde domein. Militaire
toepassingen in de ruimtevaart worden steeds belangrijker en steeds meer landen ontwikkelen
ruimte- en raketprogramma’s met een militaire component. Zoals beschreven komt daar
een dreiging uit voort die in de toekomst alleen maar zal toenemen in omvang en ernst.
Echter, er liggen ook kansen en mogelijkheden! De leden van de PVV-fractie willen
op dat laatste ingaan. Wat kan de krijgsmacht in samenwerking met onze kennisinstellingen
betekenen voor de bescherming van de eigen en bondgenootschappelijke belangen op dit punt? Wat doen we nu al
ten aanzien van de ruimte in combinatie met militaire toepassingen en veiligheid?
En wat zit er nog in de pijplijn bij onder meer defensie? En biedt de aanwezigheid
van het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) op Nederlandse bodem
nog mogelijkheden voor Nederland op het vlak waar ruimtevaart en militaire toepassingen
elkaar kruisen?
20. Antwoord van kabinet
De ruimte is een essentieel onderdeel van onze nationale veiligheid geworden. Het
kabinet is zich bewust van kansen en mogelijkheden die er nog liggen op dit terrein.
Deze zullen worden meegewogen in de bij vraag 5 genoemde recente intensivering ten
aanzien van de veiligheidsaspecten van de ruimte. Uw Kamer zal hierover separaat worden
geïnformeerd.
De leden van de PVV-fractie zien met genoegen dat er veel aandacht is voor de cyberdreiging
en dat Nederland deze ernstige dreiging serieus neemt. Althans zo lijkt het. Maar
de realiteit is weerbarstiger. De Algemene Rekenkamer constateerde onlangs opnieuw
dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken de eigen informatiebeveiliging niet op orde
heeft. Hoe is dit mogelijk gezien de dreigingsanalyse? Wordt deze op het eigen ministerie
wel serieus genomen? De problemen met betrekking tot de informatiebeveiliging worden
al enkele jaren door de Algemene Rekenkamer gesignaleerd. De leden van de PVV-fractie
willen dat dit nu nog dit jaar wordt opgelost. Wat wil de Minister hieraan doen en
welk tijdsbestek heeft hij voor ogen?
21. Antwoord van kabinet
Het ministerie hecht groot belang aan een goede informatiebeveiliging. De wereld van
cyber security is in het afgelopen decennium sterk veranderd en de dreigingen zijn toegenomen. Dit heeft ook geleid tot een
forse uitbreiding van de personele capaciteit op dit gebied. Daarbij heeft het ministerie
zich de afgelopen jaren vooral gericht op de feitelijke technische weerbaarheid, bewustwording
van medewerkers en nog onvoldoende op het risicomanagement en accreditaties.
De bevindingen van de Algemene Rekenkamer op dit aspect zijn opgenomen in een project
dat is opgestart om alle bevindingen structureel op te lossen. Doelstelling van dit
project is om conform de planning het grootste gedeelte in 2020 te realiseren. Gezien
de benodigde doorlooptijd van een aantal activiteiten is een uitloop in 2021 noodzakelijk.
De activiteiten die in 2021 doorlopen betreffen de implementatie van een centraal
systeem voor beheersing van het risicomanagementproces alsmede de afronding van alle
accreditaties.
Om de voortgang te borgen is de sturing versterkt en wordt er extra capaciteit ingezet.
Zo wordt er door het project maandelijks aan het senior management gerapporteerd en
word ik zelf ieder kwartaal geïnformeerd over de vorderingen.
In de brief staat de passage «Daarnaast is politieke spionage met digitale middelen
om de Nederlandse politieke besluitvorming te achterhalen van belang». Over deze passage
hebben de leden nog wel enkele vragen. Wat wordt er exact mee bedoeld? Kan de Minister
concrete voorbeelden geven van politieke spionage in Nederland «om Nederlandse politieke
besluitvorming te achterhalen»? Hoe ernstig is dit probleem en zijn dergelijke spionageactiviteiten
in het verleden «succesvol» uitgevoerd? Bij de leden van de PVV-fractie leven ernstige
zorgen naar aanleiding van deze passage.
22. Antwoord van kabinet
Het kabinet deelt de zorgen van de leden ten aanzien van politieke spionage. De observatie
in de genoemde passage sluit aan bij hetgeen ook wordt gedeeld in de openbare publicaties
van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Relevante publicaties zijn het AIVD Jaarverslag (2019) en «Offensief cyberprogramma,
een ideaal businessmodel voor staten» (2019). Het jaarverslag maakt bijvoorbeeld melding
van de pogingen van statelijke actoren om binnen te komen bij ministeries, inlichtingen-
en veiligheidsdiensten, politieke partijen en cultureel-maatschappelijke organisaties.
Ook stelt het dat ondanks investeringen in de digitale weerbaarheid van publieke instellingen,
statelijke actoren, zoals Russische, Iraanse en Chinese, zeer succesvol blijven in
het compromitteren van (overheids)systemen binnen en buiten Nederland.
De diensten kunnen in de openbaarheid geen uitspraken doen over operationele activiteiten.
Tot slot willen de leden van de PVV-fractie het hebben over het kabinetsstandpunt
betreffende het Europees Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB).
Waar de dreigingsanalyse van het kabinet in grote lijnen klopt, is de oplossing van
het kabinet en de EU (namelijk meer EU-samenwerking) nogal kort door de bocht. Nederland
en de Europese Commissie zien graag een grotere geopolitieke rol weggelegd voor de
EU. Maar in hoeverre is dit streven realistisch gezien de meningsverschillen tussen
de EU-lidstaten onderling? Verschillen die ook tijdens de coronacrisis weer in alle
hevigheid aan het licht komen. Het kabinet wil nu een soort nep-daadkracht creëren
bij de EU door besluitvorming met twee derde meerderheid te bepleiten voor bepaalde
onderdelen van het GBVB. De leden van de PVV-fractie zijn hier fel op tegen en willen
dat het kabinet het pleidooi staakt. Het is een paardenmiddel. Aanpassing van het
unanimiteitsbeginsel knaagt aan het soevereiniteitsbeginsel waardoor de afstand tussen
de bevolking (van de lidstaten) en beleidsbepalers wordt vergroot. Ziet de Minister
hierin net als de leden van de PVV-fractie ook niet juist een risico/dreiging voor
de interne veiligheid? Daarnaast: zorgt de besluitvorming met twee derde meerderheid
wel voor een andere grondhouding/meer daadkracht (bijv. fermere EU-sancties) tegenover
kwaadwillende landen als Turkije en Iran? De leden van de PVV-fractie hebben daar
ernstige twijfels over. De huidige diplomatieke middelen worden nog niet eens voldoende/volledig
benut. Dat is niet alleen te wijten aan tekortkomingen van het huidige besluitvormingsproces.
Graag ontvangen zij een reactie.
23. Antwoord van kabinet
Het kabinet streeft naar een optimaal functionerende en slagvaardige EU, zeker ook
ten aanzien van het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid (GBVB). Mede
vanwege de veranderende geopolitieke en veiligheidscontext, is het meer dan ooit noodzakelijk
om als EU eensgezind op het wereldtoneel op te treden om Europese belangen alsmede
normen en waarden, zoals rechtsstatelijkheid, democratie en vrijheid, te beschermen.
De huidige crisis legt nogmaals de noodzaak hiervan bloot. Snelle en effectieve besluitvorming,
bijvoorbeeld met betrekking tot het instellen van sancties, is daarvoor essentieel.
Het gebruik maken van constructieve onthouding en invoering van besluitvorming per
gekwalificeerde meerderheid (QMV) op specifieke deelterreinen van het GBVB kunnen
middelen zijn voor een sterkere en eendrachtigere EU in de wereld. Het kabinet is
voorstander van een discussie hierover langs de lijnen van het BNC-fiche over Commissiemededeling
terzake (Kamerstuk 22 112, nr. 2714).
Het invoeren van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming is wat het kabinet betreft
geen doel op zich. Het is een middel om de discussie over de toenemende verlamming
in het besluitvormingsproces te voeren en lidstaten te wijzen op hun verplichtingen
en verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Verdragen, waaronder het actief en
onvoorwaardelijk ondersteunen van het GBVB in de geest van loyaliteit en wederzijdse
solidariteit (zie artikel 24.3 VEU). Veel lidstaten staan, net als Nederland, open
voor deze discussie.
De kans dat dit evenwel leidt tot een aanpassing van de procedures, acht het kabinet
– gelet op de unanimiteitsbesluitvorming daarover – klein. Het GBVB is van oudsher
een terrein waar veel lidstaten hechten aan ruimte voor nationale beleidsbepaling.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Tussenrapportage
Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie. Deze leden hebben nog enkele vragen
aan de Minister.
De D66-leden maken zich zorgen over het effect van de COVID-19-pandemie op onze veiligheid
en de veiligheid van onze militairen. Alhoewel deze tussenrapportage niet specifiek
in gaat op de consequenties van de pandemie op ons veiligheidsbeleid, zal het gevolgen
hebben voor dit beleid in de komende jaren. Welke directe gevolgen heeft de COVID-19-pandemie
voor de veiligheid en voortgang van huidige en toekomstige militaire missies? Zijn
er directe gevolgen voor de bescherming van het bondgenootschappelijk grondgebied,
en zo ja, welke? Zijn er missies die nu anders ingericht worden, en zo ja, hoe? Welke
maatregelen zijn of worden reeds genomen om de veiligheid van de militairen en de
voortgang van de missies te waarborgen? Welke lessons learned heeft deze pandemie reeds opgeleverd? En noopt deze pandemie tot structurele veranderingen
voor militaire missies en zo ja, welke structurele veranderingen voorziet de Minister?
24. Antwoord van kabinet
U bent schriftelijk geïnformeerd over de directe gevolgen van COVID-19 op uitzendingen
en inzet in het buitenland op 13 maart 2020 (Kamerstukken 29 521 en 25 295, nr. 402) en 24 maart 2020 (Kamerstukken 29 521 en 25 295, nr. 404). Op 15 mei jl. bent u daarnaast geïnformeerd over de gevolgen COVID-19-uitbraak
voor Defensie (Kamerstukken 35 300 X en 25295, nr. 64) op zowel de korte termijn als de langere termijn. In deze brief is aangegeven dat
Defensie op dit moment de effecten van de COVID-19-uitbraak voor Defensie op de langere
termijn (>6 maanden) in kaart brengt. De gevolgen zijn op dit moment nog niet op alle
vlakken geheel goed in te schatten. U wordt in de reguliere personeels-, materieel-
en financiële rapportages nader geïnformeerd.
Zowel binnen de EU als binnen de NAVO is het gesprek gestart over de gevolgen op de
lange termijn, w.o. die voor militaire missies/operaties in het algemeen. Voor de
NAVO geldt in elk geval dat de hoofdtaken (collectieve verdediging, coöperatieve veiligheid
en crisismanagement) onverminderd van belang zijn. Op de impact van het COVID-19-virus
zal in EU-verband ook worden gereflecteerd in de discussie omtrent de ontwikkeling
van een Strategisch Kompas. Het Strategisch Kompas dient de drie abstracte prioriteiten
van de EU Global Strategy (reageren op externe conflicten en crises, capaciteitsopbouw
van partners en het beschermen van de EU en haar burgers) te vertalen naar concrete,
gedeelde ambities en prioriteiten.
De inrichting van de missies zelf is niet gewijzigd als gevolg van de COVID-19-uitbraak.
Wel zijn binnen een aantal missies niet-noodzakelijke activiteiten tijdelijk opgeschort.
Het garanderen dat de missies worden voortgezet, met alle maatregelen die door de
betreffende coalities, organisaties en gastlanden zijn afgekondigd, maken de voortzetting
uitdagend, maar hebben niet geresulteerd in het beëindigen van de inzet. In de missies
houdt Nederland vooralsnog de geplande rotatiemomenten aan. Tot nu toe zijn geen andere
effecten op de langere termijn zichtbaar dan die door de betreffende coalities en
organisaties in gezamenlijkheid zijn bepaald.
De leden van de D66-fractie delen de opvatting van het kabinet dat Europa meer verantwoordelijkheid
moet nemen voor de eigen veiligheid. Een slagvaardige Europese Unie is een Unie die
in staat is het eigen grondgebied te verdedigen en eigenstandig op te treden. Deze
leden onderstrepen het belang dat de Europese Unie meer strategisch en eensgezind
op het wereldtoneel kan opereren. Juist nu de geopolitiek verhoudingen wereldwijd
in een stroomversnelling zijn geraakt en de traditionele beschermheer zich vaker terugtrekt,
is het van het allergrootste belang dat de EU de eigen veiligheidsbroek op kan houden.
Is het kabinet het met de leden van de D66-fractie eens dat er een noodzaak is om
de EU ook de middelen te geven om deze ambities op veiligheid en militair gebied waar
te maken? Zal het kabinet zich tijdens de onderhandelingen voor het nieuwe Meerjarig
Financieel Kader (MFK) ervoor inzetten dat deze ambities zich ook vertalen naar een
ambitieuze financiële inzet op dit vlak? Deelt het kabinet de opvatting dat een ambitieus
en hoger defensiebudget binnen dit MFK noodzakelijk is om de militaire infrastructuur
en samenwerking binnen de EU naar een hoger niveau te brengen? Hoe gaat het kabinet
zich ervoor in zetten om er voor zorg te dragen dat dit in het nieuwe MFK goed geborgd
is? Wat zijn de uitkomsten van het door de Minister ingestelde onderzoek naar de inzet
van de EU-Battlegroup waar Nederland deel van uit zal maken in de tweede helft van
dit jaar? Wanneer verwacht de Minister de Kamer toezeggingen te kunnen doen over de
inzet van Nederland binnen de EU-Battlegroup?
25. Antwoord van kabinet
Een grotere rol voor de EU op het wereldtoneel vereist ook de capaciteit om op het
terrein van veiligheid en defensie te kunnen handelen wanneer dat nodig is. Er bestaat
een kloof tussen de ambities van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid
(GVDB) van de EU enerzijds en de daarvoor beschikbare middelen, structuren en capaciteiten
anderzijds. Europese ambities leunen op nationale ambities; de EU is afhankelijk van
de capaciteiten waarover lidstaten beschikken. Nederland kan op dit moment onvoldoende
zijn fair share bijdragen aan de capaciteitendoelstellingen van de EU (en evenmin aan die van de NAVO).
De EU heeft de laatste jaren evenwel belangrijke stappen gezet om de samenwerking
tussen de lidstaten op het terrein van het GVDB verder te intensiveren. Zo kwamen
de laatste jaren onder meer de Coordinated Annual Review on Defence (CARD), de Permanent Structured Cooperation (PESCO), het European Defence Fund (EDF), de Military Planning and Conduct Capability (MPPC) en het Civilian Compact tot stand.
Het is van belang dat de lidstaten in de komende jaren de implementatie en opvolging
van deze initiatieven ter harte nemen, de coherentie ervan verbeteren, en gezamenlijk
meer gedeelde, concrete prioriteiten op het terrein van het GVDB gaan definiëren.
De ontwikkeling van een zogenaamd Strategisch Kompas wordt daarom door het kabinet
als een prioriteit gezien. Ook het verbeteren van de inzetbaarheid van de EU Battlegroups
past binnen de doorontwikkeling van het GVDB en het versterken van de operationele
en snelle responscapaciteit van de EU. De politieke wil van de lidstaten om de EU
Battlegroups in te zetten is daarbij cruciaal. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord
op de vragen van de leden Sjoerdsma en Belhaj (beiden D66) aan de Ministers van Buitenlandse
Zaken en van Defensie over de EU Battlegroup (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr.
2126
).
Het kabinet zet in op een modern en financieel houdbaar MFK. Inhoudelijke modernisering
betekent voor het kabinet onder meer dat er binnen bestaand beleid en binnen de inzet
op een lager uitgavenplafond, meer focus komt op onderzoek, innovatie, klimaat, migratie
en veiligheid.
De leden van de D66-fractie maken zich ernstig zorgen over de ontwikkelingen op het
gebied van nucleaire ontwapening, wapenbeheersing en het eroderen van mondiale afspraken
op dit gebied. De meest zorgwekkende ontwikkelingen op dit vlak zijn het einde van
het Intermediate-Range Nuclear Forces (INF)-verdrag, het recente opzeggen van het
Open Skies-verdrag, en het aanstaande mogelijke einde van de New START (Strategic
Arms Reduction) afspraken. Hoe duidt het kabinet de opzegging door de Amerikaanse
regering van het Open Skies-verdrag? Is het kabinet het met de leden van de D66-fractie
eens dat het einde van dit verdrag een verslechterde veiligheidssituatie in de wereld
oplevert? Ondanks het niet doorgaan van de NPV (Non-Proliferatie Verdrag)-conferentie
dit jaar, moet het kabinet zich onverminderd in blijven zetten voor een kernwapenvrije
wereld. Welke stappen neemt het kabinet op dit moment, om te voorkomen dat nog meer
verdragen opgezegd of niet verlengd worden? Hoe bereidt het kabinet zich voor op het
mogelijke geval dat ook het New START-verdrag niet verlengd zal worden? Welke initiatieven
ontplooit het kabinet om samen met bondgenoten de nucleaire machten op te roepen verantwoordelijke
afspraken te maken, in het belang van de mondiale veiligheid?
26. Antwoord van kabinet
Het kabinet betreurt de Amerikaanse aankondiging het Open Skies verdrag op te zeggen
en heeft hierover met tien andere landen een verklaring uitgebracht3
, waarin deze landen tevens aangeven het verdrag te zullen blijven uitvoeren. De Amerikaanse
aankondiging betekent dus niet automatisch het einde van het verdrag. Het verdrag
biedt de mogelijkheid tot terugtrekking door een partijstaat (artikel XV), waarbij
een opzegtermijn van minimaal zes (6) maanden geldt. Ook Rusland heeft in een eerste reactie aangegeven het
verdrag te zullen blijven uitvoeren.
Het kabinet deelt de Amerikaanse zorgen over de wijze waarop Rusland het Open Skies
verdrag toepast. Het gaat daarbij o.a. om beperkingen die Rusland oplegt aan Open
Skies-vluchten boven de enclave Kaliningrad en het verbod op vluchten langs de Russisch-Georgische
grens. Nederland heeft Rusland daar ook meermaals op aangesproken. Zie ook het antwoord
op vraag 11.
Nederland zet zich sterk in voor het behoud van het effectieve wapenbeheersingsverdrag
New START. Het kabinet pleit hiervoor in alle relevante gesprekken, zoals tijdens
de NAVO Leaders» Meeting in Londen in december 2019 en meest recentelijk tijdens de
RBZ met de Amerikaanse Secretary of State Mike Pompeo op 15 juni en tijdens de NAVO-bijeenkomst
van defensieministers op 17 en 18 juni. New START verstrijkt uiterlijk in 2026, dus
is het bovendien zaak om nu de volgende generatie van strategische nucleaire wapenbeheersing
voor te bereiden. Nederland pleit voor een ambitieuzer akkoord dat alle nucleaire
systemen omvat (inclusief de sub-strategische kernwapens die met name de Europese
veiligheid raken) en dat ook China betrekt. Ook in de context van het uit twaalf landen
(inclusief bondgenoten Duitsland en Polen) bestaande Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI) en de structurele dialoog tussen het NPDI en de P5, zet Nederland zich ervoor
in om de kernmachten op te roepen tot verdere stappen. Daarnaast neemt Nederland deel
aan het stepping stones initiatief. In februari is met deze groep van 16 landen een verklaring aangenomen
waarin concrete stappen worden gevraagd van de kernmachten. Op 9 juni heb ik in een
videogesprek tegenover collega’s persoonlijk benadrukt dat we als groep de P5 op hun
verantwoordelijkheden moeten blijven aanspreken.
De leden van de D66-fractie maken met bezorgdheid kennis van de achterblijvende vooruitgang
op het gebied van de naleving van een internationaal normatief kader voor cyberactiviteiten.
Deze leden juichen de Nederlandse voortrekkersrol in de totstandkoming van internationale
normatieve kaders toe. Naar analogie van de prominente rol die Nederland heeft gespeeld, en nog steeds speelt, in de totstandkoming en bevordering van
het internationale recht, is dit iets waar een klein land als Nederland groot in kan
zijn. Ondanks de geconstateerde moeizame ontwikkelingen van mondiale afspraken op
dit gebied, zijn de leden van de D66-fractie van mening dat het kabinet zich hier
onverminderd voor in moet blijven zetten. Zal het kabinet dit blijven doen, en zo
ja hoe? Waar liggen mogelijkheden om wél tot overeenstemming te komen?
27. Antwoord van kabinet
Zoals uiteengezet in mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2019 (Kamerstukken 33 694 en 26 643, nr. 47), zet het kabinet zich internationaal in voor versterking van de internationale rechtsorde in het digitale domein. Het bestaande internationaal recht is daarbij het uitgangspunt.
Door in te zetten op verheldering van de toepassing van het bestaand internationaal
recht op cyberoperaties, draagt Nederland bij aan een grotere mate van voorspelbaarheid,
stabiliteit en conflictpreventie in cyberspace. Daarmee levert Nederland een bijdrage
aan bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.
Nederland heeft een expert afgevaardigd naar de UN Group of Governmental Experts on Developments in the Field of Information and Telecommunications
in the Context of International Security (GGE). De werkgroep bestaat uit 25 experts en is gemandateerd aanbevelingen aan de
SGVN te formuleren t.a.v. internationaal recht, normen, vertrouwenwekkende maatregelen
en capaciteitsopbouw. De huidige editie van de GGE is op voordracht van de VS en o.a.
EU tot stand gekomen.
Daarnaast neemt Nederland deel aan de UN Open-Ended Working Group (OEWG) inzake cyber en internationale vrede en veiligheid die open staat voor alle
lidstaten van de VN. Deze OEWG is op voordracht van de Russische Federatie en China
tot stand gekomen en heeft een vergelijkbaar mandaat als dat van de GGE, met dien
verstande dat er ook over een gedragscode zal worden gesproken die door RF en China
is opgesteld. Op korte termijn is het consolideren en uitwerken van de reeds behaalde
resultaten (in het bijzonder de afspraken uit de eerdere consensusrapporten) het hoogst
haalbare.
De leden van de D66-fractie merken op dat human security en het burgerperspectief
op veiligheid weinig naar voren komen in deze rapportage. Zij vinden dit jammer en
een gemist perspectief, juist vanwege de belangrijke rol die het maatschappelijk middenveld
speelt in de bewaring en bevordering van stabiliteit en vrede. Het zijn juist burgers,
maatschappelijk organisaties, journalisten, NGO’s, kiezers die zo’n bepalende rol
hebben in politieke en maatschappelijke transformaties, en die tegenwicht kunnen bieden
bij negatieve tendensen. De negatieve tendens wereldwijd voor de ruimte die het maatschappelijk
middenveld krijgt om een rol te spelen, haar stem te laten horen, kritiek op de overheid
te hebben, leidt in veel gevallen juist tot een verslechterede veiligheidssituatie
en uiteindelijk menselijk lijden. Erkent het kabinet het belang van human security in het veiligheidsbeleid? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat dit centraal komt
te staan in de uitvoering van het veiligheidsbeleid? Is het kabinet het met de leden
van de D66-fractie eens dat juist human security en aandacht voor het maatschappelijk middenveld in alle interventies centraal moet staan, om uiteindelijk een echte bijdrage
te kunnen leveren aan vrede en veiligheid in de wereld? Zo ja, hoe gaat het kabinet
hier uitvoering aan geven? Ook kan de juiste aandacht en steun voor het maatschappelijk
middenveld helpen bij het voorkomen van destabilisering en geweld en dus bij effectief
preventiebeleid. Erkent het kabinet dit? De leden van de D66-fractie zouden hier graag
een reactie op ontvangen.
28. Antwoord van kabinet
Het kabinet zet zich onveranderd in voor het waarborgen van human security. Het kabinet is ervan overtuigd dat duurzame vrede en veiligheid zijn gebaat bij
een mensgericht en inclusief beleid. Bescherming van burgers – vrouwen en kinderen
in het bijzonder – in lijn met de nationale agenda van VNVR-resolutie 1325 over vrouwen,
vrede en veiligheid, maakt dan ook onlosmakelijk onderdeel uit van het Nederlands
geïntegreerd buitenland- en veiligheidsbeleid. Hierin staan de belangen van burgers
(protection of civilians), duurzame en inclusieve vredesopbouw en het beschermen van mensenrechten centraal.
Uiteraard is hierbij aandacht voor de brede SDG-agenda en de rol van vrouwen en gender
in conflictgebieden.
Human security is een belangrijke drijfveer voor de actieve inzet van het kabinet ter bestrijding
van grondoorzaken van onveiligheid (zie in dit verband bijvoorbeeld ook het antwoord
op vraag 17), het voorkomen van conflicten (Early Warning en Early Action beleid) en voor de inzet ter bevordering van de internationale rechtsorde door internationale
samenwerking rondom onderwerpen als contraterrorisme en accountability, VN-vredesmissies, VN-resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid, SDG 16 (vrede en inclusieve
samenlevingen, in het bijzonder toegang tot recht voor iedereen), VN-resolutie 2447
over police, justice and corrections, en het verband tussen bijvoorbeeld water & veiligheid, en honger & conflict. Het
Stabiliteitsfonds financiert activiteiten op het snijvlak van vrede, veiligheid en
ontwikkeling in landen en regio’s die dreigen af te glijden naar een gewelddadig conflict
of waar zich reeds een conflict voltrokken heeft, waaronder activiteiten specifiek
gericht op het bevorderen van veiligheid voor burgers. Het betreft programma’s van
zowel multilaterale instellingen (VN) als van lokale en internationale non-gouvernementele
organisaties. Voorbeelden hiervan zijn het Mine Action en Clustermunitieprogramma (MACM) gericht op humanitair ontmijnen, het financieren van trainingen voor vrouwelijke
officieren binnen de VN-vredesmacht en activiteiten gericht op het hervormen van de
veiligheidssector in bijvoorbeeld Mali.
Human security is ook een onderdeel van missies en operaties waaraan Nederland in het kader van hoofdtaak
2 een militaire of civiele bijdrage levert. Zo worden lokale veiligheidsactoren getraind
op gebied van mensenrechten, corruptiebestrijding, tegengaan van mensenrechtenschendingen
en het belang van gender, en wordt gewerkt met concepten zoals community policing . Deze activiteiten sluiten nauw aan op de programma’s die vanuit Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking worden gefinancierd onder het speerpunt Veiligheid en
Rechtsorde (V&R). Het V&R beleid beoogt onder andere de veiligheid voor mensen (human security ) te vergroten, door geweld tegen- en het angstgevoel van mensen te verminderen. Het
Kabinet zet zich daarnaast in voor de verbeterde implementatie van Protection of Civilians (PoC) mandaten van VN-vredesmissies, door actieve diplomatieke inzet op PoC en de
financiering van een reeks aan projecten op het gebied van de bescherming van de burgerbevolking.
Hierbij wordt een human security benadering gehandhaafd.
Hoewel het kabinet het waarborgen van human security van groot belang vindt, blijft,
gezien het assertiever optreden van verschillende actoren zoals beschreven in de tussenrapportage,
ook aandacht voor state security nodig.
De leden van de D66-fractie hebben vragen over het resultaatgebied terroristische
dreigingen. Zij lezen dat het kabinet op verschillende manieren werk maakt van lokale
berechting van ISIS-strijders. Allereerst de instelling van een internationaal tribunaal
door de VN, dat op te veel weerstand van andere landen stuitte en daardoor geen begaanbare
weg bleek. Voorts startte Nederland met andere Europese partners gesprekken met Irak
over lokale berechting, maar hierbij staat het gegeven dat een eerlijke rechtsgang
niet gegarandeerd is en dat berechting kan leiden tot de doodstraf. Deze leden begrijpen
dat het kabinet dit al enige tijd geleden constateerde. Welke vorderingen zijn sindsdien
in de onderhandelingen met Irak gemaakt? Ziet het kabinet berechting in Irak op voorwaarden
van een eerlijke rechtsgang en geen doodstraf nog als een haalbaar doel? Zo ja, op
welke termijn? Zo nee, welke andere uitwegen ziet het kabinet nog om te zorgen dat
ook Nederlandse IS-strijders de straf voor de misdaden die zij hebben begaan niet
ontlopen?
29. Antwoord van kabinet
Het Kabinet laat er geen misverstand over bestaan dat uitreizigers die verdacht worden
van terroristische misdrijven moeten worden berecht. Zolang de personen in kwestie
niet in Nederland zijn, is berechting in de regio een optie die het kabinet nadrukkelijk
open wil houden en waarover voortdurend contact is met internationale partners, juist
om straffeloosheid te voorkomen. Mede in dat licht is Nederland samen met enkele Europese
partners een dialoog met de Iraakse autoriteiten gestart over de mogelijkheden voor
berechting van Foreign Terrorist Fighters (FTFs) die op dit moment in detentie zitten in Noordoost Syrië. Het zekerstellen van
een eerlijke rechtsgang en geen doodstraf zijn daarbij kernwaarden. Dit is een complex
en langdurig proces, waarbij zorgvuldigheid over de uitvoeringsmodaliteiten en gemeenschappelijk
optreden met onze Europese partners van essentieel belang blijven. De gebeurtenissen
in Irak, waaronder het aftreden van de Iraakse regering en de wereldwijde verspreiding van het coronavirus hebben de gesprekken over dit berechtingsspoor ernstig vertraagd.
De gesprekken met Bagdad zullen worden hervat zodra de situatie dat toelaat.
Wordt er nog adequate beveiliging geboden zodat ontsnapping van gevangenen voorkomen
wordt? Heeft Nederland nog in beeld welke Nederlandse IS-strijders zich in de kampen
bevinden? Is er een risico dat door de uitbraak van COVID-19 en de effecten daarvan
op de veiligheid, IS-strijders kunnen vluchten en onder de radar terugkeren naar Nederland?
Bijvoorbeeld wanneer de grenzen in de EU weer opengaan? Hoe houdt Nederland hier zicht
op?
30. Antwoord van kabinet
De Syrian Democratic Forces beheren en bewaken de opvangkampen en detentiefaciliteiten in Noordoost-Syrië. Om
te voorkomen dat Nederlandse uitreizigers eventueel onopgemerkt terug kunnen keren
heeft Nederland, in samenwerking met andere Europese landen en andere internationale
partners, maatregelen genomen. Zo zijn alle uitreizigers opgenomen in het Schengen-informatiesysteem
en tegen hen is een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. De paspoorten van uitreizigers
zijn bovendien gesignaleerd en ongeldig verklaard. Hierdoor is het niet mogelijk om
eigenstandig op een legale manier naar het Schengengebied terug te keren. Ook kunnen
uitreizigers onderwerp zijn van inlichtingenonderzoek. Deze onderzoeken kunnen informatie
opleveren over de terugkeer van een persoon. Wanneer Nederlandse uitreizigers zich
melden op een diplomatieke post in de regio, kan consulaire bijstand verleend worden
in afstemming met partners in de veiligheidsketen, met als inzet de gecontroleerde
terugkeer naar Nederland ter fine van strafvervolging. Daartoe worden zij onder begeleiding
van de Koninklijke Marechaussee teruggebracht naar Nederland.
De leden van de D66-fractie maken zich nog altijd zorgen om de situatie van Nederlandse
kinderen in Syrische vluchtelingenkampen, waarvan het merendeel jonger dan 4 jaar
is. Ook de AIVD waarschuwde in het jaarverslag voor mogelijke radicalisering van deze
kinderen wanneer zij daar langer zouden verblijven: «Kinderen die in de kampen opgroeien,
komen daar nog steeds in aanraking met het radicale gedachtegoed van ISIS en kunnen
eventueel geronseld worden», zo stelde de dienst. Hoe duidt het kabinet deze waarschuwing?
Heeft het kabinet zicht op Nederlandse kinderen die mogelijk geronseld worden door
IS? De leden van de D66-fractie lazen in het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme
Nederland dat nog circa 205 kinderen met een Nederlandse link in Syrië en omliggende
gebieden, waarvan 90 in kampen. Heeft het kabinet enig idee waar de rest van de kinderen
met een Nederlandse link zich bevindt? En welk risico zij mogelijk lopen met het oog
op radicalisering? Op welke wijze wordt voorkomen dat deze kinderen op latere leeftijd,
als zij inderdaad geradicaliseerd zijn, weer in Nederland opduiken en een gevaar voor
de veiligheid hier vormen?
31. Antwoord van kabinet
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 90 kinderen met een Nederlandse link in
de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven. De overige kinderen met een Nederlandse
link verblijven bij jihadistische groeperingen in Noordwest-Syrië (circa 55); elders
in Syrië (circa 30) en in Turkije (circa 30) 4. Het risico op radicalisering binnen en buiten opvangkampen in Syrië is reëel. Ook
bestaat er nog steeds de mogelijkheid dat kinderen geronseld worden door ISIS. Nederlandse
kinderen kunnen daar ook vatbaar voor zijn. Echter, het kabinet heeft geen zeggenschap
over opvang- en detentielocaties in Noordoost-Syrië en kan geen invloed uitoefenen
op de situatie daar.
Kinderen die zijn teruggekeerd krijgen de zorg die zij nodig hebben. Het is waarschijnlijk
dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Zij hebben adequate zorg en begeleiding
nodig om de gedane ervaringen te verwerken en vormen tegelijkertijd mogelijk een veiligheidsrisico.
Bij terugkeer wordt dan ook per minderjarige bekeken welke zorg, veiligheidsmaatregelen
en andere interventies passend zijn. Dit is, net als bij volwassenen, altijd maatwerk.
Zorg- en veiligheidspartners stellen in een multidisciplinair casusoverleg een behandelplan
op dat de veilige ontwikkeling van het kind moet waarborgen en eventuele veiligheidsrisico’s
moet tegengaan. De Raad voor de Kinderbescherming speelt hierbij een belangrijke rol
en staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij terugkeer adequaat bij te staan.
De leden herinneren zich de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de
Minister van Buitenlandse Zaken van 19 februari jl., betreffende de zaak van een in
voormalig strijdgebied verblijvende Nederlandse uitreizigster die verdacht wordt van
het plegen van een terroristisch misdrijf. In deze zaak is door de uitreizigster een
verzoek tot beëindiging van de strafzaak gedaan. De rechtbank gaf destijds aan dat
gedurende de afgelopen twee jaar niet is gebleken noch gesteld dat concrete stappen
zijn ondernomen om de betrokkene naar Nederland overgebracht te krijgen. Hiermee zou
strafvervolging op deze wijze onredelijk worden geacht, waarover op 2 juni de rechtbank
uitspraak doet. Welke stappen heeft het Nederlandse kabinet sinds deze tussenbeschikking
extra gezet om aan het verzoek van de rechtbank te voldoen en te voorkomen dat strafvervolging
van deze vrouw wordt stopgezet? Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie
dat het onacceptabel zou zijn als een potentiële terrorist vrijuit zou gaan vanwege
(het gebrek) aan handelen van de Nederlandse overheid?
32. Antwoord van kabinet
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van
18 juni 2010 (Kamerstuk 29 754, nr. 550) is het Openbaar Ministerie is op 19 mei 2020 schriftelijk geïnformeerd over de gezette
en nog te zetten stappen gericht op het mogelijk maken van berechting van de verdachte
in Nederland. Daarbij is aangegeven dat het kabinet, als onderdeel van het voortdurende onderzoek
naar de wijze waarop uitvoering kan worden gegeven aan de bevelen gevangenneming van
dezelfde rechtbank, opnieuw in overleg zal treden met de meest relevante Schengenlanden
en het Verenigd Koninkrijk. Met dit overleg wordt beoogd te bezien wat de concrete
mogelijkheden en consequenties zijn om in individuele gevallen en met gebruikmaking
van gezamenlijkheid tot actieve repatriëring te komen. Dit is opgebracht tijdens een
overleg dat plaatsvond op 4 juni 2020, maar er zijn vooralsnog geen concrete resultaten
te melden.
In de brief aan het Openbaar Ministerie is eveneens toegelicht dat het kabinet er
groot belang aan hecht dat uitreizigers die verdacht worden van terroristische misdrijven
worden berecht. Gezien het door het Openbaar Ministerie uitgevaardigde aanhoudingsbevel
hecht het kabinet eraan dat dit in Nederland gebeurt. In dit verband wordt ook gewezen
op de stappen die tot nu toe ter uitvoering van de bevelen gevangenneming van de rechtbank
Rotterdam zijn gezet5. Zolang de personen in kwestie niet in Nederland zijn, is berechting in de regio
een optie die het kabinet nadrukkelijk open wil houden en waarover voortdurend contact
is met internationale partners, juist om straffeloosheid te voorkomen.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de tussenrapportage GBVS.
Zij hebben hier nog de volgende vragen en opmerkingen over.
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de inzet van het kabinet ter bevordering
van de internationale rechtsorde en vrede en veiligheid. Zij zijn het met het kabinet
eens dat de strategische keuze voor meer economische veiligheid een andere lading
heeft gekregen. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de economische veiligheid
van Nederland de laatste jaren is verslechterd. Zo wijst de recente AIVD-jaarrapportage erop dat China op grootschalige wijze economische spionage verricht
in Nederland, zoals het kabinet ook constateert op pagina 5. Dit baart de leden van
de GroenLinks-fractie grote zorgen, mede omdat wij hier naar onze mening nog niet
voldoende tegen bestand zijn. Kan het kabinet toelichten hoe dit gegeven in de ministeriële
commissie Economie en Veiligheid (MCEV) wordt gewogen, en welke maatregelen het kabinet
voornemens is te treffen om de economische veiligheid te vergroten en economische
spionage vanuit China te counteren?
33. Antwoord van kabinet
Economische veiligheid, inclusief het tegengaan en voorkomen van economische spionage,
heeft de volle aandacht van het kabinet. Het instellen van de ministeriële commissie
Economie en Veiligheid (MCEV) is hier uitdrukking van. De MCEV richt zich in de eerste
plaats op het zo specifiek mogelijk in kaart brengen en begrijpen van de kwetsbaarheid
respectievelijk risico’s. Op basis daarvan, bij het treffen van maatregelen, streeft
het kabinet naar de juiste balans tussen voorkomen en tegengaan, om de veiligheid
te waarborgen maar tegelijkertijd onnodige schade aan de economie te voorkomen. Maatregelen
zijn daarom in eerste instantie gericht op het vergroten van de bewustwording en weerbaarheid
van de economie respectievelijk economische actoren. Daarbij kijkt het kabinet wat
verder nodig is om dit te ondersteunen en risico’s te beheersen. Op het gebied van
economische spionage bijvoorbeeld zijn bedrijven in eerste instantie zelf verantwoordelijk
voor het beschermen van hun bedrijfsvertrouwelijke gegevens, en stelt het kabinet
deze daartoe in staat met behulp van wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van intellectuele
eigendomsbescherming en bescherming van bedrijfsgeheimen. Zie antwoord op vraag 15.
Daarbij vragen deze leden het kabinet hoe het zich wil onttrekken aan de politisering
van de toepassing en samenwerking op het gebied van technologische vooruitgang. Deze
leden merken op dat het kabinet wil waken voor de «mogelijke valse tegenstellingen
of het risico van nationale veiligheidsargumentatie voor protectionistische doeleinden»,
en vragen of het kabinet het voorkomen van (te)veel buitenlandse overnames van Nederlands
bedrijven niet juist als onlosmakelijk onderdeel van een adequate veiligheidsstrategie
beschouwt? Hoe apprecieert het kabinet in dat licht de waarschuwing van Eurocommissaris
Vestager voor bedrijfsovernames vanuit China tijdens de coronacrisis – sluit het zich
daarbij aan?6
34. Antwoord van kabinet
Het kabinet is van mening dat een specifieke analyse van de veiligheidsrisico’s de
basis moet zijn voor het treffen van maatregelen. Daarbij geldt: voorkomen is beter
dan genezen. Maatregelen dienen proportioneel te zijn aan de veiligheidsrisico’s,
die onderscheiden dienen te worden van andere belangen. Dit houdt de discussie zuiver
en voorkomt mogelijke valse tegenstellingen of het risico van nationale veiligheidsargumentatie
voor protectionistische doeleinden. Deze risico’s liggen o.a. op het gebied van buitenlandse
overnames van Nederlands bedrijven, en daarmee is dit gebied inderdaad integraal onderdeel
van de aanpak van het kabinet op het gebied van economische veiligheid.
De leden van de GroenLinks-fractie betreuren de patstelling op diverse dossiers, zoals
de VN Veiligheidsraad, Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA), OPCW en de Organisatie
voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zij erkennen het belang dat het
kabinet toeschrijft aan vaker ad-hoc coalities en meer bilaterale en multilaterale
diplomatie. Zij vragen het kabinet waar het nog mogelijkheden ziet om via deze wijze
de genoemde organisaties te versterken?
35. Antwoord van kabinet
Binnen de OPCW zoekt Nederland actief naar mogelijke samenwerking met andere gelijkgezinde
landen, bijvoorbeeld in het International Partnership against Impunity of the Use of Chemical Weapons, waarvan Nederland één van de medeoprichters is. Nederland werkt waar mogelijk samen
met gelijkgezinden om belangrijke besluiten voor te bereiden en in stemming te brengen,
zoals recent het verbod op het bezit van zogenaamde «novichoks». Daarnaast sluit Nederland
zich regelmatig aan bij demarches met gelijkgezinde landen om steun te verwerven voor
andere belangrijke besluiten in de OPCW. Op dit moment neemt Nederland deel aan demarches
om voldoende stemmen te vergaren voor een veroordeling van Syrië, n.a.v. de uitkomsten
van het eerste rapport van het Information and Investigation Team, waarin Syrië wordt
aangewezen als verantwoordelijke voor een drietal aanvallen met chemische wapens.
Dit besluit zal in de komende maanden worden behandeld door de lidstaten van de OPCW.
Nederland draagt regelmatig bij aan zg Trustfunds waaruit het Technisch Secretariaat van de OPCW put voor activiteiten waarvoor de reguliere
contributies niet toereikend zijn. Voorbeelden zijn een eenmalige bijdrage ter hoogte
van 2,3 miljoen euro voor de bouw van een nieuw laboratorium dat het huidige verouderde
lab zal vervangen en bijdragen aan het Syria Trust Fund waaruit kosten voor de vernietiging van chemische wapens in Syrië worden bekostigd.
Ook financiert en faciliteert Nederland ad hoc-projecten die het werk van de OPCW
ondersteunen.
Ook in de OVSE werkt Nederland nauw samen met andere landen, ter ondersteuning en
versterking van de organisatie. De mede-lidstaten van EU en NAVO zijn daarbij belangrijke
partners, maar afhankelijk van het onderwerp wordt ook aansluiting gezocht bij andere
landen. Nederland ziet een belangrijke toegevoegde waarde van de OVSE is zijn rol
als forum voor permanente dialoog, niet alleen met gelijkgezinden, maar ook met partijen
waarmee verschil van mening bestaat. Zo heeft Nederland als voorzitter van de Structured
Dialogue over Europese veiligheid in 2019 met behulp van voor de OVSE innovatieve
methoden als een scenario-based policy discussion gezocht naar mogelijkheden om de dialoog te bevorderen.
Het kabinet onderschrijft het belang van (ad hoc) coalities om het werk van het IAEA
vooruit te helpen. Binnen het IAEA werkt Nederland, naar gelang het onderwerp of thema
in verschillende (ad) hoc coalities samen om de organisatie te versterken en bij te
dragen aan de verwezenlijking van haar doelstellingen. Hierbij zoekt Nederland actief
de samenwerking op met Europese evenals overige internationale partners. Ook financieel
steunt Nederland het IAEA. Naast de reguliere lidmaatschapsbijdrage heeft Nederland
bijdragen geleverd aan onder meer de vernieuwing van het nucleaire laboratorium van het IAEA en het Nuclear Security Fund.
In 2020 heeft Nederland een bijdrage van 500.000 euro geleverd aan het programma van
het IAEA waarmee COVID-19 testkits – op basis van nucleaire technologie – werden geleverd
aan landen die hierom hadden verzocht.
Ziet het kabinet daarnaast mogelijkheden om de veiligheidsrisico’s van klimaatverandering,
ontbossing, droogte en verwoestijning vaker te adresseren, zowel in multilaterale
als ook bilaterale diplomatie? Welke inzet is het kabinet bereid hierop te plegen,
vragen deze leden?
36. Antwoord van kabinet
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over inzet Planetary Security van 11 februari 2019
(Kamerstuk 31 793, nr. 184) en de Kamerbrief Verslag Planetary Security Conferentie van 13 maart 2019 (Kamerstuk
31 793, nr. 187), blijft het kabinet via multilaterale fora, eigen activiteiten en ondersteuning
van kennisopbouw actief bijdragen aan het verminderen van klimaat-gerelateerde veiligheidsrisico’s.
Ook binnen ontwikkelingssamenwerking is aandacht voor de relaties tussen klimaat en
veiligheid. Zo vindt inzet op kennisopbouw onder meer plaats via ondersteuning van
het Planetary Security Initiative.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het volmondig eens met het belang van het
NAVO aanpassingsvermogen om een geloofwaardige afschrikking te garanderen. Zij wijzen
op het belang van een adequate respons op hybride kwesties zoals cyberaanvallen en
grootschalige desinformatiecampagnes. Zij missen hierbij echter wel de gevolgen van
klimaatverandering die naar mening van de GroenLinks-fractie serieuze veiligheidsrisico’s
opleveren. Is het kabinet bereid deze kwestie binnen de NAVO (opnieuw) te adresseren,
zoals bijvoorbeeld in het verladen al is gedaan via het Planetary Security Initiative? Daarnaast vragen deze leden welke mogelijkheden het kabinet detecteert om de NAVO
een (grotere) rol te laten spelen bij economische veiligheid? Is dit een onderwerp
van gesprek binnen de NAVO, vragen deze leden?
37. Antwoord van kabinet
De NAVO houdt rekening met factoren die van invloed zijn op de veiligheid van het
euro-Atlantisch grondgebied. Economische veiligheid en de eventuele veiligheidsimplicaties
die kunnen voortvloeien uit klimaatverandering kunnen daarvan deel uitmaken. Denk
onder meer aan de Verklaring van Leaders» Meeting in Londen in 2019 waarin expliciet
wordt gerefereerd aan het belang van de weerbaarheid van kritieke infrastructuur en
energiezekerheid. Nederland vindt het belangrijk dat hieraan aandacht wordt besteed.
Nederland ziet op het vlak van veiligheidsimplicaties van klimaatverandering ook mogelijkheden
voor samenwerking met de EU en zal hiervoor aandacht vragen.
Ook vragen zij het kabinet hoe het staat met de voortgang van de politieke reflectiegroep
die recent is geïnstalleerd?7Hoe wordt de Nederlandse input hierbij betrokken, en waaruit bestaat deze? Wanneer
worden de eerste resultaten hiervan verwacht?
38. Antwoord van kabinet
De Secretaris Generaal van de NAVO heeft een Reflectiegroep benoemd die hem zal adviseren
over het versterken van de politieke dimensie van de NAVO. De Nederlandse CEO van
PostNL, mw Verhagen, is lid van deze groep. Zij is onafhankelijk en treedt op zonder
last en ruggenspraak. De Groep zal na de zomer ook de bondgenoten consulteren. Die
consultaties vormen voor Nederland een goede mogelijkheid zijn visie te delen met
de Reflectiegroep. Volgens schema, zal de groep zijn advies in december 2020 aan SG
Stoltenberg voorleggen.
Kan het kabinet tot slot toelichten op welke wijze het belang van human security in deze tussenrapportage is meegenomen? Is het kabinet net als deze leden van mening
dat human security naast een centrale plek in de BHOS-nota «Investeren in perspectief. Goed voor de
wereld, goed voor Nederland» het ook van belang is dat dit adequaat aan bod komt in
de Tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie? Deze leden
vragen de Minister om een nadere toelichting te geven.
39. Antwoord van kabinet
Zie het antwoord op vraag 28.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de tussenrapportage over de Geïntegreerde
Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en hebben daarover nog een aantal vragen
en opmerkingen.
Allereerst vragen deze leden de Minister te reageren op kritiek vanuit NGO’s die aangeven
niet gehoord te zijn bij het opstellen van de tussenrapportage en dat nergens in de
rapportage het burgerperspectief op veiligheid wordt gekozen. Wat klopt hiervan? Waarom
is hiervoor gekozen? Betekent dit een wijziging van beleid? Onderschrijft de Minister
de stelling dat de veiligheid van mensen het fundament vormt voor internationale vrede
en veiligheid? Zo nee, waarom niet?
40. Antwoord van kabinet
Het kabinet zet zich onveranderd in voor het waarborgen van human security. Zie hierover het antwoord op vraag 28.
Het kabinet is niet in staat te reageren op niet nader gespecificeerde kritiek vanuit
NGO’s. In algemene zin onderschrijft het kabinet het belang om het burgerperspectief
op beleid mede middels betrokkenheid van NGO’s mee te nemen. Om die reden waren diverse
NGO’s genodigd en aanwezig bij een evenement in oktober 2019, georganiseerd door het
Ministerie van Buitenlandse Zaken ter informatievergaring voor de tussenrapportage.
Toen de GBVS in 2018 naar de Kamer werd gestuurd, werd daarin niet ingegaan op natuurlijke
dreigingen, zoals het nieuwe coronavirus dat nu rondwaart. Alhoewel de problematiek
samenhangende met de COVID-19-uitbraak wordt erkend, blijkt uit de tussenrapportage
van de Minister niet goed welke consequenties de wereldwijde strijd tegen de pandemie
heeft voor de prioriteiten zoals gesteld in de GBVS. De leden van de SP-fractie vragen
de Minister daar alsnog op in te gaan. In welke mate zijn de prioriteiten in de GBVS
verschoven of is daar in het geheel geen sprake van? Als daar geen sprake van is,
waarom dan niet?
41. Antwoord van kabinet
U bent schriftelijk geïnformeerd over de directe gevolgen van COVID-19 op uitzendingen
en inzet in het buitenland op 13 maart 2020 (Kamerstukken 29 521 en 25 295, nr. 402) en 24 maart 2020 (Kamerstukken 29 521 en 25 295, nr. 404). Op 15 mei jl. bent u daarnaast geïnformeerd over de gevolgen COVID-19-uitbraak
voor Defensie (Kamerstukken 35 300 X en 25295, nr. 64) op zowel de korte termijn als de langere termijn.
COVID-19 zal naar verwachting ook langere termijn consequenties hebben voor de mondiale
geopolitieke verhoudingen. Deze gevolgen zijn op dit moment nog niet op alle vlakken
geheel goed in te schatten en het bredere internationale veiligheidsbeleid. Het Ministerie
van Buitenlandse Zaken werkt, samen met binnenlandse en buitenlandse partners waaronder
EU en NAVO (zie ook vraag 24), aan het in kaart brengen van de consequenties op de
langere termijn (>6 maanden). Ook laat het kabinet in deze context binnen het Strategisch
Onderzoeksprogramma PROGRESS 2.0 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie
van Defensie vier onderzoeken uitvoeren naar de geopolitieke gevolgen van COVID-19.
De vier onderzoeken, uitgevoerd door Clingendael en HCSS, gaan respectievelijk over
de geopolitieke gevolgen van COVID-19, de gevolgen voor de EU, voor het multilaterale
stelsel (NAVO, OVSE, VN) en de Europese veiligheid. De onderzoeksrapporten zijn openbaar.
De 13 doelen zoals geschetst in de GBVS bieden, ook na de COVID-19 uitbraak, de strategische
kaders voor het Nederlandse internationale veiligheidsinzet. Op basis van het beeld
van langere termijn implicaties zal het kabinet binnen deze strategische kaders bezien
of en op welke wijze aanscherping van onderliggend beleid nodig is. U wordt hierover
dan in reguliere rapportages nader geïnformeerd.
Bevordering van een op verdragen en afspraken gebaseerde internationale rechtsorde
voor het borgen van territoriale integriteit en integriteit van universele waarden
zoals respect voor mensenrechten, democratie en onafhankelijke rechtspraak, is een
kerndoel van het Nederlands buitenlandbeleid. Dat schrijft de Minister in de tussenrapportage.
Daar wordt aan gekoppeld dat er momenteel sprake is van een verslechtering op dit
terrein, onder andere omdat grootmachten zich minder aan regels lijken te (willen)
houden. De leden van de SP-fractie vragen de Minister op dit punt een vergelijking
te maken tussen de VS enerzijds en China anderzijds. In welke mate zijn deze grootmachten
geïnteresseerd in en houden zij zich de afgelopen jaren aan een op verdragen en afspraken
gebaseerde internationale rechtsorde?
42. Antwoord van kabinet
Het trans-Atlantische bondgenootschap heeft aan basis gestaan van de multilaterale
samenwerking zoals we die nu kennen. Op terreinen is de multilaterale samenwerking
met de VS hecht: denk bijvoorbeeld aan het aankaarten van de mensenrechtensituatie
in Xinjiang. Ook wordt er geregeld afgestemd bij kandidaturen, hervormingen e.d. Tegelijkertijd
is de houding van de VS t.a.v. multilaterale samenwerking en organisaties de afgelopen
jaren kritischer geworden. Zo stapte de VS uit de VN-mensenrechtenraad, is het bezig zich uit het klimaatakkoord van Parijs te trekken, heeft
het recent aangekondigd de banden met de WHO te willen verbreken en heeft het additionele
maatregelen tegen medewerkers van het Internationale Strafhof aangekondigd. Ook op
gebied van ontwapening heeft de VS zich uit akkoorden teruggetrokken. Omdat Rusland
met de ontwikkeling en plaatsing van de grond gelanceerde SSC-8 systemen het INF-verdrag
schond, heeft het kabinet begrip voor het VS-besluit met oog op gedragingen van Rusland.
In het geval van de aankondiging om uit het Open Skies verdrag te stappen, deelt het
kabinet de zorgen van de VS maar is het van mening dat er andere, betere methoden
voorhanden waren om deze zorgen te adresseren dan terugtrekking.
Tegelijkertijd is de VS de grootste financier van de VN en neemt de VS, in het bijzonder
op veiligheidsterrein, nog altijd veel verantwoordelijkheid bij internationale samenwerking;
zie bijvoorbeeld de Amerikaanse rol bij de strijd tegen ISIS of de grote Amerikaanse
bijdragen aan de NAVO en Europese veiligheid. Nederland zal daarom blijven investeren
in het vergroten van de multilaterale samenwerking met de VS. Daarbij is ook ruimte
om de VS aan te spreken als stappen gezet worden waar Nederland het niet mee eens
is, zoals bijvoorbeeld de hierboven al genoemde executive order t.a.v. het Internationale Strafhof.
China draagt uit dat het een groot voorstander is van multilateralisme en investeert
in zijn presentie en invloed in internationale organisaties. Dat uit zich onder meer
in een stijging van financiële contributies en de verwerving van topfuncties bij de
VN. Hierbij moet wel worden aangetekend dat China een multilateraal stelsel nastreeft
dat past bij de Chinese belangen en zienswijzen. Concreet betekent dit dat China geen
voorstander is van een VN die zich kritisch uitlaten over mensenrechten (waarvan China
tegelijk probeert het principe van universaliteit te ondermijnen), China profiteert
van de vrijhandel binnen de WTO maar vasthoudt aan de eigen status van ontwikkelingsland,
en uitspraken van een internationaal tribunaal over juridische geschillen in de Zuid
Chinese Zee naast zich neerlegt. Hier staat tegenover dat China het klimaatakkoord
van Parijs ondertekend heeft en van de P-5 leden de meeste VN-peacekeepers levert.
De groeiende spanningen tussen de VS en China zorgen ervoor dat multilaterale organisaties
gepolitiseerd raken (zoals bij de WHO) of minder goed functioneren. Dat laatste is
zichtbaar bij het verdiepen van de patstellingen in de VN Veiligheidsraad, bijvoorbeeld
waar het gaat om de poging om te komen tot een resolutie ter ondersteuning van het
door de SGVN bepleite wereldwijde staakt-het-vuren, en de Russische obstructie die
het onmogelijk maakt om tot een VNVR-veroordeling van het gebruik van chemische wapens
in Syrië te komen.
Nederland en de EU zijn een groot voorstander van een goed functionerend multilateraal
stelstel en een sterke internationale rechtsorde, en ondersteunen het werk van de
VN in politieke en financiële zin.
De leden van de SP-fractie begrijpen de zorgen van de Minister over de opstelling
van Rusland en China in de internationale arena. Terecht is daar ruime aandacht voor
in de GBVS. Wat deze leden niet goed begrijpen, is waarom de zorgen over deze (regionale)
grootmachten niet aangevuld worden met zorgen over de internationale opstelling van
de VS, onder andere wat betreft het respect voor internationaal recht, (ontwapenings)verdragen
en wapenhandel, als ook de meer en meer radicale, unilaterale standpunten die bijvoorbeeld
ingenomen worden met betrekking tot het conflict met Iran en de opstelling van Israël.
De Kamer heeft recent specifieke strategieën van het kabinet ontvangen over zowel
China als Rusland. Deze leden vinden dat het de hoogste tijd is voor een vergelijkbare
strategie, maar dan over de VS. Wil de Minister die opstellen? Als de Minister dat
niet wil, kan dan uitgelegd worden waarom niet, waarom de huidige opstelling van de
VS een dergelijke strategie niet waard zou zijn?
43. Antwoord van kabinet
De Verenigde Staten is voor Nederland de belangrijkste niet-Europese bondgenoot. De
Trans-Atlantische band is gebaseerd op waarden en normen en intensieve veiligheidssamenwerking
alsmede nauwe verwevenheid van onze economieën. Trans-Atlantische samenwerking is
ook noodzakelijk om de belangrijkste geopolitieke uitdagingen van dit moment het hoofd
te kunnen bieden. Europa en de VS hebben elkaar hierbij nodig. De Nederlandse inzet
is erop gericht om de samenwerking met de VS verder te verdiepen, waarbij ook gelegenheid
is om met elkaar te kunnen spreken over onderwerpen waarop verschil van inzicht bestaat.
Een VS-strategie is niet voorzien. Voor het VS-beleid verwijs ik u naar de Kamerbrief
over de Trans-Atlantische betrekkingen van medio vorig jaar8.
De Minister gaat in op de resultaten op het gebied van terroristische dreigingen,
waar enig succes geboekt lijkt te zijn. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid heeft het dreigingsniveau van aanslagen in Nederland vorig jaar verlaagd,
alhoewel een aanslag in Nederland «voorstelbaar» blijft. De leden van de SP-fractie
vragen de Minister uit te zoomen en de huidige terroristische dreiging vanuit jihadistische
hoek te vergelijken met die van twintig jaar geleden. Klopt het dat ondanks de recente
verlaging van de dreiging, de dreiging van aanslagen van jihadisten nog altijd veel
hoger is dan twee decennia terug? Hoe verklaart de Minister dat? Is de Minister van
oordeel dat zonder bijna twee decennia aan westerse militaire interventies in het
Midden-Oosten deze dreiging nog (veel) hoger zou zijn geweest? Kan dat antwoord toegelicht
worden?
44. Antwoord van kabinet
De Global Terrorism Database (GTD), een openbare database die sinds 1970 terroristische gebeurtenissen in de wereld
optekent9, registreerde vanaf 2004 een significante stijging in terroristische aanslagen: van
een duizendtal in 2004 tot bijna 17.000 in 2014. De regio’s die het hardst werden
getroffen betroffen Zuidoost Azië, het Midden-Oosten en Noord-Afrika: ruim 70% van
de aanslagen vond over die periode daar plaats. De sterkste procentuele stijging registreert
GTD echter in Sub Sahara Afrika: in 2004 vond 3% van het totaal aantal aanslagen daar
plaats. In 2014 was dat gestegen tot maar liefst 16%. Hoewel het aantal dodelijke
aanslagen in Noord-Amerika en Europa in 2015 sterk steeg, vielen de meeste doden van
terroristisch geweld te betreuren in Afghanistan, Pakistan, Jemen, Nigeria, Irak en
Syrië.
Het is vrijwel onmogelijk om (de dreiging van) gewelddadig extremisme en terrorisme
toe te schrijven aan één oorzaak. Een direct verband tussen militaire interventies
en de terroristische dreiging is dan ook niet te leggen. Een conclusie van een onderzoek
uit 2017 van Meagan Smith en Sean M. Zeigler, dat met steun van de Carnegie Corporation of New York tot stand kwam, is wel dat terroristische aanslagen veelal plaatsvinden in landen
waar sprake is van een opstand en/of gewapend conflict. Terrorisme wordt daarbij volgens
dit onderzoek vaak ingezet als tactisch wapen. Landen met zwakke instituties, waardoor
de centrale overheid nauwelijks tot geen effectieve controle over het eigen grondgebied
uitoefent, mensenrechten niet worden gerespecteerd en weinig tot geen economisch perspectief
bestaat, zijn hier volgens de auteurs het meest gevoelig voor. Hierbij verwijzen zij
ook naar soortgelijke onderzoeken van o.a. Rand Corporation.
Dankzij de inzet van de anti-ISIS coalitie is ISIS inmiddels territoriaal verslagen.
Maar tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat ISIS nog geenszins is verdwenen en
opereert nu ondergronds. Het kabinet blijft daarom inzetten op een geïntegreerde benadering,
waarbij militaire, diplomatieke en OS-middelen gezamenlijk worden ingezet om veiligheid
en stabiliteit te bevorderen.
De Minister schrijft dat Rusland op een aantal gebieden een voorsprong heeft genomen
op de NAVO. De leden van de SP-fractie vragen de Minister dit toe te lichten. Kan
de Minister ook de gebieden noemen waar de NAVO een voorsprong heeft op Rusland? Kan
daarbij ook ingegaan worden op de defensiebudgetten? Klopt het dat de NAVO-voorsprong
op Rusland een veel breder terrein betreft dan andersom?
45. Antwoord van kabinet
De afgelopen jaren heeft de Russische Federatie sterk geïnvesteerd in modernisering
van haar krijgsmacht. In 2019 vormden de defensieuitgaven 3.9% van het Russische BNP.
Daarmee geeft Rusland in relatieve termen veel meer uit dan de 2% die Bondgenoten
met elkaar afspraken op de top in Wales. In absolute termen geeft de NAVO meer uit
aan defensie dan de Russische Federatie en beschikt over een sterkere en meer diverse
defence and deterrence posture.
Ook de MIVD uit in haar jaarverslag van 30 april 2020 haar zorgen over de toenemende
militaire dreiging die uitgaat van Rusland als gevolg van een sterk groeiend militair
vermogen. Regionaal, primair (maar niet uitsluitend) in de Baltische Zee-regio, beschikt
Rusland in ieder geval initieel over een conventioneel en (sub-strategisch) nucleair
overwicht. Rusland is in staat vrijwel zonder voorwaarschuwing een militaire operatie
met beperkte geografische doelstellingen tegen NAVO te initiëren en in eerste instantie
succesvol te beëindigen. Rusland beschikt over een razendsnel besluitvormingsproces,
zeer snel inzetbare eenheden, offensieve lange-afstand precisiegeleide dual capable
wapensystemen (die zowel een conventionele als nucleaire lading kunnen vervoeren)
en het vermogen voor langere tijd operatiegebieden af te sluiten (A2AD-environment).
Rusland heeft in die gebieden het militaire, en daarmee ook in het politieke, domein strategisch initiatief doordat het beschikt over meer middelen en een grotere variëteit
aan inzetopties.
Ook heeft de MIVD in 2019 onderzoek verricht naar de ontwikkeling en productie van
wapensystemen, het wetenschappelijke onderzoek naar relevante militaire technologieën
en de proliferatie van wapensystemen naar (potentiële) inzetgebieden van de Nederlandse
krijgsmacht. De Russische Federatie richt zich al geruime tijd op de (door-) ontwikkeling
van hoogwaardige wapensystemen op land, zee, lucht, ruimte en in het cyberdomein.
Vooral op het gebied van ballistische raketten, kruisvluchtwapens, hypersone wapens,
luchtverdedigingssystemen, antisatellietwapens en elektronische oorlogvoering zetten
de Russen forse stappen. In het bijzonder de Russische ontwikkeling en opstelling
van het (dual capable) SSC-8 grondgelanceerde kruisvluchtwapen heeft de Europese veiligheidsomgeving
verslechterd, en heeft geleid tot de ondergang van het INF-verdrag. Al deze wapensystemen worden ontwikkeld met het specifieke oogmerk de westerse
manier van oorlog voeren te verstoren en zo de (gepercipieerde) westerse dreiging
te mitigeren.
In de tussenrapportage wordt opgemerkt dat de digitale dreiging tegen de Nederlandse
vitale belangen is toegenomen. De leden van de SP-fractie hebben hier grote zorgen
over. Zij steunen daarom de inzet om te komen tot heldere internationale afspraken
over de toepassing van het internationaal recht in het cyberdomein. Zij vragen de
Minister de voortgang op dit terrein de afgelopen jaren te schetsen. Deze leden vinden
het in deze discussie wel erg problematisch dat uit nieuwsberichten blijkt dat Nederland
zelf ook actief digitale aanvallen lijkt uit te voeren, bijvoorbeeld gericht tegen
het nucleaire programma van Iran, maar dat de Minister hier geen openheid over geeft.
Deze leden vragen van de Minister de garantie dat Nederland zich in het cyberdomein
strikt houdt aan de grenzen van het internationaal recht. Kan de Minister die garantie
geven? Kan de Minister in dit kader nu wel aangeven in hoeverre de Stuxnet-aanval
op het nucleaire programma van Iran in lijn met het internationaal recht was?
46. Antwoord van kabinet
Voor de visie van het kabinet op de manier waarop het internationaal recht wordt toegepast
in het cyberdomein verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2019 (Kamerstukken
33 694 en 26 643, nr. 47). De juridische kwalificatie van individuele incidenten of scenario’s vereist een
zorgvuldige beoordeling van alle relevante omstandigheden van het geval. Gezien de
aard van het werk en de werkwijze van de AIVD en vanwege de wettelijke plicht tot
bescherming van bronnen, kan ik geen uitspraak doen over de juridische kwalificatie
van deze specifieke casus. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient
te worden, zal dit via de geëigende kanalen worden gedaan.
De leden van de SP-fractie zijn bekend met de problemen van attributie van cyberaanvallen.
Deze leden vragen de Minister aan te geven in hoeverre Nederland nu in staat is vast
te stellen wie de afzender is van specifieke cyberaanvallen gericht op Nederland.
Kan de Minister een aantal concrete voorbeelden geven van cyberaanvallen op Nederland
waarvan de dader is vastgesteld?
47. Antwoord van kabinet
Zoals beschreven in het Cybersecurity Beeld Nederland is het vaststellen van de actor
achter een digitale aanval, oftewel technische attributie, uiterst complex. Om deze
reden heeft dit kabinet geïnvesteerd in de capaciteit van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Het aanwijzen van de verantwoordelijke dader is een nationale bevoegdheid waar een
kabinetsbesluit aan ten grondslag ligt waarin meerdere factoren, waaronder de impact
op de nationale veiligheid en mogelijk geopolitieke gevolgen, in overweging worden
genomen. Het ligt daardoor niet voor de hand dat het kabinet zomaar hierover naar
buiten treedt. In bepaalde gevallen zal dit wel gebeuren.
Zo heeft Nederland op 20 februari jl., samen met andere landen, verklaard de Russische
militaire inlichtingendienst, de GROe, verantwoordelijk te houden voor de grootschalige
cyberoperaties gericht tegen Georgië die op 28 oktober 2019 plaatsvonden. Het kabinet
heeft voorts in de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS), de Nederlandse
Cybersecurity Agenda (NCSA) en de Defensie Cyber Strategie aangegeven verder in te
zetten op het verbeteren van de eigen attributiecapaciteit. Zo heeft MIVD-inlichtingenonderzoek in 2019 diverse cyberspionage en sabotageactiviteiten
alsmede informatieoperaties onderkend gericht tegen Nederland, andere westerse landen
en bondgenootschappelijke belangen.
Een actief politiek attributiebeleid draagt bij aan het afschrikkend vermogen en het
minder aantrekkelijk maken van Nederland als doelwit van cyberoperaties.
Rusland en China zien een noodzaak voor een nieuw verdrag inzake internationale veiligheid
in cyberspace, staat in de tussenrapportage. De Minister is hier kritisch op. De leden
van de SP-fractie vragen de Minister deze kritiek concreet te maken. Waaruit blijkt
dat in het Chinees-Russische voorstel de verworvenheden onder het huidige internationaal
recht teniet kunnen worden gedaan, zoals de Minister vreest? Hoe reageren beide landen
als ze hierop aangesproken worden?
48. Antwoord van kabinet
Momenteel zijn het vooral Rusland, China en hun medestanders die de noodzaak zien
voor een nieuw verdrag. Hun doelstelling is om hiermee een centralere rol voor overheden
bij het toezicht op het internet te verwerven. Het starten van lange, slepende verdragsonderhandelingen
creëert niet alleen meer rechtsonzekerheid in vergelijking tot de huidige situatie
maar er is bovendien een reëel risico dat de verworvenheden onder het huidige internationaal recht
te niet worden gedaan. Verdragen zoals het VN Handvest en de Verdragen van Genève
hebben een zogeheten universeel karakter, bijna alle staten zijn partij bij deze verdragen
waardoor het toepassingsbereik groot is.
Daarnaast heeft een belangrijk deel van het bestaand internationaal recht de status
van gewoonterecht. Gewoonterecht is van toepassing ongeacht of een Staat partij is
bij een specifiek verdrag. Een nieuw verdrag zal niet meteen een universeel karakter
hebben, want de kans dat alle VN-lidstaten zich hierbij aan zullen sluiten is klein.
Hierdoor ontstaat een risico op fragmentatie van internationaal recht. Een nieuw verdrag
met nieuwe internationaalrechtelijke regels zal ook niet automatisch de status hebben
van gewoonterecht. Het bestaande internationaal recht voorziet tevens in nieuwe (technologische)
ontwikkelingen en kan aldus worden geïnterpreteerd in het licht hiervan. Staten dienen
zich uit te spreken over een dergelijke interpretatie. Nederland ziet op dit moment
geen noodzaak voor een verdrag en richt zich dan ook op verduidelijking van de toepassing
en betere naleving van het bestaand normatief kader.
De tussenrapportage gaat ook in op desinformatie en desinformatiecampagnes, zonder
deze begrippen te verduidelijken. De leden van de SP-fractie vragen de Minister deze
termen helder te definiëren. Welke definities worden hiervoor gebruikt? Welke staten
voeren desinformatiecampagnes gericht op Nederland of hebben dat in het recente verleden
gedaan?
49. Antwoord van kabinet
Desinformatie is het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie,
met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen,
de open economie en nationale veiligheid. Desinformatie hoeft niet altijd onjuiste
informatie te bevatten. Het kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels
onjuiste informatie, maar altijd met de intentie om te misleiden en te schaden. Door
de intentie om schade aan de belangen van de samenleving te berokkenen, onderscheidt
het zich van misleidende reclame, misinformatie, satire of parodie.
Desinformatiecampagnes zijn georganiseerde inzet en verspreiding van desinformatie, doorgaans politiek gemotiveerd met het doel de samenleving
te ondermijnen of destabiliseren, of de staat en autoriteiten te delegitimeren. Desinformatiecampagnes
kunnen onderdeel zijn van heimelijke politieke beïnvloeding door statelijke actoren.
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 18 oktober jl. en in het AIVD jaarverslag 2019,
is sprake van voortdurende (online) Russische beïnvloedingsactiviteiten op West-Europese
sociale media. In de afgelopen periode wordt hiervoor ook de uitbraak van COVID-19
aangegrepen. De AIVD kan bevestigen dat de Russische narratieven, waarin de nadruk
wordt gelegd op vermeende Europese verdeeldheid en gebrek aan onderlinge solidariteit
tussen landen in West-Europa op het gebied van COVID-19, ook in een aantal Nederlandstalige
sociale mediagroepen worden gedeeld. Het bereik van deze berichten lijkt buiten deze
groepen beperkt te zijn in Nederlandse (sociale) media.
Nederland beoogt verbetering van de uitvoering van het Open Skies-verdrag, om de relevantie
daarvan verder te vergroten. Dat stelt de Minister. Dit vanwege zorgen of Rusland
zich wel volledig aan de bepalingen van het verdrag houdt. Ondertussen zijn er berichten
dat de VS het verdrag op gaat zeggen. De leden van de SP-fractie vragen de Minister
hierop in te gaan. Is hij het met deze leden eens dat de VS het verdrag niet op zou
moeten zeggen? Wat communiceert de Minister in de richting van de VS? Kan de Minister
de zorgen over eventuele Russische schendingen van het verdrag concreet maken? Schendt
Rusland het verdrag? Zo ja, hoe doet het dat? Welke onderdelen van het verdrag zijn
geschonden? Is dit onafhankelijk vastgesteld? Zo ja, hoe is dat gebeurd?
50. Antwoord van kabinet
Nederland heeft meermaals bij de Amerikaanse administratie het belang benadrukt dat
het hecht aan het Open Skies verdrag, als onderdeel van de Europese veiligheidsarchitectuur.
Het kabinet betreurt dan ook de Amerikaanse aankondiging het Open Skies verdrag op
te zeggen en heeft hierover met tien andere landen een verklaring uitgebracht. Tegelijkertijd
deelt het kabinet de Amerikaanse zorgen over de wijze waarop Rusland het open Skies
verdrag toepast. Het gaat daarbij o.a. om beperkingen die Rusland oplegt aan Open
Skies-vluchten boven de enclave Kaliningrad en het verbod op vluchten langs de Russisch-Georgische
grens. Nederland heeft Rusland daar ook meermaals op aangesproken, zowel bilateraal,
als in de Open Skies
Consultative Commission (OSCC), waarin alle partijen bij het verdrag zitting hebben. Het kabinet is van mening
dat onenigheid over de interpretatie of toepassing van het verdrag in daartoe bestemde
fora, met name de OSCC, besproken en opgelost dient te worden.
De VS heeft ook twijfels geuit over verlenging van het New START-verdrag, dat op afzienbare
tijd afloopt. De leden van de SP-fractie vragen de Minister daar ook op in te gaan.
Is de Minister het met deze leden eens dat het belangrijk is ook dit verdrag te behouden?
Hoe wordt daarop ingezet?
51. Antwoord van kabinet
Nederland zet zich sterk in voor het behoud van het wapenbeheersingsverdrag New START,
dat verifieerbare plafonds stelt aan de strategische kernwapenarsenalen van Rusland
en de VS en een nucleaire wapenwedloop voorkomt. Het kabinet pleit hiervoor in alle
relevante gesprekken, zoals tijdens de NAVO Leaders» Meeting in Londen in december
2019 en meest recentelijk tijdens de RBZ met de Amerikaanse Secretary of State Mike
Pompeo op 15 juni en tijdens de NAVO-bijeenkomst van defensieministers op 17 en 18 juni.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister tenslotte, in het bijzonder nu de recente
bijeenkomst van ondertekenaars van het NPV geen doorgang kon vinden vanwege de verspreiding
van het coronavirus, in te gaan op kernontwapening, waar lidstaten van het NPV zich
ook toe verplichten. Ondanks deze verplichting blijven grootmachten massaal investeren
in nucleaire wapens. Onlangs werd bekend dat de VS verantwoordelijk is voor bijna
de helft van de 73 miljard dollar die afgelopen jaar is geïnvesteerd in kernwapens.
Kan de Minister hierop reageren? Is de Minister het met deze leden eens dat dergelijke
investeringen zich niet verhouden tot het NPV en, los daarvan, sowieso onwenselijk
zijn? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister ook reageren op het nieuws dat de regering-Trump
overlegd zou hebben over het uitvoeren van een nieuwe kernproef? Wat klopt hiervan?
Deelt de Minister de grote zorgen van de SP-leden hierover?
52. Antwoord van kabinet
Het is de verantwoordelijkheid van de VS zelf als kernmacht om haar nucleaire capaciteit
veilig, beveiligd en effectief te houden. Mede in reactie op de grootschalige Russische
investeringen in nieuwe nucleaire capaciteiten voelt de VS zich ook genoodzaakt het
eigen arsenaal te moderniseren. Dit botst niet met Artikel VI van het Non-Proliferatieverdrag,
dat geen eenzijdige nucleaire ontwapening afdwingt of kernwapenstaten verbiedt hun
capaciteiten aan te passen op hun veiligheidsomgeving tijdens het ontwapeningsproces.
Nederland zet zich ervoor in om dit ontwapeningsproces op gang te houden en ook de
Toetsingsconferentie zo snel mogelijk alsnog te laten plaatsvinden.
President Trump heeft publiekelijk aangegeven dat deze investeringen inderdaad zeer
kostbaar zijn. Dat geldt ook zeker voor de Russische en Chinese investeringen in hun
nucleaire arsenalen. Het kabinet hoopt dat naast het veiligheidsaspect, ook deze financiële
afwegingen uiteindelijk een extra impuls vormen voor alle kernwapenstaten voor verdere
wapenbeheersing en ontwapening.
Verder blijft het kabinet een voorvechter van de inwerkingtreding van het kernstopverdrag,
dat kernproeven verbiedt. In september 2019 hield de Minister van Buitenlandse Zaken
bij de Artikel XIV-conferentie, welke als doel had om de inwerkingtreding van het
kernstopverdrag te bespoedigen, een toespraak over het belang van dit verdrag, het
internationale toezichtsysteem op kernproeven en het moratorium op kernproeven. Ook
met een toespraak bij de ontwapeningsconferentie in Geneve onderstreepte de Minister
het belang van de inwerkingtreding van het verdrag. Verder is de inwerkingtreding
regelmatig onderwerp van gesprek tijdens formele en informele internationale bijeenkomsten
op het gebied van ontwapening en wapenbeheersing.
De VS heeft dit verdrag ondertekend. Nederland dringt samen met andere gelijkgezinden
landen regelmatig aan op ratificatie van dit verdrag door de VS en andere landen zoals
China. Hun ratificatie is vereist voor de inwerkingtreding van het verdrag.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerbrief
over de Tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie.
De leden van de PvdA-fractie vinden het zorgelijk dat waar in de GBVS uit 2018 human security een centrale positie innam, nu state security centraal wordt gesteld. Vanwaar die verschuiving naar state security? Kan de Minister dat toelichten? Welke rol speelt human security binnen de GBVS? De voornoemde leden zijn van mening dat de veiligheid van mensen
het fundament vormt voor internationale vrede en veiligheid, is het kabinet het hiermee
eens? Zo ja, hoe zal dit worden meegenomen in het buitenland- en veiligheidsbeleid?
En hoe wordt human security meegenomen bij het inrichten van missies? Kan worden toegelicht hoe ervoor zal worden
gezorgd dat human security centraal blijft spelen in het buitenland- en veiligheidsbeleid?
53. Antwoord van kabinet
Zie het antwoord op vraag 28.
De tussenrapportage besteedt weinig aandacht aan ontwapening. De leden van de PvdA-fractie
vinden het zeer verontrustend zeker nu er sprake is van (mogelijk) nieuwe testen met
kernwapens door NAVO-lidstaten. Kan de Minister toelichten waarom er in de rapportage niet actiever wordt
ingezet op nucleaire ontwapening? Waarom worden geen stappen voorgesteld om een nationaal
plan voor ontwapening te ontwikkelen en uit te voeren?
54. Antwoord van kabinet
De Nederlandse inzet op ontwapening is nog altijd even sterk en krijgt vorm door het
werken met coalities zoals het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI), het Stepping Stones initiatief en de EU. Er lopen hiertoe trajecten ten aanzien van het kernstopverdrag,
het splijtstofstopverdrag, het weer op gang krijgen van de Conference on Disarmament in Geneve, Creating the Environment for Nuclear Disarmament en verificatie van ontwapening. Deze zijn er allen op gericht om de implementatie
van artikel VI van het Non-Proliferatieverdrag (NPV) te bevorderen. Daarnaast heeft
Nederland een leiderschapsrol in de huidige toetsingscyclus van het NPV. Deze multilaterale
inzet wordt het meest effectief geacht.
De leden van de PvdA-fractie zouden graag een toelichting krijgen op de omvang van
de afspraak met de NAVO om prioriteit te geven aan investeringen in extra F-35-jachtvliegtuigen,
en dat het kabinet op dit moment heeft geïnvesteerd in onder andere een deel van de
extra F-35 jachtvliegtuigen. Wat is concreet toegezegd aan de NAVO? Hoe draagt dit
bij aan de invulling van de 2% norm die is NAVO verband is afgesproken? Welke additionele
investeringen zijn nog nodig om aan de overige prioriteiten uit het Nationaal Plan
te voldoen? En op welk terrein liggen deze additionele investeringen?
55. Antwoord van kabinet
De NAVO stelt op basis van een analyse van de veiligheidssituatie doelstellingen op
voor capaciteiten die nodig zijn om de gezamenlijke veiligheid te beschermen. Deze
capaciteitendoelstellingen worden verdeeld onder de bondgenoten, en ook Nederland
heeft deze geaccepteerd.
Met het nationaal plan heeft het kabinet de politieke intentie uitgesproken om structureel
te investeren in een aantal prioritaire capaciteiten die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen
van de NAVO. Met de extra middelen die het kabinet heeft vrijgemaakt kan een deel
van de prioriteiten uit het nationaal plan worden ingevuld. Op dit moment geeft Nederland
dus geen invulling aan het gehele nationaal plan.
Additionele investeringen zijn nodig om onder meer het derde squadron F-35»s volledig
te vullen, voor de prioritaire capaciteitsdoelstellingen met betrekking tot vuurkracht
op land en op zee, voor investeringen in special operations forces en in het cyber-
en informatiedomein. Overigens zou Nederland ook als het gehele nationaal plan is
ingevuld nog onvoldoende invulling geven aan de overige capaciteitendoelstellingen.
De leden van de PvdA-fractie menen dat het hier vooral een constatering betreft dat
veel Nederlanders een zekere mate van nonchalance tonen waar het bijvoorbeeld gaat
om cyberbeveiliging en/ of de potentiële risico’s van internet-of-things apparaten en het kabinet maatschappelijke bewustwording als een belangrijke schakel
ziet in het verhogen van de weerbaarheid tegen conflictvoering in het civiele domein.
Wat is het concrete voorstel van het kabinet als het gaat om het vergroten van de
weerbaarheid van de Nederlandse samenleving en burgers zelf? Want alleen het belang
onderstrepen zal de maatschappelijke bewustwording en de weerbaarheid niet direct
vergroten. Gaat het kabinet net als de genoemde andere Europese landen de bewustwording
van burgers over veiligheidsrisico’s en de rol die burgers en bedrijven kunnen spelen
in geval van crises, hoger op de agenda zetten? En op welke manier gaat het kabinet
hier dan invulling aan geven?
56. Antwoord van kabinet
De politie hanteert een brede bestrijdingsstrategie met publieke en private partners
in de aanpak van cybercrime, met naast opsporing aandacht voor alternatieve interventies
zoals preventie en verstoring. Het handelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
is er onder andere op gericht om preventie te versterken en de weerbaarheid van de
samenleving te vergroten. Dat gebeurt niet alleen met publieke organisaties maar ook
met private partijen, bijvoorbeeld zoals verenigd in het convenant «Eerst checken,
dan klikken». Het Ministerie van Justitie en Veiligheid trekt hierin samen op met
het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Eind 2019 en begin 2020 is door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, in
nauwe samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de campagne «Doe
je updates» uitgevoerd. Het doel was om consumenten voor te lichten over de noodzaak
van het regelmatig updaten van slimme apparaten. Deze updates beveiligen de meeste
slimme apparaten. Consumenten zijn hier echter beperkt van op de hoogte. Het overbrengen van deze kennis is daarom van belang voor de digitale weerbaarheid van burgers.
De campagne is via online kanalen, radiocommercials en muziekdiensten verspreid. Ook
in de toekomst blijven de Ministeries van Justitie & Veiligheid en Economische Zaken
& Klimaat samenwerken bij preventieactiviteiten gericht op het weerbaarder maken van
burgers en organisaties.
Op 16 april jl. is met de convenantspartijen in het kader van COVID-19 aandacht geschonken
aan voorkoming van slachtofferschap van cybercriminaliteit. Hier is specifiek aandacht
gevraagd voor phishing. In dit verband wijs ik graag ook op de website www.veiliginternetten.nl. Hier is specifiek aandacht gevraagd voor digitale veiligheid met betrekking tot
COVID-19. Het Digital Trust Center doet dit eveneens voor hun doelgroep, het bedrijfsleven. Daarnaast bespreken de verantwoordelijke
teams van de politie ten aanzien van cybercrime wekelijks de ontwikkelingen om hier
in de aanpak op in te spelen en in geval van aangifte onderzoek naar te doen.
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie aandacht voor de rol van criminaliteit bij
de verknoping met de buitenwereld ook hier speelt de nauwe verwevenheid met de veiligheidsaanpak
op nationaal niveau. De afgelopen periode is duidelijk geworden dat bijvoorbeeld veel
drugs gerelateerde criminaliteit voor (potentieel) onveilige situaties zorgt. Gaat
het kabinet dit ook meenemen in een coherente strategiebepaling?
57. Antwoord van kabinet
Het kabinet is zich bewust van de relatie tussen grensoverschrijdende criminaliteit,
waaronder de internationale drugshandel, en veiligheid. Zo leidde Nederland in 2017
en 2018 een reeks bijeenkomsten in het kader van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF) over de verbanden tussen georganiseerde misdaad en terrorisme. Dit vanuit
de gedachte dat terroristische groepen kunnen profiteren van criminele netwerken om
aan wapens en geld te komen, om zo hun terroristische activiteiten te kunnen uitvoeren.
De beleidsaanbevelingen die naar aanleiding van deze expertbijeenkomsten zijn ontwikkeld
vormen een belangrijke basis voor landen om deze nexus tussen georganiseerde misdaad
en terrorisme aan te pakken en zijn ook meegenomen in Veiligheidsraadresolutie 2482.
Door in samenwerking met de VN in het buitenland trainingen voor lokale veiligheidsautoriteiten
te organiseren, spant Nederland zich in om deze beleidsaanbevelingen ook in de praktijk
toe te passen.
Voorts wordt in de voorliggende tussenrapportage opvallend weinig aandacht geschonken
aan de positie van vrouwen in conflict en vredesprocessen. Waarom is niet gekozen
voor een gendersensitief perspectief? Kan de Minister dit toelichten en ingaan op
de voortgang van VN Resolutie 1325?
58. Antwoord van kabinet
De tussenrapportage over de voortgang van de implementatie van de GBVS is – net als
de GBVS zelf – opgesteld op basis van de geïntegreerde benadering. Gender is één van
de dwarsdoorsnijdende aspecten waarop de twee beleidsdocumenten zijn gestoeld. Hier
is onverkort aandacht voor.
Nederland voert op dit moment haar derde Nationaal Actieplan (NAP) 1325 uit. In samenwerking
met het maatschappelijk middenveld en verschillende ministeries, waaronder het Ministerie
van Defensie, wordt op dit moment het vierde NAP opgesteld. Hierin zullen ook onderwerpen
uit het GBVS worden geadresseerd. Naast diplomatieke inzet in o.a. VN-verband, wordt
via steun aan partnerorganisaties bijgedragen aan de uitvoering van de Vrouwen, Vrede
en Veiligheidsagenda. Nederland zet bijvoorbeeld ook specifiek in op het vergroten
van het aantal geüniformeerde vrouwen in VN vredesmissies, via het financieren van
trainingen en een bijdrage aan het Trust Fund van het Elsie Initiative.
Tot slot hebben de leden van de PvdA-fractie vragen met betrekking tot de samenhang
tussen de beleidskaders. Hoe wordt deze samenhang gewaarborgd? Hoe worden tegenstrijdigheden
in het Nederlandse buitenland- en veiligheidsbeleid voorkomen? Speelt het Ministerie
van Buitenlandse Zaken hier een coördinerende rol? Graag ontvangen deze leden hierop
een toelichting.
59. Antwoord van kabinet
Juist om tegenstrijdigheden in het Nederlandse buitenland- en veiligheidsbeleid te
voorkomen, zijn deze twee samengebracht binnen de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie.
De Minister van Buitenlandse Zaken speelt hier inderdaad een coördinerende rol. Voor
de coherentie met aanpalende beleidskaders (zoals de Defensienota en de later dit
jaar te verschijnen Defensievisie, de Buitenlandse Handel Ontwikkelingssamenwerking
(BHOS) nota en Integrale Migratieagenda, alsook de Nationale Veiligheid Strategie)
die niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken vallen,
vindt intensief overleg plaats op ambtelijk alsmede ministerieel niveau.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de tussenrapportage over de Geïntegreerde Buitenlands- en Veiligheidsstrategie.
Zij hebben daar enkele vragen en opmerkingen over.
Deze leden vinden dat de Minister terecht wijst op veranderende geopolitieke verhoudingen
dichter bij huis, zoals ook de spanningen bínnen de EU zelf waarbij een aantal lidstaten
het model van liberale democratie ter discussie stelt en zich in toenemende mate op
het oosten oriënteert. Is de Minister het met deze leden eens dat niet alleen de oriëntatie
op het oosten daarbij een probleem is, maar zeker ook de manier waarop de liberale
democratie en de daarbij behorende rechtsstaat ter discussie worden gesteld? Ziet
de Minister dat laatste, net als deze leden, als een bedreiging voor de human security van Europese en dus ook Nederlandse burgers op zichzelf? Zo ja, hoe voorziet de GBVS
en het daarbij behorende beleid in manieren om Europa en Nederland hiertegen te beschermen?
60. Antwoord van kabinet
De erosie van de democratische rechtsstaat in de Europese Unie is een aanhoudende
zorg van het kabinet. Samen met gelijkgezinde lidstaten spant Nederland er zich daarom
zowel in bilateraal als Europees verband voor in om respect voor de beginselen van
rechtsstaat, democratie en grondrechten in alle lidstaten te bevorderen. Deze beginselen
zijn essentieel in een vrije, weerbare en democratische samenleving. Als deze beginselen
niet gerespecteerd worden, kan dat inderdaad een bedreiging vormen voor de human security van Europese en Nederlandse burgers. Voor het Nederlandse beleid t.a.v. de bevordering
van rechtsstatelijkheid binnen de EU verwijs ik u naar onder meer de Staat van de
Unie 2020, waarvoor het streven is dat die u voor het hierover geplande Kamerdebat
toekomt.
De leden van de fractie van de ChristenUnie delen ook de zorgen die de Minister uit
over de NAVO. Is de Minister het met deze leden eens dat de Turkse opstelling schadelijk
is voor de NAVO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zoekt hij naar een oplossing
hiervoor? Overigens vragen deze leden zich af of NAVO-lidstaten geen democratische
rechtsstaten moeten zijn. Voldoet Turkije nog aan de kenmerken daarvan, een land dat
de meeste journalisten in de cel heeft? Op welke manieren kunnen lidstaten die niet
meer aan de toetredingsvoorwaarden voldoen, door de overige lidstaten daaraan opnieuw
gehouden worden? Hoe gaat de Minister zich daarvoor inzetten?
61. Antwoord van kabinet
De NAVO is naast een militair bondgenootschap ook een waardengemeenschap. Dat betekent
ook dat bondgenoten elkaar onderling kunnen aanspreken. Dat doen we als Nederland
ook en dat zullen we blijven doen wanneer we van mening zijn dat een bondgenoot zich
gedraagt op een manier die niet strookt met de waarden van het bondgenootschap.
Dat geldt ook in relatie tot Turkije.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de afhankelijkheid van met name China
voor wat betreft de productie van verschillende noodzakelijke goederen zoals medische
hulpmiddelen. De coronacrisis heeft deze kwetsbaarheid als gevolg van die afhankelijkheid
duidelijk blootgelegd. Het kabinet zegt de ogen niet te sluiten voor de veiligheidsrisico’s
die hiermee verbonden zijn. Het verbaast deze leden dat het kabinet in deze situatie
niettemin de positieve effecten van «wederzijdse afhankelijkheid en vervlechting»
benadrukt. Zij vragen de Minister daarom uit te leggen hoe wederzijds de afhankelijkheid
precies is, met name in de verhouding van China tot Nederland.
62. Antwoord van kabinet
In het algemeen geldt dat het kabinet van mening is dat Nederland als handelsland
voor zijn welvaart groot belang heeft bij een stabiele en open wereldeconomie. De
vervlechting van de Nederlandse economie met de Europese en mondiale economie levert
ons land veel inkomen en werkgelegenheid op. Leveringszekerheid is juist gebaat bij
het open houden van de wereldeconomie, op medisch gebied en op andere gebieden. In
een open internationale handelseconomie is per definitie sprake van wederzijdse handelsstromen
en ontstaan mondiale waardeketens. Dit maakt dat landen elkaar nodig hebben in internationale
handel. Verwevenheid van leveringsketens zorgt veelal voor wederzijdse afhankelijkheden.
Evenwichtige vervlechting, economie en welvaart is op lange termijn ook van groot
belang voor (investeringen in) defensie en internationale samenwerking op dit gebied.
In het belang van diezelfde leveringszekerheid moeten eenzijdige, strategische afhankelijkheden
die leiden tot structurele verstoring van dit open handelssysteem voorkomen worden.
Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen wat de definitieve impact van COVID-19 is
op de wereldhandel en het stelsel van mondiale waardeketens. Een deel van de door
het COVID-19 blootgelegde risico’s en kwetsbaarheden is het gevolg van het just-in-time karakter van mondiale waardeketens. Eventuele risico’s moeten gespecificeerd worden
en proportioneel worden geadresseerd. Het identificeren van risico’s en kwetsbaarheden
in mondiale waardeketens is enerzijds een verantwoordelijkheid van de economie zelf
respectievelijk van bedrijven. Anderzijds, daar waar kwetsbaarheden raken aan publieke
belangen, ontstaat een gedeelde taak voor bedrijfsleven en overheid. Verder is het
de taak van de overheid om te zorgen voor een gelijk en stabiel speelveld, nationaal,
Europees en internationaal. In relatie tot China en andere internationale handelspartners
is de Europese samenwerking respectievelijk de EU (interne markt, extern handelsbeleid,
breed buitenlands beleid) een belangrijke sleutel.
Zij wijzen er daarbij op dat de economie van China niet alleen onvergelijkbaar groter
en invloedrijker is dan de Nederlandse, maar dat China bovendien gekenmerkt wordt
door een uitermate repressief systeem, dat miljoenen van zijn eigen burgers onderdrukt
en de waarde van mensenrechten wereldwijd ter discussie stelt. Is de Minister het
met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat de afhankelijkheid ongelijk is en
dat dit op zichzelf een veiligheidsrisico voor Nederland en zelfs Europa is? Is hij
het ook met deze leden eens dat economische en technologische afhankelijkheid nu te
groot is en dat een zekere mate van economische en technologische ontkoppeling nu
juist iets is om na te streven, in elk geval ten opzichte van onze huidige situatie
van afhankelijkheid?
63. Antwoord van kabinet
De EU kenmerkt China als een «systeemconcurrent». Omdat de Chinese economie groot
is en onderdeel is van belangrijke internationale handelsstromen is het voor de economie
en welvaart van Nederland en de EU van groot belang goede en stabiele handelsbetrekkingen
met China te hebben. Voorwaarde daarvoor is een gelijk internationaal speelveld waar
China onderdeel van is. Daarbij mogen de ogen niet gesloten worden voor repressie,
onderdrukking en schending van mensenrechten in China.
Het kabinet is geen voorstander van ontkoppeling. Wel zal ervoor moeten gewaakt dat
er geen eenzijdige afhankelijkheden ontstaan die evenwichtige, open handelsrelaties
en/of een open politieke dialoog verstoren. Samenwerking met niet-Europese bondgenoten
en partners (o.m. de VS) is daarbij ook van groot belang. Zie antwoord op vraag 62.
In de coronacrisis is de afhankelijkheid van China bloot komen te liggen als gevolg
van een virus dat zich onbedoeld wereldwijd heeft verspreid. Houdt de Minister rekening
met de mogelijkheid dat China ook wel eens moedwillig van deze afhankelijkheid gebruik
zou kunnen gaan maken, omdat Nederland bijvoorbeeld China onwelgevallige onderwerpen
zoals mensenrechtenschendingen aan de orde stelt? Hoe bereidt de GBVS ons op deze
mogelijkheid voor?
64. Antwoord van kabinet
Het kabinet zet in op een brede, gebalanceerde relatie met China waarbinnen het ook
mogelijk is om te spreken over onderwerpen waarover de visies verschillen, zoals mensenrechten.
En Nederland stelt de mensenrechten ook aan de orde (denk aan Hong Kong, de positie
van Oeigoeren, vrijheid van godsdienst)
Daarnaast is het van belang dat er geen eenzijdige afhankelijkheden ontstaan die evenwichtige,
open handelsrelaties en/of een open politieke dialoog verstoren. Het kabinet is dan
ook van mening dat de EU deze crisis moet aangrijpen om het systeem van mondiale waardeketens
toekomstbestendiger en robuuster te maken en grotere strategische autonomie te bewerkstelligen.
Tegelijkertijd moet gewaakt worden voor een overreactie en protectionisme overwegingen
binnen en buiten de EU. Het GBVS ondersteunt dit.
De leden van de ChristenUnie vragen zich af wat de Minister bedoelt met «de politisering
van de toepassing en samenwerking op gebied van technologische vooruitgang». Noemt
de Minister een verhoogde aandacht voor het lange termijn veiligheidsbelang ten opzichte
van korte termijn economische belangen «politisering»? Begrijpt de Minister dat het
voor deze leden daarmee al duidelijk wordt hoe hij beide verschillende belangen ten
opzichte van elkaar waardeert? Is de Minister het met deze leden eens dat het beter
zou zijn de beide soorten belangen in neutralere termen te schetsen om zo een objectievere
afweging te kunnen maken? Zo niet, waarom niet?
65. Antwoord van kabinet
Met «politisering» bedoelt het kabinet de verdergaande geopolitieke verschuiving richting
een multipolaire wereld, met inbegrip van de toegenomen spanningen tussen de VS en
China, die zich ook ontvouwt op het gebied van technologische ontwikkeling. Een verhoogde
aandacht voor het lange termijn veiligheidsbelang ten opzichte van korte termijn economische
belangen wordt daarmee derhalve niet bedoeld. Het kabinet is voorstander van een neutrale,
objectieve analyse en afweging van eventuele kansen en risico’s van toepassing en
samenwerking op technologisch gebied, inclusief mogelijke verdergaande politisering
daarvan, zowel op economisch als op veiligheidsgebied.
Tot slot hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie nog een vraag over het
concept human security. Zij merken op dat dit concept, in feite het belangrijkste overkoepelende strategische
doel uit de GBVS, niet meer genoemd wordt in de tussenrapportage. Zij vragen de Minister
naar de reden daarvoor. In verband met human security heeft de Kamer een bij het notaoverleg over de GBVS ingediende motie aangenomen waarin
wordt gevraagd een strategie en bijpassend actieplan te ontwikkelen die godsdienstvrijheid
bevorderen (motie van het lid Voordewind c.s., Kamerstuk 33 694, nr. 13). Deze leden vragen zich af hoe het met de uitvoering van de motie staat.
66. Antwoord van kabinet
Het kabinet zet zich onveranderd in voor het waarborgen van human security. Zie hierover het antwoord op vraag 28.
Op het gebied van godsdienstvrijheid heeft Nederland conform de moties van het lid
Voordewind c.s. (Kamerstuk 33 694, nr. 13 en Kamerstuk 34 775 V, nr. 29) de inzet op het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging geïntensiveerd.
Middels een vergroting van de beleidsmatige en financiële inzet op dit terrein heeft deze beleidsintensivering
vorm gekregen. De financiële intensivering uit zich in de toebedeling van ruim 11
miljoen aan projecten op het gebied van religie en levensovertuiging. Naast de financiering
van nieuwe projecten is een belangrijke component van deze intensivering de organisatie van de zevende bijeenkomst van het Istanboel
Proces, in de vorm van de «No Tolerance for Intolerance» conferentie in Den Haag. Bovendien is in september 2019, conform de wens van de kamer
(Kamerstuk 35 000 V, nr. 26) de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging, Jos Douma, aangesteld. De
Speciaal Gezant zet in op, ten eerste, het bevorderen van de beleidsprioriteit vrijheid
van religie en levensovertuiging, ten tweede, het verdiepen en verbreden van de kennis
van Buitenlandse Zaken; en ten derde kennisuitwisseling en netwerkopbouw met belanghebbenden
in binnen- en buitenland. Nederlandse aansluiting bij de in februari 2020 opgerichte
International Religious Freedom Alliance is een van de middelen ter investering in het internationale netwerk op het terrein
van religie en levensovertuiging. Bovendien zal Nederland conform intensivering mensenrechtenbeleid
extra aandacht schenken aan de vrijheid van religie en levensovertuiging rondom 18 juni.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Tussenrapportage
Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS). Deze leden vinden de rapportage
buitengewoon helder en realistisch. Zij concluderen dat er reden bestaat tot optimisme,
bijvoorbeeld inzake het militair verslaan van ISIS, maar dat vooral blijvende, vastberaden
inzet nodig is op de drie V’s van voorkomen, versterken en verdedigen. De trend van een verslechterende Nederlandse veiligheidsomgeving heeft zich immers
verder doorgezet.
De leden van de SGP-fractie zijn onder meer positief over de oprichting van een extra
ministeriële commissie Economie en Veiligheid (MCEV) ter versterking van de economische
veiligheid, en over de grote diplomatieke inspanningen voor internationale afspraken
over cyberveiligheid. Deze leden moedigen het kabinet aan zich daar voortvarend voor
te blijven inzetten.
Het kabinet heeft ervoor gekozen in de tussenrapportage niet nader in te gaan op de
COVID-19-crisis, met als reden dat de gevolgen daarvan nog niet te overzien zijn.
De leden van de SGP-fractie zouden echter toch graag enige contouren geschetst zien
van de wijze waarop deze gezondheidscrisis de uitvoering van de GBVS tot 2022 naar
verwachting zal beïnvloeden. Kan de Minister alsnog een toelichting geven op dit punt,
zo vragen deze leden?
67. Antwoord van kabinet
Zie het antwoord op vraag 41.
In de tussenrapportage wordt geconstateerd dat de digitale dreiging vanuit onder meer
Rusland en China tegen de Nederlandse vitale belangen toenam. De leden van de SGP-fractie
achten dit zeer zorgelijk. Deze leden beamen dat samenwerking met China op basis van
gedeelde belangen wenselijk is: «open waar het kan». Beaamt de Minister echter dat
de komende jaren veel meer nadruk zal moeten liggen op het aspect van «beschermen
waar het moet»? Kan de Minister toelichten hoe de «scherpere afweging tussen economie
en veiligheid» concreet invulling zal krijgen? Ook vragen de leden van de SGP-fractie
hoe concreet gewerkt zal worden aan het verkleinen van de afhankelijkheden China op
terreinen als medische- en informatietechnologie. Tot slot roepen deze leden het kabinet
op in de contacten met China ook nadrukkelijk op te blijven komen voor de vrijheid
en veiligheid van onder meer vervolgde of verdrukte christenen.
68. Antwoord van kabinet
Een voortdurende, specifieke analyse van dreigingen resp. economische veiligheidsrisico’s
zal de basis zijn voor het toekomstige beleid van het kabinet. Proportionaliteit («open
waar het kan, beschermen waar het moet») zal daarbij leidend principe blijven. Naarmate
deze analyse specifieker is kan de afweging tussen economie en veiligheid scherper
worden gemaakt en invulling krijgen. Daarbij dient gewaakt te worden voor een valse
tegenstelling tussen economie en veiligheid: economie dient de veiligheid, en andersom.
Het kabinet is van mening dat in het belang van leveringszekerheid, ook op het gebied
van medische en informatietechnologie, eenzijdige (strategische) afhankelijkheden
die leiden tot structurele verstoring van het open, internationale handelssysteem
voorkomen moeten worden. Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen wat de definitieve
impact van COVID-19 daarop is. Eventuele risico’s moeten gespecificeerd worden en
proportioneel worden geadresseerd. Het kabinet zal in de contacten met China blijven
opkomen voor de vrijheid en veiligheid van christelijke e.a. religieuze en levensbeschouwelijke
minderheden. Zie ook antwoorden op vragen 62, 63 en 64.
Cyberveiligheid speelt een grote en groeiende rol in het buitenland- en veiligheidsbeleid.
Dit aspect heeft raakvlakken met vele – zo niet alle – resultaatgebieden en geografische
regio’s. De leden van de SGP-fractie achten het in dit licht terecht dat het kabinet
inzet op diplomatie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten, en dat werk wordt gemaakt
van een grotere maatschappelijke weerbaarheid en bewustwording bij burgers inzake
digitalisering. Blijft het kabinet in dit licht tevens waar nodig (fors) investeren
in de slagkracht van onder meer het Defensie Cybercommando? Ziet de Minister, in navolging
van de MCEV, het nut en de noodzaak van oprichting van een extra ministeriële commissie
ter versterking van de digitale veiligheid, zo vragen de leden van de SGP-fractie?
Zo nee, waarom niet? Deze leden menen dat een dergelijke commissie kan bijdragen aan
een effectieve en efficiënte centrale regie inzake digitalisering en digitale veiligheid.
Dergelijke regie is van cruciaal belang.
69. Antwoord van kabinet
Bij het aantreden van dit kabinet is er fors geïnvesteerd in de gehele cyberketen,
waaronder in de digitale slagkracht bij Defensie. Een groot deel van dit geld is terechtgekomen
bij het Defensie Cyber Commando (DCC). Het doel van deze investering was tweeledig:
enerzijds om het militaire vermogen in het digitale domein te vergroten, anderzijds
om daarmee bij te dragen aan afschrikking in het digitale domein. Ook de komende periode
zal het kabinet hierop blijven inzetten.
Digitale veiligheid moet geborgd zijn binnen elk domein en een centraal onderdeel
worden van de reguliere beveiligingsstructuur. De verschillende betrokken departementen
moeten samen, maar vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid met deze opgave aan
de slag. De Minister van Justitie en Veiligheid is hiervoor coördinerend bewindspersoon.
Daarbij moet er wel worden gewaakt voor een te versnipperde aanpak en wordt binnen
de huidige kaders zoveel als mogelijk samengebracht. Dit is onder meer uiteengezet
in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting» (Kamerstukken
26 643 en 30821, nr. 673). Bij de Kamerbrief met de beleidsreactie op het CSNB2020 en de voortgangsrapportage
NCSA informeert de Minister van Justitie en Veiligheid over de tijdlijn en de gewenste
opbrengst.
Uit de tussenrapportage doemt het beeld op van een NAVO die onmisbaar is maar helaas
ook in een ernstige crisis verkeert. Veelzeggend genoeg heeft Rusland, dat sinds 2008
de krijgsmacht ingrijpend moderniseert en reorganiseert, op een aantal gebieden een
voorsprong genomen op de NAVO. Nederland is hier mede debet aan. Zoals de Tussenrapportage
stelt: Nederland is onvoldoende in staat om invulling te geven aan de afspraken die
nodig zijn om de verdediging en de afschrikkende werking van de NAVO te continueren.
Nederland blijft achter op de kernverantwoordelijkheden die van NAVO-bondgenoten worden
verwacht op het vlak van cash, capabilities en contributions. De leden van de SGP-fractie vinden deze situatie onwenselijk en onverantwoord. Welke
inspanningen gaat de Minister leveren en welke (extra) investeringen gaat het kabinet
doen om te zorgen dat Nederland in de komende jaren wél aan de kernverantwoordelijkheden
voldoet? Juist in het licht van geostrategische rivaliteit tussen grootmachten, strategische
stabiliteit en de druk op internationale (CBRN-) verdragen, is inzet op een krachtige
NAVO van levensbelang.
70. Antwoord van kabinet
Het kabinet deelt de zorgen over de verslechterde internationale veiligheidssituatie.
Die maakt de noodzaak van investeren in Defensie (en daarmee in onze betrouwbaarheid
als bondgenoot) onverminderd groot. Het kabinet zet een belangrijke eerste stap op
weg naar herstel en vernieuwing van de krijgsmacht, onder meer met een structurele
investering van 1,5 miljard extra per jaar. Die eerste stap is echter niet genoeg
om invulling te geven aan alle afspraken met onze bondgenoten om onze gezamenlijke
veiligheid te beschermen.
Een mogelijke extra vervolgstap tijdens deze kabinetsperiode wordt integraal, op de
daartoe geëigende momenten, bekeken in het licht van de ontwikkeling van de veiligheidssituatie,
de Rijksbrede prioriteiten en binnen de afgesproken budgettaire kaders.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het kabinet prioriteit wil geven aan «een
Europa dat meer verantwoordelijkheid neemt voor de eigen veiligheid». Inderdaad is
van belang dat Europese landen hun verantwoordelijkheid nemen, en in het kader van
«strategische soevereiniteit» onafhankelijker worden van de veiligheidsinspanningen
van onze Amerikaanse bondgenoten. Deze leden benadrukken dat het hierbij primair moet
gaan om herstel van de stabiliteit en de slagkracht van de NAVO. Onder die voorwaarde
en met dat doel kunnen vormen van EU-defensiesamenwerking toegevoegde waarde hebben.
Deze leden delen de wens van het kabinet dat de EU meer strategisch en eensgezind
op het wereldtoneel opereert. Zij blijven echter wijzen op de onopgeefbaarheid van
de nationale soevereiniteit als basis van internationale en Europese samenwerking.
Wil de Minister binnen de kaders van de staatssoevereiniteit werk (blijven) maken
van samenwerking en slagkracht in het Europese buitenlandbeleid?
71. Antwoord van kabinet
In het kader van een Europa dat meer verantwoordelijkheid gaat nemen voor de eigen
veiligheid streeft het kabinet naar een evenwichtiger bijdrage aan de NAVO van de
EU-lidstaten die ook lid zijn van het bondgenootschap én naar een sterker operationeel
optreden van de EU, waar de belangen en veiligheid van de EU-lidstaten in het geding
zijn. De NAVO is en blijft de hoeksteen van het Nederlandse collectieve veiligheidsbeleid,
maar de geopolitieke context en de diversiteit aan dreigingen vragen tegelijkertijd
om een EU die haar brede en unieke instrumentarium, zoals effectief kan inzetten.
Wat de doorontwikkeling van het EU Gemeenschappelijk Veiligheid- en Defensiebeleid
(GVDB) in 2020 betreft, zal het kabinet eventuele nieuwe initiatieven op hun inhoud
beoordelen, waarbij eerder geschetste kaders het uitgangspunt vormen. Ik verwijs hiervoor
onder meer naar de kabinetsreactie op de initiatiefnota Belhaj (D66) over een Europese
krijgsmacht van en voor Europeanen (Kamerstuk 35 189, nr. 5) en de kabinetsreactie op de evaluatie van de Europese Rekenkamer inzake Europese
defensie (Kamerstuk 24 202, nr. 42).
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Tussenrapportage voornamelijk aandacht
besteedt aan het aspect van statelijke veiligheid (state security). Dat is in veel opzichten een terechte focus. Zij roepen er echter toe op het perspectief
van de menselijke veiligheid (human security) niet uit het oog te verliezen. Dit is van groot belang voor het voorkomen van onveiligheid, en vergt onder meer een blijvende inzet op humanitaire steun en
ontwikkelingssamenwerking, een actief maatschappelijk middenveld, en respect voor
mensenrechten. Beaamt de Minister dat dit belangrijke aspecten dienen te zijn en blijven
binnen een effectief GBVS? Hoe wordt de komende jaren de coördinatie en samenhang
versterkt tussen de verschillende actoren betrokken bij (de uitvoering van) het Nederlandse
buitenland-, veiligheids- en ontwikkelingsbeleid? Dit is ook relevant in het licht
van de voorgenomen geïntegreerde analyse van het interne en externe veiligheidsbeleid.
72. Antwoord van kabinet
Zie het antwoord op vraag 28.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
T.J.E. van Toor, griffier