1945 – 1967: De wederopbouw en de verzuiling

In de periode na de oorlog was de samenleving sterk verzuild: verdeeld tussen groepen op basis van geloof of politieke ideologie. In de Tweede Kamer werkten de partijen van verschillende zuilen wel samen, bijvoorbeeld om de verzorgingsstaat op te bouwen.

Minister-president Willem Drees met de ministers van kabinet-Drees-Van Schaik, ook wel bekend als kabinet-Drees I (7 augustus 1948 – 15 maart 1951), in het (oude) ministerie van Justitie.

De wederopbouw

In 1946 waren er voor het eerst weer Tweede Kamerverkiezingen. De Nederlandse kiezers stemden grotendeels op dezelfde partijen als voor de oorlog. De kabinetten na de oorlog moesten Nederland opnieuw opbouwen. Premier Willem Drees werkte in die jaren aan de Nederlandse verzorgingsstaat. Zijn regeringen voerden bijvoorbeeld uitkeringen voor ouderen (de AOW), werkelozen (de WW) en weduwen en wezen (AWW) in.

De verzuiling

Tot de jaren ’60 van de 20ste eeuw was Nederland sterk ‘verzuild’. Er waren vier grote groepen: katholieken, protestanten, socialisten en liberalen. Die groepen hadden maar weinig contact met elkaar; elke groep had zijn eigen krant, radio-omroep, sportclub, muziekvereniging en politieke partij. Katholieken luisterden naar de KRO, lazen de Volkskrant en stemden KVP; protestanten luisterden naar de NCRV, lazen dagblad Trouw en stemden ARP of CHU; socialisten stemden PvdA, lazen Het Vrije Volk en stemden de radio af op de VARA.

Maar in de politiek moesten de partijen wel met elkaar samenwerken. Zo werkte PvdA’er Drees in zijn regeringen samen met de katholieke KVP.

Later werd de strijd tussen verschillende politieke partijen feller. Een belangrijk keerpunt was de ‘Nacht van Schmelzer’, waarin KVP-Kamerlid Norbert Schmelzer de regering van KVP-premier Cals liet vallen. Dit deed Schmelzer omdat hij niet tevreden was met de begroting van de PvdA-minister van Financiën.

Meer en jongere Kamerleden, jongere kiezers

In de jaren vijftig besloot de regering om het aantal Tweede Kamerleden uit te breiden van 100 naar 150. Zo konden ze de dossiers beter verdelen en nieuwe taken beter uitvoeren. De vergaderzaal werd grondig verbouwd en het aantal plaatsen uitgebreid; er kwamen nieuwe vergaderzalen voor de fracties bij, extra kantoorruimte en een modern restaurant. De Kamer kreeg ook jongere leden: in 1963 werd in de Grondwet de minimumleeftijd van Kamerleden verlaagd van 30 naar 25 jaar. Ook de leeftijd waarop Nederlanders voor het eerst mochten stemmen werd lager: 21 in plaats van 23 jaar.

Beleefde pers kan steeds meer controleren

De afstand tussen Tweede Kamer en de bevolking werd na de oorlog weer iets kleiner. Zo droegen Kamerleden  ook op belangrijke dagen geen ceremoniële uniformen meer. En dankzij parlementaire fotografen konden Nederlanders meekijken met het dagelijkse werk van Kamerleden. In 1955 verscheen voor het eerst een televisiecamera in de Tweede Kamer.

De opkomst van tv gaf de parlementsleden de kans om hun standpunten bij een groter publiek bekend te maken. Politieke partijen kregen daarvoor eigen ‘zendtijd voor politieke partijen’, die nog steeds bestaat.

Journalisten kregen dus steeds meer mogelijkheden om de Tweede Kamer te controleren, en soms verschenen er kritische stukken in de krant. Maar politici werkten nog niet mee aan televisie-interviews, en de meeste journalisten bewaarden een beleefde afstand tot de Kamerleden.

Willem Drees, ‘vadertje’ van de verzorgingsstaat

Willem Drees van de PvdA was minister van Sociale Zaken vanaf 1946 en minister-president tussen 1948 en 1958. Hij had toen al jarenlange politieke ervaring: eerst in de gemeente Den Haag, daarna in de Tweede Kamer. Drees stond bekend om zijn enorme geheugen en dossierkennis. Maar hij werd vooral beroemd omdat zijn regeringen de verzorgingsstaat creëerden. Vooral ouderen, dankbaar voor hun AOW-uitkering, noemden hem ‘vadertje Drees’.