Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie
33 694 Internationale Veiligheidsstrategie
Nr. 58
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 24 juni 2020
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 17 april 2020
                  inzake de tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (Kamerstuk
                  33 694, nr. 57).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2020 aan de Minister van Buitenlandse Zaken
                  voorgelegd. Bij brief van 22 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, P. Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Tussenrapportage
                  Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS). Zij hebben hierover de volgende
                  vragen.
               
De leden van de VVD-fractie delen de zorgen van het kabinet over de verslechterende
                  Nederlandse veiligheidsomgeving, waaronder de zeer zorgwekkende militaire en andere
                  activiteiten van Rusland, de dreiging van terrorisme, de conflicten in het Midden-Oosten,
                  de agressie van Iran, de instabiliteit in veel landen rond Europa, illegale migratie,
                  de problemen op de Balkan, de assertieve houding en spionage door China, het afbrokkelen van het netwerk en functioneren van multilaterale organisaties, de spanningen
                  binnen de NAVO en veel andere ontwikkelingen. Zij vragen echter waarom het document
                  niet ingaat op de zorgen omtrent de ontwikkeling en verspreiding van nieuwe technologieën
                  en geweldsmiddelen onder burgers, waaronder robotica, drones en kunstmatige intelligentie,
                  waardoor het geweldsmonopolie van de staat verder wordt aangetast en de beheersbaarheid
                  van de individuele dreigingen ook sterk kan verminderen. Zij vragen zich af waarom
                  dit document geen melding maakt van deze bedreigingen en de Kamerbrede wens tot regulering
                  daarvan (motie van het lid Koopmans c.s., Kamerstuk 33 694, nr. 43) en de initiatieven die het kabinet daartoe heeft aangekondigd te ondernemen.
               
1. Antwoord van het kabinet
In de tussenrapportage is ervoor gekozen de nadruk te leggen op enkele actuele en
                        urgente trends die op dit moment van ontwrichtende invloed zijn op (de uitvoering
                        van) het veiligheidsbeleid. Het stuk pretendeert geen uitputtende weergave te geven
                        van álle ontwikkelingen die gevolgen hebben voor de veiligheid van Nederland. Uiteraard
                        is er in de tussenrapportage aandacht besteed aan de versnelling van technologische
                        ontwikkelingen als belangrijke factor in nieuwe vormen van conflict en als uitdaging
                        voor de wapenbeheersingsarchitectuur. Ook gaat de tussenrapportage in op het feit
                        dat deze technologische ontwikkelingen de noodzaak versterken om adequaat te kunnen
                        inspelen op de snel veranderende veiligheidsomgeving, opkomende en nog onvoorziene dreigingen en onderhandelingen in VN-kader over nieuwe normen/regels
                        m.b.t. nieuwe dreigingen. Dat de tussenrapportage daarbij geen expliciete melding
                        maakt van de motie van het lid Koopmans c.s. dient dan ook niet te worden geïnterpreteerd
                        als gebrek van erkenning door het kabinet van de in die motie beschreven punten van
                        zorg. Integendeel, zoals o.a. blijkt uit de toegewijde brieven over dit onderwerp
                        van 13 mei 2019 en 20 september 2019 [Kamerstuk 33 694, nrs. 45 en  48] neemt het kabinet de in de motie beschreven ontwikkelingen serieus en heeft het
                        meerdere initiatieven ontplooid om deze zorgen te adresseren. Zo wordt onder andere
                        gewerkt aan de organisatie van een bijeenkomst waar experts zich zullen buigen over
                        de veiligheidsrisico’s die voortvloeien uit bovengenoemde technologische ontwikkelingen.
                        Tijdens deze sessie zal onder andere onderzocht worden welke aanvullende initiatieven
                        Nederland kan nemen om de bestaande veiligheidsarchitectuur gericht op de beheersing
                        van (technologisch nieuwe) wapensystemen te versterken. Alhoewel de organisatie van
                        deze bijeenkomst en het daaruit voortvloeiende vervolgtraject vertraging heeft opgelopen
                        vanwege de reis- en samenkomstbeperkingen streeft het kabinet naar een bijeenkomst
                        in november.
Zij vragen zich ook af waarom het document weinig aandacht besteed aan de gevaren
                  van infiltratie in kritieke infrastructuur door vijandige staten, groepen terroristen
                  of individuen. Zijn dit geen relevante bedreigingen voor Nederland die ook een plaats
                  moeten hebben in deze tussenrapportage?
               
2. Antwoord van het kabinet
Ook het kabinet is van mening dat infiltratie van kritieke infrastructuur relevante
                        gevaren oplevert voor de nationale veiligheid. De complexiteit van het dreigingsbeeld
                        noodzaakt tot een geïntegreerde inzet van het Rijksbrede instrumentarium. De GBVS
                        voorziet in koppeling van Buitenlands en Veiligheidsbeleid met instrumentarium en
                        beleidskeuzes op aanpalende beleidsterreinen, waarbij in dit geval het beste kan worden
                        verwezen naar de Nationale Cyber Security Agenda (NCSA). Binnen de NCSA is het zorgdragen
                        voor weerbare digitale processen en een robuuste infrastructuur aangemerkt als hoofdprioriteit.
                        In juni 2019 werd gerapporteerd over de voortgang op deze en andere hoofdprioriteiten.
                        Voor het zomerreces ontvangt uw Kamer de volgende voortgangsrapportage van de NCSA
                        bij de beleidsreactie op het Cyber Security Beeld Nederland 2020.
De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 8 over de dreiging in en vanuit Afghanistan.
                  Hoe beoordeelt het kabinet de risico’s van een mogelijk vervroegde terugtrekking van
                  Amerikaanse en andere troepen, van een instabiele Afghaanse regering en van de aanhoudende
                  en mogelijk groeiende kracht van de Taliban, ISIS en andere terroristische groeperingen?
               
3. Antwoord van het kabinet
De Nederlandse steun aan de opbouw van een stabiel Afghanistan heeft onder andere
                        als doel ervoor te zorgen dat Afghanistan niet opnieuw een uitvalsbasis kan zijn voor
                        terroristische aanvallen op doelen in het Westen. In het VS-Taliban akkoord dat op
                        29 februari werd gesloten zijn hierover door de VS en de Taliban ook afspraken gemaakt.
                        Het akkoord is een eerste stap op weg naar een inclusief intra-Afghaans vredesproces.
                        Een dergelijk proces biedt de grootste kans op het bereiken van een politieke oplossing
                        en een duurzame vrede in het land. Het is aan de Afghanen zelf om deze vrede vorm
                        te geven. Nederland heeft altijd benadrukt dat Afghanistan geen vrijhaven voor terrorisme
                        mag zijn en het is van belang dat dit gewaarborgd blijft.
Nederland onderhoudt nauw contact met NAVO-bondgenoten over de operationele invulling
                        van de door de VS gemaakte afspraken en eventuele vervolgstappen. Het uitgangspunt
                        was, is en blijft «in together, adjust together, out together». Ook blijft Nederland in NAVO-verband aandringen op conditions-based besluitvorming over de missie, waarbij wordt benadrukt dat naast de in het VS-Taliban
                        akkoord gemaakte afspraken over contraterrorisme ook voortgang op het politieke proces
                        een belangrijke overweging moet zijn.
Het valt niet uit te sluiten dat bondgenoten bij het uitblijven van voortgang op het
                        politieke spoor toch zullen kiezen voor een verdere troepenafbouw. Gezien de onderlinge
                        afhankelijkheden van de militaire bijdragen is het waarschijnlijk dat dergelijke ontwikkelingen
                        gevolgen zouden hebben voor de voortzetting van de Resolute Support missie. Nederland zet zich in NAVO-verband en bilateraal in om deze risico’s te mitigeren en de kans hierop te verkleinen.
Op pagina 8 en 9 van de brief lezen de leden van de VVD-fractie over het beheer van
                  onze grenzen. Echter staat er in de vooruitblik niets over nieuwe initiatieven of
                  plannen op dat terrein, terwijl illegale migratie en georganiseerde criminaliteit
                  onze grenzen wel zeer relevant maken. Kan het kabinet vermelden welke plannen er op
                  dit terrein voor de nabije en verdere toekomst zijn?
               
4. Antwoord van het kabinet
Het kabinet deelt de mening dat het beheer van onze grenzen door uitdagingen als irreguliere
                        migratie, criminaliteit en terrorisme zeer relevant is. Zoals toegelicht in de tussenrapportage,
                        zet het kabinet in Europees verband in op de versterking van de controle van de Europese
                        buitengrens. De in de brief genoemde initiatieven, zoals een registratiesysteem voor
                        inkomende en uitgaande reizigers, een reisautorisatiesysteem (ETIAS) voor niet-visumplichtige
                        derdelanders en de versterkte veiligheidscontroles bij de afgifte van visa en reisdocumenten,
                        vormen hier deel van. Het uitbreiden van de informatiemogelijkheden door de genoemde
                        nieuwe systemen, maar ook de aanpassing van het al bestaande SIS (Schengen informatiesysteem)
                        en het integreren van zoekmogelijkheden tussen de Europese databases (Interoperabiliteitsverordening)
                        zorgen voor betere beheersing van de Europese buitengrens en meer controle over wie
                        zich binnen de grenzen begeeft. Daarnaast versterkt Nederland vanaf volgend jaar de
                        bijdrage in personeel aan de Europese grens- en kustwacht (Frontex), aangezien het agentschap door de nieuwe verordening meer capaciteit
                        krijgt. Dit pakket maatregelen zal een significante bijdrage leveren aan het versterken
                        van de Nederlandse en Europese grensbewaking. De implementatie van deze maatregelen,
                        waarbij het Ministerie van Justitie en Veiligheid een coördinerende rol vervult, is
                        echter complex en vergt meerdere jaren.
Op pagina 12 van de brief lezen de genoemde leden over het gebruik van antisatellietwapens
                  en de enorme impact die deze kunnen hebben. Welke maatregelen worden er genomen ter
                  bescherming van onze samenleving tegen dergelijke wapens? Hoe effectief zijn deze
                  maatregelen?
               
5. Antwoord van het kabinet
De NAVO publiceerde in juni 2019 een ruimtebeleid en benoemde de ruimte eind 2019
                        tot (vijfde) operationeel domein om ruimtedreigingen beter het hoofd te kunnen bieden
                        en eigen capaciteiten te versterken. Nederland is ook betrokken bij verschillende
                        initiatieven in EU- en VN-verband om de kwetsbaarheid van ruimtemiddelen te verminderen,
                        in aanvulling op de reeds bestaande ruimteverdragen. Zo werken VN-fora zoals de Eerste
                        Commissie en de Ontwapeningsconferentie aan nieuwe (wettelijke) kaders voor verantwoord
                        ruimtegebruik. De EU zet in op vergroting van het bewustzijn bij Lidstaten over dreigingen
                        en risico’s in de ruimte en versterking van onderlinge coördinatie om deze gezamenlijk
                        te adresseren. Door het sterk internationale karakter van het onderwerp zijn het langdurige
                        processen om overeenstemming te bereiken. Het kabinet heeft sinds kort geïntensiveerd
                        om de nationale inzet op de veiligheidsaspecten van de ruimte te gaan coördineren
                        en verder beleid hierop te ontwikkelen. Uw Kamer zal hierover separaat worden geïnformeerd.
Op pagina 13 van de brief lezen de leden van de VVD-fractie dat hoewel het kabinet
                  de NAVO van groot belang acht voor onze veiligheid, Nederland de Walesafspraken uit
                  2014 om de defensie-uitgaven toe te laten groeien naar 2% van het bbp in 2024 niet
                  haalt en dat zij minder dan haar fair share aan bijdragen aan missies levert. Ook
                  staat er in de brief dat dit negatieve effecten heeft voor Nederland. Zijn deze negatieve
                  effecten al in de praktijk merkbaar? Welke stappen gaat het kabinet nemen om deze
                  negatieve effecten te mitigeren en uiteindelijk voorkomen?
               
6. Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft een belangrijke eerste stap gezet op weg naar herstel en vernieuwing
                        van de krijgsmacht, onder meer met een structurele investering van 1,5 miljard extra
                        per jaar. Die eerste stap is echter niet genoeg om tijdig en volledig invulling te
                        geven aan de aan Nederland toegewezen capaciteitsdoelstellingen in het kader van het
                        NAVO Defensieplanningsproces.
De situatie in de wereld is minder stabiel en minder voorspelbaar geworden. Dit maakt
                        Europa, en dus ook Nederland, kwetsbaarder. Er komen meer soorten dreigingen op ons af en deze zijn complexer, diverser en
                        onvoorspelbaarder. Dit maakt de noodzaak van investeren in Defensie (en daarmee in
                        onze betrouwbaarheid als bondgenoot) onverminderd groot. De NAVO heeft daarom een
                        beroep op Nederland gedaan om de komende jaren meer in de krijgsmacht te investeren
                        om alsnog invulling te kunnen geven aan alle aan Nederland toegewezen capaciteitsdoelstellingen.
Een mogelijke extra vervolgstap tijdens deze kabinetsperiode wordt integraal, op de
                     daartoe geëigende momenten, bekeken in het licht van de ontwikkeling van de veiligheidssituatie,
                     de Rijksbrede prioriteiten en binnen de afgesproken budgettaire kaders.
Op pagina 15 van de brief lezen de genoemde leden over het investeren in early warning.
                  Kan de Minister aangeven of en zo ja in welke situatie een gebrek aan een dergelijke
                  waarschuwing een conflict heeft doen uitgroeien en wat daartegen had kunnen worden
                  gedaan? Zijn er ook positieve voorbeelden te noemen van geslaagde «vroege waarschuwing»?
               
7. Antwoord van het kabinet
Het is lastig om achteraf overtuigend aan te tonen dat early action heeft bijgedragen aan het voorkomen van een gewelddadig conflict, niet in de laatste
                        plaats omdat veel internationale bemiddeling achter de schermen plaatsvindt. Er zijn
                        helaas in de geschiedenis veel voorbeelden waarbij te lang waarschuwingen voor escalatie
                        zijn genegeerd en er achteraf geconcludeerd werd dat eerder ingrijpen door de internationale
                        gemeenschap gewelddadigheden had kunnen voorkomen of verminderen. Het Pathways for Peace rapport van de VN en de Wereldbank beschrijft succesvolle voorbeelden van preventie
                        en stelt kaders voor een inclusieve aanpak om gewelddadige conflicten te voorkomen.
                        Vorig jaar nog sprak VN Secretaris-Generaal Guterres over conflictpreventie als een
                        van de belangrijkste middelen om menselijk leed te verminderen. In deze context zet
                        Nederland onder meer in op het bevorderen van resultaatgerichte internationale samenwerking
                        voor conflictpreventie en vredesopbouw.
Nationaal en internationaal – onder meer binnen de EU – wordt samengewerkt om de stap
                     van early warning naar early action te versterken. Die samenwerking heeft ertoe geleid dat de Nederlandse of Europese
                     inzet in bepaalde landen is aangepast of aangescherpt om conflictrisico’s te verminderen.
Op pagina 16 van de brief lezen deze leden over cyberdreigingen en de ongewenstheid
                  van afhankelijkheid van ICT-producten uit staten met een offensief cyberprogramma.
                  Kan de Minister aangeven hoe de noodzaak tot bescherming hiertegen wordt gedeeld met
                  kwetsbare sectoren zoals het Nederlandse bedrijfsleven, het onderwijs en de lagere
                  overheden? Heeft dit voldoende resultaat of zijn extra maatregelen noodzakelijk?
               
8. Antwoord van het kabinet
Organisaties en bedrijven die behoren tot de vitale infrastructuur en de rijksoverheid
                        worden door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) over cybersecurity geïnformeerd
                        en geadviseerd. Via het NCSC worden andere computercrisisteams en informatieknooppunten
                        geïnformeerd over dergelijke risico’s en dreigingen. Op hun beurt informeren deze organisaties hun eigen doelgroepen. Zo biedt
                        het Digital Trust Center (DTC) het niet-vitale bedrijfsleven (doelgroep van 1,8 miljoen
                        bedrijven) informatie en advies over cybersecurity en stimuleert samenwerking tussen
                        bedrijven. Hiervoor worden een website, social media en een digitaal platform ingezet.1 Daarnaast worden diverse sectoren bijgestaan in het treffen van maatregelen voor
                        verhoging van hun digitale weerbaarheid door sectorale computercrisisteams. Voor het
                        onderwijs en de gemeenten zijn dit respectievelijk SURF-CERT en de Informatiebeveiligingsdienst
                        (IBD).
In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2018 en 2019 werd reeds gewaarschuwd
                     voor de afhankelijkheid van ICT-producten en dienstverleners uit staten met een offensief
                     cyberprogramma tegen Nederland. In algemene zin is het wenselijk om afhankelijkheid
                     van dergelijke partijen te beperken. In welke mate het risico voor een individueel
                     bedrijf of organisatie geldt, hangt verder af van het profiel van het bedrijf of organisatie.
                     Zij zijn primair verantwoordelijk voor hun eigen digitale veiligheid, maar afhankelijk
                     van de dreiging kunnen zij via computercrisisteams of informatieknooppunten of direct
                     gewaarschuwd worden voor verhoogde dreiging vanuit statelijke actoren.
Op pagina 19 van de brief lezen de leden van de VVD-fractie over de noodzaak van de
                  veiligheid van de Nederlandse scheepvaart. Onderkent het kabinet ook het belang daartoe
                  van de spoedige inwerkingtreding van de al in maart 2019 aangenomen Wet ter Bescherming
                  Koopvaardij (Kamerstuk 34 558)?
               
9. Antwoord van het kabinet
Rekening houdend met de maatschappelijke en politieke urgentie van de bescherming
                        van de Nederlandse koopvaardij, wordt gestreefd naar zo spoedig mogelijke inwerkingtreding
                        van de wet (inclusief de Wijzigingswet) en de onderliggende lagere regelgeving.
Op pagina 20 van de brief lezen deze leden over de noodzaak van een gezamenlijke Europese
                  aanpak van screening van ongewenste externe investeringen. In hoeverre is het nieuwe
                  mechanisme effectief, en welke gevaren ziet het kabinet voor Nederland indien EU-lidstaten
                  dit mechanisme onvoldoende respecteren? Welke maatregelen zouden overwogen moeten
                  worden?
               
10. Antwoord van het kabinet
De EU Verordening geeft een kader voor het toetsen van buitenlandse investeringen
                        door de lidstaten in het kader van nationale veiligheid en openbare orde en verplicht
                        lidstaten tot het inrichten van een contactpunt ten behoeve van een samenwerkingsmechanisme
                        voor informatie-uitwisseling. De Verordening treedt in oktober 2020 in werking. Het
                        is daarmee nog te vroeg om een appreciatie van de werking van dit mechanisme te geven.
                        Het Kabinet zal zich inzetten voor een tijdige evaluatie van de verordening die uiterlijk
                        in 2023 gepland staat.
Op pagina 24 van de brief lezen de leden van de VVD-fractie over het Open Skies-verdrag.
                  Hoe beoordeelt het kabinet de Russische schendingen en de Amerikaanse aankondiging
                  het verdrag op te zeggen? Welk effect heeft dit op onze veiligheid en hoe kan dit
                  effect worden gemitigeerd? Hoe zou de uitvoering van het Open Skies-verdrag eruit
                  zien als Rusland en Europese landen er zonder de VS mee doorgaan?
               
11. Antwoord van het kabinet
Het kabinet deelt de Amerikaanse zorgen over de wijze waarop Rusland het Open Skies
                        verdrag toepast. Het gaat daarbij o.a. om beperkingen die Rusland oplegt aan Open
                        Skies-vluchten boven de enclave Kaliningrad en het verbod op vluchten langs de Russisch-Georgische
                        grens. Nederland heeft Rusland daar ook meermaals op aangesproken. Het kabinet betreurt
                        de Amerikaanse aankondiging het verdrag op te zeggen en heeft hierover met tien andere
                        landen een verklaring uitgebracht2. De gevolgen van Amerikaanse terugtrekking zijn zowel praktisch als politiek. Dat
                        er niet meer boven de VS gevlogen mag worden zal vooral voor Rusland een issue zijn.
                        Als de VS geen observatievluchten meer uitvoert, valt de informatie die die vluchten
                        opleveren weg. Dat raakt ook de Nederlandse informatiepositie: de beelden zijn immers
                        beschikbaar voor alle partijen. Over de vraag of en hoe dat gecompenseerd kan (of
                        moet) worden zal de komende tijd met partners overlegd worden. Onder Open Skies wordt
                        de Benelux als één partij beschouwd. Sinds 2014 ontvangen de Benelux-landen observatievluchten,
                        maar voeren die niet zelf uit boven andere landen. De Ministers van Defensie van de
                        drie Benelux-landen hebben recent besloten ook invulling van die laatste rol na te
                        streven. In de praktijk betekent dit dat gezocht zal worden naar een partner met een
                        eigen observatievliegtuig, zodat Benelux-personeel kan meevliegen met observatievluchten.
Politiek zal veel afhangen van de Russische opstelling. In een eerste reactie heeft
                        Moskou de Amerikaanse stap verworpen en aangegeven dat Rusland het Open Skies verdrag
                        zal blijven uitvoeren.
Kan het kabinet aangeven welke gevolgen de tussenrapportage heeft op de investeringen
                  en inzet van ons postennetwerk en van de kennispositie van de Nederlandse diplomatie?
                  Kan het kabinet ook aangeven of de dreigingen voldoende worden vertaald naar beschermingsmaatregelen
                  voor onze diplomaten en medewerkers in het buitenland zelf?
               
12. Antwoord van het kabinet
Zoals in de brief aan uw Kamer over de uitbreiding en versterking van het postennet
                        (8 oktober 2018, Kamerstuk 32 734, nr. 32) wordt beschreven, stelt de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS)
                        dat vier trends in de internationale veiligheidssituatie direct effect hebben op de
                        veiligheid van Nederland en het Koninkrijk: de verschuiving naar een internationale
                        multipolaire orde, toenemende instabiliteit rond Europa en het Koninkrijk, versnelling
                        van technologische ontwikkelingen en spanningen in binnen- en buitenland. De € 40
                        miljoen intensiveringsmiddelen voor het postennet zijn ingezet op de prioriteiten
                        van het kabinet voor het gehele buitenlands beleid. Het internationale veiligheidsbeleid
                        is daar onderdeel van. In de lijn met de geconstateerde trends in de GBVS zijn extra
                        middelen ingezet op cyber, contraterrorisme, non-proliferatie en ontwapening en de
                        ring van instabiliteit rond Europa. Het vergroten van de diplomatieke slagkracht van
                        Nederland betekent per definitie ook een verbetering van de informatiepositie.
Een aantal posten in het postennet betreft hoog-risicoposten, te weten Bagdad, Kabul,
                     Juba, Sana’a en Tripoli. Met uitzondering van Sana’a en Tripoli worden op alle hoog-risicoposten
                     momenteel projecten uitgevoerd of voorbereid om de veiligheid te vergroten. Op de langere
                     termijn worden voor deze posten nu geen investeringen voorzien ten behoeve van de
                     veiligheid bovenop de huidige voorgenomen projecten. Dit is natuurlijk wel afhankelijk
                     van hoe de veiligheidssituatie zich in de komende jaren ontwikkelt.
Ook de nieuwe posten in de Sahel (Ouagadougou, Niamey, Ndjamena) zijn toegerust om
                     de huidige veiligheidssituatie het hoofd te bieden en te voldoen indien de situatie
                     enigszins verslechtert. Naast de hoog-risicoposten en de posten in de Sahel is er
                     een aantal posten in de veiligheidscategorie vlak onder die van de hoog-risicoposten.
                     Het is mogelijk dat, indien de veiligheidssituatie verslechtert, hier extra maatregelen
                     moeten worden genomen. Dat kan variëren van extra maatregelen tot in uitzonderlijke
                     gevallen verhuizing.
De tussenrapportage van de GBVS geeft geen aanleiding deze eerder vastgestelde inzet
                     aan te passen, aangezien de tussenrapportage constateert dat de trends en dreigingen
                     zoals in de GBVS beschreven, op hoofdlijnen nog steeds dezelfde zijn.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie willen de Minister bedanken voor de tussenrapportage over
                  de implementatie van de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie. De dreigingsanalyse
                  is helder en laat goed zien dat er enorme uitdagingen op ons pad liggen. Hoe het kabinet
                  omgaat met deze uitdagingen stemt de leden niet altijd tevreden. Gezien de vele onderwerpen
                  zullen de leden van de PVV-fractie zich voor dit overleg echter beperken tot enkele
                  vragen en opmerkingen langs de hoofdlijnen uit de brief. In andere overleggen zal
                  de komende tijd worden ingegaan op enkele specifieke (landen)thema’s.
               
De leden van de PVV-fractie willen om te beginnen aangeven dat ze de opvatting delen
                  dat een geïntegreerde veiligheidsanalyse niet alleen oog moet hebben voor «man-made»
                  dreigingen, maar ook voor natuurlijke dreigingen. De leden vinden het een goed plan
                  om bij toekomstige updates van de diverse veiligheidsstrategieën meer oog te houden
                  voor natuurlijke dreigingen. Dat is een goede ontwikkeling, omdat natuurlijke dreigingen
                  zoals immense vulkaanuitbarstingen en/of zonnestormen de maatschappij in potentie
                  veel meer kunnen ontwrichten dan het huidige coronavirus. De leden zien graag uit
                  naar de toekomstige uitwerking met betrekking tot natuurlijke dreigingen.
               
In samenhang met onder meer de natuurlijke dreigingen willen de leden aandacht vragen
                  voor het principe van «nationale strategische voorraden». In welke mate beschikt Nederland
                  actueel over strategische voorraden voor wat betreft voedsel, energie, medicijnen
                  en medisch materiaal?
               
13. Antwoord van het kabinet
Met betrekking tot de strategische voorraden voor voedsel is er geen sprake is van
                        een centrale, vanuit de overheid aangestuurde/georganiseerde strategische voorraad.
                        In een voorkomend geval – desnoods na het inroepen van noodwetgeving – zal de overheid
                        een beroep doen op het bedrijfsleven om (essentiële) voedingsmiddelen te leveren om
                        daarmee (nood-)voedselpakketten (te laten) samenstellen en te verdelen.
Nederland beschikt over een strategische voorraad olie. De Stichting Centraal Orgaan
                     Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) is de centrale, onafhankelijke, organisatie
                     die in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, deze strategische
                     olievoorraden voor Nederland aanhoudt.
Met betrekking tot de strategische voorraden voor medicijnen en medisch materiaal
                     beschikt Nederland over just in time voorraden. Daarnaast beschikt Nederland over een voorraad pokkenvaccins en verschillende
                     voorraden griepvaccins.
Welke Nederlandse instanties zien toe op het hebben en onderhouden van strategische
                  voorraden voor een Nederland in crisistijd? En hoe doet Nederland dit in vergelijking
                  met andere Europese landen waarvan bekend is dat zij aanzienlijke strategische voorraden
                  aanhouden, zoals Finland en Zwitserland?
               
14. Antwoord van het kabinet
Het risico op een uitbraak van een pandemie is onderkend en opgenomen in de Nationale
                        Veiligheidsstrategie (NVS). Voor de aanpak ervan wordt op Rijksoverheidsniveau en
                        internationaal strategisch samengewerkt, zowel ten aanzien van preventie als bij een
                        effectieve bestrijding ervan. Het nadenken over strategische voorraden maakt hier
                        onderdeel van uit.
Het RIVM is de Nederlandse instantie die toeziet op medisch voorraden. De Stichting
                        Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) is de centrale, onafhankelijke,
                        organisatie die in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, strategische
                        olievoorraden voor Nederland aanhoudt. COVA draagt zorg voor de aankoop, verkoop en
                        opslag van ruwe olie en olieproducten volgens de voorwaarden die zijn opgesteld door
                        het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en de Europese Unie (EU).
Defensie kent strategische voorraden die gerelateerd zijn aan de eigen taakuitvoering.
                        De omvang van deze voorraden wordt bepaald in overleg met NAVO en/of EU.
In algemene zin en in vergelijking met verschillende andere landen kiest Nederland
                     nadrukkelijk voor internationale samenwerking in de aanleg van strategische voorraden.
                     Zowel binnen de NAVO als de EU werkt Nederland mee aan initiatieven gericht op het
                     opbouwen van strategisch voorraden. De EU heeft recent besloten tot het aanleggen
                     van strategische medische voorraden middels RescEU. Deze voorraden kunnen aangewend
                     worden als dat in het belang is van de EU en EU-lidstaten.
Ook in NAVO-verband wordt momenteel gesproken over de oprichting van het Pandemic Response Trust Fund (PRTF), dat er vooral op gericht is om de NAVO en haar lidstaten voor te bereiden
                     op een mogelijke tweede golf van COVID-19 door medische voorraden voor de bestrijding
                     van een uitbraak aan te leggen.
Het is voor Nederland belangrijk dat de uitwerking van het PRTF complementair moet
                     zijn aan de ontwikkelingen binnen de EU, in het bijzonder aan wat nu reeds onder het
                     Europees civiele beschermingsmechanisme, RescEU, wordt ontwikkeld.
Terecht wordt in de tussenrapportage de nadruk gelegd op wat wordt genoemd «de geopolitieke
                  verschuiving richting een multipolaire wereld die zich ontvouwt in de huidige context
                  van een technologische revolutie». Verwezen wordt ook naar de toenemende druk van
                  diverse (groot-) machten waaronder China. Over China geven de Militaire Inlichtingen-
                  en Veiligheidsdienst (MIVD) en Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)
                  aan dat het land veruit de grootste dreiging vormt op het gebied van economische spionage.
                  Echter, op deze ferme aantijging volgt geen coherent en concreet plan over hoe deze
                  economische spionage (en dus dreiging) aan te pakken. Kan de Minister daar nog eens
                  wat dieper op ingaan. De analyse/het risico is de leden van de PVV-fractie inmiddels
                  wel bekend. Maar wat is de oplossing? En bovenal: hoe wordt China geconfronteerd met
                  dit hondsbrutale gedrag? Is het kabinet inmiddels bereid om net als in de zaak betreffende
                  de poging tot hacken van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW)
                  ook clandestiene operaties van de Volksrepubliek China te tonen aan de Nederlandse
                  bevolking?
               
15. Antwoord van het kabinet
De (heimelijke) middelen die worden ingezet in het kader van economische spionage
                        kunnen het verdienvermogen van Nederlandse bedrijven ondermijnen. De afgelopen jaren
                        heeft dit kabinet daarom geïnvesteerd in de capaciteit bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het beschermen van hun
                     bedrijfsvertrouwelijke gegevens. De overheid stelt bedrijven daartoe in staat met
                     behulp van wetgeving op het gebied van intellectuele eigendomsbescherming en bescherming
                     van bedrijfsgeheimen. Op 23 oktober 2018 is de Wet bescherming bedrijfsgeheimen in
                     werking getreden, waaraan ondernemers bescherming kunnen ontlenen als hun bedrijfsgeheim
                     onrechtmatig is verkregen, gebruikt of openbaar gemaakt, ook als dit door een ex-werknemer
                     is gebeurd. Daarnaast kan bescherming worden verkregen op basis van het arbeidsrecht
                     of algemeen contractenrecht als een ex-werknemer bijvoorbeeld zijn geheimhoudingsbeding
                     heeft geschonden, of op basis van het algemene onrechtmatige daad recht. Er kan bovendien
                     onder omstandigheden een beroep worden gedaan op bescherming tegen een inbreuk op
                     een octrooirecht of op een chip recht op basis van de Wet bescherming oorspronkelijke
                     topografieën van halfgeleiderproducten.
Daarnaast is de overheid verantwoordelijk voor het creëren van «awareness», bewustwording
                     van risico’s en het bieden van een handelingsperspectief. In de Kamerbrief «Tegengaan
                     statelijke dreigingen» is gemeld dat het kabinet met betrekking tot digitale financieel-economische
                     spionage een verkenning heeft uitgevoerd waarin het beeld ten aanzien van de dreiging
                     is aangescherpt en voorts is bezien welk instrumentarium, complementair aan de maatregelen
                     uit zoals de Internationale Cyber Strategie en de Nederlandse Cyber Security Agenda,
                     van toepassing is om deze dreiging te mitigeren. Aanvullend instrumentarium, zoals
                     bijvoorbeeld vergroting van het bewustzijn van deze dreiging, wordt in de verschillende
                     beleidsterreinen opgenomen, met inbegrip van de aanpak tegengaan statelijke dreigingen.
Het gaat hier ook om het inzetten van internationale samenwerking en diplomatieke
                     instrumenten (inclusief attributie) zoals die reeds bestaan in het kader van de EU
                     Cyber Diplomacy Toolbox en om het benutten van bestaande WTO-procedures waar nodig.
De NAVO blijft voor de leden van de PVV-fractie de hoeksteen van ons defensie- en
                  veiligheidsbeleid. Over de NAVO schrijft de Minister dat de geopolitieke belangen
                  binnen het bondgenootschap steeds vaker uiteenlopen. Er worden twee voorbeelden aangehaald
                  die beide betrekking hebben op Turkije. Ligt het dan niet in de rede om te pleiten
                  voor een Turkse exit uit het NAVO-bondgenootschap, zoals de leden van de PVV-fractie
                  al langer betogen? Het is toch juist – en vooral – Turkije dat voor betonrot zorgt
                  in de hoeksteen van ons defensie- en veiligheidsbeleid? De leden van de PVV-fractie
                  willen hier opnieuw een reactie van de Minister op. Zeker omdat de Minister in de
                  brief (en volkomen terecht) specifiek naar Turkije wijst als land dat zich in een
                  multipolaire wereld steeds meer gaat roeren op het wereldtoneel. Ook het kabinet ziet
                  dat Turkije steeds meer een eigen koers kiest. Een trend die voorlopig niet gekeerd
                  wordt. Integendeel. Maar wat is dan nog het lange termijnperspectief van een Turks
                  NAVO-lidmaatschap? De kloof tussen Turkije en de overige NAVO-landen wordt jaar na
                  jaar toch groter in plaats van kleiner?
               
16. Antwoord van het kabinet
Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot met een strategische ligging (waaronder
                        de toegang tot de Zwarte Zee) op de zuidflank van het NAVO-verdragsgebied. Een deel
                        van de kracht van het bondgenootschap is dat het als één naar buiten optreedt; daar
                        past besluitvorming bij consensus bij. De keerzijde daarvan is dat het lastig is tot
                        besluitvorming te komen als één (of meer) van de bondgenoten een andere positie inneemt.
                        De NAVO biedt een belangrijk forum voor bondgenoten om met elkaar in gesprek te blijven,
                        ook met Turkije. De NAVO is bovendien een waardengemeenschap. Dat betekent ook dat
                        bondgenoten elkaar onderling kunnen aanspreken. Dat doen we als Nederland ook en dat
                        zullen we blijven doen wanneer we van mening zijn dat een bondgenoot zich gedraagt
                        op een manier die niet strookt met de waarden van het bondgenootschap. Dat geldt ook
                        in relatie tot Turkije. Wat Nederland betreft staat het NAVO-bondgenootschap van Turkije
                        niet ter discussie.
Veel aandacht in de tussenrapportage gaat uit naar het aanpakken en bestrijden van
                  terroristische dreigingen. Een punt waar de leden van de PVV-fractie het huidige kabinetsbeleid
                  soms contraproductief en dus schadelijk vinden; de massa-immigratie en islamisering
                  waar het kabinet nagenoeg niets tegen doet, creëren namelijk een voedingsbodem waarop
                  terrorisme groeit. Veel van deze problematiek wordt door de leden van de PVV-fractie
                  besproken in andere commissies. Voor nu willen de leden van de PVV-fractie op dit
                  onderwerp één punt uit de voortgangsrapportage halen en bespreken: Er staat aangegeven
                  dat Nederland een netwerk opgebouwd heeft «van diplomatieke veiligheidscoördinatoren
                  die op lokaal niveau in diverse regio’s de actuele ontwikkelingen en onderliggende
                  problematiek op gebied van gewelddadig extremisme en terrorisme in kaart bracht».
                  Kan de Minister een overzicht geven van hun bevindingen? Welk resultaat heeft dit
                  netwerk opgeleverd?
               
17. Antwoord van kabinet
De diplomatieke Regionale Veiligheidscoördinatoren dragen bij aan de inzet van het
                        Kabinet om de internationale terrorismedreiging terug te dringen. Dit doen zij door
                        het identificeren en signaleren van radicalisering en dreiging van terrorisme bij
                        de bron, en het versterken van de capaciteit van overheden en maatschappelijk middenveld
                        om radicalisering te voorkomen en terrorisme tegen te gaan. Er zijn in totaal zes
                        Regionale Veiligheidscoördinatoren, verantwoordelijk voor de regio’s Mashreq (standplaats
                        Amman), Maghreb (Tunis), Oostelijk Afrika (Nairobi), Sub-Sahara Afrika (Addis Abeba),
                        Westelijke Balkan (Sarajevo) en Zuidoost Azië (Bangkok).
De Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie is op dit moment bezig met
                     een onderzoek naar het contraterrorismebeleid van het Ministerie van Buitenlandse
                     Zaken. Daarin zal ook het in 2015 opgezette netwerk van Regionale Veiligheidscoördinatoren
                     worden meegenomen, vanaf implementatie tot actuele inrichting.
De leden vernemen graag in hoeverre de diplomatieke veiligheidscoördinatoren oog hebben
                  gehad voor de islamisering in de regio’s waar zij actief waren en hoe het in grote
                  lijnen gesteld is met de buitenlandse financiering van islamitische instellingen terplekke.
                  In veel landen waar het islamitische terrorisme groeit – van West-Afrika tot in Azië
                  – zien we parallel aan de groei van terroristische organisaties, de islamitische scholen
                  en instellingen als paddenstoelen uit de grond schieten. In hoeverre hebben de veiligheidscoördinatoren
                  deze ontwikkeling gemonitord en geanalyseerd?
               
18. Antwoord van kabinet
Via onze diplomatieke vertegenwoordigingen, inclusief de diplomatieke regionale veiligheidscoördinatoren,
                        volgt Nederland de ontwikkelingen ten aanzien van gewelddadig extremisme en grondoorzaken
                        op de voet, in nauwe samenwerking met onze partners in de internationale gemeenschap.
De groei van terroristische organisaties van West-Afrika tot Azië en daaraan verbonden
                        ontwikkelingen worden ook gemonitord en geanalyseerd. Daarbij kijken de regionale
                        veiligheidscoördinatoren naar politieke, sociale en economische ontwikkelingen, waaronder
                        het optreden van lokale veiligheidsautoriteiten, respect voor mensenrechten en de
                        rechtsstatelijkheid en de positie van het maatschappelijk middenveld en geloofsvrijheid.
Religieuze identiteiten kunnen misbruikt worden. Religieuze scholen en instellingen,
                        waaronder islamitische, kennen in veel van deze regio’s een lange traditie die juist
                        een stabiliserend effect heeft. Ook uit een door Nederland gefinancierd onderzoek
                        van het United Nations Development Programme (UNDP) getiteld «Journey to Extremism
                        in Africa» naar de drijfveren van terroristen in Afrika blijkt bijvoorbeeld dat religieus
                        onderwijs juist de kans vermindert dat men zich aansluit bij terroristische groeperingen
                        (http://journey-to-extremism.undp.org/).
In Nederland komt er steeds meer aandacht voor de buitenlandse financiering van moskeeën
                  vanuit de Golfstaten, maar hoe zit dat elders waar radicalisering en islamitische
                  terrorisme een nog veel groter probleem vormt? In hoeverre kunnen de veiligheidscoördinatoren
                  daar een beeld van schetsen voor bijvoorbeeld de kwetsbare Sahel-regio? Heeft Nederland
                  en de internationale gemeenschap wel voldoende oog voor deze grondoorzaak van terrorisme?
                  Het lijkt er volgens de leden van de PVV-fractie vooralsnog niet op. Graag ontvangen
                  zij een reactie.
               
19. Antwoord van kabinet
Nederland heeft zeker oog voor activiteiten vanuit Golfstaten die ten koste kunnen
                        gaan van in de Sahel traditioneel gematigde vormen van islam, en democratische waarden
                        en samenhang tussen burgers kunnen ondergraven. Factoren die radicalisering en gewelddadig
                        extremisme in de Sahel in de hand werken zijn een afwezige overheid, misdragingen
                        van veiligheidstroepen en het gebrek aan economisch perspectief voor de jeugd. In
                        het kader van voorkomen en versterken, zet Nederland in de Sahel dan ook in op programma’s
                        gericht op het wegnemen van de voedingsbodem voor gewelddadig extremisme en op capaciteitsversterking
                        van Sahel-landen om hun eigen veiligheid op legitieme wijze en met in acht name van
                        het respect voor mensenrechten te kunnen waarborgen. Voor een uitgebreid overzicht
                        over de Nederlandse en bredere Europese inzet in de Sahel, verwijs ik graag naar de
                        Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstukken 29 521 en 34 952, nr. 403).
De NAVO heeft «de ruimte» niet zo lang geleden aangewezen als vijfde domein. Militaire
                  toepassingen in de ruimtevaart worden steeds belangrijker en steeds meer landen ontwikkelen
                  ruimte- en raketprogramma’s met een militaire component. Zoals beschreven komt daar
                  een dreiging uit voort die in de toekomst alleen maar zal toenemen in omvang en ernst.
                  Echter, er liggen ook kansen en mogelijkheden! De leden van de PVV-fractie willen
                  op dat laatste ingaan. Wat kan de krijgsmacht in samenwerking met onze kennisinstellingen
                  betekenen voor de bescherming van de eigen en bondgenootschappelijke belangen op dit punt? Wat doen we nu al
                  ten aanzien van de ruimte in combinatie met militaire toepassingen en veiligheid?
                  En wat zit er nog in de pijplijn bij onder meer defensie? En biedt de aanwezigheid
                  van het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) op Nederlandse bodem
                  nog mogelijkheden voor Nederland op het vlak waar ruimtevaart en militaire toepassingen
                  elkaar kruisen?
               
20. Antwoord van kabinet
De ruimte is een essentieel onderdeel van onze nationale veiligheid geworden. Het
                        kabinet is zich bewust van kansen en mogelijkheden die er nog liggen op dit terrein.
                        Deze zullen worden meegewogen in de bij vraag 5 genoemde recente intensivering ten
                        aanzien van de veiligheidsaspecten van de ruimte. Uw Kamer zal hierover separaat worden
                        geïnformeerd.
De leden van de PVV-fractie zien met genoegen dat er veel aandacht is voor de cyberdreiging
                  en dat Nederland deze ernstige dreiging serieus neemt. Althans zo lijkt het. Maar
                  de realiteit is weerbarstiger. De Algemene Rekenkamer constateerde onlangs opnieuw
                  dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken de eigen informatiebeveiliging niet op orde
                  heeft. Hoe is dit mogelijk gezien de dreigingsanalyse? Wordt deze op het eigen ministerie
                  wel serieus genomen? De problemen met betrekking tot de informatiebeveiliging worden
                  al enkele jaren door de Algemene Rekenkamer gesignaleerd. De leden van de PVV-fractie
                  willen dat dit nu nog dit jaar wordt opgelost. Wat wil de Minister hieraan doen en
                  welk tijdsbestek heeft hij voor ogen?
               
21. Antwoord van kabinet
Het ministerie hecht groot belang aan een goede informatiebeveiliging. De wereld van
                        cyber security is in het afgelopen decennium sterk veranderd en de dreigingen zijn toegenomen. Dit heeft ook geleid tot een
                        forse uitbreiding van de personele capaciteit op dit gebied. Daarbij heeft het ministerie
                        zich de afgelopen jaren vooral gericht op de feitelijke technische weerbaarheid, bewustwording
                        van medewerkers en nog onvoldoende op het risicomanagement en accreditaties.
De bevindingen van de Algemene Rekenkamer op dit aspect zijn opgenomen in een project
                        dat is opgestart om alle bevindingen structureel op te lossen. Doelstelling van dit
                        project is om conform de planning het grootste gedeelte in 2020 te realiseren. Gezien
                        de benodigde doorlooptijd van een aantal activiteiten is een uitloop in 2021 noodzakelijk.
                        De activiteiten die in 2021 doorlopen betreffen de implementatie van een centraal
                        systeem voor beheersing van het risicomanagementproces alsmede de afronding van alle
                        accreditaties.
Om de voortgang te borgen is de sturing versterkt en wordt er extra capaciteit ingezet.
                        Zo wordt er door het project maandelijks aan het senior management gerapporteerd en
                        word ik zelf ieder kwartaal geïnformeerd over de vorderingen.
In de brief staat de passage «Daarnaast is politieke spionage met digitale middelen
                  om de Nederlandse politieke besluitvorming te achterhalen van belang». Over deze passage
                  hebben de leden nog wel enkele vragen. Wat wordt er exact mee bedoeld? Kan de Minister
                  concrete voorbeelden geven van politieke spionage in Nederland «om Nederlandse politieke
                  besluitvorming te achterhalen»? Hoe ernstig is dit probleem en zijn dergelijke spionageactiviteiten
                  in het verleden «succesvol» uitgevoerd? Bij de leden van de PVV-fractie leven ernstige
                  zorgen naar aanleiding van deze passage.
               
22. Antwoord van kabinet
Het kabinet deelt de zorgen van de leden ten aanzien van politieke spionage. De observatie
                        in de genoemde passage sluit aan bij hetgeen ook wordt gedeeld in de openbare publicaties
                        van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Relevante publicaties zijn het AIVD Jaarverslag (2019) en «Offensief cyberprogramma,
                        een ideaal businessmodel voor staten» (2019). Het jaarverslag maakt bijvoorbeeld melding
                        van de pogingen van statelijke actoren om binnen te komen bij ministeries, inlichtingen-
                        en veiligheidsdiensten, politieke partijen en cultureel-maatschappelijke organisaties.
                        Ook stelt het dat ondanks investeringen in de digitale weerbaarheid van publieke instellingen,
                        statelijke actoren, zoals Russische, Iraanse en Chinese, zeer succesvol blijven in
                        het compromitteren van (overheids)systemen binnen en buiten Nederland.
De diensten kunnen in de openbaarheid geen uitspraken doen over operationele activiteiten.
Tot slot willen de leden van de PVV-fractie het hebben over het kabinetsstandpunt
                     betreffende het Europees Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB).
                     Waar de dreigingsanalyse van het kabinet in grote lijnen klopt, is de oplossing van
                     het kabinet en de EU (namelijk meer EU-samenwerking) nogal kort door de bocht. Nederland
                     en de Europese Commissie zien graag een grotere geopolitieke rol weggelegd voor de
                     EU. Maar in hoeverre is dit streven realistisch gezien de meningsverschillen tussen
                     de EU-lidstaten onderling? Verschillen die ook tijdens de coronacrisis weer in alle
                     hevigheid aan het licht komen. Het kabinet wil nu een soort nep-daadkracht creëren
                     bij de EU door besluitvorming met twee derde meerderheid te bepleiten voor bepaalde
                     onderdelen van het GBVB. De leden van de PVV-fractie zijn hier fel op tegen en willen
                     dat het kabinet het pleidooi staakt. Het is een paardenmiddel. Aanpassing van het
                     unanimiteitsbeginsel knaagt aan het soevereiniteitsbeginsel waardoor de afstand tussen
                     de bevolking (van de lidstaten) en beleidsbepalers wordt vergroot. Ziet de Minister
                     hierin net als de leden van de PVV-fractie ook niet juist een risico/dreiging voor
                     de interne veiligheid? Daarnaast: zorgt de besluitvorming met twee derde meerderheid
                     wel voor een andere grondhouding/meer daadkracht (bijv. fermere EU-sancties) tegenover
                     kwaadwillende landen als Turkije en Iran? De leden van de PVV-fractie hebben daar
                     ernstige twijfels over. De huidige diplomatieke middelen worden nog niet eens voldoende/volledig
                     benut. Dat is niet alleen te wijten aan tekortkomingen van het huidige besluitvormingsproces.
                     Graag ontvangen zij een reactie.
                  
23. Antwoord van kabinet
Het kabinet streeft naar een optimaal functionerende en slagvaardige EU, zeker ook
                        ten aanzien van het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid (GBVB). Mede
                        vanwege de veranderende geopolitieke en veiligheidscontext, is het meer dan ooit noodzakelijk
                        om als EU eensgezind op het wereldtoneel op te treden om Europese belangen alsmede
                        normen en waarden, zoals rechtsstatelijkheid, democratie en vrijheid, te beschermen.
                        De huidige crisis legt nogmaals de noodzaak hiervan bloot. Snelle en effectieve besluitvorming,
                        bijvoorbeeld met betrekking tot het instellen van sancties, is daarvoor essentieel.
                        Het gebruik maken van constructieve onthouding en invoering van besluitvorming per
                        gekwalificeerde meerderheid (QMV) op specifieke deelterreinen van het GBVB kunnen
                        middelen zijn voor een sterkere en eendrachtigere EU in de wereld. Het kabinet is
                        voorstander van een discussie hierover langs de lijnen van het BNC-fiche over Commissiemededeling
                        terzake (Kamerstuk 22 112, nr. 2714).
Het invoeren van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming is wat het kabinet betreft
                     geen doel op zich. Het is een middel om de discussie over de toenemende verlamming
                     in het besluitvormingsproces te voeren en lidstaten te wijzen op hun verplichtingen
                     en verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Verdragen, waaronder het actief en
                     onvoorwaardelijk ondersteunen van het GBVB in de geest van loyaliteit en wederzijdse
                     solidariteit (zie artikel 24.3 VEU). Veel lidstaten staan, net als Nederland, open
                     voor deze discussie.
De kans dat dit evenwel leidt tot een aanpassing van de procedures, acht het kabinet
                     – gelet op de unanimiteitsbesluitvorming daarover – klein. Het GBVB is van oudsher
                     een terrein waar veel lidstaten hechten aan ruimte voor nationale beleidsbepaling.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Tussenrapportage
                  Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie. Deze leden hebben nog enkele vragen
                  aan de Minister.
               
De D66-leden maken zich zorgen over het effect van de COVID-19-pandemie op onze veiligheid
                  en de veiligheid van onze militairen. Alhoewel deze tussenrapportage niet specifiek
                  in gaat op de consequenties van de pandemie op ons veiligheidsbeleid, zal het gevolgen
                  hebben voor dit beleid in de komende jaren. Welke directe gevolgen heeft de COVID-19-pandemie
                  voor de veiligheid en voortgang van huidige en toekomstige militaire missies? Zijn
                  er directe gevolgen voor de bescherming van het bondgenootschappelijk grondgebied,
                  en zo ja, welke? Zijn er missies die nu anders ingericht worden, en zo ja, hoe? Welke
                  maatregelen zijn of worden reeds genomen om de veiligheid van de militairen en de
                  voortgang van de missies te waarborgen? Welke lessons learned heeft deze pandemie reeds opgeleverd? En noopt deze pandemie tot structurele veranderingen
                  voor militaire missies en zo ja, welke structurele veranderingen voorziet de Minister?
               
24. Antwoord van kabinet
U bent schriftelijk geïnformeerd over de directe gevolgen van COVID-19 op uitzendingen
                        en inzet in het buitenland op 13 maart 2020 (Kamerstukken 29 521 en 25 295, nr. 402) en 24 maart 2020 (Kamerstukken 29 521 en 25 295, nr. 404). Op 15 mei jl. bent u daarnaast geïnformeerd over de gevolgen COVID-19-uitbraak
                        voor Defensie (Kamerstukken 35 300 X en 25295, nr. 64) op zowel de korte termijn als de langere termijn. In deze brief is aangegeven dat
                        Defensie op dit moment de effecten van de COVID-19-uitbraak voor Defensie op de langere
                        termijn (>6 maanden) in kaart brengt. De gevolgen zijn op dit moment nog niet op alle
                        vlakken geheel goed in te schatten. U wordt in de reguliere personeels-, materieel-
                        en financiële rapportages nader geïnformeerd.
Zowel binnen de EU als binnen de NAVO is het gesprek gestart over de gevolgen op de
                     lange termijn, w.o. die voor militaire missies/operaties in het algemeen. Voor de
                     NAVO geldt in elk geval dat de hoofdtaken (collectieve verdediging, coöperatieve veiligheid
                     en crisismanagement) onverminderd van belang zijn. Op de impact van het COVID-19-virus
                     zal in EU-verband ook worden gereflecteerd in de discussie omtrent de ontwikkeling
                     van een Strategisch Kompas. Het Strategisch Kompas dient de drie abstracte prioriteiten
                     van de EU Global Strategy (reageren op externe conflicten en crises, capaciteitsopbouw
                     van partners en het beschermen van de EU en haar burgers) te vertalen naar concrete,
                     gedeelde ambities en prioriteiten.
De inrichting van de missies zelf is niet gewijzigd als gevolg van de COVID-19-uitbraak.
                     Wel zijn binnen een aantal missies niet-noodzakelijke activiteiten tijdelijk opgeschort.
                     Het garanderen dat de missies worden voortgezet, met alle maatregelen die door de
                     betreffende coalities, organisaties en gastlanden zijn afgekondigd, maken de voortzetting
                     uitdagend, maar hebben niet geresulteerd in het beëindigen van de inzet. In de missies
                     houdt Nederland vooralsnog de geplande rotatiemomenten aan. Tot nu toe zijn geen andere
                     effecten op de langere termijn zichtbaar dan die door de betreffende coalities en
                     organisaties in gezamenlijkheid zijn bepaald.
De leden van de D66-fractie delen de opvatting van het kabinet dat Europa meer verantwoordelijkheid
                  moet nemen voor de eigen veiligheid. Een slagvaardige Europese Unie is een Unie die
                  in staat is het eigen grondgebied te verdedigen en eigenstandig op te treden. Deze
                  leden onderstrepen het belang dat de Europese Unie meer strategisch en eensgezind
                  op het wereldtoneel kan opereren. Juist nu de geopolitiek verhoudingen wereldwijd
                  in een stroomversnelling zijn geraakt en de traditionele beschermheer zich vaker terugtrekt,
                  is het van het allergrootste belang dat de EU de eigen veiligheidsbroek op kan houden.
                  Is het kabinet het met de leden van de D66-fractie eens dat er een noodzaak is om
                  de EU ook de middelen te geven om deze ambities op veiligheid en militair gebied waar
                  te maken? Zal het kabinet zich tijdens de onderhandelingen voor het nieuwe Meerjarig
                  Financieel Kader (MFK) ervoor inzetten dat deze ambities zich ook vertalen naar een
                  ambitieuze financiële inzet op dit vlak? Deelt het kabinet de opvatting dat een ambitieus
                  en hoger defensiebudget binnen dit MFK noodzakelijk is om de militaire infrastructuur
                  en samenwerking binnen de EU naar een hoger niveau te brengen? Hoe gaat het kabinet
                  zich ervoor in zetten om er voor zorg te dragen dat dit in het nieuwe MFK goed geborgd
                  is? Wat zijn de uitkomsten van het door de Minister ingestelde onderzoek naar de inzet
                  van de EU-Battlegroup waar Nederland deel van uit zal maken in de tweede helft van
                  dit jaar? Wanneer verwacht de Minister de Kamer toezeggingen te kunnen doen over de
                  inzet van Nederland binnen de EU-Battlegroup?
               
25. Antwoord van kabinet
Een grotere rol voor de EU op het wereldtoneel vereist ook de capaciteit om op het
                        terrein van veiligheid en defensie te kunnen handelen wanneer dat nodig is. Er bestaat
                        een kloof tussen de ambities van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid
                        (GVDB) van de EU enerzijds en de daarvoor beschikbare middelen, structuren en capaciteiten
                        anderzijds. Europese ambities leunen op nationale ambities; de EU is afhankelijk van
                        de capaciteiten waarover lidstaten beschikken. Nederland kan op dit moment onvoldoende
                        zijn fair share bijdragen aan de capaciteitendoelstellingen van de EU (en evenmin aan die van de NAVO).
De EU heeft de laatste jaren evenwel belangrijke stappen gezet om de samenwerking
                     tussen de lidstaten op het terrein van het GVDB verder te intensiveren. Zo kwamen
                     de laatste jaren onder meer de Coordinated Annual Review on Defence (CARD), de Permanent Structured Cooperation (PESCO), het European Defence Fund (EDF), de Military Planning and Conduct Capability (MPPC) en het Civilian Compact tot stand.
Het is van belang dat de lidstaten in de komende jaren de implementatie en opvolging
                     van deze initiatieven ter harte nemen, de coherentie ervan verbeteren, en gezamenlijk
                     meer gedeelde, concrete prioriteiten op het terrein van het GVDB gaan definiëren.
                     De ontwikkeling van een zogenaamd Strategisch Kompas wordt daarom door het kabinet
                     als een prioriteit gezien. Ook het verbeteren van de inzetbaarheid van de EU Battlegroups
                     past binnen de doorontwikkeling van het GVDB en het versterken van de operationele
                     en snelle responscapaciteit van de EU. De politieke wil van de lidstaten om de EU
                     Battlegroups in te zetten is daarbij cruciaal. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord
                     op de vragen van de leden Sjoerdsma en Belhaj (beiden D66) aan de Ministers van Buitenlandse
                     Zaken en van Defensie over de EU Battlegroup (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr.
                     
                     2126
                  ).
Het kabinet zet in op een modern en financieel houdbaar MFK. Inhoudelijke modernisering
                     betekent voor het kabinet onder meer dat er binnen bestaand beleid en binnen de inzet
                     op een lager uitgavenplafond, meer focus komt op onderzoek, innovatie, klimaat, migratie
                     en veiligheid.
De leden van de D66-fractie maken zich ernstig zorgen over de ontwikkelingen op het
                  gebied van nucleaire ontwapening, wapenbeheersing en het eroderen van mondiale afspraken
                  op dit gebied. De meest zorgwekkende ontwikkelingen op dit vlak zijn het einde van
                  het Intermediate-Range Nuclear Forces (INF)-verdrag, het recente opzeggen van het
                  Open Skies-verdrag, en het aanstaande mogelijke einde van de New START (Strategic
                  Arms Reduction) afspraken. Hoe duidt het kabinet de opzegging door de Amerikaanse
                  regering van het Open Skies-verdrag? Is het kabinet het met de leden van de D66-fractie
                  eens dat het einde van dit verdrag een verslechterde veiligheidssituatie in de wereld
                  oplevert? Ondanks het niet doorgaan van de NPV (Non-Proliferatie Verdrag)-conferentie
                  dit jaar, moet het kabinet zich onverminderd in blijven zetten voor een kernwapenvrije
                  wereld. Welke stappen neemt het kabinet op dit moment, om te voorkomen dat nog meer
                  verdragen opgezegd of niet verlengd worden? Hoe bereidt het kabinet zich voor op het
                  mogelijke geval dat ook het New START-verdrag niet verlengd zal worden? Welke initiatieven
                  ontplooit het kabinet om samen met bondgenoten de nucleaire machten op te roepen verantwoordelijke
                  afspraken te maken, in het belang van de mondiale veiligheid?
               
26. Antwoord van kabinet
Het kabinet betreurt de Amerikaanse aankondiging het Open Skies verdrag op te zeggen
                        en heeft hierover met tien andere landen een verklaring uitgebracht3
                     , waarin deze landen tevens aangeven het verdrag te zullen blijven uitvoeren. De Amerikaanse
                        aankondiging betekent dus niet automatisch het einde van het verdrag. Het verdrag
                        biedt de mogelijkheid tot terugtrekking door een partijstaat (artikel XV), waarbij
                        een opzegtermijn van minimaal zes (6) maanden geldt. Ook Rusland heeft in een eerste reactie aangegeven het
                        verdrag te zullen blijven uitvoeren.
                     Het kabinet deelt de Amerikaanse zorgen over de wijze waarop Rusland het Open Skies
                        verdrag toepast. Het gaat daarbij o.a. om beperkingen die Rusland oplegt aan Open
                        Skies-vluchten boven de enclave Kaliningrad en het verbod op vluchten langs de Russisch-Georgische
                        grens. Nederland heeft Rusland daar ook meermaals op aangesproken. Zie ook het antwoord
                        op vraag 11.
Nederland zet zich sterk in voor het behoud van het effectieve wapenbeheersingsverdrag
                     New START. Het kabinet pleit hiervoor in alle relevante gesprekken, zoals tijdens
                     de NAVO Leaders» Meeting in Londen in december 2019 en meest recentelijk tijdens de
                     RBZ met de Amerikaanse Secretary of State Mike Pompeo op 15 juni en tijdens de NAVO-bijeenkomst
                     van defensieministers op 17 en 18 juni. New START verstrijkt uiterlijk in 2026, dus
                     is het bovendien zaak om nu de volgende generatie van strategische nucleaire wapenbeheersing
                     voor te bereiden. Nederland pleit voor een ambitieuzer akkoord dat alle nucleaire
                     systemen omvat (inclusief de sub-strategische kernwapens die met name de Europese
                     veiligheid raken) en dat ook China betrekt. Ook in de context van het uit twaalf landen
                     (inclusief bondgenoten Duitsland en Polen) bestaande Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI) en de structurele dialoog tussen het NPDI en de P5, zet Nederland zich ervoor
                     in om de kernmachten op te roepen tot verdere stappen. Daarnaast neemt Nederland deel
                     aan het stepping stones initiatief. In februari is met deze groep van 16 landen een verklaring aangenomen
                     waarin concrete stappen worden gevraagd van de kernmachten. Op 9 juni heb ik in een
                     videogesprek tegenover collega’s persoonlijk benadrukt dat we als groep de P5 op hun
                     verantwoordelijkheden moeten blijven aanspreken.
De leden van de D66-fractie maken met bezorgdheid kennis van de achterblijvende vooruitgang
                  op het gebied van de naleving van een internationaal normatief kader voor cyberactiviteiten.
                  Deze leden juichen de Nederlandse voortrekkersrol in de totstandkoming van internationale
                  normatieve kaders toe. Naar analogie van de prominente rol die Nederland heeft gespeeld, en nog steeds speelt, in de totstandkoming en bevordering van
                  het internationale recht, is dit iets waar een klein land als Nederland groot in kan
                  zijn. Ondanks de geconstateerde moeizame ontwikkelingen van mondiale afspraken op
                  dit gebied, zijn de leden van de D66-fractie van mening dat het kabinet zich hier
                  onverminderd voor in moet blijven zetten. Zal het kabinet dit blijven doen, en zo
                  ja hoe? Waar liggen mogelijkheden om wél tot overeenstemming te komen?
               
27. Antwoord van kabinet
Zoals uiteengezet in mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2019 (Kamerstukken 33 694 en 26 643, nr. 47), zet het kabinet zich internationaal in voor versterking van de internationale rechtsorde in het digitale domein. Het bestaande internationaal recht is daarbij het uitgangspunt.
                        Door in te zetten op verheldering van de toepassing van het bestaand internationaal
                        recht op cyberoperaties, draagt Nederland bij aan een grotere mate van voorspelbaarheid,
                        stabiliteit en conflictpreventie in cyberspace. Daarmee levert Nederland een bijdrage
                        aan bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.
Nederland heeft een expert afgevaardigd naar de UN Group of Governmental Experts on Developments in the Field of Information and Telecommunications
                        in the Context of International Security (GGE). De werkgroep bestaat uit 25 experts en is gemandateerd aanbevelingen aan de
                     SGVN te formuleren t.a.v. internationaal recht, normen, vertrouwenwekkende maatregelen
                     en capaciteitsopbouw. De huidige editie van de GGE is op voordracht van de VS en o.a.
                     EU tot stand gekomen.
Daarnaast neemt Nederland deel aan de UN Open-Ended Working Group (OEWG) inzake cyber en internationale vrede en veiligheid die open staat voor alle
                     lidstaten van de VN. Deze OEWG is op voordracht van de Russische Federatie en China
                     tot stand gekomen en heeft een vergelijkbaar mandaat als dat van de GGE, met dien
                     verstande dat er ook over een gedragscode zal worden gesproken die door RF en China
                     is opgesteld. Op korte termijn is het consolideren en uitwerken van de reeds behaalde
                     resultaten (in het bijzonder de afspraken uit de eerdere consensusrapporten) het hoogst
                     haalbare.
De leden van de D66-fractie merken op dat human security en het burgerperspectief
                  op veiligheid weinig naar voren komen in deze rapportage. Zij vinden dit jammer en
                  een gemist perspectief, juist vanwege de belangrijke rol die het maatschappelijk middenveld
                  speelt in de bewaring en bevordering van stabiliteit en vrede. Het zijn juist burgers,
                  maatschappelijk organisaties, journalisten, NGO’s, kiezers die zo’n bepalende rol
                  hebben in politieke en maatschappelijke transformaties, en die tegenwicht kunnen bieden
                  bij negatieve tendensen. De negatieve tendens wereldwijd voor de ruimte die het maatschappelijk
                  middenveld krijgt om een rol te spelen, haar stem te laten horen, kritiek op de overheid
                  te hebben, leidt in veel gevallen juist tot een verslechterede veiligheidssituatie
                  en uiteindelijk menselijk lijden. Erkent het kabinet het belang van human security in het veiligheidsbeleid? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat dit centraal komt
                  te staan in de uitvoering van het veiligheidsbeleid? Is het kabinet het met de leden
                  van de D66-fractie eens dat juist human security en aandacht voor het maatschappelijk middenveld in alle interventies centraal moet staan, om uiteindelijk een echte bijdrage
                  te kunnen leveren aan vrede en veiligheid in de wereld? Zo ja, hoe gaat het kabinet
                  hier uitvoering aan geven? Ook kan de juiste aandacht en steun voor het maatschappelijk
                  middenveld helpen bij het voorkomen van destabilisering en geweld en dus bij effectief
                  preventiebeleid. Erkent het kabinet dit? De leden van de D66-fractie zouden hier graag
                  een reactie op ontvangen.
               
28. Antwoord van kabinet
Het kabinet zet zich onveranderd in voor het waarborgen van human security. Het kabinet is ervan overtuigd dat duurzame vrede en veiligheid zijn gebaat bij
                           een mensgericht en inclusief beleid. Bescherming van burgers – vrouwen en kinderen
                           in het bijzonder – in lijn met de nationale agenda van VNVR-resolutie 1325 over vrouwen,
                           vrede en veiligheid, maakt dan ook onlosmakelijk onderdeel uit van het Nederlands
                           geïntegreerd buitenland- en veiligheidsbeleid. Hierin staan de belangen van burgers
                           (protection of civilians), duurzame en inclusieve vredesopbouw en het beschermen van mensenrechten centraal.
                        Uiteraard is hierbij aandacht voor de brede SDG-agenda en de rol van vrouwen en gender
                        in conflictgebieden.
                     Human security is een belangrijke drijfveer voor de actieve inzet van het kabinet ter bestrijding
                     van grondoorzaken van onveiligheid (zie in dit verband bijvoorbeeld ook het antwoord
                     op vraag 17), het voorkomen van conflicten (Early Warning en Early Action beleid) en voor de inzet ter bevordering van de internationale rechtsorde door internationale
                     samenwerking rondom onderwerpen als contraterrorisme en accountability, VN-vredesmissies, VN-resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid, SDG 16 (vrede en inclusieve
                     samenlevingen, in het bijzonder toegang tot recht voor iedereen), VN-resolutie 2447
                     over police, justice and corrections, en het verband tussen bijvoorbeeld water & veiligheid, en honger & conflict. Het
                     Stabiliteitsfonds financiert activiteiten op het snijvlak van vrede, veiligheid en
                     ontwikkeling in landen en regio’s die dreigen af te glijden naar een gewelddadig conflict
                     of waar zich reeds een conflict voltrokken heeft, waaronder activiteiten specifiek
                     gericht op het bevorderen van veiligheid voor burgers. Het betreft programma’s van
                     zowel multilaterale instellingen (VN) als van lokale en internationale non-gouvernementele
                     organisaties. Voorbeelden hiervan zijn het Mine Action en Clustermunitieprogramma (MACM) gericht op humanitair ontmijnen, het financieren van trainingen voor vrouwelijke
                     officieren binnen de VN-vredesmacht en activiteiten gericht op het hervormen van de
                     veiligheidssector in bijvoorbeeld Mali.
                  Human security is ook een onderdeel van missies en operaties waaraan Nederland in het kader van hoofdtaak
                     2 een militaire of civiele bijdrage levert. Zo worden lokale veiligheidsactoren getraind
                     op gebied van mensenrechten, corruptiebestrijding, tegengaan van mensenrechtenschendingen
                     en het belang van gender, en wordt gewerkt met concepten zoals community policing . Deze activiteiten sluiten nauw aan op de programma’s die vanuit Buitenlandse Handel
                     en Ontwikkelingssamenwerking worden gefinancierd onder het speerpunt Veiligheid en
                     Rechtsorde (V&R). Het V&R beleid beoogt onder andere de veiligheid voor mensen (human security ) te vergroten, door geweld tegen- en het angstgevoel van mensen te verminderen. Het
                     Kabinet zet zich daarnaast in voor de verbeterde implementatie van Protection of Civilians (PoC) mandaten van VN-vredesmissies, door actieve diplomatieke inzet op PoC en de
                     financiering van een reeks aan projecten op het gebied van de bescherming van de burgerbevolking.
                     Hierbij wordt een human security benadering gehandhaafd.
Hoewel het kabinet het waarborgen van human security van groot belang vindt, blijft,
                     gezien het assertiever optreden van verschillende actoren zoals beschreven in de tussenrapportage,
                     ook aandacht voor state security nodig.
De leden van de D66-fractie hebben vragen over het resultaatgebied terroristische
                  dreigingen. Zij lezen dat het kabinet op verschillende manieren werk maakt van lokale
                  berechting van ISIS-strijders. Allereerst de instelling van een internationaal tribunaal
                  door de VN, dat op te veel weerstand van andere landen stuitte en daardoor geen begaanbare
                  weg bleek. Voorts startte Nederland met andere Europese partners gesprekken met Irak
                  over lokale berechting, maar hierbij staat het gegeven dat een eerlijke rechtsgang
                  niet gegarandeerd is en dat berechting kan leiden tot de doodstraf. Deze leden begrijpen
                  dat het kabinet dit al enige tijd geleden constateerde. Welke vorderingen zijn sindsdien
                  in de onderhandelingen met Irak gemaakt? Ziet het kabinet berechting in Irak op voorwaarden
                  van een eerlijke rechtsgang en geen doodstraf nog als een haalbaar doel? Zo ja, op
                  welke termijn? Zo nee, welke andere uitwegen ziet het kabinet nog om te zorgen dat
                  ook Nederlandse IS-strijders de straf voor de misdaden die zij hebben begaan niet
                  ontlopen?
               
29. Antwoord van kabinet
Het Kabinet laat er geen misverstand over bestaan dat uitreizigers die verdacht worden
                        van terroristische misdrijven moeten worden berecht. Zolang de personen in kwestie
                        niet in Nederland zijn, is berechting in de regio een optie die het kabinet nadrukkelijk
                        open wil houden en waarover voortdurend contact is met internationale partners, juist
                        om straffeloosheid te voorkomen. Mede in dat licht is Nederland samen met enkele Europese
                        partners een dialoog met de Iraakse autoriteiten gestart over de mogelijkheden voor
                        berechting van Foreign Terrorist Fighters (FTFs) die op dit moment in detentie zitten in Noordoost Syrië. Het zekerstellen van
                        een eerlijke rechtsgang en geen doodstraf zijn daarbij kernwaarden. Dit is een complex
                        en langdurig proces, waarbij zorgvuldigheid over de uitvoeringsmodaliteiten en gemeenschappelijk
                        optreden met onze Europese partners van essentieel belang blijven. De gebeurtenissen
                        in Irak, waaronder het aftreden van de Iraakse regering en de wereldwijde verspreiding van het coronavirus hebben de gesprekken over dit berechtingsspoor ernstig vertraagd.
                        De gesprekken met Bagdad zullen worden hervat zodra de situatie dat toelaat.
Wordt er nog adequate beveiliging geboden zodat ontsnapping van gevangenen voorkomen
                  wordt? Heeft Nederland nog in beeld welke Nederlandse IS-strijders zich in de kampen
                  bevinden? Is er een risico dat door de uitbraak van COVID-19 en de effecten daarvan
                  op de veiligheid, IS-strijders kunnen vluchten en onder de radar terugkeren naar Nederland?
                  Bijvoorbeeld wanneer de grenzen in de EU weer opengaan? Hoe houdt Nederland hier zicht
                  op?
               
30. Antwoord van kabinet
De Syrian Democratic Forces beheren en bewaken de opvangkampen en detentiefaciliteiten in Noordoost-Syrië. Om
                        te voorkomen dat Nederlandse uitreizigers eventueel onopgemerkt terug kunnen keren
                        heeft Nederland, in samenwerking met andere Europese landen en andere internationale
                        partners, maatregelen genomen. Zo zijn alle uitreizigers opgenomen in het Schengen-informatiesysteem
                        en tegen hen is een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. De paspoorten van uitreizigers
                        zijn bovendien gesignaleerd en ongeldig verklaard. Hierdoor is het niet mogelijk om
                        eigenstandig op een legale manier naar het Schengengebied terug te keren. Ook kunnen
                        uitreizigers onderwerp zijn van inlichtingenonderzoek. Deze onderzoeken kunnen informatie
                        opleveren over de terugkeer van een persoon. Wanneer Nederlandse uitreizigers zich
                        melden op een diplomatieke post in de regio, kan consulaire bijstand verleend worden
                        in afstemming met partners in de veiligheidsketen, met als inzet de gecontroleerde
                        terugkeer naar Nederland ter fine van strafvervolging. Daartoe worden zij onder begeleiding
                        van de Koninklijke Marechaussee teruggebracht naar Nederland.
De leden van de D66-fractie maken zich nog altijd zorgen om de situatie van Nederlandse
                  kinderen in Syrische vluchtelingenkampen, waarvan het merendeel jonger dan 4 jaar
                  is. Ook de AIVD waarschuwde in het jaarverslag voor mogelijke radicalisering van deze
                  kinderen wanneer zij daar langer zouden verblijven: «Kinderen die in de kampen opgroeien,
                  komen daar nog steeds in aanraking met het radicale gedachtegoed van ISIS en kunnen
                  eventueel geronseld worden», zo stelde de dienst. Hoe duidt het kabinet deze waarschuwing?
                  Heeft het kabinet zicht op Nederlandse kinderen die mogelijk geronseld worden door
                  IS? De leden van de D66-fractie lazen in het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme
                  Nederland dat nog circa 205 kinderen met een Nederlandse link in Syrië en omliggende
                  gebieden, waarvan 90 in kampen. Heeft het kabinet enig idee waar de rest van de kinderen
                  met een Nederlandse link zich bevindt? En welk risico zij mogelijk lopen met het oog
                  op radicalisering? Op welke wijze wordt voorkomen dat deze kinderen op latere leeftijd,
                  als zij inderdaad geradicaliseerd zijn, weer in Nederland opduiken en een gevaar voor
                  de veiligheid hier vormen?
               
31. Antwoord van kabinet
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 90 kinderen met een Nederlandse link in
                        de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven. De overige kinderen met een Nederlandse
                        link verblijven bij jihadistische groeperingen in Noordwest-Syrië (circa 55); elders
                        in Syrië (circa 30) en in Turkije (circa 30) 4. Het risico op radicalisering binnen en buiten opvangkampen in Syrië is reëel. Ook
                        bestaat er nog steeds de mogelijkheid dat kinderen geronseld worden door ISIS. Nederlandse
                        kinderen kunnen daar ook vatbaar voor zijn. Echter, het kabinet heeft geen zeggenschap
                        over opvang- en detentielocaties in Noordoost-Syrië en kan geen invloed uitoefenen
                        op de situatie daar.
Kinderen die zijn teruggekeerd krijgen de zorg die zij nodig hebben. Het is waarschijnlijk
                     dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Zij hebben adequate zorg en begeleiding
                     nodig om de gedane ervaringen te verwerken en vormen tegelijkertijd mogelijk een veiligheidsrisico.
                     Bij terugkeer wordt dan ook per minderjarige bekeken welke zorg, veiligheidsmaatregelen
                     en andere interventies passend zijn. Dit is, net als bij volwassenen, altijd maatwerk.
                     Zorg- en veiligheidspartners stellen in een multidisciplinair casusoverleg een behandelplan
                     op dat de veilige ontwikkeling van het kind moet waarborgen en eventuele veiligheidsrisico’s
                     moet tegengaan. De Raad voor de Kinderbescherming speelt hierbij een belangrijke rol
                     en staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij terugkeer adequaat bij te staan.
De leden herinneren zich de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de
                  Minister van Buitenlandse Zaken van 19 februari jl., betreffende de zaak van een in
                  voormalig strijdgebied verblijvende Nederlandse uitreizigster die verdacht wordt van
                  het plegen van een terroristisch misdrijf. In deze zaak is door de uitreizigster een
                  verzoek tot beëindiging van de strafzaak gedaan. De rechtbank gaf destijds aan dat
                  gedurende de afgelopen twee jaar niet is gebleken noch gesteld dat concrete stappen
                  zijn ondernomen om de betrokkene naar Nederland overgebracht te krijgen. Hiermee zou
                  strafvervolging op deze wijze onredelijk worden geacht, waarover op 2 juni de rechtbank
                  uitspraak doet. Welke stappen heeft het Nederlandse kabinet sinds deze tussenbeschikking
                  extra gezet om aan het verzoek van de rechtbank te voldoen en te voorkomen dat strafvervolging
                  van deze vrouw wordt stopgezet? Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie
                  dat het onacceptabel zou zijn als een potentiële terrorist vrijuit zou gaan vanwege
                  (het gebrek) aan handelen van de Nederlandse overheid?
               
32. Antwoord van kabinet
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van
                        18 juni 2010 (Kamerstuk 29 754, nr. 550) is het Openbaar Ministerie is op 19 mei 2020 schriftelijk geïnformeerd over de gezette
                        en nog te zetten stappen gericht op het mogelijk maken van berechting van de verdachte
                        in Nederland. Daarbij is aangegeven dat het kabinet, als onderdeel van het voortdurende onderzoek
                        naar de wijze waarop uitvoering kan worden gegeven aan de bevelen gevangenneming van
                        dezelfde rechtbank, opnieuw in overleg zal treden met de meest relevante Schengenlanden
                        en het Verenigd Koninkrijk. Met dit overleg wordt beoogd te bezien wat de concrete
                        mogelijkheden en consequenties zijn om in individuele gevallen en met gebruikmaking
                        van gezamenlijkheid tot actieve repatriëring te komen. Dit is opgebracht tijdens een
                        overleg dat plaatsvond op 4 juni 2020, maar er zijn vooralsnog geen concrete resultaten
                        te melden.
In de brief aan het Openbaar Ministerie is eveneens toegelicht dat het kabinet er
                     groot belang aan hecht dat uitreizigers die verdacht worden van terroristische misdrijven
                     worden berecht. Gezien het door het Openbaar Ministerie uitgevaardigde aanhoudingsbevel
                     hecht het kabinet eraan dat dit in Nederland gebeurt. In dit verband wordt ook gewezen
                     op de stappen die tot nu toe ter uitvoering van de bevelen gevangenneming van de rechtbank
                     Rotterdam zijn gezet5. Zolang de personen in kwestie niet in Nederland zijn, is berechting in de regio
                     een optie die het kabinet nadrukkelijk open wil houden en waarover voortdurend contact
                     is met internationale partners, juist om straffeloosheid te voorkomen.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de tussenrapportage GBVS.
                  Zij hebben hier nog de volgende vragen en opmerkingen over.
               
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de inzet van het kabinet ter bevordering
                  van de internationale rechtsorde en vrede en veiligheid. Zij zijn het met het kabinet
                  eens dat de strategische keuze voor meer economische veiligheid een andere lading
                  heeft gekregen. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de economische veiligheid
                  van Nederland de laatste jaren is verslechterd. Zo wijst de recente AIVD-jaarrapportage erop dat China op grootschalige wijze economische spionage verricht
                  in Nederland, zoals het kabinet ook constateert op pagina 5. Dit baart de leden van
                  de GroenLinks-fractie grote zorgen, mede omdat wij hier naar onze mening nog niet
                  voldoende tegen bestand zijn. Kan het kabinet toelichten hoe dit gegeven in de ministeriële
                  commissie Economie en Veiligheid (MCEV) wordt gewogen, en welke maatregelen het kabinet
                  voornemens is te treffen om de economische veiligheid te vergroten en economische
                  spionage vanuit China te counteren?
               
33. Antwoord van kabinet
Economische veiligheid, inclusief het tegengaan en voorkomen van economische spionage,
                        heeft de volle aandacht van het kabinet. Het instellen van de ministeriële commissie
                        Economie en Veiligheid (MCEV) is hier uitdrukking van. De MCEV richt zich in de eerste
                        plaats op het zo specifiek mogelijk in kaart brengen en begrijpen van de kwetsbaarheid
                        respectievelijk risico’s. Op basis daarvan, bij het treffen van maatregelen, streeft
                        het kabinet naar de juiste balans tussen voorkomen en tegengaan, om de veiligheid
                        te waarborgen maar tegelijkertijd onnodige schade aan de economie te voorkomen. Maatregelen
                        zijn daarom in eerste instantie gericht op het vergroten van de bewustwording en weerbaarheid
                        van de economie respectievelijk economische actoren. Daarbij kijkt het kabinet wat
                        verder nodig is om dit te ondersteunen en risico’s te beheersen. Op het gebied van
                        economische spionage bijvoorbeeld zijn bedrijven in eerste instantie zelf verantwoordelijk
                        voor het beschermen van hun bedrijfsvertrouwelijke gegevens, en stelt het kabinet
                        deze daartoe in staat met behulp van wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van intellectuele
                        eigendomsbescherming en bescherming van bedrijfsgeheimen. Zie antwoord op vraag 15.
Daarbij vragen deze leden het kabinet hoe het zich wil onttrekken aan de politisering
                  van de toepassing en samenwerking op het gebied van technologische vooruitgang. Deze
                  leden merken op dat het kabinet wil waken voor de «mogelijke valse tegenstellingen
                  of het risico van nationale veiligheidsargumentatie voor protectionistische doeleinden»,
                  en vragen of het kabinet het voorkomen van (te)veel buitenlandse overnames van Nederlands
                  bedrijven niet juist als onlosmakelijk onderdeel van een adequate veiligheidsstrategie
                  beschouwt? Hoe apprecieert het kabinet in dat licht de waarschuwing van Eurocommissaris
                  Vestager voor bedrijfsovernames vanuit China tijdens de coronacrisis – sluit het zich
                  daarbij aan?6
34. Antwoord van kabinet
Het kabinet is van mening dat een specifieke analyse van de veiligheidsrisico’s de
                        basis moet zijn voor het treffen van maatregelen. Daarbij geldt: voorkomen is beter
                        dan genezen. Maatregelen dienen proportioneel te zijn aan de veiligheidsrisico’s,
                        die onderscheiden dienen te worden van andere belangen. Dit houdt de discussie zuiver
                        en voorkomt mogelijke valse tegenstellingen of het risico van nationale veiligheidsargumentatie
                        voor protectionistische doeleinden. Deze risico’s liggen o.a. op het gebied van buitenlandse
                        overnames van Nederlands bedrijven, en daarmee is dit gebied inderdaad integraal onderdeel
                        van de aanpak van het kabinet op het gebied van economische veiligheid.
De leden van de GroenLinks-fractie betreuren de patstelling op diverse dossiers, zoals
                  de VN Veiligheidsraad, Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA), OPCW en de Organisatie
                  voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zij erkennen het belang dat het
                  kabinet toeschrijft aan vaker ad-hoc coalities en meer bilaterale en multilaterale
                  diplomatie. Zij vragen het kabinet waar het nog mogelijkheden ziet om via deze wijze
                  de genoemde organisaties te versterken?
               
35. Antwoord van kabinet
Binnen de OPCW zoekt Nederland actief naar mogelijke samenwerking met andere gelijkgezinde
                        landen, bijvoorbeeld in het International Partnership against Impunity of the Use of Chemical Weapons, waarvan Nederland één van de medeoprichters is. Nederland werkt waar mogelijk samen
                        met gelijkgezinden om belangrijke besluiten voor te bereiden en in stemming te brengen,
                        zoals recent het verbod op het bezit van zogenaamde «novichoks». Daarnaast sluit Nederland
                        zich regelmatig aan bij demarches met gelijkgezinde landen om steun te verwerven voor
                        andere belangrijke besluiten in de OPCW. Op dit moment neemt Nederland deel aan demarches
                        om voldoende stemmen te vergaren voor een veroordeling van Syrië, n.a.v. de uitkomsten
                        van het eerste rapport van het Information and Investigation Team, waarin Syrië wordt
                        aangewezen als verantwoordelijke voor een drietal aanvallen met chemische wapens.
                        Dit besluit zal in de komende maanden worden behandeld door de lidstaten van de OPCW.
Nederland draagt regelmatig bij aan zg Trustfunds waaruit het Technisch Secretariaat van de OPCW put voor activiteiten waarvoor de reguliere
                     contributies niet toereikend zijn. Voorbeelden zijn een eenmalige bijdrage ter hoogte
                     van 2,3 miljoen euro voor de bouw van een nieuw laboratorium dat het huidige verouderde
                     lab zal vervangen en bijdragen aan het Syria Trust Fund waaruit kosten voor de vernietiging van chemische wapens in Syrië worden bekostigd.
                     Ook financiert en faciliteert Nederland ad hoc-projecten die het werk van de OPCW
                     ondersteunen.
Ook in de OVSE werkt Nederland nauw samen met andere landen, ter ondersteuning en
                     versterking van de organisatie. De mede-lidstaten van EU en NAVO zijn daarbij belangrijke
                     partners, maar afhankelijk van het onderwerp wordt ook aansluiting gezocht bij andere
                     landen. Nederland ziet een belangrijke toegevoegde waarde van de OVSE is zijn rol
                     als forum voor permanente dialoog, niet alleen met gelijkgezinden, maar ook met partijen
                     waarmee verschil van mening bestaat. Zo heeft Nederland als voorzitter van de Structured
                     Dialogue over Europese veiligheid in 2019 met behulp van voor de OVSE innovatieve
                     methoden als een scenario-based policy discussion gezocht naar mogelijkheden om de dialoog te bevorderen.
Het kabinet onderschrijft het belang van (ad hoc) coalities om het werk van het IAEA
                     vooruit te helpen. Binnen het IAEA werkt Nederland, naar gelang het onderwerp of thema
                     in verschillende (ad) hoc coalities samen om de organisatie te versterken en bij te
                     dragen aan de verwezenlijking van haar doelstellingen. Hierbij zoekt Nederland actief
                     de samenwerking op met Europese evenals overige internationale partners. Ook financieel
                     steunt Nederland het IAEA. Naast de reguliere lidmaatschapsbijdrage heeft Nederland
                     bijdragen geleverd aan onder meer de vernieuwing van het nucleaire laboratorium van het IAEA en het Nuclear Security Fund.
                  In 2020 heeft Nederland een bijdrage van 500.000 euro geleverd aan het programma van
                     het IAEA waarmee COVID-19 testkits – op basis van nucleaire technologie – werden geleverd
                     aan landen die hierom hadden verzocht.
Ziet het kabinet daarnaast mogelijkheden om de veiligheidsrisico’s van klimaatverandering,
                  ontbossing, droogte en verwoestijning vaker te adresseren, zowel in multilaterale
                  als ook bilaterale diplomatie? Welke inzet is het kabinet bereid hierop te plegen,
                  vragen deze leden?
               
36. Antwoord van kabinet
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over inzet Planetary Security van 11 februari 2019
                        (Kamerstuk 31 793, nr. 184) en de Kamerbrief Verslag Planetary Security Conferentie van 13 maart 2019 (Kamerstuk
                        31 793, nr. 187), blijft het kabinet via multilaterale fora, eigen activiteiten en ondersteuning
                        van kennisopbouw actief bijdragen aan het verminderen van klimaat-gerelateerde veiligheidsrisico’s.
Ook binnen ontwikkelingssamenwerking is aandacht voor de relaties tussen klimaat en
                     veiligheid. Zo vindt inzet op kennisopbouw onder meer plaats via ondersteuning van
                     het Planetary Security Initiative.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het volmondig eens met het belang van het
                  NAVO aanpassingsvermogen om een geloofwaardige afschrikking te garanderen. Zij wijzen
                  op het belang van een adequate respons op hybride kwesties zoals cyberaanvallen en
                  grootschalige desinformatiecampagnes. Zij missen hierbij echter wel de gevolgen van
                  klimaatverandering die naar mening van de GroenLinks-fractie serieuze veiligheidsrisico’s
                  opleveren. Is het kabinet bereid deze kwestie binnen de NAVO (opnieuw) te adresseren,
                  zoals bijvoorbeeld in het verladen al is gedaan via het Planetary Security Initiative? Daarnaast vragen deze leden welke mogelijkheden het kabinet detecteert om de NAVO
                  een (grotere) rol te laten spelen bij economische veiligheid? Is dit een onderwerp
                  van gesprek binnen de NAVO, vragen deze leden?
               
37. Antwoord van kabinet
De NAVO houdt rekening met factoren die van invloed zijn op de veiligheid van het
                        euro-Atlantisch grondgebied. Economische veiligheid en de eventuele veiligheidsimplicaties
                        die kunnen voortvloeien uit klimaatverandering kunnen daarvan deel uitmaken. Denk
                        onder meer aan de Verklaring van Leaders» Meeting in Londen in 2019 waarin expliciet
                        wordt gerefereerd aan het belang van de weerbaarheid van kritieke infrastructuur en
                        energiezekerheid. Nederland vindt het belangrijk dat hieraan aandacht wordt besteed.
Nederland ziet op het vlak van veiligheidsimplicaties van klimaatverandering ook mogelijkheden
                        voor samenwerking met de EU en zal hiervoor aandacht vragen.
Ook vragen zij het kabinet hoe het staat met de voortgang van de politieke reflectiegroep
                  die recent is geïnstalleerd?7Hoe wordt de Nederlandse input hierbij betrokken, en waaruit bestaat deze? Wanneer
                  worden de eerste resultaten hiervan verwacht?
               
38. Antwoord van kabinet
De Secretaris Generaal van de NAVO heeft een Reflectiegroep benoemd die hem zal adviseren
                        over het versterken van de politieke dimensie van de NAVO. De Nederlandse CEO van
                        PostNL, mw Verhagen, is lid van deze groep. Zij is onafhankelijk en treedt op zonder
                        last en ruggenspraak. De Groep zal na de zomer ook de bondgenoten consulteren. Die
                        consultaties vormen voor Nederland een goede mogelijkheid zijn visie te delen met
                        de Reflectiegroep. Volgens schema, zal de groep zijn advies in december 2020 aan SG
                        Stoltenberg voorleggen.
Kan het kabinet tot slot toelichten op welke wijze het belang van human security in deze tussenrapportage is meegenomen? Is het kabinet net als deze leden van mening
                  dat human security naast een centrale plek in de BHOS-nota «Investeren in perspectief. Goed voor de
                  wereld, goed voor Nederland» het ook van belang is dat dit adequaat aan bod komt in
                  de Tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie? Deze leden
                  vragen de Minister om een nadere toelichting te geven.
               
39. Antwoord van kabinet
Zie het antwoord op vraag 28.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de tussenrapportage over de Geïntegreerde
                  Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en hebben daarover nog een aantal vragen
                  en opmerkingen.
               
Allereerst vragen deze leden de Minister te reageren op kritiek vanuit NGO’s die aangeven
                  niet gehoord te zijn bij het opstellen van de tussenrapportage en dat nergens in de
                  rapportage het burgerperspectief op veiligheid wordt gekozen. Wat klopt hiervan? Waarom
                  is hiervoor gekozen? Betekent dit een wijziging van beleid? Onderschrijft de Minister
                  de stelling dat de veiligheid van mensen het fundament vormt voor internationale vrede
                  en veiligheid? Zo nee, waarom niet?
               
40. Antwoord van kabinet
Het kabinet zet zich onveranderd in voor het waarborgen van human security. Zie hierover het antwoord op vraag 28.
Het kabinet is niet in staat te reageren op niet nader gespecificeerde kritiek vanuit
                        NGO’s. In algemene zin onderschrijft het kabinet het belang om het burgerperspectief
                        op beleid mede middels betrokkenheid van NGO’s mee te nemen. Om die reden waren diverse
                        NGO’s genodigd en aanwezig bij een evenement in oktober 2019, georganiseerd door het
                        Ministerie van Buitenlandse Zaken ter informatievergaring voor de tussenrapportage.
Toen de GBVS in 2018 naar de Kamer werd gestuurd, werd daarin niet ingegaan op natuurlijke
                  dreigingen, zoals het nieuwe coronavirus dat nu rondwaart. Alhoewel de problematiek
                  samenhangende met de COVID-19-uitbraak wordt erkend, blijkt uit de tussenrapportage
                  van de Minister niet goed welke consequenties de wereldwijde strijd tegen de pandemie
                  heeft voor de prioriteiten zoals gesteld in de GBVS. De leden van de SP-fractie vragen
                  de Minister daar alsnog op in te gaan. In welke mate zijn de prioriteiten in de GBVS
                  verschoven of is daar in het geheel geen sprake van? Als daar geen sprake van is,
                  waarom dan niet?
               
41. Antwoord van kabinet
U bent schriftelijk geïnformeerd over de directe gevolgen van COVID-19 op uitzendingen
                        en inzet in het buitenland op 13 maart 2020 (Kamerstukken 29 521 en 25 295, nr. 402) en 24 maart 2020 (Kamerstukken 29 521 en 25 295, nr. 404). Op 15 mei jl. bent u daarnaast geïnformeerd over de gevolgen COVID-19-uitbraak
                        voor Defensie (Kamerstukken 35 300 X en 25295, nr. 64) op zowel de korte termijn als de langere termijn.
COVID-19 zal naar verwachting ook langere termijn consequenties hebben voor de mondiale
                     geopolitieke verhoudingen. Deze gevolgen zijn op dit moment nog niet op alle vlakken
                     geheel goed in te schatten en het bredere internationale veiligheidsbeleid. Het Ministerie
                     van Buitenlandse Zaken werkt, samen met binnenlandse en buitenlandse partners waaronder
                     EU en NAVO (zie ook vraag 24), aan het in kaart brengen van de consequenties op de
                     langere termijn (>6 maanden). Ook laat het kabinet in deze context binnen het Strategisch
                     Onderzoeksprogramma PROGRESS 2.0 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie
                     van Defensie vier onderzoeken uitvoeren naar de geopolitieke gevolgen van COVID-19.
                     De vier onderzoeken, uitgevoerd door Clingendael en HCSS, gaan respectievelijk over
                     de geopolitieke gevolgen van COVID-19, de gevolgen voor de EU, voor het multilaterale
                     stelsel (NAVO, OVSE, VN) en de Europese veiligheid. De onderzoeksrapporten zijn openbaar.
De 13 doelen zoals geschetst in de GBVS bieden, ook na de COVID-19 uitbraak, de strategische
                     kaders voor het Nederlandse internationale veiligheidsinzet. Op basis van het beeld
                     van langere termijn implicaties zal het kabinet binnen deze strategische kaders bezien
                     of en op welke wijze aanscherping van onderliggend beleid nodig is. U wordt hierover
                     dan in reguliere rapportages nader geïnformeerd.
Bevordering van een op verdragen en afspraken gebaseerde internationale rechtsorde
                  voor het borgen van territoriale integriteit en integriteit van universele waarden
                  zoals respect voor mensenrechten, democratie en onafhankelijke rechtspraak, is een
                  kerndoel van het Nederlands buitenlandbeleid. Dat schrijft de Minister in de tussenrapportage.
                  Daar wordt aan gekoppeld dat er momenteel sprake is van een verslechtering op dit
                  terrein, onder andere omdat grootmachten zich minder aan regels lijken te (willen)
                  houden. De leden van de SP-fractie vragen de Minister op dit punt een vergelijking
                  te maken tussen de VS enerzijds en China anderzijds. In welke mate zijn deze grootmachten
                  geïnteresseerd in en houden zij zich de afgelopen jaren aan een op verdragen en afspraken
                  gebaseerde internationale rechtsorde?
               
42. Antwoord van kabinet
Het trans-Atlantische bondgenootschap heeft aan basis gestaan van de multilaterale
                        samenwerking zoals we die nu kennen. Op terreinen is de multilaterale samenwerking
                        met de VS hecht: denk bijvoorbeeld aan het aankaarten van de mensenrechtensituatie
                        in Xinjiang. Ook wordt er geregeld afgestemd bij kandidaturen, hervormingen e.d. Tegelijkertijd
                        is de houding van de VS t.a.v. multilaterale samenwerking en organisaties de afgelopen
                        jaren kritischer geworden. Zo stapte de VS uit de VN-mensenrechtenraad, is het bezig zich uit het klimaatakkoord van Parijs te trekken, heeft
                        het recent aangekondigd de banden met de WHO te willen verbreken en heeft het additionele
                        maatregelen tegen medewerkers van het Internationale Strafhof aangekondigd. Ook op
                        gebied van ontwapening heeft de VS zich uit akkoorden teruggetrokken. Omdat Rusland
                        met de ontwikkeling en plaatsing van de grond gelanceerde SSC-8 systemen het INF-verdrag
                        schond, heeft het kabinet begrip voor het VS-besluit met oog op gedragingen van Rusland.
                        In het geval van de aankondiging om uit het Open Skies verdrag te stappen, deelt het
                        kabinet de zorgen van de VS maar is het van mening dat er andere, betere methoden
                        voorhanden waren om deze zorgen te adresseren dan terugtrekking.
Tegelijkertijd is de VS de grootste financier van de VN en neemt de VS, in het bijzonder
                     op veiligheidsterrein, nog altijd veel verantwoordelijkheid bij internationale samenwerking;
                     zie bijvoorbeeld de Amerikaanse rol bij de strijd tegen ISIS of de grote Amerikaanse
                     bijdragen aan de NAVO en Europese veiligheid. Nederland zal daarom blijven investeren
                     in het vergroten van de multilaterale samenwerking met de VS. Daarbij is ook ruimte
                     om de VS aan te spreken als stappen gezet worden waar Nederland het niet mee eens
                     is, zoals bijvoorbeeld de hierboven al genoemde executive order t.a.v. het Internationale Strafhof.
China draagt uit dat het een groot voorstander is van multilateralisme en investeert
                     in zijn presentie en invloed in internationale organisaties. Dat uit zich onder meer
                     in een stijging van financiële contributies en de verwerving van topfuncties bij de
                     VN. Hierbij moet wel worden aangetekend dat China een multilateraal stelsel nastreeft
                     dat past bij de Chinese belangen en zienswijzen. Concreet betekent dit dat China geen
                     voorstander is van een VN die zich kritisch uitlaten over mensenrechten (waarvan China
                     tegelijk probeert het principe van universaliteit te ondermijnen), China profiteert
                     van de vrijhandel binnen de WTO maar vasthoudt aan de eigen status van ontwikkelingsland,
                     en uitspraken van een internationaal tribunaal over juridische geschillen in de Zuid
                     Chinese Zee naast zich neerlegt. Hier staat tegenover dat China het klimaatakkoord
                     van Parijs ondertekend heeft en van de P-5 leden de meeste VN-peacekeepers levert.
De groeiende spanningen tussen de VS en China zorgen ervoor dat multilaterale organisaties
                     gepolitiseerd raken (zoals bij de WHO) of minder goed functioneren. Dat laatste is
                     zichtbaar bij het verdiepen van de patstellingen in de VN Veiligheidsraad, bijvoorbeeld
                     waar het gaat om de poging om te komen tot een resolutie ter ondersteuning van het
                     door de SGVN bepleite wereldwijde staakt-het-vuren, en de Russische obstructie die
                     het onmogelijk maakt om tot een VNVR-veroordeling van het gebruik van chemische wapens
                     in Syrië te komen.
Nederland en de EU zijn een groot voorstander van een goed functionerend multilateraal
                     stelstel en een sterke internationale rechtsorde, en ondersteunen het werk van de
                     VN in politieke en financiële zin.
De leden van de SP-fractie begrijpen de zorgen van de Minister over de opstelling
                  van Rusland en China in de internationale arena. Terecht is daar ruime aandacht voor
                  in de GBVS. Wat deze leden niet goed begrijpen, is waarom de zorgen over deze (regionale)
                  grootmachten niet aangevuld worden met zorgen over de internationale opstelling van
                  de VS, onder andere wat betreft het respect voor internationaal recht, (ontwapenings)verdragen
                  en wapenhandel, als ook de meer en meer radicale, unilaterale standpunten die bijvoorbeeld
                  ingenomen worden met betrekking tot het conflict met Iran en de opstelling van Israël.
                  De Kamer heeft recent specifieke strategieën van het kabinet ontvangen over zowel
                  China als Rusland. Deze leden vinden dat het de hoogste tijd is voor een vergelijkbare
                  strategie, maar dan over de VS. Wil de Minister die opstellen? Als de Minister dat
                  niet wil, kan dan uitgelegd worden waarom niet, waarom de huidige opstelling van de
                  VS een dergelijke strategie niet waard zou zijn?
               
43. Antwoord van kabinet
De Verenigde Staten is voor Nederland de belangrijkste niet-Europese bondgenoot. De
                        Trans-Atlantische band is gebaseerd op waarden en normen en intensieve veiligheidssamenwerking
                        alsmede nauwe verwevenheid van onze economieën. Trans-Atlantische samenwerking is
                        ook noodzakelijk om de belangrijkste geopolitieke uitdagingen van dit moment het hoofd
                        te kunnen bieden. Europa en de VS hebben elkaar hierbij nodig. De Nederlandse inzet
                        is erop gericht om de samenwerking met de VS verder te verdiepen, waarbij ook gelegenheid
                        is om met elkaar te kunnen spreken over onderwerpen waarop verschil van inzicht bestaat.
Een VS-strategie is niet voorzien. Voor het VS-beleid verwijs ik u naar de Kamerbrief
                     over de Trans-Atlantische betrekkingen van medio vorig jaar8.
De Minister gaat in op de resultaten op het gebied van terroristische dreigingen,
                  waar enig succes geboekt lijkt te zijn. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
                  en Veiligheid heeft het dreigingsniveau van aanslagen in Nederland vorig jaar verlaagd,
                  alhoewel een aanslag in Nederland «voorstelbaar» blijft. De leden van de SP-fractie
                  vragen de Minister uit te zoomen en de huidige terroristische dreiging vanuit jihadistische
                  hoek te vergelijken met die van twintig jaar geleden. Klopt het dat ondanks de recente
                  verlaging van de dreiging, de dreiging van aanslagen van jihadisten nog altijd veel
                  hoger is dan twee decennia terug? Hoe verklaart de Minister dat? Is de Minister van
                  oordeel dat zonder bijna twee decennia aan westerse militaire interventies in het
                  Midden-Oosten deze dreiging nog (veel) hoger zou zijn geweest? Kan dat antwoord toegelicht
                  worden?
               
44. Antwoord van kabinet
De Global Terrorism Database (GTD), een openbare database die sinds 1970 terroristische gebeurtenissen in de wereld
                        optekent9, registreerde vanaf 2004 een significante stijging in terroristische aanslagen: van
                        een duizendtal in 2004 tot bijna 17.000 in 2014. De regio’s die het hardst werden
                        getroffen betroffen Zuidoost Azië, het Midden-Oosten en Noord-Afrika: ruim 70% van
                        de aanslagen vond over die periode daar plaats. De sterkste procentuele stijging registreert
                        GTD echter in Sub Sahara Afrika: in 2004 vond 3% van het totaal aantal aanslagen daar
                        plaats. In 2014 was dat gestegen tot maar liefst 16%. Hoewel het aantal dodelijke
                        aanslagen in Noord-Amerika en Europa in 2015 sterk steeg, vielen de meeste doden van
                        terroristisch geweld te betreuren in Afghanistan, Pakistan, Jemen, Nigeria, Irak en
                        Syrië.
Het is vrijwel onmogelijk om (de dreiging van) gewelddadig extremisme en terrorisme
                     toe te schrijven aan één oorzaak. Een direct verband tussen militaire interventies
                     en de terroristische dreiging is dan ook niet te leggen. Een conclusie van een onderzoek
                     uit 2017 van Meagan Smith en Sean M. Zeigler, dat met steun van de Carnegie Corporation of New York tot stand kwam, is wel dat terroristische aanslagen veelal plaatsvinden in landen
                     waar sprake is van een opstand en/of gewapend conflict. Terrorisme wordt daarbij volgens
                     dit onderzoek vaak ingezet als tactisch wapen. Landen met zwakke instituties, waardoor
                     de centrale overheid nauwelijks tot geen effectieve controle over het eigen grondgebied
                     uitoefent, mensenrechten niet worden gerespecteerd en weinig tot geen economisch perspectief
                     bestaat, zijn hier volgens de auteurs het meest gevoelig voor. Hierbij verwijzen zij
                     ook naar soortgelijke onderzoeken van o.a. Rand Corporation.
Dankzij de inzet van de anti-ISIS coalitie is ISIS inmiddels territoriaal verslagen.
                     Maar tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat ISIS nog geenszins is verdwenen en
                     opereert nu ondergronds. Het kabinet blijft daarom inzetten op een geïntegreerde benadering,
                     waarbij militaire, diplomatieke en OS-middelen gezamenlijk worden ingezet om veiligheid
                     en stabiliteit te bevorderen.
De Minister schrijft dat Rusland op een aantal gebieden een voorsprong heeft genomen
                  op de NAVO. De leden van de SP-fractie vragen de Minister dit toe te lichten. Kan
                  de Minister ook de gebieden noemen waar de NAVO een voorsprong heeft op Rusland? Kan
                  daarbij ook ingegaan worden op de defensiebudgetten? Klopt het dat de NAVO-voorsprong
                  op Rusland een veel breder terrein betreft dan andersom?
               
45. Antwoord van kabinet
De afgelopen jaren heeft de Russische Federatie sterk geïnvesteerd in modernisering
                        van haar krijgsmacht. In 2019 vormden de defensieuitgaven 3.9% van het Russische BNP.
                        Daarmee geeft Rusland in relatieve termen veel meer uit dan de 2% die Bondgenoten
                        met elkaar afspraken op de top in Wales. In absolute termen geeft de NAVO meer uit
                        aan defensie dan de Russische Federatie en beschikt over een sterkere en meer diverse
                        defence and deterrence posture.
                        
Ook de MIVD uit in haar jaarverslag van 30 april 2020 haar zorgen over de toenemende
                     militaire dreiging die uitgaat van Rusland als gevolg van een sterk groeiend militair
                     vermogen. Regionaal, primair (maar niet uitsluitend) in de Baltische Zee-regio, beschikt
                     Rusland in ieder geval initieel over een conventioneel en (sub-strategisch) nucleair
                     overwicht. Rusland is in staat vrijwel zonder voorwaarschuwing een militaire operatie
                     met beperkte geografische doelstellingen tegen NAVO te initiëren en in eerste instantie
                     succesvol te beëindigen. Rusland beschikt over een razendsnel besluitvormingsproces,
                     zeer snel inzetbare eenheden, offensieve lange-afstand precisiegeleide dual capable
                     wapensystemen (die zowel een conventionele als nucleaire lading kunnen vervoeren)
                     en het vermogen voor langere tijd operatiegebieden af te sluiten (A2AD-environment).
                     Rusland heeft in die gebieden het militaire, en daarmee ook in het politieke, domein strategisch initiatief doordat het beschikt over meer middelen en een grotere variëteit
                     aan inzetopties.
Ook heeft de MIVD in 2019 onderzoek verricht naar de ontwikkeling en productie van
                     wapensystemen, het wetenschappelijke onderzoek naar relevante militaire technologieën
                     en de proliferatie van wapensystemen naar (potentiële) inzetgebieden van de Nederlandse
                     krijgsmacht. De Russische Federatie richt zich al geruime tijd op de (door-) ontwikkeling
                     van hoogwaardige wapensystemen op land, zee, lucht, ruimte en in het cyberdomein.
                     Vooral op het gebied van ballistische raketten, kruisvluchtwapens, hypersone wapens,
                     luchtverdedigingssystemen, antisatellietwapens en elektronische oorlogvoering zetten
                     de Russen forse stappen. In het bijzonder de Russische ontwikkeling en opstelling
                     van het (dual capable) SSC-8 grondgelanceerde kruisvluchtwapen heeft de Europese veiligheidsomgeving
                     verslechterd, en heeft geleid tot de ondergang van het INF-verdrag. Al deze wapensystemen worden ontwikkeld met het specifieke oogmerk de westerse
                     manier van oorlog voeren te verstoren en zo de (gepercipieerde) westerse dreiging
                     te mitigeren.
In de tussenrapportage wordt opgemerkt dat de digitale dreiging tegen de Nederlandse
                  vitale belangen is toegenomen. De leden van de SP-fractie hebben hier grote zorgen
                  over. Zij steunen daarom de inzet om te komen tot heldere internationale afspraken
                  over de toepassing van het internationaal recht in het cyberdomein. Zij vragen de
                  Minister de voortgang op dit terrein de afgelopen jaren te schetsen. Deze leden vinden
                  het in deze discussie wel erg problematisch dat uit nieuwsberichten blijkt dat Nederland
                  zelf ook actief digitale aanvallen lijkt uit te voeren, bijvoorbeeld gericht tegen
                  het nucleaire programma van Iran, maar dat de Minister hier geen openheid over geeft.
                  Deze leden vragen van de Minister de garantie dat Nederland zich in het cyberdomein
                  strikt houdt aan de grenzen van het internationaal recht. Kan de Minister die garantie
                  geven? Kan de Minister in dit kader nu wel aangeven in hoeverre de Stuxnet-aanval
                  op het nucleaire programma van Iran in lijn met het internationaal recht was?
               
46. Antwoord van kabinet
Voor de visie van het kabinet op de manier waarop het internationaal recht wordt toegepast
                        in het cyberdomein verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2019 (Kamerstukken
                        33 694 en 26 643, nr. 47). De juridische kwalificatie van individuele incidenten of scenario’s vereist een
                        zorgvuldige beoordeling van alle relevante omstandigheden van het geval. Gezien de
                        aard van het werk en de werkwijze van de AIVD en vanwege de wettelijke plicht tot
                        bescherming van bronnen, kan ik geen uitspraak doen over de juridische kwalificatie
                        van deze specifieke casus. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient
                        te worden, zal dit via de geëigende kanalen worden gedaan.
De leden van de SP-fractie zijn bekend met de problemen van attributie van cyberaanvallen.
                  Deze leden vragen de Minister aan te geven in hoeverre Nederland nu in staat is vast
                  te stellen wie de afzender is van specifieke cyberaanvallen gericht op Nederland.
                  Kan de Minister een aantal concrete voorbeelden geven van cyberaanvallen op Nederland
                  waarvan de dader is vastgesteld?
               
47. Antwoord van kabinet
Zoals beschreven in het Cybersecurity Beeld Nederland is het vaststellen van de actor
                        achter een digitale aanval, oftewel technische attributie, uiterst complex. Om deze
                        reden heeft dit kabinet geïnvesteerd in de capaciteit van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
                        Het aanwijzen van de verantwoordelijke dader is een nationale bevoegdheid waar een
                        kabinetsbesluit aan ten grondslag ligt waarin meerdere factoren, waaronder de impact
                        op de nationale veiligheid en mogelijk geopolitieke gevolgen, in overweging worden
                        genomen. Het ligt daardoor niet voor de hand dat het kabinet zomaar hierover naar
                        buiten treedt. In bepaalde gevallen zal dit wel gebeuren.
Zo heeft Nederland op 20 februari jl., samen met andere landen, verklaard de Russische
                     militaire inlichtingendienst, de GROe, verantwoordelijk te houden voor de grootschalige
                     cyberoperaties gericht tegen Georgië die op 28 oktober 2019 plaatsvonden. Het kabinet
                     heeft voorts in de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS), de Nederlandse
                     Cybersecurity Agenda (NCSA) en de Defensie Cyber Strategie aangegeven verder in te
                     zetten op het verbeteren van de eigen attributiecapaciteit. Zo heeft MIVD-inlichtingenonderzoek in 2019 diverse cyberspionage en sabotageactiviteiten
                     alsmede informatieoperaties onderkend gericht tegen Nederland, andere westerse landen
                     en bondgenootschappelijke belangen.
                  Een actief politiek attributiebeleid draagt bij aan het afschrikkend vermogen en het
                     minder aantrekkelijk maken van Nederland als doelwit van cyberoperaties.
Rusland en China zien een noodzaak voor een nieuw verdrag inzake internationale veiligheid
                  in cyberspace, staat in de tussenrapportage. De Minister is hier kritisch op. De leden
                  van de SP-fractie vragen de Minister deze kritiek concreet te maken. Waaruit blijkt
                  dat in het Chinees-Russische voorstel de verworvenheden onder het huidige internationaal
                  recht teniet kunnen worden gedaan, zoals de Minister vreest? Hoe reageren beide landen
                  als ze hierop aangesproken worden?
               
48. Antwoord van kabinet
Momenteel zijn het vooral Rusland, China en hun medestanders die de noodzaak zien
                        voor een nieuw verdrag. Hun doelstelling is om hiermee een centralere rol voor overheden
                        bij het toezicht op het internet te verwerven. Het starten van lange, slepende verdragsonderhandelingen
                        creëert niet alleen meer rechtsonzekerheid in vergelijking tot de huidige situatie
                        maar er is bovendien een reëel risico dat de verworvenheden onder het huidige internationaal recht
                        te niet worden gedaan. Verdragen zoals het VN Handvest en de Verdragen van Genève
                        hebben een zogeheten universeel karakter, bijna alle staten zijn partij bij deze verdragen
                        waardoor het toepassingsbereik groot is.
Daarnaast heeft een belangrijk deel van het bestaand internationaal recht de status
                     van gewoonterecht. Gewoonterecht is van toepassing ongeacht of een Staat partij is
                     bij een specifiek verdrag. Een nieuw verdrag zal niet meteen een universeel karakter
                     hebben, want de kans dat alle VN-lidstaten zich hierbij aan zullen sluiten is klein.
                     Hierdoor ontstaat een risico op fragmentatie van internationaal recht. Een nieuw verdrag
                     met nieuwe internationaalrechtelijke regels zal ook niet automatisch de status hebben
                     van gewoonterecht. Het bestaande internationaal recht voorziet tevens in nieuwe (technologische)
                     ontwikkelingen en kan aldus worden geïnterpreteerd in het licht hiervan. Staten dienen
                     zich uit te spreken over een dergelijke interpretatie. Nederland ziet op dit moment
                     geen noodzaak voor een verdrag en richt zich dan ook op verduidelijking van de toepassing
                     en betere naleving van het bestaand normatief kader.
De tussenrapportage gaat ook in op desinformatie en desinformatiecampagnes, zonder
                  deze begrippen te verduidelijken. De leden van de SP-fractie vragen de Minister deze
                  termen helder te definiëren. Welke definities worden hiervoor gebruikt? Welke staten
                  voeren desinformatiecampagnes gericht op Nederland of hebben dat in het recente verleden
                  gedaan?
               
49. Antwoord van kabinet
Desinformatie is het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie,
                        met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen,
                        de open economie en nationale veiligheid. Desinformatie hoeft niet altijd onjuiste
                        informatie te bevatten. Het kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels
                        onjuiste informatie, maar altijd met de intentie om te misleiden en te schaden. Door
                        de intentie om schade aan de belangen van de samenleving te berokkenen, onderscheidt
                        het zich van misleidende reclame, misinformatie, satire of parodie.
Desinformatiecampagnes zijn georganiseerde inzet en verspreiding van desinformatie, doorgaans politiek gemotiveerd met het doel de samenleving
                     te ondermijnen of destabiliseren, of de staat en autoriteiten te delegitimeren. Desinformatiecampagnes
                     kunnen onderdeel zijn van heimelijke politieke beïnvloeding door statelijke actoren.
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 18 oktober jl. en in het AIVD jaarverslag 2019,
                     is sprake van voortdurende (online) Russische beïnvloedingsactiviteiten op West-Europese
                     sociale media. In de afgelopen periode wordt hiervoor ook de uitbraak van COVID-19
                     aangegrepen. De AIVD kan bevestigen dat de Russische narratieven, waarin de nadruk
                     wordt gelegd op vermeende Europese verdeeldheid en gebrek aan onderlinge solidariteit
                     tussen landen in West-Europa op het gebied van COVID-19, ook in een aantal Nederlandstalige
                     sociale mediagroepen worden gedeeld. Het bereik van deze berichten lijkt buiten deze
                     groepen beperkt te zijn in Nederlandse (sociale) media.
Nederland beoogt verbetering van de uitvoering van het Open Skies-verdrag, om de relevantie
                  daarvan verder te vergroten. Dat stelt de Minister. Dit vanwege zorgen of Rusland
                  zich wel volledig aan de bepalingen van het verdrag houdt. Ondertussen zijn er berichten
                  dat de VS het verdrag op gaat zeggen. De leden van de SP-fractie vragen de Minister
                  hierop in te gaan. Is hij het met deze leden eens dat de VS het verdrag niet op zou
                  moeten zeggen? Wat communiceert de Minister in de richting van de VS? Kan de Minister
                  de zorgen over eventuele Russische schendingen van het verdrag concreet maken? Schendt
                  Rusland het verdrag? Zo ja, hoe doet het dat? Welke onderdelen van het verdrag zijn
                  geschonden? Is dit onafhankelijk vastgesteld? Zo ja, hoe is dat gebeurd?
               
50. Antwoord van kabinet
Nederland heeft meermaals bij de Amerikaanse administratie het belang benadrukt dat
                        het hecht aan het Open Skies verdrag, als onderdeel van de Europese veiligheidsarchitectuur.
                        Het kabinet betreurt dan ook de Amerikaanse aankondiging het Open Skies verdrag op
                        te zeggen en heeft hierover met tien andere landen een verklaring uitgebracht. Tegelijkertijd
                        deelt het kabinet de Amerikaanse zorgen over de wijze waarop Rusland het open Skies
                        verdrag toepast. Het gaat daarbij o.a. om beperkingen die Rusland oplegt aan Open
                        Skies-vluchten boven de enclave Kaliningrad en het verbod op vluchten langs de Russisch-Georgische
                        grens. Nederland heeft Rusland daar ook meermaals op aangesproken, zowel bilateraal,
                        als in de Open Skies
                        Consultative Commission (OSCC), waarin alle partijen bij het verdrag zitting hebben. Het kabinet is van mening
                        dat onenigheid over de interpretatie of toepassing van het verdrag in daartoe bestemde
                        fora, met name de OSCC, besproken en opgelost dient te worden.
De VS heeft ook twijfels geuit over verlenging van het New START-verdrag, dat op afzienbare
                  tijd afloopt. De leden van de SP-fractie vragen de Minister daar ook op in te gaan.
                  Is de Minister het met deze leden eens dat het belangrijk is ook dit verdrag te behouden?
                  Hoe wordt daarop ingezet?
               
51. Antwoord van kabinet
Nederland zet zich sterk in voor het behoud van het wapenbeheersingsverdrag New START,
                        dat verifieerbare plafonds stelt aan de strategische kernwapenarsenalen van Rusland
                        en de VS en een nucleaire wapenwedloop voorkomt. Het kabinet pleit hiervoor in alle
                        relevante gesprekken, zoals tijdens de NAVO Leaders» Meeting in Londen in december
                        2019 en meest recentelijk tijdens de RBZ met de Amerikaanse Secretary of State Mike
                        Pompeo op 15 juni en tijdens de NAVO-bijeenkomst van defensieministers op 17 en 18 juni.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister tenslotte, in het bijzonder nu de recente
                  bijeenkomst van ondertekenaars van het NPV geen doorgang kon vinden vanwege de verspreiding
                  van het coronavirus, in te gaan op kernontwapening, waar lidstaten van het NPV zich
                  ook toe verplichten. Ondanks deze verplichting blijven grootmachten massaal investeren
                  in nucleaire wapens. Onlangs werd bekend dat de VS verantwoordelijk is voor bijna
                  de helft van de 73 miljard dollar die afgelopen jaar is geïnvesteerd in kernwapens.
                  Kan de Minister hierop reageren? Is de Minister het met deze leden eens dat dergelijke
                  investeringen zich niet verhouden tot het NPV en, los daarvan, sowieso onwenselijk
                  zijn? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister ook reageren op het nieuws dat de regering-Trump
                  overlegd zou hebben over het uitvoeren van een nieuwe kernproef? Wat klopt hiervan?
                  Deelt de Minister de grote zorgen van de SP-leden hierover?
               
52. Antwoord van kabinet
Het is de verantwoordelijkheid van de VS zelf als kernmacht om haar nucleaire capaciteit
                        veilig, beveiligd en effectief te houden. Mede in reactie op de grootschalige Russische
                        investeringen in nieuwe nucleaire capaciteiten voelt de VS zich ook genoodzaakt het
                        eigen arsenaal te moderniseren. Dit botst niet met Artikel VI van het Non-Proliferatieverdrag,
                        dat geen eenzijdige nucleaire ontwapening afdwingt of kernwapenstaten verbiedt hun
                        capaciteiten aan te passen op hun veiligheidsomgeving tijdens het ontwapeningsproces.
                        Nederland zet zich ervoor in om dit ontwapeningsproces op gang te houden en ook de
                        Toetsingsconferentie zo snel mogelijk alsnog te laten plaatsvinden.
President Trump heeft publiekelijk aangegeven dat deze investeringen inderdaad zeer
                     kostbaar zijn. Dat geldt ook zeker voor de Russische en Chinese investeringen in hun
                     nucleaire arsenalen. Het kabinet hoopt dat naast het veiligheidsaspect, ook deze financiële
                     afwegingen uiteindelijk een extra impuls vormen voor alle kernwapenstaten voor verdere
                     wapenbeheersing en ontwapening.
Verder blijft het kabinet een voorvechter van de inwerkingtreding van het kernstopverdrag,
                     dat kernproeven verbiedt. In september 2019 hield de Minister van Buitenlandse Zaken
                     bij de Artikel XIV-conferentie, welke als doel had om de inwerkingtreding van het
                     kernstopverdrag te bespoedigen, een toespraak over het belang van dit verdrag, het
                     internationale toezichtsysteem op kernproeven en het moratorium op kernproeven. Ook
                     met een toespraak bij de ontwapeningsconferentie in Geneve onderstreepte de Minister
                     het belang van de inwerkingtreding van het verdrag. Verder is de inwerkingtreding
                     regelmatig onderwerp van gesprek tijdens formele en informele internationale bijeenkomsten
                     op het gebied van ontwapening en wapenbeheersing.
De VS heeft dit verdrag ondertekend. Nederland dringt samen met andere gelijkgezinden
                     landen regelmatig aan op ratificatie van dit verdrag door de VS en andere landen zoals
                     China. Hun ratificatie is vereist voor de inwerkingtreding van het verdrag.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerbrief
                  over de Tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie.
               
De leden van de PvdA-fractie vinden het zorgelijk dat waar in de GBVS uit 2018 human security een centrale positie innam, nu state security centraal wordt gesteld. Vanwaar die verschuiving naar state security? Kan de Minister dat toelichten? Welke rol speelt human security binnen de GBVS? De voornoemde leden zijn van mening dat de veiligheid van mensen
                  het fundament vormt voor internationale vrede en veiligheid, is het kabinet het hiermee
                  eens? Zo ja, hoe zal dit worden meegenomen in het buitenland- en veiligheidsbeleid?
                  En hoe wordt human security meegenomen bij het inrichten van missies? Kan worden toegelicht hoe ervoor zal worden
                  gezorgd dat human security centraal blijft spelen in het buitenland- en veiligheidsbeleid?
               
53. Antwoord van kabinet
Zie het antwoord op vraag 28.
De tussenrapportage besteedt weinig aandacht aan ontwapening. De leden van de PvdA-fractie
                  vinden het zeer verontrustend zeker nu er sprake is van (mogelijk) nieuwe testen met
                  kernwapens door NAVO-lidstaten. Kan de Minister toelichten waarom er in de rapportage niet actiever wordt
                  ingezet op nucleaire ontwapening? Waarom worden geen stappen voorgesteld om een nationaal
                  plan voor ontwapening te ontwikkelen en uit te voeren?
               
54. Antwoord van kabinet
De Nederlandse inzet op ontwapening is nog altijd even sterk en krijgt vorm door het
                        werken met coalities zoals het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI), het Stepping Stones initiatief en de EU. Er lopen hiertoe trajecten ten aanzien van het kernstopverdrag,
                        het splijtstofstopverdrag, het weer op gang krijgen van de Conference on Disarmament in Geneve, Creating the Environment for Nuclear Disarmament en verificatie van ontwapening. Deze zijn er allen op gericht om de implementatie
                        van artikel VI van het Non-Proliferatieverdrag (NPV) te bevorderen. Daarnaast heeft
                        Nederland een leiderschapsrol in de huidige toetsingscyclus van het NPV. Deze multilaterale
                        inzet wordt het meest effectief geacht.
De leden van de PvdA-fractie zouden graag een toelichting krijgen op de omvang van
                  de afspraak met de NAVO om prioriteit te geven aan investeringen in extra F-35-jachtvliegtuigen,
                  en dat het kabinet op dit moment heeft geïnvesteerd in onder andere een deel van de
                  extra F-35 jachtvliegtuigen. Wat is concreet toegezegd aan de NAVO? Hoe draagt dit
                  bij aan de invulling van de 2% norm die is NAVO verband is afgesproken? Welke additionele
                  investeringen zijn nog nodig om aan de overige prioriteiten uit het Nationaal Plan
                  te voldoen? En op welk terrein liggen deze additionele investeringen?
               
55. Antwoord van kabinet
De NAVO stelt op basis van een analyse van de veiligheidssituatie doelstellingen op
                        voor capaciteiten die nodig zijn om de gezamenlijke veiligheid te beschermen. Deze
                        capaciteitendoelstellingen worden verdeeld onder de bondgenoten, en ook Nederland
                        heeft deze geaccepteerd.
Met het nationaal plan heeft het kabinet de politieke intentie uitgesproken om structureel
                     te investeren in een aantal prioritaire capaciteiten die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen
                     van de NAVO. Met de extra middelen die het kabinet heeft vrijgemaakt kan een deel
                     van de prioriteiten uit het nationaal plan worden ingevuld. Op dit moment geeft Nederland
                     dus geen invulling aan het gehele nationaal plan.
Additionele investeringen zijn nodig om onder meer het derde squadron F-35»s volledig
                     te vullen, voor de prioritaire capaciteitsdoelstellingen met betrekking tot vuurkracht
                     op land en op zee, voor investeringen in special operations forces en in het cyber-
                     en informatiedomein. Overigens zou Nederland ook als het gehele nationaal plan is
                     ingevuld nog onvoldoende invulling geven aan de overige capaciteitendoelstellingen.
De leden van de PvdA-fractie menen dat het hier vooral een constatering betreft dat
                  veel Nederlanders een zekere mate van nonchalance tonen waar het bijvoorbeeld gaat
                  om cyberbeveiliging en/ of de potentiële risico’s van internet-of-things apparaten en het kabinet maatschappelijke bewustwording als een belangrijke schakel
                  ziet in het verhogen van de weerbaarheid tegen conflictvoering in het civiele domein.
                  Wat is het concrete voorstel van het kabinet als het gaat om het vergroten van de
                  weerbaarheid van de Nederlandse samenleving en burgers zelf? Want alleen het belang
                  onderstrepen zal de maatschappelijke bewustwording en de weerbaarheid niet direct
                  vergroten. Gaat het kabinet net als de genoemde andere Europese landen de bewustwording
                  van burgers over veiligheidsrisico’s en de rol die burgers en bedrijven kunnen spelen
                  in geval van crises, hoger op de agenda zetten? En op welke manier gaat het kabinet
                  hier dan invulling aan geven?
               
56. Antwoord van kabinet
De politie hanteert een brede bestrijdingsstrategie met publieke en private partners
                        in de aanpak van cybercrime, met naast opsporing aandacht voor alternatieve interventies
                        zoals preventie en verstoring. Het handelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
                        is er onder andere op gericht om preventie te versterken en de weerbaarheid van de
                        samenleving te vergroten. Dat gebeurt niet alleen met publieke organisaties maar ook
                        met private partijen, bijvoorbeeld zoals verenigd in het convenant «Eerst checken,
                        dan klikken». Het Ministerie van Justitie en Veiligheid trekt hierin samen op met
                        het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Eind 2019 en begin 2020 is door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, in
                     nauwe samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de campagne «Doe
                     je updates» uitgevoerd. Het doel was om consumenten voor te lichten over de noodzaak
                     van het regelmatig updaten van slimme apparaten. Deze updates beveiligen de meeste
                     slimme apparaten. Consumenten zijn hier echter beperkt van op de hoogte. Het overbrengen van deze kennis is daarom van belang voor de digitale weerbaarheid van burgers.
                     De campagne is via online kanalen, radiocommercials en muziekdiensten verspreid. Ook
                     in de toekomst blijven de Ministeries van Justitie & Veiligheid en Economische Zaken
                     & Klimaat samenwerken bij preventieactiviteiten gericht op het weerbaarder maken van
                     burgers en organisaties.
Op 16 april jl. is met de convenantspartijen in het kader van COVID-19 aandacht geschonken
                     aan voorkoming van slachtofferschap van cybercriminaliteit. Hier is specifiek aandacht
                     gevraagd voor phishing. In dit verband wijs ik graag ook op de website www.veiliginternetten.nl. Hier is specifiek aandacht gevraagd voor digitale veiligheid met betrekking tot
                     COVID-19. Het Digital Trust Center doet dit eveneens voor hun doelgroep, het bedrijfsleven. Daarnaast bespreken de verantwoordelijke
                     teams van de politie ten aanzien van cybercrime wekelijks de ontwikkelingen om hier
                     in de aanpak op in te spelen en in geval van aangifte onderzoek naar te doen.
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie aandacht voor de rol van criminaliteit bij
                  de verknoping met de buitenwereld ook hier speelt de nauwe verwevenheid met de veiligheidsaanpak
                  op nationaal niveau. De afgelopen periode is duidelijk geworden dat bijvoorbeeld veel
                  drugs gerelateerde criminaliteit voor (potentieel) onveilige situaties zorgt. Gaat
                  het kabinet dit ook meenemen in een coherente strategiebepaling?
               
57. Antwoord van kabinet
Het kabinet is zich bewust van de relatie tussen grensoverschrijdende criminaliteit,
                        waaronder de internationale drugshandel, en veiligheid. Zo leidde Nederland in 2017
                        en 2018 een reeks bijeenkomsten in het kader van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF) over de verbanden tussen georganiseerde misdaad en terrorisme. Dit vanuit
                        de gedachte dat terroristische groepen kunnen profiteren van criminele netwerken om
                        aan wapens en geld te komen, om zo hun terroristische activiteiten te kunnen uitvoeren.
                        De beleidsaanbevelingen die naar aanleiding van deze expertbijeenkomsten zijn ontwikkeld
                        vormen een belangrijke basis voor landen om deze nexus tussen georganiseerde misdaad
                        en terrorisme aan te pakken en zijn ook meegenomen in Veiligheidsraadresolutie 2482.
                        Door in samenwerking met de VN in het buitenland trainingen voor lokale veiligheidsautoriteiten
                        te organiseren, spant Nederland zich in om deze beleidsaanbevelingen ook in de praktijk
                        toe te passen.
Voorts wordt in de voorliggende tussenrapportage opvallend weinig aandacht geschonken
                  aan de positie van vrouwen in conflict en vredesprocessen. Waarom is niet gekozen
                  voor een gendersensitief perspectief? Kan de Minister dit toelichten en ingaan op
                  de voortgang van VN Resolutie 1325?
               
58. Antwoord van kabinet
De tussenrapportage over de voortgang van de implementatie van de GBVS is – net als
                        de GBVS zelf – opgesteld op basis van de geïntegreerde benadering. Gender is één van
                        de dwarsdoorsnijdende aspecten waarop de twee beleidsdocumenten zijn gestoeld. Hier
                        is onverkort aandacht voor.
Nederland voert op dit moment haar derde Nationaal Actieplan (NAP) 1325 uit. In samenwerking
                     met het maatschappelijk middenveld en verschillende ministeries, waaronder het Ministerie
                     van Defensie, wordt op dit moment het vierde NAP opgesteld. Hierin zullen ook onderwerpen
                     uit het GBVS worden geadresseerd. Naast diplomatieke inzet in o.a. VN-verband, wordt
                     via steun aan partnerorganisaties bijgedragen aan de uitvoering van de Vrouwen, Vrede
                     en Veiligheidsagenda. Nederland zet bijvoorbeeld ook specifiek in op het vergroten
                     van het aantal geüniformeerde vrouwen in VN vredesmissies, via het financieren van
                     trainingen en een bijdrage aan het Trust Fund van het Elsie Initiative.
Tot slot hebben de leden van de PvdA-fractie vragen met betrekking tot de samenhang
                  tussen de beleidskaders. Hoe wordt deze samenhang gewaarborgd? Hoe worden tegenstrijdigheden
                  in het Nederlandse buitenland- en veiligheidsbeleid voorkomen? Speelt het Ministerie
                  van Buitenlandse Zaken hier een coördinerende rol? Graag ontvangen deze leden hierop
                  een toelichting.
               
59. Antwoord van kabinet
Juist om tegenstrijdigheden in het Nederlandse buitenland- en veiligheidsbeleid te
                        voorkomen, zijn deze twee samengebracht binnen de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie.
                        De Minister van Buitenlandse Zaken speelt hier inderdaad een coördinerende rol. Voor
                        de coherentie met aanpalende beleidskaders (zoals de Defensienota en de later dit
                        jaar te verschijnen Defensievisie, de Buitenlandse Handel Ontwikkelingssamenwerking
                        (BHOS) nota en Integrale Migratieagenda, alsook de Nationale Veiligheid Strategie)
                        die niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken vallen,
                        vindt intensief overleg plaats op ambtelijk alsmede ministerieel niveau.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen
                  van de tussenrapportage over de Geïntegreerde Buitenlands- en Veiligheidsstrategie.
                  Zij hebben daar enkele vragen en opmerkingen over.
               
Deze leden vinden dat de Minister terecht wijst op veranderende geopolitieke verhoudingen
                  dichter bij huis, zoals ook de spanningen bínnen de EU zelf waarbij een aantal lidstaten
                  het model van liberale democratie ter discussie stelt en zich in toenemende mate op
                  het oosten oriënteert. Is de Minister het met deze leden eens dat niet alleen de oriëntatie
                  op het oosten daarbij een probleem is, maar zeker ook de manier waarop de liberale
                  democratie en de daarbij behorende rechtsstaat ter discussie worden gesteld? Ziet
                  de Minister dat laatste, net als deze leden, als een bedreiging voor de human security van Europese en dus ook Nederlandse burgers op zichzelf? Zo ja, hoe voorziet de GBVS
                  en het daarbij behorende beleid in manieren om Europa en Nederland hiertegen te beschermen?
               
60. Antwoord van kabinet
De erosie van de democratische rechtsstaat in de Europese Unie is een aanhoudende
                        zorg van het kabinet. Samen met gelijkgezinde lidstaten spant Nederland er zich daarom
                        zowel in bilateraal als Europees verband voor in om respect voor de beginselen van
                        rechtsstaat, democratie en grondrechten in alle lidstaten te bevorderen. Deze beginselen
                        zijn essentieel in een vrije, weerbare en democratische samenleving. Als deze beginselen
                        niet gerespecteerd worden, kan dat inderdaad een bedreiging vormen voor de human security van Europese en Nederlandse burgers. Voor het Nederlandse beleid t.a.v. de bevordering
                        van rechtsstatelijkheid binnen de EU verwijs ik u naar onder meer de Staat van de
                        Unie 2020, waarvoor het streven is dat die u voor het hierover geplande Kamerdebat
                        toekomt.
De leden van de fractie van de ChristenUnie delen ook de zorgen die de Minister uit
                  over de NAVO. Is de Minister het met deze leden eens dat de Turkse opstelling schadelijk
                  is voor de NAVO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zoekt hij naar een oplossing
                  hiervoor? Overigens vragen deze leden zich af of NAVO-lidstaten geen democratische
                  rechtsstaten moeten zijn. Voldoet Turkije nog aan de kenmerken daarvan, een land dat
                  de meeste journalisten in de cel heeft? Op welke manieren kunnen lidstaten die niet
                  meer aan de toetredingsvoorwaarden voldoen, door de overige lidstaten daaraan opnieuw
                  gehouden worden? Hoe gaat de Minister zich daarvoor inzetten?
               
61. Antwoord van kabinet
De NAVO is naast een militair bondgenootschap ook een waardengemeenschap. Dat betekent
                        ook dat bondgenoten elkaar onderling kunnen aanspreken. Dat doen we als Nederland
                        ook en dat zullen we blijven doen wanneer we van mening zijn dat een bondgenoot zich
                        gedraagt op een manier die niet strookt met de waarden van het bondgenootschap.
                     Dat geldt ook in relatie tot Turkije.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de afhankelijkheid van met name China
                  voor wat betreft de productie van verschillende noodzakelijke goederen zoals medische
                  hulpmiddelen. De coronacrisis heeft deze kwetsbaarheid als gevolg van die afhankelijkheid
                  duidelijk blootgelegd. Het kabinet zegt de ogen niet te sluiten voor de veiligheidsrisico’s
                  die hiermee verbonden zijn. Het verbaast deze leden dat het kabinet in deze situatie
                  niettemin de positieve effecten van «wederzijdse afhankelijkheid en vervlechting»
                  benadrukt. Zij vragen de Minister daarom uit te leggen hoe wederzijds de afhankelijkheid
                  precies is, met name in de verhouding van China tot Nederland.
               
62. Antwoord van kabinet
In het algemeen geldt dat het kabinet van mening is dat Nederland als handelsland
                        voor zijn welvaart groot belang heeft bij een stabiele en open wereldeconomie. De
                        vervlechting van de Nederlandse economie met de Europese en mondiale economie levert
                        ons land veel inkomen en werkgelegenheid op. Leveringszekerheid is juist gebaat bij
                        het open houden van de wereldeconomie, op medisch gebied en op andere gebieden. In
                        een open internationale handelseconomie is per definitie sprake van wederzijdse handelsstromen
                        en ontstaan mondiale waardeketens. Dit maakt dat landen elkaar nodig hebben in internationale
                        handel. Verwevenheid van leveringsketens zorgt veelal voor wederzijdse afhankelijkheden.
                        Evenwichtige vervlechting, economie en welvaart is op lange termijn ook van groot
                        belang voor (investeringen in) defensie en internationale samenwerking op dit gebied.
                        In het belang van diezelfde leveringszekerheid moeten eenzijdige, strategische afhankelijkheden
                        die leiden tot structurele verstoring van dit open handelssysteem voorkomen worden.
Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen wat de definitieve impact van COVID-19 is
                     op de wereldhandel en het stelsel van mondiale waardeketens. Een deel van de door
                     het COVID-19 blootgelegde risico’s en kwetsbaarheden is het gevolg van het just-in-time karakter van mondiale waardeketens. Eventuele risico’s moeten gespecificeerd worden
                     en proportioneel worden geadresseerd. Het identificeren van risico’s en kwetsbaarheden
                     in mondiale waardeketens is enerzijds een verantwoordelijkheid van de economie zelf
                     respectievelijk van bedrijven. Anderzijds, daar waar kwetsbaarheden raken aan publieke
                     belangen, ontstaat een gedeelde taak voor bedrijfsleven en overheid. Verder is het
                     de taak van de overheid om te zorgen voor een gelijk en stabiel speelveld, nationaal,
                     Europees en internationaal. In relatie tot China en andere internationale handelspartners
                     is de Europese samenwerking respectievelijk de EU (interne markt, extern handelsbeleid,
                     breed buitenlands beleid) een belangrijke sleutel.
Zij wijzen er daarbij op dat de economie van China niet alleen onvergelijkbaar groter
                  en invloedrijker is dan de Nederlandse, maar dat China bovendien gekenmerkt wordt
                  door een uitermate repressief systeem, dat miljoenen van zijn eigen burgers onderdrukt
                  en de waarde van mensenrechten wereldwijd ter discussie stelt. Is de Minister het
                  met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat de afhankelijkheid ongelijk is en
                  dat dit op zichzelf een veiligheidsrisico voor Nederland en zelfs Europa is? Is hij
                  het ook met deze leden eens dat economische en technologische afhankelijkheid nu te
                  groot is en dat een zekere mate van economische en technologische ontkoppeling nu
                  juist iets is om na te streven, in elk geval ten opzichte van onze huidige situatie
                  van afhankelijkheid?
               
63. Antwoord van kabinet
De EU kenmerkt China als een «systeemconcurrent». Omdat de Chinese economie groot
                        is en onderdeel is van belangrijke internationale handelsstromen is het voor de economie
                        en welvaart van Nederland en de EU van groot belang goede en stabiele handelsbetrekkingen
                        met China te hebben. Voorwaarde daarvoor is een gelijk internationaal speelveld waar
                        China onderdeel van is. Daarbij mogen de ogen niet gesloten worden voor repressie,
                        onderdrukking en schending van mensenrechten in China.
Het kabinet is geen voorstander van ontkoppeling. Wel zal ervoor moeten gewaakt dat
                        er geen eenzijdige afhankelijkheden ontstaan die evenwichtige, open handelsrelaties
                        en/of een open politieke dialoog verstoren. Samenwerking met niet-Europese bondgenoten
                        en partners (o.m. de VS) is daarbij ook van groot belang. Zie antwoord op vraag 62.
In de coronacrisis is de afhankelijkheid van China bloot komen te liggen als gevolg
                  van een virus dat zich onbedoeld wereldwijd heeft verspreid. Houdt de Minister rekening
                  met de mogelijkheid dat China ook wel eens moedwillig van deze afhankelijkheid gebruik
                  zou kunnen gaan maken, omdat Nederland bijvoorbeeld China onwelgevallige onderwerpen
                  zoals mensenrechtenschendingen aan de orde stelt? Hoe bereidt de GBVS ons op deze
                  mogelijkheid voor?
               
64. Antwoord van kabinet
Het kabinet zet in op een brede, gebalanceerde relatie met China waarbinnen het ook
                        mogelijk is om te spreken over onderwerpen waarover de visies verschillen, zoals mensenrechten.
                        En Nederland stelt de mensenrechten ook aan de orde (denk aan Hong Kong, de positie
                        van Oeigoeren, vrijheid van godsdienst)
Daarnaast is het van belang dat er geen eenzijdige afhankelijkheden ontstaan die evenwichtige,
                     open handelsrelaties en/of een open politieke dialoog verstoren. Het kabinet is dan
                     ook van mening dat de EU deze crisis moet aangrijpen om het systeem van mondiale waardeketens
                     toekomstbestendiger en robuuster te maken en grotere strategische autonomie te bewerkstelligen.
                     Tegelijkertijd moet gewaakt worden voor een overreactie en protectionisme overwegingen
                     binnen en buiten de EU. Het GBVS ondersteunt dit.
De leden van de ChristenUnie vragen zich af wat de Minister bedoelt met «de politisering
                  van de toepassing en samenwerking op gebied van technologische vooruitgang». Noemt
                  de Minister een verhoogde aandacht voor het lange termijn veiligheidsbelang ten opzichte
                  van korte termijn economische belangen «politisering»? Begrijpt de Minister dat het
                  voor deze leden daarmee al duidelijk wordt hoe hij beide verschillende belangen ten
                  opzichte van elkaar waardeert? Is de Minister het met deze leden eens dat het beter
                  zou zijn de beide soorten belangen in neutralere termen te schetsen om zo een objectievere
                  afweging te kunnen maken? Zo niet, waarom niet?
               
65. Antwoord van kabinet
Met «politisering» bedoelt het kabinet de verdergaande geopolitieke verschuiving richting
                        een multipolaire wereld, met inbegrip van de toegenomen spanningen tussen de VS en
                        China, die zich ook ontvouwt op het gebied van technologische ontwikkeling. Een verhoogde
                        aandacht voor het lange termijn veiligheidsbelang ten opzichte van korte termijn economische
                        belangen wordt daarmee derhalve niet bedoeld. Het kabinet is voorstander van een neutrale,
                        objectieve analyse en afweging van eventuele kansen en risico’s van toepassing en
                        samenwerking op technologisch gebied, inclusief mogelijke verdergaande politisering
                        daarvan, zowel op economisch als op veiligheidsgebied.
Tot slot hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie nog een vraag over het
                  concept human security. Zij merken op dat dit concept, in feite het belangrijkste overkoepelende strategische
                  doel uit de GBVS, niet meer genoemd wordt in de tussenrapportage. Zij vragen de Minister
                  naar de reden daarvoor. In verband met human security heeft de Kamer een bij het notaoverleg over de GBVS ingediende motie aangenomen waarin
                  wordt gevraagd een strategie en bijpassend actieplan te ontwikkelen die godsdienstvrijheid
                  bevorderen (motie van het lid Voordewind c.s., Kamerstuk 33 694, nr. 13). Deze leden vragen zich af hoe het met de uitvoering van de motie staat.
               
66. Antwoord van kabinet
Het kabinet zet zich onveranderd in voor het waarborgen van human security. Zie hierover het antwoord op vraag 28.
Op het gebied van godsdienstvrijheid heeft Nederland conform de moties van het lid
                     Voordewind c.s. (Kamerstuk 33 694, nr. 13 en Kamerstuk 34 775 V, nr. 29) de inzet op het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging geïntensiveerd.
                     Middels een vergroting van de beleidsmatige en financiële inzet op dit terrein heeft deze beleidsintensivering
                     vorm gekregen. De financiële intensivering uit zich in de toebedeling van ruim 11
                     miljoen aan projecten op het gebied van religie en levensovertuiging. Naast de financiering
                     van nieuwe projecten is een belangrijke component van deze intensivering de organisatie van de zevende bijeenkomst van het Istanboel
                     Proces, in de vorm van de «No Tolerance for Intolerance» conferentie in Den Haag. Bovendien is in september 2019, conform de wens van de kamer
                     (Kamerstuk 35 000 V, nr. 26) de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging, Jos Douma, aangesteld. De
                     Speciaal Gezant zet in op, ten eerste, het bevorderen van de beleidsprioriteit vrijheid
                     van religie en levensovertuiging, ten tweede, het verdiepen en verbreden van de kennis
                     van Buitenlandse Zaken; en ten derde kennisuitwisseling en netwerkopbouw met belanghebbenden
                     in binnen- en buitenland. Nederlandse aansluiting bij de in februari 2020 opgerichte
                     International Religious Freedom Alliance is een van de middelen ter investering in het internationale netwerk op het terrein
                     van religie en levensovertuiging. Bovendien zal Nederland conform intensivering mensenrechtenbeleid
                     extra aandacht schenken aan de vrijheid van religie en levensovertuiging rondom 18 juni.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Tussenrapportage
                  Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS). Deze leden vinden de rapportage
                  buitengewoon helder en realistisch. Zij concluderen dat er reden bestaat tot optimisme,
                  bijvoorbeeld inzake het militair verslaan van ISIS, maar dat vooral blijvende, vastberaden
                  inzet nodig is op de drie V’s van voorkomen, versterken en verdedigen. De trend van een verslechterende Nederlandse veiligheidsomgeving heeft zich immers
                  verder doorgezet.
               
De leden van de SGP-fractie zijn onder meer positief over de oprichting van een extra
                  ministeriële commissie Economie en Veiligheid (MCEV) ter versterking van de economische
                  veiligheid, en over de grote diplomatieke inspanningen voor internationale afspraken
                  over cyberveiligheid. Deze leden moedigen het kabinet aan zich daar voortvarend voor
                  te blijven inzetten.
               
Het kabinet heeft ervoor gekozen in de tussenrapportage niet nader in te gaan op de
                  COVID-19-crisis, met als reden dat de gevolgen daarvan nog niet te overzien zijn.
                  De leden van de SGP-fractie zouden echter toch graag enige contouren geschetst zien
                  van de wijze waarop deze gezondheidscrisis de uitvoering van de GBVS tot 2022 naar
                  verwachting zal beïnvloeden. Kan de Minister alsnog een toelichting geven op dit punt,
                  zo vragen deze leden?
               
67. Antwoord van kabinet
Zie het antwoord op vraag 41.
In de tussenrapportage wordt geconstateerd dat de digitale dreiging vanuit onder meer
                  Rusland en China tegen de Nederlandse vitale belangen toenam. De leden van de SGP-fractie
                  achten dit zeer zorgelijk. Deze leden beamen dat samenwerking met China op basis van
                  gedeelde belangen wenselijk is: «open waar het kan». Beaamt de Minister echter dat
                  de komende jaren veel meer nadruk zal moeten liggen op het aspect van «beschermen
                  waar het moet»? Kan de Minister toelichten hoe de «scherpere afweging tussen economie
                  en veiligheid» concreet invulling zal krijgen? Ook vragen de leden van de SGP-fractie
                  hoe concreet gewerkt zal worden aan het verkleinen van de afhankelijkheden China op
                  terreinen als medische- en informatietechnologie. Tot slot roepen deze leden het kabinet
                  op in de contacten met China ook nadrukkelijk op te blijven komen voor de vrijheid
                  en veiligheid van onder meer vervolgde of verdrukte christenen.
               
68. Antwoord van kabinet
Een voortdurende, specifieke analyse van dreigingen resp. economische veiligheidsrisico’s
                        zal de basis zijn voor het toekomstige beleid van het kabinet. Proportionaliteit («open
                        waar het kan, beschermen waar het moet») zal daarbij leidend principe blijven. Naarmate
                        deze analyse specifieker is kan de afweging tussen economie en veiligheid scherper
                        worden gemaakt en invulling krijgen. Daarbij dient gewaakt te worden voor een valse
                        tegenstelling tussen economie en veiligheid: economie dient de veiligheid, en andersom.
                        Het kabinet is van mening dat in het belang van leveringszekerheid, ook op het gebied
                        van medische en informatietechnologie, eenzijdige (strategische) afhankelijkheden
                        die leiden tot structurele verstoring van het open, internationale handelssysteem
                        voorkomen moeten worden. Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen wat de definitieve
                        impact van COVID-19 daarop is. Eventuele risico’s moeten gespecificeerd worden en
                        proportioneel worden geadresseerd. Het kabinet zal in de contacten met China blijven
                        opkomen voor de vrijheid en veiligheid van christelijke e.a. religieuze en levensbeschouwelijke
                        minderheden. Zie ook antwoorden op vragen 62, 63 en 64.
Cyberveiligheid speelt een grote en groeiende rol in het buitenland- en veiligheidsbeleid.
                  Dit aspect heeft raakvlakken met vele – zo niet alle – resultaatgebieden en geografische
                  regio’s. De leden van de SGP-fractie achten het in dit licht terecht dat het kabinet
                  inzet op diplomatie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten, en dat werk wordt gemaakt
                  van een grotere maatschappelijke weerbaarheid en bewustwording bij burgers inzake
                  digitalisering. Blijft het kabinet in dit licht tevens waar nodig (fors) investeren
                  in de slagkracht van onder meer het Defensie Cybercommando? Ziet de Minister, in navolging
                  van de MCEV, het nut en de noodzaak van oprichting van een extra ministeriële commissie
                  ter versterking van de digitale veiligheid, zo vragen de leden van de SGP-fractie?
                  Zo nee, waarom niet? Deze leden menen dat een dergelijke commissie kan bijdragen aan
                  een effectieve en efficiënte centrale regie inzake digitalisering en digitale veiligheid.
                  Dergelijke regie is van cruciaal belang.
               
69. Antwoord van kabinet
Bij het aantreden van dit kabinet is er fors geïnvesteerd in de gehele cyberketen,
                        waaronder in de digitale slagkracht bij Defensie. Een groot deel van dit geld is terechtgekomen
                        bij het Defensie Cyber Commando (DCC). Het doel van deze investering was tweeledig:
                        enerzijds om het militaire vermogen in het digitale domein te vergroten, anderzijds
                        om daarmee bij te dragen aan afschrikking in het digitale domein. Ook de komende periode
                        zal het kabinet hierop blijven inzetten.
Digitale veiligheid moet geborgd zijn binnen elk domein en een centraal onderdeel
                     worden van de reguliere beveiligingsstructuur. De verschillende betrokken departementen
                     moeten samen, maar vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid met deze opgave aan
                     de slag. De Minister van Justitie en Veiligheid is hiervoor coördinerend bewindspersoon.
                     Daarbij moet er wel worden gewaakt voor een te versnipperde aanpak en wordt binnen
                     de huidige kaders zoveel als mogelijk samengebracht. Dit is onder meer uiteengezet
                     in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting» (Kamerstukken
                     26 643 en 30821, nr. 673). Bij de Kamerbrief met de beleidsreactie op het CSNB2020 en de voortgangsrapportage
                     NCSA informeert de Minister van Justitie en Veiligheid over de tijdlijn en de gewenste
                     opbrengst.
Uit de tussenrapportage doemt het beeld op van een NAVO die onmisbaar is maar helaas
                  ook in een ernstige crisis verkeert. Veelzeggend genoeg heeft Rusland, dat sinds 2008
                  de krijgsmacht ingrijpend moderniseert en reorganiseert, op een aantal gebieden een
                  voorsprong genomen op de NAVO. Nederland is hier mede debet aan. Zoals de Tussenrapportage
                  stelt: Nederland is onvoldoende in staat om invulling te geven aan de afspraken die
                  nodig zijn om de verdediging en de afschrikkende werking van de NAVO te continueren.
                  Nederland blijft achter op de kernverantwoordelijkheden die van NAVO-bondgenoten worden
                  verwacht op het vlak van cash, capabilities en contributions. De leden van de SGP-fractie vinden deze situatie onwenselijk en onverantwoord. Welke
                  inspanningen gaat de Minister leveren en welke (extra) investeringen gaat het kabinet
                  doen om te zorgen dat Nederland in de komende jaren wél aan de kernverantwoordelijkheden
                  voldoet? Juist in het licht van geostrategische rivaliteit tussen grootmachten, strategische
                  stabiliteit en de druk op internationale (CBRN-) verdragen, is inzet op een krachtige
                  NAVO van levensbelang.
               
70. Antwoord van kabinet
Het kabinet deelt de zorgen over de verslechterde internationale veiligheidssituatie.
                        Die maakt de noodzaak van investeren in Defensie (en daarmee in onze betrouwbaarheid
                        als bondgenoot) onverminderd groot. Het kabinet zet een belangrijke eerste stap op
                        weg naar herstel en vernieuwing van de krijgsmacht, onder meer met een structurele
                        investering van 1,5 miljard extra per jaar. Die eerste stap is echter niet genoeg
                        om invulling te geven aan alle afspraken met onze bondgenoten om onze gezamenlijke
                        veiligheid te beschermen.
Een mogelijke extra vervolgstap tijdens deze kabinetsperiode wordt integraal, op de
                     daartoe geëigende momenten, bekeken in het licht van de ontwikkeling van de veiligheidssituatie,
                     de Rijksbrede prioriteiten en binnen de afgesproken budgettaire kaders.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het kabinet prioriteit wil geven aan «een
                  Europa dat meer verantwoordelijkheid neemt voor de eigen veiligheid». Inderdaad is
                  van belang dat Europese landen hun verantwoordelijkheid nemen, en in het kader van
                  «strategische soevereiniteit» onafhankelijker worden van de veiligheidsinspanningen
                  van onze Amerikaanse bondgenoten. Deze leden benadrukken dat het hierbij primair moet
                  gaan om herstel van de stabiliteit en de slagkracht van de NAVO. Onder die voorwaarde
                  en met dat doel kunnen vormen van EU-defensiesamenwerking toegevoegde waarde hebben.
                  Deze leden delen de wens van het kabinet dat de EU meer strategisch en eensgezind
                  op het wereldtoneel opereert. Zij blijven echter wijzen op de onopgeefbaarheid van
                  de nationale soevereiniteit als basis van internationale en Europese samenwerking.
                  Wil de Minister binnen de kaders van de staatssoevereiniteit werk (blijven) maken
                  van samenwerking en slagkracht in het Europese buitenlandbeleid?
               
71. Antwoord van kabinet
In het kader van een Europa dat meer verantwoordelijkheid gaat nemen voor de eigen
                        veiligheid streeft het kabinet naar een evenwichtiger bijdrage aan de NAVO van de
                        EU-lidstaten die ook lid zijn van het bondgenootschap én naar een sterker operationeel
                        optreden van de EU, waar de belangen en veiligheid van de EU-lidstaten in het geding
                        zijn. De NAVO is en blijft de hoeksteen van het Nederlandse collectieve veiligheidsbeleid,
                        maar de geopolitieke context en de diversiteit aan dreigingen vragen tegelijkertijd
                        om een EU die haar brede en unieke instrumentarium, zoals effectief kan inzetten.
                        Wat de doorontwikkeling van het EU Gemeenschappelijk Veiligheid- en Defensiebeleid
                        (GVDB) in 2020 betreft, zal het kabinet eventuele nieuwe initiatieven op hun inhoud
                        beoordelen, waarbij eerder geschetste kaders het uitgangspunt vormen. Ik verwijs hiervoor
                        onder meer naar de kabinetsreactie op de initiatiefnota Belhaj (D66) over een Europese
                        krijgsmacht van en voor Europeanen (Kamerstuk 35 189, nr. 5) en de kabinetsreactie op de evaluatie van de Europese Rekenkamer inzake Europese
                        defensie (Kamerstuk 24 202, nr. 42).
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Tussenrapportage voornamelijk aandacht
                  besteedt aan het aspect van statelijke veiligheid (state security). Dat is in veel opzichten een terechte focus. Zij roepen er echter toe op het perspectief
                  van de menselijke veiligheid (human security) niet uit het oog te verliezen. Dit is van groot belang voor het voorkomen van onveiligheid, en vergt onder meer een blijvende inzet op humanitaire steun en
                  ontwikkelingssamenwerking, een actief maatschappelijk middenveld, en respect voor
                  mensenrechten. Beaamt de Minister dat dit belangrijke aspecten dienen te zijn en blijven
                  binnen een effectief GBVS? Hoe wordt de komende jaren de coördinatie en samenhang
                  versterkt tussen de verschillende actoren betrokken bij (de uitvoering van) het Nederlandse
                  buitenland-, veiligheids- en ontwikkelingsbeleid? Dit is ook relevant in het licht
                  van de voorgenomen geïntegreerde analyse van het interne en externe veiligheidsbeleid.
               
72. Antwoord van kabinet
Zie het antwoord op vraag 28.
Ondertekenaars
- 
              
                  
 ,
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 T.J.E. van Toor, griffier
