Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Homogene Groep Internationale samenwerking 2019 (HGIS-nota 2019)
35 001 Homogene Groep Internationale samenwerking 2019 (HGIS-nota 2019)
Nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 2 november 2018
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 18 september 2018 inzake de Homogene
Groep Internationale samenwerking 2019 (HGIS-nota 2019) (Kamerstuk 35 001, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 november 2018. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
1
Hoe wordt er gecontroleerd dat ontvangers van subsidies en andere bijdragen zich houden
aan de gestelde voorwaarden?
Antwoord:
Indien er sprake is van een subsidie of bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, geldt dat de subsidie of bijdrage een standaard beleidsuitvoeringsproces doorloopt,
genaamd de activiteitencyclus. Onderdeel van deze cyclus is een risicoanalyse van
de organisatie, het programma en de omgeving. De uitkomsten van deze risicoanalyse
bepalen of de subsidie of bijdrage wordt verleend en welke verantwoordingseisen in
de vorm van inhoudelijke en financiële rapportages aan de ontvanger worden gesteld
in de subsidiebeschikking of overeenkomst. De inhoudelijke en financiële voortgangsrapportages
worden beoordeeld middels een standaard beoordelingsprocedure. Deze uitkomsten worden
vastgelegd en gecommuniceerd met de ontvanger van de financiering. Tijdens de uitvoering
van de subsidie of bijdrage bewaakt het ministerie of de ontvanger de verantwoordingsrapportages
oplevert en dat deze voldoen aan de eisen. Bij het niet tijdig voldoen aan de eisen
volgt een herinnering. Als de ontvanger desondanks niet aan de eisen voldoet, wordt
het sanctiebeleid van het ministerie toegepast.
2
Hoe en hoe vaak worden bedragen teruggevorderd van ontvangers die zich niet aan gestelde
voorwaarden blijken te hebben gehouden?
Antwoord:
De bovenstaande specificatie geeft inzicht in de frequentie en financiële omvang van
de vorderingen over 2017.
Wanneer een bedrag wordt teruggevorderd bij een organisatie kan dit verschillende
oorzaken hebben. De activiteiten kunnen minder hebben gekost dan voorafgaand aan de
activiteit is begroot, een activiteit kan tussentijds worden gestopt omdat de activiteit
niet meer nodig is of niet de resultaten gaat opleveren zoals vooraf beoogd, of er
kan een fraude of malversatie hebben plaatsgevonden met de middelen die door het ministerie
zijn verstrekt.
Met name de eerste oorzaak komt frequent voor en kan niet worden gerelateerd aan het
onjuist gebruik van middelen. Bij het bewust niet naleven van de voorwaarden kan er
sprake zijn van een fraude of malversatie. In dit geval worden meldingen onderzocht
en indien bewezen opgenomen in het jaarverslag, zoals met de Kamer is overeengekomen.
3
Welke bedragen zijn er in de afgelopen begrotingsperiode teruggevorderd, en welke
bedragen zijn ook daadwerkelijk terug ontvangen?
Antwoord:
In totaal is in 2.017 EUR 24.477.844 teruggevorderd en EUR 23.862.826 ontvangen. Het
restantbedrag stond nog open als vordering per einde 2017. Voor vorderingen die openstaan
wil dat niet zeggen dat deze bedragen nooit ontvangen zijn. Deze kunnen later alsnog
worden ontvangen.
4
Waarom daalt het budget voor Official Development Assistance (ODA) als percentage
van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI), als het kabinet daadwerkelijk de grondoorzaken
van migratie wil aanpakken?
Antwoord:
Het kabinet trekt jaarlijks ruim EUR 400 mln. meer uit voor ontwikkelingssamenwerking,
dan onder het vorige kabinet was voorzien. Het regeerakkoord Rutte III corrigeert
voor de kasschuiven van het vorige kabinet. Daarmee komt het budget voor ontwikkelingssamenwerking
weer op 0,7 procent BNI minus EUR 1,4 miljard. Daarbovenop wordt nog eens EUR 1 miljard
extra toegevoegd aan de BHOS-begroting voor deze kabinetsperiode, verdeeld over de
jaren 2018–2021. Omdat deze intensivering afloopt van EUR 400 mln. in 2018 naar EUR
100 mln. in 2021 kent het ODA-budget, uitgedrukt als percentage van het BNI, een lichte
daling in de periode 2018–2021.
5
Aan welke criteria worden landen getoetst alvorens zij ontwikkelingshulp ontvangen?
Antwoord:
Officiële Ontwikkelingshulp (ODA) wordt alleen verstrekt aan landen die op de DAC-lijst
voor ODA-ontvangende landen staan. Dit zijn vrijwel alle landen met een BNI per capita
lager dan USD 12.750.
Zoals in de aan uw Kamer verzonden brief (Kamerstuk 32 605, nr. 214) is beschreven, wordt bij de keuze voor de Nederlandse inzet in ontwikkelingslanden
beoordeeld hoe groot de behoefte aan steun is, of de Nederlandse bijdrage van meerwaarde
kan zijn en hoe eventuele steun past binnen het bredere kabinetsbeleid. In de beleidsnota
«Investeren in Perspectief» is aangekondigd dat de Nederlandse OS-inzet zich de komende
jaren meer zal gaan concentreren op landen in de focusregio’s Sahel, Hoorn van Afrika,
Midden-Oosten en Noord-Afrika.
6
Aan welke criteria worden landen getoetst alvorens er migratieovereenkomsten worden
gesloten?
Antwoord:
Nederland zet al langer in op brede partnerschappen met herkomst- en transitlanden,
bij voorkeur in Europees verband. Dit zijn partnerschappen die zich richten op politieke
en sociaaleconomische samenwerking met deze landen. Migratiesamenwerking is hier onderdeel
van.
Daarbij acht het kabinet het van belang:
– dat deze in lijn zijn met internationale afspraken en kaders;
– dat deze landen bereid zijn om medewerking te verlenen;
– dat migranten er veilig zijn en dat vluchtelingen geen risico lopen om slachtoffer
te worden van refoulement (terugsturen naar landen van herkomst waar zij te vrezen
hebben voor vervolging), en;
– dat diegenen die te kennen te geven een asielverzoek in te willen dienen bij de bevoegde
autoriteit hiertoe in de gelegenheid worden gesteld.
7
Op welke manier worden mogelijk migratieovereenkomsten en de besteding van het geld
gemonitord?
Antwoord:
Monitoring is onderdeel van deze brede en geïntegreerde partnerschappen. De rapportages
die in het kader van de EU-Turkije verklaring worden opgesteld door de Europese Commissie
zijn hier een voorbeeld van. Over de programma’s die uitgevoerd worden binnen het
EU Trustfonds voor Afrika (EUTF) bestaan de reguliere rapportages en monitoringsraamwerken
van de Europese Commissie.
8
Hoe is het gesteld met de mensenrechten in Egypte?
Antwoord:
Het Kabinet maakt zich onverminderd zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte.
De vrijheid van meningsuiting, evenals de vrijheid van vergadering en vereniging staan
onder druk. De ruimte om een kritisch tegengeluid te laten horen, neemt verder af
door restrictieve wetgeving als de protest-wet en de in 2017 aangenomen NGO-wet. Mensenrechtenverdedigers
en -organisaties worden gehinderd in de uitvoer van hun werkzaamheden, door juridische
intimidatie, het bevriezen van tegoeden en het opleggen van reisverboden. Ook journalisten
hebben te kampen met restricties bij het uitvoeren van hun werk. Het Kabinet is van
mening dat een actief en levendig maatschappelijk middenveld bijdraagt aan de duurzame
ontwikkeling van een land. Dit draagt Nederland ook uit in de gesprekken met de Egyptische
autoriteiten, waarbij ook aangedrongen wordt op de noodzaak van verandering op dit
gebied.
Ook het vervolgen van burgers voor militaire rechtbanken en berichten van gedwongen
verdwijningen en mishandeling baart het Kabinet zorgen. Daarnaast blijft de positie
van vrouwen, LHBTI’s en Koptische christenen de aandacht van het Kabinet houden.
Tot slot zijn er zorgen ten aanzien van de recente doodvonnissen en veroordelingen
in de Raba’s sit-in dispersal zaak. Voor het standpunt van het Kabinet ten aanzien van de uitspraak in dit massaproces
verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuzu (DENK), d.d.
12 oktober 2018, over het bericht dat het strafhof in Caïro doodstraffen en zware
gevangenisstraffen aan demonstranten heeft opgelegd (Aanhangsel Handelingen II 2018/19,
nr. 369).
9
Welke gevaren ziet u wanneer Europa de kosten van grensbewaking overneemt waardoor
derde landen politiecapaciteit «over» hebben voor andere zaken?
Antwoord:
Er is geen sprake van het overnemen van kosten voor grensbewaking zodat derde landen
politiecapaciteit «over» hebben. Wel wordt geïnvesteerd in capaciteitsopbouw, bijvoorbeeld
door het geven van training op het gebied van mensenrechten of het bevorderen van
grensoverschrijdende samenwerking ter voorkoming van mensensmokkel in landen als Niger
en Mali.
10
Op welke manier wordt er aan noodhulp, ontwikkelingshulp en wederopbouw gedaan in
Irak, Syrië en Afghanistan? Kunt u dit uitsplitsen naar type hulp en land?
Antwoord:
Irak
Nederland voert een geïntegreerd beleid op Irak en draagt met militaire, diplomatieke,
humanitaire, stabilisatie en ontwikkelingssamenwerkingsinzet bij aan stabiliteit en
veiligheid in Irak.
Nederland draagt bij aan oplossingen voor de grootste humanitaire noden in Irak door
het bieden van humanitaire hulp. Deze hulp wordt geleverd op basis van de humanitaire
principes (onafhankelijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en menselijkheid) en het
humanitair imperatief (op basis van de hoogste noden). Nederland werkt hierin samen
met professionele hulporganisaties. Nederland heeft tot dusverre in 2.018 EUR 10,8
mln. bijgedragen aan humanitaire hulp in Irak, waarvan EUR 3,8 mln. via het Nederlandse
NGO-consortium Dutch Relief Alliance (DRA) en EUR 7 mln. via het Iraq Humanitarian
Fund dat gecoördineerd wordt door OCHA.
De Nederlandse stabilisatie- en ontwikkelingsinzet richt zich met name op gebieden
waar de noden het hoogst zijn en op de meest kwetsbare groepen in zowel centraal Irak
als de KAR. Nederland zet zich in voor het verbeteren van de opvang, bescherming en
integratie van intern ontheemden en vluchtelingen, het aanpakken van de grondoorzaken
van irreguliere migratie en het versterken van de samenwerking op terugkeer. Ook is
aandacht voor een inclusief politiek-bestuurlijk bestel, accountability, ontmijning,
respect voor mensenrechten, duurzame economische ontwikkeling in o.m. de landbouw-
en watersector en werkgelegenheid. Het versterken van de positie van jongeren, vrouwen
en meisjes is integraal onderdeel van de Nederlandse inzet.
Nederland is de 4de grootste donor van het Funding Facility for Stabilisation (FFS) van de UNDP in Irak,
met in totaal sinds 2015 een bijdrage van EUR 57 mln. Het FFS zet zich in op het stabiliseren
van pas bevrijde gebieden door het herstellen van essentiële infrastructuur (zoals
ziekenhuizen, scholen en wegen) zodat ontheemden terug naar huis kunnen keren. Daarbij
is ook aandacht voor de sociale cohesie tussen verschillende bevolkingsgroepen. Daarnaast
ondersteunt Nederland ook ontmijning in Irak zodat mensen veilig terug kunnen keren
naar huis.
Ook steunt Nederland via UNICEF een programma dat toegang tot scholen en psychosociale
ondersteuning voor ontheemde kinderen vergroot en draagt Nederland via de IOM bij
aan het versterken van sociale cohesie in Irak en het creëren van werkgelegenheid
voor Iraakse jongeren.
Grootschalige hulp bij de wederopbouw ligt niet in de rede, aangezien Irak een hoger
midden-inkomensland is en met de huidige inkomsten uit de olieproductie een groot
gedeelte van de kosten zelf kan dragen. Echter, Irak heeft wel ondersteuning nodig
om de stabiliteit van het land te blijven garanderen. Daarom zet Nederland in op ondersteuning
bij de diversificatie van de Iraakse economie en vergroten weerbaarheid van de bevolking.
Het doel is om perspectief en werkgelegenheidskansen voor de Iraakse bevolking (inclusief
de intern ontheemden en vluchtelingen) te vergroten. Nederland richt zich hierbij
op het versterken van de Iraakse private sector in o.m. de landbouw en voedselverwerkingssectoren
enerzijds, en anderzijds op het stimuleren van werkgelegenheid voor en ondernemerschap
doorjongeren. Daarnaast zet Nederland in op het ondersteunen van het watermanagement
van Irak.
Syrië
Nederland biedt humanitaire hulp op basis van de humanitaire principes (onafhankelijkheid,
onpartijdigheid, neutraliteit en menselijkheid) en het humanitair imperatief (op basis
van de hoogste noden). Nederland werkt hierin samen met professionele hulporganisaties.
Nederland heeft tot dusverre in 2.018 EUR 27,1 mln. bijgedragen aan humanitaire hulp
in Syrië, en is daarmee de 10e grootste donor aan de humanitaire crisis in Syrië. Deze crisis specifieke humanitaire
bijdrage voor Syrië loopt via drie kanalen; EUR 8,1 mln. via het Nederlandse NGO-consortium
Dutch Relief Alliance (DRA), EUR 17 mln. via door de VN beheerde Country-based Pooled
Funds (CBPFs) en EUR 2 mln. via de blokallocatie van het Nederlandse Rode Kruis.
Ook draagt Nederland, waar mogelijk, bij aan humanitair ontmijnen in Syrië.
Nederland heeft sinds de start van het conflict ruim EUR 70 mln. aan stabilisatie-steun
in Syrië uitgegeven. De grootste programma’s betroffen NLA-steun voor gematigde gewapende
oppositie, steun voor civiele, ongewapende politie (AJACS) en de civiele reddingswerkers
van de White Helmets (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 224). Zoals ook op 2 oktober jl. met uw Kamer besproken (Handelingen II 2018/19, nr.
7, item 26) beoogden de programma’s beoogden bij te dragen aan enige mate van leefbaarheid in
oppositiegebied en het voorkomen van verdergaande vluchtelingenstromingen, nieuwe
machtsvacua en invloed van extremisten. Door de militaire opmars van het regime in
grote delen van Syrië en krimpende ruimte voor gematigde oppositie, heeft Nederland
gedurende 2018 de steun aan een aantal beëindigd (NLA, AJACS, LDSPS). De Nederlandse
bijdrage aan de White Helmets loopt projectmatig nog tot december 2018.
Daarnaast zet Nederland zich in voor een politieke oplossing voor het conflict, door
ondersteuning van het kantoor van de politieke oppositie en de vrouwen adviesraad.
Ook zet Nederland zich in voor accountability door middel van het steunen van de bewijzenbank
Syrië (IIIM) en een NGO die bewijzen van oorlogsmisdaden verzameld en bewaard. Zonder
een politieke oplossing voor het conflict zijn de grondoorzaken niet weggenomen en
zal er geen duurzame vrede zijn. Om die rede zal NL geen wederopbouw steunen zonder
een politieke transitie.
Afghanistan
Sinds 2001 zet Nederland zich in voor de stabilisering, democratisering en wederopbouw
van Afghanistan. De nadruk ligt op een geïntegreerde benadering, waarbij de diplomatieke,
defensie- en ontwikkelingssporen niet los van elkaar kunnen worden gezien. De door
Afghanistan in overleg met de donorgemeenschap geformuleerde actieprogramma’s als
het SMAF, de National Priority Programs (NPPs) en het National Development Framework
(NDF) vormen daarin leidende instrumenten. De ontwikkelingssamenwerking inzet bedraagt
ongeveer EUR 60 mln. per jaar, dit bedrag wordt geconsolideerd op EUR 50 mln. per
2020. De prioritaire thema’s voor het Nederlandse OS-programma in Afghanistan bestaan
uit veiligheid en rechtsorde, sociaaleconomische ontwikkeling, en het bevorderen van
vrouwenrechten.
Als een van de grootste donoren aan het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF),
met een jaarlijkse bijdrage van EUR 20 mln., heeft Nederland de afgelopen jaren bijgedragen
aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het land en de capaciteitsopbouw van de
Afghaanse overheid.
Voorts is in juni 2018 de nieuwe fase van het rechtsstaatprogramma in Noord-Afghanistan
van start gegaan. Onder dit programma ondersteunt Nederland het Duitse Gesellschaft
für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) programma voor het versterken van de justitiesector
in Noord-Afghanistan. Dit programma richt zich op de provincies Badakhshan, Baghlan,
Balkh, Jowzjan, Samangan and Takhar. Voor dit programma is een bedrag van EUR 12 mln.
gereserveerd tot 2021.
Naast deze belangrijke programma’s voor de opbouw van rechtsorde, en het Afghaanse
leger en politie, draagt Nederland ook bij aan de veiligheid op korte termijn. Dit
doen we bijvoorbeeld door het steunen van HALO Trust voor de ruiming van mijnen en
andere niet-ontplofte munitie in Afghanistan. Nederland ondersteunt HALO Trust met
EUR 5,7 mln. voor de periode 2016–2020. Hierdoor kunnen deze gebieden weer worden
ingezet voor economische activiteiten, zoals bijvoorbeeld landbouw.
Ook vanuit centrale middelen, zoals het Addressing Root Causes (ARC) fonds, draagt
Nederland bij aan de ontwikkeling van Afghanistan. Het ARC zet in op het creëren van
duurzame werkgelegenheid en private sectorontwikkeling met speciale focus op kansen
voor de Afghaanse jeugd en vrouwen.
Op dit moment zijn 3,3 miljoen mensen in Afghanistan afhankelijk van humanitaire hulp.
Nederland biedt humanitaire hulp op basis van de humanitaire principes (onafhankelijkheid,
onpartijdigheid, neutraliteit en menselijkheid) en het humanitair imperatief (op basis
van de hoogste noden). Nederland werkt hierin samen met professionele hulporganisaties.
Nederland heeft tot dusverre in 2018 in totaal EUR 8,7 mln. bijgedragen aan humanitaire
hulp in Afghanistan. Van deze bijdrage is EUR 5,7 mln. bijgedragen via het Nederlandse
NGO-consortium Dutch Relief Alliance (DRA). Daarnaast is EUR 3 mln. bijgedragen aan
het droogte appeal voor Afghanistan van WFP.
11
Gaat migratiesamenwerking en veiligheidsbeheersing ook altijd samen met duurzame ontwikkelingsopbouw?
Waarom?
Antwoord:
Het kabinet heeft in de BHOS-beleidsnota «Investeren in perspectief» (Kamerstuk 34 952, nr. 1), net als in de beleidsnota’s over het Integrale Migratiebeleid en De Geïntegreerde
Buitenland- en Veiligheidsstrategie (Kamerstuk 33 694, nr. 12), beleid geformuleerd dat deze beleidsdoelen in hun onderlinge samenhang adresseert.
Zo richten de brede partnerschappen met herkomst- en transitlanden, waar Nederland
en de EU naar streven, zich op politieke en sociaaleconomische samenwerking met deze
landen. Migratiesamenwerking is hier onderdeel van. Hoe het pakket van afspraken op
het gebied van migratiesamenwerking, veiligheid en duurzame ontwikkelingsopbouw concreet
zal worden ingevuld, dient te worden bezien per land.
12
Kunt u een schatting geven van wat een ontschepingsplatform in Egypte, dat aan de
internationale standaarden zou moeten voldoen, zou kosten? Uit welke begroting zou
dit moeten komen?
Antwoord:
Tot op heden zijn de besprekingen over ontschepingsplatforms binnen de EU nog gericht
op gedachtenuitwisseling en gezamenlijke positiebepaling. Van een concreet voorstel
voor het realiseren van een ontschepingsarrangement in Egypte is dan ook geen sprake.
13
Worden de ABC-eilanden ook op andere dan militaire wijze geholpen met de instroom
van Venezolaanse vluchtelingen? Zo ja, hoe dan?
Antwoord:
Aruba en Curaçao zijn als autonoom land zelf verantwoordelijk voor de toelating en
uitzetting van vreemdelingen en daarmee ook zelf verantwoordelijk voor de behandeling
van migranten of vluchtelingen. Dit betekent niet dat het kabinet niet bereid is om
ondersteuning te bieden, deze ondersteuning is al diverse malen op verschillende terreinen
aangeboden. Aruba heeft tot op heden nog geen verzoek om ondersteuning gedaan. Op
verzoek van Curaçao heeft Nederland in april een financiële bijdrage van EUR 132.000
toegezegd voor het creëren van adequate detentiefaciliteiten voor vreemdelingen. Dit
heeft begin september geleid tot een verzoek van Curaçao om de toegezegde financiële
bijdrage betaalbaar te stellen. Curaçao dient hier nog wel een concreet voorstel voor
in te dienen dat in lijn is met internationale normen voor vreemdelingendetentie.
Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid op verzoek van de Minister
van Justitie van Curaçao in augustus jl. technische bijstand geleverd aan Curaçao
gericht op het optimaliseren van de procedures op het terrein van migratie, waaronder
de aanvraagprocedure om bescherming (Artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens (EVRM) procedure). Voor Bonaire draagt Nederland een eigenstandige verantwoordelijkheid.
Daarover wordt nauw contact onderhouden met de daar betrokken en verantwoordelijke
diensten. Overigens zijn er vanuit de HGIS-begroting geen middelen vrijgemaakt voor
de situatie binnen het Koninkrijk.
14
Acht u het rechtvaardig dat arme landen tot 2030 moeten wachten tot Nederland aan
de 0,7% ODA norm voldoet?
Antwoord:
Om de SDGs te behalen in 2030 is veel internationale financiering nodig. UNCTAD schat
dat jaarlijks EUR 2.500 miljard dollar extra moet worden geïnvesteerd voor het realiseren
van de SDGs. Het kabinet levert daar een bijdrage aan, maar ook anderen hebben een
verantwoordelijkheid. Zonder bijvoorbeeld de investeringen en de kennis en kunde van
de private sector kunnen de SDGs niet worden gerealiseerd. Samenwerking met de private
sector en overheden van ontwikkelingslanden is dan ook essentieel (SDG 17) voor de
mobilisatie van de benodigde extra middelen om de 2030 agenda te financieren (zoals
overeengekomen in de Addis Abeba Action Agenda van 2015).
Het kabinet trekt jaarlijks honderden miljoenen meer uit voor ontwikkelingssamenwerking
dan onder het vorige kabinet was voorzien: het regeerakkoord corrigeert voor de kasschuiven
van het vorige kabinet; daarbovenop wordt nog eens EUR 1 miljard extra toegevoegd
aan de BHOS-begroting voor deze kabinetsperiode, verdeeld over de jaren 2018–2021.
De BHOS-nota «Investeren in perspectief» geeft aan dat om alle benodigde maatregelen
te kunnen nemen om zoveel mogelijk bij te dragen aan de SDGs stappen moeten worden
gezet, die passen binnen de herbevestiging van de internationale afspraak in EU- en
VN-verband om weer toe te werken naar een ODA-budget van 0,7 procent van het BNI in
2030. De intensiveringen uit het Regeerakkoord zijn belangrijke stappen tijdens deze
kabinetsperiode. Een mogelijke extra vervolgstap tijdens deze kabinetsperiode wordt
integraal op de daartoe geëigende momenten bekeken in het licht van humanitaire en
ontwikkelingssituaties, de Rijksbrede prioriteiten en binnen de afgesproken budgettaire
kaders.
15
Kunt u een overzicht geven van de verwachte uitgaven voor 2019, inclusief kosten via
het Europese fonds, gericht op migratie en in het bijzonder voor de zorg en welzijn
van minderjarige asielzoekers?
Antwoord:
Op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is in 2019 EUR
138 mln. beschikbaar voor opvang in de regio en EUR 34 mln. voor migratiesamenwerking
(artikel 4.2). De middelen voor opvang in de regio worden ingezet om de situatie van
vluchtelingen, intern ontheemden en hun gastgemeenschappen in Libanon, Jordanië, Irak
en de Hoorn van Afrika duurzaam te verbeteren. Het kabinet heeft in dit kader drie
prioriteiten gesteld: (1) bescherming en rechtspositie; (2) onderwijs en geïntegreerde
dienstverlening; en (3) werk en inkomen. De focus ligt op kwetsbare groepen, waaronder
kinderen en -meer specifiek- alleenstaande minderjarige asielzoekers en vluchtelingen.
Ongeveer de helft van de middelen voor migratiesamenwerking (EUR 17 mln.) is bestemd
voor het verbeteren van de bescherming van de mensenrechten van vluchtelingen, asielzoekers
en migranten; steun voor de aanpak van mensensmokkel en -handel alsmede opvang van
slachtoffers (o.a. getuigenbescherming, psychosociale zorg, herintegratiesteun), en;
bewustwordingscampagnes over de risico’s van irreguliere migratie. De andere helft
van de middelen is bestemd voor terugkeer en herintegratie. Ook bij deze activiteiten
is er speciale aandacht voor kwetsbare groepen als kinderen en vrouwen.
Nederland ontvangt in 2019 (evenals in 2018 en 2017) EUR 7,5 mln. uit het Asiel Migratie
en Integratie Fonds (AMIF) voor de uitvoering van activiteiten in het kader van het
EU «Regional Development and Protection Programme» voor de Hoorn van Afrika, dat door
Nederland wordt geleid. Deze AMIF-gelden worden, met cofinanciering van Nederland
(en andere EU+ lidstaten), ingezet om de bescherming van asielzoekers en vluchtelingen
te verbeteren in Ethiopië, Kenia en Soedan, in het bijzonder voor de verbetering van
de bescherming van kinderen, slachtoffers van seksueel en gender-gerelateerd geweld
en de ondersteuning van (geboorte)registratiecapaciteit.
Op de begroting van Justitie en Veiligheid in 2019 is EUR 609 mln. beschikbaar voor
opvang van asielzoekers bij het COA en de stichting NIDOS, waarvan ca. EUR 152 mln.
voor opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMV’s).
16
Kunt u aangeven hoe u zult investeren in kennis en capaciteit bij militaire en diplomatieke
missies?
Antwoord:
Over de investering in de capaciteit bij de Nederlandse diplomatieke missies (het
postennet) is de Kamer geïnformeerd per brief van 8 oktober 2018 (Kamerstuk 32 734, nr. 32). Voor de investering in kennis geldt dat mensen en kennis de twee belangrijkste
troeven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn. We werken er voortdurend aan
om de kennis van onze mensen op peil te houden. Het gaat daarbij niet alleen om feiten-
en talenkennis, maar ook om kennis van internationale processen, ervaring met het
diplomatieke handwerk alsmede verbetering van de competenties van de medewerkers van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Door moderne ICT-middelen kunnen ambassades en het ministerie in samenwerkingsruimtes
veel beter dan voorheen samenwerken en kennis delen. Ook wordt veel gewerkt met videoconferencing.
Het personeelsbeleid speelt hier ook een rol: diplomaten worden geacht zich in hun
loopbaan op een paar terreinen te specialiseren. Op deze manier zijn er diplomaten
die in hun loopbaan regelmatig werkzaam zijn geweest op terreinen als ontwapening,
het Midden-Oosten of de Europese Unie.
17
Hoe worden de FTE's gender adviseurs, gender focal points, gendertrainingen voor politie,
KMAR en militairen precies verdeeld en ingezet?
Antwoord:
Training en opleiding vormen een belangrijke component voor iedereen die als missielid
wordt uitgezonden. Uitzendende ministeries integreren gender, inclusief aandacht voor
seksueel geweld in conflictgebieden, in pre-deployment trainingen en in standaardopleidingen. Zo wordt gegarandeerd dat de benodigde kennis
aanwezig is om in een missiegebied een genderanalyse toe te passen.
Bij de werving en selectie van politiemensen voor uitzending wordt ervaring met, en
affiniteit voor, gendervraagstukken expliciet meegewogen. Daarnaast worden politiemensen
met bijvoorbeeld zedenexpertise uitgenodigd te solliciteren op gender gerelateerde
functies in een missiegebied. Alle politiemensen volgen in hun inwerktraject een training
culturele sensitiviteit en een gendertraining. Hierdoor zijn ze gekwalificeerd om
in het missiegebied ingezet te kunnen worden als gender focal point. Vervolgens melden zij zichzelf vrijwillig aan voor de nevenfunctie van gender focal point. In de missies Mali, Kosovo en Georgië zijn Nederlandse gender focal points actief.
Ook bij de Defensiestaf is het bij enkele FTEs als nevenfunctie belegd, zoals bij
de directie Personeel, Directie Aansturen Operationele Gereedheid (DAOG) en de directie
Operaties (DOPS). Bij het Ministerie van Defensie is gender in functies ingebed, bijvoorbeeld
bij de gender adviseur voor UNIFIL en de twee genderadviseurs bij de Resolute Support missie in Afghanistan. Sinds medio 2017 is er op jaarbasis 1 gender-FTE binnen de
DOPS. Die FTE is verantwoordelijk voor de implementatie van Defensie Actieplan 1325
(als uitvoering van NAP 2016–2019). Deze FTE wordt met ingang van 2018 uitgebreid
naar een projectgroep gender van 3,5 FTE op CDS-niveau. Daarnaast is 0,5 gender FTE
(reservist) sinds 2011 verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van internationale
gendertraining «a comprehensive approach to gender in operations». Inmiddels zijn ongeveer 14 trainingen gegeven met gemiddeld 40 deelnemers. Ook
levert het Ministerie van Defensie DEF 1 gender-FTE aan het Nordic Centre for Gender
in Military Operations in Zweden. Deze FTE werkt fulltime in Zweden ten behoeve van
de NATO-gendertrainingen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zendt vanuit de Civiele Missie Pool gender adviseurs
uit naar conflict- en crisisgebieden en kijkt daarbij met extra aandacht naar uitzendingen
met een inzet op het gebied van gender(gelijkheid) en het voorkomen van seksueel geweld
in conflictgebieden. Alle uitgezonden experts krijgen een pre-deployment training
waar ook gender een onderdeel van is.
18
Is de ongewenste inmenging vanuit het buitenland niet een van de voorbeelden van de
nieuwe mogelijkheden die democratisering van informatiestromen biedt voor burgerparticipatie
en internationale samenwerking?
Antwoord:
Ongewenste buitenlandse inmenging is geen voorbeeld van democratisering van informatiestromen.
Ongewenste buitenlandse inmenging betreft de doelbewuste, vaak stelselmatige en in
vele gevallen heimelijke activiteiten van statelijke actoren (of actoren die aan statelijke
actoren zijn te relateren) in Nederland of gericht op Nederlandse belangen, die door
de nagestreefde doelen, de gebruikte middelen of ressorterende effecten het politieke
en maatschappelijke systeem van Nederland kunnen ondergraven.
19
Voor welk bedrag en in welke landen ontvangen kerken en andere religieuze instellingen
buiten Nederland financiering, financiële bedragen of een andere vorm van steun dan
wel ondersteuning vanuit Nederland?
Antwoord:
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het mensenrechtenbeleid
van dit kabinet, waaraan een deel van het Mensenrechtenfonds wordt besteed. Nederland
heeft niet als doel het ondersteunen van kerken of andere religieuze instellingen.
De financiering betreft met name projecten van NGOs en mensenrechtenverdedigers die
zich bezighouden met vrijheid van religie en levensovertuiging.
20
Wat is het verschil tussen gewenste en ongewenste financiering van religieuze instellingen,
zowel in binnen- als in buitenland?
Antwoord:
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om financiering vanuit
binnen- en buitenland aan te trekken. Het kabinet beschouwt (buitenlandse) financiering
als ongewenst wanneer het gepaard gaat met ideologische beïnvloeding die bijdraagt
aan antidemocratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag dat haaks staat op
de uitgangspunten van onze rechtstaat en de waarden die in Nederland gekoesterd worden.
Dit kan namelijk een negatief effect hebben op de sociale verhoudingen in de samenleving
en mogelijk (op den duur) de democratische rechtsorde ondermijnen. Dergelijke financiering
kan vanuit het binnen- of buitenland komen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van
moeilijk te doorgronden netwerken. Daardoor is het onduidelijk waar het geld precies
vandaan komt en waarvoor het gebruikt zal worden. Over dergelijke vormen van financiering
bestaan zorgen bij het kabinet en bij gemeenschappen in Nederland. Om die reden heeft
het kabinet een aantal stappen ondernomen om meer zicht te krijgen op dergelijke (buitenlandse)
financieringsstromen. Het kabinet werkt momenteel aan een integrale aanpak om problematisch
gedrag en ongewenste buitenlandse financiering tegen te gaan. Deze aanpak wordt binnenkort
via de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de Kamer gedeeld. Belangrijk
doel van de aanpak is om versnippering van informatie tegen te gaan en inzicht te
krijgen in de aard en omvang van buitenlandse geldstromen. Met betrekking tot de vraag
of eventuele financiering van religieuze instellingen in het buitenland gewenst of
ongewenst is, is een aangelegenheid van de betreffende landen.
21
Kunnen ook niet statelijke actoren desinformatie verspreiden? En kunnen deze zowel
nationaal als internationaal zijn?
Antwoord:
Door de toegankelijkheid van het internet, en sociale media in het bijzonder, is het
voor iedereen mogelijk om bewust en op schaal misleidende informatie te verspreiden
en daarbij hun identiteit verhullen. Daarbij zijn fysieke grenzen geen belemmering.
22
Wat zijn de gevolgen van het terugtrekken van de VS uit de Iran atoomdeal?
Antwoord:
De terugtrekking van de VS uit de Iran atoomdeal (JCPOA) heeft een aantal onmiddellijke
effecten.
Ten eerste betekent de terugtrekking van de VS niet het einde van het akkoord. Het
JCPOA is multilateraal verankerd in VN-Veiligheidsraadresolutie 2231. Daarmee is de
externe, onafhankelijke controle op het Iraanse nucleaire programma door het Internationaal
Atoomenergie Agentschap (IAEA) nog steeds van kracht. Ook na de Amerikaanse terugtrekking
heeft het IAEA voor de twaalfde opeenvolgende keer bevestigd dat Iran zich aan alle
nucleair-gerelateerde afspraken houdt.
De terugtrekking van de VS gaat gepaard met de herinvoering van de Amerikaanse, onder
het JCPOA opgeschorte, nucleair-gerelateerde sancties. Dit heeft een groot effect
op de Iraanse economie, mede doordat een gedeelte van de sancties gericht is op de
Iraanse olie- en energie-industrie. Bovendien kennen de Amerikaanse sancties een extraterritoriale
werking, waarmee ook Europese bedrijven op Amerikaanse sanctielijsten terecht kunnen
komen. Daarmee wordt het Europese bedrijven bemoeilijkt om handel te drijven met Iran.
Nederland en de EU erkennen overigens de extraterritoriale werking van de sancties
niet.
De EU blijft het JCPOA onverminderd steunen en wil het economisch dividend voor Iran
zoveel mogelijk in stand houden zolang Iran zich aan haar verplichtingen onder het
akkoord houdt. Daarvoor is instandhouding van het betalingsverkeer tussen de EU en
Iran noodzakelijk. De EU ontwikkelt daar verschillende initiatieven voor.
Nederland en de Europese Unie hebben in verschillende gremia, ook bilateraal, de teleurstelling
over de Amerikaanse terugtrekking uit het JCPOA geuit.
23
Op welke wijze gaat u de legale migratieroutes bevorderen?
Antwoord:
Zoals is beschreven in de Integrale Migratieagenda dient legale migratie te worden
bevorderd. Dit is belangrijk om de samenwerking met derde landen vorm te kunnen geven.
De Kamer heeft het standpunt ingenomen dat verbeterde terugkeersamenwerking daarbij
een belangrijke voorwaarde is voor Nederland.
Zo heeft Nederland het aantal mogelijkheden voor hervestiging (legale, veilige route
voor vluchtelingen) vergroot.
Daarnaast zal er uitbreiding van het beurzenprogramma plaatsvinden. Kennisontwikkeling
door uitwisseling en studie van jonge mensen in het buitenland kan de ontwikkeling
van de desbetreffende landen ten goede komen. Bovendien kan ook deze vorm van legale
en tijdelijke migratie bijdragen aan de versterking van de bilaterale migratiesamenwerking
tussen Nederland en het desbetreffende land.
24
Wat zijn de belangrijkste transit- en herkomstlanden waaruit Nederland volgens u de
meeste migratiedruk ervaart? Kun u per land aangeven hoeveel migranten uit die landen
afkomstig zijn? Hoeveel van die migranten zijn vluchteling? Hoeveel van die migranten
zijn illegaal? Hoeveel van die migranten zijn irregulier? Hoeveel van die migranten
zijn regulier?
25
Uit welke landen zijn de meeste legale migranten afkomstig?
Antwoord op vraag 24 en 25:
Voor wat betreft de migratiecijfers wordt verwezen naar de openbare rapporten van
diverse instanties.
Het CBS heeft op 18 oktober 2018 een rapport gepubliceerd over bevolkingsprognose
waarin specifiek wordt ingegaan op aantallen migranten, landen/regio’s van herkomst
alsmede migratiemotieven.1
De actuele asieltrends, met gedetailleerde informatie over asielverzoeken per land,
worden maandelijks gepubliceerd op de homepage van de IND.2
Er zijn geen betrouwbare cijfers beschikbaar over aantallen illegale of irreguliere
migranten in Nederland.
Voor wat betreft illegale migratie naar Europa wordt verwezen naar de openbare informatie
van Frontex en EUROSTAT.
26
Wat bedoelt u met robuust in de zinsnede: «... anticiperend en preventief waar mogelijk,
robuust waar noodzakelijk»? Kunt u toelichten wat u met noodzakelijk bedoelt?
Antwoord:
Het uitgangspunt van de wereldwijde inzet van dit kabinet voor de veiligheid van Nederland
is om – nog meer dan voorheen – eerder op veiligheidsdreigingen te anticiperen en,
waar mogelijk, deze tijdig te voorkomen. Zie bijvoorbeeld de doelen van de Geïntegreerde
Buitenland en Veiligheidsstrategie met betrekking tot conflictpreventie, het voorkomen
van gewelddadig extremisme, maar ook op het gebied van grensbeheer en de bestrijding
van grensoverschrijdende criminaliteit. Soms schiet preventie echter te kort en is
een andere aanpak nodig. Denk bijvoorbeeld aan de Nederlandse bijdragen aan vredesmissies,
daar waar preventieve diplomatie een geweldsescalatie niet heeft kunnen voorkomen.
Of aan robuuste zelfverdediging als een aanval op ons eigen en/of bondgenootschappelijk
grondgebied zou plaatsvinden. Een geloofwaardige defensie heeft op zichzelf al een
afschrikwekkend en daarmee preventief effect.
27
Op welke wijze gaat u de ongewenste beïnvloeding van het publieke debat tegengaan
met de cybersecurity-agenda?
Antwoord:
Statelijke actoren zetten steeds vaker digitale middelen in voor spionage-, beïnvloedings-
en sabotagedoeleinden als integraal onderdeel van hun machtsinstrumentarium of in
concrete conflictsituaties. Nederland zet samen met zijn internationale partners in
op een veilig, vrij en open cyberdomein waarin de kansen die digitalisering onze samenleving
biedt, volop worden benut, waarin aan dreigingen het hoofd wordt geboden en waarin
fundamentele rechten en waarden worden beschermd. De Nederlandse Cybersecurity Agenda
(NCSA) beziet verschillende maatregelen in samenhang, verbindt ze in richtinggevende
doelstellingen en versterkt zo de impact ervan. De NCSA heeft tot doel op veilige
wijze de economische en maatschappelijke kansen van digitalisering te verzilveren
en de nationale veiligheid in het digitale domein te beschermen. De maatregelen zoals
vervat in deze agenda dragen gezamenlijk onder meer bij aan het tegengaan van digitale
beïnvloeding van democratische processen. Eén van deze maatregelen is het ontwikkelen
van een internationaal breed strategisch kader ten behoeve van respons op digitale
aanvallen.
28
Worden de indicatoren van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voor 2019 uitgesplitst naar sekse, leeftijd, handicap, urbaan/ruraal en inkomen om
het effect van het beleid op gemarginaliseerde groepen te monitoren? Zo ja, welke
indicatoren worden uitgesplitst en op welke dimensies (sekse, leeftijd, handicap,
urbaan/ruraal, inkomen)?
Antwoord:
Voor bepaalde begrotingsindicatoren is inderdaad sprake van uitsplitsing naar sekse
en enkele andere dimensies. Zo wordt bijvoorbeeld apart geregistreerd wat het aantal
boeren en boerinnen (rurale begunstigden) is dat profiteert van activiteiten op het
gebied van voedselzekerheid. Gegevens over verbeterde voedselinname zijn opgesplitst
naar sekse en ten dele naar leeftijd (het aantal kinderen onder vijf jaar). De indicator
voor toegang tot moderne anticonceptie is eveneens sekse-specifiek en betreft vrouwen
en meisjes. Ook wordt sekse-specifieke informatie gegeven over het aantal mensen dat
toegang tot rechtspraak kreeg via door Nederland gesteunde activiteiten en het aantal
banen dat door Nederlandse inzet op het gebied private sector ontwikkeling is ondersteund.
Nog verdergaande uitsplitsing van data en indicatoren is moeilijk te realiseren en
zou een onevenredig beslag leggen op mensen en middelen, omdat veel van deze data
wereldwijd niet of nauwelijks beschikbaar zijn en het aantal indicatoren sterk zou
stijgen.
Meer informatie over de binnen het BHOS-beleid gebruikte indicatoren is beschikbaar
in de methodologische notities die eerder naar de Kamer zijn gestuurd (Kamerstuk 34 550 XVII, nr. 47, nr. 16 maart 2017).
29
Kunt u de nauwe verbondenheid uitleggen tussen voorkomen van conflicten en instabiliteit,
verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid, bevorderen van duurzame
en inclusieve groei en klimaatactie wereldwijd enerzijds, en het vierde hoofddoel
(vergroten van het verdienvermogen van Nederland) anderzijds?
30
Op welke concrete wijze draagt het vergroten van het internationaal verdienvermogen
van Nederland bij aan het voorkomen van conflicten en instabiliteit?
31
Op welke concrete wijze draagt het vergroten van het internationaal verdienvermogen
van Nederland bij aan verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid?
Antwoord vraag 29, 30 en 31:
De SDGs zijn de internationale leidraad voor het BHOS-beleid. Hieraan werken is een
investering in het voorkomen van conflict en instabiliteit, kernpunt van het vernieuwde
beleid. De SDGs bevorderen de mensenrechten waaronder de rechten van vrouwen en meisjes
en behelzen de ambitie om vooral verbeteringen te realiseren voor hen die het meest
achtergesteld zijn. De SDGs zijn tevens een agenda voor innovatie en bieden het bedrijfsleven
kansen om met innovatieve oplossingen voor de SDGs nieuwe markten aan te boren. Zonder
investeringen en de kennis en kunde van de private sector kunnen de SDGs niet gerealiseerd
worden. UNCTAD schat dat jaarlijks 2500 miljard dollar extra geïnvesteerd moet worden
voor het realiseren van de SDGs. Samenwerking met de private sector is onmisbaar voor
het realiseren van onze ambities. Nederlandse bedrijven zijn uitstekend gepositioneerd
om bij te dragen aan de SDGs wereldwijd, ook in ontwikkelingslanden. Bijvoorbeeld
met de Nederlandse kennis over klimaatadaptie en -mitigatie, en de circulaire economie.
Omdat markten voor innovatieve oplossingen van SDGs snel groeien, is er sprake van
een toenemende bereidheid van Nederlandse bedrijven om te investeren in de SDGs. Inzet
is daarom om Nederland wereldwijd te positioneren als partner voor innovatie zoals
dat onlangs gebeurd is in de missie naar India. Op de Dubai EXPO in 2020 wil Nederland
zich internationaal onderscheiden op de nexus water, voedsel en energie. Ook worden
publiek-private projecten ontwikkeld die zich bijvoorbeeld richten op het schoonmaken
van de rivier de Ganges in India.
Het voorgaande illustreert de wijze waarop rond de SDG-agenda aan samenhang en complementariteit
tussen de vier hoofddoelen van het BHOS-beleid wordt gewerkt. Daarbij blijft de inzet
voor het versterken van het verdienvermogen van Nederland tevens een eigenstandig
hoofddoel van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
32
Op welke concrete wijze draagt het vergroten van het internationaal verdienvermogen
van Nederland bij aan het bevorderen van duurzame en inclusieve groei en klimaatactie
wereldwijd?
Antwoord:
Dit is het geval wanneer het Nederlands bedrijfsleven bijdraagt aan duurzame en inclusieve
groei en klimaatactie elders in de wereld. Bijvoorbeeld: de offshore windsector in
Taiwan, waar Nederlandse bedrijven de kennis en ervaring inbrengen die Taiwan nodig
heeft. Hier gaan vergroting van internationaal verdienvermogen en klimaatactie hand
in hand.
Ander voorbeeld: stimulering van Nederlandse investeringen in klimaatprojecten in
ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld door het investeringsrisico te verkleinen. Zo komen
met een bijdrage van de Nederlandse staat klimaatprojecten tot stand die zowel het
Nederlandse verdienvermogen als klimaatmitigatie of -adaptatie bevorderen.
In de reeds toegezonden brief «handelsagenda» (Kamerstuk 34 952, nr. 30) en de binnenkort te verschijnen financieringsbrief wordt de relatie verder toegelicht.
33
Hoe wordt de kennis over vrouwenrechten en gendergelijkheid geborgd binnen deze posten?
Antwoord:
Medewerkers van posten in de focusregio’s hebben toegang tot genderkennis en expertise.
Zo zijn er verschillende onlinegendercursussen, is er in 2018 een Gender@work kennisportaal
gelanceerd en kunnen directies en posten gebruik maken van externe genderexpertise.
Via een ministerie-breed Gender Focal Points Network kunnen in 2019 ook medewerkers
op de posten werkzaam op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid ervaringen
uitwisselen en kennis opdoen.
Daarnaast wordt de capaciteit in de focusregio’s versterkt door uitbreiding met een
aantal lokale genderfuncties. Ook komt er extra capaciteit beschikbaar op het ministerie
in Den Haag voor inzet op VN Veiligheidsraad resolutie 1325 en ondersteuning van NAP-programma’s
in onder meer de focusregio’s.
34
Valt onder preventie en uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes ook het tegengaan
van kindhuwelijken?
Antwoord:
Ja.
35
Kunt u een overzicht geven welke programma’s profiteren van de investering van meer
dan € 60 miljoen? Wat is de verdeling?
Antwoord:
Deze EUR 60 mln. zijn als volgt opgebouwd;
– Global Partnership for Education EUR 20 mln;
– Education Cannot Wait EUR 3 mln;
– Onderwijs en werk: EUR 7 mln;
– Challenge Fund for Youth Employment EUR 30 mln.
36
Op welke wijze gaat u met de extra personele inzet op de ambassades het naleven van
mensenrechten, de hoeksteen van het Nederlandse buitenlandbeleid en een doel van de
SDGs, bevorderen?
Antwoord:
Zoals uiteengezet in de postennetbrief van 8 oktober jl. (Kamerstuk 32734–32) komt
de versterking van het postennet ook de bevordering van mensenrechten ten goede. De
extra capaciteit op posten, ook daar waar deze primair wordt ingezet op het vergroten
van handelskansen, veiligheid of migratie, leidt automatisch tot meer capaciteit op
andere terreinen, zoals bijvoorbeeld mensenrechten. Dit betekent dat vrijwel alle
posten die versterkt worden, ook meer menskracht krijgen voor het actief onderhouden
van relaties met maatschappelijke organisaties, het bevorderen van de mensenrechten
en het ondersteunen van initiatieven ter behoud van de maatschappelijke ruimte en
de vrijheid tot bijeenkomen en vergadering. Tevens stelt deze extra capaciteit de
posten in staat om hierover actief, al dan niet gezamenlijk met andere EU-landen,
in dialoog te gaan met overheden.
37
Welk deel van het bedrag onder 01.02 is bestemd voor het Mensenrechtenfonds?
Antwoord
Onder 01.02 is EUR 54,252 mln. opgenomen voor het Mensenrechtenfonds. Hiervan zal
nog EUR 1 mln. worden overgeheveld naar artikel 01.01 ten bate van bijdragen voor
het versterken van de internationale rechtsorde, zoals de Nederlandse bijdrage aan
het bewijsvergaringsmechanisme voor Syrië (IIIM).
38
Kunt u aangeven waar de intensivering op het vlak van bescherming en bevordering van
mensenrechten aan wordt besteed? In de toelichting wordt specifiek verwezen naar «gelijke
rechten voor vrouwen en meisjes»: kunt u aangeven welk deel van de intensivering naar
deze kwetsbare groep gaat?
Antwoord:
Op pagina 29 van de begroting wordt aangegeven voor welke thematische prioriteiten
het Mensenrechtenfonds wordt ingezet, te weten vrijheid van meningsuiting, vrijheid
van religie en levensovertuiging, gelijke rechten voor vrouwen en meisjes, mensenrechtenverdedigers,
gelijke rechten voor LHBTI’s en internationale rechtsorde & strijd tegen straffeloosheid.
Uw Kamer heeft op 30 oktober jl. een separate brief ontvangen over de nadere uitwerking
van de intensivering in het mensenrechtenbeleid, waarbij bijzondere aandacht uitgaat
naar de vrijheid van religie en levensovertuiging, de positie van journalisten en
gelijke rechten voor LHBTI’s, conform het regeerakkoord, de motie van het lid Voordewind
(Kamerstuk 34 775 V, nr. 29) en de motie van het lid Sjoerdsma (Kamerstuk 34 775 V, nr. 26). Informatie over de hoogte van de specifieke besteding per prioriteit, waaronder
ook de gelijke rechten voor vrouwen en meisjes, ontvangt uw Kamer in de jaarlijkse
Mensenrechtenrapportage (die uw Kamer rond mei toekomt).
39
Kunt u de bijdrage aan huisvesting, campagnes en lobbyactiviteiten (bij acquisities)
van internationale organisaties in Nederland nader toelichten? Om hoeveel geld gaat
het exact, jaarlijks? Wat voor campagnes en lobbyactiviteiten gaat het om? Kunt u
een aantal voorbeelden geven, inclusief de kosten?
Antwoord:
Aan huisvestingsbijdragen voor internationale organisaties is voor 2.019 EUR 3,2 mln.
begroot. Op dit moment zijn geen specifieke lobbyactiviteiten in het kader van acquisities
van vestigingen van Internationale Organisaties voorzien, maar men kan daarbij denken
aan een bijdrage ten behoeve van een lobbycampagne zoals die in 2017 gevoerd is om
de EMA naar Amsterdam te krijgen. Daarnaast worden bijdragen voorzien voor uiteenlopende
zaken op het gebied van gastlandbeleid, zoals een bijdrage voor de bedrijfsvoering
van de HCNM (EUR 72.000) en een bijdrage voor de huur van het World Forum voor de
jaarvergaderingen van het ICC en de OPCW (EUR 270.000).
40
Hoe groot is de bijdrage aan de North Atlantic Ice Patrol, en wat is de reden dat
Nederland hier aan bijdraagt?
Antwoord:
North Atlantic Ice Patrol heeft als doel informatie te verzamelen over de aanwezigheid
van ijsbergen in de Atlantische Oceaan en de Noordelijke IJszee en hun bewegingen
te volgen vanwege de gevaren van ijsbergen voor de zeescheepvaart. De organisatie
werd opgericht in 1914, na het zinken van de Titanic twee jaar eerder. Het voornaamste
doel van de organisatie is schepen te waarschuwen voor ijsbergen in de belangrijkste
scheepvaartroutes tussen Europa en de Verenigde Staten en Canada. De Amerikaanse kustwacht
heeft de dagelijkse operationele leiding. De kosten worden naar rato verdeeld over
landen die gebruik maken van de service. Gemiddeld over de jaren heen draagt Nederland
ongeveer EUR 120.000 bij.
41
Hoe wordt er geselecteerd welke internationale organisaties een bijdrage krijgen met
betrekking tot huisvesting, campagnes en lobbyactiviteiten?
Antwoord:
Alle bijdragen aan Internationale Organisaties die erop gericht zijn de betrokken
organisatie zich in Nederland te laten vestigen dan wel reeds gevestigde organisaties
voor Nederland te behouden vinden plaats op grond van een afweging, waarbij een aantal
factoren een rol speelt. Belangrijk zijn hierbij onder meer: de bijdrage aan het prioriteitsgebied
vrede en recht, de bijdrage aan de Nederlandse economie (in termen van bijvoorbeeld
inkomsten, werkgelegenheid, R&D) en de gevraagde/benodigde financiële bijdrage van
Nederland.
42
Hoe kan het dat het noodhulpfonds en de post «bijdrage aan migratie en ontwikkeling»
op nul staat?
Antwoord:
Middelen voor het Noodhulpfonds waren beschikbaar voor de periode 2014–2017. In 2018
is nog EUR 8 mln. beschikbaar voor laatste betalingen voor aflopende contracten. Vanaf
2018 is het budget voor Noodhulp structureel verhoogd met EUR 162 mln. uit de intensiveringsmiddelen
uit het Regeerakkoord. Deze middelen zijn toegevoegd aan artikelonderdeel 4.1 Humanitaire
hulp.
Met ingang van 2019 zijn de middelen voor Migratie en Ontwikkeling, samen met middelen
voor Opvang in de Regio, onderdeel geworden van artikelonderdeel 4.2 «Opvang en bescherming
in de regio en migratiesamenwerking». Zo krijgen deze prioritaire thema’s een herkenbare
specifieke plek in de begroting.
43
Kunt u aangeven waarom de bedragen voor «Veiligheid en rechtstaatontwikkeling» fors
zijn gedaald van € 424.788 in 2018 naar € 235.243 in 2019?
Antwoord:
Het budget voor Opvang in de Regio is tot en met 2018 een instrument onder artikelonderdeel
4.3 Veiligheid en Rechtstaatontwikkeling. Met ingang van 2019 wordt het budget voor Opvang in de Regio ondergebracht onder
artikelonderdeel 4.2. Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking. Als gevolg hiervan wordt het budget voor «Veiligheid en rechtstaatontwikkeling» op
artikelonderdeel 4.3 verlaagd (begroting 2018: EUR 138 mln. structureel + EUR 50 mln.
incidenteel = EUR 188 mln.) en het budget voor «Opvang en bescherming in de regio
en migratiesamenwerking» op artikelonderdeel 4.2, in 2019 voor EUR 138 mln. opgevoerd.
44
Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoe groot de Nederlandse bijdrage was
en zal zijn aan UNRWA, per jaar, in de jaren 2009–2020?
Antwoord:
Jaar
Bedrag (EUR)
2009
21.148.283
2010
20.108.287
2011
21.021.394
2012
19.142.857
2013
15.598.089
2014
17.502.000
2015
19.000.000
2016
18.503.585
2017
19.000.000
2018
19.000.000
Voor de jaren 2019 en 2020 is in de BHOS-begroting een jaarlijkse algemene vrijwillige
bijdrage opgenomen van EUR 13 mln
45
Op welke manier wordt de kennis van medewerkers op het gebied van cyber versterkt
en precies voor welke medewerkers zijn er middelen vrijgemaakt om de kennispositie
op het gebied van cyber te versterken?
Antwoord:
Zoals weergegeven in de Geïntegreerde Buitenland en Veiligheidsstrategie en de Nederlandse
Cybersecurity Agenda, is diplomatie een onontbeerlijk onderdeel van de geïntegreerde
inzet op internationaal cyberbeleid. Diplomaten spelen een belangrijke rol bij respons
op digitale aanvallen in de vorm van diplomatieke actie waaronder sancties. Een volledig
overzicht van de diplomatieke inzet is uiteengezet in de NCSA en Geïntegreerde Buitenland
en Veiligheidsstrategie. Op iedere post wordt een cyber contactpersoon aangewezen.
Daarnaast is per 2019 structureel cyberexpertise aanwezig op de posten Geneve (VN,
ITU), Moskou, Peking en Washington. Per 2020 op de posten Brussel (t.b.v. de Permanente
Vertegenwoordigingen bij de EU en de NAVO) en Singapore.
Om de kennis van cyberdiplomaten te versterken worden trainingsprogramma’s, terugkomdagen
en netwerkdagen georganiseerd. Ook wordt een online tool internationaal cyberbeleid
ontwikkeld. Op deze wijze is het postennet goed geëquipeerd en kan het slagvaardig
handelen op het gebied van internationaal gecoördineerde diplomatieke respons op kwaadwillige
cyberactiviteiten en andere terreinen.
46
Kunt u ons een toelichting geven op de verhoging en bestemming van het budget voor
de bestrijding van internationaal terrorisme?
Antwoord:
De onder subartikel 2.2 genoemde activiteiten inzake Contraterrorisme zijn bedoeld
ter ondersteuning van multilaterale CT-fora (Global Counter Terrorism Forum, Anti-ISIS
Coalitie, VN en EU), van bilaterale dialogen inzake terrorismebestrijding en om radicalisering
te voorkomen dan wel tegen te gaan. Voorbeelden van dit soort activiteiten zijn capaciteitsopbouwprogramma’s
om veiligheidsautoriteiten in risicolanden als Tunesië, Marokko, Jordanië, Kenia,
Somalië, Nigeria, Bangladesh en de Filipijnen in staat te stellen om strategieën ter
voorkoming van gewelddadig extremisme op te stellen en uit te voeren, te werken aan
het tegengaan van radicalisering in gevangenissen en terrorismefinanciering te signaleren
en aan te pakken. Daarnaast wordt subsidie toegekend aan maatschappelijke organisaties
voor activiteiten om radicalisering op individueel- en gemeenschapsniveau tegen te
gaan.
47
Kunt u een overzicht geven van alle bijdragen die vallen die onder het stabiliteitsfonds?
Antwoord:
In de bijlage3 treft u een overzicht aan van de gecommitteerde bijdragen uit het Stabiliteitsfonds
in 2018. Uit overwegingen van vertrouwelijkheid c.q. Staatsgeheim kan informatie over
een aantal activiteiten niet openbaar worden gemaakt.
48
Wat wordt er precies bedoeld met een bijdrage voor «het versterken van de rechtstaat
zodat burgers betere mogelijkheden krijgen om hun recht te halen»? Wordt hier bijvoorbeeld
mee bedoeld dat de rechtsbijstand goedkoper wordt en daarmee toegankelijker?
Antwoord:
Voor de effectieve bescherming van mensenrechten is een goed functionerende rechtsstaat
essentieel, inclusief sterke overheidsorganen en een onafhankelijke rechterlijke macht.
Mensenrechtenbescherming gaat daarom hand in hand met rechtsstaatsopbouw.
Om de toegang tot recht te verbeteren zal de toegang tot effectieve, formele en informele
rechtssystemen voor alle groepen in de samenleving worden gestimuleerd. Omdat de hervorming
van justitiële instellingen een langdurig proces is, investeren we ook in meer korte-termijn
activiteiten, zoals op het gebied van rechtsbijstand en juridisch onderwijs. Specifieke
aandacht wordt hierbij gegeven aan vrouwen en meisjes, kwetsbare groepen (bijv. ontheemden
en vluchtelingen) en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen. Veel mensen zijn voor geschillen
over familie, werk en bezit aangewezen op informele lokale vormen van rechtspraak
(ook in Nederland). Daarom ondersteunt Nederland wetwinkels, websites over rechtsbijstand
en juridisch medewerkers. Op internationaal niveau bevordert Nederland de toegang
tot recht via de «Pathfinders Alliance on SDG 16+», en specifiek via de Task Force
on Justice, waarvan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
medevoorzitter is.
49
Wat hebben onderzoeken naar de effectiviteit van diverse interventies om de grondoorzaken
van irreguliere migratie aan te pakken tot nu toe voor resultaten opgeleverd?
Antwoord:
Als het gaat om de grondoorzaken van irreguliere migratie, maakt het Kabinet onderscheid
tussen zogenaamde push, pull en opportunity factoren, in lijn met veel wetenschappelijke publicaties. «Push» factoren hebben
betrekking op de situatie in herkomstlanden. De voornaamste «push» factoren zijn:
(1) conflict, onveiligheid, instabiliteit en repressie; (2) gebrek aan sociaaleconomisch
perspectief; en (3) klimaatverandering en ernstige milieudegradatie. «Pull» factoren
zijn onder andere de kansen op een verblijfsvergunning en een goed betaalde baan in
het bestemmingsland. «Opportunity» factoren betreffen de randvoorwaarden die migratie
mogelijk maken of bevorderen, zoals de mate waarin mensen beschikken over geld voor
de reis of scholing om een verblijfsvergunning als arbeidsmigrant te kunnen krijgen,
het effect van globalisering en de technologische revolutie en het ontstaan van bepaalde
smokkelroutes.
Er is veel onderzoek naar de effectiviteit en resultaten van diverse interventies
om een bijdrage te leveren aan zaken als bevordering van stabiliteit, veiligheid en
rechtsorde, het vergroten van kansen op onderwijs en werk dat aan bepaalde kwaliteitsstandaarden
voldoet, private sectorontwikkeling, het vergroten van voedselzekerheid en klimaatmitigatie
-en adaptatie. De huidige Nederlandse inzet neemt deze kennis mee in de vormgeving
van beleid en programma’s. De resultaten worden met uw Kamer gedeeld in o.m. de Jaarverslagen
over de begroting en in de resultatenrapportage.
De relatie tussen ontwikkeling of ontwikkelingssamenwerking enerzijds en irreguliere
migratie anderzijds is bijzonder complex. Dit is onder meer omdat de keus voor irreguliere
migratie wordt bepaald door een samenspel van veel verschillende factoren; naast «push»
factoren (waar ontwikkelingssamenwerking zich op richt) gaat het daarbij ook om «pull»
en «opportunity» factoren en om de persoonlijke keuzes en individuele omstandigheden
van de migrant zelf. Het kabinet zet zich in voor verbeterde perspectieven, vooral
voor jongeren, in de prioritaire regio’s. Als mensen in hun eigen land voldoende kansen
krijgen om een goed leven op te bouwen en in hun basisbehoeften te voorzien, is de
kans klein dat zij kiezen voor risicovolle, irreguliere migratie. Het is derhalve
aannemelijk dat aanpak van de grondoorzaken van irreguliere migratie -op langere termijn-
leidt tot het voorkomen of verminderen van irreguliere migratie. Het is echter niet
mogelijk om per OS-programma in kaart te brengen wat het effect is op irreguliere
migratie, omdat er te veel verschillende factoren tegelijkertijd een rol spelen en
er voor een duurzame verbetering van perspectieven een veel bredere, grootschaliger
inzet nodig is dan alleen vanuit ontwikkelingssamenwerking. Het is in dit kader belangrijk
de toenemende hoeveelheid onderzoek in kaart te brengen naar de algemene relatie tussen
ontwikkeling of ontwikkelingssamenwerking enerzijds en migratie anderzijds. Het Ministerie
(directie IOB) werkt aan een literatuurstudie over dit onderwerp, die uw Kamer in
november toegaat.
50
Kunt u aangeven waar de structurele intensivering van € 59,5 miljoen aan de artikelen
van de Defensiebegroting voor activiteiten ten behoeve van training en capaciteitsopbouw
en civiel-militaire capaciteiten aan wordt besteed? Wordt er bij de allocatie van
de intensivering rekening gehouden met kwetsbare groepen, waaronder kinderen?
Antwoord:
Zoals in Kamerstuk 33 694, nr. 7 (d.d. 17 november 2014) is aangegeven wordt de € 59,5 mln. gebruikt voor training
en capaciteitsopbouw (zowel nationaal het opwerken voor inzet als het trainen van
internationale «partners» in het kader van bijvoorbeeld ACOTA), civiel-militaire activiteiten
(zoals de beschikbaarheid van expert-pools, bijvoorbeeld het CMI-commando, de School
voor vredesmissies en de KMAR-pool t.b.v. bijvoorbeeld verkiezingswaarnemers en politietrainingsmissies)
als ook de financiering van inzet-ondersteunende activiteiten (bijvoorbeeld transportvliegtuiguren
t.b.v. inzet, en nazorg voor militairen). Het is overigens geen intensivering maar
een voortzetting van het in 2014 ingezette beleid. De zichtbaarheid in de begroting
van 2019 is een gevolg van het doorvoeren van de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting
BIV (Kamerstuk 31 516, nr. 23, d.d. 28 maart 2018).
Zie ook het antwoord op vraag 90.
51
Hoeveel Nederlanders gaan er profijt hebben van het kenniscentrum European Institute
for Public Administration, dat als doel heeft de kennis omtrent EU-beleid aan te leren
aan overheidsfunctionarissen?
Antwoord:
Op basis van cijfers van 2018 is de verwachting dat circa 100 Nederlandse ambtenaren
training zullen ontvangen van EIPA in 2019. Daarnaast is de verwachting dat EIPA in
2019 aan circa 3.500 ambtenaren uit de overige EU-lidstaten en circa 8.350 ambtenaren
van de EU-instellingen training zal geven.
52
Is er een projectoverzicht van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)?
Antwoord:
Op de website van de Europese Commissie staat informatie over de afzonderlijke programma’s
die uit het EOF worden gefinancierd. De programmering van het Europees Ontwikkelingsfonds
(EOF) wordt bepaald middels Multi-annual Indicative Programmes (MIP) en Annual Action
Programmes (AAP). De MIPs bieden een kader voor de EU-inspanningen in een regio of
land of op een bepaald thema door het formuleren van prioriteiten voor een aantal
jaar. In de AAPs wordt vastgelegd welke projecten er in een bepaald jaar, in een land
of regio worden gefinancierd. Deze jaarlijkse en meerjarige programma’s zijn terug
te vinden op de website van de Europese Commissie4.
53
Onder welk artikel valt de prioriteit mensenrechtenbeleid? Is daarvoor binnen het
betreffende artikel een bepaald bedrag gereserveerd?
Antwoord
Het mensenrechtenbeleid is onderdeel van het versterken van de internationale rechtsorde,
artikel 1 van de begroting. Hierbinnen valt het subartikel 01.02 Bescherming en bevordering
van mensenrechten, dat in 2.019 EUR 63,402 mln. bedraagt. Daarnaast worden er projecten
op gebied van mensenrechten gefinancierd vanuit andere thema’s, waarvan uw Kamer jaarlijks
in de Mensenrechtenrapportage een overzicht ontvangt.
54
Hoeveel ontvangt Instituut Clingendael jaarlijks in totaal van de rijksoverheid?
Antwoord:
Instituut Clingendael ontvangt verschillende soorten financiering van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken. Een deel van de financiering heeft de vorm van subsidies,
een ander deel gaat via specifieke opdrachten, bijvoorbeeld voor het opleiden van
Nederlandse en buitenlandse diplomaten. De bedragen fluctueren per jaar. In 2017 ging
het voor wat betreft hoofdstuk 5 (Buitenlandse Zaken) en hoofdstuk 17 (Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking) van de Rijksbegroting in totaal om EUR 10,7 mln.
55
Zijn de middelen voor het Dutch Good Growth Fund (DGGF) het verschil tussen het totale
bedrag van artikel 01.03 voor 2019 minus het bedrag van artikel 01.03 voor 2018?
Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 57.
56
Welke programma’s ter ondersteuning van maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft
het kabinet in 2018 gefinancierd?
Antwoord:
Het kabinet draagt lastens artikel 1.1 op verschillende programma’s bij aan duurzame
handels- en investeringssystemen en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
(IMVO). Zo is er het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK) waarmee initiatieven worden
gefinancierd ter bestrijding van kinderarbeid in de waardeketens waarin Nederlandse
bedrijven opereren. Daarnaast draagt het kabinet bij aan de IMVO-convenanten waar
bedrijven, de overheid en maatschappelijke organisaties gezamenlijk werken aan ketenverduurzaming.
In dit kader wordt onder andere bijgedragen aan de financiering van de Sociaal-Economische
Raad voor het begeleiden van de onderhandelingen en implementatie van de convenanten.
Ook wordt een subsidie aan MVO Nederland verstrekt voor advisering aan en ondersteuning
van het Nederlands midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het wegnemen van risico’s op
schending in de keten van de OESO-richtlijnen en het benutten van kansen voor duurzame
handel in ontwikkelingslanden en opkomende markten. Tot slot worden de contributies
aan de Wereld Handels Organisatie (WTO) en Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO) uit dit artikel gefinancierd.
57
Kunt u het verschil in bedragen uitleggen van het totale bedrag bij het DGGF in 2018
en het totale bedrag van 01.03 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden?
Waar is het resterende deel van DGGF naartoe gegaan (€ 26.296)?
Antwoord vragen 55, 57 en 98:
Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) is als geheel vanaf 2019 opgenomen als instrument
onder ODA-artikel 1.03. Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden,
van waaruit ook andere programma’s worden gefinancierd. De begrote middelen voor artikel
1.03 voor 2019 bedragen EUR 385,8 mln., waarvan EUR 68 mln. is begroot voor het DGGF
als geheel. Ook in 2020 en 2021 staat een uitgave van EUR 68 mln. begroot voor DGGF.
Voor 2018 staat een bedrag van EUR 72,65 mln. begroot. Deze bedragen staan niet in
de HGIS-Nota vermeld maar op pagina 36 van de begroting voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking 2019.
58
Komt de € 7 miljoen genoemd op pagina 23 dat jaarlijks aan het Fonds bestrijding kinderarbeid
gaat bovenop de structurele verhoging van € 5 miljoen voor het Fonds bestrijding kinderarbeid
genoemd op pagina 24? Onder welk artikel valt het Fonds bestrijding kinderarbeid en
om welk bedrag gaat het in totaal?
Antwoord:
Nee, de EUR 7 mln. voor het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK) is inclusief de aangekondigde
verhoging voor het FBK in het regeerakkoord en onderdeel van de jaarlijkse structurele
investering in bestrijding van kinderarbeid van EUR 15 mln. Het FBK valt onder artikel
1.1 van de begroting, die een totaalbegroting kent van EUR 35 mln. in 2018. Onder
dit artikel vallen ook de activiteiten op het gebied van leefbaar loon, convenanten
en de contributies aan de Wereld Handels Organisatie (WTO) en de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
59
Hoeveel geld is er jaarlijks beschikbaar voor het instrument «Starters International
Business» (SIB)?
Antwoord:
EUR 1.1. mln. in 2018.
60
Op welke wijze past «Starters International Business» in de nieuwe Handelsagenda?
Welke plek heeft het daarin, en wat is de reden dat dit instrument slechts zijdelings
in de nieuwe Handelsagenda wordt genoemd?
Antwoord:
SIB (Starters International Business) is één van de lopende regelingen die worden
ingezet voor de uitvoering van de Handelsagenda. De regeling is bedoeld voor ondernemers
die nog geen of weinig exportervaring hebben en draagt daarmee o.m. bij aan het toegankelijk
maken van buitenlandse markten voor bijvoorbeeld startups en scaleups. Daarmee draagt
deze regeling bij aan het ontwikkelen van het onbenutte exportpotentieel bij het bedrijfsleven.
61
Hoeveel is de financiële ondersteuning van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO)?
Antwoord:
In totaal wordt ca. EUR 350 mln. per jaar aan RVO beschikbaar gesteld.
62
Kunt u een overzicht geven van de extra inzet op versterking van het innovatief vermogen
van lokale en Nederlandse bedrijven om lokale ontwikkelingsuitdagingen aan te pakken?
Wat is de verdeling?
Antwoord:
De extra inzet op versterking van het innovatief vermogen van lokale en Nederlandse
bedrijven om lokale ontwikkelingsuitdagingen aan te pakken bedraagt EUR 5 mln. per
jaar. Het doel van deze extra inzet is om lokale en Nederlandse bedrijven, met name
MKB, te ondersteunen in de pre-competitieve fases van het ontwikkelen van een innovatie
voor een ontwikkelingsuitdaging. Dit betekent dat de focus ligt op het ontwikkelen
en testen van vercommercialiseerbare innovaties.
Het hiertoe op te zetten Innovatiefonds moet leiden tot een breed palet aan innovaties
op verschillende thema’s/SDGs in verschillende landen over de volle breedte van het
beleid.
Binnen het Innovatiefonds zullen twee sporen worden uitgewerkt:
– Via spoor 1 zullen Nederlandse bedrijven worden ondersteund om innovatieve oplossingen
te ontwikkelen voor ontwikkelingsuitdagingen in de focuslanden van de BHOS-nota.
– Spoor 2 start bij het lokaal bedrijfsleven in de focuslanden. Het ontwerp van dit
spoor wordt op dit moment ontwikkeld, en zal zich ook richten op specifieke SDGs in
de focuslanden van de BHOS-nota.
De verdeling van het budget tussen de beide sporen is 50/50.
63
Vanuit welke dienst of organisatie worden SIB en «Partners International Business»
(PIB) aangestuurd?
Antwoord:
SIB en PIB worden, in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, uitgevoerd
door RVO.
64
Hoe zorgt u ervoor dat bij versterking van het innovatief vermogen van de Nederlandse
bedrijven dergelijke initiatieven aansluiten op lokale prioriteiten?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 62. De versterking van het innovatief vermogen van de Nederlandse
bedrijven zal gebaseerd worden op lokale behoeften en prioriteiten die momenteel in
kaart worden gebracht, onder andere met behulp van het postennetwerk en op basis van
consultaties met het lokale MKB.
65
Kunt u aangeven wat de ontvangsten van het revolverende DGGF zijn geweest in 2014,
2015, 2016, 2017 en 2018? Welke ontvangsten verwacht u 2019 en 2020?
Antwoord:
De aflossingen (ontvangsten) voor de onderdelen 1 en 2 van het DGGF blijven gedurende
de looptijd van de programma’s in beheer van de uitvoerende partijen RVO en PwC/Triple
Jump om opnieuw te worden uitgezet. Deze bedragen zijn nog beperkt vanwege de lange
doorlooptijden van de financieringen, soms zelfs 7 tot 10 jaar. Daarnaast is het aantal
projecten uit de beginfase beperkt omdat het DGGF toen nog in opbouw was. De aflossingen
in het kader van onderdeel 3 DGGF, bestaande uit aflossingen op wisselfinancieringen
en premies op de garanties, worden via ontvangsten onder artikel 1.40 geboekt. Deze
aflossingen bedroegen (in duizenden euro’s, voor 2018, 2019 en 2020 betreft het verwachte
ontvangsten).
2014
0
2015
1.870
2016
1.474
2017
5.511
2018
3.000
2019
3.000
2020
3.000
66
Kunt u aangeven waar de intensivering op het vlak van voedselzekerheid aan wordt besteed?
Wordt bij de allocatie van deze intensivering rekening gehouden met de impact van
ondervoeding op kinderen?
67
Kunt u aangeven of de intensivering zowel nutrition sensitive als nutrition specific uitgaven betreft?
Antwoord op vraag 66 en 67:
In 2019 stijgt het budget voor voedselzekerheid met EUR 2 mln. ten opzichte van 2018.
Deze verhoging van het budget wordt niet besteed als een specifieke intensivering
maar over de hele breedte van het thema uitgegeven: het uitbannen van ondervoeding,
het bevorderen van inclusieve en duurzame groei in de agrarische sector, het realiseren
van ecologisch houdbare voedselsystemen en versterking van kennis en capaciteitsopbouw
ten behoeve van voedselzekerheid. Voor alle allocaties onder het thema voedselzekerheid
geldt dat gekeken wordt naar de, directe of indirecte, impact op ondervoeding. De
verhoging betreft zowel de direct op ondervoeding gerichte uitgaven (nutrition specific, zoals Global Alliance to Improve Nutrition, GAIN) als uitgaven die een indirecte impact
op ondervoeding hebben (nutrition sensitive) via bredere programma’s op het thema.
68
Worden er via de landenprogranmma’s voedselzekerheid ook nog uitgaven gedaan op het
gebied van voeding?
Antwoord:
Ja, ambassades in onder meer Burundi, Rwanda, Ethiopië, Mozambique en Bangladesh hebben
de afgelopen jaren met lokale kantoren van UNICEF, WFP, FAO en (inter)nationale NGOs
ingezet op het verbeteren van de voedingssituatie van met name jonge kinderen en vrouwen
in de reproductieve leeftijd. Daarnaast investeert Nederland via de Global Alliance
to Improve Nutrition (GAIN) en UNICEF wereldwijd in het tegengaan van ondervoeding.
Waar mogelijk sluiten deze programma’s aan bij de Nederlandse landenprogramma’s. De
Nederlandse doelstelling is om in 2030 32 mln. mensen structureel uit ondervoeding
te halen.
69
Wie of wat zijn de lokale partners die betrokken zijn bij het duurzaam versterken
van de lokale voedselzekerheid?
70
Welke maatschappelijke partners van de ambassades worden er betrokken bij de ontwikkeling
van de kleinschalige landbouw en verduurzaming inclusieve voedselproductie?
Antwoord 69 en 70:
De voedselzekerheidsprogramma’s worden met veel verschillende lokale partners uitgevoerd.
Naast boeren en gemeenschappen waar programma’s zich vaak specifiek op richten, kunnen
dit lokale overheden zijn, bijvoorbeeld op het terrein van landbouw, water of gezondheid,
lokale NGOs en/of lokale bedrijven (zoals producenten van voeding voedingssupplementen).
Ook wordt samengewerkt met Nederlandse maatschappelijke organisaties met lokale presentie,
zoals SNV, Agriterra, Hivos en ICCO, en met internationale NGOs met lokale presentie,
zoals IFDC (ketenontwikkeling), GAIN (voeding), CABI (onderzoek en voorlichting) en
IFOAM (biologische landbouw). Op het gebied van kennis is Universiteit Wageningen
betrokken bij meerdere programma’s.
71
Hoe wordt er gemonitord op resultaten van de bilaterale programma’s van de ambassades
en hun publieke, private en maatschappelijke partners ten behoeven van de verduurzaming
van inclusieve voedselproductie en het hele ecologische systeem waarin boerinnen opereren?
Hoe worden met name kleinschalige boerinnen bereikt?
Antwoord:
De resultaten van de ambassades op het gebied van voedselzekerheid worden met een
uitgebreide set van indicatoren gemonitord. Het realiseren van ecologisch duurzame
voedselproductie door kleinschalige boerinnen is er daar één van. Gemeten wordt hoeveel
boeren en boerinnen en hoeveel hectare land worden bereikt en wat de effecten daarvan
zijn op respectievelijk hun productiviteit en inkomen en de agro-ecologische duurzaamheid
van hun productiesystemen. Kleinschalige boerinnen worden bereikt door middel van
activiteiten die hun voedselproductiesystemen verbeteren. Bijvoorbeeld door het verzekeren
van de toegang tot land, het vergroten van de toegang tot kennis en het beschikbaar
maken van productiemiddelen en financiële diensten. Ook wordt ingezet op het verbeteren
van hun positie in de markt door organisatie van boeren, het verbeteren van verwerking,
opslag, distributie en toegang tot markten.
72
Hoeveel middelen stelt u in 2020, 2021 en 2022 ter beschikking voor voedselzekerheid?
Antwoord:
EUR 339,3 mln. per jaar.
73
Is al bekend welke landen RVO ondersteunt in de regio Midden-Oosten/Noord-Afrika bij
hun transitie naar duurzame energievoorziening? Zo ja, welke landen zijn dit? Zo nee,
wanneer wordt dit bekend?
Antwoord:
Vanuit de Energietransitie Faciliteit zijn initiatieven gestart in Egypte, Palestijnse
Gebieden, Algerije en Jordanië. Er zal ook gekeken worden naar mogelijkheden in Libanon
en Tunesië. Aanvullend zijn ook instrumenten als Shiraka, PSD Apps, DRIVE en D2B door
RVO inzetbaar in verschillende landen van de regio, om zowel de publieke als de private
sector te ondersteunen bij de energietransitie of het efficiënter gebruik van energiebronnen.
74
Welk deel van de verdeelde of te verdelen middelen in het kader van drinkwater, sanitaire
voorzieningen, klimaat, hernieuwbare energie en duurzaam grondstoffenbeheer worden
uitbesteed aan Nederlandse uitvoerders? Zijn hier richtlijnen voor? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord:
Circa 25% van de middelen in het kader van drinkwater, sanitaire voorzieningen, klimaat,
hernieuwbare energie en duurzaam grondstoffenbeheer wordt besteed via Nederlandse
uitvoerders. Er zijn geen richtlijnen voor toebedeling van middelen aan Nederlandse
organisaties. Resultaatbereiking is leidend bij de selectie van instrumentkeuze en
uitvoeringskanaal.
75
Hoe wordt bepaald welke groepen kwalificeren als «meest kwetsbaar» en in het verlengde
daarvan welke instituties het beste in aanmerking komen om deze groepen te helpen?
Antwoord:
Kwalificatie van groepen als «meest kwetsbaar» vindt plaats tijdens de formulering
van een programma, op basis van de context waarin programma’s plaatsvinden. Afhankelijk
van de context gaat het om groepen mensen die vanwege armoede, handicap, gender, geloof
of afkomst uitgesloten zijn van basisdiensten zoals drinkwater en sanitatie. Afhankelijk
van de uitvoerder van een programma wordt bekeken of de uitvoerder zelf in staat is
deze groepen te helpen, of er andere partners nodig zijn. Capaciteitsontwikkeling
van lokale dienstverleners, zoals waterbedrijven, is er o.a. op gericht ze in staat
te stellen kwetsbare groepen duurzaam te voorzien van water en sanitatie.
76
Hoe verhouden de doellanden zich tot de focus- en partnerlanden, voor zover deze nog
worden gehanteerd?
Antwoord:
Zoals aangekondigd in de BHOS-nota «Investeren in Perspectief» (Kamerstuk 34 952, nr. 1), verschuift het geografische accent van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid de komende
jaren naar de focusregio’s Sahel, Hoorn van Afrika, Midden-Oosten en Noord-Afrika.
Het concept «partnerlanden» wordt daarbij losgelaten. Wel worden de bilaterale OS-inspanningen
geconcentreerd op specifieke landen binnen deze focusregio’s, waaronder een aantal
voormalige partnerlanden en de drie in het Regeerakkoord als focuslanden bestempelde landen Libanon, Jordanië en Irak. Voor de begrotingsbehandeling BHOS
2018 ontvangt de Kamer een brief waarin het beleid wat betreft landen en regio’s nader
zal worden toegelicht.
77
Welke projecten worden gefinancierd vanuit het Accountability fonds? Kunt u hier een
overzicht van verschaffen?
Antwoord:
In 24 landen worden 59 organisaties ondersteund, variërend van organisaties van mensen
met een handicap, vrouwenrechtenorganisaties, jongerenorganisaties tot organisaties
die werken aan vredesopbouw. Een precieze lijst van projecten en organisaties wordt
u ter vertrouwelijke inzage5 toegezonden, omwille van de veiligheid van genoemde organisaties en medewerkers.
78
Wat houdt het ondersteunen van onderwijsbeleid in? Gaat het om financiering van leerkrachten
en onderwijsmateriaal, of over technische assistentie?
Antwoord:
Gelijke kansen voor kansarme jongeren en meisjes via kwalitatief basis- en middelbaar
onderwijs en via beroepsonderwijs zijn het uitgangspunt binnen deze component. Het
trainen van leerkrachten en het zorgen van voldoende lesmateriaal wordt ondersteund.
Technische assistentie wordt gegeven in het kader van Orange Knowledge Programme voor
het verbeteren van de onderwijskwaliteit van kennisinstellingen in een twintigtal
landen.
79
Kunt u uitgebreider toelichten wat het doel is van het Orange Knowledge Program (OKP)?
Antwoord:
Dit programma richt zich op het versterken van hoger- en beroepsonderwijs in het Zuiden
en het opleiden van professionals. Nederland wil hiermee een bijdrage leveren aan
het ontwikkelen van lokale kennis die nodig is voor de duurzame ontwikkeling van die
landen.
Het kennisontwikkelingsprogramma bestaat uit een beurzenprogramma, maatwerk voor groepstrainingen
en institutionele capaciteitsontwikkelingsprogramma’s. Naast goed opgeleide en mondige
beurzalen dragen deze programma’s bij aan het verbeteren van de kwaliteit van het
hoger en beroepsonderwijs, waardoor niet alleen de kwaliteit toeneemt maar ook de
kansen op participatie in de arbeidsmarkt toenemen.
80
Op welke manier wordt gecontroleerd of de directe lokale partners voldoen aan de voorwaarden
van «legitimiteit en ownership»?
Antwoord:
De lokale organisaties die ondersteund worden door de ambassades vanuit het Accountability
Fonds hebben vaak al een relatie met de ambassades. Ambassades kunnen dan ook goed
inschatten of de betreffende organisaties voldoende geworteld zijn in de samenleving,
er sprake is van transparante verantwoording naar leden of achterban en of het eigenaarschap
van de voorstellen daadwerkelijk bij de betrokken organisaties ligt. Ook wordt in
de rapportage en verantwoording van de financiering specifiek op deze onderdelen ingegaan.
81
Op basis waarvan worden de internationale onderwijsinstellingen die een bijdrage krijgen
geselecteerd?
Antwoord:
De NUFFIC6 is de schakel tussen de vraag vanuit de doellanden en de Nederlandse onderwijsinstellingen.
De NUFFIC zet open inschrijvingen in voor de institutionele samenwerking.
82
Kunt u aangeven hoe de nieuwe meerjarige bijdrage aan het Trust Fund van de Global
Financing Facility zich verhoudt tot andere activiteiten op het vlak van investeren
in jongeren en vrouwen? Bent u hierover in gesprek met Nederlandse maatschappelijke
(hulp)organisaties actief op dit vlak?
Antwoord:
De Nederlandse bijdrage aan en samenwerking met de Global Financing Facility (GFF)
in support of Every Woman, Every Child vormt een aanvulling op bestaande inspanningen
en investeringen in kansen voor jongeren en vrouwen. GFF begeleidt een groeiend aantal
overheden bij de opstelling en uitvoering van investeringsplannen voor de gezondheidssector,
met nadruk op moeder- en kindzorg. Door toetreding tot de GFF wil Nederland bijdragen
aan de kracht, de reikwijdte en het gebruik van dit instrument. Nederland zet er op
in dat de GFF, op mondiaal niveau en in individuele landen, voldoende aandacht besteedt
aan en vraagt voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) als element
in de investeringsplannen die voor de GFF worden ontwikkeld. Nederland krijgt een
zetel in het Trustfund Committee van de Faciliteit. Dit stelt Nederland in staat om
de werkwijze en behaalde resultaten van de GFF nauwgezet te volgen en GFF-beleid te
beïnvloeden. De focus is daarbij behalve op SRGR en gender ook op het vergroten van
betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het ontwikkelen, uitvoeren en
kritisch volgen van de investeringsplannen. Daarbij wordt op gestructureerde wijze
input en informatie aan Nederlandse, internationale en lokale maatschappelijke organisaties
en partners gevraagd.
83
Kunt u specificeren hoe de intensivering op de thema’s vrouwenrechten en gendergelijkheid
in fragiele settings besteed zal worden, zowel qua landenkeuze als qua uitvoering?
Antwoord:
In 2018 en 2019 wordt extra budget gedelegeerd naar posten in de focusregio’s ten
behoeve van financiering van genderspecifieke projecten ter versterking van politieke
en economische participatie van vrouwen, alsmede het voorkomen en bestrijden van seksueel
en gender-gebaseerd geweld. Het betreft projecten in Jemen, Jordanië, Nigeria, Soedan,
Zuid Soedan, uitgevoerd door lokaal gevestigde (I)NGOs. Daarnaast draagt Nederland
vanaf najaar 2018 bij aan het Women Peace Humanitarian Fund, als eerste voor het landenprogramma
in Mali. Vanaf 2020 zal een nieuw Nederlands Nationaal Actieplan 1325 van start gaan:
over de landen/ regio focus en de omvang zal in de loop van 2019 besloten worden.
84
Welk belang heeft Nederland bij het verbeteren van het infrastructuurnetwerk in Azië?
Antwoord:
Zoals ten tijde van de oprichting van de Aziatische Infrastructuurinvesteringsbank
(AIIB) ook aan de Kamer is gecommuniceerd (o.a. middels Kamerbrief 33 625, nr. 152) bestaat er op dit moment een groot tekort aan financiering voor infrastructuurprojecten
in Azië. Door tegemoet te komen aan de vraag naar financiering van projecten die het
infrastructuurnetwerk van Azië verbeteren wordt bijgedragen aan economische ontwikkeling
aldaar. Een goede economische ontwikkeling van de Aziatische regio levert vervolgens,
o.a. via de handel, voordelen op voor de Europese en Nederlandse economie.
85
Wat is de toelichting bij de verhoging van het bedrag onder 06.01 Nominaal en onvoorzien
ten opzichte van 2018?
Antwoord:
Het budget voor Nominaal en onvoorzien (art. 06.01) kent een oplopende reeks ten opzichte
van het voorgaande jaar. Het non-ODA-deel van het HGIS-budget wordt periodiek bijgesteld
op basis van de prijsontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP). De bijstelling
wordt in eerste instantie verwerkt op het onderdeel Nominaal en onvoorzien, zoals
opgenomen op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Van hieruit wordt
jaarlijks de loon-, prijs- en koersbijstelling voor non-ODA uitgaven binnen de HGIS
uitgekeerd aan de diverse departementen. In 2018 zijn deze middelen al verdeeld en
dit is toegelicht in de eerste suppletoire begroting 2018 van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken (onderdeel 4 wijzigingen in de omvang van de HGIS). Voor 2019 vindt de verdeling
plaats bij Voorjaarsnota 2019 en wordt deze toegelicht in de eerste suppletoire begroting
2019 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierdoor ontstaat een verschil tussen
2018 en 2019.
86
Kunt u uitgebreid toelichten op welke wijze het door de Tweede Kamer aangenomen amendement
34550-V-46 is uitgevoerd, waarin ten eerste wordt gevraagd de vergoedingen die ambtenaren
ontvangen voor de te maken extra kosten die verband houden met het werk in het buitenland
rijksbreed neerwaarts aan te passen naar maximaal het niveau dat het Ministerie van
Buitenlandse Zaken voor zijn ambtenaren hanteert, en waarin ten tweede wordt gevraagd
om alle attachés van alle departementen onder Buitenlandse Zaken te laten vallen?
Antwoord:
Ik verwijs u allereerst naar de brief van mijn voorganger aan de Tweede Kamer van
12 juni 2017 inzake de stand van zaken moties en amendementen (Kamerstuk 34 550 V, nr. 78).
Daaraan voeg ik nog het volgende toe. De vergoedingen die ambtenaren van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken ontvangen, wanneer zij worden tewerkgesteld bij een vertegenwoordiging
van het Koninkrijk in het buitenland, worden bij en krachtens het Reglement Dienst
Buitenlandse Zaken door de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met
de vakbonden vastgesteld. In het RDBZ is bepaald dat wanneer ambtenaren van andere
ministeries bij die vertegenwoordigingen worden tewerkgesteld (attachés) hun Minister
hun buitenlandvergoedingen vaststelt in overeenstemming met de regels die de Minister
van Buitenlandse Zaken voor de ambtenaren van het ministerie heeft vastgesteld. In
de praktijk wordt dienovereenkomstig gehandeld. Van de in het amendement genoemde
neerwaartse aanpassing kan dan ook geen sprake zijn nu al van gelijke vergoedingen
sprake is.
Het onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken laten vallen van alle attachés is
niet gerealiseerd. Dat zou namelijk geen recht doen aan de verantwoordelijkheden van
de betrokken Ministers. Het zou bovendien de administratieve lasten verhogen, onder
meer door het moeten overplaatsen van betrokkenen naar het Ministerie van Buitenlandse
Zaken voorafgaande aan hun uitzending en het weer moeten overplaatsen naar hun oorspronkelijke
ministerie na afloop van hun uitzending. Bovendien is met de oprichting van de Shared
Service Organisatie 3W de dienstverlening en de uitvoering van de uitzending van medewerkers
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en die van andere ministeries bij elkaar
gebracht waarmee de gewenste efficiency slag is gemaakt.
87
Hebben de intensiveringen rondom het postennetwerk nog invloed op het Netwerk Innovatie
Attachees (IA-netwerk)? Zo ja, welke?
Antwoord:
Alle middelen voor de postennetintensiveringen worden toegevoegd aan de begroting
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit laat onverlet dat op de formatieplaatsen
die hiermee worden betaald, medewerkers kunnen worden geplaatst die primair behoren
tot een ander netwerk, zoals het IA-netwerk. Er is afgesproken dat drie lokale functies
tot dit IA-netwerk zullen behoren.
88
Kunt u de intertemporele kasschuif van € 50 miljoen toelichten? Wat is de reden van
deze kasschuif? Gaat het hier om de kasschuif voor de Wereldbank, zoals toegelicht
op pagina 50 en 51 van de HGIS-nota? Zo ja, wat is de reden dat dit niet gewoon ook
op deze manier hier wordt toegelicht?
Antwoord:
De intertemporele kasschuif die op pagina 37 van de HGIS-nota wordt genoemd, betreft
dezelfde kasschuif zoals toegelicht op pagina 50/51 van de HGIS-nota. Het betalingsritme
voor de meerjarige bijdrage aan de Wereldbank (IDA) wordt in overleg met de Wereldbank
aangepast, mede op basis van de voorziene jaarlijkse behoefte. De betaling in 2019
wordt met EUR 50 mln. verhoogd en in 2021 met EUR 50 mln. verlaagd. In de tabel op
pagina 37 wordt de algemene term «intertemporele kasschuiven» gebruikt, omdat hier
de verschillende mutatiesoorten, die hebben plaatsgevonden, worden opgenomen (zoals
desalderingen, overboekingen en intertemporele kasschuiven).
89
Bent u voornemens budget te alloceren voor de implementatie van de Safe Schools Declaration?
Zo ja, kunt u aangeven wat uw concrete voorstellen zijn en welke budgetten hierbij
horen?
Antwoord:
Veiligheid van scholen en leerlingen is bij uitstek een thema dat in de internationale
humanitaire diplomatie rondom onderwijs en gewapend conflict aan de orde gesteld dient
te worden. Nederland zal zich waar opportuun hard maken om dit onder de aandacht te
brengen. Het kabinet is niet voornemens fondsen te reserveren voor programma’s rondom
de Safe Schools Declaration.
90
Kunt u aangeven hoe u voornemens bent de structurele inzet van een Child Protection
Advisor in crisisbeheersingsoperaties te waarborgen?
Antwoord:
Vrijwel alle VN-vredesmissies zijn gemandateerd om kinderen te beschermen. Zij beschikken
daartoe over een of meerdere Child Protection Advisors. Het Koninkrijk der Nederlanden
(Nederland) zet zich bij de VN op verschillende manieren in om de bescherming van
kinderen in crisisbeheersingsoperaties te waarborgen. Als lid van de VN-Veiligheidsraad
onderhandelt Nederland dit jaar mee over de aanpassing van mandaten van VN-missies
en draagt zo concreet bij aan de verbetering daarvan. Nederland streeft naar gefocuste
mandaten die onder meer moeten leiden tot effectievere bescherming van burgers, in
het bijzonder vrouwen en kinderen, en een meer geïntegreerde werkwijze binnen missies
en van de missie met het VN-landenteam.
Daarnaast pleit Nederland in de werkgroep van de VN-Veiligheidsraad over kinderen
en gewapend conflict voor effectieve bescherming van kinderen, onder meer door te
wijzen op het belang van de aanwezigheid van voldoende middelen en mensen voor dit
doel en waar nodig door het gebruik van sancties.
Ondanks de tegendruk van andere landen(-groepen) is de EU er, bij de laatste onderhandelingen
over de budgetten van vredesmissies in de Algemene Vergadering van de VN, in geslaagd
om Child Protection Officers binnen VN-missies te behouden en het aantal mensenrechtenposten
zelfs uit te breiden. Nederland heeft daarbij ook bilateraal druk uitgeoefend om de
mensenrechten-activiteiten van de VN in de vredesmissies te waarborgen.
91
Hoe kan het dat er een verschil zit in de bedragen van 2017 en 2018 als het DGGF een
revolverend fonds is?
Antwoord:
Het betreft hier alleen de aflossingen die in het kader van onderdeel 3 van het DGGF
via ontvangsten onder artikel 1.3 worden geboekt. De ontvangsten bestaan uit wisselfinancieringen
en premies op de garanties. Deze bedragen kunnen per jaar verschillen omdat de aantallen
en financiële omvang van de aangegane transacties ook per jaar verschillen. Voor 2017
en eerdere jaren betreft het gerealiseerde ontvangsten, voor 2018 verwachte/begrote
ontvangsten.
92
Kunt u aangeven hoeveel de correctie vanwege de wijziging in het European System of
Accounts (ESA) kost in 2018, 2019, 2020, 2021 en 2022?
Antwoord:
Het kabinet Rutte II heeft er destijds voor gekozen het ODA-budget niet aan te passen
voor de BNI-bijstelling als gevolg van ESA-2010. Als gevolg daarvan is het ODA-budget
in 2.018 EUR 257 mln. en vanaf 2.019 EUR 263,7 mln. per jaar lager dan wanneer er
wel zou zijn gecompenseerd voor ESA-2010.
93
Kunt u aangeven hoeveel de reserveringen voor exportkredietverzekeringen (EKI) gaan
kosten in 2018, 2019, 2020, 2021 en 2022?
Antwoord:
Sinds 2015 wordt onder het ODA-budget geen reservering meer opgenomen voor schuldkwijtschelding
aan ontwikkelingslanden in het kader van EKI. In het verlengde is besloten om structureel
een reeks van EUR 150 mln. per jaar in mindering te brengen op het ODA-budget. Zie
ook bijlage 3 van de HGIS-nota waarin een overzicht van de opbouw van het ODA-budget
wordt gegeven. De maatregel t.a.v. EKI is onderdeel van regel C «Maatregelen Rutte
II» in bijlage 3 van de HGIS-nota 2019. Wanneer landen aanspraak doen op de EKI-schuldkwijtschelding,
dan wordt dit achteraf aan de ODA-realisatie toegevoegd. Dit bedrag hoeft niet gecompenseerd
te worden door bezuinigingen op andere ODA-uitgaven. Het gaat namelijk om een schuldkwijtschelding,
waarvan de uitgaven vaak al jaren geleden zijn gedaan. Er is nog geen inschatting
van de omvang van de schuldkwijtschelding in de gevraagde jaren.
94
Door welke factoren gaat de Nederlandse ODA-bijdrage weer stijgen van 0.54% in 2022
naar 0.55% in 2023?
Antwoord:
Het ODA-percentage wordt berekend door het totale ODA-budget af te zetten tegen het
BNI. De ODA-prestatie is het resultaat van de berekening in bijlage 3 van de HGIS-nota.
De maatregelen van dit kabinet brengen het ODA-budget op 0,7 procent BNI minus EUR
1,4 miljard. Daarbovenop is incidenteel EUR 1 miljard geïntensiveerd voor de periode
2018–2021. Doordat het BNI stijgt en de verlaging van EUR 1,4 miljard door het kabinet
Rutte II een vast bedrag is, komt het ODA-percentage in 2023 hoger uit dan in 2022.
95
Wat bedoelt u met de opmerking dat het betalingsritme voor de Wereldbank wordt aangepast?
Wat is dat? Wat is de reden hiervan? Kunt u dit alstublieft uitleggen in begrijpelijke
taal?
Antwoord:
In 2017 is overeengekomen dat Nederland EUR 690,3 mln. aan de Wereldbank zal bijdragen
voor de meest recente middelenaanvulling van IDA, het fonds van de Wereldbank voor
zachte leningen aan de armste landen. Deze bijdrage wordt vanaf 2018 tot en met 2026
in 9 delen uitbetaald. Besloten is om af te wijken van het eerder besproken betaalschema
door in 2.019 EUR 50 mln. meer te betalen en in 2.021 EUR 50 mln. minder te betalen
om het kasritme van de Staat te optimaliseren. Daarmee worden de uitgaven in alle
jaren onder de uitgavenplafonds gehouden. De aanpassing in het betaalschema heeft
geen gevolgen voor het totale bij te dragen bedrag.
96
Is het denkbaar dat het ODA-budget op enig moment wel wordt aangepast aan de BNI-bijstelling
in 2014 (de ESA-2010), aangezien dit nu immers de gangbare BNI-berekening is? Zo ja,
wanneer is dit te verwachten?
Antwoord:
Het kabinet Rutte-II heeft er destijds voor gekozen het ODA-budget niet aan te passen
voor de BNI-bijstelling als gevolg van ESA-2010. Als gevolg daarvan is het ODA-budget
in 2.018 EUR 257 mln. en vanaf 2.019 EUR 263,7 mln. per jaar lager dan wanneer er
wel zou zijn gecompenseerd voor ESA-2010. Het kabinet Rutte III trekt jaarlijks ruim
EUR 400 mln. extra uit voor ontwikkelingssamenwerking. Het regeerakkoord corrigeert
voor de kasschuiven van het vorige kabinet. Daarmee komt het budget voor ontwikkelingssamenwerking
weer op 0,7 procent BNI minus EUR 1,4 miljard. Daarbovenop wordt nog eens EUR 1 miljard
extra toegevoegd aan de BHOS-begroting voor deze kabinetsperiode, verdeeld over de
jaren 2018–2021. De BHOS-nota «Investeren in perspectief» geeft aan dat om alle benodigde
maatregelen te kunnen nemen om zoveel mogelijk bij te dragen aan de SDGs stappen moeten
worden gezet, die passen binnen de herbevestiging van de internationale afspraak in
EU- en VN-verband om weer toe te werken naar een ODA-budget van 0,7 procent van het
BNI in 2030. De intensiveringen uit het Regeerakkoord zijn belangrijke stappen tijdens
deze kabinetsperiode. Een mogelijke extra vervolgstap tijdens deze kabinetsperiode
wordt integraal op de daartoe geëigende momenten bekeken in het licht van humanitaire
en ontwikkelingssituaties, de Rijksbrede prioriteiten en binnen de afgesproken budgettaire
kaders. In het licht van het Regeerakkoord en de daarin benoemde koppeling van de
ontwikkeling van het ODA-budget aan de ontwikkeling van het BNI is de ODA-begroting
met ingang van 2019 wel gecompenseerd voor de laatste bronnenrevisie, die het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) in 2018 heeft uitgevoerd. Dit leidt tot een verhoging
van het ODA-budget met EUR 85 miljoen in 2019 oplopend tot ruim EUR 97 miljoen in
2023 en de jaren erna.
97
Kunt u aangeven hoe de «Toerekening EU begroting» met een bedrag van € 329,86 miljoen
in 2018 en 2019 wordt uitgegeven? Waar woorden deze ODA-middelen aan besteed? Hoeveel
ODA-middelen worden in 2020 en 2021 afgedragen aan de EU-begroting?
Antwoord:
De EU-toerekening houdt in dat een deel van de EU-uitgaven voor extern beleid wordt
toegerekend aan het Nederlandse budget voor Internationale Samenwerking (HGIS). De
EU doet die uitgaven immers mede namens Nederland (gefinancierd met o.a. de Nederlandse
EU-afdrachten). Deze toerekening heeft een ODA- en een non-ODA-component. De EU-toerekening
aan de HGIS is een vast bedrag van EUR 406 mln. per jaar (waarvan EUR 76 mln. non-ODA
en EUR 330 mln. ODA).
98
Kunt u aangeven wat het totale bedrag is dat voor het DGGF in 2018, 2019, 2020 en
2021 beschikbaar wordt gesteld – apart of in het kader van beleidsartikel 1.03 Versterkte
private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden?
Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 57.
99
Hoeveel van de ODA-middelen voor beleidsartikel 1.03 Versterkte private sector en
arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden gaan naar Nederlandse bedrijven? Van elke euro
ODA die voor Nederlandse bedrijven beschikbaar is, hoeveel is een lening en hoeveel
is een gift (percentage)?
Antwoord:
Voor de rol die Nederlandse bedrijven spelen bij een versterkte private sector en
arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden is vanuit ODA 170 mln. van de totaal EUR 385,8
mln. (begrotingsartikel 1.03) beschikbaar. Dit bedrag wordt ingezet via programma’s
als het Dutch Good Growth Fund (DGGF), Development Related Infrastructure Investment
Vehicle (DRIVE) en diens voorgangers Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET)
en Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO), het afwikkelen van het
Private Sector Investeringsprogramma (PSI), de Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid
(FDOV) en de SDG Partnerschappenfaciliteit (SDGP). FDOV en SDGP staan open voor aanvragen
van Nederlandse bedrijven als partner in een publiek privaat partnerschap (PPP). Van
de EUR 170 mln. is EUR 122 mln. een subsidie (71,8%), EUR 13 mln. een garantie (7,6%)
en EUR 35 mln. een lening (20,6%).
100
Hoeveel Nederlands geld is er in totaal naar Niger gegaan in het kader van migratiesamenwerking?
Hoeveel van dat geld is er naar grensbewaking gegaan?
Antwoord:
De Nederlandse financiële bijdrage aan nationale en regionale migratieprogramma’s
die (deels) ten goede komen aan Niger bestaat momenteel uit de onderdelen die hieronder
beschreven zijn.
Programma
Speerpunten
Looptijd
Bedrag
Regionaal Programma UNODC/OHCHR
(betreft Niger, Senegal, Gambia, Ivoorkust, Mali, en bredere regionale samenwerking)
Versterken juridische kaders voor vervolging
mensensmokkelaars
Beschermen mensenrechten van migranten.
11/2016–12/2019
4.7 mln
Programma IOM
Reddingsoperaties gestrande migranten, investeringen in lokale gemeenschappen in Noord-Niger
en ondersteuning bij vrijwillige terugkeer en herintegratie (nieuwe Nederlandse bijdrage
is in voorbereiding).
12/2016–06/2018
3.5 mln
EUTF Migratiesamenwerking Sahel
Nederlandse bijdrage aan bredere Europese migratiesamenwerking met de Sahel, incl.
Niger.
2016-heden
3 mln
Nederland levert voorts via de African Peace Facility van de EU een bijdrage van EUR
4 mln. ten behoeve van de operationalisering en het versterken van het mensenrechtenkader
van de G5-troepenmacht, waar ook Niger deel van uitmaakt. De troepenmacht is opgericht
om grensoverschrijdende problemen zoals terrorisme, criminaliteit en mensensmokkel
aan te pakken.
Zoals gemeld in de Kamerbrief inzake de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA in 2019 en
veiligheidsinzet in de Sahel 2019 tot en met 2021 van 14 september jl. (Kamerstuk
29 521, nr. 368), heeft het kabinet besloten een meerjarige bijdrage (tot en met 2021) te leveren
van ongeveer 15 functionarissen aan de EU-capaciteitsopbouwmissies EUCAP Sahel Mali
en EUCAP Sahel Niger. Deze missies richten zich op de capaciteitsversterking van de
binnenlandse veiligheidssector en in het bijzonder op het versterken van grensbeheer
en het tegengaan van irreguliere migratie evenals georganiseerde criminaliteit. Om
grensbeheer te versterken ondersteunt EUCAP Sahel Niger de Nigerese autoriteiten bij
de oprichting en operationalisering van Nigerese mobiele grensteams om de grenzen
beter te kunnen bewaken. Zoals aangegeven in de bovengenoemde Kamerbrief, is Nederland
voornemens dit initiatief gezamenlijk met Duitsland financieel te ondersteunen.
101
Hoeveel Nederlands geld is er in totaal naar Niger gegaan in het kader van ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft een overzicht van nationale en regionale ontwikkelingsinitiatieven
die (deels) ten goede komen aan Niger.
Programma
Speerpunten
Looptijd
Bedrag
Consortium SNV, OXFAM en AgriProfocus en lokale organisaties
Jeugdwerkgelegenheid in fragiele regio’s in Niger
2019 – 2021
NL 1,5 mln + EUTF 10 mln
Danish Demining Group
Samenwerking versterken tussen veiligheidsdiensten en lokale gemeenschappen in grensregio's
tussen Burkina Faso, Mali en Niger.
2017–2019
1.6 mln
Regionale programma’s
– WAHO
– Intrahealth
Seksuele & reproductieve gezondheid en rechten, incl. family planning.
2017–2019
9,2 mln
Cooperation in International Waters in Africa
Beheer van grensoverschrijdende stroomgebieden, waaronder de Niger
2013–2020
13.7 mln
Ontwikkelingsrelevante Infrastructuur ontwikkeling (ORIO)
Uitbreiding drinkwatervoorziening in Niamey/Niger.
2016–2023
22 mln
Regionaal Drylands Development Programme
Ondersteunen van boeren in gebieden waar net genoeg regen valt voor succesvolle landbouw
2013–2018
38 mln
Regionaal programma Accelerating Trade in West-Africa
Bevorderen handelscorridors tussen groeipolen in West-Afrika (havensteden) en de Sahel.
2018–2021
25 mln.
102
Bent u bereid het Nederlandse bedrijfsleven een actieve rol te geven bij de uitvoering
van projecten in het kader van klimaatbeleid in ontwikkelingslanden?
Antwoord:
Ja. Verschillende instrumenten van het klimaatbeleid staan open voor samenwerking
met het Nederlandse bedrijfsleven. Een voorbeeld is het Access to Energy Fund van
FMO, dat onder andere investeerde in het door Nederlandse ondernemers ontwikkelde
Lake Turkana windpark in Kenia. Dit zal ook gelden voor het Dutch Fund for Climate
and Development (in het Regeerakkoord aangekondigd als Nationaal Klimaatfonds).
103
Verwacht u dat Nederland in 2020 aan zijn fair share voldoet van de in Kopenhagen en Parijs toegezegde $ 100 miljard klimaatfinanciering?
Antwoord:
De USD 100 miljard klimaatfinanciering per jaar vanaf 2020 is een collectieve toezegging
van de rijke landen. Er is niet vastgesteld hoeveel per land moet worden bijgedragen.
Het is de verwachting dat eind dit jaar in VN-kader nadere afspraken worden gemaakt
over de manier waarop landen over internationale klimaatfinanciering rapporteren,
waardoor meer duidelijkheid en vergelijkbaarheid ontstaat over de bijdragen van verschillende
partijen.
Nederland streeft naar een redelijke bijdrage aan de collectieve doelstelling door
de inzet van publieke financiering en de mobilisering van private investeringen met
publiek geld.
Sinds 2015 is de Nederlandse bijdrage aan internationale klimaatactie gestaag toegenomen.
Vanaf 2018 stelt het kabinet extra middelen voor klimaat beschikbaar. Deze intensivering
beloopt EUR 40 mln. in 2018, EUR 60 mln. in 2019 en EUR 80 mln. jaarlijks vanaf 2020.
Met deze extra middelen voor klimaat zal de Nederlandse klimaatfinanciering op grond
van de huidige rapportagemethodiek in 2020 naar schatting op EUR 960 miljoen uitkomen,
waarvan EUR 480 mln. publieke klimaatfinanciering en EUR 480 mln. gemobiliseerde private
klimaatfinanciering.
104
Kunt u aangeven welk deel van de gemobiliseerde private klimaatfinanciering in 2018
bijdroeg aan adaptatie en welk deel aan mitigatie?
Antwoord:
Bij het in kaart brengen van de gemobiliseerde private klimaatfinanciering hanteert
het kabinet een methode, ontwikkeld in OESO-verband, waarbij de aandacht in de eerste
plaats is gericht op het in kaart brengen van de omvang van de bijdrage van de bedrijven
en commerciële investeerders. Waar bij de publieke financiering een duidelijk onderscheid
wordt gemaakt in actie op het gebied van mitigatie en adaptatie, is dat bij de financiering
door private partijen niet het geval. Private partijen dragen op verschillende wijzen
bij aan de internationale klimaatfinanciering (participatie in fondsen, deelfinanciering
van concrete activiteiten etc.) en het onderscheid tussen adaptatie en mitigatie,
of een combinatie van beide wordt door deze partijen niet altijd gemaakt.
105
Hoeveel van de gemobiliseerde private klimaatfinanciering richt zich in 2018 op de
minst ontwikkelde landen? Hoeveel van de private klimaatfinanciering gaat zich in
2019 op de minst ontwikkelde landen richten? In hoeverre heeft u inzicht of deze middelen
de kwetsbaarste groepen bereiken in die landen?
Antwoord:
Bij het vaststellen van de private, gemobiliseerde klimaatfinanciering volgt Nederland
een methode, ontwikkeld in OESO-verband, die zich vooral richt op het in kaart brengen
van de omvang van de private bijdrage aan internationale klimaatactie. De verdeling
van activiteiten over de verschillende landen die volgens het VN Klimaatverdrag in
aanmerking komen voor klimaatfinanciering (zgn. Non Annex 1-landen) wordt in deze
methode niet vastgelegd.
106
Kunt u toelichten op basis waarvan u een lagere asieltoerekening verwacht in 2019?
Antwoord:
De toerekening voor eerstejaars asielopvang is gebaseerd op de verwachte asielinstroom
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij het opstellen van de begroting
2019 is voor het jaar 2018 rekening gehouden met een instroom van 27.332 asielzoekers
en voor het jaar 2019 met 22.885 asielzoekers. Zie ook de begroting van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid, tabel 3.6.2 Kengetallen vreemdelingenketen.
107
Hoe geeft het kabinet concreet invulling aan de passage in het regeerakkoord die aankondigt
dat binnen het instrumentarium van buitenlands beleid zowel positieve als negatieve
prikkels zullen worden aangewend om landen van herkomst te bewegen tot het terugnemen
van onderdanen?
Antwoord:
Zoals bericht in Kamerstuk 19 637, nr. 2394, kiest het kabinet, om terugkeersamenwerking met derde landen te bevorderen, voor
een strategische benadering, bij voorkeur in EU-verband, waarbij het principe van
«more for more» en «less for less» als uitgangspunt wordt gehanteerd. De toepassing hiervan vraagt om maatwerk. De
praktijk van het koppelen van EU-visummaatregelen aan terugkeermedewerking toont dat
negatieve prikkels bij gezamenlijk Europees optreden ook effectief kunnen zijn. Tegelijkertijd
zijn alleen negatieve prikkels niet voldoende om deze samenwerking te realiseren.
Aanvullende maatregelen zijn nodig, zo is ook in EU-verband geconstateerd. Een inzet
op zowel negatieve als positieve maatregelen biedt wat het kabinet betreft de beste
vooruitzichten op effectieve terugkeer en preventie van irreguliere migratie.
108
Kunt u aangeven of er Nederlandse ODA-middelen worden ingezet voor het EU-Afghanistan
compact; en zo ja, of dit onderdeel uitmaakt van de Nederlandse bijdrage aan het EOF?
Antwoord:
Het Europees Ontwikkelingsfonds wordt ingezet in landen in Afrika, het Caribisch gebied
en de Stille Oceaan. Afghanistan kan hier geen aanspraak op maken. Afghanistan maakt
wel aanspraak op ODA-middelen vanuit het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI)
van de EU. Hieruit is voor de periode 2014–2.020 EUR 1,4 miljard voor Afghanistan
beschikbaar. Daarnaast heeft de Commissie voor de periode 2016–2020 ongeveer EUR 92
mln. beschikbaar gesteld om de re-integratie van vluchtelingen in Afghanistan, Bangladesh
en Pakistan te ondersteunen. Hiervan is EUR 78 mln. gealloceerd voor Afghanistan.
Een van de doelen van dit programma is om het nationale migratiemanagement te verbeteren.
Deze EU uitgaven vallen onder de EU-begroting.
109
Kunt u aangeven of Nederland in 2019 ODA-middelen ter beschikking stelt voor de Vluchtelingenfaciliteit
in Turkije?
Antwoord:
Zoals reeds gemeld aan de Kamer (zie het verslag van het schriftelijk overleg van
25 juli jl. van de Begrotingsraad (Kamerstuk 21 501-03, nr. 121)) zal EUR 2 miljard van de tweede tranche van de Faciliteit voor Vluchtelingen in
Turkije worden gefinancierd middels een bijdrage uit de EU-begroting, en EUR 1 miljard
via bilaterale bijdragen van lidstaten. Conform de vaste verdeelsleutel zal Nederland
EUR 46,7 mln. bijdragen. De BHOS-begroting is hiervoor verhoogd in 2018.
110
Kunt u aangeven hoeveel ODA-middelen in 2018 werden afgedragen aan het EU-noodtrustfonds
(EUTF) en hoeveel ODA-middelen Nederland in 2019 gaat afdragen aan het EUTF?
Antwoord:
Het grootste deel van het EUTF bestaat uit overhevelingen vanuit andere EU- instrumenten,
zoals de reserve van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument
(DCI) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), in totaal EUR 3,7 miljard. De
rest, namelijk EUR 410 mln., betreft bilaterale bijdragen van EU-lidstaten en andere
donoren. Nederland draagt dus via meerdere wegen (indirect en direct) bij aan het
EUTF. De Europese Commissie bepaalt op basis van OESO/DAC-regels in hoeverre een bepaald
programma aan ODA valt toe te rekenen. De Commissie rapporteert in het EUTF-jaarverslag
niet over de mate waarin programma’s aan ODA zijn toegerekend. Voor alle externe instrumenten
tezamen geldt dat deze in de periode 2014–2017 voor 94% aan ODA waren toe te rekenen.
Sinds 2015 heeft Nederland EUR 26,4 mln. aan bilaterale bijdragen aan het EUTF gecommitteerd,
waarvan EUR 3 mln. in 2018, specifiek voor projecten gericht op vrijwillige terugkeer
en herintegratie vanuit transitlanden in Noord-Afrika en opvang van vluchtelingen
in de Hoorn van Afrika. Deze bijdragen zijn afkomstig uit de BHOS-begroting. Een additionele
bijdrage van Nederland aan het EUTF in 2019 is op dit moment niet voorzien.
111
Kunt u aangeven hoeveel van de middelen (percentage of nominaal) uit het EUTF worden
ingezet voor grensbewaking in EUTF partnerlanden?
Antwoord:
Grensbewaking is een bevoegdheid van de partnerlanden zelf.
Het EUTF biedt ondersteuning aan partnerlanden in de vorm van lokale capaciteitsopbouw
op het terrein van grensmanagement. Dit gebeurt via trainingen en uitwisselingen bij
de ontwikkeling van beleid en wetgeving in de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel,
versterking van de rechtsstaat, samenwerking met veiligheids- en civiele missies,
het tegengaan van irreguliere migratie en het bevorderen van legale migratie (bijvoorbeeld
door middel van steun aan verbeterde bevolkingsregisters of de uitgifte van persoonsdocumenten).
Binnen het EUTF valt deze steun onder het thema verbetering van migratiemanagement.
Er is een totaal van ca. EUR 4,1 miljard toegezegd aan het EUTF door de EU en bilaterale
donoren. Hiervan is thans ca. EUR 3,1 miljard gecontracteerd. Daarvan gaat 35 procent
naar programma’s gericht op economische ontwikkeling en werkgelegenheid, 29 procent
naar verbetering van migratiemanagement, 18 procent naar goed bestuur en conflictpreventie
en 17 procent naar weerbaarheid en bescherming van vluchtelingen, ontheemden en gastgemeenschappen.
Complementair aan de steun via het EUTF, zet de EU ook via de GBVB – missies, in bijvoorbeeld
de Sahel, in op het versterken van de capaciteiten van de veiligheidssector van de
desbetreffende landen, waaronder grensbeheer. Deze capaciteitsopbouw vindt plaats
middels training en advies als ook financiële steun.
112
Kunt u een overzicht geven van alle indicatoren waaraan projecten die gefinancierd
worden met ODA-middelen via het EUTF worden getoetst?
Antwoord:
De programma’s gefinancierd uit het EUTF dragen bij aan één of meer van de volgende
strategische doelen: de verbetering van economisch perspectief en werkgelegenheid,
verbetering van migratiemanagement, het versterken van goed bestuur en conflictpreventie
en het vergroten van weerbaarheid en bescherming van vluchtelingen, ontheemden en
gastgemeenschappen. Per doelstelling zijn verwachte resultaten geformuleerd die worden
gemeten aan de hand van 41 indicatoren7. Toerekening aan ODA vindt plaats op basis van de OESO/DAC-criteria voor officiële
ontwikkelingshulp.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken