Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad januari 2025 (Kamerstuk 21501-07-2084)
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 2089
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 januari 2025
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 18 december 2024 over Geannoteerde
agenda Eurogroep en Ecofinraad januari 2025 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2084) en over de brief van 10 januari 2025 over Nazending Geannoteerde agenda Eurogroep
en Ecofinraad 20 en 21 januari 2025 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2087).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 januari 2025 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 17 januari 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
De griffier van de commissie, Weeber
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie merken op dat de steeds verdere Europese expansie onder
het Pools voorzitterschap niet terugkomt in de geannoteerde agenda van de Eurogroep
en de Ecofinraad van 20 en 21 januari 2025. In het programma van het Poolse voorzitterschap
van de Raad van de Europese Unie (Programme of the Polish Presidency of the Council
of the European Union) staat op pagina 10 dat uitbreiding wordt beschouwd als het
beste instrument om vrede, democratie, de rechtsstaat en welvaart te bevorderen. Op
de daaropvolgende pagina wordt zelfs het belang benadrukt van het voortzetten van
een constructieve dialoog met Turkije als kandidaat-lidstaat. Heeft de Minister hiervan
kennisgenomen?
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister om ondubbelzinnig duidelijk te maken
dat de Europese Unie moet afzien van verdere uitbreiding en direct moet stoppen met
gesprekken met regimes zoals dat van Erdogan. Deze leden verzoeken de Minister bovendien
om het standpunt van Nederland binnen de Raad helder te verwoorden en te verdedigen,
namelijk dat verdere uitbreiding geen bijdrage levert aan de versterking van de Unie,
maar eerder verdeeldheid en instabiliteit kan veroorzaken.
De leden van de PVV-fractie vragen wat de daadwerkelijke meerwaarde is van de digitale
euro, met name welke unieke rol deze vervult binnen het huidige betalingslandschap
die niet reeds wordt ingevuld door contant geld of betaalkaarten. Daarnaast verzoeken
deze leden de Minister om te verduidelijken waarom een digitale euro noodzakelijk
zou zijn en welke problemen in het betalingsverkeer hiermee specifiek worden opgelost.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen de mening van het kabinet dat een zorgvuldige
procedure omtrent de invoering van een digitale euro belangrijker is dan de snelheid
waarmee dat zou moeten gebeuren. Ook de aandacht in de besprekingen voor het waarborgen
van de privacy van Europese burgers is in de ogen van deze leden een belangrijk gegeven.
Genoemde onderwerpen die nog uitonderhandeld moeten worden zijn de kostenverdeling
en de aanhoudingslimieten. Wat is de inzet van Nederland in deze onderhandelingen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij met de inzet van Nederland op een
verdere integratie van de Europese energiemarkt. Dat is in het belang van stabiele
en betaalbare energievoorziening. Hoe verhoudt dit doel zich ten opzichte van de wens
van het kabinet om de Duitse tak van TenneT te verkopen? Hoe kan Nederland bijdragen
aan het verder integreren van de energiemarkten? Deze leden constateren dat de Minister
aangeeft niets te zien in prijslimieten. Deelt de Minister de mening van deze leden
dat in uiterste gevallen een prijslimiet juist wenselijk kan zijn, zoals tijdens de
extreme energieprijzen in 2022? Is hij het met deze leden eens dat dit ook mogelijk
moet zijn wanneer de Europese markt in de toekomst sterker is geïntegreerd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de Minister als inzet bij
de macro-economische ontwikkelingen benoemt dat de houdbaarheid van overheidsfinanciën
een blijvende prioriteit moet zijn. Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de tik op
de vingers die de Europese Commissie in september 2024 gaf voor het niet halen van
de begrotingsnormen op de middellange termijn?
Tegelijkertijd, zo merken deze leden op, hamert de Minister op het belang van het
versterken van de innovatie in Europa en het concurrerend maken van onze economieën.
Wat vindt de Minister belangrijker, dat landen investeren in innovatie en economische
concurrentiekracht zoals het rapport Draghi voorschrijft, of dat ze bezuinigen om
de begrotingsnormen te halen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die zijn geagendeerd
voor het schriftelijk overleg over de Eurogroep/Ecofinraad en hebben daarover enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat één van de prioriteiten van de Europese Commissie
is het verminderen van de administratieve lasten voor met name kleine en middelgrote
ondernemingen. Hoge administratieve lasten werd ook al gesignaleerd als probleem door
Draghi in zijn omvangrijke rapport. Eerder heeft eurocommissaris Frans Timmermans
ook al de opdracht gekregen excessieve administratieve lasten terug te dringen, in
de zogenaamde Better Regulation-richtsnoeren.
Wat zijn de resultaten van de uitvoering van deze Better Regulation-richtsnoeren?
Hoe gaat de Minister erop toezien dat de belofte van lagere administratieve lasten
door de nieuwe Europese Commissie wordt waargemaakt? Richt de Nederlandse inzet tijdens
onderhandelingen over lagere administratieve lasten zich nog toe op bepaalde sectoren
of beleidsdomeinen en zo ja, welke en waarom deze sectoren of beleidsdomeinen? Sluit
Nederland zich aan bij de recente oproep van de Duitse bondskanselier Scholz voor
versimpeling van de Corporate Sustainability Reporting-richtlijn (CSRD), de taxonomie-verordeningen
en Corporate Sustainability Due Dilligence-verordening (CSDDD)? Hoe gaat de Europese
Commissie concreet invulling geven aan de vermindering van de administratieve laten
en de regeldruk? Gaat het dan vooral om nieuwe wet- en regelgeving? Of gaat er ook
gekeken worden naar het schrappen van bestaande regels?
De leden van de VVD-fractie vinden het concurrentievermogen, investerings- en vestigingsklimaat
cruciaal. Ook de verbetering van de energieonafhankelijkheid en het doorzetten van
de energietransitie zijn prioriteiten, evenals budgettaire stabiliteit, hervormingen,
en investeringen. De leden van de VVD-fractie vinden dat moet worden ingezet op de
kapitaalmarktunie en dat dit snel handen en voeten moet krijgen. De leden van de VVD-fractie
vinden dat het kabinet nog wel abstract blijft over het adresseren van de hoge energieprijzen
voor bedrijven en huishoudens. In het rapport van Draghi was dit immers ook één van
de belangrijkste aanbevelingen.
Wat gaat het kabinet concreet betekenen als het gaat over de energieprijzen voor bedrijven
en huishoudens? Kan worden uitgelegd waarom niet wordt ingezet op de verlaging van
de energiebelasting? Tevens vragen de leden van de VVD-fractie hoe het kabinet het
punt van de lage (arbeids-)productiviteit van de Europese Unie aan de orde gaat stellen.
Welke oplossingen ziet het kabinet daarvoor in Europees verband?
De leden van de VVD-fractie hechten net als het kabinet meer waarde aan kwaliteit
dan aan snelheid bij de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. Deze leden willen
weten of dit ook het geval is bij de Europese Commissie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland zich bij de totstandkoming van de
digitale euro inspant om de Europese Centrale Bank (ECB) niet de bevoegdheid te geven
de rol over de grootte van de digitale euro in het financiële stelsel te bepalen zonder
politiek besluit vooraf. Hoe groot acht de Minister de kans dat deze wens wordt verwezenlijkt?
Daarnaast zullen een deel van de kosten die de ECB maakt voor de digitale euro worden
doorberekend aan de handelaren in de digitale euro. De ECB wil deze doorberekening
wel begrenzen. Is er al zicht op hoe deze begrenzing vorm gaat krijgen? Tot slot zou
rente op de digitale euro uitgesloten worden. Zou rente op de digitale euro banken
echter niet kunnen aanzetten om renteverhogingen sneller door te voeren, terwijl de
rentes op spaarrekeningen in Nederland nu laag zijn en de Autoriteit Consument & Markt
(ACM) concludeerde dat er te weinig concurrentie is op de spaarmarkt?
De leden van de VVD-fractie willen ook dat het kabinet inzet op het verlagen van de
kosten voor de digitale euro. Het gaat dan enerzijds om de implementatiekosten, maar
ook over de structurele, dan wel doorlopende kosten voor betaaldienstverleners en
handelaren (bijvoorbeeld winkeliers). De kosten van het betalingsverkeer in Nederland
zijn laag en dat willen de leden van de VVD-fractie graag zo houden. Wat is de inzet
van het kabinet op dit punt? Nederland is kritisch op onderdelen van het kostenmodel.
Maar welke mogelijkheden ziet het kabinet concreet? Wat is het krachtenveld op dit
punt?
De leden van de VVD-fractie lezen eveneens dat het kabinet zich kan vinden in de beoordeling
van de Europese Commissie over de budgettair structurele plannen en de buitensporig
tekortprocedure. De leden van de VVD-fractie vinden handhaving van de herziene Europese
begrotingsregels van cruciaal belang. Een tik op de vinger van de Europese Commissie
voor de middellange termijn voor Nederland vinden de leden slecht uitlegbaar. Landen
als Italië en Frankrijk hebben op de middellange termijn nog een fors hogere staatsschuld
en geen geloofwaardig pad van afbouw.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over Frankrijk. De politieke situatie
sinds het vertrek van premier Barnier en het besluit om de begroting van het afgelopen
jaar te verlegen zorgen niet voor echte fundamentele oplossingen voor de financiële
problemen in Frankrijk. De leden maken zich zorgen over de hoge rente op de staatsschuld
en de afwaardering van de ratingagencies (AA3) van Frankrijk.
De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal opmerkingen over het Herfstpakket
Europees Semester 2025, met name het voorstel voor de aanbevelingen van de Raad voor
het economisch beleid van de eurozone. In zijn algemeenheid vinden de leden van de
VVD-fractie de aanbevelingen en de appreciatie nog weinig concreet. Onduidelijk is
wat sommige in gaan houden of betekenen. Deze leden vragen derhalve een nadere inkleuring
van de verschillende onderdelen.
De leden van de VVD-fractie kijken verder ook uit naar de concrete invulling van de
Minister voor de plannen van de kapitaalmarktunie. Deze leden willen de financiering
van bedrijven, met name MKB, innovatie, startups/scaleups verbeteren. Dat moet het
doel zijn. Deze leden lezen dat het kabinet ook wil kijken naar het standaardiseren
van het ondernemingsrecht, faillissementsrecht of jaarverslaggeving. Eerder was het
kabinet hier terecht kritisch over, vanwege de grote gevolgen en implicaties. Wat
bedoelt het kabinet daar concreet mee? Wat zijn de gevolgen voor bedrijven? Hoe worden
ondernemers ook betrokken bij de plannen? Is het kabinet bereid om tijdig een impact
assessment te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet wil werken aan een Europees depositogarantiestelsel
(EDIS). Voor de VVD-fractie staat voorop dat er eerst stappen gezet moeten worden
als het gaat om risicoreductie, met name op het gebied van de risico’s voor staatsobligaties
op bankbalansen. Is dit ook de volgordelijkheid die het kabinet wil aanhouden?
Wat zijn de concrete plannen voor het verhogen van de productiviteit? Wat zijn de
knoppen waaraan je kan draaien om de arbeidsproductiviteit te verhogen volgens het
kabinet? Hoe kijkt het kabinet ook naar de toekomstige ontwikkeling van AI in relatie
tot het economisch beleid van de eurozone en hoe kunnen de gevolgen daarvan voor de
arbeidsmarkt en de economie ook worden benut en indien negatief gemitigeerd? Wat is
de nationale agenda op dit punt kabinetsbreed?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie verdere stappen wil nemen
ter verdieping van de economische en monetaire unie (EMU). Zeker hierbij geldt dat
het volstrekt onduidelijk is wat daar precies mee bedoeld wordt. Kan nader worden
geduid wat de Europese Commissie daarmee wil gaan doen aan concrete voorstellen en
wat de kabinetsappreciatie daarvan is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland een non-paper over e-commercezendingen
heeft ingebracht en onderschrijven het belang hiervan. Deze leden zijn van mening
dat de stroom van zo’n miljard pakketjes per jaar, voornamelijk afkomstig uit China,
zorgt voor een flinke werkdruk bij de Douane en oneerlijke concurrentie voor Nederlandse
ondernemers. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de verwachting is dat
andere landen dit voorstel kunnen steunen. Is bekend of zij tegen dezelfde problemen
aanlopen? Is daarnaast ook een inschatting te geven in welke mate de hoeveelheid pakketjes
zou teruglopen als dit voorstel wordt omarmd? Wat betekent dit voor de werkdruk van
de Douane?
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie weten wanneer de inzet van het Nederlandse
kabinet voor het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) verschijnt. Het afbetalen
van het subsidiedeel van het Herstel en – Veerkracht plan (HVP) vanaf 2028 is nog
niet geregeld door het kabinet. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat Nederland haar
korting behoudt? Hoe gaat de Minister zich inzetten om de gemaakte afspraak in het
Hoofdlijnenakkoord over een extra korting te realiseren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voor dit
schriftelijk overleg geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover een aantal opmerkingen
en vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen allereerst wat de visie van de Minister is op de
claim van president Trump op Groenland? Deelt de Minister de mening van de leden van
de NSC-fractie dat Groenland voor de Europese Unie behouden moet blijven? Is de Minister
bereid om in EU-verband te pleiten voor een Europees investeringspakket voor Groenland
teneinde de daar aanwezige grondstoffen in te kunnen zetten voor een duurzamere energietransitie
en de strategische onafhankelijkheid van Europa?
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat het Poolse voorzitterschap dat op 1 januari
2025 is begonnen, inzet op «security» als leidend principe. Deze leden steunen dit
beginsel, gezien de onzekere geopolitieke situatie. Het aangaan van nog meer gemeenschappelijke
schulden op EU-niveau wijzen deze leden echter af. Dit leidt in de ogen van deze leden
op termijn tot een Europese superstaat met geheel eigen financiële middelen, die geleend
worden op de kapitaalmarkt, maar later terugbetaald moeten worden door de lidstaten.
Deelt de Minister de mening dat de Europese Unie geen schuldenunie moet worden?
Het Europe Next Level programma van 2020, met 750 miljard euro op de kapitaalmarkten
geleend geld, werd destijds aangekondigd als «absoluut eenmalig», vanwege de uitzonderlijke
coronacrisis. Echter, het rapport van Draghi, de voorstellen van Macron en nu weer
het voorstel van Polen, om Defensie-uitgaven te financieren met gemeenschappelijke
leningen op EU-niveau, wijzen erop dat in 2020 toch de toon gezet is voor een nieuwe
trend. Hoe kijkt de Minister aan tegen deze trend om de Europese Unie steeds groter
te maken met supranationale leningen op de kapitaalmarkt?
De leden van de NSC-fractie merken op dat het in het kader van het thema security
het van belang is om geheel onafhankelijk te worden van Russisch gas. Hongarije, Oostenrijk
en Slowakije zijn echter nog steeds afhankelijk van Russisch gas. Wat kan de Minister
in EU-verband doen om deze landen van het Russische gas af te krijgen?
Is het verbruik van Russisch gas in Nederland inmiddels teruggebracht tot nul? Zo
nee, waarom niet?
De leden van de NSC-fractie vragen of het instellen van een speciale taskforce door
Von der Leyen betekent dat de Europese Commissie het rapport-Draghi al heeft omarmd
als haar eigen standpunt. Of is dit slechts gedeeltelijk zo en op welke punten dan?
Is de Europese Commissie ook voorstander van nog meer gemeenschappelijke leningen?
Betekent 800 miljard euro per jaar, zoals Draghi voorstelt, dat Nederland zo’n 40
miljard euro extra zou moeten uitgeven aan innovatie? Zo nee, om welk jaarlijks bedrag
gaat het dan?
De leden van de NSC-fractie vragen verder of de Minister de mening deelt dat innovatie
niet top-down met overheidsgeld kan worden afgedwongen, maar voort moet komen uit
bottom-up initiatieven van het bedrijfsleven, kennisinstituten en de wetenschap.
Deze leden vragen voorts of de aanpak van Draghi meer gemeen heeft met de methode
van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) (1995–2010) of met de methode
van het Nationaal Groeifonds (2019 tot nu)? Klopt het dat de effectiviteit van beide
methodes onduidelijk is? Deelt de Minister de mening dat blind met overheidsgeld strooien
de achterstand in economische groei op de Verenigde Staten en China niet zal doen
afnemen?
De leden van de NSC-fractie vragen verder wat de resultaten tot nu toe zijn van het
Better Regulation-programma, dat in 2014 onder leiding van eurocommissaris Timmermans
van start is gegaan? Wordt de «one in one out» regel in de praktijk structureel toegepast?
Hoeveel heeft dit opgeleverd in termen van minder administratieve lasten?
Wat is de inzet van het kabinet voor de in de Boedapestverklaring aangekondigde «versimpelingsrevolutie»?
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van het eventueel vertragen en aanpassen
van verplichtingen op gebied van financiële verslaglegging (en specifiek de CSRD),
zoals Duitsland voorstelt?
Wat is de inzet van het kabinet voor de gezamenlijke verklaringen voor de beleidsprioriteiten
voor komend jaar en voor 2025–2029?
Hoe komt het dat de economische groei in de eurozone stelselmatig lager lijkt te zijn
dan buiten de eurozone (in 2024: 0,8 procent versus. 0,9 procent)? De euro werd toch
juist opgericht om een hogere economische groei te realiseren?
Klopt de voorspelling van de Europese Commissie over de geharmoniseerde consumentenprijsindex
(HICP)
nog wel voor Nederland? De Europese Commissie gaat uit van 3,2 procent in 2024, terwijl
in november en december 3,8 procent en 4,1 procent was volgens de HICP-definitie.
Zal deze voorspelling dus moeten worden bijgesteld? Zullen dan ook de inflatie voor
2025 en 2026 (2,1 procent en 1,9 procent) ook naar boven moeten worden bijgesteld?
Welke onderverdeling voor de 3,2 procent inflatie kan de Minister maken in termen
van vraaginflatie, (loon)kosteninflatie en winstinflatie? Deze inflatiesoorten vereisen
immers toch eigenlijk ieder een andere aanpak?
De leden van de NSC-fractie vragen wat de Minister gaat doen om de inflatie te beteugelen.
Klopt het dat de opkoopprogramma’s (APP en PEPP) van de ECB en het Europees Stelsel
van Centrale Banken (ESCB), waaronder De Nederlandsche Bank (DNB), in 2015 gestart
zijn om de inflatie omhoog te krijgen? Klopt het dan ook dat het versneld afbouwen
van de obligatieportefeuille (tapering) tot het tegenovergestelde zou moeten leiden,
namelijk lagere inflatie? Het (indirect) plaatsen van staatsobligaties bij banken
in ruil voor liquiditeit zou volgens de Fisher-vergelijking (M*V=P*T) moeten leiden
tot een lagere hoeveelheid geld in omloop en dus tot lagere inflatie. Kan de Minister
hier zijn visie op geven als macro-econoom? Kan de Minister dit bespreken met de president
van DNB, de heer Knot?
Klopt het dat het versneld afbouwen van de obligatieportefeuille, als methode om de
inflatie omlaag te krijgen, tot minder maatschappelijke kosten leidt dan de traditionele
beleidsinstrumenten zoals renteverhogingen, loonmatiging en winstmatiging?
Klopt het dat de Euro Area Recommandations (EAR) van de Europese Commissie heel erg
«hoog over» zijn en voor Nederland niet tot praktische gevolgen zullen leiden? Klopt
het dat deze EAR in grote lijnen overeenkomen met het Competitiveness Compass?
Kan de Minister toelichten waarom het kabinet het Nederlandse overschot op de lopende
rekening al jarenlang niet als een probleem ziet, terwijl de Europese Commissie dit
identificeert als een macro-economische onevenwichtigheid met risico’s voor de financiële
stabiliteit? Waar komt dit verschil in interpretatie vandaan?
Klopt het, zo vragen de leden van de NSC-fractie voorts, dat een overschot van tien
procent van het bruto binnenlands product (bbp) op de lopende rekening een teken is
van een sterke concurrentiepositie van Nederland binnen de Europese Unie? En dat het
daarom logisch is dat Nederland geen actief beleid voert op het terugdringen van het
overschot?
Zijn het niet juist de andere lidstaten, die een tekort op de lopende rekening hebben,
die meer hervormingen zouden moeten doorvoeren om hun concurrentiepositie te versterken?
En als gevolg daarvan hun tekort op hun lopende rekening terug kunnen brengen? Kortom,
zouden de AER zich niet vooral moeten richten op de tekortlanden en niet op de overschotlanden?
Klopt het dat het hoge overschot op de lopende rekening een meer dan voldoende compensatie
vormt voor de hoge private schulden in Nederland? En dat dus het verder versoberen
van de hypotheekaftrek overbodig en contraproductief is, onder meer vanwege het negatieve
vertrouwenseffect? Waarom bemoeit de Europese Unie zich hier dan zo nadrukkelijk mee?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de ECB eind 2025 een besluit wil nemen over
de publieke digitale euro. Tegelijkertijd verwacht de Minister dat er dan nog geen
politiek besluit zal liggen in Brussel. Waarop baseert de Minister dit? De Europese
centrale banken binnen het ESCB hebben toch inmiddels de conclusie getrokken dat de
digitale euro technisch mogelijk is?
In hoeverre verschilt de digitale euro eigenlijk van de girale euro? Zal de mogelijkheid
om digitale euro’s aan te houden bij DNB gratis aangeboden worden? Kan op deze manier
worden gewaarborgd dat iedere Nederlander beschikt over ten minste één kostenvrije
betaalrekening, zoals dit feitelijk jarenlang het geval is geweest? Deelt de Minister
de mening dat het steeds duurder worden van een betaalrekening een onwenselijke hindernis
is in het deelnemen aan het maatschappelijke en betalingsverkeer?
Betekent de eventuele komst van de offline digitale euro eigenlijk de terugkeer van
de chipknip, zoals deze tot 2015 bestond? Waarom is deze eigenlijk in 2015 door de
banken afgeschaft, nu deze vorm van geld net als contant geld bijna volledig privacy-proof
is? Waarom wordt voorgesteld om een maximum hoeveelheid digitale euro’s in te stellen
van 3.000 tot 4.000 euro’s? Immers indien geen rente wordt betaald op digitale euro’s,
zullen de meeste consumenten het grootste deel van hun geld toch stallen bij een bank
die wel rente betaalt? Is hier geen sprake van een onnodig dubbel slot op de deur?
Aan de andere kant: hoe draagt het uitsluiten van een positieve rente op digitale
euro-tegoeden bij aan het beschermen van de financiële stabiliteit, nu al houderlimieten
worden voorzien? Zou directe rente op digitale euro-tegoeden een instrument kunnen
zijn om commerciële banken aan te zetten renteverhogingen sneller door te berekenen
aan hun klanten, ook in licht van de bevindingen van de ACM in haar rapport Concurrentie
op de Nederlandse spaarmarkt van 16 juli 2024?
Is de Minister het eens met automatische koppeling van bankrekeningen aan de wallet
(watervalmechanisme) en hoe wil hij waarborgen dat burgers hier indien gewenst van
kunnen afzien?
De leden van de NSC-fractie vragen voorts wat er momenteel in de Raad voorligt ten
aanzien van de begrenzing van de kostendoorberekening van betaaldienstverleners aan
handelaren. Wat is daarbij de Nederlandse inzet?
Welke basisdiensten met betrekking voor de digitale euro blijven voor burgers gratis?
Kan de Minister een geactualiseerde inschatting maken van de kosten voor de digitale
euro voor de verschillende partijen, zoals de ECB, DNB, banken, handelaren en consumenten,
uitgesplitst naar implementatiekosten en operationele kosten? Welke gevolgen hebben
deze kosten voor de winstuitkeringen van centrale banken?
In welke gevallen wil het kabinet kunnen afwijken van de acceptatieplicht voor de
digitale euro?
In hoeverre voldoet een wholesale digitale euro via de Target-diensten van het Eurosysteem
aan het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken om bij de ontwikkeling
van een digitale euro de geopolitieke dimensie in het ontwerp mee te nemen en bij
de ontwikkeling de nadruk te leggen op het grensoverschrijdende betalingsverkeer tussen
grote financiële instellingen en dienstverleners (het groothandel-segment)?
De leden van de NSC-fractie hebben vragen naar aanleiding van de meerjarige budgettair-structurele
plannen voor de middellange termijn (BSPMT).
Hoe additioneel zijn de hervormingen en investeringen in het Franse BSPMT ten opzichte
van het herstel- en veerkrachtplan? Hoe verhoudt een eventuele (gedeeltelijk) terugdraaiing
van de pensioenverhoging zich tot schuldhoudbaarheid en de Franse hervormingsverplichtingen
in het HVP en het BPSMT?
Hoe beoordeelt de Europese Commissie of sprake is van hetzelfde «ambitieniveau» wanneer
een lidstaat een nieuw plan indient? Hoe beoordeelt het kabinet dit? Wordt het meegenomen
als belangrijke bestaande hervormingen, die weliswaar niet in het plan staan maar
bijvoorbeeld wel dezelfde groeibevorderende en schuldreducerende doelstelling hebben,
worden teruggedraaid?
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister (contouren van) de «passende alternatieven»
voor rekeningrijden, de energiebelastinghervorming en andere maatregelen die niet
meer doorgaan, waarover hij met de Commissie in gesprek is, kan toelichten. Op welke
manier wordt de Kamer hierbij betrokken op een manier dat zij nog invloed kan uitoefenen
op de te maken keuzes?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voor het schriftelijk
overleg geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover op dit moment geen vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen voor voorliggende stukken. Deze leden
hebben daarover enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de ontwikkelingen
rond de digitale euro digitale euro langzaam gaan. Welk tijdspad ziet de Minister
voor zich als het in de invoering van de digitale euro gaat?
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of en hoe er voortdurend wordt bezien
of de invoering van de digitale euro echt nodig is. Wat is de inzet van het kabinet
daarbij?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om diverse maatregelen
uit het Nederlandse HVP te wijzigen. Welke wijzigingen gaat de Minister indienen?
En hoe wordt de Kamer betrokken bij de inhoud van deze wijzigingen?
De leden van de SGP-fractie zijn verheugd om te lezen dat zowel het voorzitterschap
als de Europese Commissie wil werken aan een versimpeling van regelgeving en het terugdringen
van administratieve lasten. Deze leden vernemen graag de inzet van de Minister in
dit dossier. Welke doelen heeft de Minister hierbij voor ogen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe dit kabinet precies staat tegenover
central bank digital currency (CBDC) en meer specifiek tegenover de digitale euro
van de ECB. Zet het kabinet zich in overeenkomstig aangenomen moties, zoals de motie
Grinwis-Heinen (Kamerstuk 27 863, nr. 114) om de aanvankelijke voorkeur voor een account-based toepassing inzake de digitale
euro te laten varen en nadrukkelijk open te staan en zich in te zetten voor alternatieven,
zoals een token-based oplossing?
Nederland heeft in september 2024 pas de eerste 1,3 miljard euro uit het Coronaherstelfonds
ontvangen van de in totaal 5,4 miljard euro. In hoeverre is er zicht op dat ons land
ook de resterende 4,1 miljard euro zal ontvangen? En wanneer dan? Of lopen we nog
middelen mis vanwege wel toegezegde, maar niet doorgevoerde, dan wel weggestemde maatregelen?
Welk bedrag dreigt Nederland eventueel mis te lopen? Welke inspanning getroost het
kabinet zich om de volledige 5,4 miljard euro binnen te halen? Welke hervorming is
het kabinet bereid door te voeren om de ontvangst van de gehele 5,4 miljard euro veilig
te stellen?
Sowieso hebben de leden van de ChristenUnie-fractie de vraag welke structurele hervormingen
Nederland bereid is zelf door te voeren, dit met het oog op het feit dat dit kabinet
andere landen aanmoedigt deze ook door te voeren. Kan de Minister daarop ingaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het met het kabinet eens dat afbouw van
de energieafhankelijkheid zeer urgent en noodzakelijk is. Vraag is wel wat Nederland
bereid is op tafel te leggen in eigen land om de daarvoor cruciale warmtetransitie
verder te brengen. Zo lang alle aanlegkosten van warmtenetten worden gesocialiseerd
over de gebruikers van sec warmte, komt de warmtetransitie niet van de grond, of we
de WCW (Wet collectieve warmtevoorziening) nu aannemen of niet. Dit kan het Ministerie
van Klimaat en Groene Groei niet oplossen zonder de hulp van het Ministerie van Financiën.
Anders blijft Nederland nog decennia mega-afhankelijk, eerst van Russisch gas en nu
van dure en klimaatonvriendelijke LNG uit Qatar en de Verenigde Staten, met alle gevolgen
van dien. Erkent de Minister dat er significant geld bij moet om de warmtetransitie
op gang te krijgen, dan wel dat de aanlegkosten niet alleen gesocialiseerd kunnen
worden over sec de afnemers van warmte? Wat is de Minister bereid te doen om de Nederlandse
energieafhankelijkheid zo spoedig mogelijk te verminderen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige
stukken voor het schriftelijk overleg Eurogroep en Ecofinraad. Deze leden hebben daarover
nog enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het werkprogramma
van het Poolse voorzitterschap. Deze leden zijn verheugd dat Polen de discussie omtrent
defensie-investeringen op gang wil brengen. Hierover hebben de leden van de Volt-fractie
de volgende vragen. Kan het kabinet een appreciatie geven over het gebruik van eurobonds
voor defensie-uitgaven en hierbij ingaan op de voordelen die dit kan hebben voor onder
andere het opschalen van de defensie-industrie?
In de Financial Times van 5 december 2024 lazen de leden van de Volt-fractie dat er
wordt gediscussieerd over gemeenschappelijk schulden aangaan voor defensie-uitgaven,
maar dat dit ten opzichte van vorige discussies over eurobonds voor defensie-uitgaven,
op vrijwillige basis is. Kan de Minister aangeven of het kabinet hier voorstander
van is zijn en of kabinet bereid is aan dit mogelijke fonds deel te nemen? Zo niet,
waarom niet? Zo ja, waarom wel? Voortbordurend op het al dan niet gebruik maken van
eurobonds voor gemeenschappelijke publieke uitgaven vragen de leden van de Volt-fractie
of het kabinet vijf voordelen van eurobonds uiteen kan zetten en daarbij ingaan wholesale-variant
op de gevolgen voor de financiële stabiliteit in de eurozone, de voordelen met betrekking
tot de kapitaalmarktunie en het concurrentievermogen.
De leden van de Volt-fractie lezen dat de digitale euro een prioriteit is van het
Poolse voorzitterschap. De leden van de Volt-fractie zien de digitale euro als een
versterking van de internationale rol van de Euro. Deze leden zijn daarom voorstander
van de waarbij de digitale euro ook een wettig betaalmiddel wordt voor (groot)bedrijven.
Om de internationale rol te versterken is de motie van het lid Dassen over in Europees
verband pleiten voor de ontwikkeling van een wholesale-variant van de digitale euro
(Kamerstuk 36 410 V-74) ingediend. De leden van de Volt-fractie begrijpen dat het kabinet stelt dat de wholesale-digitale
euro gerealiseerd dient te worden via Targetdiensten van het Eurosysteem en dat dit
valt onder de bevoegdheid van de ECB en niet de Eurogroep/Ecofinraad. Echter, is het
Target-systeem bedoeld voor transacties tussen Europese banken en Europese centrale
banken en geen wettig betaalmiddel voor bedrijven?
De leden van de Volt-fractie zien dat het niet ontwikkelen van een wholesale digitale
euro een risico vormt voor het verkrijgen van meer strategische autonomie, hetgeen
ook een wens is van het kabinet. Is het kabinet het met de leden van de Volt-fractie
eens dat de ontwikkeling van een wholesale-digitale euro bijdraagt aan het verkrijgen
van meer strategische autonomie? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat het kabinet
doen zodat het ontwikkeld wordt? In hoeverre voldoet een wholesale digitale euro via
de Target-diensten aan het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)
om de geopolitieke dimensie van de digitale euro mee te nemen bij de ontwikkeling
en hierbij de nadruk te leggen op het grensoverschrijdend betalingsverkeer tussen
grote financiële instellingen en dienstverleners? Kan het kabinet ook in dit kader
ingaan op de mogelijke gevolgen voor de economische veiligheid wanneer de geopolitieke
dimensie niet wordt meegenomen in de ontwikkeling van een wholesale digitale euro?
De leden van de Volt-fractie lezen dat het kabinet de aanbevelingen van de Europese
Commissie om het concurrentievermogen van de Europese Unie te versterken verwelkomt.
Deze leden zijn verheugd dat het kabinet inziet dat de Nederlandse belangen gebaat
zijn bij een sterke Europese Unie, die geopolitiek doortastend kan optreden. De aanbeveling
om de innovatie te versterken in onder meer kritieke sleuteltechnologieën en te investeren
in sectoren met hoge productiviteit of potentie is een aanbeveling die de leden van
de Volt-fractie van harte ondersteunen. Ten aanzien hiervan vragen deze leden om uiteen
te zetten hoe het kabinet dit momenteel doet, bijvoorbeeld via Invest-NL. Daarnaast
vragen deze leden of het kabinetsbeleid nu ook investeringen of het fiscaal stimuleren
van sectoren met een lage productiviteit of potentie inhoudt en zo ja welke dat zijn.
Is het kabinet voornemens om deze stimuleringen/investeringen af te bouwen? Kan het
kabinet ook aangeven welke van de aanbevelingen de hoogste prioriteit hebben? Kan
het kabinet daarnaast toelichten hoe Nederland opvolging gaat geven aan de aanbevelingen
voor de eurozone? Welke concrete beleidsvoorstellen gaan hieruit volgen?
Tot slot lezen de leden van de Volt-fractie dat Nederland het tweede betaalverzoek
heeft ingediend voor het Herstel- en Veerkrachtplan. Deze leden lezen dat Nederland
in overleg is met de Europese Commissie over een derde wijzigingsverzoek en dat deze
lastiger door de keuring kan komen. Er komt een «passend alternatief» voor het rekening
rijden. Kan de Minister alvast de contouren schetsen van het alternatief? Hoe groot
acht de Minister dat een «passend alternatief» daadwerkelijk gevonden kan worden voor
de verwerping van de hervorming energiebelasting en het rekeningrijden? Hoe groot
acht de Minister de kans dat de 600 miljoen euro korting niet plaatsvindt?
II Reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Hierbij zend ik u de beantwoording van het schriftelijk overleg inzake de Eurogroep
en Ecofinraad van 20 en 21 januari 2025.
Ik maak van de gelegenheid gebruik door u erop te wijzen dat Frankrijk heeft verzocht
zijn budgettair-structurele plan voor de middellange termijn, dat ter besluitvorming
voorligt in de Ecofinraad van 21 januari, te wijzigen als gevolg van de recente politieke
ontwikkelingen. U werd over het oorspronkelijke plan geïnformeerd in een brief van
20 december jl.1 De aanpassing betreft een bijstelling van het uitgavenpad met oog op de voorziene
stijging van het begrotingstekort in 2025. Daarbij wordt de netto-uitgavengroei gelijker
verdeeld over de aanpassingsperiode, maar blijft de cumulatieve uitgavengroei over
de hele aanpassingsperiode ongewijzigd. De Europese Commissie heeft inmiddels aangegeven
deze aanpassing positief te kunnen beoordelen, omdat het uitgavenpad blijft voldoen
aan de criteria uit het Europees begrotingsraamwerk.
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, D66, SGP, ChristenUnie en Volt
inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad
d.d. 20 en 21 januari 2025. Bij de beantwoording is de volgorde van het schriftelijk
overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie merken op dat de steeds verdere Europese expansie onder
het Pools voorzitterschap niet terugkomt in de geannoteerde agenda van de Eurogroep
en de Ecofinraad van 20 en 21 januari 2025. In het programma van het Poolse voorzitterschap
van de Raad van de Europese Unie (Programme of the Polish Presidency of the Council
of the European Union) staat op pagina 10 dat uitbreiding wordt beschouwd als het
beste instrument om vrede, democratie, de rechtsstaat en welvaart te bevorderen. Op
de daaropvolgende pagina wordt zelfs het belang benadrukt van het voortzetten van
een constructieve dialoog met Turkije als kandidaat-lidstaat. Heeft de Minister hiervan
kennisgenomen?
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister om ondubbelzinnig duidelijk te maken
dat de Europese Unie moet afzien van verdere uitbreiding en direct moet stoppen met
gesprekken met regimes zoals dat van Erdogan. Deze leden verzoeken de Minister bovendien
om het standpunt van Nederland binnen de Raad helder te verwoorden en te verdedigen,
namelijk dat verdere uitbreiding geen bijdrage levert aan de versterking van de Unie,
maar eerder verdeeldheid en instabiliteit kan veroorzaken.
Ik heb kennis genomen van het programma van het Poolse voorzitterschap. Zoals in het
hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma is opgenomen staat Nederland zeer kritisch
tegenover verdere uitbreiding van de Europese Unie en houdt streng vast aan de eisen
voor lidmaatschap, inclusief de zogenoemde Kopenhagen-criteria. Hervormingen op het
gebied van goed bestuur, transparantie en de rechtsstaat zijn belangrijk en waar mogelijk
ondersteunt Nederland daarbij. Er worden geen concessies gedaan aan deze criteria.
Daarnaast erkent Nederland het EU-perspectief van de kandidaat-lidstaten. Een reëel
perspectief is een drijfveer voor hervormingen en kan bijdragen aan vrede, veiligheid,
stabiliteit en welvaart in Europa. Nederland heeft ook oog voor de context, waaronder
de Russische oorlog tegen Oekraïne, en de noodzaak om intensieve betrekkingen te onderhouden
met deze belangrijke buurlanden en partners.
De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn sinds 2018 stil komen te liggen. Dit
is door de Raad wederom bevestigd in de Raadsconclusies EU-uitbreiding van 17 december
2024. Het kabinet hecht aan een goede relatie met Turkije, omdat Turkije een belangrijke
partner is voor Nederland op terreinen als migratie, veiligheid, terrorismebestrijding,
energie en economie, waarbij er op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze
samengewerkt wordt op terreinen van wederzijds belang.2 Verder is Turkije een NAVO-bondgenoot en een belangrijke partner van de EU, waarbij
er wordt samengewerkt op terreinen van wederzijds belang.3
De leden van de PVV-fractie vragen wat de daadwerkelijke meerwaarde is van de digitale
euro, met name welke unieke rol deze vervult binnen het huidige betalingslandschap
die niet reeds wordt ingevuld door contant geld of betaalkaarten. Daarnaast verzoeken
deze leden de Minister om te verduidelijken waarom een digitale euro noodzakelijk
zou zijn, en welke problemen in het betalingsverkeer hiermee specifiek worden opgelost.
De digitale euro kan, afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving, om verschillende
redenen van meerwaarde zijn. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld4, kan een digitale euro ervoor zorgen dat publiek geld toegankelijk blijft en een
belangrijke plek behoudt in de samenleving en in de economie, in aanvulling op contant
geld. Het aantal transacties in contant geld in Nederland is de afgelopen twintig
jaar flink gedaald en de economie speelt zich in toenemende mate af in het digitale
domein. Momenteel zijn alle digitale betaalmiddelen commerciële producten of vorderingen
op commerciële instellingen (giraal geld). Een digitale euro zou een nieuwe verschijningsvorm
van geld zijn dat – in tegenstelling tot o.a. giraal geld – is uitgegeven door een
centrale bank.
Een digitale euro kan bovendien voordelen hebben voor consumenten, bedrijven en de
Nederlandse reële economie als geheel. Als pan-Europees betaalmiddel biedt het consumenten
de mogelijkheid om in de hele eurozone met hetzelfde digitale betaalmiddel te betalen
en bedrijven de mogelijkheid om meer betaalopties aan hun klanten aan te bieden. De
huidige digitale online betaalopties zijn vaak maar beschikbaar in één of een beperkt
aantal lidstaten (bijvoorbeeld iDeal, Payconiq of Giropay) en niet te gebruiken in
de hele eurozone. Algemeen beschikbare online betaalopties worden momenteel bovendien
vooral aangeboden door bedrijven die niet (volledig) Europees zijn (bijvoorbeeld buitenlandse
creditcardmaatschappijen). Een digitale euro kan om die reden helpen om in de toekomst
grip te houden op het Europese betalingsverkeer.5
Het kabinet zet ook in op het behoud van een offline functionaliteit van een digitale
euro vanaf de eerste uitgifte.6 Deze offline functionaliteit zou de mogelijkheid kunnen bieden om zonder internetverbinding
digitale betalingen te verrichten, waarmee het een terugvaloptie voor noodgevallen
zou kunnen zijn (naast contant geld). Daarmee kan een digitale euro bijdragen aan
de weerbaarheid van het Europese betalingsverkeer. Ook zou een offline functionaliteit
de mogelijkheid kunnen bieden om digitaal te betalen met een hoger niveau van privacy
dan bij de huidige digitale betaalopties.
Zoals ook eerder is toegezegd in reactie op eerdere vragen van de PVV-fractie, zal
het kabinet er gedurende de onderhandelingen op blijven inzetten dat de digitale euro
de beoogde doelen kan waarmaken en daarmee van toegevoegde waarde is ten opzichte
van bestaande betaalmiddelen en opties.7
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie delen de mening van het kabinet dat een zorgvuldige
procedure omtrent de invoering van een digitale euro belangrijker is dan de snelheid
waarmee dat zou moeten gebeuren. Ook de aandacht in de besprekingen voor het waarborgen
van de privacy van Europese burgers is in de ogen van deze leden een belangrijk gegeven.
Genoemde onderwerpen die nog uitonderhandeld moeten worden zijn de kostenverdeling
en de aanhoudingslimieten. Wat is de inzet van Nederland in deze onderhandelingen?
Het kabinet zet er in de onderhandelingen over de voorstellen voor een digitale euro
op in dat de kosten van een potentiële digitale euro in verhouding staan tot de mogelijke
toegevoegde waarde ervan voor de verschillende gebruikers.8 Zoals ik ook eerder aan uw Kamer heb laten weten9, is het kabinet op onderdelen kritisch over de voorgestelde kostenverdeling. Nederland
vraagt aandacht voor een proportionele verdeling tussen alle betrokkenen en heeft
het Eurosysteem opgeroepen zo spoedig mogelijk duidelijkheid te geven over waar betaaldienstverleners
en bedrijven op kunnen rekenen als het gaat om de benodigde technologische investeringen
en mogelijke kosten hiervan. Meerdere lidstaten in de Raad zijn kritisch op het kostenmodel
en de inhoudelijke discussies daarover zijn nog niet afgerond. De discussie over de
kostenverdeling raakt ook aan de acceptatieplicht voor bedrijven zoals winkeliers.
Het kabinet kan zich in beginsel vinden in de voorgestelde acceptatieplicht, maar
wil de mogelijkheid hebben om nationaal uitzonderingen te introduceren voor onvoorziene
gevallen. Ook vraagt het kabinet aandacht voor een voldoende lange implementatieperiode
waardoor winkeliers, betaaldienstverleners en andere bedrijven zich goed op een potentiële
digitale euro voor kunnen bereiden.
Met betrekking tot de individuele aanhoudingslimiet geldt het volgende. In de voorstellen
van de Europese Commissie krijgt de ECB de bevoegdheid om een aanhoudingslimiet per
gebruiker vast te stellen. Met behulp hiervan kan zij de financiële stabiliteit in
Europa bewaken, door te voorkomen dat gebruikers hun geld bij de banken weghalen en
de digitale euro als «oppotmiddel» wordt gebruikt. De digitale euro zoals deze is
voorgesteld door de Europese Commissie is immers een betaalmiddel en geen spaarproduct.
Nederland steunt het voorstel van de Europese Commissie en acht deze bevoegdheid van
de ECB passend binnen het bestaande mandaat van de ECB. Tegelijkertijd is het kabinet
van oordeel dat deze bevoegdheid goed ingekaderd dient te worden, zodat de ECB de
rol van de digitale euro in het stelsel niet fundamenteel kan wijzigen zonder politiek
besluit.10 Op dit moment wordt nog verder gesproken in de Raad over de mogelijkheden om de bevoegdheid
ten aanzien van de aanhoudingslimiet in te kaderen.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zijn blij met de inzet van Nederland op een
verdere integratie van de Europese energiemarkt. Dat is in het belang van stabiele
en betaalbare energievoorziening. Hoe verhoudt dit doel zich ten opzichte van de wens
van het kabinet om de Duitse tak van TenneT te verkopen?
Het kabinet is van mening dat een beter geïntegreerde energiemarkt met geharmoniseerde
regels en met voldoende interconnectiecapaciteit tussen EU-landen zal leiden tot minder
prijsfluctuaties, meer flexibiliteit in het energiesysteem en daarbij ook tot versterking
van de leveringszekerheid.
Verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt is dus wenselijk. Dit geldt
met name voor de integratie met landen in onze Noordwest-Europese regio. Het kabinet
hecht om die reden sterk aan voortzetting van de samenwerking binnen het Pentalateraal
verband (samenwerking tussen Nederland, Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk, Oostenrijk
en Zwitserland).
Verdere integratie van de energiemarkten is mogelijk door het versterken van de lange
termijn markten, het vergroten van de liquiditeit op de zogenaamde intraday-markt
en het verder faciliteren van grensoverschrijdende elektriciteitshandel via interconnectoren.
Daarnaast kijkt het kabinet naar mogelijkheden om de interconnectiecapaciteit in de
toekomst verder uit te breiden.
TenneT beheert samen met andere netbeheerders de hiervoor genoemde interconnectoren.
Daarbij gaat het om interconnecties met Duitsland, België, Denemarken, Noorwegen en
het Verenigd Koninkrijk. Het volledige eigenaarschap of beheer van interconnectoren
aan beide zijden van de grens is voor de marktintegratie niet bepalend. Het aantrekken
van private investeerders voor TenneT Duitsland zal hier dan ook geen invloed op hebben.
Het publieke belang van TenneT Duitsland ziet primair op de synergievoordelen. Naar
verwachting zal TenneT voorlopig de grootste aandeelhouder van TenneT Duitsland blijven
en daarmee overwegende zeggenschap in TenneT Duitsland behouden. Hiermee kan TenneT
de samenwerking/synergie tussen TenneT Nederland en TenneT Duitsland grotendeels blijven
borgen. Dit ziet onder andere op het behoud van de synergiën bij de aanleg van het
net op zee, voortgaande samenwerking ten behoeve van de aantrekkelijkheid van TenneT
als werkgever en het behoud van een sterke positie richting leveranciers.
Hoe kan Nederland bijdragen aan het verder integreren van de energiemarkten? Deze
leden constateren dat de Minister aangeeft niets te zien in prijslimieten. Deelt de
Minister de mening van deze leden dat in uiterste gevallen een prijslimiet juist wenselijk
kan zijn, zoals tijdens de extreme energieprijzen in 2022? Is hij het met deze leden
eens dat dit ook mogelijk moet zijn wanneer de Europese markt in de toekomst sterker
is geïntegreerd?
Het kabinet vindt het van belang dat de Europese energiemarkt efficiënt werkt en tot
goede beschikbaarheid en betaalbaarheid van energie voor huishoudens en bedrijven
zorgt. Daarvoor is het van belang dat er prijs- en marktprikkels zijn. Wat betreft
prijslimieten ziet het kabinet risico’s indien hiermee de werking van de energiemarkten,
en in het bijzonder de futures-markten waarop energiederivaten verhandeld worden,
verstoord worden. Nederland heeft zich ook bij de onderhandelingen over het marktcorrectiemechanisme
(MCM) voor gas, dat na de prijspiek op de Europese gasmarkt in 2022 is ingevoerd,
altijd kritisch opgesteld. Een dergelijk mechanisme veroorzaakt risico’s voor de financiële
stabiliteit, het functioneren van de gasmarkt en leveringszekerheid. Zo hinderen dergelijke
limieten de prijsvorming op de markt, waardoor goede werking ervan onder druk komt
te staan. Dit kan grote impact hebben op de liquiditeit van belangrijke Europese gashandelsplaatsen
zoals de Nederlandse Title Transfer Facility (TTF). Ook kan een dergelijke prijslimiet
tot gevolg hebben dat handelaren in energie en (financiële) tegenpartijen niet langer
hun risico’s adequaat kunnen afdekken. Tot slot kan Europa door dergelijke prijslimieten
minder aantrekkelijk worden voor wereldwijde gasleveranciers, vooral voor leveranciers
van vloeibaar aardgas (LNG). Prijslimieten zijn daarmee uiteindelijk ook niet in het
belang van consumenten. De genoemde zorgen werden toentertijd breed gedeeld door centrale
banken, financiële toezichthouders en energiebedrijven en internationale energie-organisaties.
Het kabinet zal eventuele voorstellen van de Europese Commissie op dit gebied, zoals
het aangekondigde Actieplan voor Betaalbare Energieprijzen dat in februari verwacht
wordt, beoordelen op hun merites en de Kamer hierover informeren.
Tot slot is het goed te benoemen dat voor de gas- en elektriciteitsmarkt al adequate
instrumenten bestaan om het goede functioneren van deze markten te waarborgen. Zo
zijn er in de financiële marktenwetgeving (MiFID II) ook al zogeheten «circuit breakers» van toepassing op de gasderivatenmarkt om extreme prijsbewegingen te beperken. Met
deze circuit breakers kan de handel bijvoorbeeld tijdelijk stil worden gelegd door het handelsplatform
wanneer een vooraf bepaalde volatiliteitsdrempel wordt overschreden om de markt tot
rust te brengen. Voor elektriciteit gelden in de EU wetgeving een minimum en maximum
aan groothandelsmarktprijzen. Deze minimum- en maximumprijzen (–500 euro per MWh respectievelijk
3.000 euro per MWh voor de «day-ahead»-markt) zijn niet primair gericht op het interveniëren
in de vrije prijsvorming. Het betreft hier technische limieten die zijn ingesteld
om de goede werking van geïntegreerde EU elektriciteitsmarkten te borgen, omdat deze
bijdragen aan een veilige uitvoering van de marktkoppeling in de EU-elektriciteitsmarkt.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie constateren dat de Minister als inzet bij
de macro-economische ontwikkelingen benoemt dat de houdbaarheid van overheidsfinanciën
een blijvende prioriteit moet zijn. Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de tik op
de vingers die de Europese Commissie in september 2024 gaf voor het niet halen van
de begrotingsnormen op de middellange termijn? Tegelijkertijd, zo merken de leden
op, hamert de Minister op het belang van het versterken van de innovatie in Europa
en het concurrerend maken van onze economieën. Wat vindt de Minister belangrijker,
dat landen investeren in innovatie en economische concurrentiekracht zoals het rapport
Draghi voorschrijft, of dat ze bezuinigen om de begrotingsnormen te halen?
Nederland onderschrijft het belang van houdbare overheidsfinanciën en de naleving
en handhaving van de begrotingsregels in dat kader, zodat lidstaten met hoge tekorten
en schulden hun overheidsfinanciën weer op orde brengen. Nederland behoort tot de
landen die momenteel geen buitensporig tekort hebben en schuld en tekort onder de
Europese referentiewaarden. Het doel van het kabinet is om dat zo te houden tijdens
de kabinetsperiode. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het kabinet maatregelen
neemt als het tekort de 3% dreigt te overschrijden tijdens de kabinetsperiode. Om
ervoor te zorgen dat de overheidsfinanciën op de middellange termijn zonder aanvullend
beleid binnen de Europese referentiewaarden blijven, is echter een forse begrotingsopgave
nodig. Het kabinet zet hierin belangrijke eerste stappen. Volgende kabinetten zullen
verdere stappen moeten zetten.
Het kabinet erkent het belang van investeringen om het concurrentievermogen en economische
groei te versterken. Het combineren van hogere publieke investeringen met het halen
van begrotingsnormen vraagt om het stevig prioriteren van uitgaven en daartoe ook
het doorlichten van uitgaven. Voor onze welvaart zijn beide essentieel: solide overheidsfinanciën
en een economie die internationaal kan concurreren. Voor het tweede zijn in belangrijke
mate horizontale beleidsmaatregelen nodig om het Europese concurrentievermogen structureel
te bestendigen. Een belangrijke oorzaak voor achterblijvende innovatie in Europa hangt
samen met het feit dat onze interne markt nog te gefragmenteerd is. Jonge en innovatieve
bedrijven zijn er genoeg in Europa, maar ze missen nu kansen om door te groeien. Verdieping
van de interne markt is daarom cruciaal. Hetzelfde geldt voor het realiseren van de
kapitaalmarktunie. Om door te groeien hebben innovatieve bedrijven marktfinanciering
(o.a. durfkapitaal) nodig.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die zijn geagendeerd
voor het schriftelijk overleg over de Eurogroep/Ecofinraad en hebben daarover enkele
vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat één van de prioriteiten van de Europese Commissie
is het verminderen van de administratieve lasten voor met name kleine en middelgrote
ondernemingen. Hoge administratieve lasten werd ook al gesignaleerd als probleem door
Draghi in zijn omvangrijke rapport. Eerder heeft eurocommissaris Frans Timmermans
ook al de opdracht gekregen excessieve administratieve lasten terug te dringen, in
de zogenaamde Better Regulation-richtsnoeren. Wat zijn de resultaten van de uitvoering
van deze Better Regulation richtsnoeren? Hoe gaat de Minister erop toezien dat de
belofte van lagere administratieve lasten door de nieuwe Europese Commissie wordt
waargemaakt? Richt de Nederlandse inzet tijdens onderhandelingen over lagere administratieve
lasten zich nog toe op bepaalde sectoren of beleidsdomeinen, en zo ja, welke en waarom
deze sectoren of beleidsdomeinen? Sluit Nederland zich aan bij de recente oproep van
de Duitse bondskanselier Scholz voor versimpeling van de Corporate Sustainability
Reporting-richtlijn (CSRD), de taxonomie-verordeningen en Corporate Sustainability
Due Dilligence-verordening (CSDDD)? Hoe gaat de Europese Commissie concreet invulling
geven aan de vermindering van de administratieve lasten en de regeldruk? Gaat het
dan vooral om nieuwe wet- en regelgeving? Of gaat er ook gekeken worden naar het schrappen
van bestaande regels?
Het concurrentievermogen van Europese bedrijven staat hoog op de agenda in Nederland
en in Brussel. Daarbij spelen diverse factoren een rol, zoals hoge energieprijzen,
achterliggende productiviteit, maar ook rapportagelasten. Het is belangrijk om daar
in samenhang mee aan de slag te gaan en stappen te nemen om het concurrentievermogen
te verbeteren.
De wens regeldruk terug te dringen is daarbij een prioriteit in het regeerprogramma.
Ik steun dan ook de wens van de Europese Commissie om regeldruk in Europa te verminderen
en om met versimpelingen te komen.
De richtsnoeren inzake Betere Regelgeving zijn interne richtsnoeren die binnen het
ambtelijk apparaat van de Europese Commissie worden gebruikt om ervoor te zorgen dat
er op de juiste manier bij de totstandkoming en evaluatie van regelgeving aandacht
is voor de kwaliteit van regelgeving en het verminderen van onnodige regeldruk. Deze
richtsnoeren hanteert de Commissie al jaren en ze zijn in de loop der tijd verschillende
keren aangepast en verbeterd op basis van voortschrijdende inzichten en om in te spelen
op bepaalde nieuwe uitdagingen, bijvoorbeeld als het gaat om het streven naar innovatievriendelijke
regelgeving. Het beeld van het kabinet is dat de richtsnoeren weliswaar inhoudelijk
op papier positief zijn maar in de praktijk nog te weinig systematisch worden toegepast.
Ze zouden ervoor moeten zorgen dat de Commissie goede consultaties, impact assessments
en evaluaties uitvoert, maar op deze punten is nog steeds ruimte voor verbetering.
Dit sluit ook goed aan bij het belang dat de Europese Commissie met een gedegen probleemanalyse
komt en een overzicht waar de concrete problemen zitten, bijvoorbeeld waar het gaat
om verminderen van rapportagelasten.
Wel zie ik kansen om de consistentie en coherentie voor wat betreft rapportagevereisten
het EU-raamwerk voor duurzame financiering te verbeteren. Zo verschillen definities
van bijvoorbeeld duurzame financiering en moeten bedrijven vanuit verschillende wetten
over dezelfde soort zaken rapporteren, bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijke negatieve
milieu impact.
Verder zie ik mogelijkheden in het versimpelen van het Europese fiscale raamwerk.
De afgelopen jaren zijn hier een groot aantal richtlijnen geïmplementeerd met de minimumbelasting
als meest recente. Bestaande richtlijnen zouden kunnen worden verduidelijkt. Verder
kan er gekeken worden naar dubbele standaarden en het stroomlijnen van procedures
en rapportageverplichtingen. Ook kan er worden gekeken naar de effectiviteit van (onderdelen
van) bestaande regels. Hierbij is het van belang dat bestaande en effectieve (antimisbruik)bepalingen
niet aangetast worden. Ook moet er rekening worden gehouden met de budgettaire impact
van de regels.
Hoe de Commissie invulling gaat geven aan het verminderen van administratieve lasten
op het terrein van de CSRD en de CSDDD is op dit moment nog niet bekend. Zodra er
concrete voorstellen van de Commissie liggen, zal het kabinet via een BNC fiche een
appreciatie hierover opstellen. Ik deel de wens van Duitsland om administratieve lasten
te verlagen, maar ik vind het van belang dit op een zorgvuldige manier te doen. Ik
verwijs hierbij ook naar de overwegingen ten aanzien van mogelijke aanpassingen van
verplichtingen op het gebied van financiële verslaglegging in de beantwoording van
de vragen van de PVV.
De leden van de VVD-fractie vinden het concurrentievermogen, investerings- en vestigingsklimaat
cruciaal. Ook de verbetering van de energieonafhankelijkheid en het doorzetten van
de energietransitie zijn prioriteiten, evenals budgettaire stabiliteit, hervormingen,
en investeringen. De leden van de VVD-fractie vinden dat er moet worden ingezet op
de kapitaalmarktunie en dat dit snel handen en voeten moet krijgen. De leden van de
VVD-fractie vinden dat het kabinet nog wel abstract blijft over het adresseren van
de hoge energieprijzen voor bedrijven en huishoudens. In het rapport van Draghi was
dit immers ook één van de belangrijkste aanbevelingen. Wat gaat het kabinet concreet
betekenen als het gaat over de energieprijzen voor bedrijven en huishoudens? Kan er
worden uitgelegd waarom er niet wordt ingezet op de verlaging van de energiebelasting?
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie hoe het kabinet het punt van de lage (arbeids-)productiviteit
van de Europese Unie aan de orde gaat stellen. Welke oplossingen ziet het kabinet
daarvoor in Europees verband?
Hoewel de stijging in de groothandelsprijzen van de afgelopen periode zich vertaald
heeft in lichte stijgingen in de consumententarieven voor gas en elektriciteit liggen
deze tarieven nog ruim onder het niveau van het prijsplafond en lager dan de tarieven
in januari 2024. Tevens krijgt niet elk huishouden direct te maken met deze prijsstijgingen.
Ruim 50% van de Nederlandse huishoudens heeft een vast contract en krijgt pas bij
het aflopen van dit contract mogelijk te maken met hogere energieprijzen. Ruim 40%
van de huishoudens heeft een variabel contract en circa 5% een dynamisch contract.
Vooral deze laatste groep kan direct te maken krijgen met andere tarieven als gevolg
van veranderingen op de groothandelsmarkt maar vooralsnog liggen de gemiddelde dynamische
tarieven lager dan de andere tarieven. Op 1 januari 2025 hebben alle huishoudens te
maken gekregen met een daling van de energiebelasting op elektriciteit en gas (totaal
circa 27 euro voordeel voor een huishouden met gemiddeld verbruik) conform het regeerakkoord
dat het Kabinet heeft afgesproken en verwerkt in het Belastingplan. Echter, op 1 januari
2025 kregen huishoudens ook te maken met stijgende nettarieven (circa 60 euro meer
t.o.v. 2024). Voor de lange termijn zien we dat de rekening, door een verdere stijging
van de nettarieven, ETS2 en bijmengverplichting voor groen gas, verder zal oplopen.
Het Kabinet houdt dit nauw in de gaten en er wordt binnen het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur nader gekeken hoe de toekomstige
kosten beperkt kunnen worden.
De fiscaliteit speelt een bescheiden rol in de hoge energieprijzen voor de energie
intensieve industrie, omdat veel verbruik van energie-intensieve industrie in de energiebelasting
vrijgesteld is. Daarnaast is ook de effectieve belastingdruk voor de industrie aanzienlijk
lager vanwege het degressieve stelsel in de energiebelasting. Dit stelsel is ingevoerd
om rekening te houden met de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere
landen. De energiebelasting heeft dan ook geen effectieve knoppen om de energieprijzen
voor de industrie mee te beïnvloeden.
De achterblijvende productiviteitsgroei in de EU met bijvoorbeeld de VS is voor het
kabinet een teken dat ons concurrentievermogen en toekomstige welvaart onder druk
staat. Het kabinet benadrukt regelmatig het belang van het verhogen van onze productiviteitsgroei
in de EU. Hiertoe blijft het van belang om de juiste randvoorwaarden te scheppen om
jonge en innovatieve bedrijven te kunnen laten doorgroeien.
De leden van de VVD-fractie hechten net als het kabinet meer waarde aan kwaliteit
dan aan snelheid bij de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. Deze leden willen
weten of dit ook het geval is bij de Europese Commissie. De leden van de VVD-fractie
lezen dat Nederland zich bij de totstandkoming van de digitale euro inspant om de
Europese Centrale Bank (ECB) niet de bevoegdheid te geven de rol over de grootte van
de digitale euro in het financiële stelsel te bepalen zonder politiek besluit vooraf.
Hoe groot acht de Minister de kans dat deze wens wordt verwezenlijkt? Daarnaast zullen
een deel van de kosten die de ECB maakt voor de digitale euro worden doorberekend
aan de handelaren in de digitale euro. De ECB wil deze doorberekening wel begrenzen.
Is er al zicht op hoe deze begrenzing vorm gaat krijgen? Tot slot zou rente op de
digitale euro uitgesloten worden. Zou rente op de digitale euro banken echter niet
kunnen aanzetten om renteverhogingen sneller door te voeren, terwijl de rentes op
spaarrekeningen in Nederland nu laag zijn en de ACM concludeerde dat er te weinig
concurrentie is op de spaarmarkt?
Ten aanzien van de vraag van de leden van de VVD-fractie over de kans dat de wens
van Nederland dat de ECB niet eigenstandig de rol van de digitale euro in het geldsysteem
fundamenteel kan wijzigen, wordt verwezenlijkt, verwijs ik kortheidshalve naar mijn
voorgaande antwoorden op vragen over de aanhoudingslimiet en het voortgangsrapport
van het Belgisch voorzitterschap.11 De discussie daarover is nog gaande en er wordt binnen de Raad gesproken over de
(on)mogelijkheden om de bevoegdheid van de ECB op een juiste manier in te kaderen.
Het is nog te vroeg om te voorspellen wat de uitkomst van deze discussie zal zijn,
maar Nederland staat in deze wens binnen de Raad niet alleen.
De leden van de VVD-fractie vragen ook naar de kosten die het Eurosysteem zal doorberekenen
aan handelaren. Het uitgangspunt van de voorstellen en bij de onderhandelingen is
dat het Eurosysteem haar eigen kosten draagt en geen kosten zal doorberekenen aan
handelaren, banken en andere gebruikers van de digitale euro infrastructuur.
Ten aanzien van de vraag van de leden van de VVD-fractie of een rente op de digitale
euro banken niet zou aanmoedigen om over te gaan tot snellere renteverhogingen, verwijs
ik ook naar het voorgaande. De digitale euro zoals deze is uitgewerkt in het voorstel
van de Europese Commissie is zoals gezegd primair bedoeld en vormgegeven als betaalmiddel
en zal daarom niet rentedragend zijn. Hiermee lijkt de digitale euro op contant geld,
waarover ook geen rente wordt vergoed. Het doel van een digitale euro zoals deze nu
voorligt, is niet om de ECB via rente hierop de commerciële keuzes van banken te beïnvloeden
of sturen. In de Raad is tot nu toe breed draagvlak voor een digitale euro zonder
rente en als een «beleidsneutraal» instrument voor de ECB.
De leden van de VVD-fractie willen ook dat het kabinet inzet op het verlagen van de
kosten voor de digitale euro. Het gaat dan enerzijds om de implementatiekosten, maar
ook over de structurele, dan wel doorlopende kosten voor betaaldienstverleners en
handelaren (bijvoorbeeld winkeliers). De kosten van het betalingsverkeer in Nederland
zijn laag en dat willen de leden van de VVD-fractie graag zo houden. Wat is de inzet
van het kabinet op dit punt? Nederland is kritisch op onderdelen van het kostenmodel.
Maar welke mogelijkheden ziet het kabinet concreet? Wat is het krachtenveld op dit
punt?
Het kabinet zet inderdaad in op duidelijkheid en proportionaliteit ten aanzien van
mogelijke kosten die gepaard gaan met de komst van een digitale euro. Voor het Nederlandse
standpunt verwijs ik onder meer naar het BNC fiche en het Verslag van de Eurogroep
en Ecofinraad van 20–21 juni 2024.12 In de Raad is nog geen eensgezindheid over de vraag in hoeverre hier sprake is van
gerechtvaardigd en proportioneel ingrijpen in de markt en commerciële prijsvorming.
Er lijkt breed draagvlak voor een selectie van gratis basisdiensten, maar verschillende
lidstaten zijn scherp op de mogelijkheden voor betaaldienstverleners om een deel van
hun kosten terug te verdienen. Over de methodologie van de twee plafonds die in het
wetsvoorstel zijn opgenomen voor tarieven die kunnen worden gerekend, is ook nog discussie.
Deze discussie zal waarschijnlijk ook onder het Poolse voorzitterschap worden vervolgd.
De leden van de VVD-fractie wijzen terecht op de voor Nederland kenmerkende lage tarieven
in het betalingsverkeer. Bij de introductie van een Europees uniform plafond, zou
dat voor onder meer Nederlandse winkeliers financiële gevolgen kunnen hebben. Nederland
heeft daarom gepleit voor uniformiteit als langetermijndoel. Nederland vindt het belangrijk
dat handelaren niet met plotselinge hoge kosten worden geconfronteerd indien zij verplicht
zijn om digitale eurobetalingen te accepteren.
Voor de betaaldienstverleners, met name de banken, geldt dat zij hun eigen producten
en diensten zouden moeten ontwikkelen om de digitale euro (conform de verplichting
in de verordening) te kunnen distribueren. Nederland heeft in de onderhandelingen
opgeroepen tot betere betrokkenheid van de sector bij de ontwerpkeuzes en het vaststellen
van technische standaarden door het Eurosysteem, zodat hier zoveel mogelijk aansluiting
kan worden gevonden. Tegelijkertijd is het wel belangrijk dat een digitale euro infrastructuur
innovatief en toekomstbestendig is en een onderscheidend en ambitieus niveau van privacy
behelst.
De leden van de VVD-fractie lezen eveneens dat het kabinet zich kan vinden in de beoordeling
van de Europese Commissie over de budgettair structurele plannen en de buitensporig
tekortprocedure. De leden van de VVD-fractie vinden handhaving van de herziene Europese
begrotingsregels van cruciaal belang. Een tik op de vinger van de Europese Commissie
voor de middellange termijn voor Nederland vinden de leden slecht uitlegbaar. Landen
als Italië en Frankrijk hebben op de middellange termijn nog een fors hogere staatsschuld
en geen geloofwaardig pad van afbouw.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over Frankrijk. De politieke situatie
sinds het vertrek van premier Barnier en het besluit om de begroting van het afgelopen
jaar te verlegen zorgen niet voor echte fundamentele oplossingen voor de financiële
problemen in Frankrijk. De leden maken zich zorgen over de hoge rente op de staatsschuld
en de afwaardering van de ratingagencies (AA3) van Frankrijk.
De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal opmerkingen over het Herfstpakket
Europees Semester 2025, met name het voorstel voor de aanbevelingen van de Raad voor
het economisch beleid van de eurozone. In zijn algemeenheid vinden de leden van de
VVD-fractie de aanbevelingen en de appreciatie nog weinig concreet. Onduidelijk is
wat sommige in gaan houden of betekenen. Deze leden vragen derhalve een nadere inkleuring
van de verschillende onderdelen. De leden van de VVD-fractie kijken verder ook uit
naar de concrete invulling van de Minister voor de plannen van de kapitaalmarktunie.
Deze leden willen de financiering van bedrijven, met name MKB, innovatie, startups/scaleups
verbeteren. Dat moet het doel zijn. Deze leden lezen dat het kabinet ook wil kijken
naar het standaardiseren van het ondernemingsrecht, faillissementsrecht of jaarverslaggeving.
Eerder was het kabinet hier terecht kritisch over, vanwege de grote gevolgen en implicaties.
Wat bedoelt het kabinet daar concreet mee? Wat zijn de gevolgen voor bedrijven? Hoe
worden ondernemers ook betrokken bij de plannen? Is het kabinet bereid om tijdig een
impact assessment te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zich in voor versterking van de kapitaalmarktunie. Ik ben het met
de fractie van de VVD eens dat verbetering van de financieringsmogelijkheden voor
het bedrijfsleven een belangrijk doel is. Innovatieve start- en scale-ups en mkb-ondernemers
hebben doorgaans meer risicodragend en lange termijn kapitaal nodig om te kunnen opschalen.
Daartoe is het belangrijk dat er meer financiering met eigen vermogen in de EU komt.
De genoemde rechtsgebieden – ondernemingsrecht, faillissementsrecht en jaarverslaggeving
– zijn belangrijke aspecten die aangepakt moeten worden om de EU-financieringsmarkt
te verbeteren. Als deze regelgeving in de EU minder gefragmenteerd is, hoeven bedrijven
aan minder verschillende nationale vereisten te voldoen op deze rechtsgebieden. Het
wordt daarmee voor investeerders makkelijker om in bedrijven uit andere lidstaten
te investeren, omdat zij zichtbaarder en beter vergelijkbaar zijn, en er door gelijke
regels minder onzekerheid is voor buitenlandse beleggers in geval van faillissement.
Dit zal de transactiekosten voor investeerders en bedrijven verlagen en de toegang
tot kapitaal verbeteren. Zoals eerder toegezegd zal ik de Kamer later dit kwartaal
nader informeren over de kabinetsinzet. Dan zal ik nader ingaan op mijn ambities ten
aanzien van voortgang op deze onderwerpen en de wijze waarop ik dit wil bereiken.
Dit voorjaar wordt een Mededeling van de Europese Commissie verwacht over de spaar-
en investeringsunie, met daarin mogelijk nieuwe acties voor de kapitaalmarktunie.
Het kabinet zal conform afspraken deze mededeling en daaruit volgende (wetgevende)
acties inclusief bijbehorende impact assessments van de Europese Commissie beoordelen
op hun merites in een zogeheten BNC-fiche.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet wil werken aan een Europees depositogarantiestelsel
(EDIS). Voor de VVD-fractie staat voorop dat er eerst stappen gezet moeten worden
als het gaat om risicoreductie, met name op het gebied van de risico’s voor staatsobligaties
op bankbalansen. Is dit ook de volgordelijkheid die het kabinet wil aanhouden?
Naast de ambitie om flinke stappen te zetten naar een Europese kapitaalmarktunie is
dit kabinet ook voorstander van het voltooien van de bankenunie. Dit betekent dat
er voortgang moet worden geboekt op alle sporen van de bankenunie, te weten, een Europees
depositogarantiestelsel (EDIS), het aanpakken van de risico’s van staatschulden op
bankbalansen (RTSE), het makkelijker mogelijk maken van grensoverschrijdende dienstverlening
door banken (home-host), en het moderniseren van het crisisraamwerk voor banken (CMDI).
Voor het kabinet is een betekenisvolle stap op RTSE een voorwaarde om de stap te kunnen
zetten naar een EDIS.
Wat zijn de concrete plannen voor het verhogen van de productiviteit? Wat zijn de
knoppen waaraan je kan draaien om de arbeidsproductiviteit te verhogen volgens het
kabinet? Hoe kijkt het kabinet ook naar de toekomstige ontwikkeling van AI in relatie
tot het economisch beleid van de eurozone en hoe kunnen de gevolgen daarvan voor de
arbeidsmarkt en de economie ook worden benut en indien negatief gemitigeerd? Wat is
de nationale agenda op dit punt kabinetsbreed?
Bij het stimuleren van de arbeidsproductiviteitsgroei speelt de overheid een voorwaardenscheppende
rol. Dit kabinet neemt een aantal maatregelen om de arbeidsproductiviteitsgroei te
stimuleren. Zo verlaagt het kabinet de regeldruk en verbetert het de toegang tot financiering
voor het mkb. Ook investeert het kabinet 900 miljoen in InvestNL. Tot slot wil het
kabinet met sectoren werken aan een productiviteitsagenda, die erop gericht is hetzelfde
werk te doen met minder mensen. De Minister van Economische Zaken heeft in december
een brief naar de Kamer gestuurd over de voortgang van de productiviteitsagenda.13
AI heeft veel potentie om de arbeidsproductiviteit te verhogen en recent onderzoek
van de OESO onderschrijft dit.14 Het AI-beleid in Nederland heeft zich sinds 2019 gericht op maatregelen om de maatschappelijke
en economische kansen van AI te verzilveren en de publieke belangen zoals fundamentele
rechten te borgen, om zodoende bij te dragen aan de brede welvaart. In de kabinetsvisie
generatieve AI van 18 januari 202415 wordt weergeven wat de kansen en uitdagingen zijn van de nieuwste vormen van AI voor
Nederland. Daarnaast heeft het kabinet de Sociaal-Economische Raad gevraagd om te
adviseren over de impact van AI op de arbeidsproductiviteit, kwantiteit en kwaliteit
van werk. Dit advies wordt in de loop van 2025 verwacht. Via de Voortgangsrapportage
Strategie Digitale Economie van EZ wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd over het
bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van digitale innovaties, zoals AI, en
de effecten van dit beleid. Een concrete actie betreft de verkenning van een AI-faciliteit
in Nederland.16 Dit initiatief sluit aan bij de Europese inzet om het Europese AI-ecosysteem te versterken,
via het gezamenlijke netwerk van Europese supercomputers.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie verdere stappen wil nemen
ter verdieping van de economische en monetaire unie (EMU). Zeker hierbij geldt dat
het volstrekt onduidelijk is wat daar precies mee bedoeld wordt. Kan nader worden
geduid wat de Europese Commissie daarmee wil gaan doen aan concrete voorstellen en
wat de kabinetsappreciatie daarvan is.
In de conceptaanbevelingen stelt de Europese Commissie dat bij het nemen van verdere
stappen ter verdieping van de Economische en Monetaire Unie, rekening gehouden moet
worden met lessen die zijn getrokken uit de opzet en uitvoering van de beleidsreactie
van de Unie op de COVID 19-crisis. Daarnaast beveelt de Commissie aan om voort te
gaan met het verdiepen van de EMU met volledige inachtneming van de interne markt
van de Unie. Indien de Europese Commissie met concrete voorstellen komt voor het verdiepen
van de economische monetaire unie zal de Kamer hierover geïnformeerd worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland een non-paper over e-commercezendingen
heeft ingebracht en onderschrijven het belang hiervan. Deze leden zijn van mening
dat de stroom van zo’n miljard pakketjes per jaar, voornamelijk afkomstig uit China,
zorgt voor een flinke werkdruk bij de Douane en oneerlijke concurrentie voor Nederlandse
ondernemers. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de verwachting is dat
andere landen dit voorstel kunnen steunen? Is bekend of zij tegen dezelfde problemen
aanlopen? Is daarnaast ook een inschatting te geven in welke mate de hoeveelheid pakketjes
zou teruglopen als dit voorstel wordt omarmd? Wat betekent dit voor de werkdruk van
de Douane?
In het kader van de onderhandelingen van het nieuwe Douanewetboek van de Unie (nDWU)
heeft Nederland een non-paper over e-commerce ingebracht. Nederland heeft al bij het
BNC-fiche nDWU aangegeven dat de stroom e-commerce pakketjes beheersbaar moet worden
voor de Douane. Nederland staat hier niet alleen in. Vele lidstaten ervaren nu dezelfde
gevolgen van de immense e-commerce stroom van buiten de EU. In Nederland alleen al
gaan circa 3 miljoen pakketjes per dag waarvan ongeveer 80% bestemd is voor de rest
van de EU lidstaten. Met deze aantallen is het voor nationale autoriteiten simpelweg
niet mogelijk effectief te controleren op zaken als productveiligheid. Dit is een
gevaar voor de consumenten, maar zorgt ook voor oneerlijke concurrentie voor het Europese
bedrijfsleven. Ook de Europese Commissie heeft de aanpak van deze stroom van e-commerce
tot haar prioriteiten gemaakt. Op 5 februari zal de Commissie een mededeling publiceren
over de aanpak van de uitdagingen rondom e-commerce platforms.
Het Nederlandse non-paper heeft als insteek de stroom van individueel verzonden pakketjes,
die veelal per vliegtuig worden verstuurd, minder aantrekkelijk te maken. Aan de andere
kant wordt de stroom van goederen in bulk, gepromoot. Het voordeel van invoer in bulk
is dat de autoriteiten dan in één keer een grote hoeveelheid gelijke producten kan
controleren. Dit zal de Douane en de markttoezichtautoriteiten helpen met het omlaag
brengen van de werkdruk en de stroom pakketjes beheersbaar maken. Op dit moment is
niet in te schatten wat de exacte gevolgen zullen zijn. Diverse lidstaten hebben aangegeven
het Nederlandse non-paper zeer interessant te vinden, maar uiteindelijk zal het non-paper
een plek moeten krijgen in de onderhandelingen over het nDWU.
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie weten wanneer de inzet van het Nederlandse
kabinet voor het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) verschijnt. Het afbetalen
van het subsidiedeel van het Herstel en – Veerkracht plan (HVP) vanaf 2028 is nog
niet geregeld door het kabinet. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat Nederland haar
korting behoudt? Hoe gaat de Minister zich inzetten om de gemaakte afspraak in het
Hoofdlijnenakkoord over een extra korting te realiseren?
Zoals ik reeds heb toegezegd in het Commissiedebat van 4 december jl., zal het kabinet
in het eerste kwartaal een kabinetsinzet op hoofdlijnen voor de aankomende MFK-onderhandelingen
aan uw Kamer sturen. De afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord zijn daarbij leidend.
Hoe dit het beste gerealiseerd kan worden, zal ook afhangen van het voorstel van de
Europese Commissie dat in de zomer van dit jaar verwacht wordt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voor dit
schriftelijk overleg geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover een aantal opmerkingen
en vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen allereerst wat de visie van de Minister is op de
claim van president Trump op Groenland? Deelt de Minister de mening van de leden dat
Groenland voor de Europese Unie behouden moet blijven? Is de Minister bereid om in
EU-verband te pleiten voor een Europees investeringspakket voor Groenland teneinde
de daar aanwezige grondstoffen in te kunnen zetten voor een duurzamere energietransitie
en de strategische onafhankelijkheid van Europa?
Groenland staat niet op de agenda van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad.
Verdere beantwoording van vragen hierover is aan de Minister van Buitenlandse Zaken.
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat het Poolse voorzitterschap dat op 1 januari
2025 is begonnen, inzet op «security» als leidend principe. Deze leden steunen dit
beginsel, gezien de onzekere geopolitieke situatie. Het aangaan van nog meer gemeenschappelijke
schulden op EU-niveau wijzen deze leden echter af. Dit leidt in de ogen van deze leden
op termijn tot een Europese superstaat met geheel eigen financiële middelen, die geleend
worden op de kapitaalmarkt, maar later terugbetaald moeten worden door de lidstaten.
Deelt de Minister de mening dat de Europese Unie geen schuldenunie moet worden?
Er zijn op dit moment geen voorstellen van de Europese Commissie voor nieuwe Europese
instrumenten gefinancierd door gemeenschappelijke schuld. Het kabinet is geen voorstander
van het aangaan van gemeenschappelijke schuld voor nieuwe Europese instrumenten. Dit
is onderdeel van het regeerprogramma. Het kabinet draagt dit standpunt doorlopend
uit in verschillende Europese gremia en geeft hiermee uitvoering aan verschillende
Kamermoties op dit punt, waaronder recentelijk de motie-Eerdmans/Grinwis.17
Het Europe Next Level programma van 2020, met 750 miljard euro op de kapitaalmarkten
geleend geld, werd destijds aangekondigd als «absoluut eenmalig», vanwege de uitzonderlijke
coronacrisis. Echter het rapport van Draghi, de voorstellen van Macron en nu weer
het voorstel van Polen, om Defensie-uitgaven te financieren met gemeenschappelijke
leningen op EU-niveau, wijzen erop, dat in 2020 toch de toon gezet is voor een nieuwe
trend. Hoe kijkt de Minister aan tegen deze trend om de Europese Unie steeds groter
te maken met supranationale leningen op de kapitaalmarkt?
Er zijn op dit moment geen voorstellen van de Europese Commissie voor nieuwe Europese
instrumenten gefinancierd door gemeenschappelijke schuld. Het kabinet is geen voorstander
van het aangaan van gemeenschappelijke schuld voor nieuwe Europese instrumenten. Dit
is onderdeel van het regeerprogramma. Het kabinet draagt dit standpunt doorlopend
uit in verschillende Europese gremia en geeft hiermee uitvoering aan verschillende
Kamermoties op dit punt, waaronder recentelijk de motie-Eerdmans/Grinwis.18
De leden van de NSC-fractie merken op dat het in het kader van het thema security
het van belang is om geheel onafhankelijk te worden van Russisch gas. Hongarije, Oostenrijk
en Slowakije zijn echter nog steeds afhankelijk van Russisch gas. Wat kan de Minister
in EU-verband doen om deze landen van het Russische gas af te krijgen?
Nederland zet zich actief in voor maatregelen in EU verband om Russisch gas volledig
af te bouwen. Deze inzet in EU verband is belangrijk, omdat maatregelen het meest
effectief zijn als ze op EU niveau getroffen en in de hele EU op gelijke wijze worden
toegepast. Bij aanpak op EU niveau kan ook worden bewaakt dat maatregelen geen onaanvaardbare
gevolgen hebben voor de EU-leveringszekerheid.
Tegen deze achtergrond werkt de Europese Commissie op verzoek van de Raad, mede op
initiatief van Nederland, in het kader van RePowerEU aan een routekaart voor de verdere
afbouw van de import van Russisch gas, olie en kernbrandstof in de EU. Concreet pleit
Nederland ervoor dat in deze routekaart EU-breed vergelijkbare maatregelen genomen
kunnen worden zodat nieuwe importstromen via nieuwe LNG-importcapaciteit worden voorkomen.
Hiermee wordt een concrete dam opgeworpen voor de import van Russisch LNG via nieuwe
LNG-terminals. Het kabinet verwacht verder dat de Europese Commissie in de routekaart
nadere invulling en duidelijkheid zal geven over de mogelijkheden voor individuele
lidstaten om op basis van Verordening (EU) 2024/1789 tijdelijke maatregelen te treffen
om import van Russisch gas te beperken. Als de routekaart er is, schept dit voor EU
lidstaten duidelijkheid over de volgende concrete stappen die zij kunnen zetten in
het inperken en afbouwen van Russische gas conform RePowerEU. Het kabinet verwacht
de publicatie van de routekaart eind februari 2025.
Is het verbruik van Russisch gas in Nederland inmiddels teruggebracht tot nul? Zo
nee, waarom niet?
Op dit moment is er een beperkte reststroom van Russisch LNG op basis van contracten
uit het verleden naar Nederland. Er bestaat echter geen verbod of sanctie op de import
van gas, inclusief LNG, uit de Russische Federatie. Hiermee is de handelingsvrijheid
van het kabinet om deze reststroom tegen te gaan beperkt.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag hierboven zet Nederland zich actief in
voor maatregelen in EU verband voor de afbouw van Russisch gas naar nul. Nederland
heeft alle maatregelen voor de beperking van Russisch gas die zij kon nemen al genomen,
en is beperkt in haar handelingsvrijheid om aanvullende maatregelen te treffen. Zo
wordt in Nederland al voorkomen dat er nieuwe LNG-importstromen ontstaan via de nieuwe
LNG-importcapaciteit die sinds 2022 is of nog wordt gerealiseerd. Dit is geregeld
via de contracten voor het gebruik van deze nieuwe importcapaciteit. Er is echter
nog geen mogelijkheid om de beperkte maar nog bestaande importstroom in te perken,
die is gebaseerd op contracten uit het verleden. Het kabinet verwacht meer duidelijkheid
over de mogelijk te nemen maatregelen ten aanzien van deze importstroom met de Routekaart
die de Europese Commissie in voorbereiding heeft. Zie wat dit betreft eveneens het
antwoord op de vraag hiervoor.
De leden van de NSC-fractie vragen of het instellen van een speciale taskforce door
Von der Leyen betekent dat de Europese Commissie het rapport-Draghi al heeft omarmd
als haar eigen standpunt. Of is dit slechts gedeeltelijk zo, en op welke punten dan?
Is de Europese Commissie ook voorstander van nog meer gemeenschappelijke leningen?
De Europese Commissie heeft de publicatie van de mededeling over het concurrentievermogen
kompas (kompas) op dit moment voorzien op 29 januari. Dit vormt de eerste officiële
opvolging van de Commissie op het Draghi rapport. Veel elementen uit het Draghi rapport
zijn reeds beland in de politieke richtlijnen van Commissievoorzitter Von der Leyen
en vervolgens in de missiebrieven voor de Eurocommissarissen. Met de publicatie van
het kompas zal meer duidelijkheid komen over de elementen uit het rapport waar de
Europese Commissie opvolging aan wil geven.
Betekent 800 miljard euro per jaar, zoals Draghi voorstelt, dat Nederland zo’n 40
miljard euro extra zou moeten uitgeven aan innovatie? Zo nee, om welk jaarlijks bedrag
gaat het dan?
De geschatte 800 miljard euro per jaar van Draghi heeft betrekking op meerdere zaken,
waaronder klimaat, defensie en digitalisering. Bovendien zal dit bedrag voor een groot
deel gefinancierd moeten worden door de private sector.
Europa investeert in vergelijking met de VS en andere ontwikkelede economieën verhoudingsgewijs
minder in innovatie met private investeringen in R&D. De Europese overheidsinvesteringen
in R&D zijn daarentegen vergelijkbaar met de VS.
De leden van de NSC-fractie vragen verder af of de Minister de mening deelt dat innovatie
niet top-down met overheidsgeld kan worden afgedwongen, maar voort moet komen uit
bottom-up initiatieven van het bedrijfsleven, kennisinstituten en de wetenschap?
Het is van belang om voor innovatie privaat kapitaal te mobiliseren. Om hogere private
R&D-investeringen te ontlokken is het essentieel dat de overheid de juiste randvoorwaarden
creëert voor bedrijven. Europa kampt met een gefragmenteerde interne markt en een
tekort aan risicodragend kapitaal, waardoor jonge en innovatieve bedrijven minder
makkelijk kunnen opschalen. Dit onderstreept onder andere het belang van verdere verdieping
van de interne markt en het creëren van de kapitaalmarktunie.
Deze leden vragen voorts of de aanpak van Draghi meer gemeen heeft met de methode
van het Fonds Economische Structuurverstreking (FES) (1995–2010) of met de methode
van het Nationaal Groeifonds (2019 tot nu)? Klopt het dat de effectiviteit van beide
methodes onduidelijk is? Deelt de Minister de mening dat blind met overheidsgeld strooien
de achterstand in economische groei op de Verenigde Staten en China niet zal doen
afnemen?
De door Draghi genoemde aanbevelingen richten zich vooral op het substantieel verhogen
van investeringen in innovatie om de productiviteit van de Europese economie te versterken,
waarbij het grootste deel door private partijen wordt geïnvesteerd. Dat is anders
dan de FES-methode of die van het Nationaal Groeifonds, welke beide investeringsfondsen
zijn vanuit publieke middelen. Draghi’s aanpak bestaat uit een aantal hervormingen
die op Europees niveau plaatsvinden zodat private financiering beter benut kan worden.
Een aantal hervormingen ziet toe op investeringsinstrumenten (zoals de kapitaalmarktunie
en de bankenunie) maar ook op de governance van de Commissie en het verlagen van administratieve
lastendruk voor bedrijven en lidstaten. Het kabinet heeft in haar reactie op het Draghi
rapport aangegeven dat zij het belang van goed onderbouwde hervormingen en investeringen
onderkent als middel om ons concurrentievermogen te versterken.19
In 2010 is een evaluatie uitgevoerd naar de effectiviteit van het FES.20 Het rapport concludeerde onder meer dat de kosten van het indienen van voorstellen
hoog waren, de rondes onvoorspelbaar, en de rolverdeling binnen het fonds niet optimaal
was. In de tussenevaluatie van het Nationaal Groeifonds in 2023 concludeerde het onderzoeksbureau
Decisio dat bij de oprichting van het Nationaal Groeifonds nauw rekening is gehouden
met de lessen uit het FES. De doeltreffendheid en doelmatigheid van het Nationaal
Groeifonds als geheel zal iedere vijf jaar worden geëvalueerd. De eerste evaluatie
zal plaatsvinden in 2026. Vervolgevaluaties zullen vanaf 2031 worden uitgevoerd.
Blind met overheidsgeld strooien is nooit een goed idee. Bovendien zijn vooral horizontale
beleidsmaatregelen nodig om het Europese concurrentievermogen structureel te bestendigen,
zoals het verdiepen van de interne markt en het versterken van de kapitaalmarktunie.
De leden van de NSC-fractie vragen verder af wat de resultaten tot nu toe zijn van
het Better Regulation-programma, dat in 2014 onder leiding van eurocommissaris Timmermans
van start is gegaan? Wordt de «one in one out» regel in de praktijk structureel toegepast?
Hoeveel heeft dit opgeleverd in termen van minder administratieve lasten?
De Europese Commissie heeft ambitieus gewerkt langs twee sporen: het voorkomen van
onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving en het aanpakken van onnodige regeldruk in
bestaande EU-regelgeving. Ten behoeve van het voorkomen van onnodige regeldruk heeft
de Commissie de kwaliteit van het wetgevingsproces en de interne procedures verbeterd
zodat de kwaliteit van consultaties, evaluaties en impact assessments is gestegen.
Om de kwaliteit van evaluaties en impact assessments te bewaken heeft de Europese
Commissie een toezichthouder in het leven geroepen, de Raad voor Regelgevingstoetsing
(Regulatory Scrutiny Board). Als het gaat om het aanpakken van knelpunten in bestaande
EU-regelgeving heeft de Commissie jaarlijks tal van stukken regelgeving geëvalueerd
en voorstellen gedaan om regelgeving te vereenvoudigen. Daarbij is ook gebruik gemaakt
van het zogenaamde Fit for Future-platform. Dit platform bestaat uit vertegenwoordigers
van lidstaten en diverse maatschappelijke belanghebbenden (bedrijfsleven, consumenten,
enzovoort) en heeft de Commissie geadviseerd over het oplossen van concrete knelpunten
in bestaande regelgeving. Sinds enkele jaren maakt de Commissie jaarlijks een overzicht
(op verzoek van lidstaten) waarin het probeert een beeld te schetsen van de besparingen
die zijn gerealiseerd dankzij het beleid inzake Betere Regelgeving. Het voorkomen
van onnodige regeldruk is ook onderdeel van het Better Regulation programma. Het valt
per definitie niet te becijferen wat er dankzij het preventieve werk van de Europese
Commissie is bespaard, maar de inschatting van de Commissie is dat dat voor de EU
in de miljarden loopt21.
Lidstaten hebben herhaaldelijk gevraagd om duidelijke informatie over de toepassing
van One in One out. De informatie die vervolgens is gekregen heeft beperkt duidelijkheid verschaft.
Het beeld komt naar voren dat de Europese Commissie zeker een begin heeft gemaakt
met de implementatie van de regel, maar dat One in One out niet op alle terreinen en niet structureel wordt toegepast. Als het gaat om wat de
One in One Out-regel heeft opgeleverd in termen van besparingen, geldt wat hiervoor is gezegd over
de resultaten van het Better Regulation programma.
Wat is de inzet van het kabinet voor de in de Boedapestverklaring aangekondigde «versimpelingsrevolutie»?
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van het eventueel vertragen en aanpassen
van verplichtingen op gebied van financiële verslaglegging (en specifiek de CSRD),
zoals Duitsland voorstelt?
Het concurrentievermogen van Europese bedrijven staat hoog op de agenda in Nederland
en in Brussel. Daarbij spelen diverse factoren een rol, zoals hoge energieprijzen,
achterliggende productiviteit, maar ook rapportagelasten. Het is belangrijk om daar
in samenhang mee aan de slag te gaan en stappen te nemen om het concurrentievermogen
te verbeteren.
De wens regeldruk terug te dringen is daarbij een prioriteit in het regeerprogramma.
Ik steun dan ook de wens van de Europese Commissie om regeldruk in Europa te verminderen
en om met versimpelingen te komen.
Tegelijkertijd is stabiel overheidsbeleid belangrijk. Regelgevende voorspelbaarheid
en rechtszekerheid worden door het bedrijfsleven genoemd als cruciale voorwaarden
voor een gezond ondernemingsklimaat. Daarbij hoort ook een betrouwbaar (Europees en
nationaal) wetgevingsproces.
Het aanpassen of uitstellen van wetgeving terwijl bedrijven volop bezig zijn dit te
implementeren kan averechts werken en juist leiden tot meer onzekerheid en lasten
voor bedrijven. Ook kunnen aanpassingen aan rapportage vereisten voor het bedrijfsleven
een weerslag hebben op dat wat de financiële sector kan rapporteren. Zij zijn immers
afhankelijk van de informatie die bedrijven waaraan zij geld uitlenen of waarin zij
investeren aanleveren.
Het is daarom belangrijk dat de Europese Commissie bijvoorbeeld waar het gaat om wijzigingen
in (duurzaamheids)rapportageverplichtingen komt met een gedegen probleemanalyse en
een overzicht van waar de concrete problemen zitten. Ik roep ook de financiële sector
en het bedrijfsleven op om zich te mengen in deze te discussie en te laten weten tegen
welke concrete problemen zij rondom rapportagevereisten aanlopen.
Vooralsnog zie ik wel kansen om lasten te verminderen specifiek binnen het EU-raamwerk
voor duurzame financiering. Zo verschillen definities van bijvoorbeeld duurzame financiering
en moeten bedrijven vanuit verschillende wetten over dezelfde soort zaken rapporteren,
bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijke negatieve milieu impact.
Zodra er concrete voorstellen van de Commissie liggen, zal het kabinet via een BNC
fiche een appreciatie hierover opstellen. Als het gaat om duurzaamheidsrapportages
trek ik daarbij in elk geval samen op met mijn collega’s van Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingshulp, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken.
Wat is de inzet van het kabinet voor de gezamenlijke verklaringen voor de beleidsprioriteiten
voor komend jaar en voor 2025–2029?
Nederland is een constructieve partner in de EU, ook om onze eigen doelen te bereiken.
Het kabinet zal hierbij prioritair inzetten op het realiseren van Nederlandse belangen
ten aanzien van asiel en migratie, waaronder het beperken van de omvang van en grip
op alle soorten migratie, het landbouwbeleid en de EU-begrotingsonderhandelingen.
Nieuwe afspraken, initiatieven en voorstellen voor beleid zal het kabinet per keer
beoordelen en daaropvolgend haar inzet bepalen voor de gezamenlijke verklaringen.
Hoe komt het dat de economische groei in de eurozone stelselmatig lager lijkt te zijn
dan buiten de eurozone (in 2024: 0,8 procent versus 0,9 procent)? De euro werd toch
juist opgericht om een hogere economische groei te realiseren?
Over een langere periode bezien bedroeg de bbp-groei van de eurozone als geheel 29%
tussen 2002–2023, tegenover 34% voor niet-eurolanden in de EU. De groep niet-eurolanden
bestaat uit Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Hongarije, Polen, Roemenië en Zweden.
Hoewel Denemarken en Zweden het gemiddelde inkomen in de groep van niet-eurolanden
in de EU aanzienlijk verhogen, ligt het gemiddelde inkomen van deze groep landen onder
dat van eurolanden. Over het algemeen groeien economieën met een lager inkomensniveau
sneller dan economieën die al een hoog inkomensniveau hebben bereikt, een proces dat
bekend staat als economische convergentie. Dit is daarmee een belangrijke verklaring
voor het groeiverschil.
Klopt de voorspelling van de Europese Commissie over de geharmoniseerde consumentenprijsindex
(HICP) nog wel voor Nederland? De Europese Commissie gaat uit van 3,2 procent in 2024,
terwijl in november en december 3,8 procent en 4,1 procent was volgens de HICP-definitie.
Zal deze voorspelling dus moeten worden bijgesteld? Zullen dan ook de inflatie voor
2025 en 2026 (2,1 procent en 1,9 procent) ook naar boven moeten worden bijgesteld?
Het CBS publiceerde op 14 januari de inflatie voor 2024 als geheel. Dit betreft dus
de gemiddelde inflatie over 2024. Deze kwam uit op 3,2% volgens de HICP. De raming
van de Europese Commissie (EC) uit november kwam ook uit op 3,2% voor 2024 als geheel.22 Het percentage waar de EC vanuit is gegaan voor 2024 komt dus overeen met de daadwerkelijke
uitkomst voor dat jaar. De hoge inflatie in de afgelopen maanden zat dus reeds besloten
in de verwachting voor de inflatie voor 2024 als geheel. Dat geldt ook voor de raming
van het CBP in de MEV. Ten opzichte van de verwachting in de MEV is de inflatie in
2024 als geheel zelfs nog iets lager uitgekomen. Het CPB verwachtte in de MEV een
HICP-inflatie van 3,5 voor 2024, iets hoger dan de hierboven genoemde realisatie voor
dit jaar.
Welke onderverdeling voor de 3,2 procent inflatie kan de Minister maken in termen
van vraaginflatie, (loon)kosteninflatie en winstinflatie? Deze inflatiesoorten vereisen
immers toch eigenlijk ieder een andere aanpak?
In de decemberraming schrijft De Nederlandsche Bank dat de lonen in de eerste helft
van 2024 voor meer dan de helft bijdroegen aan de inflatie.23 De winsten droegen in die periode minder dan 10% bij. Voor de tweede helft van het
jaar zijn deze cijfers nog niet bekend. Door cao-afspraken die doorgaans enige tijd
vaststaan reageren lonen vertraagd op de stand van de conjunctuur en op de inflatie;
de prijzen van producten, en daarmee de winsten reageren sneller op inflatieontwikkelingen.
De lonen maken momenteel een inhaalgroei om te compenseren voor de inflatie van de
afgelopen jaren.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de Minister gaat doen om de inflatie te beteugelen.
Klopt het dat de opkoopprogramma’s (APP en PEPP) van de ECB en het Europees Stelsel
van Centrale Banken (ESCB), waaronder De Nederlandsche Bank, in 2015 gestart zijn
om de inflatie omhoog te krijgen? Klopt het dan ook dat het versneld afbouwen van
de obligatieportefeuille (tapering) tot het tegenovergestelde zou moeten leiden, namelijk
lagere inflatie? Het (indirect) plaatsen van staatsobligaties bij banken in ruil voor
liquiditeit zou volgens de Fisher-vergelijking (M*V=P*T) moeten leiden tot een lagere
hoeveelheid geld in omloop en dus tot lagere inflatie. Kan de Minister hier zijn visie
op geven als macro-econoom? Kan de Minister dit bespreken met de president van DNB,
de heer Knot?
De primaire verantwoordelijkheid voor prijsstabiliteit ligt bij de Europese Centrale
Bank. De ECB kijkt naar de ontwikkeling van de inflatie voor de eurozone als geheel.
De Nederlandse inflatie ligt daar boven. Met begrotingsbeleid kan de overheid eraan
bijdragen de economische conjunctuur te dempen om op die manier de opwaartse druk
op lonen en prijzen te verminderen. Voor het opvangen van conjuncturele schommelingen
via automatische stabilisatoren kennen we in Nederland sinds 1994 het trendmatig begrotingsbeleid.
Om dit model goed te laten werken is het van belang dat de financiële kaders worden
gerespecteerd. Nu de inflatie in Nederland hoger ligt dan elders in Europa, is begrotingsdiscipline
van extra belang om, zoals opgenomen in het hoofdlijnenakkoord, de groei van de uitgavengroei
structureel te beperken en kosten van beleidswijzigingen te dekken. In maart zal ik,
op verzoek van uw Kamer, een nadere analyse geven van de te hoge Nederlandse inflatie
en mogelijke beleidsoverwegingen om hierop te reageren. Dan hebben we zicht op de
ontwikkeling van de inflatie in de eerste twee maanden van dit jaar en op de nieuwst
verwachtingen van het Centraal Planbureau voor de ontwikkeling van de inflatie en
de loongroei in 2025 en 2026.
De ECB heeft APP en PEPP geïntroduceerd (in respectievelijk 2014 en 2020) om de destijds
lage inflatie op te stuwen richting de 2%-inflatiedoelstelling via een verruiming van de financieringscondities in de economie.
Sinds 2023 is de ECB begonnen met het afbouwen van deze programma’s om de verhoogde
inflatie te beteugelen. Dit doet de ECB door aflopende obligaties niet te herinvesteren.
Dit draagt via een verkrapping van lange-termijnfinancieringscondities bij aan het
verlagen van de inflatie. De afbouw van deze programma’s leidt ceteris paribus inderdaad
ook tot een daling van de geldhoeveelheid. Uit de communicatie van de ECB en DNB volgt
dat de afbouw van de opkoopprogramma’s bijdraagt aan de terugkeer van de inflatie
naar de doelstelling. Ik zie daarom geen reden dit nader met de president van DNB
te bespreken.
Klopt het dat het versneld afbouwen van de obligatieportefeuille, als methode om de
inflatie omlaag te krijgen, tot minder maatschappelijke kosten leidt dan de traditionele
beleidsinstrumenten zoals renteverhogingen, loonmatiging en winstmatiging?
Sinds de inflatieschok door de pandemie en de Russische inval in Oekraïne heeft de
ECB – evenals andere centrale banken – zowel de beleidsrente fors verhoogd als de
omvang van haar balans geleidelijk afgebouwd door het niet langer herinvesteren van
aflopende obligaties. Beide instrumenten hebben tot doel de financieringscondities
te beïnvloeden, op basis waarvan huishoudens en bedrijven beslissingen maken om te
sparen, consumeren of lenen, waardoor het monetaire beleid de economische activiteit
en de inflatie beïnvloedt. Het is daarbij aan de ECB om in onafhankelijkheid te besluiten
over de maatvoering en samenstelling van het monetaire beleid, ten einde de inflatie
in de eurozone als geheel terug naar de doelstelling van 2% te krijgen.
Voorts geldt dat de ruimte tot loongroei afhangt van de kostenstructuur tussen en
binnen sectoren, het aandeel van de loonkosten in de totale kosten en de verhouding
tussen de loongroei en de productiviteitsgroei. Daarbij is het van belang dat de binnenlandse
inflatie zichzelf niet onnodig langer in stand houdt door een prijsopdrijvende wisselwerking
tussen werknemers en werkgevers. Het ligt daarbij voor de hand dat wanneer de prijsdruk
gevolgen heeft voor de internationale concurrentiepositie van bedrijven dit een belangrijke
factor zal zijn in de loonvorming.
Klopt het dat de Euro Area Recommandations (EAR) van de Europese Commissie heel erg
«hoog over» zijn en voor Nederland niet tot praktische gevolgen zullen leiden? Klopt
het dat deze EAR in grote lijnen overeenkomen met het Competitiveness Compass?
De Euro Area Recommendations (EAR) hebben hun oorsprong in het Verdrag betreffende
de werking van de EU (VWEU). Dat stelt dat de lidstaten hun economische beleid als
een aangelegenheid van gemeenschappelijke belang beschouwen en dat zij dit beleid
coördineren. Het coördineren van het economisch beleid gebeurt in het kader van het
Europees Semester, waarin de Raad aanbevelingen aanneemt voor zowel het economisch
beleid van het eurogebied (de EAR) als dat van de lidstaten (de landspecifieke aanbevelingen)24.
Gegeven hun aard hebben de eurozone aanbevelingen veelal geen directe praktische gevolgen,
maar lidstaten worden wel geacht ze ter harte te nemen bij het formuleren van beleid.
Daarnaast bieden de eurozone aanbevelingen in de praktijk een kader voor het sturen
van beleidsdebatten en draagt het bij aan het bepalen van de agenda van beleidsdialogen
in de Eurogroep.
De Europese Commissie heeft de publicatie van de mededeling over het concurrentievermogen
kompas (kompas) op dit moment gepland op 29 januari. Zodoende kan op dit moment nog
niets worden gezegd over de overeenkomsten met de EAR.
Kan de Minister toelichten waarom het kabinet het Nederlandse overschot op de lopende
rekening al jarenlang niet als een probleem ziet, terwijl de Europese Commissie dit
identificeert als een macro-economische onevenwichtigheid met risico’s voor de financiële
stabiliteit? Waar komt dit verschil in interpretatie vandaan?
Klopt het, zo vragen de leden van de NSC-fractie voorts, dat een overschot van tien
procent van het bruto binnenlands product (bbp) op de lopende rekening een teken is
van een sterke concurrentiepositie van Nederland binnen de Europese Unie? En dat het
daarom logisch is dat Nederland geen actief beleid voert op het terugdringen van het
overschot?
In de macro-economische onevenwichtigheden procedure kijkt de Commissie naar het gemiddelde
over 3 jaar van het saldo op de lopende rekening als percentage van het bbp, en hanteert
drempels van +6% en –4% als indicatieve grenswaarden voor een onevenwichtigheid.
Het kabinet ziet het overschot op de lopende rekening als een gevolg van structurele
kenmerken van de Nederlandse economie en voert geen actief beleid op het terugdringen
van het overschot. De drijvende krachten achter de ontwikkeling van het saldo op de
lopende rekening kunnen worden bezien vanuit zowel de handelsbalans en primaire en
secundaire inkomens uit het buitenland, als vanuit de netto besparingen van Nederlandse
bedrijven, huishoudens en de overheid.
Er is een combinatie van factoren waarom Nederland een fors overschot heeft op de
handelsbalans. Het open karakter van Nederlandse economie speelt een rol, alsook de
relatief grote hoeveelheid wederuitvoer met creatie van toegevoegde waarde. Ook de
goede infrastructuur, het opleidingsniveau en de prijsconcurrentiepositie van het
Nederlandse bedrijfsleven spelen een rol. De mate waarin deze factoren de Nederlandse
handelsbalans de komende jaren zullen beïnvloeden is niet te voorspellen.
Vanuit de optiek van de netto besparingen geldt dat het Nederlandse spaaroverschot
in grote mate wordt gedreven door Nederlandse bedrijven (zowel multinationals en het
MKB) en in mindere mate door huishoudens en de overheid. Er zijn bovendien aanwijzingen
dat zowel mondiale trends, specifieke karakteristieken van de Nederlandse economie
alsook beleid invloed hebben op de ontwikkeling van het saldo. De mogelijke ontwikkelingen
van deze factoren laten zich moeilijk voorspellen. Het is op het niveau van individuele
beleidsmaatregelen moeilijk te kwantificeren wat het effect op de lopende rekening
is. Wel is duidelijk dat beleid dat zorgt voor een verschuiving van sparen naar consumeren
en investeren, tegelijkertijd ook het saldo op de lopende rekening zal verlagen. Het
is daarmee nog niet wenselijk om maatregelen enkel met het oog op het lopende-rekening-saldo
te nemen, maar wel verstandig om verstoringen die mogelijk ten grondslag liggen aan
het overschot weg te nemen.
Zijn het niet juist de andere lidstaten, die een tekort op de lopende rekening hebben,
die meer hervormingen zouden moeten doorvoeren om hun concurrentiepositie te versterken?
En als gevolg daarvan hun tekort op hun lopende rekening terug kunnen brengen? Kortom,
zouden de AER zich niet vooral moeten richten op de tekortlanden en niet op de overschotlanden?
Overschotten en tekorten op de lopende rekening zijn niet per se een ongewenst fenomeen
aangezien ze in zekere mate een weerspiegeling zijn van verschillen in de fundamenten
en structurele kenmerken van lidstaten en wenselijk beleid op de middellange termijn.
Een combinatie van factoren kan leiden tot een tekort op te lopende rekening. De mogelijke
ontwikkelingen van deze factoren laten zich moeilijk voorspellen. Het is op het niveau
van individuele beleidsmaatregelen moeilijk te kwantificeren wat het effect op de
lopende rekening is. Wel is duidelijk dat beleid dat zorgt voor een verschuiving van
consumeren en investeren naar sparen, tegelijkertijd ook het tekort op de lopende
rekening zal verlagen. Dit geldt ook voor beleid dat op lange termijn zorgt voor een
betere prijsconcurrentiepositie. Het is daarmee nog niet wenselijk om maatregelen
enkel met het oog op het lopende-rekening-saldo te nemen, maar wel verstandig om verstoringen
die mogelijk ten grondslag liggen aan het overschot weg te nemen.
Klopt het dat het hoge overschot op de lopende rekening een meer dan voldoende compensatie
vormt voor de hoge private schulden in Nederland? En dat dus het verder versoberen
van de hypotheekaftrek overbodig en contraproductief is, onder andere vanwege het
negatieve vertrouwenseffect? Waarom bemoeit de Europese Unie zich hier dan zo nadrukkelijk
mee?
In het kader van het Europees Semester, dat is ingesteld in 2011 tegen de achtergrond
van de eurocrisis, houdt de Europese Commissie toezicht op macro-economische onevenwichtigheden
om de economische stabiliteit van de unie te waarborgen. Zowel een te hoog overschot
op de lopende rekening en te hoge private schulden kunnen negatieve gevolgen hebben
voor de macro-economische stabiliteit van andere landen en daarmee de Europese Unie
als geheel.
Op 19 juni 2024 concludeerde de Commissie ten aanzien van het overschot op de lopende
rekening dat de kwetsbaarheden gemitigeerd zijn door een relatief sterke groei van
de binnenlandse vraag. Hierdoor zijn ook de spillover risico’s naar de rest van de
Unie minder zorgwekkend geworden in de ogen van de Commissie. Over de private schulden
concludeerde de Commissie dat het hoge schuldenniveau in combinatie met grote hoeveelheden
illiquide vermogensbezit, voornamelijk in woningen en pensioenfondsen, huishoudens
kwetsbaar maakt voor veranderende economische omstandigheden. Dit omdat zij weliswaar
meer vermogen dan schulden hebben, maar een groot deel van het vermogen niet makkelijk
om te zetten is in besteedbaar inkomen om een eventuele daling van het inkomen op
te vangen. Een overschot op de lopende rekening neemt die risico’s niet weg. De aandacht
van de Commissie en de Raad van de Europese Unie voor de hypotheekrenteaftrek is overigens
niet alleen gerelateerd aan de hoge private schulden maar ook aan de impact ervan
op de woningmarkt en in de economische effecten van de verschillende belastingen op
verschillende typen vermogen.25
Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma vastgelegd dat
de huidige regeling rond hypotheekrenteafterek en het eigenwoningforfait ongewijzigd
blijft.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de ECB eind 2025 een besluit wil nemen over
de publieke digitale euro. Tegelijkertijd verwacht de Minister dat er dan nog geen
politiek besluit zal liggen in Brussel. Waarop baseert de Minister dit? De Europese
centrale banken binnen het ESCB hebben toch inmiddels de conclusie getrokken dat de
digitale euro technisch mogelijk is?
Het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende de digitale
euro, waarover in de Raad en het Europees Parlement nog wordt onderhandeld, bevat
de kaders voor de vormgeving, uitgifte en distributie van een digitale euro. De ECB
kan pas overgaan tot uitgifte van een digitale euro, als er over de voorstellen van
de Europese Commissie een akkoord is bereikt door de medewetgevers en de verordening
in werking is getreden. Aangezien over meerdere belangrijke onderdelen van het wetsvoorstel
nog geen overeenstemming is bereikt in de Raad en er bovendien nog weinig bekend is
over de voortgang van het dossier in het Europees Parlement, acht ik de kans op een
spoedig akkoord tussen de medewetgevers niet zo groot. Het Eurosysteem is voor het
ontwerp en de vormgeving van een mogelijke digitale euro afhankelijk van een aantal
keuzes die de medewetgevers zullen moeten maken in de regelgeving ten aanzien van
waarborgen (bijvoorbeeld als het gaat om privacy). Om die reden is de voortgang van
de onderhandelingen relevant voor de tijdslijn voor een mogelijke uitgifte.
In hoeverre verschilt de digitale euro eigenlijk van de girale euro? Zal de mogelijkheid
om digitale euro’s aan te houden bij DNB gratis aangeboden worden? Kan op deze manier
worden gewaarborgd dat iedere Nederlander beschikt over ten minste één kostenvrije
betaalrekening, zoals dit feitelijk jarenlang het geval is geweest? Deelt de Minister
de mening dat het steeds duurder worden van een betaalrekening een onwenselijke hindernis
is in het deelnemen aan het maatschappelijke en betalingsverkeer?
Zoals ook in het voorgaande genoemd, is een digitale euro een vorm van publiek geld.
Dat onderscheidt een digitale euro van alle andere vormen van giraal geld, ons saldo
op een reguliere bankrekening. De digitale euro zou een rechtstreekse verplichting
van de Europese Centrale Bank (ECB) of van nationale centrale banken tegenover gebruikers
van de digitale euro zijn. Dat is kenmerkend voor publiek geld dat is uitgegeven door
de centrale bank, in tegenstelling tot giraal geld dat een vordering op een private
partij is. Voor een digitale euro geldt wat dat betreft hetzelfde als voor contant
geld. Een digitale euro die gehouden wordt op een digitale euro rekening van een gebruiker,
zal volledig eigendom zijn van die gebruiker. De gebruiker bewaart deze digitale euro
alleen niet fysiek zelf, maar digitaal (i) in de administratie van het Eurosysteem,
te bereiken via de betaaldienstverlener waarbij hij zijn digitale euro rekening heeft,
of (ii) offline op zijn lokale apparaat (zoals een mobiele telefoon). Bij giraal geld
is dat niet zo, dan staat deze girale euro op de balans van de betreffende bank en
heeft de rekeninghouder alleen een claim op deze bank. Een digitale euro zou dezelfde
waarde hebben als een contante euro en een girale euro. De voorgestelde verordening
schrijft namelijk voor dat ze één-op-één inwisselbaar zullen zijn.
Het uitgangspunt van het wetsvoorstel van de Europese Commissie is dat betaaldienstverleners
gratis bepaalde basisbetaaldiensten ten aanzien van de digitale euro aanbieden aan
consumenten. Bijvoorbeeld een gratis digitale euro rekening. In dit stadium is moeilijk
te duiden wat de mogelijke effecten op de prijsvorming van reguliere betaalrekeningen
zijn, ook omdat de onderhandelingen over het kostenmodel nog niet zijn afgerond.26 Of de kosten van betaalproducten voor Nederlandse gebruikers zullen stijgen, is bijvoorbeeld
nog niet vast te stellen. Nederland heeft in ieder geval aandacht gevraagd in de onderhandelingen
voor het risico op dergelijke effecten. Uiteindelijk is het vaststellen van de prijs
van een betaalrekening ook een commerciële beslissing van de aanbieders, die met deze
prijzen kunnen concurreren, maar ook bepaalde (investerings)kosten kunnen terugverdienen.
Betekent de eventuele komst van de offline digitale euro eigenlijk de terugkeer van
de chipknip, zoals deze tot 2015 bestond? Waarom is deze eigenlijk in 2015 door de
banken afgeschaft, nu deze vorm van geld net als contant geld bijna volledig privacy-proof
is? Waarom wordt voorgesteld om een maximum hoeveelheid digitale euro’s in te stellen
van 3.000 tot 4.000 euro’s? Immers indien geen rente wordt betaald op digitale euro’s,
zullen de meeste consumenten het grootste deel van hun geld toch stallen bij een bank
die wel rente betaalt? Is hier geen sprake van een onnodig dubbel slot op de deur?
Aan de andere kant: hoe draagt het uitsluiten van een positieve rente op digitale
euro-tegoeden bij aan het beschermen van de financiële stabiliteit, nu al houderlimieten
worden voorzien? Zou directe rente op digitale euro-tegoeden een instrument kunnen
zijn om commerciële banken aan te zetten renteverhogingen sneller door te berekenen
aan hun klanten, ook in licht van de bevindingen van de ACM in haar rapport Concurrentie
op de Nederlandse spaarmarkt van 16 juli 2024?
In antwoord op vragen van de BBB-fractie in de Eerste Kamer heeft mijn ambtsvoorganger
het verschil tussen de chipknip en de digitale euro als volgt uitgelegd.27 De digitale euro is geen versie van de chipknip. De chipknip was namelijk geen digitale
vorm van publiek geld uitgegeven door de centrale bank. Dat is de digitale euro wel.
Het doel van de chipknip was dan ook niet om publiek geld in de toekomst beschikbaar
te houden in een steeds meer digitale economie, maar om digitale transacties van kleinere
bedragen voor winkeliers mogelijk te maken. De chipknip was succesvol ten aanzien
van transactiesnelheid en kosten voor de winkelier, maar was minder succesvol op het
gebied van gebruiksgemak. Ik neem het belang van gebruiksvriendelijkheid mee in mijn
inzet voor een mogelijke digitale euro.
De leden van de NSC-fractie verwijzen daarnaast naar de voorgestelde bevoegdheid voor
de ECB om een aanhoudingslimiet voor de digitale euro te bepalen. Het kabinet steunt,
zoals hiervoor is toegelicht, het voorstel om deze bevoegdheid aan de ECB toe te kennen.
Deze limiet kan een belangrijk instrument zijn om risico’s voor de financiële stabiliteit
te voorkomen: van een onnodig (dubbel) slot op de deur is wat haar betreft geen sprake.
De risico’s die een digitale euro in potentie vormt voor de financiële stabiliteit
laten zich op voorhand moeilijk voorspellen en dit zal ook afhankelijk zijn van het
gebruik van de digitale euro. Aangezien de digitale euro zoals deze nu op tafel ligt,
bedoeld is als pan-Europees digitaal betaalmiddel en niet als spaarmiddel, is een
aanhoudingslimiet als waarborg gepast.
Dit brengt mij op de vragen van de NSC-leden hoe het uitsluiten van een positieve
rente op digitale eurotegoeden kan bijdragen aan het beschermen van de financiële
stabiliteit en renteverhogingen door banken. De digitale euro zoals deze is uitgewerkt
in het voorstel van de Europese Commissie is zoals gezegd primair bedoeld en vormgegeven
als betaalmiddel; voor betalingen tussen personen, bedrijven en/of overheden en niet
als spaarproduct. Voor een puur spaarproduct uitgegeven door het Eurosysteem zou geen
grondslag bestaan in de (voorgestelde) Europese regelgeving. Binnen het kader van
dit wetsvoorstel zal de digitale euro niet rentedragend zijn, met als hoofddoel het
gebruik van de digitale euro als betaalmiddel te bevorderen, terwijl het gebruik ervan
als waarde-opslag beperkt wordt. Dit betekent dat een digitale euro die is vormgegeven
als betaalmiddel niet rentedragend zal zijn. Hiermee lijkt de digitale euro op contant
geld, waarover ook geen rente wordt vergoed.
Is de Minister het eens met automatische koppeling van bankrekeningen aan de wallet
(watervalmechanisme) en hoe wil hij waarborgen dat burgers hier indien gewenst van
kunnen afzien?
Het wetsvoorstel van de Europese Commissie bevat de mogelijkheid en niet de verplichting
om een digitale eurorekening te koppelen aan een reguliere betaalrekening. Het is
dus ook mogelijk om een losstaande digitale eurorekening te openen en daar handmatig
digitale euro’s op te zetten. De zogenaamde automatische watervalfunctie, waarbij
een digitale eurorekening automatisch wordt aangevuld wanneer daar uitgaven uit zijn
gedaan, is op grond van de voorliggende voorstellen dus niet verplicht. De gebruiker
kan daarvoor kiezen.28 Om gebruik te kunnen maken van een automatische waterval, moet wel sprake zijn van
een koppeling met een gewone bankrekening.29
De leden van de NSC-fractie ragen voorts wat er momenteel in de Raad voorligt ten
aanzien van de begrenzing van de kostendoorberekening van betaaldienstverleners aan
handelaren. Wat is daarbij de Nederlandse inzet?
Voor een toelichting op de kosten die mogelijk gelden voor handelaren (zoals winkeliers)
op basis van het wetsvoorstel van de Europese Commissie, verwijs ik naar eerdere Kamerstukken
over de digitale euro.30 De kern daarvan is dat handelaren hun eigen implementatie- en doorlopende kosten
zouden moeten dragen. Daarnaast heeft de Europese Commissie een plafond voorgesteld
op de vergoeding die betaaldienstverleners per ontvangen betaling in digitale euro’s
aan handelaren kunnen rekenen.
Voor het overige laat de Europese Commissie het kostenmodel aan de markt. Een handelaar
dient bijvoorbeeld hoogstwaarschijnlijk wel te betalen voor het aanhouden van een
digitale eurorekening, omdat het wetsvoorstel niet voorschrijft dat dit gratis is
voor de handelaar. In deze context is ook relevant te noemen dat het aanvullen en
afstorten van digitale euro’s op een digitale eurorekening volgens het wetsvoorstel
niet onderhevig kan zijn aan een Inter-PSP fee. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen rekeningen van consumenten en handelaren.
Het Belgisch voorzitterschap concludeerde in de zomer van 2024 dat er in de Raad draagvlak
leek te zijn in de Raad voor het beperken van de merchant service charge, de voornoemde vergoeding die betaaldienstverleners aan handelaren zouden kunnen
rekenen per ontvangen digitale eurotransactie.31 De discussie in de Raad omtrent het kostenmodel is echter nog niet beslecht en de
verwachting is dat het Poolse voorzitterschap het onderwerp opnieuw op de agenda zet
het komende half jaar. Het is nog niet bekend op welke aspecten van het kostenmodel
de discussie zich dan zal toespitsen. Voor de Nederlandse inzet verwijs ik u kortheidshalve
naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA fractie hierboven
en het Verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 20–21 juni 2024.32
Welke basisdiensten met betrekking voor de digitale euro blijven voor burgers gratis?
De Europese Commissie heeft als uitgangspunt in de voorstellen gekozen dat de basisdiensten
ten aanzien van een digitale euro gratis zijn voor natuurlijke personen. Deze basisdiensten
zijn in het voorstel voor de verordening uitgewerkt33 en omvatten onder meer het openen en aanhouden van een digitale eurorekening en het
verrichten van betalingstransacties in digitale euro’s. Het is nog niet met zekerheid
te zeggen wat de uitkomst van de onderhandelingen wordt ten aanzien van het kostenmodel.
Er lijkt draagvlak te zijn in de Raad voor gratis basisdiensten voor consumenten.
De lijst van diensten die als basisdiensten moet worden aangemerkt, is echter nog
niet definitief en aan verandering onderhevig.
Kan de Minister een geactualiseerde inschatting maken van de kosten voor de digitale
euro voor de verschillende partijen, zoals de ECB, DNB, banken, handelaren en consumenten,
uitgesplitst naar implementatiekosten en operationele kosten? Welke gevolgen hebben
deze kosten voor de winstuitkeringen van centrale banken?
Nee, deze inschatting kan ik helaas niet geven. De Europese Commissie heeft in haar
Impact Assessment bij de voorstellen een beperkte kosteninschatting kunnen maken.34 Nederland en andere landen hebben in de Raad gevraagd om verdere inschatting van
de reële kosten, maar deze gegevens zijn niet beschikbaar. Ook hebben verschillende
lidstaten, waaronder Nederland, in de onderhandelingen gevraagd om verdere onderbouwing
door de Europese Commissie en het Eurosysteem van de noodzaak van bepaalde keuzes
in het kostenmodel (namelijk: marktregulering). Het is mij niet bekend wanneer een
dergelijke onderbouwing zal worden gegeven. De betaaldienstverleners hebben aangekondigd
binnenkort met een rapport te komen, waarin een inschatting wordt gemaakt van kosten
die gepaard zouden kunnen gaan met een digitale euro.
Aangezien het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat eenieder zijn eigen implementatie-
en doorlopende kosten draagt, zal het Eurosysteem de kosten voor het optuigen en operationeel
houden van de digitale euro afwikkelinfrastructuur dragen. Zij zal daarvoor geen scheme fee rekenen aan gebruikers en distributeurs van de digitale euro.
De ECB heeft in een recent rapport toegelicht welke impact de introductie van een
digitale euro kan hebben op de inkomsten van de centrale bank. Centrale banken ontvang
onder meer inkomsten uit de schepping van geld, de zogeheten «seigniorage»-inkomsten.
De introductie van een digitale euro kan daarnaast invloed hebben op de balansgrootte
van de ECB en op netto rente-inkomsten van de centrale bank. De daadwerkelijke impact
van een digitale euro op inkomsten van de ECB hangt af van verschillende factoren,
waaronder de mate waarin de digitale euro gebruikt wordt, het compensatiemodel, de
mate waarin gebruikers de digitale euro verkiezen boven het aanhouden van contant
geld en de aanhoudingslimieten. Desalniettemin concludeert de ECB dat in scenario’s
waarin de rente positief is, de introductie van de digitale euro zou leiden tot –
beperkt – hogere inkomsten voor de centrale bank.35 Het is dan aan de centrale bank om te bepalen of hogere inkomsten, bijvoorbeeld na
inachtneming van de gemaakte kosten voor de digitale euro infrastructuur, toegevoegd
worden aan de risicovoorzieningen van de bank of uitgekeerd worden aan overheden in
de vorm van dividend.
In welke gevallen wil het kabinet kunnen afwijken van de acceptatieplicht voor de
digitale euro?
Zoals ook is toegelicht in het BNC-fiche36 met betrekking tot de voorstellen van de Europese Commissie betreffende een digitale
euro, heeft het kabinet begrip voor het invoeren van een acceptatieplicht. De acceptatieplicht
kan eraan bijdragen dat een digitale euro daadwerkelijk een rol krijgt als betaalmiddel
in het geldsysteem. Uitzonderingen, zoals die voor micro-ondernemingen, zijn echter
nodig om de uitvoerbaarheid en proportionaliteit te borgen. Het voorstel van de Europese
Commissie voorziet ook in een bevoegdheid voor de Europese Commissie zelf om aanvullende
uitzonderingen op de acceptatieplicht vast te stellen.
Op basis van bestaande jurisprudentie zouden ook lidstaten onder voorwaarden de bevoegdheid
hebben om aanvullende uitzonderingen op de acceptatieplicht te introduceren. Dat vindt
Nederland belangrijk, omdat het betaallandschap en de betaalvoorkeuren per lidstaat
kunnen verschillen en er situaties kunnen ontstaan in de toekomst ten aanzien van
een mogelijke digitale euro die nu nog niet voorzien zijn. Het is wel belangrijk dat
eventuele aanvullende uitzonderingen voldoende objectief en handhaafbaar zijn. Op
dit moment is nog duidelijk of en zo ja, in welke gevallen, er in Nederland aanvullende
uitzonderingen op de acceptatieplicht nodig zouden zijn.
In hoeverre voldoet een wholesale digitale euro via de Target-diensten van het Eurosysteem
aan het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken om bij de ontwikkeling
van een digitale euro de geopolitieke dimensie in het ontwerp mee te nemen, en bij
de ontwikkeling de nadruk te leggen op het grensoverschrijdende betalingsverkeer tussen
grote financiële instellingen en dienstverleners (het groothandel-segment)?
In de kabinetsreactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken
(AIV) inzake de internationale rol van de Euro, die op 4 september 2023 met uw Kamer
is gedeeld, en in het verslag van Eurogroep en Ecofinraad van 11 en 12 maart 2024,
is ingegaan op dit onderwerp.37 Naast een digitale euro als betaalmiddel, zoals voorgesteld met de Commissievoorstellen
van 28 juni 2023, biedt het Eurosysteem38 via TARGET-diensten39 de mogelijkheid voor banken om hun transacties in centralebankgeld af te wikkelen.
Dit is een afwikkelmogelijkheid die ook wel wordt aangeduid als «wholesale CBDC».
Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om een wettig betaalmiddel voor (groot)bedrijven,
maar om een afwikkelsysteem voor transacties tussen een specifieke groep financiële
instellingen (banken die deelnemen aan TARGET diensten). Het Eurosysteem onderzoekt
of deze afwikkeling in het kader van haar TARGET-diensten verbeterd kan worden op
basis van Distributed Ledger Technology (DLT)40. De TARGET-diensten – inclusief de ontwikkelde techniek voor de «wholsale CBDC» –
spelen een belangrijke rol ten aanzien van de autonomie van het Europese betalingsverkeer.
Deze TARGET-diensten behoren tot de bevoegdheid van het Eurosysteem. Het kabinet heeft
daar geen directe betrokkenheid bij.
In gesprekken tussen mijn ministerie en partijen en vertegenwoordigers uit de betaalsector
komt naar voren dat er in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van blockchaintechnologie
en tokenisatie (tokenization) voor bepaalde bedrijfsprocessen, zoals facturering.
Er worden daarbij platforms gebouwd, waarop facturering en betaling mogelijk is. Op
deze platformen worden dan betalingen afgewikkeld in bijvoorbeeld stablecoins of elektronisch geld. Het doel daarbij is onder meer om goedkopere en snellere grensoverschrijdende
en multivaluta-betalingen te verrichten. Daarbij blijft echter kredietrisico bestaan
op de aanbieder van het platform en/of de uitgever van de gebruikte digitale munt.
De «wholesale CBDC» van het Eurosysteem zou een publiek afwikkelmechanisme kunnen
zijn, waarop in de toekomst in beginsel alle Europese banken en mogelijk ook andere
instellingen zouden kunnen aansluiten. Daarbij zou geen kredietrisico bestaan omdat
de afwikkeling geschiedt in veilig centralebankgeld.
Zowel wetsvoorstellen van de Europese Commissie voor een digitale euro als betaalmiddel
voor consumenten én (groot)bedrijven, als de lopende onderzoeken en experimenten van
het Eurosysteem op het gebied van «wholesale CBDC» kunnen bijdragen aan de strategische
autonomie van de EU. Het kabinet juicht de verschillende ontwikkelingen toe vanwege
toekomstbestendigheid van het Eurosysteem en het Europese betalingsverkeer.
De leden van de NSC-fractie hebben vragen naar aanleiding van de meerjarige budgettair-structurele
plannen voor de middellange termijn (BSPMT). Hoe additioneel zijn de hervormingen
en investeringen in het Franse BSPMT ten opzichte van het herstel- en veerkrachtplan?
De Verordening 2024/1263 stelt dat gedurende de looptijd van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit
(HVF), hervormingen en investeringen uit het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) mee
worden gewogen voor een verlenging van de aanpassingsperiode. Daarbij wordt als voorwaarde
gesteld dat het HVP van de betreffende lidstaat significante hervormingen en investeringen
bevat gericht op het verbeteren van schuldhoudbaarheid en het economisch groeipotentieel.
Bovendien is het van belang dat de lidstaat de hervormingsinspanningen na het aflopen
van het HVP doorzet gedurende de resterende periode van het budgettair-structureel
plan en dat het gemiddelde niveau van de nationaal gefinancierde publieke investeringen
na het aflopen van het HVP behouden blijft.
In het Franse budgettair-structureel plan voor de middellange termijn zijn vijf bestaande
toezeggingen uit het Franse HVP opgenomen, waarvan twee zijn voorzien van een gedetailleerdere
uitwerking. Daarnaast zijn er zes nieuwe toezeggingen opgenomen. Deze hebben betrekking
op de hervorming van de werkloosheidsuitkeringen; een pensioenhervorming voor lokale
werknemers en ziekenhuispersoneel in publieke dienst; hervorming van de sociale zekerheidsbijdragen;
versimpeling van het bedrijfsklimaat; versnelling van de ontwikkeling van groene technologie;
en het efficiënter maken van belastingen en sociale uitgaven.
Hoe verhoudt een eventuele (gedeeltelijk) terugdraaiing van de pensioenverhoging zich
tot schuldhoudbaarheid en de Franse hervormingsverplichtingen in het HVP en het BPSMT?
Frankrijk voerde in 2023 een pensioenhervorming door, waarbij de pensioenleeftijd
geleidelijk wordt verhoogd van 62 naar 64 (tot 2030). Deze hervorming staat nu in
Frankrijk ter discussie. Ze vormt geen onderdeel van het Franse HVP. De hervorming
uit 2023 is ook geen onderdeel van de hervormingen in het Franse budgettair-structureel
plan voor de middellange termijn (hierna «plan»). Het terugdraaien van de pensioenhervorming
heeft in zoverre geen gevolgen voor de hervormingsverplichtingen. Bij de berekening
van het uitgavenpad, dat nodig is om de overheidsschuld geloofwaardig te laten dalen
volgens de criteria van Verordening 2024/1263, is echter wel rekening gehouden met
de impact van de pensioenhervorming. Indien de pensioenhervorming wordt teruggedraaid,
vereist dit in principe een herberekening van het uitgavenpad in het plan. Op dit
moment is onduidelijk wat de uitkomst van de discussie over de pensioenhervorming
zal zijn, en welke gevolgen dit zal hebben voor het Franse plan. Naar verwachting
zal het Franse plan worden aangepast. Vooralsnog betreft de aanpassing alleen een
bijstelling van het uitgavenpad met oog op de voorziene stijging van het begrotingstekort
in 2025.
Hoe beoordeelt de Europese Commissie of sprake is van hetzelfde «ambitieniveau» wanneer
een lidstaat een nieuw plan indient? Hoe beoordeelt het kabinet dit? Wordt het meegenomen
als belangrijke bestaande hervormingen, die weliswaar niet in het plan staan maar
bijvoorbeeld wel dezelfde groeibevorderende en schuldreducerende doelstelling hebben,
worden teruggedraaid?
Verordening 2024/1263 stelt de voorwaarden voor het indienen van een herzien plan.
Hierbij is opgenomen dat een nieuw (herzien) plan niet mag leiden tot een lagere begrotingsopgave
dan in het eerdere plan.
Bij de berekening van het uitgavenpad, dat nodig is om de overheidsschuld geloofwaardig
te laten dalen volgens de criteria van Verordening 2024/1263, wordt rekening gehouden
met de impact van reeds geïmplementeerde hervormingen. Indien geïmplementeerde hervormingen
worden teruggedraaid, vereist dit in principe een herberekening van het uitgavenpad
in het plan.
Het kabinet neemt de Commissiebeoordeling van de plannen als uitgangspunt bij het
bepalen van de inzet ten aanzien van de Raadsaanbevelingen. Daarbij kijkt het kabinet
of de Commissiebeoordeling in lijn is met de vereisten aan het uitgavenpad van lidstaten
op basis van Verordening 2024/1263, het correctief uitgavenpad op basis van Verordening
1467/97 en de vereisten voor de set van investeringen en hervormingen die ten grondslag
ligt aan een verlenging van de budgettaire aanpassingsperiode op basis van Verordening
2024/1263. Dit is verder toegelicht in de recente Kamerbrief met de appreciatie van
de Commissie beoordeling van de budgettair-structurele plannen voor de middellange
termijn.41
Kan de Minister (contouren van) de «passende alternatieven» voor rekeningrijden en
de energiebelastinghervorming, en andere maatregelen die niet meer doorgaan, toelichten
waarover hij met de Commissie in gesprek is? Op welke manier wordt de Tweede Kamer
hierbij betrokken, op een manier dat deze nog invloed kan uitoefenen op de te maken
keuzes?
Als het gaat om de hervorming van de energiebelasting zet ik er op in om de huidige
mijlpaal aan te passen zodat deze in lijn wordt gebracht met de reeds aangenomen wet.
Om het ambitieniveau op peil te houden, zal ik voorstellen de nieuwe CO2-heffing voor de glastuinbouw aan de nieuwe mijlpaal toe te voegen. Deze heffing is
ook al reeds opgenomen in de wet en betreft dus bestaand beleid.
Wat betreft een passend alternatief voor de mijlpalen die betrekking hebben op rekeningrijden
kijkt het kabinet in eerste instantie naar een hervorming die onderdeel is van bestaand
beleid en die bij voorkeur in het mobiliteitsdomein valt. Daarnaast is het van belang
dat de hervorming eenzelfde ambitieniveau heeft als het gaat om CO2-reductie. Een hervorming die aan deze kaders zou voldoen, betreft bijvoorbeeld de
vrachtwagenheffing. Dit wordt op dit moment ambtelijk besproken met de Commissie.
Zodra hier meer duidelijkheid over is, zal ik de Kamer hier verder over informeren.
Het kabinet doet er alles aan om een korting op de te ontvangen middelen te voorkomen.
Met het voorliggende wijzigingstraject verwacht het kabinet de uitdagingen die nu
zijn voorzien om de resterende betaalverzoeken met succes in te kunnen dienen bij
de Europese Commissie, weg te nemen. Daarmee wordt dus ook de kans op een korting
op de te ontvangen middelen zo veel mogelijk beperkt.
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister (contouren van) de «passende alternatieven»
voor rekeningrijden, de energiebelastinghervorming en andere maatregelen die niet
meer doorgaan, waarover hij met de Commissie in gesprek is, kan toelichten? Op welke
manier wordt de Kamer hierbij betrokken op een manier dat zij nog invloed kan uitoefenen
op de te maken keuzes?
Zie beantwoording op de vragen van de Volt- en SGP-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voor het schriftelijk
overleg geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover op dit moment geen vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen voor voorliggende stukken. Deze leden
hebben daarover enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de ontwikkelingen
rond de digitale euro langzaam gaan. Welk tijdspad ziet de Minister voor zich als
het in de invoering van de digitale euro gaat?
De tijdslijnen voor het vervolg van de onderhandelingen over een mogelijke digitale
euro zijn op dit moment nog onduidelijk. De onderhandelingen in de Raad over het voorstel
voor een verordening betreffende de digitale euro zullen onder het Poolse voorzitterschap
worden vervolgd, maar de verwachting is niet dat er komend half jaar al een akkoord
in de Raad zal worden bereikt. Ook in het Europees Parlement moet nog een akkoord
worden bereikt over deze voorstellen. Pas als de Raad en het Europees Parlement beiden
een akkoord hebben bereikt, kunnen de onderhandelingen in de triloogfase starten.
Mocht er in de triloog een akkoord worden bereikt, dan dient de Raad op basis van
gekwalificeerde meerderheid daarover te besluiten. Pas na die formele vaststelling
kan de verordening ook daadwerkelijk in werking treden. De ECB kan pas besluiten tot
uitgifte van een mogelijke digitale euro als de verordening in werking is getreden.
Het Eurosysteem gaat over haar eigen planning ten aanzien van het voorbereidende technische
werk, maar houdt daarbij uiteraard rekening met het wetgevingstraject. Bij het ontwerp
van de digitale euro dienen immers de voorwaarden die daarvoor worden opgenomen in
de wetgeving, in acht te worden genomen. Al met al ligt het dus in de rede dat, als
er uiteindelijk wordt besloten tot de komst van een digitale euro, het nog een aantal
jaren zal duren voordat een digitale euro daadwerkelijk beschikbaar is als betaalmiddel.
Conform mijn eerdere toezeggingen zal ik uw Kamer maandelijks blijven informeren via
de verslagen van de Eurogroep/Ecofinraad over het vervolg van de onderhandelingen,
een mogelijk toekomstig Raadsakkoord en mijn appreciatie daarvan.
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of en hoe er voortdurend wordt bezien
of de invoering van de digitale echt nodig is. Wat is de inzet van het kabinet daarbij?
De Nederlandse inzet in de onderhandelingen over een digitale euro is er in het bijzonder
op gericht dat een digitale euro van toegevoegde waarde moet zijn. Zowel voor het
Nederlandse én Europese betaallandschap als geheel, als voor aanbieders en gebruikers.
Op basis van de voorstellen van de Europese Commissie zie ik de potentie, maar ik
heb ook oog voor de diverse uitdagingen bij invoering hiervan, zoals bijvoorbeeld
de kosten. De onderhandelingen moeten uitwijzen of men tot een gedragen resultaat
kan komen dat de valide doelstellingen kan waarmaken.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om diverse maatregelen
uit het Nederlandse HVP te wijzigen. Welke wijzigingen gaat de Minister indienen?
En hoe wordt de Kamer betrokken bij de inhoud van deze wijzigingen?
Het kabinet is van plan om de maatregelen te wijzigen die genoemd worden in de voorliggende
Kamerbrief.42 Hiermee hoopt het kabinet de resterende betaalverzoeken met succes in te kunnen dienen
bij de Europese Commissie. Zodra de technische gesprekken met de Europese Commissie
over de kansrijkheid van de oplossingsrichtingen zijn afgerond, zal uw Kamer geïnformeerd
worden over deze oplossingsrichtingen. Volgens de huidige planning zal dat uiterlijk
begin februari zijn. Het kabinet zal naar verwachting medio februari het wijzigingsverzoek
formeel in te dienen bij de Europese Commissie.
De leden van de SGP-fractie zijn verheugd om te lezen dat zowel het voorzitterschap
als de Europese Commissie wil werken aan een versimpeling van regelgeving en het terugdringen
van administratieve lasten. Deze leden vernemen graag de inzet van de Minister in
dit dossier. Welke doelen heeft de Minister hierbij voor ogen?
Zoals ik hierboven al heb toegelicht is de wens regeldruk terug te dringen een prioriteit
van zowel dit kabinet als de Europese Commissie. Dit kabinet zal de ontwikkelingen
in Brussel daarover nauw blijven volgen en zich er sterk voor maken dat deze lastenreductie
ook wordt bereikt.
Het is van belang dat de Commissie in de ontwikkeling van haar plannen om administratieve
lasten terug te dringen rekening houdt met de resultaten van bijvoorbeeld de Better
Regulation-Verordening. Het is daarbij belangrijk dat de Europese Commissie met een
gedegen probleemanalyse komt en een overzicht van waar de concrete problemen zitten.
Er zijn momenteel geen onderhandelingen over lagere administratieve lasten omdat er
nog geen voorstellen liggen vanuit de Europese Commissie. Wel zie ik kansen om de
consistentie en coherentie voor wat betreft rapportagevereisten in het EU-raamwerk
voor duurzame financiering te verbeteren. Zo verschillen definities van bijvoorbeeld
duurzame financiering en moeten bedrijven vanuit verschillende wetten over dezelfde
soort zaken rapporteren, bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijke negatieve milieu
impact. Verder zie ik mogelijkheden in het versimpelen van het Europese fiscale raamwerk.
De afgelopen jaren zijn hier een groot aantal richtlijnen geïmplementeerd met de minimumbelasting
als meest recente. Bestaande richtlijnen zouden kunnen worden verduidelijkt. Verder
kan er gekeken worden naar dubbele standaarden en het stroomlijnen van procedures
en rapportageverplichtingen. Ook kan er worden gekeken naar de effectiviteit van (onderdelen
van) bestaande regels. Hierbij is het van belang dat bestaande en effectieve (antimisbruik)bepalingen
niet aangetast worden. Ook moet er rekening worden gehouden met de budgettaire impact
van de regels.
Hoe de Commissie invulling gaat geven aan het verminderen van administratieve lasten
is op dit moment nog niet bekend. Zodra er concrete voorstellen van de Commissie liggen,
zal het kabinet via een BNC fiche een appreciatie hierover opstellen. Ik deel de wens
van Duitsland om administratieve lasten te verlagen, maar ik vind het van belang dit
op een zorgvuldige manier te doen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe dit kabinet precies staat tegenover
central bank digital currency (CBDC) en meer specifiek tegenover de digitale euro
van de ECB. Zet het kabinet zich in overeenkomstig aangenomen moties, zoals de motie
Grinwis-Heinen (Kamerstuk 27 863, nr. 114) om de aanvankelijke voorkeur voor een account-based toepassing inzake de digitale
euro te laten varen en nadrukkelijk open te staan en zich in te zetten voor alternatieven,
zoals een token-based oplossing?
De Nederlandse inzet is gebaseerd op het kabinetsstandpunt zoals geformuleerd in het
BNC-fiche en door uw Kamer aangenomen moties. Ook de motie Grinwis-Heinen, waarnaar
de leden van de ChristenUnie-fractie verwijzen, wordt daarbij in acht genomen. Nederland
stelt zich actief en constructief op in de onderhandelingen, om zo bij te dragen aan
goede waarborgen en randvoorwaarden ten aanzien van een mogelijke digitale euro in
de regelgeving.
Ten aanzien van de techniek die ten grondslag ligt aan een digitale euro, pleit Nederland
voor een ambitieus niveau van privacy by design, bijvoorbeeld op basis van tokenization en door een offline functionaliteit waarbij
geen transactiegegevens worden gedeeld met de betaaldienstverlener of het Eurosysteem.
Nederland behoort tot de meest uitgesproken landen in de Raad op dit punt. Het is
belangrijk dat een digitale euro infrastructuur innovatief is en dat privacy één van
de belangrijkste pijlers en unieke kenmerken is van een mogelijke digitale euro.43 Tegelijkertijd wijs ik erop dat deze wetgeving over een digitale euro op een toekomstbestendige
manier – en dus tot op zekere hoogte technologie-neutraal – moet worden geformuleerd.
Dat neemt niet weg dat Nederland inzet op een ambitieuze formulering ten aanzien van
standaarden die de ECB dient te hanteren bij haar keuzes. Ook wijs ik erop dat het
kabinet oog heeft voor de investeringskosten die de sector (blijvend) moet doen om
een digitale euro in te passen in hun eigen systemen, die momenteel nog zijn ingericht
conform een account-based model.
Nederland heeft in september 2024 pas de eerste 1,3 miljard uit het Coronaherstelfonds
ontvangen van de in totaal 5,4 miljard. In hoeverre is er zicht op dat ons land ook
de resterende 4,1 miljard zal ontvangen? En wanneer dan? Of lopen we nog middelen
mis vanwege wel toegezegde, maar niet doorgevoerde, dan wel weggestemde maatregelen?
Welk bedrag dreigt Nederland eventueel mis te lopen? Welke inspanning getroost het
kabinet zich om de volledige 5,4 miljard binnen te halen? Welke hervorming is het
kabinet bereid door te voeren om de ontvangst van de gehele 5,4 miljard veilig te
stellen?
Het kabinet is aanhoudend gemotiveerd het volledige Nederlandse HVP uit te voeren
en zo de volledige € 5,4 miljard binnen te halen. Het kabinet verwacht in het voorjaar
nog € 1,2 miljard aan Europese middelen te ontvangen vanuit het tweede betaalverzoek
dat eind 2024 is ingediend. Het kabinet vertrouwt er namelijk op dat alle 21 mijlpalen
en doelstellingen volledig zijn behaald, dat de financiële belangen van de Unie geborgd
zijn en de Commissie het betaalverzoek dus positief zal beoordelen.
Het kabinet is voornemens om het derde betaalverzoek dit jaar in te dienen, en het
vierde en vijfde betaalverzoek staan voor 2026 in de planning. Het kabinet is voornemens
om middels het voorliggende wijzigingstraject het HVP te wijzigen zodat het haalbaar
is de resterende betaalverzoeken met succes in te dienen bij de Europese Commissie.
Op deze manier acht het kabinet het mogelijk de gehele € 5,4 miljard binnen te halen.
Dat neemt niet weg dat indien alsnog blijkt dat mijlpalen of doelstellingen niet binnen
de gestelde termijnen van het (gewijzigde) HVP afgerond kunnen worden de Europese
Commissie een korting kan opleggen op de uitbetaling van de middelen. De mogelijke
korting op de uitbetaling kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal of doelstelling.
Hervormingen die in het bijzonder aandacht behoeven voor het succesvol kunnen indienen
van het derde betaalverzoek betreffen de tijdige afronding van de wetgevingstrajecten
voor de wet VBAR, de wet Regie op Volkshuisvesting en de onderliggende wetgeving aan
de Energiewet.
Daar waar een korting dreigt, zal het kabinet actie ondernemen en in goede afstemming
met de Europese Commissie zoeken naar een oplossing om financiële tegenvallers zo
te voorkomen.
Sowieso hebben de leden van de ChristenUnie-fractie de vraag welke structurele hervormingen
Nederland bereid is zelf door te voeren, dit met het oog op het feit dat dit kabinet
andere landen aanmoedigt deze ook door te voeren? Kan de Minister daarop ingaan?
Dit kabinet zet in op een versterkt verdienvermogen. Het kabinet schept hiervoor voorwaarden.
Zo verlaagt het kabinet de regeldruk en verbetert het de toegang tot financiering
voor het mkb. Ook wil het kabinet met sectoren werken aan een productiviteitsagenda,
die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. De Minister van Economische
Zaken heeft in december een brief naar de Kamer gestuurd over de voortgang van de
productiviteitsagenda. In het kader van arbeidsmarktkrapte licht het kabinet het huidige
overheidsbeleid door, waarbij subsidies, fiscale faciliteiten en regelgeving in het
licht van krapte en andere schaarstes worden bezien. Daarnaast zet het kabinet in
op een arbeidsmarktpakket dat bestaat uit een aantal hervormingen die meer zekerheid
bieden voor werkenden en meer wendbaarheid voor ondernemers die bij moeten dragen
aan duurzame werkgelegenheid op de arbeidsmarkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het met het kabinet eens dat afbouw van
de energieafhankelijkheid zeer urgent en noodzakelijk is. Vraag is wel wat Nederland
bereid is op tafel te leggen in eigen land om de daarvoor cruciale warmtetransitie
verder te brengen. De leden van de NSC-fractie vragen verder af wat de resultaten
tot nu toe zijn. Erkent de Minister dat er significant geld bij moet om de warmtetransitie
op gang te krijgen dat de aanlegkosten niet alleen gesocialiseerd kunnen worden over
sec de afnemers van warmte? Wat is bereid te doen om de Nederlandse energieafhankelijkheid
zo spoedig mogelijk te verminderen
Voor de aanlegkosten van warmtenetten is de wisselwerking met andere energiedragers
relevant. Zo worden bij het elektriciteitsnet en het gasnet kosten gesocialiseerd
over alle gebruikers, waardoor gebruikers van een warmtenet, die relatief weinig gebruik
maken van het elektriciteitsnet in verhouding met bijvoorbeeld huishoudens met een
warmtepomp, worden geconfronteerd met zowel kosten van het warmtenet als het elektriciteitsnet.
Er zijn verschillende manieren om dit adresseren. De Minister van KGG zal dit voorjaar
besluitvorming organiseren over een klimaat- en energiepakket, waaronder eventuele
maatregelen op het gebied van warmte. Daarbij geldt dat er gelimiteerde budgettaire
ruimte is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie:
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige
stukken voor het schriftelijk overleg Eurogroep en Ecofinraad. Deze leden hebben daarover
nog enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het werkprogramma
van het Poolse voorzitterschap. Deze leden zijn verheugd dat Polen de discussie omtrent
defensie-investeringen op gang wil brengen. Hierover hebben de leden van de Volt-fractie
de volgende vragen. Kan het kabinet een appreciatie geven over het gebruik van eurobonds
voor defensie-uitgaven en hierbij ingaan op de voordelen die dit kan hebben voor onder
andere het opschalen van de defensie-industrie? In de Financial Times van 5 december
2024 lazen de leden van de Volt-fractie dat er wordt gediscussieerd over gemeenschappelijk
schulden aangaan voor defensie-uitgaven, maar dat dit ten opzichte van vorige discussies
over eurobonds voor defensie-uitgaven, op vrijwillige basis is. Kan de Minister aangeven
of het kabinet hier voorstander van is en of het kabinet bereid is aan dit mogelijke
fonds deel te nemen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom wel? Voortbordurend op het
al dan niet gebruik maken van eurobonds voor gemeenschappelijke publieke uitgaven
vragen de leden van de Volt-fractie of het kabinet vijf voordelen van eurobonds uiteen
kan zetten en daarbij ingaan wholesale-variant op de gevolgen voor de financiële stabiliteit
in de eurozone, de voordelen met betrekking tot de kapitaalmarktunie en het concurrentievermogen.
Met betrekking tot het financieringsvraagstuk voor defensie is het kabinet van mening
dat het behalen van de NAVO-norm door alle EU-lidstaten die lid zijn van de NAVO de
kern moet vormen. Stabiele nationale defensiebudgetten bieden zekerheid aan de krijgsmachten
en de industrie om op te schalen. Ook is het vanuit het oogpunt van solidariteit van
belang dat alle lidstaten bereid zijn vergelijkbare defensie-inspanningen te leveren.
De EU kan hieraan bijdragen via industriebeleid. Dat betekent het voortzetten van
bestaande EU-instrumenten, zoals het EDF en EDIP. Voor eventueel additioneel industriebeleid
is het cruciaal dat de EU een needs assessment uitvoert om knelpunten in de versterking van de defensie-industrie te identificeren
en om aanvullend beleid, inclusief financieringsbehoefte, te kunnen bepalen.
Wat de voor- en nadelen zijn van het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor
defensie-instrumenten is afhankelijk van hoe dit concreet ingevuld zou worden en welke
uitdaging hiermee geadresseerd zou worden. In algemene zin geldt dat gemeenschappelijke
schulden vroeg of laat moeten worden terugbetaald door de Unie en rentelasten met
zich meebrengen. Deze verplichtingen rusten uiteindelijk op de schouders van EU-lidstaten,
en komt bovenop hun nationale schuld. Er zijn op dit moment geen voorstellen van de
Europese Commissie voor nieuwe Europese instrumenten gefinancierd door gemeenschappelijke
schuld, ook niet op het gebied van defensie. Het kabinet is geen voorstander van het
aangaan van gemeenschappelijke schuld voor nieuwe Europese instrumenten. Dit is onderdeel
van het regeerprogramma. Het kabinet draagt dit standpunt doorlopend uit in verschillende
Europese gremia en geeft hiermee uitvoering aan verschillende Kamermoties op dit punt,
waaronder recentelijk de motie-Eerdmans/Grinwis.44
De leden van de Volt-fractie lezen dat de digitale euro een prioriteit is van het
Poolse voorzitterschap. De leden van de Volt-fractie zien de digitale euro als een
versterking van de internationale rol van de Euro. Deze leden zijn daarom voorstander
van de wholesale-variant waarbij de digitale euro ook een wettig betaalmiddel wordt
voor (groot) bedrijven. Om de internationale rol te versterken is de motie van het
lid Dassen over in Europees verband pleiten voor de ontwikkeling van een wholesale-variant
van de digitale euro (Kamerstuk 36 410 V, nr. 74) ingediend. De leden van de Volt-fractie begrijpen dat het kabinet stelt dat de wholesale-digitale
euro gerealiseerd dient te worden via Targetdiensten van het Eurosysteem en dat dit
valt onder de bevoegdheid van de ECB en niet de Eurogroep/Ecofinraad. Echter, is het
Target-systeem bedoeld voor transacties tussen Europese banken en Europese centrale
banken en geen wettig betaalmiddel voor bedrijven? De leden van de Volt-fractie zien
dat het niet ontwikkelen van een wholesale digitale euro een risico vormt voor het
verkrijgen van meer strategische autonomie, hetgeen ook een wens is van het kabinet.
Is het kabinet het met de leden van de Volt-fractie eens dat de ontwikkeling van een
wholesale-digitale euro bijdraagt aan het verkrijgen van meer strategische autonomie?
Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat het kabinet doen zodat het ontwikkeld wordt?
In hoeverre voldoet een wholesale digitale euro via de Target-diensten aan het advies
van de Adviesraad Internationale Vraagstukken om de geopolitieke dimensie van de digitale
euro mee te nemen bij de ontwikkeling en hierbij de nadruk te leggen op het grensoverschrijdend
betalingsverkeer tussen grote financiële instellingen en dienstverleners? Kan het
kabinet ook in dit kader ingaan op de mogelijke gevolgen voor de economische veiligheid
wanneer de geopolitieke dimensie niet wordt meegenomen in de ontwikkeling van een
wholesale digitale euro?
Zoals uw Kamer medegedeeld in het BNC-fiche over de voorstellen van de Europese Commissie,
ziet het kabinet net als de Europese Commissie de autonomie van het Europese betalingsverkeer
als een van de belangrijkste drijfveren voor een digitale euro.45 De Commissievoorstellen richten zich op de digitale euro als betaalmiddel, zowel
voor consumenten als voor bedrijven. Een digitale euro kan helpen om in de toekomst
grip te houden op het Europese betalingsverkeer en om ervoor te zorgen dat centralebankgeld
toegankelijk blijft en een belangrijke plek behoudt in de samenleving en in de economie,
in aanvulling op contant geld. Daarmee kan een mogelijke digitale euro bijdragen aan
de open strategische autonomie van de EU.
Hierboven heb ik genoemd dat ten aanzien van de afwikkeling van betalingen, het Eurosysteem
onderzoekt of deze afwikkeling in het kader van haar TARGET-diensten verbeterd kan
worden op basis van Distributed Ledger Technology (DLT).46 De TARGET-diensten – inclusief de ontwikkelde techniek voor de «wholsale CBDC» –
spelen een belangrijke rol ten aanzien van de autonomie van het Europese betalingsverkeer.
Deze TARGET-diensten behoren tot de bevoegdheid van het Eurosysteem. Het kabinet heeft
daar geen directe betrokkenheid bij.
Zowel wetsvoorstellen van de Europese Commissie voor een digitale euro als betaalmiddel
voor consumenten én (groot)bedrijven, als de lopende onderzoeken en experimenten van
het Eurosysteem op het gebied van «wholesale CBDC» kunnen bijdragen aan de strategische
autonomie en de economische veiligheid van de EU. Het kabinet ziet dat er al werk
wordt verricht ten aanzien van een «wholesale CBDC» binnen Europa en steunt deze ontwikkeling
vanwege toekomstbestendigheid van het Eurosysteem.
Onder het Poolse voorzitterschap zal waarschijnlijk gesproken worden over de rol die
een digitale euro kan hebben voor de weerbaarheid van het Europees betalingsverkeer
en economische veiligheid en hoe het wetsvoorstel nog verbeterd kan worden op dat
punt. Via de verslagen van de Eurogroep en Ecofinraad zal ik uw Kamer hierover blijven
informeren.
De leden van de Volt-fractie lezen dat het kabinet de aanbevelingen van de Europese
Commissie om het concurrentievermogen van de Europese Unie te versterken verwelkomt.
Deze leden zijn verheugd dat het kabinet inziet dat de Nederlandse belangen gebaat
zijn bij een sterk Europese Unie, die geopolitiek doortastend kan optreden. De aanbeveling
om de innovatie te versterken in onder meer kritieke sleuteltechnologieën en te investeren
in sectoren met hoge productiviteit of potentie is een aanbeveling die de leden van
de Volt-fractie van harte ondersteunen. Ten aanzien hiervan vragen deze leden om uiteen
te zetten hoe het kabinet dit momenteel doet, bijvoorbeeld via Invest-NL. Daarnaast
vragen deze leden of het kabinetsbeleid nu ook investeringen of het fiscaal stimuleren
van sectoren met een lage productiviteit of potentie inhoudt en zo ja welke dat zijn.
Is het kabinet voornemens om deze stimuleringen/investeringen af te bouwen? Kan het
kabinet ook aangeven welke van de aanbevelingen de hoogste prioriteit hebben? Kan
het kabinet daarnaast toelichten hoe Nederland opvolging gaat geven aan de aanbevelingen
voor de eurozone? Welke concrete beleidsvoorstellen gaan hieruit volgen?
Met de Nationale Technologie Strategie (NTS) kiest het kabinet voor het ondersteunen
van hoogtechnologische en innovatieve bedrijvigheid. De komende periode zal het kabinet
het innovatie-instrumentarium verder «richten» op de NTS-prioriteiten. Uw Kamer is
hier in december over geïnformeerd. Een eerste mijlpaal is het richten van de onlangs
opengestelde Thematische Technology Transferregeling op de prioriteiten uit de NTS.
De inzet op deze hoogtechnologische bedrijven is ook een belangrijke bouwsteen om
de 3% R&D doelstelling te halen – ook een belangrijk aandachtspunt in het Draghi rapport.
Naast specifiek innovatiebeleid blijft ook generiek innovatiebeleid voor alle bedrijven van groot belang. Daarnaast zet het kabinet in op het verhogen van de arbeidsproductiviteit.
Zoals eerder aangekondigd zal het kabinet voor de zomer van 2025 een productiviteitsagenda
uitwerken. Ten aanzien van de eurozone aanbevelingen ziet het kabinet dat de aanbevelingen
complementair zijn. Het versterken van ons concurrentievermogen, weerbaarheid en macro-economische
stabiliteit vereist actie langs meerdere, elkaar versterkende lijnen. Het kabinet
spant zich dan ook op verschillende terreinen in, zoals aangeven in de kabinetsappreciatie
van de eurozoneaanbevelingen.
Tot slot lezen de leden van de Volt-fractie dat Nederland het tweede betaalverzoek
heeft ingediend voor het Herstel- en Veerkrachtplan. Deze leden lezen dat Nederland
in overleg is met de Europese Commissie over een derde wijzigingsverzoek en dat deze
lastiger door de keuring kan komen. Er komt een «passend alternatief» voor het rekening
rijden. Kan de Minister alvast de contouren schetsen van het alternatief? Hoe groot
acht de Minister dat een «passend alternatief» daadwerkelijk gevonden kan worden voor
de verwerping van de hervorming energiebelasting en het rekeningrijden? Hoe groot
acht de Minister de kans dat de 600 miljoen euro korting niet plaatsvindt?
Als het gaat om de hervorming van de energiebelasting zet het kabinet er op in om
de huidige mijlpaal aan te passen zodat deze in lijn wordt gebracht met de reeds aangenomen
wet. Om het ambitieniveau op peil te houden, zal het kabinet voorstellen de nieuwe
CO2-heffing voor de glastuinbouw aan de nieuwe mijlpaal toevoegen. Deze heffing is ook
al reeds opgenomen in de wet en betreft dus bestaand beleid.
Wat betreft een passend alternatief voor de mijlpalen die betrekking hebben op rekeningrijden
kijkt het kabinet in eerste instantie naar een hervorming die onderdeel is van bestaand
beleid en die bij voorkeur in het mobiliteitsdomein valt. Daarnaast is het van belang
dat de hervorming eenzelfde ambitieniveau heeft als het gaat om CO2-reductie. Een hervorming die aan deze kaders zou voldoen, betreft bijvoorbeeld de
vrachtwagenheffing. Er worden op dit moment informele, technische gesprekken gevoerd
met de Europese Commissie over deze optie. Zodra hier meer duidelijkheid over is,
zal ik de Kamer hier verder over informeren.
Het kabinet doet er alles aan om een korting op de te ontvangen middelen te voorkomen.
Met het wijzigingstraject verwacht het kabinet de uitdagingen die nu zijn voorzien
om de resterende betaalverzoeken met succes in te kunnen dienen bij de Europese Commissie,
weg te nemen. Daarmee wordt dus ook de kans op een korting op de te ontvangen middelen
zo veel mogelijk beperkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier