Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 292 Wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2018/2002/EU betreffende energie-efficiëntie
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 5 december 2019
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierover enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende voorstel. Deze leden
erkennen dat energiebesparing noodzakelijk gaat zijn in de overgang naar een klimaatneutrale
maatschappij. Zij vragen echter of deze richtlijn daartoe het geëigende instrument
is.
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, het CDA, GroenLinks en de SP over het bovengenoemde wetsvoorstel in het
verslag. Graag ga ik op deze vragen in.
De Energie Efficiëntie Richtlijn is een EU richtlijn, vastgesteld in 2012, die geldt
voor alle lidstaten en die er toe moet leiden dat het energieverbruik afneemt. In
de wijzigingsrichtlijn (11 december 2018) is de richtlijn op enkele onderdelen gewijzigd.
Deze wijzigingen zijn beleidsneutraal geïmplementeerd in dit wetsvoorstel.
1. Aanleiding en doel van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie zijn ervan overtuigd dat het niet-meer-dan-anders-principe
voor het bepalen van de maximumtarieven zo snel mogelijk moet worden gewijzigd. Aangaande
deze wijziging van de Warmtewet is de motie-Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk
30 196, nr. 663) aangenomen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft naar aanleiding van
de tweejaarlijkse rendementsmonitor warmteleveranciers 2017–2018 de warmteleveranciers
van de grote warmtenetten opgeroepen om hun tarieven te verlagen (Kamerstuk
29 023, nr. 251). Deze leden vragen in hoeverre de Autoriteit Consument en Markt de mogelijkheid
heeft op basis van artikel 5 van de Warmtewet om voor dit kleine aantal grote warmteleveranciers
lagere maximumtarieven in 2020 vast te stellen dan de gasreferentie.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft op basis van de Warmtewet geen bevoegdheid
om voor een bepaalde groep warmteleveranciers andere (lagere) maximumtarieven vast
te stellen. In de eerste plaats bevat de wet geen grondslagen om bij de vaststelling
van maximumtarieven onderscheid te maken naar soorten of categorieën warmteleveranciers.
In de tweede plaats is in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, bepaald dat de door
ACM vast te stellen maximumprijs gebaseerd moet worden op het uitgangspunt van de
gasreferentie.
De leden van de SP-fractie vragen naar het energieverbruik van de afgelopen tien jaar.
Welke trend is hierin te herkennen? Wordt erkend dat het doel van 32.5% energiebesparing
ten opzichte van 2005 binnen tien jaar onrealistisch is, zonder over te gaan op drastische
maatregelen? Deze leden vragen verder waarom energiebesparing amper onderdeel vormt
van het huidige klimaatbeleid en het net gesloten Klimaatakkoord. Waarom is dit niet
als grote pijler meegenomen in het geheel aan maatregelen?
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat de focus van deze richtlijn vrijwel
geheel bij huishoudens ligt. Welke energiebesparingsmaatregelen nemen bedrijven om
tot het nationale doel in 2030 te komen?
Het besparingstempo ligt in de periode 2013–2020 naar verwachting rond de 1,5 procent.
Door de in het Energieakkoord gemaakte afspraken ligt dit hoger dan het tempo van
1,1 procent tussen 2000 en 2010.
In de energietransitie naar 2030 en 2050 stuurt het kabinet op één enkelvoudig doel,
namelijk CO2-reductie. Dit is de meest kosteneffectieve manier om de doelstelling van het Klimaatakkoord
van Parijs te realiseren en hiermee komt de optimale en meest kosteneffectieve mix
van energiebesparing, hernieuwbare energie en andere CO2-arme opties in de markt tot stand. Maatregelen die tot energiebesparing leiden hebben
de voorkeur als ze tegen de meest lage kosten de meeste CO2-reductie opleveren.
In het INEK zijn de maatregelen opgenomen die tot het Europese energie-efficiëntiedoel
van 32,5% moeten leiden. De energiebesparingsverplichting voor de periode 2021 tot
en met 2030 bedraagt naar verwachting 925 PJ. Nederland streeft met het huidige maatregelenpakket
naar een primair energieverbruik van 1950 PJ in 2030. Dit is gebaseerd op de PBL notitie
«Het effect op het Nederlandse energieverbruik van maatregelpakketten voor 49% emissiereductie
van broeikasgassen».
Bestaande en voorgenomen beleidsmaatregelen voor het behalen van de energiebesparingsverplichting
komen onder andere terug in de gebouwde omgeving, industrie en landbouw. Het gehele
maatregelenpakket is opgenomen in het INEK.
De focus van de richtlijn ligt zowel bij huishoudens als bij het bedrijfsleven.
2. Inhoud implementatiewetsvoorstel wijzigingsrichtlijn
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre elke voorgestelde wijziging afwijkt
van het huidig regelgevend kader.
De situatie voor grootverbruikers van elektriciteit en gas, zoals beschreven in artikel
6 van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, is ongewijzigd. De
situatie voor warmte en koude is als volgt gewijzigd.
De wijziging van artikelen 2, eerste lid, en 6a, tweede lid, van de Wet implementatie
EU-richtlijnen energie-efficiëntie en artikel 8, tweede lid, van de Warmtewet houdt
in dat voorheen eindafnemers de beschikking kregen over meters indien dit technisch
mogelijk en financieel redelijk is en dat nu eindafnemers altijd een meter ter beschikking
gesteld krijgen, behalve als het gaat om appartementsgebouwen en multifunctionele
gebouwen, zoals bedoeld in artikel 9ter, eerste lid, van de richtlijn. Ongewijzigd
is dat in dit laatste geval een meter wordt geïnstalleerd indien dat technisch haalbaar
of kostenefficiënt is. Anders wordt een individuele kostenverdeler of andere kostenefficiënte
methode gebruikt.
Eveneens ongewijzigd is dat de installatie in elk geval technisch haalbaar en kostenefficiënt
is in de gevallen dat een bestaande meter wordt vervangen, een nieuwe aansluiting
wordt gemaakt in een nieuw gebouw of een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd. Dit
is nu opgenomen in artikelen 2, negende lid, en 6a, tiende lid, van de Wet implementatie
EU-richtlijnen energie-efficiëntie en artikel 8, tweede lid, van de Warmtewet. In
deze artikelen is nieuw dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB)
regels worden gesteld over de wijze waarop wordt bepaald in welke andere situaties
de installatie van een individuele meter om het warmteverbruik te meten technisch
haalbaar of kostenefficiënt is.
Verder wordt de installatie van op afstand uitleesbare meetinrichtingen in fases meer
verplicht. Na 25 oktober 2020 moeten alle nieuw geïnstalleerde warmte- en koudemeters
op afstand uitleesbaar zijn. Daarnaast moeten alle warmte- en koudemeters die niet
op afstand uitleesbaar zijn uiterlijk op 1 januari 2027 vervangen of aangepast worden
door op afstand uitleesbare meters, tenzij dit niet kostenefficiënt is. Dit wordt
gewijzigd in artikelen 2, vierde lid, 6a, vierde lid, en 39a, vierde lid, van de Wet
implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en artikelen 8, derde lid, en 45a,
derde lid, van de Warmtewet.
In artikelen 2, tiende lid, en 6a, elfde lid, van de Wet implementatie EU-richtlijnen
energie-efficiëntie regels zijn opgesteld voor de verdeling van kosten voor verbruik
van warmte en koude in een appartementengebouwen en in een multifunctioneel gebouw.
Voor kleinverbruikers van warmte was dit al geregeld in artikel 8a van de Warmtewet.
In artikel 8a, vierde lid, onderdeel b, is gewijzigd dat de redelijke kosten voor
de uitvoering van de kostenverdeelsystematiek alleen aan individuele verbruikers kan
worden toegerekend indien het een appartementengebouw of een multifunctioneel gebouw
betreft en indien de uitvoering door een ander dan de leverancier geschiedt. Dit geldt
voor alle verbruikers, ook die geen eigen overeenkomst met de energieleverancier hebben.
Ten slotte wordt voorgesteld om voor de beveiliging van meetinrichtingen ten aanzien
van een op afstand uitleesbare meetinrichting voor warmte en koude aan te sluiten
bij de regels die daarover zijn gesteld ten aanzien van elektriciteit en gas.
2.1 Meten van warmte en koude
De leden van de VVD-fractie lezen dat met betrekking tot artikel 9ter van de richtlijn
over de kostenverdeling in appartementen en in multifunctionele gebouwen de leverancier
de redelijke kosten in rekening brengt voor de warmtekostenverdeelsystematiek. Kan
de regering toelichten hoe wordt bepaald wat redelijke kosten zijn? Door welke instantie
wordt bepaald wat redelijke kosten zijn en hoe wordt hierop toegezien?
De ACM kan als toezichthouder bepalen wat redelijke kosten zijn. Redelijke kosten
voor de uitvoering van de kostenverdeelsystematiek kunnen alleen in rekening worden
gebracht indien deze dienst wordt uitgevoerd door een ander dan de leverancier. Omdat
meerdere meetbedrijven deze dienst uit kunnen voeren wordt verwacht dat concurrentie
plaats vindt.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre worden Vereniging van eigenaars en huurders
betrokken bij het opstellen van de regels ten aanzien van de kostenverdeling. Hoe
kunnen gebruikers ervan op aan dat de leverancier redelijke kosten in rekening brengt,
welke controlemechanismen staan hen ter beschikking?
De wetswijziging heeft tot doel dat verbruikers informatie verstrekt krijgen over
hun verbruik door het plaatsen van individuele warmtemeters, warmtekostenverdelers
of – indien dit niet kostenefficiënt is – een andere kostenefficiënte methode, namelijk
een warmtekostenverdeelsystematiek. In de praktijk komen verschillende situaties van
warmtelevering voor. Bij AMvB wordt op basis van objectieve criteria uitgewerkt waar
het plaatsen van meters/warmtekostenverdelers verplicht is. Voor de warmtekostenverdeelsystematiek
wordt aangesloten NEN-norm 7440. Deze norm zal worden geactualiseerd, de woningcorporaties
en de Vereniging van Eigenaars zullen daarbij worden betrokken.
Een Vereniging van Eigenaars (VvE) kan zelf warmteleverancier zijn in het geval van
blokverwarming of doorlevering. In die situaties wordt de VvE verantwoordelijk voor
het (laten) meten van verbruik en de informatieverstrekking aan haar leden. Het bestuur
is verantwoordelijk voor het opstellen van de jaarrekening, die door de kascommissie
in de VvE wordt gecontroleerd en aan de vergadering van eigenaars ter goedkeuring
wordt voorgelegd. Er bestaan ook situaties dat de verbruiker een directe relatie heeft
met de warmteleverancier, in dat geval is de leverancier verantwoordelijk.
Bij verhuur staan de huurder diverse controlemechanismen ter beschikking. Zo geldt
dat de verhuurder die warmte levert aan zijn huurders op grond van artikel 7: 259
BW verplicht is jaarlijks een overzicht te verstrekken aan zijn huurders in verband
met de geleverde warmte. Deze verplichting heeft betrekking op de geleverde warmte
en op eventuele kosten in verband met het aflezen van meters. Ook is de verhuurder
verplicht de huurder desgevraagd inzage te bieden in de stukken die aan dat overzicht
ter grondslag liggen. Voorts heeft de verhuurder een aantal verplichtingen op grond
van de Wet op het overleg huurders verhuurder richting zijn huurdersorganisaties.
Dit betreft onder meer een informatieplicht richting de huurdersorganisatie. Ook moet
de verhuurder instemming vragen van zijn huurdersorganisatie indien hij een wijziging
wil doorvoeren in zijn beleid ten aanzien van de vaststelling van de kosten voor warmtelevering.
2.2 Op afstand uitleesbare meters voor warmte en koude
De leden van de VVD-fractie lezen dat alle warmte-en koudemeters die niet op afstand
uitleesbaar zijn uiterlijk op 1 januari 2027 dienen te worden vervangen of aangepast
zodat het op afstand uitleesbare meters zijn, tenzij dit niet kostenefficiënt is.
Kan de regering toelichten wanneer het vervangen of aanpassen van meters kostenefficiënt
is? Voorts willen deze leden weten hoe een door de richtlijn geadresseerde partij
kan aangeven of het vervangen of aanpassen van de meters niet kostenefficiënt is.
Bij welke instantie kunnen zij hiervoor terecht? Zij vragen verder wie de kosten draagt
voor het vervangen of aanpassen van meters. Welke partij controleert of de meter is
vervangen? Wat is de eventuele sanctie voor het niet vervangen van meters?
Vanaf 1 januari 2027 dienen alle warmte- en koudemeters op afstand uitleesbaar te
zijn. De toezichthouder ACM kan er op toezien dat dit gebeurt. De overgangsperiode
is gebaseerd op de afschrijftermijn van de meters of kostenverdelers, waardoor het
vervangen in vrijwel alle situaties kostenefficiënt zal zijn. De uitzondering van
kostenefficiëntie is alleen mogelijk als de kosten voor op afstand uitlezen heel hoog
worden. Nederland heeft deze uitzondering nog niet omschreven. Mocht er aanleiding
zijn deze uitzondering nader in te vullen, dan wordt dit bij AMvB geregeld. De leverancier
van warmte is verantwoordelijk voor het plaatsen en aflezen van de warmtemeter en
de vervanging van de warmte- of koudemeter door een op afstand uitleesbare meter.
De ACM houdt toezicht op de Warmtewet en de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie
en kan indien nodig een last onder dwangsom of bestuurlijke boete opleggen als een
leverancier niet tijdig op afstand uitleesbaar heeft gemaakt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er eisen kunnen worden gesteld rondom
de circulariteit en andere duurzaamheidscriteria van de te plaatsen meters. Netbeheerders
hebben hier al stappen toe gezet1, maar in het kader van de bredere transitie en de doelen rondom circulaire economie
vinden deze leden het wenselijk dat dit een algemeen principe wordt. Zij vragen tevens
in hoeverre het tempo van het uitrollen van slimme meters zoals die nu wordt geregeld
in dit voorstel aansluit bij de te halen klimaat- en energiedoelen.
Het initiatief van de netbeheerders om circulariteit en andere duurzaamheidscriteria
te betrekken bij aanbestedingen is een mooi voorbeeld voor warmtebedrijven. Een aanzienlijk
aantal van de reeds geplaatste warmtemeters en warmtekostenverdelers is al op afstand
uitleesbaar. Het in het wetsvoorstel opgenomen tijdpad is realistisch, versnelling
zou leiden tot desinvestering.
De leden van de SP-fractie zijn kritisch op de uitrol van de zogenaamde slimme meters.
Te vaak blijkt het verbruik en daarmee de facturering niet kloppend. Deze leden merken
op dat de implementatie van voorliggende richtlijn niet wordt aangegrepen om deze
problemen die gebruikers ervaren op te lossen. Op welk moment worden de klachten die
gebruikers hebben serieus opgepakt?
Op dit moment kunnen verbruikers met klachten in eerste instantie terecht bij hun
leverancier (klachtencommissie) en in tweede instantie bij de ACM of de huurcommissie.
Tevens is dit een aandachtspunt voor Warmtewet 2.0.
De leden van de SP-fractie vragen of het toegestaan is dat leveranciers of meetbedrijven
gegevens verstrekken aan derden.
Het verstrekken van gegevens aan derden is ingevolge Verordening (EU) 2016/679 van
het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene
verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, 119) niet toegestaan, tenzij er een rechtsgrondslag
voor deze gegevensverstrekking is, zoals een wettelijke verplichting of uitdrukkelijke
toestemming van de eindafnemer. Een dergelijke grondslag is niet opgenomen in de Wet
implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, Warmtewet of onderliggende regelgeving.
De leden van de SP-fractie zien ook geen direct verband tussen het plaatsen van de
meter en de benodigde hoeveelheid energiebesparing. Wordt erkend dat alleen het terugkoppelen
van verbruik niet tot de benodigde besparing gaat leiden? Ook vragen zij waarom de
focus vrijwel geheel op huishoudens ligt. Verder vragen deze leden hoe de verplichting
op de installatie van de meters na 2027 in de praktijk zal worden nageleefd. Als een
gebruiker weigert toegang tot zijn of haar woning te verschaffen, wordt hij of zij
daartoe verplicht?
Het uitgangspunt van de Energy Efficiency Directive (EED) is dat inzicht in het verbruik
een belangrijke voorwaarde is om energie te kunnen besparen. In het verleden is ook
in Nederland gebleken dat individuele bemetering tot 15% besparing kan leiden. Bij
de meting van elektriciteit- en gasgebruik is het inzicht in het verbruik al eerder
ingevoerd. Het is logisch om ook warmte- en koudemeting op dezelfde wijze te behandelen
en gebruikers inzicht te geven in eigen verbruik.
In dit wetsvoorstel is geen verplichting opgenomen voor gebruikers om toegang te geven
tot zijn of haar woning. Dit sluit aan bij het regime voor op afstand uitleesbare
elektriciteits- en gasmeters waar ook geen verplichte toegang tot de woning is opgenomen.
2.3 Kosten van toegang tot informatie van warmte en koude
De leden van de SP-fractie vragen hoe het meettarief in de praktijk tot stand komt.
Welke derde partij verricht op welke wijze de berekeningen? Wat zijn de huidige tarieven
die in rekening worden gebracht?
Derden zijn bedrijven die warmtekostenverdelers plaatsen en de administratie uitvoeren.
De belangrijkste spelers zijn vertegenwoordigd door de Nederlandse Vereniging voor
Verbruiksafhankelijke Energieafrekening (NL.V.V.E.). De kosten voor het meten zijn
afhankelijk van het aantal woningen in een complex en de grootte van de woningen.
Een indicatie is € 30,– tot € 60,– per appartement per jaar. Aangezien er meerdere
aanbieders zijn komen deze tarieven tot stand door concurrentie tussen de aanbieders.
3. Overige aspecten wijzigingsrichtlijn
3.1 Verplichting inzake energiebesparingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat er op basis van de richtlijn ieder jaar 0,8%
van het gemiddelde eindverbruik in de jaren 2016 t/m 2018 dient te worden bespaard.
Deze leden vragen op wie deze verplichting betrekking heeft. Kan de regering toelichten
welke partijen onder deze richtlijn vallen? Wordt over de energiebesparingsverplichting
informatie verstrekt aan de door de richtlijn geadresseerde partijen?
Het gaat hier om besparingen die voortvloeien uit Nederlands beleid. Bestaande en
voorgenomen beleidsmaatregelen voor het behalen van de energiebesparingsverplichting
komen onder andere terug in de gebouwde omgeving, industrie, landbouw en transport.
Het gehele maatregelenpakket is opgenomen in het INEK.
De geadresseerde partijen worden zoveel mogelijk betrokken (bijvoorbeeld door middel
van green deals en convenanten) dan wel geïnformeerd (zoals de campagnes «Energiebesparing
doe je nu» en «Wat je moet weten over de informatieplicht energiebesparing»).
De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten wat de verschillen zijn
tussen 1,5% jaarlijkse energiebesparing in de periode 2021–2030 van het eerdere commissievoorstel
en de 0,8% van het gemiddelde eindverbruik in de jaren 2016 t/m 2018 die in het voorliggende
voorstel wordt geïmplementeerd. Deze leden vragen naar de gerealiseerde energiebesparing
(percentage en petajoule) in de periode 2010–2020, de maatregelen die de rijksoverheid
in deze periode heeft genomen, wat de maatschappelijke en overheidskosten waren per
maatregel en wat de jaarlijkse CO2-reductie was van die maatregelen. Zij vragen wat de verwachte autonome energiebesparing
in de periode 2020–2030 is en wat de verwachte energiebesparing door de maatregelen
van het klimaatakkoord is. Deze leden vragen of in beeld is in hoeverre de inspanningen
ten behoeve van energiebesparing in de komende jaren geïntensiveerd en uitgebreid
kan worden.
Op basis van de PBL notitie «Het effect op het Nederlandse energieverbruik van maatregelpakketten
voor 49% emissiereductie van broeikasgassen» streeft Nederland met het huidige maatregelenpakket
naar een primair energieverbruik van 1950 petajoule in 2030. Dit is hoger dan de energiebesparingsverplichting
voor deze periode van 925 petajoule. De gevraagde gegevens zijn opgenomen in deel
B, analytische basis, van het INEK.2
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering duidelijker toe te lichten waarom
niet gekozen is voor een verplichtingsregeling. Geeft een verplichtingsregeling niet
meer garanties op het behalen van de doelen voor energie-efficiëntie?
Het energiebesparingsbeleid bestaat uit tientallen maatregelen. Hier vallen verplichtingen
onder, waaronder de auditplicht, energiebesparingsplicht en informatieplicht, maar
ook stimulerings-, financiële en andere maatregelen.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel energiebesparing de gecontinueerde maatregelen
gaan opleveren. Hoeveel heeft de verplichting voor bedrijven om energiebesparingsmaatregelen
te nemen (Wet Milieubeheer) de afgelopen jaren aan besparing opgeleverd? Hoeveel energiebesparing
heeft de energiebelasting opgeleverd? Hoeveel energiebesparing heeft de energie-investeringsaftrek
opgeleverd? Wanneer hier geen duidelijke relatie tussen maatregel en besparing te
leggen is, waarom dan op deze voet doorgaan?
Nederland streeft met het huidige maatregelenpakket naar een primair energieverbruik
van 1950 petajoule in 2030. Dit is gebaseerd op de PBL notitie «Het effect op het
Nederlandse energieverbruik van maatregelpakketten voor 49% emissiereductie van broeikasgassen».
In de KEV 2020 zal per sector worden opgenomen hoeveel energiebesparing er wordt opgeleverd.
Het besparingstempo in de periode 2013–2020 ligt naar verwachting rond de 1,5 procent.
Dit tempo is het effect van een pakket aan maatregelen, waaronder energiebelasting,
energiebesparingsaftrek en Wet milieubeheer, zoals dat in de KEV is weergegeven. Aangezien
maatregelen elkaar versterken en interactie hebben, wordt vaak voor een pakket aan
maatregelen het effect weergegeven.
De leden van de SP-fractie vragen over welke energiebesparingsmaatregelen momenteel
wordt nagedacht en of deze ook daadwerkelijk onderdeel gaan zijn van het eerstvolgende
Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK) zoals beoogd. Hoeveel besparing
komt hieruit voort en hoeveel gaat dat zijn richting 2030? Welk deel van de maatregelen
komt neer bij huishoudens en welk deel bij bedrijven?
Op basis van de PBL notitie «Het effect op het Nederlandse energieverbruik van maatregelpakketten
voor 49% emissiereductie van broeikasgassen» streeft Nederland met het huidige maatregelenpakket
naar een primair energieverbruik van 1950 petajoule in 2030. Dit is hoger dan de energiebesparingsverplichting
voor deze periode van 925 petajoule. De gevraagde gegevens zijn opgenomen in deel
B, analytische basis, van het INEK.
3.2 Financiering van energie-efficiëntie
De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de Europese Commissie ook zelfstandig
regelingen zal opzetten om geld te lenen voor de verduurzaming van panden.
Voor zover nu bekend zal de Commissie geen zelfstandige regeling opzetten.
De leden van de SP-fractie vragen of alle financieringsmogelijkheden, zowel leningen
als subsidies en middelen uit publiek-private fondsen, voor energiebesparingsmaatregelen
voor huishoudens onder elkaar kunnen worden gezet. Tevens vragen deze leden of alle
financieringsmogelijkheden, zowel leningen als subsidies en middelen uit publiek-private
fondsen, voor energiebesparingsmaatregelen voor bedrijven onder elkaar kunnen worden
gezet. Zij vragen om hierbij een onderscheid te maken tussen regelingen gericht op
het midden- en kleinbedrijf en de energie-intensieve bedrijven.
Vanuit de rijksoverheid zijn er verschillende regelingen specifiek gericht op de financiering
van energiebesparingsmaatregelen voor huishoudens. Deze regelingen zijn: Subsidie
energiebesparing eigen huis (SEEH), Regeling reductie Energiegebruik (RRE), Nationaal
Energiebespaarfonds, Regeling groenprojecten en Regeling Vermindering Verhuurderheffing
Verduurzaming (RVV). Voor de SEEH, het Nationaal Energiebespaarfonds en de RVV geldt
dat deze ook beschikbaar zijn voor Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) en/of woningcorporaties.
Voor RVV geldt dat deze in 2021 weer opengesteld wordt.
Daarnaast zijn er vanuit de rijksoverheid verschillende regelingen specifiek gericht
op de financiering van energiebesparingsmaatregelen voor bedrijven. In onderstaand
overzicht is voor deze financieringsmogelijkheden aangegeven of deze gericht zijn
op het midden- en kleinbedrijf en/of op energie-intensieve bedrijven.
Regeling
Midden- en kleinbedrijf
Energie-intensieve bedrijven
Garantie Ondernemingsfinanciering Energietransitie Financierings Faciliteit (GO-ETFF)
x
x
Energie Investeringsaftrek EIA)
x
x
Versnelde klimaatinvesteringen industrie (VEKI)
x
x
Demonstratie energie en klimaatinnovatie (DEI+)
x
x
Regeling groenprojecten
x
x
Marktintroductie energie-innovatie glastuinbouw (MEI)
x
Energie-efficiëntie en hernieuwbare energie glastuinbouw (EHG)
x
Naast deze specifieke regelingen voor energiebesparingsmaatregelen bij huishoudens
en bedrijven zijn er vanuit de rijksoverheid ook regelingen voor energiebesparingsmaatregelen
bij andere doelgroepen, zoals verenigingen en overheidsorganisaties. Ook kunnen in
sommige gevallen meer generieke regelingen (subsidies, kredieten, garanties) aangewend
worden voor investeringen die energiebesparing als (indirect) effect hebben.
3.3 Handhaving
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de handhaving en de daarbij behorende sancties
zich verhouden tot het sanctieregime uit de Wet Milieubeheer.
De ACM is de bevoegde instantie voor het opleggen van sancties in het kader van de
Warmtewet en de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie. De ACM kan bij
een overtreding een last onder dwangsom opleggen of een bestuurlijke boete opleggen.
Het toezicht en handhaving op de energiebesparingsplicht uit het Activiteitenbesluit
milieubeheer is belegd bij de gemeente en provincies en vaak gemandateerd aan de lokale
omgevingsdienst. Zij kunnen bedrijven aanschrijven, bezoeken en eventueel een dwangsom
opleggen om te voldoen aan de wettelijke plicht.
4. Regeldruk
De leden van de VVD-fractie lezen dat er kan worden afgeweken van de op afstand leesbare
meters in het geval van kostenefficiëntie en technische haalbaarheid. Kunnen deze
uitzonderingen nader worden toegelicht?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat het plaatsen van een meter technisch haalbaar
en kostenefficiënt is in het geval een bestaande meter wordt vervangen, een nieuwe
aansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw en wanneer een gebouw ingrijpend wordt
gerenoveerd. Bij AMvB wordt uitgewerkt in welke situaties het plaatsen van een meter
vanwege technische of kostenefficiënte redenen niet haalbaar is. Bij de beoordeling
of de installatie van een meter haalbaar is, speelt ook een rol dat meters en warmtekostenverdelers
die na 25 oktober 2020 worden geïnstalleerd op afstand uitleesbaar moeten zijn. Vanaf
1 januari 2027 moeten alle meters en warmtekostenverdelers op afstand uitleesbaar
zijn gemaakt of zijn vervangen.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat