Plenair verslag Tweede Kamer, 97e vergadering
Dinsdag 28 juni 2022

  • Aanvang
    14:00 uur
  • Sluiting
    21:14 uur
  • Status
    Gecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Bergkamp

Aanwezig zijn 148 leden der Kamer, te weten:

Aartsen, Agema, Alkaya, Arib, Azarkan, Van Baarle, Baudet, Becker, Beckerman, Beertema, Belhaj, Van den Berg, Bergkamp, Van Beukering-Huijbregts, Bevers, Bikker, Bisschop, Bontenbal, Martin Bosma, Boswijk, Bouchallikh, Boucke, Boulakjar, Brekelmans, Bromet, Van Campen, Ceder, Dassen, Dekker-Abdulaziz, Tony van Dijck, Inge van Dijk, Jasper van Dijk, Eerdmans, El Yassini, Ellemeet, Ellian, Ephraim, Eppink, Erkens, Van Esch, Fritsma, Geurts, Van Ginneken, Goudzwaard, De Graaf, Van der Graaf, Graus, Grinwis, Peter de Groot, Tjeerd de Groot, Gündoğan, Den Haan, Van Haga, Hagen, Hammelburg, Haverkort, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Heinen, Helder, Hermans, Hijink, Van den Hil, De Hoop, Van Houwelingen, Idsinga, Jansen, Léon de Jong, Romke de Jong, Kamminga, Kat, Kathmann, Van Kent, Kerseboom, Klaver, Klink, Knops, Koekkoek, Koerhuis, Kops, De Kort, Kröger, Kuiken, Kuzu, Kwint, Van der Laan, Van der Lee, Leijten, Maatoug, Madlener, Maeijer, Marijnissen, Markuszower, Van Meenen, Van Meijeren, Michon-Derkzen, Minhas, Mohandis, Agnes Mulder, Edgar Mulder, Mutluer, De Neef, Nijboer, Van Nispen, Omtzigt, Ouwehand, Palland, Paternotte, Paul, Paulusma, Peters, Piri, Van der Plas, Podt, Van Raan, Raemakers, Rahimi, Rajkowski, De Roon, Sahla, Segers, Chris Simons, Sylvana Simons, Sjoerdsma, Slootweg, Smals, Smolders, Sneller, Van der Staaij, Stoffer, Van Strien, Strolenberg, Teunissen, Thijssen, Tielen, Valstar, Verkuijlen, Vestering, Wassenberg, Van Weerdenburg, Van der Werf, Werner, Westerveld, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Wilders, Van der Woude en Wuite,

en mevrouw Van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport, de heer Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de heer Weerwind, minister voor Rechtsbescherming.

De voorzitter:
Ik open de vergadering van dinsdag 28 juni 2022.

Vragenuur

Vragenuur

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 12.3 van het Reglement van Orde.


Vragen Omtzigt

Vragen van het lid Omtzigt aan de minister voor Rechtsbescherming over het bericht "Inspectie velt hard oordeel over jeugdzorg: feiten rond uithuisplaatsing in geen enkel dossier op orde".

De voorzitter:
Aan de orde is het mondelinge vragenuur. Ik heet de minister voor Rechtsbescherming van harte welkom, evenals de woordvoerders, de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere manier het mondelinge vragenuur volgen.

Ik geef als eerste het woord aan de heer Omtzigt, die vragen heeft over het bericht "Inspectie velt hard oordeel over jeugdzorg: feiten rond uithuisplaatsing in geen enkel dossier op orde" aan de minister voor Rechtsbescherming. Het woord is aan de heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dank u wel, voorzitter. Er zijn meerdere dossiers, zeg ik ook tegen de mensen die hier zijn, waarop de rechtsstaat niet goed functioneert. Een daarvan is de uithuisplaatsing van kinderen. Het is het ergste wat je als ouder kan overkomen, je kind dat gedwongen uit huis geplaatst wordt. En het gebeurt ongeveer 3.000 keer per jaar in Nederland. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft daar gisteren een rapport over uitgebracht. De centrale discussie daarvan is dat in geen enkele casus — er zijn 45 uithuisplaatsingen onderzocht — het feitenonderzoek volledig op orde was. Het feitenonderzoek is datgene waarop de rechter het besluit neemt om een kind uit huis te plaatsen. Dat kan op zitting zijn, maar dat kan ook met een spoedprocedure zijn, waarbij de rechter gebeld wordt, de ouders niet eens hun verhaal kunnen vertellen en pas na maximaal twee weken mogen vertellen wat hun kant van het verhaal is, maar dan is het kind al uit huis geplaatst. Als dat feitenonderzoek, dat dossier, niet klopt, kloppen de uithuisplaatsingen niet. En dat is wat we al heel lang zien en waar we voor waarschuwen. Er is een rapport van de heer Woittiez dat op het ministerie van Justitie lang in een la gelegen heeft.

Mijn eerste vraag aan de regering is dan ook: zijn de huidige uithuisplaatsingen te vertrouwen? Kunt u garanderen als minister voor Rechtsbescherming dat die feitenonderzoeken vanaf vandaag wel op orde zijn? Als dat niet zo is, op welke wijze zitten we dan in de rechtsstaat en op welke wijze voldoen wij dan aan artikel 3.3 van de Jeugdwet, dat de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen verplicht zijn rapportages of verzoekschriften die van belang zijn voor de feiten, volledig en naar waarheid aan te voeren, oftewel dat het dossier op orde is? Hoeveel kinderen zijn er volgens deze regering uit huis geplaatst? Want soms zal een verschil in een dossier klein zijn en niet te veel uitmaken, maar als die fout groot is of het erom hangt, dan kan dat een verschil zijn tussen wel of niet uit huis plaatsen. Hoeveel kinderen denkt u dat er op onjuiste gronden de afgelopen tijd uit huis geplaatst zijn?

De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de minister.

Minister Weerwind:
Mevrouw de voorzitter, dank u wel. Ik start met het bedanken van de heer Omtzigt voor het feit dat hij dit onderwerp op de agenda plaatst. Echter, liever had ik hier niet gestaan voor deze terechte mondelinge vragen.

Voorzitter. De inspectie constateert dat geen enkel dossier 100% op orde is. Een stevige conclusie. De aanbevelingen vragen daarom om een serieuze opvolging en een stevige aanpak van alle betrokken partijen. De inspectie concludeert ook dat professionals van de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instellingen hun werk naar beste vermogen, met hart en ziel binnen de bestaande kaders en randvoorwaarden uitvoeren. De inspectie stelt ook dat er geen grote fouten zijn geconstateerd in de onderzochte dossiers. Ik onderstreep dit omdat ik zie hoe de professionals in de praktijk worstelen met een caseload, met een uitstroom van collega's uit de verschillende gecertificeerde instellingen en met een stelsel — dan zeg ik het maar in rond Hollands — dat piept en kraakt en waarbij ik sinds het begin van mijn ambtsperiode heb moeten constateren, ook in de gesprekken met kinderrechters, dat juist dat feitenonderzoek, zoals Kamerlid Omtzigt terecht opmerkt, van wezenlijke importantie is. Ik vind het goed dat de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg Nederland al hebben aangegeven prioriteit te geven aan goed feitenonderzoek en dat zij een vervolg willen geven aan het actieplan Verbetering feitenonderzoek dat vorig jaar is afgerond. Ik spreek daarover. Zoals we hier staan, is dit voor mij an ongoing concern. Ik geef dit een hoge prioriteit en de komende maanden ga ik hierover met de sector verder in gesprek. Ik zal ook zeker een vervolg faciliteren. Bij dit vervolgtraject horen zeker de conclusies en aanbevelingen van de inspectie, maar ik kijk ook naar de geleerde lessen. Dan doel ik bijvoorbeeld op de eindevaluatie van het actieplan, die in oktober 2022 verschijnt.

Mevrouw de voorzitter. Als follow-up zal ik vervolgens in november 2022 uw Kamer informeren over de stand van zaken van het plan van aanpak voor het vervolg. Alleen werken aan zorgvuldig feitenonderzoek is mijns inziens niet voldoende. Het is noodzakelijk, maar het gaat ook om de vakbekwaamheid van professionals. Dat is ook primair noodzakelijk, maar daarnaast moeten de randvoorwaarden — laat ik het zo formuleren — op orde zijn. Professionals moeten om te beginnen voldoende rust en ruimte hebben om het feitenonderzoek zorgvuldig uit te voeren. Ik heb het dan over een caseload, waarmee ik kijk naar hoeveel verschillende cases, zaken, een professional aan moet kunnen. Een beslissing over een uithuisplaatsing moet goed onderbouwd worden en moet, zo is mijn stellingname, helder aan de kinderen worden overgebracht, maar ook aan de ouders. En dan moet de basis op orde zijn. Ik herhaal het nogmaals: ik zie dat de basis niet op orde is.

Ik kijk naar de reële caseload, zoals ik zojuist zei, maar ik kijk ook naar tarieven. Ik besef terdege dat ik in een stelsel werk dat gedecentraliseerd is. Daarvoor ben ik weliswaar stelselverantwoordelijke, maar de gemeenten zijn nu nadrukkelijk in gesprek met de gecertificeerde instellingen om hier verder afspraken over te maken. Ook heb ik kennisgenomen van de opmerkingen die de inspectie gemaakt heeft over de rechtsbescherming. Er wordt nadrukkelijk gesteld: zorg ervoor dat de rechtsbescherming van kinderen en ouders beter wordt. U mag in dit grote dossier ook van mij verwachten dat ik u in november een plan van aanpak ga voorleggen voor de manier waarop ik daar invulling aan wil geven.

Mevrouw de voorzitter. De heer Omtzigt stelde mij drie vragen. Zijn de huidige uithuisplaatsingen te vertrouwen, is een vraag. Laat ik vooropstellen: als een dossier wordt aangedragen bij een kinderrechter, die ten slotte de beslissing neemt of een uithuisplaatsing wel of niet geëffectueerd wordt, dan staat het die kinderrechter te allen tijde vrij — dat hoort bij zijn arsenaal — om iets terug te sturen en te zeggen dat het niet compleet is en opnieuw moet. Een andere mogelijkheid is het doorvragen van de rechter. Een derde mogelijkheid is om een beslissing te nemen. De kinderrechters die ik gesproken heb, die actief zijn binnen dit domein, hebben hun zorg uitgesproken over het dossier; dat hebben ze mij aangegeven. Maar hun werkwijze is conform de wijze die ik net schetste.

De tweede vraag die mij gesteld werd, gaat over het feitenonderzoek dat niet op orde is. Artikel 3.3 van de Jeugdwet wordt daarbij terecht aangehaald: je mag juist van die gecertificeerde instellingen, van de Raad voor de Kinderbescherming, verwachten dat ze de dossiers goed op orde hebben. Kan ik garanderen dat alle uithuisplaatsingen die nu plaatsvinden, gebaseerd zijn op een goed feitenonderzoek? Het onderzoek is gebaseerd op de dossiers uit 2021. Mag ik nu, in 2022, verwachten dat er een verbetering is opgetreden? Het antwoord dat ik daarop moet geven, is: neen. Maar er is een rechter die weegt, controleert en doorvraagt en wij voeren al gesprekken met de hele Raad voor de Kinderbescherming, met gecertificeerde instellingen — die gesprekken vinden nu plaats en worden volgende week door mijn departement afgerond — en wijzen hen op de verbeteringen die moeten plaatsvinden, verbeteringen op de korte termijn en verbeteringen op de lange termijn, omdat het stelsel als zodanig aanzienlijke verbetering behoeft.

De voorzitter:
Dank u wel. Wilt u afronden?

Minister Weerwind:
Mevrouw de voorzitter, tot zover mijn beantwoording.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dit is schrikbarend: een minister die niet klip-en-klaar kan zeggen of de huidige uithuisplaatsingen op orde zijn. Ik vraag het nog een keer: zijn de huidige uithuisplaatsingen op orde? Bij hoeveel uithuisplaatsingen zijn er twijfels? Hij garandeert niet dat het feitenonderzoek nu op orde is. Dat betekent iets voor de minister voor Rechtsbescherming. Hij noemde het actieplan en zei dat zij dit moeten verbeteren. Dat actieplan is afgerond, maar met dat afgeronde actieplan hebben we de dossiers nog steeds niet op orde. Ik heb dus niet zo veel zin in een nieuw actieplan of een nieuwe kabinetsbrief. Ik wil weten wat deze minister gaat doen om te kunnen zeggen dat de huidige uithuisplaatsingen op orde zijn. Als ze niet op orde zijn en er dus kinderen onterecht uit huis geplaatst zijn, hoe ziet hij zichzelf dan als systeemverantwoordelijke voor rechtsbescherming?

Minister Weerwind:
Mevrouw de voorzitter, ik neem systeemverantwoordelijkheid; laat ik dat vooropstellen in de richting van deze Kamer. Ik ben zeer actief bezig met een stuk bemensing, want met name daar zit het probleem, maar ook met het samenspel tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen. Ik ben bezig ervoor te zorgen dat er goede afspraken gemaakt worden, dat er zorg gedragen wordt voor goede dossiers en dat de randvoorwaardelijke kaders geschetst worden, zodat de professional, de jeugdbeschermer, zijn of haar werk goed kan doen en kan komen met een goed feitenonderzoek, op basis waarvan de rechter dan een standpunt kan innemen. De heer Omtzigt vraagt mij om nu te zeggen dat alle feitenonderzoeken op dit moment kloppen. Dat zeg ik niet, maar ik zeg wel dat er in deze rechtsstaat ook een kinderrechter is die een weging maakt en die kijkt of het dossier op orde is. Het is aan hem of haar, dus aan de rechter, om te zeggen "dit klopt niet; terug" alvorens de rechter een beslissing neemt. Dat vertrouwen heb ik in deze rechtsstaat.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Het is een wettelijke plicht, volgens artikel 3.3 van de Jeugdwet, om ervoor te zorgen dat die dossiers kloppen, en daar is de minister voor Rechtsbescherming voor verantwoordelijk. Ik heb ook niet gelezen dat er geen grote fouten in zitten, zoals de minister zegt. Er zitten een aantal kleine fouten in, maar ook een aantal grotere. Wij willen weten dat de dossiers van ouders die de komende weken van hun kinderen gescheiden worden, soms zelfs zonder rechtszitting, op orde zijn. Wat wordt daarvoor gedaan? Daar wil ik een klip-en-klaar antwoord op hebben.

Minister Weerwind:
Eerder heb ik aangegeven dat voor de ouders die het idee hebben dat er een beslissing genomen is die niet juist is, te allen tijde de weg naar de rechter openstaat. Dat staat hun vrij. Ik hou mij daaraan vast. In onze rechtsstaat bestaat die mogelijkheid. Daarnaast vinden er nadrukkelijk gesprekken plaats met de hele keten, met de gecertificeerde instellingen en met de Raad voor de Kinderbescherming, om er werk van te maken om de dossiers op orde te hebben.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dit is een schijnwerkelijkheid. De dossiers zíjn niet op orde. Er is voor ouders en kinderen geen wettelijk recht op juridische bijstand bij het meest ingrijpende besluit dat je kunt krijgen, namelijk uithuisplaatsing. Bij een spoeduithuisplaatsing is er een telefoontje van de gecertificeerde instelling naar de jeugdrechter die een besluit neemt, zonder dat de ouder ook maar iets kan zeggen. Dan staat die met 10-0 achter. Ik verwacht actie. Met zes partijen hebben we al een initiatiefnota geschreven. De heer Azarkan van DENK, mevrouw Arib van de Partij van de Arbeid, de heer Dassen, mevrouw Simons, mevrouw Van der Plas: alle partijen hebben inbreng geleverd. Wij doen zeven aanbevelingen om dit te verbeteren. We zeggen het niet alleen; we zeggen ook "dit moet je doen".

De voorzitter:
Dank u wel.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
De enige die uitstel gevraagd heeft, is de regering. Wij wisten dat dit probleem bestond. Er gebeurt niets. Ik verwacht van de minister voor Rechtsbescherming binnen twee weken een brief over wat hiermee gebeurt en wat er met lopende uithuisplaatsingen gebeurt. Mag ik die toezegging hebben?

Minister Weerwind:
Gelet op de urgentie van dit dossier begrijp ik de vraag en wil ik daar ook invulling aan geven. Ik ga de initiatiefnota die daar ligt wegen. U kunt een reactie van mij tegemoetzien.

De voorzitter:
Dank u wel. Er is een aantal vervolgvragen. Ik wil aan u vragen om kort en bondige vragen te stellen, want er zijn veel vragen. Allereerst de heer Azarkan van DENK, dan de heer Van der Staaij, SGP, dan de heer Ceder, ChristenUnie, en dan de heer Raemakers, D66. Gaat uw gang, meneer Azarkan.

De heer Azarkan (DENK):
Hier staat de minister voor Rechtsbescherming. Ik vind dat een ongelofelijk belangrijke taak in een tijd waarin de rechtsbescherming onder druk staat en waarin het voor heel veel burgers lastig is om rechtsbescherming te krijgen. Dat zien we ook in dit dossier. Het valt me op dat de minister zegt: de professionals doen hun werk, daar sta ik achter, de rechter kan te allen tijde anders beslissen, en ik ben verantwoordelijk voor het stelsel. Ik zou tegen de minister voor Rechtsbescherming willen zeggen: kijk naar de resultaten. Als een kwart van alle kinderen en alle mensen die daarbij betrokken zijn tegen zijn of haar wil uit huis wordt geplaatst, als we zien dat mensen niet snappen wat de reden is voor uithuisplaatsing, als we zien dat die dossiers niet op orde zijn, dan kan de minister in plaats van een reactie op het stelsel ook een reactie geven op wat dat betekent voor die kinderen en ouders die niet weten waar ze naartoe moeten en die geen steun krijgen.

Minister Weerwind:
De ouders en de kinderen horen centraal te staan. Wij delen dat. Ik deel dat met u. Die moeten uitleg hebben waarom een uithuisplaatsing plaatsvindt. Bij 50% van de gevallen wordt gezegd: ja. Maar het is duidelijk dat een heleboel ouders zeggen: het is een black box; we snappen het niet. Dat is nu exact wat ik aan de gecertificeerde instellingen vraag, om daar werk van te maken. Dat is niet morgen; dat moet nu al gebeuren. Daar mag u mij op aanspreken. In november kunt u een plan van aanpak tegemoetzien dat laat zien hoe ik daar harder invulling aan geef, want juist die rechtsbescherming is zo belangrijk voor deze mensen.

De voorzitter:
De heer Azarkan. Nee? Dan gaan we naar de heer Van der Staaij, SGP.

De heer Van der Staaij (SGP):
We zijn het er allemaal over eens dat het ernstig is voor ouders en kinderen als die uithuisplaatsingen falen, als daar dingen in misgaan. De inspectie heeft bepaalde bevindingen gedaan, maar doet ook hele concrete aanbevelingen voor bestuurders, raadsonderzoekers en jeugdbeschermers. De minister zegt dat hij later dit jaar met een plan komt, maar zou het niet goed zijn om in de brief die hij heeft toegezegd al te kijken waar gelijk mee aan de slag kan worden gegaan? Want een aantal van die aanbevelingen kunnen volgens mij vandaag al worden ingevuld.

Minister Weerwind:
Sommige van de aanbevelingen betreffen zaken die we al hebben opgepakt, dus dat zijn de quick wins voor mij. Maar ik laat u zien wat de aanbevelingen zijn, wanneer ik met een antwoord kan komen en wat ik al in werking heb gezet. Ik neem het dus mee.

De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ceder, en dan de heer Raemakers.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Hier is echt sprake van meningen en niet van feiten. Dit zijn woorden die ik jarenlang in de rechtszaal heb gebezigd. Vaak kreeg je nul op het rekest. Wat we gisteren gelezen hebben, is niet nieuw. Wat wel nieuw is, is dat kennelijk in elk dossier de feiten niet helemaal op orde zijn. Dat is zorgelijk.

De voorzitter:
Uw vraag?

De heer Ceder (ChristenUnie):
Het gaat om een heel ingrijpende situatie. Wat vaak een probleem is, is dat een dossier is opgebouwd uit een eerder dossier of eerdere verslagen. Als daar iets insluipt wat niet klopt, kan dat gevolgen hebben voor het laatste verslag. Ik hoor de minister aangeven dat hij vertrouwt op de rechtspraak. Daar vertrouw ik ook op, maar hoe kunnen we in de maanden tot oktober ervoor zorgen dat de fouten die er eerder in zijn geslopen, nu tijdig gedetecteerd worden?

De voorzitter:
Dank u wel.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Mijn vraag is dus: kunt u hierover met de rechtspraak en met de gecertificeerde instellingen in gesprek gaan, om een en ander bij hen onder de aandacht te brengen? Dan heb ik het niet alleen over de huidige verslagen, maar ook over de verslagen waarop die gebaseerd zijn.

De voorzitter:
Ik wil u wel vragen, meneer Ceder, om echt korter te zijn. Dat geldt ook voor de andere leden. Anders is er geen tijd meer over voor de andere vragen. De minister.

Minister Weerwind:
Op 4 juli spreek ik met de hele keten. Dat is de zogenaamde grote oploop. Ik kijk dan naar het toekomstscenario. Wat kan ik naar voren halen om er sneller invulling aan te geven? Dit is een van de grote aandachtspunten die ik per direct meeneem. Dus ja, ik doe het al, is het antwoord.

De heer Raemakers (D66):
Ik was gisteren op werkbezoek bij jeugdbeschermers. Ik zag jeugdbeschermers die hard werken en ook goed werken. Dat bevestigt de inspectie ook. Het is niet zo dat de jeugdbeschermers niet aan feitenonderzoek willen doen, maar ze kunnen niet aan perfect feitenonderzoek doen, vanwege tijdgebrek. De vraag die ik heb, is: wat kunnen we daar nou aan doen, zodat de jeugdbeschermers meer tijd krijgen om dat feitenonderzoek te doen en recht te doen aan de ouders en de kinderen?

Minister Weerwind:
Met de directeuren van de jeugdbeschermingsregio's heb ik hier gesprekken over. Ook met de jeugdbeschermers zelf, net als u. Daarin geef ik aan dat ik bijvoorbeeld regelingen tref zoals menskracht vergroten, via een zijinstroomregeling die ik stimuleer. Ik werk er ook aan om het imago van de jeugdbeschermingsregio nadrukkelijk te verbeteren, samen met de jeugdbeschermingsregio's, juist om ervoor te zorgen dat die menskracht versterkt wordt en men echt aan een dossier kan werken.

De voorzitter:
Eerst de heer Peters, CDA. Dan de heer Verkuijlen, mevrouw Maeijer, de heer Van Haga en, ten slotte, mevrouw Leijten.

De heer Peters (CDA):
De minister stelt terecht dat het systeem piept en kraakt. Het is ook bere-ingewikkeld. Het gaat via wijkteams naar Veilig Thuis, naar de Raad voor de Kinderbescherming, naar de jeugdrechter, naar de gecertificeerde instelling, naar de gespecialiseerde zorg, en weer terug naar het wijkteam. Wij noemen dat de duurste en meest ingewikkelde rotonde van Nederland. Wij hebben daar moties over ingediend. Wij hebben daar rondetafelgesprekken over gehouden. Er zijn pilots opgestart. Kortom, er gebeurt van alles. Ik ben eerlijk gezegd van mening dat er eigenlijk helemaal niets gebeurt. Mijn vraag is: wanneer komt de minister met een brief? En staat daar dan ook in dat er iets in het systeem gaat veranderen, zodat het ook kan gaan lukken?

Minister Weerwind:
De heer Peters zegt dat het stelsel piept en kraakt. Ik vind dat het stelsel flink aan verbouwing toe is. Daarom kijken we op dit moment naar verschillende toekomstscenario's. Dat doe ik samen met de staatssecretaris van VWS. In het najaar — dat betekent dus november — laat ik u weten hoe ik daar invulling aan geef.

De heer Verkuijlen (VVD):
Er wordt een harde conclusie getrokken. Ik zie de urgentie bij deze minister. Dat vind ik goed. Hij gaf net aan dat de rechter de mogelijkheid heeft om stukken terug te sturen als ze niet voldoen. Ik ben benieuwd of de minister in zijn brief ook zou willen aangeven in hoeveel gevallen dat echt gebeurd is. In hoeveel gevallen was het feitenrelaas niet op orde?

Ten slotte wil ik nog een suggestie doen. De kwaliteit van het feitenonderzoek moet namelijk verbeterd worden. Dat staat ook in het rapport. Mijn suggestie is: kijk eens of gepensioneerde politiemensen, gepensioneerde rechercheurs hun kennis willen delen met de mensen in de gecertificeerde instellingen. Ik heb deze suggestie ook aan hen gedaan en heb gemerkt dat die in positieve aarde viel.

De voorzitter:
Dat zijn twee vragen, meneer Verkuijlen.

Minister Weerwind:
De laatste vraag beschouw ik als een opmerking. Ik zie dit meer als constructief meedenken. Ik weet niet of dat een mogelijkheid is, meneer Verkuijlen. U hoorde mij over de zijinstroomregeling praten. Wellicht kan dit daarin meegewogen worden. Dat is één.

U vroeg verder: hoe beslissen rechters? Hebben wij daar facts and figures van? Dat weet ik niet, want dan ga ik op de stoel van de rechtspraak zitten. Dat moet ik dus nagaan. Als die data er zijn, wil ik die graag met u delen.

Mevrouw Maeijer (PVV):
Mijn vraag gaat specifiek over de categorie spoeduithuisplaatsingen. Uit het rapport blijkt dat slechts 60% van de ouders en kinderen zijn betrokken bij die beslissing. Er worden voorbeelden genoemd van spoeduithuisplaatsingen die gedaan zijn naar aanleiding van een melding door een derde partij. Daarbij heeft de jeugdbeschermer niet eens zelf de ernst van de situatie bekeken. Dat moet toch niet kunnen? Dat moeten we toch niet willen? Hoe gaat de minister voorkomen dat dit in de toekomst nog het geval kan zijn?

Minister Weerwind:
Met u heb ik dit gelezen in het rapport. Ik heb het rapport nog niet zo grondig kunnen bestuderen. Er heeft nog geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Ik weet dus niet of dit de werkelijkheid is. Als dit echt zo is, moet ik me beraden. Ik ga dan ook aan de deskundigen vragen hoe we dit kunnen veranderen en hoe we dit structureel beter kunnen inbedden. U hoorde mij praten over een beter stelsel. Dit is een van de belangrijke aandachtspunten bij zo'n stelsel.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Dat de dossiers niet op orde zijn, is één ding. Er lijkt echter nog iets anders aan de hand te zijn. De betrokken organisaties en pleeggezinnen kunnen namelijk een financieel motief hebben. Klopt dit? Is het zo dat hierdoor een perverse prikkel kan ontstaan, waardoor bepaalde dossiers erger kunnen worden gemaakt, diagnoses kunnen worden verzwaard en er zelfs meer kinderen uit huis kunnen worden geplaatst?

Minister Weerwind:
De heer Van Haga vraagt naar een perverse prikkel waardoor, als ik zijn woorden goed interpreteer, hieraan verdiend zou kunnen worden. Dat sluit ik niet uit, maar ik zie dat niet direct. Ik wil goede afspraken hebben tussen de gemeenten en de gecertificeerde instellingen. We ondersteunen gemeenten bij het ontwikkelen van een goede tarifering en eenduidige afspraken. Daardoor wordt duidelijk dat er ruimte is voor de professional om zijn of haar werk goed te doen. Daar focus ik mij nu op. U merkt dit op als probleem. Dit probleem ken ik niet direct, maar ik ontken het ook niet direct. Dit is voor mij even een aandachtspunt. Dat neem ik mee en dat ga ik nader onderzoeken.

Mevrouw Leijten (SP):
Negen kinderen per dag, inclusief de zon- en feestdagen, worden in ons land gedwongen uit huis geplaatst. Dat zijn drie schoolklassen per week, inclusief alle vakanties. Het gaat om ontzettend veel kinderen en ontzettend veel gezinnen, en in alle dossiers die zijn bekeken, is het feitenrelaas niet op orde. Ik snap dat de minister niet nu kan zeggen: er is voldoende personeel en voldoende tijd. Maar de minister kan nu wel zeggen: in de rechtszaal worden vanaf nu standaard de ouders, het kind en de instelling gehoord. Juist degenen om wie het gaat, worden vaak niet gehoord. De minister heeft het over november, oktober, een plan van aanpak, maar hij kan nu zeggen: wij zorgen ervoor dat de kinderrechters altijd spreken met ouders en kinderen, en dat wij dat wegen in de rechtszaal. Is hij daartoe bereid?

Minister Weerwind:
Waar ik toe bereid ben in die grote oploop van 4 juli dit jaar, waar ik net over sprak, is nadrukkelijk aangeven dat het parlement wenst dat de kinderen en de ouders goed in de rechtszaal worden gehoord. Zelf vind ik ook dat ze gehoord moeten worden, dat ze betrokken moeten worden bij het dossier. Dit signaal zal ik doorgeven, maar ik beslis niet over hoe de rechter haar werk doet. Dat weet mevrouw Leijten ook.

Mevrouw Leijten (SP):
Dit is de minister voor Rechtsbescherming. De rechten van kinderen en hun ouders worden ernstig geschaad, ondanks alle inzet van mensen die in de jeugdzorg werken. We weten dat kinderrechters onvoldoende tijd hebben om ouders en kinderen goed te horen. Als deze minister hier zegt "dit is mijn wens, dit ga ik maandag 4 juli bespreken en daar geef ik dan direct de ruimte en de middelen voor" dan komen we een stap verder. Anders blijven we maar in de papieren werkelijkheid hangen. En daar hebben die negen kinderen per dag, die drie schoolklassen per week, helemaal niks aan.

Minister Weerwind:
Zoals ik net aangaf, haal ik de hele keten bij elkaar. Ik zal dit urgentiegevoel bij hen duidelijk maken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dit rapport zegt nog wat anders, namelijk ook dat de wachtlijsten de afgelopen jaren een groot probleem zijn, dat situaties soms escaleren met als gevolg dat kinderen uit huis worden geplaatst omdat er niet op tijd goede hulp beschikbaar is in de gezinnen. Daarom heb ik ook wat moeite met de krokodillentranen van sommige collega's van coalitiepartijen. Er staat voor 500 miljoen aan bezuinigingen op de agenda. Dat staat nog steeds in het coalitieakkoord. Ik wil de minister vragen of hij het met mij eens is dat het evident is dat als deze bezuinigingen worden doorgezet, dat alleen maar leidt tot een verdere schending van rechten van kinderen en van gezinnen.

Minister Weerwind:
In dit stelsel waar ik mij als stelselverantwoordelijke heb neergezet, zie ik dat het piept en kraakt en dat ik in de problemen zit. De gezinnen, de kinderen, die horen centraal te staan. Dat is ook wat ik kenbaar en duidelijk maak. Daar zoek ik naar oplossingen, niet naar bezuinigingen.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Wij hebben een maand geleden met de premier en met u een debat gehad over die 1.675 kinderen die waarschijnlijk voor een groot deel onterecht uit huis zijn geplaatst in het kader van de toeslagenaffaire. Toen hebben wij als FVD gepleit om dat onrecht te herstellen en om die kinderen onmiddellijk terug te plaatsen bij hun ouders. Het verhaal van het kabinet was toen: nee, nee, nee, we moeten dat in zes maanden zorgvuldig laten beoordelen door de jeugdzorg. Nu is er dat rapport waaruit blijkt dat jeugdzorg geen enkel dossier op orde heeft. Gezien dat vernietigende rapport vraag ik de minister of hij alsnog bereid is om die kinderen onmiddellijk terug te plaatsen in de gezinnen waar ze vandaan komen.

Minister Weerwind:
Wij spraken toen over de kinderopvangtoeslagaffaire en de uithuisplaatsingen, in die correlatie. Nu hebben we het over het systeem in totaliteit. Tegelijkertijd zegt het rapport ook dat er veelal een meervoudige problematiek was, waardoor er besloten is om het kind in veiligheid te brengen. Dat behoort ook centraal te staan. Daarom is men gekomen tot die uithuisplaatsingen. Dus om kinderen nu terug te plaatsen, waardoor ze mogelijk in een risicovolle gezinssituatie terecht kunnen komen, dat wenst u ook niet. Daarom zeg ik: die zorgvuldigheid moeten we betrachten.

De voorzitter:
Tweede vraag, de heer Van Houwelingen.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dit is echt ongelofelijk. Dit is de minister voor Rechtsbescherming. Alles wijst erop dat die kinderen onterecht uit huis zijn geplaatst. En u laat vervolgens het oordeel over aan een instantie, aan de jeugdzorg, waarvan u zelf zegt: die functioneert niet; die heeft geen enkel dossier op orde. Dus u doet helemaal niets voor die kinderen. U laat ze aan hun lot over.

Minister Weerwind:
Ik merk dat de heer Van Houwelingen een andere werkelijkheid ziet dan ik.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik de minister voor Rechtsbescherming danken voor zijn aanwezigheid hier en voor de beantwoording van de vragen.


Vragen Van Wijngaarden

Vragen van het lid Van Wijngaarden aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de oplopende besmettingscijfers met corona en de positie van kwetsbare ouderen.

De voorzitter:
Dan gaan we meteen over naar de tweede mondelinge vraag, de vraag van de heer Van Wijngaarden aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die ik van harte welkom heet in ons midden. De heer Van Wijngaarden stelt vragen over de oplopende besmettingscijfers met corona en de positie van kwetsbare ouderen. Het woord is aan de heer Van Wijngaarden van de VVD.

De heer Van Wijngaarden (VVD):
Voorzitter. Wij zijn allemaal virusmoe en willen gewoon verder met ons leven alsof corona niet meer bestaat. Gewenning aan het virus mag alleen niet leiden tot onderschatting van het virus. Toch zien wij nu dat volgens het RIVM pas 44,2% van de ruim 3 miljoen 60-plussers zijn tweede boosterprik tegen COVID-19 heeft gehaald. Dat is een verraderlijk laag en zorgwekkend percentage, omdat ook omikron potentieel de zorg zwaar belast en tot ziekenhuisopnames en sterfte kan leiden bij onvoldoende immuniteit. Juist voor kwetsbare groepen zoals ouderen kan het op tijd halen van een tweede booster het verschil maken tussen het doormaken van een milde infectie of een ernstige ziekte.

Ziet ook deze minister het gevaar van onderschatting van het virus, een gevaar dat juist in deze endemische fase op de loer ligt? Hoe is nu je bescherming als 60-plusser, als je drie maanden of langer geleden geboosterd bent? We zien dat de ene 60-plusser nu wel een brief krijgt om zich te laten boosteren en de andere niet. Is het kabinet bereid om ook de viruscommunicatie een boost te geven en de viruscommunicatie te versnellen en te intensiveren, juist omdat we nu in die verraderlijke endemische fase zitten? Kan het kabinet bijvoorbeeld publiekscommunicatie gaan starten via mediakanalen die goed door ouderen worden bekeken en beluisterd? Je hoort dat vaak over bijvoorbeeld Radio 10 en Omroep MAX. Is het kabinet dat van plan, vraag ik de minister.

De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de minister.

Minister Kuipers:
Voorzitter, dank. Zoals we weten en al vaker herhaald is, is het virus niet weg, gaat het helaas vooreerst ook niet weg en is niet altijd duidelijk hoe de epidemie zich ontwikkelt. Wij houden dan ook rekening met verschillende scenario's, waaronder opleving nu en mogelijk ook weer in het najaar. Zoals de heer Van Wijngaarden terecht aangaf, is er op dit moment sprake van een stijging. Zo is vorige week ten opzichte van de week daarvoor een stijging met ruim 70% in het aantal besmettingen afgemeten aan verschillende parameters, zoals rioolwatersurveillance en andere. Ook in de afgelopen week ging die stijging met nog een keer ruim 30% door.

Ik deel volledig dat een herhaalprik voor mensen van 60 jaar en ouder buitengewoon relevant is. Als wij alleen even kijken naar de mate van bescherming waar de heer Van Wijngaarden naar vraagt, dan moet u zich voorstellen dat het effect in termen van bescherming tegen dusdanig ernstige ziekte dat ziekenhuisopname nodig is, bij de 60-plussers met een herhaalprik tot nu toe 86% is. Voor de 60-plussers die wel de basisvaccinatie hebben gehad en wel de boost, maar niet de meest recente herhaalprik, ligt dat niveau op 77%, dus duidelijk lager.

Voorzitter. De heer Van Wijngaarden gaf zelf al aan, en terecht, dat minder dan de helft van de 60-plussers die herhaalprik heeft gehaald. Als we specifiek even kijken naar de groep van 60- tot 69-jarigen, dan ligt het nog lager: daar is het nog maar een derde. Dat betekent dat ik, zeker tegen het licht van de nu oplopende besmettingen en het feit dat de herhaalprikuptake eigenlijk nauwelijks verder stijgt, van plan ben om daarop actief te gaan communiceren. Dat zal deze week beginnen, en wel langs verschillende kanalen. Zo komt er een-op-een voor iedereen die het betreft een persoonlijke uitnodiging per brief. Voor mensen van wie we die gegevens hebben, komt er ook een uitnodiging per sms, evenals communicatie via kanalen van social media en de pers. Morgen komt er een item op de tv en ook bijvoorbeeld op monitors bij apothekers en huisartsen.

Ik deel geheel dat hier veel meer werk van gemaakt moet worden. Die uptake van de herhaalprik is buitengewoon relevant en de mate waarin dat tot nu toe succesvol is gedaan, is gewoon te laag en beduidend lager dan de basisserie en de eerste boost.

De heer Van Wijngaarden (VVD):
Het is goed om te horen dat er actiebereidheid is bij de minister. De minister zegt: we houden rekening met verschillende scenario's. Maar als hij de cijfers die hij net noemde en die zorgwekkend lage uptake — zoals de minister dat noemt — voor die herhaalprik ziet, op welk scenario zijn wij dan nu aan het afkoersen, wat hem betreft? Het lijkt mij goed om ook dat hier te benoemen.

Voorzitter. Dan wil ik nog benoemen dat ouderen nu vaak nog een uur lang moeten rijden naar een andere stad voor die herhaalprik. Kan het kabinet de streefnorm gaan hanteren dat ouderen op maximaal 30 minuten rijden hun tweede booster kunnen halen? De VVD begrijpt de virusmoeheid in het land, maar juist van het kabinet willen we strijdbaarheid zien om onze kwetsbaren te beschermen tegen vermijdbare ziekenhuisopname en sterfte, en om de zorg niet onnodig zwaar te belasten.

Minister Kuipers:
Allereerst even ten aanzien van het scenario. Ik zei al wat over het aantal besmettingen dat we op dit moment zien. Dat vertaalt zich in een stijging van het aantal mensen die zodanig ziek zijn dat ze ziekenhuishulp nodig hebben. In de afgelopen periode is het aantal mensen die in het ziekenhuis liggen, gestegen van ongeveer 400 naar vanochtend 727. Die patiëntenstijging zit 'm bij uitstek in klinische opnames, niet in ic-opnames. Die waren laag en zijn nog steeds laag. Vanochtend lagen er 35 covidpatiënten in Nederland op een ic. Dus er is een parallel. Voor de groep 60-plussers wil je graag ziekenhuisopname tegengaan via die herhaalprik, die daartegen beschermt.

Het scenario waar we op dit moment op afstevenen, is een stijging van het aantal besmettingen en een navenante stijging van het aantal klinische ziekenhuisopnames, niet-ic-opnames. De overallaantallen zijn in verhouding met wat we in alle eerdere fases gezien hebben, nog relatief laag. Het aantal mensen die hulp nodig hebben, bijvoorbeeld zuurstof thuis maar zonder ziekenhuisopname, is in de afgelopen periode tot vandaag licht gedaald. Dat waren er vanochtend 1.279.

De voorzitter:
De heer Van Wijngaarden.

Minister Kuipers:
Ik vergeet een antwoord, voorzitter. Excuus. De streefnorm van binnen 30 minuten bij een post kunnen zijn. Dat is inderdaad wat de GGD voor het hele land nastreeft. De informatie is dat dat tot nu toe in het hele land ook daadwerkelijk lukt. Als de heer Van Wijngaarden weet dat het op specifieke plekken niet zo is, dan krijg ik graag die informatie en ben ik van harte bereid om met de betreffende GGD te overleggen over wat daaraan gedaan kan worden.

De heer Van Wijngaarden (VVD):
Het is goed dat de minister hier de nodige context geeft. Ik krijg toch een aantal signalen. Er is geen reden voor alarmisme, maar wel reden voor zorg; zo vat ik het samen. Ik hoor graag of ik het goed samenvat. Er zijn een aantal signalen die wel degelijk op rood staan, die de verkeerde kant op wijzen. De minister zegt volgens mij toe dat hij de communicatie gaat intensiveren en dat hij die streefnorm van 30 minuten hanteert. Ik wil wel nog graag de toezegging dat hij per brief terugkomt op de vraag hoe hij dat gaat intensiveren, juist omdat we virusmoeheid in het land zien. Gewenning aan een virus hoort ook bij een endemische fase, maar juist dan is het belangrijk om daar communicatie tegenover te zetten om de samenleving ervan te doordringen dat het virus helaas nog onder ons is, nog niet weg is.

Minister Kuipers:
Dat wil ik van harte doen. Er komt sowieso volgende week een covidvervolgbrief. Daar kan ik dit ook verder in verduidelijken. Dat is in lijn met de punten die ik zojuist al benoemde.

De heer Van Wijngaarden (VVD):
Dank.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Wijngaarden. Dan gaan we eerst luisteren naar mevrouw Agema, PVV.

Mevrouw Agema (PVV):
Nou breekt toch echt mijn klomp, zowel door de bijdrage van de VVD als door die van de minister. Wij zaten in december als enige land in Europa voor de vierde keer in een lockdown! Ondernemers, winkeliers hebben al hun kerstwaar weg kunnen gooien. En wat zie je in de tussentijd? Er gebeurt helemaal niets. De Belgische viroloog Van Ranst was hier een paar weken geleden. Hij zei het ons gewoon: België zat in december niet in een lockdown omdat zij twee keer zo veel ic-capaciteit hebben als in Nederland. Ook verwonderde hij zich in het Kamergebouw dat er in Nederland nergens CO2-meters hangen. En waar zet de minister op in? De minister zet in op een verouderd vaccin, dat iedereen die het wil van mij mag krijgen, maar niet op het verhogen van de ic-capaciteit, niet op het overal plaatsen van CO2-meters, die het aantal besmettingen fors naar beneden kunnen brengen.

De voorzitter:
Uw vraag?

Mevrouw Agema (PVV):
Waarom laat de minister dit liggen? Waarom gaat de minister voor een vijfde lockdown?

Minister Kuipers:
Dank voor deze vragen. Het zijn een paar punten bij elkaar. Ten eerste hebt u mij het woord "lockdown" totaal niet horen noemen. Ik heb ook niet gezegd dat we daarop afstevenen. In het geheel niet. Die situatie zijn we ook niet nabij. Ten tweede het "verouderd" vaccin. Het is het vaccin dat op dit moment beschikbaar is, in Nederland, in het buitenland, overal. Natuurlijk kijken we met firma's naar de ontwikkelingen van nieuwe vaccins. Daar hebben we op ingetekend. Als die beschikbaar komen, zullen we die uiteraard gebruiken.

Dan nog over de ic-capaciteit. Zoals ik zojuist in het antwoord aan de heer Van Wijngaarden al aangaf, liggen er op dit moment 35 covidpatiënten in Nederland op de ic. 35. Het is een lange tijd stabiel. Het aantal ligt veel lager dan op vergelijkbare momenten eerder. Het aantal stijgt ook niet. Er is op dit moment wat dat betreft dus ook geen enkele behoefte, echt geen enkele behoefte, om de operationele ic-capaciteit te verhogen. Ik noem even de exacte getallen van vanochtend. Er lagen vanochtend ongeveer 675 patiënten op de ic, van wie dus 35 met covid. De beschikbare capaciteit was 1.000 bedden. Er is geen reden om dat te verhogen.

Mevrouw Paulusma (D66):
Dank aan de minister voor de energie die hij gaat inzetten voor 60-plussers. Mijn vraag aan de minister is of hij diezelfde energie ook wil gebruiken voor 60-minners.

Dan over het EMA. We krijgen heel veel signalen van mensen die zich kwetsbaar voelen en/of zijn en graag een herhaalprik willen. Ik zou heel graag willen dat de minister zich daarvoor inspant bij het EMA.

Minister Kuipers:
Dat vraagt allereerst om hele duidelijke communicatie richting de betreffende mensen. Dat is onderdeel van de communicatiecampagne waar ik het zojuist over had. Het gaat om een inzet en het bepalen wanneer je het meest optimale beschermende effect bereikt in relatie tot de risico's op ernstige ziekte. Als ik vaar op de adviezen van het RIVM, dan is het … Het RIVM bekijkt dat nu kortcyclisch en continu, zoals u weet en eerder is gecommuniceerd aan uw Kamer. Het RIVM is tot op de dag van vandaag nog steeds van mening dat een herhaalprik voor 60-minners, of alle 18-plussers, nu niet geïndiceerd is. Dat is los van de mensen die een specifieke medische behandeling hebben. Zoals u weet, kunnen zij via hun medisch specialist een vaccinatie krijgen.

Dan over de goedkeuring bij het EMA, waar mevrouw Paulusma aan refereerde. Wij zijn daarover telkens in overleg. Maar het vaccin als herhaalprik voor 60-minners zonder medische indicatie is tot nu toe niet goedgekeurd. Dus als ik het ervoor in zou zetten, doen we dat offlabel. Dat betekent dan ook dat ik aansprakelijk ben als er eventuele bijwerkingen zijn.

Mevrouw Den Haan (Fractie Den Haan):
Ik kom even terug op de vraag van de heer Van Wijngaarden over de communicatie. We hebben in de eerdere jaren natuurlijk gezien hoe ongelofelijk lastig het is om mensen te bereiken en om gedrag te beïnvloeden. Daarom is er ook een motie aangenomen waarin staat dat de gedrags- en communicatiewetenschappers in de unit daarvoor ingezet worden. Gaat de minister dat ook doen?

Minister Kuipers:
Dat gebeurt, namelijk via het RIVM.

De voorzitter:
Dan gaan we luisteren naar mevrouw Van den Berg, CDA, en dan naar mevrouw Van Esch. Was mevrouw Van Esch eerder? Wat eerlijk van u, mevrouw Van den Berg.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Ik hoop niet dat ik nu precies dezelfde vraag ga stellen als mevrouw Van den Berg, maar dat zal wel meevallen, denk ik. You never know.

De voorzitter:
Dan doet mevrouw Van den Berg het nooit meer, denk ik.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Ik hoor de antwoorden van deze minister. Toch hoor je ook wel: pas op, de opleving van het virus is begonnen; in het najaar wordt het crisis. We zien ook bij het RIVM nu al de waarschuwingen komen. Ik ben benieuwd of deze minister ook inziet … Het is prima om te kijken wat we kunnen doen met de vaccinaties, maar ik blijf hier toch een beetje staan met het gevoel dat er op dit moment meer moet zijn dan een vaccinatiecampagne opschroeven. We moeten toch meer kunnen doen, zeker deze minister, om te voorkomen dat we in het najaar mogelijk weer in een lockdown zitten?

Minister Kuipers:
U zegt: er moet toch nog meer. Dan sta ik open voor de adviezen. Los van het monitoren van het virus, het kijken naar de nieuwe varianten, het voorbereid zijn om op ieder moment een vaccinatiecampagne te verbreden of op te schalen, de capaciteit per regio uit te breiden, de zorgcoördinatie per regio in te voeren, sectorplannen te vragen, om een aantal aspecten te benoemen. De communicatiecampagne en het inzetten op het verhogen van het aantal 60-plussers dat een herhaalprik heeft gehaald, is wat voor nu reëel is. Uiteraard monitoren we heel nauw wat er verder gebeurt. Als dat vraagt om andere acties, dan zullen we die nemen.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
De minister roept op dat sectoren wat doen, dat mensen zelf verantwoordelijkheid nemen. In het debat op 16 juni heb ik aangegeven dat er veel mensen onder de 60 zijn die zich kwetsbaar voelen en graag die prik willen hebben. Dan verwijst de minister naar de medisch specialist. Ik heb toen aangegeven dat niet iedereen die kwetsbaar is, regelmatig contact heeft met een medisch specialist. De minister zou er opnieuw naar kijken, zodat het misschien ook via de huisarts zou kunnen. Ik ben heel benieuwd wat de stand van zaken daarvan is en of de minister dan ook meeneemt wat we in de eerdere rondes hebben gedaan, namelijk dat er ook mobiele vaccinatiebussen naar de mensen komen in plaats van dat de mensen naar de centrale locatie moeten. Niet iedereen is immers even mobiel.

Minister Kuipers:
Dat overleg met de huisartsen, dat onder andere over de inzet op deze specifieke groep gaat, loopt. Ook in het verleden heeft met name de huisarts een rol gehad als het gaat om het prikken zelf, maar ook als het gaat om de indicatiestelling. Zoals gezegd moet er wel medische indicatie zijn, want anders zit ik met een ander probleem: dan gaan we offlabel. Maar het overleg loopt, zoals gezegd. Huisartsen kijken ernaar. Wat ik voor nu niet doe — dat heeft echt met capaciteit te maken — is de GGD'en vragen om heel fijnmazig in wijken et cetera te prikken, want dan moeten ze hun huidige capaciteit nog verder verdunnen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik de minister bedanken voor zijn beantwoording richting de heer Van Wijngaarden en de collega's.


Vragen Mohandis

Vragen van het lid Mohandis aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht "Ministerie deelde vroege RIVM-memo over vastlopen zorg niet met ziekenhuizen".

De voorzitter:
Ik nodig de heer Mohandis van de PvdA uit om ook zijn vraag te stellen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De vraag gaat over het bericht "Ministerie deelde vroege RIVM-memo over vastlopen zorg niet met ziekenhuizen". Het woord is aan de heer Mohandis, PvdA. Gaat uw gang.

De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. Gisteren berichtte de NOS over een memo dat al bekend zou zijn geweest alvorens de eerste coronapatiënten in Nederland waren vastgesteld. We kregen daar vandaag een kort briefje over, maar dat roept nog meer vragen op. Daarin wordt namelijk gesteld dat dit memo niet gedeeld is met het ministerie. Mijn vraag is: is het niet gedeeld? Later wordt er namelijk gezegd dat het niet is besproken. Dit is nogal cruciaal, want dat memootje, dat als je het leest best wel als een stevig stuk overkomt, stelt gewoon heel duidelijk dat als in ieder geval de deskundigen, onder wie Gommers en Berden, dit geweten hadden, ze wel degelijk beter hadden kunnen opschalen. Dat zou veel stress hebben gescheeld. Deelt de minister de analyse van deze deskundigen? Hoe kan zulke cruciale informatie niet gedeeld worden? Hoe is de informatie überhaupt besproken? Is die informatie nu wel of niet betrokken door de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Ik ben dus heel benieuwd. Ik houd het hier nu even bij. Ik heb nog wat vervolgvragen, maar ik wil het voor nu even hierbij houden.

De voorzitter:
Helemaal goed.

Minister Kuipers:
Allereerst ging het hier om een conceptmemo van het RIVM. Zoals ik in de brief ook al heb aangegeven en voor zover ik het tot nu toe kan nagaan, is dat conceptmemo destijds niet gedeeld met mijn departement. Daarmee is het dus ook niet gedeeld met zorgpartijen. Als u mij in mijn vorige rol vraagt of ik dit conceptmemo ken, als voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg, is mijn antwoord ook vanuit die rol: nee. Ik heb dit memo niet eerder gezien. Het is wel zo dat we het hebben over de periode in de loop van februari. Het memo is van 9 februari. Dat was een periode waarvan u zich de beelden nog kunt herinneren. Daarin zagen we vrijwel dagelijks beelden uit Wuhan in China. Daar waren grote aantallen. Daar werd in korte tijd een nieuw ziekenhuis uit de grond gestampt. Daar waren contacten over, bijvoorbeeld tussen virologen en wetenschappers. Er waren soms ook contacten met de WHO. Maar de informatie die er kwam, was buitengewoon spaarzaam. Daarbij ging het om informatie over het precieze aantal besmettingen, de kans op ernstige ziekmakendheid; die informatie was buitengewoon spaarzaam.

Dat betekende dat niet alleen het RIVM, zoals u dat terugziet in zo'n conceptmemo, maar ook veel andere partijen zich op allerlei manieren voorbereidden. Ook ziekenhuizen deden dat. De heer Mohandis refereert aan de heer Gommers. Ik had destijds, in mijn vorige rol, een nauwe samenwerking met de heer Gommers. Ik kan u dus alleen al vanuit die rol vertellen dat wij in het Erasmus MC als een van de voorbeelden een team hadden. In slecht Nederlands was dat het "corona readiness team". Het was geen crisis. Er was nog geen enkele patiënt. Maar wij bereidden ons al voor. Dat deden veel partijen. Je bereidde je voor op iets waarvan we geen idee hadden hoe dat eruit zou zien, of het daadwerkelijk zou komen of hoe groot het zou zijn. Maar we werkten met scenario's. In mijn vorige rol, in die periode, heb ik dus ook op enig moment met een aantal collega's een overleg gehad met minister Bruins. We hadden dat overleg om te spreken over potentiële scenario's die op ons af zouden komen.

De heer Mohandis (PvdA):
Fijn. Het is ook fijn dat de minister verwijst naar zijn vorige rol. Dat zeg ik via u, voorzitter. Maar het is juist die politieke continuïteit. U bent nu minister. Het heeft zeker ook te maken met een periode waarin uw voorganger bewindsman van het ministerie was. Mijn vraag blijft dus nog steeds overeind. Mijn vraag is de volgende. Die informatie was cruciaal, want die trok op dat moment best wel stevige conclusies over de beddencapaciteit ten opzichte van andere landen en over in wat voor problemen de zorg kon komen als die opschaling noodzakelijk was. Alle coronamaatregelen waren juist gekoppeld aan die ziekenhuisbezetting en de druk die daar zou ontstaan. Wat ingewikkeld is, omdat het vertrouwen in de aanpak van corona al laag is, is het volgende. Het ministerie zegt dat dat conceptmemo — dat is iets steviger dan een scenario; dat ziet u als u het leest — niet gedeeld is. Het RIVM zegt, in ieder geval in de berichtgeving van de NOS, dat het wél gedeeld is met het ministerie. Zulke cruciale informatie, waar zoveel aan gekoppeld was, is toch niet iets wat we even als een conceptnotitie kunnen afdoen? Dat is toch wel iets wat veel meer fundament heeft. Ik ben echt oprecht benieuwd hoe deze minister dat in zijn rol als minister, waarin hij ook verantwoordelijk is voor die periode, beoordeelt en duidt. Ik ben benieuwd of hij het ermee eens is dat deze informatie nodig was om het juist wel op tijd zo voor te bereiden dat de juiste acties konden worden ondernomen toen de eerste coronapatiënten werden vastgesteld in Nederland.

Minister Kuipers:
We praten over een periode van tweeënhalf jaar geleden.

De heer Mohandis (PvdA):
Zeker.

Minister Kuipers:
We praten daarover met de kennis van nu. Ik wil herhalen dat dit een conceptmemo van het RIVM is, waar ook nog op staat "niet voor circulatie". De vraag aan mij is allereerst of ik dit als minister van VWS ken, of mijn voorganger dit gekend heeft en of dit gecirculeerd heeft binnen het departement. Daarop zeg ik: voor zover ik nu kan nagaan, is het antwoord nee — met de kanttekening "voor zover ik nu kan nagaan". Uiteraard hebben we hier nu nog een keer naar gekeken, en het antwoord is nee. Het concept was niet bekend. Wat wel gebeurd is in die periode, is het volgende. Dan verwijs ik alleen maar naar de hele periode van februari. Toen is er gewoon op verschillende manieren en verschillende momenten overleg geweest in allerlei samenstellingen. De tijdlijnen daarvan zijn er ook. Het gaat onder andere om een interdepartementaal afstemmingsoverleg op 12 februari. In de dagen daarna zijn verschillende scenario's doorgenomen, ook met de NCTV. Uiteindelijk is er op de 27ste een bijeenkomst bij elkaar geroepen van het OMT en kwam er op de 28ste een OMT-advies. Dat gebeurde in een periode waarin er veel onduidelijk was. Zoals ik al aangaf, kwam informatie spaarzaam door en werden er scenario's berekend. U ziet dat in hetzelfde memo ook staan. Er wordt aan iets gerefereerd. Dat gaat niet alleen om gevolgen voor de zorgcapaciteit, maar ook om maatregelen en het reproductiegetal.

De heer Mohandis (PvdA):
Zeker. Ik heb het memo ook goed gelezen. Het blijft bijzonder dat van het memo van 9 februari, vlak voor de enorme uitbraak, dat best een gedegen analyse is van wat ons te wachten staat, onduidelijk blijft wat er nou precies mee gebeurd is en of daarnaar gehandeld is. Ik moet de minister geloven, omdat hij natuurlijk ook verwijst naar een voorganger en naar hoever zijn kennis gaat. En toch blijft het wat de Partij van de Arbeid betreft mistig hoe er is gehandeld met deze informatie. Ik kan mij als toen nog niet-Kamerlid goed herinneren hoe het RIVM, het OMT en het ministerie zowat dagelijks bij elkaar in de Kamer kwamen om te overleggen. Dit blijft lastig. Het is slecht voor het vertrouwen. Wij hopen dat dit nu wel verder wordt betrokken in alle stukken en informatievergaderingen van bijvoorbeeld de Onderzoeksraad voor Veiligheid, zodat mensen kunnen rekenen op een kabinet dat snel handelt als dit soort informatie bekend is.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Mohandis. Dan geef ik het woord aan de heer Kuzu van DENK. En dan mevrouw Van der Plas.

De heer Kuzu (DENK):
Allereerst spreekt mijn fractie de hoop uit dat tijdens de parlementaire enquêtecommissie de onderste steen bovenkomt, want dat is echt heel erg belangrijk. Wat we de afgelopen tijd hebben gezien is dat het RIVM adviezen aanpast van het OMT, bij het ministerie. We zien nu dat een conceptmemo in de la is verdwenen. Dat terwijl we in de afgelopen tweeënhalf jaar vaak genoeg bang zijn gemaakt met "Code zwart dreigt! Het is zo moeilijk in de ziekenhuizen; we kunnen het allemaal niet aan" en met al die maatregelen die daarna genomen werden. Mijn vraag aan de minister is: vindt hij niet — ook in staatsrechtelijke zin, want het was zijn voorganger — dat dit memo gedeeld moest worden met de ziekenhuizen en met de Tweede Kamer?

Minister Kuipers:
Dit soort informatie ís gedeeld; dit hebben de ziekenhuizen zelf ook berekend. Ik gaf al aan dat ik destijds over vergelijkbare scenario's vanuit het Landelijk Netwerk Acute Zorg — niet op 9 februari; ik weet de precieze dag niet meer — overleg heb gehad met minister Bruins. Het ging om een situatie waarbij het volstrekt onduidelijk was waar we precies op moesten rekenen. Dat ziet u bijvoorbeeld in dit memo ook terug. Hier wordt nog gerekend met 10% mortaliteit. Gelukkig weten we dat dat later echt anders was. Het was nog steeds hoog; er zijn nog steeds heel veel mensen overleden. Maar dit gaf al iets aan van hoeveel onduidelijkheden er waren. Daar moet je dan eerst de berekeningen op maken en dat heeft het RIVM blijkens dit memo gedaan zonder dit memo gedeeld te hebben met het departement, voor zover ik nu kan nagaan.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik citeer heel kort een zin uit het memo: "De afgelopen weken zijn door het RIVM gegevens verzameld en regelmatig gedeeld met onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie, de WHO." Dat was op 9 februari. Op 9 februari zijn die gegevens over weken onderzoek dus in het memo verschenen, maar nog op 29 januari 2020 twitterde het RIVM: "Hoi Marco, dat klopt. De ziekte lijkt, met wat er nu bekend is, niet heel besmettelijk. De ziekte lijkt ook niet makkelijk van mens op mens overdraagbaar." Dat is tien dagen daarvoor, terwijl er al weken werd onderzocht. Mijn andere vraag nu dit memo is verschenen, is de volgende. Waarom heeft het RIVM dat op deze manier getwitterd, terwijl er al weken onderzoek werd gedaan en er kennelijk al heel veel bekend was over de ziekte?

Minister Kuipers:
Ik denk dat dit naadloos aansluit bij de vraag die ik zonet al beantwoordde en die de vele onduidelijkheden hierover ook aangeeft. Ik spreek over een kans op overlijden van 10%, maar er staat hier ook: "Zonder enige maatregelen wordt het reproductiegetal geschat op 1,6 secundaire gevallen. Dat is heel laag. We weten ondertussen dat het reproductiegetal later zonder enige maatregel, zeker in het begin, aanzienlijk hoger lag. Dat wat mevrouw Van der Plas aanhaalt, past dus bij dit memo: een lage besmettelijkheid, maar in de praktijk was het totaal anders. Gelukkig was er geen mortaliteit van 10%, maar die was nog steeds hoog bij hoge aantallen mensen.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Er staat: "De ziekte lijkt, met wat er nu bekend is, niet heel besmettelijk." De minister noemt dat "een lage besmettelijkheid". "De ziekte lijkt ook niet makkelijk van mens op mens overdraagbaar." In de tussentijd, tussen 29 januari en half maart zijn mensen ook op basis van deze informatie gewoon van alles gaan doen: lekker op wintersport, lekker carnavallen. Achteraf was er de informatie dat de ziekte wél besmettelijk was. Zo'n reproductiegetal kan laag zijn, maar de ziekte was dus wel degelijk besmettelijk. In Wuhan zagen we in die tijd ook gewoon echt ernstige gevallen verschijnen.

De voorzitter:
Uw vraag?

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Eigenlijk herhaal ik de vraag: was het bij het RIVM op dat moment, eind januari, met al die onderzoeken die zijn gedaan, echt niet bekend dat dit weleens uit de hand zou kunnen lopen?

Minister Kuipers:
Dit zijn even twee verschillende dingen. Het eerste is de daadwerkelijke informatie die het RIVM op dat moment heeft. Ik gaf al aan: op dat moment waren er besmettingen in Wuhan. Dan, even kijken, was in Europa op 21 februari de clusteruitbraak in Italië. Vanaf het moment dat het in Italië was — dat weet ik zelf ook van destijds — was het mogelijk en gemakkelijker om een-op-een contact te hebben met personen, epidemiologen, virologen en intensivecareartsen die midden in zo'n haard zaten en de informatie wilden en mochten delen. Maar begin februari was dat nog niet het geval. Toen moest je het doen met spaarzame informatie en bijvoorbeeld een vergelijking maken met andere typen corona-infecties. Op zo'n moment krijg je een grote mate van speculatie. Aan de ene kant was er sprake van een overschatting — ik noem die 10% sterfte — en aan de andere kant van een onderschatting, namelijk een R-waarde van 1,6, terwijl die in de praktijk later veel hoger bleek te kunnen zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):
Maar wat er wel klopte in die memo van begin februari, was dat de zorgcapaciteit naar inschatting onvoldoende zou zijn. Je zou zeggen: als je die inschatting maakt, is dat toch juist een argument vóór circulatie in plaats van níét voor circulatie? Dan is het toch heel wenselijk dat dat soort inschattingen, hoe voorlopig ook, zo snel mogelijk bij het ministerie terechtkomen? Mijn vraag is daarom: waarom is dit niet gebeurd? Als er nu zoiets gebeurt, wordt het dan wél doorgezet naar het ministerie?

Minister Kuipers:
Nogmaals, het is een conceptmemo van het RIVM op basis van spaarzame data die het op dat moment heeft. Ze hebben de input wel mondeling gegeven in overleggen, met een hele grote bandbreedte van wat het zou kunnen zijn. Ik vertaal de vraag van de heer Van der Staaij even terug naar voorbereiding en capaciteitsuitbreiding. Wat betreft capaciteitsuitbreiding heb ik al heel vaak de vergelijking gemaakt. Dergelijke scenario's laten zien — ik heb dat zelf destijds ook met onder andere de heer Kluytmans als scenario laten zien — dat je potentieel zeer grote aantallen patiënten zou kunnen krijgen als je de infecties niet indamt. Dat bleek later de realiteit, eerst in Italië en daarna in heel Europa.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Esch, Partij voor de Dieren, en dan de heer Omtzigt.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Ik merk dat deze minister veel antwoorden geeft, maar ik hoop toch dat het nog iets concreter kan ten aanzien van wat we hier nu mee gaan doen. We lezen namelijk in het nieuws dat het RIVM deze informatie heeft gedeeld, maar in het briefje dat we krijgen staat: we hebben die memo helemaal niet ontvangen. Ik zou aan de minister toch de volgende oproep willen doen om ruis te voorkomen en om te voorkomen dat we met elkaar weer twaalf uur lange debatten gaan hebben over missende memo's of een welles-nietesdiscussie krijgen. Kan deze minister beloven om dit beter uit te zoeken dan het ene briefje dat we ontvangen hebben en dat onderzoek daarna met de OVV te delen? Anders blijven we immers ruis hebben.

Minister Kuipers:
U hoort enige terughoudendheid. De hele tijdslijn is al helemaal uitgewerkt. Ik geef ook aan wat ik zelf in een rol heb gedaan. Er is destijds ontzettend veel gesproken. Er zijn van verschillende kanten scenario's berekend met zeer spaarzame informatie. Daar is dit een reflectie van. Ik kan uitzoeken wat er precies met dit memo is gebeurd. De afgelopen 24 uur hebben we ernaar gekeken. Het blijkt buitengewoon lastig. Daarom zeg ik ook met zo veel voorzichtigheid: voor zover ik kan nagaan, is het niet met het departement gedeeld, maar er zijn wel de nodige overleggen geweest in de dagen daarna waarin scenario's zijn gedeeld. Dat was in een situatie waarbij er in Nederland nul patiënten waren. We wisten niet de precieze gegevens van hoe besmettelijk het was, hoe letaal, hoe ziekmakend et cetera. Dan maak je brede scenario's.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Deze memo is opvallend, omdat in de memo een aantal dingen staan, zoals het feit dat je pre- en asymptomatische overdracht hebt. Dat betekent dus dat je zonder ziekteverschijnselen iemand anders kunt besmetten. Maar het RIVM — daar kwam de memo vandaan — liep zelf nog te twitteren en plaatste filmpjes op internet dat dat niet zo was. Ook de Kamervragen die ik in die tijd gesteld heb, lieten zien dat dat niet zo was. Deze memo is dus brisant, of die nou wel of niet gedeeld is, want ook het RIVM handelde er niet naar. Mijn vraag is als volgt. In de brief staat dat de memo niet besproken is met het ministerie. Hebben we kunnen nagaan of deze memo, of een definitieve versie daarvan, gedeeld is met het ministerie en of die de top van het ministerie bereikt heeft?

Minister Kuipers:
Of de informatie de top van het ministerie bereikt heeft? Zoals ik al aangaf, heeft deze memo, voor zover ik nu kan nagaan, het ministerie niet bereikt. De discussie over wat besmetting, een epidemie, potentieel zou kunnen betekenen op het moment dat die Nederland en Europa bereikte, is in die periode zeer actief gevoerd. Dat was alleen al de reden dat sommige ziekenhuizen gewoon actief begonnen met voorbereiden en dat ik zelf in mijn vorige rol — ik was niet de enige — alleen al de beschermingsmiddelenvoorraden heb opgeplust van de normale drie maanden naar anderhalf jaar, dus naar het zesvoudige. Dat was de situatie. Je hield rekening met zeer grote aantallen patiënten, terwijl we geen enkel idee hadden of dat ook daadwerkelijk ging gebeuren.

De voorzitter:
Dank u wel. De heer Omtzigt vroeg ook of er een definitieve versie gedeeld is met het ministerie.

Minister Kuipers:
Dat zal ik vragen, maar dat weet ik niet. Ik weet überhaupt niet of er een andere versie is dan deze.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Hierop aansluitend is mijn vraag aan de minister: hoe kan het dat de alarmbellen niet zijn afgegaan toen er een memo was waarin toch wel grote zorgen werden geuit, en dat er niet beter is geluisterd naar een aantal onderzoekers die dachten dat het weleens goed mis zou kunnen gaan? En hoe kan het dan dat er op dat moment nog heel laconiek werd gereageerd op bijvoorbeeld — dat werd net al genoemd — Twitter? Die laconieke houding is natuurlijk wel een grote zorg. Hoe voorkomen we nou dat dit een volgende keer weer zo gaat gebeuren?

Minister Kuipers:
Laat dat onderwerp zijn van de uitgebreide evaluatie, die nog komt. Ik weet gewoon zelf dat we in die periode eigenlijk moesten balanceren en dat we heen en weer geduwd werden tussen twee kanten. Een kant daarvan was: er is helemaal niets aan de hand. Ik weet nog dat ik zelfs, ergens eind februari nota bene, van de pers de vraag kreeg: denkt u echt dat het ook in Nederland komt? Natuurlijk komt het in Nederland, heb ik toen geantwoord. Toen was het namelijk al in België, Duitsland, Frankrijk en overal. Dit is van nog iets eerder. We balanceerden heen en weer, met aan de ene kant "er lijkt helemaal niets aan de hand". Tegelijkertijd moet je er, als je bepaalde gegevens, zoals 10% mortaliteit, in een model stopt, ook rekening mee houden dat je ergens heel zwaar onweer krijgt. Maar als je dan de vraag krijgt hoe zeker je dat weet, dan moet je vervolgens zeggen: ja, hele harde gegevens hebben we niet. En de communicatie met China — dat weet ik bijvoorbeeld uit het overleg met Marion Koopmans destijds — is buitengewoon spaarzaam. Men mag niet veel geven. Het is bekend wat er bijvoorbeeld gebeurd is met de betreffende arts die vroegtijdig meldde et cetera. Je moest dus met heel veel onzekerheden iets maken, waarbij er aan de ene kant niets was en ook niets leek te gebeuren, en je aan de andere kant scenario's maakte die zeiden: we zouden in de komende twee maanden weleens heel veel ziektegevallen kunnen krijgen, ook in Nederland. Dat was de setting.

Laten we maar eens rustig naar de verdere evaluatie kijken. Ik refereer alleen maar aan rapporten zoals het OVV-rapport et cetera, die gezegd hebben: we waren in Nederland onvoldoende voorbereid. Ik heb dat hier zelf al een keer gezegd: als u mij vraagt wat een van de dingen was die ikzelf in die periode fout heb gedaan, dan is mijn antwoord dat het voor mij heel evident was dat je je in je eigen ziekenhuis helemaal voorbereidde, maar dat ik heb verzuimd om dat te delen met de hele regio, en om even een check te doen of zij dat allemaal ook deden. Dat heb ik mezelf later echt aangerekend. Het reflecteert wel goed die periode; aan de ene kant doe je heel veel, en tegelijkertijd vraag je je af: waar zijn we precies mee bezig?

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van het mondelinge vragenuur. Ik dank de minister voor zijn beantwoording en ook voor zijn aanwezigheid bij de stemmingen straks. Ik schors de vergadering voor een enkel moment en dan gaan we over tot de stemmingen.

De vergadering wordt van 15.05 uur tot 15.12 uur geschorst.

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

De voorzitter:
Aan de orde zijn de stemmingen. We gaan vandaag ook over drie moties hoofdelijk stemmen. Ik wil u vragen daar heel stil bij te zijn, zodat we het allemaal goed kunnen volgen. Voordat we gaan stemmen geef ik eerst het woord aan de heer Van Nispen van de SP, vervolgens aan mevrouw Van der Laan en dan de heer Van Meijeren.

De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ik durf het bijna niet meer te vragen, maar ik zou toch nog één keer het verzoek willen doen tot uitstel van de stemmingen onder de punten 4 en 5 van de stemmingslijst, over de referendumwet. Dat heeft ermee te maken dat de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen ons dat heeft verzocht, omdat zij anders de verhoren zouden moeten schorsen, wat we natuurlijk niet willen.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk of daar bezwaar tegen is. Dat is niet het geval. Dat betekent dat we over de punten 4 en 5 van de stemmingslijst nu niet gaan stemmen. Ik denk dat we dat dan volgende week gaan doen, voor het reces. Ik zeg dat maar even voor de zekerheid. Dan gaan we dat op die manier doen.

Mevrouw Van der Laan van D66, gaat uw gang.

Mevrouw Van der Laan (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb eenzelfde soort verzoek. Ik zou de stemmingen onder punt 9 van de stemmingslijst graag willen uitstellen. Die betreffen het terrein van het preventieve gezondheidsonderzoek. Het liefste zou ik dan uitstel zien tot na het reces en dan ook niet de eerste week na het reces, maar de tweede week na het reces. Ik heb gewoon echt meer tijd nodig om me beter voor te bereiden.

De voorzitter:
Ik kijk even of daar bezwaar tegen is. Het gaat dus om punt 9 van de stemmingslijst, of de stemmingen daarover de tweede week na het reces kunnen.

De heer Hijink (SP):
Voorzitter. De stemmingen over deze wet zijn vorige week ook al uitgesteld. Een weekje zou wat mij betreft best wel goed zijn, maar ik vind het wel erg ver gaan om het helemaal over het reces te tillen, zeker als dat niet gemotiveerd wordt.

De voorzitter:
Is er nog verder bezwaar tegen het verzoek van mevrouw Van der Laan? Dat is niet het geval. Dat betekent dat het voorstel van mevrouw Van der Laan geaccordeerd is. Dan gaan we het inplannen na het reces.

Dan de heer Van Meijeren, Forum voor Democratie.

De heer Van Meijeren (FVD):
Dank u wel. Ik wil graag mijn motie op stuk nr. 316 onder agendapunt 25, over moties ingediend bij het debat over het stikstofbeleid, aanhouden.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Meijeren stel ik voor zijn motie (33576, nr. 316) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat het volgende lid zich heeft afgemeld:

Tielen.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

Stemmingen

Stemmingen


Stemmingen Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022

Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022) (36003).

(Zie vergadering van 14 juni 2022.)

In stemming komt het gewijzigde amendement-Van Nispen/Sneller (stuk nr. 12, I).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie en BBB voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de fracties van de VVD, de SGP, het CDA, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast dat door de verwerping van dit gewijzigde amendement de overige op stuk nr. 12 voorkomende gewijzigde amendementen als verworpen kunnen worden beschouwd.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat het is aangenomen.


Stemmingen moties Veteranen

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over veteranen,

te weten:

  • de motie-Van Haga/Fritsma over onderzoek naar een eenmalige herstelindexatie van het MIP (30139, nr. 255);
  • de motie-Van Haga/Fritsma over onderzoek naar het langer openhouden van de VIBU (30139, nr. 256);
  • de motie-Fritsma/Van Haga over de reactie op het Indiëonderzoek op de kortst mogelijke termijn herzien (30139, nr. 257);
  • de motie-Fritsma c.s. over uitspreken dat onze Indiëveteranen helden zijn (30139, nr. 258);
  • de motie-Fritsma/Van Haga over zorg dragen voor voldoende en direct toegankelijke noodopvang voor veteranen (30139, nr. 259).

(Zie notaoverleg van 20 juni 2022.)

In stemming komt de motie-Van Haga/Fritsma (30139, nr. 255).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Omtzigt, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Haga/Fritsma (30139, nr. 256).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Fritsma/Van Haga (30139, nr. 257).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Fritsma c.s. (30139, nr. 258).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Fritsma/Van Haga (30139, nr. 259).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Initiatiefnota van het lid Van Nispen over Huizen van het Recht

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de initiatiefnota van het lid Van Nispen over Huizen van het Recht,

te weten:

  • de motie-Sneller over de doorontwikkeling van de initiatieven in zestien kwetsbare gebieden (35974, nr. 5);
  • de motie-Leijten over de regie nemen in het oprichten van Huizen van het Recht op wijkniveau (35974, nr. 7).

(Zie notaoverleg van 20 juni 2022.)

De voorzitter:
Ik zie de heer Fritsma van de PVV staan. Laten we dat eerst doen.

De heer Fritsma (PVV):
Nu bij het vorige punt, over de veteranen, mijn motie op stuk nr. 259 (30139) is aangenomen, ontvang ik graag binnen twee weken een brief van het kabinet over de uitvoering daarvan.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Fritsma. We zullen dit doorgeleiden naar het kabinet.

In stemming komt de motie-Sneller (35974, nr. 5).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Leijten (35974, nr. 7).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, Lid Omtzigt, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Raming van de Tweede Kamer voor het jaar 2023

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de Raming der voor de Tweede Kamer in 2023 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten,

te weten:

  • de motie-Leijten over afgesplitste Kamerleden bij een door hen aangevraagd debat volledige spreektijd geven (36062, nr. 8);
  • de motie-Sneller/Van der Werf over een wettelijk verbod op het ongewenst en onaangekondigd thuis bezoeken van politici vanwege hun politieke overtuigingen (36062, nr. 9);
  • de motie-Bromet over een papierloos vergadersysteem invoeren (36062, nr. 10).

(Zie wetgevingsoverleg van 20 juni 2022.)

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Sneller stel ik voor zijn motie (36062, nr. 9) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Leijten (36062, nr. 8).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21 en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PVV en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bromet (36062, nr. 10).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, DENK, de SGP, het CDA, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

Ik stel voor de Raming voor het jaar 2023 vast te stellen.

Daartoe wordt besloten.


Stemmingen moties Ministeriële regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Ministeriële regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik,

te weten:

  • de motie-Van Esch over het per 2023 enkel nog aanbieden van herbruikbare bekers in de Tweede Kamer (30872, nr. 280);
  • de motie-Van Esch over extra capaciteit voor de ILT (30872, nr. 281);
  • de motie-Bouchallikh over een brede inventarisatie van bindend beleid voor plastic producten (30872, nr. 282);
  • de motie-Van Meenen c.s. over ondernemers stimuleren zo min mogelijk gebruik te maken van de uitzondering op de regeling voor wegwerpplastic (30872, nr. 283).

(Zie vergadering van 21 juni 2022.)

In stemming komt de motie-Van Esch (30872, nr. 280).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van DENK, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Esch (30872, nr. 281).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, Lid Omtzigt en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bouchallikh (30872, nr. 282).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, Lid Omtzigt en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Meenen c.s. (30872, nr. 283).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten

Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 tot wijziging van de fiscale regeling voor aandelenoptierechten met het oog op het wegnemen van een liquiditeitsprobleem in het geval van het verstrekken van aandelenoptierechten als loon (Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten) (35929).

(Zie vergadering van 21 juni 2022.)

In stemming komt het amendement-Alkaya (stuk nr. 8, I).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, DENK, de PvdA, de PvdD, Lid Omtzigt, BBB, de PVV en FVD voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de fracties van Volt, Fractie Den Haan, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, JA21 en Groep Van Haga ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast dat door de verwerping van dit amendement de overige op stuk nr. 8 voorkomende amendementen als verworpen kunnen worden beschouwd.

In stemming komt het amendement-Alkaya (stuk nr. 11, I).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, DENK, de PvdA, de PvdD, Lid Omtzigt, BBB, de PVV en FVD voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de fracties van Volt, Fractie Den Haan, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, JA21 en Groep Van Haga ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast dat door de verwerping van dit amendement de overige op stuk nr. 11 voorkomende amendementen als verworpen kunnen worden beschouwd.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van Volt, DENK, Fractie Den Haan, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, de PvdA, de PvdD, Lid Omtzigt en de SGP ertegen, zodat het is aangenomen.


Stemmingen moties Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 tot wijziging van de fiscale regeling voor aandelenoptierechten met het oog op het wegnemen van een liquiditeitsprobleem in het geval van het verstrekken van aandelenoptierechten als loon (Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten),

te weten:

  • de motie-Alkaya over bezien welke belemmeringen er bestaan om winstdelingsregelingen breder toegankelijk te maken voor alle werknemers (35929, nr. 12);
  • de motie-Inge van Dijk over in de monitoring van de effecten een onderscheid maken in omvang van bedrijven (35929, nr. 14);
  • de motie-Romke de Jong over de evaluatie van de wet na drie kalenderjaren uitvoeren (35929, nr. 16).

(Zie vergadering van 21 juni 2022.)

De voorzitter:
De motie-Romke de Jong (35929, nr. 16) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet voorschrijft dat beleidsvoorstellen moeten worden voorzien van een toelichting bij de doelen van beleid;

constaterende dat dit leidt tot betere evaluaties;

overwegende dat de Wet aanpassing fiscale regeling aandelenopties als doel heeft om de drempel voor start-ups en scale-ups te verlagen om aandelenoptierechten als loon te verstrekken;

verzoekt de regering na drie jaren na inwerkingtreding een reflectietoets uit te voeren;

verzoekt de regering in de evaluatie een onderscheid te maken tussen start-ups en scale-ups enerzijds en grotere bedrijven anderzijds die gebruikmaken van de regeling;

verzoekt de regering in de evaluatie bij de weging van de effectiviteit van de wet expliciet te kijken naar het gebruik van start-ups en scale-ups,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 17, was nr. 16 (35929).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Alkaya (35929, nr. 12).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de VVD en de SGP ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Inge van Dijk (35929, nr. 14).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Romke de Jong (35929, nr. 17, was nr. 16).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze gewijzigde motie hebben gestemd, zodat zij is aangenomen.

De heer Alkaya, SP.

De heer Alkaya (SP):
Voorzitter, excuus. Nog even kort over de motie op stuk nr. 12 over het breder toepassen van winstdelingsregelingen op alle werknemers. Die motie was ontraden. Nu de motie is aangenomen, krijg ik graag een brief van de regering over hoe zij de motie gaat uitvoeren.

De voorzitter:
Dank u wel. We zullen dit doorgeleiden naar het kabinet.


Stemmingen moties Innovatie

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Innovatie,

te weten:

  • de motie-Van Strien c.s. over een integrale valorisatiestrategie en actieplan (33009, nr. 107);
  • de motie-Van Strien c.s. over onderzoeken op welke wijze Nederland voortrekker kan worden van de IPCEI-Solar (33009, nr. 108);
  • de motie-Van Haga/Smolders over onderzoeken hoe innovatieregelingen drastisch kunnen worden versimpeld (33009, nr. 109);
  • de motie-Amhaouch/Van Strien over een actieve strategie ten aanzien van nieuwe innovatieve ontwikkelingen in batterijtechnologie (33009, nr. 110);
  • de motie-Romke de Jong over onderzoek naar de impact van inflatie op stimulering van innovatie door de Wbso (33009, nr. 111);
  • de motie-Van der Graaf/Amhaouch over onderzoek naar een landelijke stimuleringsregeling voor het wegnemen van financiële belemmeringen bij hybride docentschap (33009, nr. 112);
  • de motie-Van der Graaf c.s. over onderzoek naar barrières voor maatschappelijke en sociale ondernemingen bij innovatieregelingen (33009, nr. 113).

(Zie vergadering van 22 juni 2022.)

De voorzitter:
De motie-Van Strien c.s. (33009, nr. 108) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Van Strien, Amhaouch, Van Haga, Stoffer, Romke de Jong en Kathmann.

Zij krijgt nr. 114, was nr. 108 (33009).

De motie-Van Haga/Smolders (33009, nr. 109) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op dit moment vele regelingen zijn met betrekking tot subsidiëring en financiering van innovatie;

overwegende dat het mkb gebaat is bij een versimpeling van deze regelingen;

verzoekt de regering te onderzoeken of innovatieregelingen drastisch kunnen worden versimpeld door deze terug te brengen tot hooguit enkele regelingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 115, was nr. 109 (33009).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Van Strien c.s. (33009, nr. 107).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP en de PvdD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van Strien c.s. (33009, nr. 114, was nr. 108).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van Haga/Smolders (33009, nr. 115, was nr. 109).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, Volt, DENK, Fractie Den Haan, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, FVD en Groep Van Haga voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA, de PvdD, de ChristenUnie en de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Amhaouch/Van Strien (33009, nr. 110).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Romke de Jong (33009, nr. 111).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Graaf/Amhaouch (33009, nr. 112).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD en de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Graaf c.s. (33009, nr. 113).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21 en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PVV en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Verkeersveiligheid

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Verkeersveiligheid,

te weten:

  • de motie-Geurts over het opvoeren van elektrische fietsen verbieden (29398, nr. 1007);
  • de motie-Madlener over het opnieuw opstarten van het programma fileaanpak 2018-2021 (29398, nr. 1010);
  • de motie-Madlener over onderzoeken of infrastructurele maatregelen noodzakelijk zijn bij flitskasten (29398, nr. 1011);
  • de motie-Madlener over afzien van het invoeren van een helmplicht voor snorfietsers (29398, nr. 1012);
  • de motie-Madlener over de maximumsnelheid voor bromfietsers verhogen naar 50 kilometer per uur (29398, nr. 1013).

(Zie vergadering van 22 juni 2022.)

In stemming komt de motie-Geurts (29398, nr. 1007).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Madlener (29398, nr. 1010).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Madlener (29398, nr. 1011).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Madlener (29398, nr. 1012).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, de VVD, BBB, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de SGP, het CDA en JA21 ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Madlener (29398, nr. 1013).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB en JA21 ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Water

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Water,

te weten:

  • de motie-Van Esch over een maximale inspanning om de KRW-doelen in 2027 te halen (27625, nr. 571);
  • de motie-Van Esch over het wijzigen van de Waterwet zodat drinkwaterbedrijven niet langer met schadeclaims geconfronteerd worden (27625, nr. 572);
  • de motie-Tjeerd de Groot over gebiedsprogramma's beoordelen op waterbeschikbaarheid (27625, nr. 573);
  • de motie-Grinwis over kwantitatieve risicoprofielen voor potentiële woningbouwlocaties (27625, nr. 574);
  • de motie-Grinwis over rekening houden met levenscycluskosten bij woningbouwlocaties (27625, nr. 575);
  • de motie-Bromet over afschaffing van het heffingsplafond op de leidingwaterbelasting en invoering van een heffingsvrije voet (27625, nr. 576);
  • de motie-Bromet over voorkomen van natuurschade door commerciële onttrekking van het grondwater (27625, nr. 577);
  • de gewijzigde motie-Bromet over een ontwikkelstop voor woningbouwlocaties op slappe grond (27625, nr. 581, was nr. 578);
  • de motie-Minhas/Stoffer over een uniforme meetmethodiek voor de KRW-doelen (27625, nr. 580).

(Zie vergadering van 22 juni 2022.)

In stemming komt de motie-Van Esch (27625, nr. 571).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie en de VVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Esch (27625, nr. 572).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van DENK, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Tjeerd de Groot (27625, nr. 573).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt en de VVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Grinwis (27625, nr. 574).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Grinwis (27625, nr. 575).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bromet (27625, nr. 576).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Fractie Den Haan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bromet (27625, nr. 577).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, de PvdA, de PvdD en Lid Gündoğan voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Fractie Den Haan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Bromet (27625, nr. 581, was nr. 578).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66 en Lid Omtzigt voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

Mevrouw Van der Plas, BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
BBB wordt geacht tegen de motie op stuk nr. 576 van mevrouw Bromet te hebben gestemd.

De voorzitter:
Dank u wel. We zullen dit opnemen in de Handelingen.

In stemming komt de motie-Minhas/Stoffer (27625, nr. 580).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, Fractie Den Haan, Lid Gündoğan, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, de PvdA, de PvdD, D66 en de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemming brief Beëindiging parlementair behandelvoorbehoud verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen

Aan de orde is de stemming over de brief van de vaste commissie voor Europese Zaken inzake de beëindiging van het parlementair behandelvoorbehoud bij het EU-voorstel: verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (36104, nr. 3).

De voorzitter:
Ik stel voor conform het advies van de vaste commissie voor Europese Zaken te besluiten en het parlementair behandelvoorbehoud formeel te beëindigen.

Daartoe wordt besloten.


Stemming brief Verzoek om voorlichting aan de Afdeling advisering van de Raad van State over juridische mogelijkheden voor onafhankelijk onderzoek naar buitenlandse financiering van politieke partijen

Aan de orde is de stemming over de brief van het Presidium over een verzoek om voorlichting aan de Afdeling advisering van de Raad van State over de juridische mogelijkheden voor onafhankelijk onderzoek naar buitenlandse financiering van politieke partijen (35657, nr. 90).

De voorzitter:
Ik stel voor conform het voorstel van het Presidium te besluiten.

Daartoe wordt besloten.


Stemming brief Adviesaanvraag aan de Nederlandse Sportraad over hoe de Nederlandse sport minder afhankelijk kan worden van sponsoring door gokbedrijven

Aan de orde is de stemming over de brief van het Presidium over een adviesaanvraag aan de Nederlandse Sportraad over hoe de Nederlandse sport minder afhankelijk kan worden van sponsoring door gokbedrijven (30234, nr. 301).

De voorzitter:
Ik stel voor conform het voorstel van het Presidium te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
Mevrouw Agema, volgens mij heeft u een opmerking over het voorgaande?

Mevrouw Agema (PVV):
Ja. De PVV-fractie wordt geacht tegen agendapunten 17 en 18 gestemd te hebben, dus tegen de brief over een onafhankelijk onderzoek naar buitenlandse financiering van politieke partijen (35657, nr. 90) en tegen de brief over de sponsoring door gokbedrijven (30239, nr. 301).

De voorzitter:
Dank u wel. We zullen dit opnemen in de Handelingen en een aantekening daarvan maken.


Stemming brief Verzoek om voorlichting aan de Afdeling advisering van de Raad van State over op welke wijze de Kamer beschikking kan krijgen over het advies van de Afdeling advisering bij de voorhang van een algemene maatregel van bestuur

Aan de orde is de stemming over de brief van het Presidium over een verzoek om voorlichting aan de Afdeling advisering van de Raad van State over op welke wijze de Kamer beschikking kan krijgen over het advies van de Afdeling advisering bij de voorhang van een Algemene Maatregel van Bestuur (35957, nr. 13).

De voorzitter:
Ik stel voor conform het voorstel van het Presidium te besluiten.

Daartoe wordt besloten.


Stemmingen moties Jaarverslag en slotwet van het ministerie van Justitie en Veiligheid over het jaar 2021

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over jaarverslag en slotwet van het ministerie van Justitie en Veiligheid over het jaar 2021,

te weten:

  • de motie-Ellian/Michon-Derkzen over het oplossen van de knelpunten voor het afpakken van criminele geldstromen (36100-VI, nr. 11);
  • de motie-Mutluer/Ellian over in gesprek gaan met de strafrechtketen over de te verwachten bottlenecks (36100-VI, nr. 12);
  • de motie-Mutluer/Van Nispen over onafhankelijk laten onderzoeken hoe substantieel meer crimineel vermogen kan worden afgepakt (36100-VI, nr. 13);
  • de motie-Van Nispen/Michon-Derkzen over ambitieuze doelstellingen voor het afpakken van crimineel vermogen (36100-VI, nr. 14);
  • de motie-Van Nispen/Mutluer over onderzoeken hoe zo snel mogelijk uitvoering kan worden gegeven aan het uitgangspunt dat strafzaken waarmee geld is gemoeid ook afpakzaken worden (36100-VI, nr. 15).

(Zie wetgevingsoverleg van 22 juni 2022.)

In stemming komt de motie-Ellian/Michon-Derkzen (36100-VI, nr. 11).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Mutluer/Ellian (36100-VI, nr. 12).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Mutluer/Van Nispen (36100-VI, nr. 13).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van D66 en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Nispen/Michon-Derkzen (36100-VI, nr. 14).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Nispen/Mutluer (36100-VI, nr. 15).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Lid Omtzigt en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemming brief Adviesaanvraag aan de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie over het objectief vaststellen van de kwaliteit van wetenschap

Aan de orde is de stemming over de brief van het Presidium over een adviesaanvraag aan de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI) over het objectief vaststellen van de kwaliteit van wetenschap (31288, nr. 965).

De voorzitter:
Ik stel voor conform het voorstel van het Presidium te besluiten.

Daartoe wordt besloten.


Stemming brief Instelling van een tijdelijke commissie Corona

Aan de orde is de stemming over de brief van het Presidium over instelling van een tijdelijke commissie Corona (36142, nr. 1).

De voorzitter:
Ik stel voor conform het voorstel van het Presidium te besluiten en in te stemmen met het instellen van een tijdelijke commissie Corona met als taak voorstellen te doen voor de opzet van een parlementaire enquête over corona.

Daartoe wordt besloten.


Stemmingen Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders

Aan de orde is de stemming in verband met het Voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met het uitzonderen van het verlenen van voorrang aan vergunninghouders bij huisvesting op grond van het feit dat zij vergunninghouder zijn (Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders) (35914).

(Zie vergadering van 22 juni 2022.)

De voorzitter:
We gaan meteen stemmen over het wetsvoorstel … Meneer Wilders, PVV.

De heer Wilders (PVV):
Wij zouden daar graag een hoofdelijke stemming over willen.

De voorzitter:
Dat kan. Ik stel voor dat we dat meteen doen. We waren erop voorbereid dat er vandaag hoofdelijke stemmingen zouden zijn. Ik vraag iedereen in de zaal om stilte, zodat wij het hier allemaal goed kunnen volgen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

Vóór stemmen de leden: Martin Bosma, Brekelmans, Van Campen, Tony van Dijck, Eerdmans, El Yassini, Ellian, Ephraim, Eppink, Erkens, Fritsma, Goudzwaard, De Graaf, Peter de Groot, Van Haga, Haverkort, Rudmer Heerema, Heinen, Helder, Hermans, Van den Hil, Van Houwelingen, Idsinga, Jansen, Léon de Jong, Kamminga, Kerseboom, Klink, Koerhuis, Kops, De Kort, Madlener, Maeijer, Markuszower, Van Meijeren, Michon-Derkzen, Minhas, Edgar Mulder, De Neef, Paul, Van der Plas, Rahimi, Rajkowski, De Roon, Chris Simons, Smals, Smolders, Van Strien, Strolenberg, Valstar, Verkuijlen, Van Weerdenburg, Van Wijngaarden, Wilders, Van der Woude, Aartsen, Agema, Baudet, Becker, Beertema en Bevers.

Tegen stemmen de leden: Bisschop, Bontenbal, Boswijk, Bouchallikh, Boucke, Boulakjar, Bromet, Ceder, Dassen, Dekker-Abdulaziz, Inge van Dijk, Jasper van Dijk, Ellemeet, Van Esch, Geurts, Van Ginneken, Grinwis, Tjeerd de Groot, Gündoğan, Den Haan, Hagen, Hammelburg, Pieter Heerma, Hijink, De Hoop, Romke de Jong, Van Kent, Klaver, Knops, Koekkoek, Kröger, Kuzu, Van der Laan, Leijten, Maatoug, Marijnissen, Van Meenen, Mohandis, Agnes Mulder, Mutluer, Nijboer, Van Nispen, Omtzigt, Ouwehand, Palland, Paternotte, Paulusma, Peters, Piri, Podt, Van Raan, Raemakers, Sahla, Segers, Sjoerdsma, Slootweg, Sneller, Van der Staaij, Stoffer, Teunissen, Thijssen, Vestering, Wassenberg, Van der Werf, Werner, Westerveld, Van Weyenberg, Wuite, Alkaya, Arib, Azarkan, Van Baarle, Beckerman, Belhaj, Van den Berg, Bergkamp, Van Beukering-Huijbregts en Bikker.

De voorzitter:
Ik constateer dat dit voorstel met 61 stemmen voor en 78 stemmen tegen is verworpen.

De heer Peter de Groot, VVD.

De heer Peter de Groot (VVD):
Voorzitter. Ik heb een verzoek over punt 24 van de stemmingslijst, over de moties ingediend bij de Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders. Het verzoek gaat over de motie op stuk nr. 16 (35914). Aangezien het wetsvoorstel is verworpen en die motie ziet op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, is die motie overbodig geworden en wil ik haar graag intrekken.

De voorzitter:
Aangezien de motie-Peter de Groot (35914, nr. 16) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit.

Dank u wel.


Stemmingen moties Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het Voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met het uitzonderen van het verlenen van voorrang aan vergunninghouders bij huisvesting op grond van het feit dat zij vergunninghouder zijn (Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders),

te weten:

  • de motie-Jansen over een voorstel om de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd af te schaffen (35914, nr. 9);
  • de motie-Jansen over onderzoeken in hoeverre het herzien van de verblijfsvergunning kan bijdragen aan het oplossen van het woningtekort (35914, nr. 10);
  • de motie-Geurts over het huidige juridisch instrumentarium benutten (35914, nr. 11);
  • de motie-Eerdmans over de verplichting voor gemeenten om statushouders te huisvesten en de bijbehorende taakstellingen afschaffen (35914, nr. 12);
  • de motie-Eerdmans over gemeenten niet dwingen om asielzoekers op te vangen (35914, nr. 13);
  • de motie-Eerdmans over uitspreken dat een asielstop nodig is (35914, nr. 14);
  • de motie-Peter de Groot over onderzoeken welke voorraad nodig is voor het huisvesten van statushouders (35914, nr. 15).

(Zie vergadering van 22 juni 2022.)

In stemming komt de motie-Jansen (35914, nr. 9).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Jansen (35914, nr. 10).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Geurts (35914, nr. 11).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, de PvdD, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Eerdmans (35914, nr. 12).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Eerdmans (35914, nr. 13).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Eerdmans (35914, nr. 14).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Peter de Groot (35914, nr. 15).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, de PvdD, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Stikstofbeleid

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over het stikstofbeleid,

te weten:

- de motie-Omtzigt c.s. over verschillen aan de grens zo klein mogelijk maken (33576, nr. 273);
- de motie-Omtzigt over binnen vier weken nieuwe doelstellingen voor de Waddeneilanden en de kust bekendmaken (33576, nr. 274);
- de motie-Bisschop over eerst een sociaal-economische toets uitvoeren voordat de landelijke kaders worden vastgesteld (33576, nr. 275);
- de motie-Bisschop over met voorrang uitvoering geven aan het legalisatieprogramma voor PAS-knelgevallen (33576, nr. 276);
- de motie-Bisschop over ruimte geven voor een bottom-upaanpak van innovatieve emissiereductie (33576, nr. 277);
- de motie-Bisschop over de omgevingswaarde voor 2030 vaststellen in overleg met de provincies (33576, nr. 278);
- de motie-Edgar Mulder/Wilders over het opzeggen van het vertrouwen in het kabinet (33576, nr. 279);
- de motie-Van der Plas/Eppink over gesprekken starten in Brussel om Natura 2000-beleid te herijken (33576, nr. 280);
- de motie-Van der Plas/Eppink over de resultaatverplichting van KDW's uit de wet halen (33576, nr. 281);
- de motie-Van der Plas/Eppink over het in kaart brengen van de gevolgen van het mogelijk verdwijnen van duizenden boerenbedrijven (33576, nr. 282);
- de motie-Van Haga/Smolders over boeren niet uitkopen maar met rust laten (33576, nr. 283);
- de motie-Van Haga/Smolders over het opheffen van de verplichtingen met betrekking tot Natura 2000-gebieden (33576, nr. 284);
- de motie-Van Haga/Smolders over het inzetten op innovatieve oplossingen voor stikstofreductie (33576, nr. 285);
- de motie-Van Haga c.s. over het afkeuren van het tot nu gevoerde stikstofbeleid (33576, nr. 286);
- de motie-Beckerman/Ouwehand over het de banken laten betalen van hun rechtvaardige deel (33576, nr. 287);
- de motie-Tjeerd de Groot over escalatiemechanismen klaarzetten om vertraging in de stikstofaanpak te voorkomen (33576, nr. 288);
- de motie-Tjeerd de Groot c.s. over een vaste plek voor de transitie naar kringlooplandbouw in private kwaliteitssystemen (33576, nr. 289);
- de motie-Tjeerd de Groot c.s. over koplopers in kringlooplandbouw ondersteunen om hun bedrijf zo veel mogelijk voort te zetten binnen de gebiedsgerichte aanpak (33576, nr. 290);
- de motie-Tjeerd de Groot c.s. over een generieke methode ontwikkelen met koolstofcertificaten voor combinaties van gewassen en isolatie- en bouwmaterialen (33576, nr. 291);
- de motie-Thijssen c.s. over een verplichte substantiële bail-in in de transitiekosten (33576, nr. 292);
- de motie-Thijssen/Klaver over bij de verdeling van de stikstofrechten voorrang geven aan sociale woningbouw en duurzame energieprojecten (33576, nr. 293);
- de motie-Ouwehand over eerlijk zijn naar boeren over de opgave en de transitie (33576, nr. 294);
- de motie-Ouwehand c.s. over het intrekken van het wetsvoorstel ter ratificering van het handelsverdrag CETA (33576, nr. 295);
- de motie-Ouwehand c.s. over Lelystad Airport definitief niet openen (33576, nr. 296);
- de motie-Klaver c.s. over een brief over alle politieke keuzes voor de toekomst van de Nederlandse landbouw en het toekomstperspectief van de boeren (33576, nr. 298);
- de motie-Eppink/Van der Plas over spoedwoningbouw aanmerken als dwingende reden van openbaar belang om af te kunnen wijken van de stikstofwetgeving (33576, nr. 299);
- de motie-Eppink/Van der Plas over het aanpassen van het stikstofbeleid (33576, nr. 300);
- de motie-Van Campen c.s. over een plan van aanpak voor een landelijk dekkend meetsysteem voor emissie en depositie van NH3 en NOx (33576, nr. 301);
- de motie-Van Campen c.s. over evenwichtige reductiedoelen voor industrie en mobiliteit (33576, nr. 302);
- de motie-Van Campen c.s. over de ontwikkeling van een publieksvriendelijke digitaal dashboard voor natuurherstel (33576, nr. 303);
- de motie-Van Campen c.s. over bezien welke innovaties succesvol zijn of grote potentie hebben voor vermindering van stikstofemissies (33576, nr. 304);
- de motie-Grinwis/Boswijk over uitspreken dat elke sector zijn aandeel stikstofemissies in gelijke mate reduceert (33576, nr. 305);
- de motie-Grinwis c.s. over de provincies ook kaarten verstrekken met variaties op de beleidsuitgangspunten (33576, nr. 306);
- de motie-Grinwis c.s. over het basispad voor stikstofemissies volledig actualiseren in of bij de KEV 2022 (33576, nr. 307);
- de motie-Grinwis c.s. over het toezicht op vergunningverlening voor stikstofuitstoot door de industrie versterken (33576, nr. 308);
- de motie-Grinwis c.s. over meer verantwoordelijkheid van grote verpachtende partijen in het bieden van perspectief aan de huidige pachters (33576, nr. 309);
- de motie-Boswijk c.s. over stimuleren dat meer provincies gaan werken met Maatwerk met Meetwerk als onderdeel van de gebiedsgerichte aanpak (33576, nr. 310);
- de motie-Boswijk c.s. over de provincies de regie laten nemen in hoe het stikstofbeleid en het budget worden ingezet (33576, nr. 311);
- de motie-Boswijk c.s. over het zo snel mogelijk komen met een compleet uitgewerkt instrumentarium (33576, nr. 312);
- de motie-Koekkoek over bij de creatie van bufferzones bekijken of deze passen in een Europees natuurnetwerk waarnaast natuurinclusieve boeren kunnen bestaan (33576, nr. 313);
- de motie-Koekkoek/Bromet over een duidelijk aanspreekpunt voor boeren in de gebiedsgerichte aanpak (33576, nr. 314);
- de motie-Koekkoek/Boswijk over een sociaal-economische impactanalyse verplicht onderdeel laten uitmaken van het gebiedsplan (33576, nr. 315).

(Zie vergadering van 23 juni 2022.)

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Tjeerd de Groot stel ik voor zijn motie (33576, nr. 288) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
De motie-Omtzigt (33576, nr. 274) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het RIVM, naar aanleiding van het rapport over stikstof van de focusgroep stikstof, zelf toegeeft dat ammoniak uit zee is ingevoerd als een correctiefactor en niet gebaseerd is op ammoniak uit zee;

verzoekt de regering in samenwerking met het RIVM — indien het niet lukt aan te tonen dat er ammoniak uit zee komt — de berekening en later ook het model aan te passen aan de realiteit zoals voorgesteld door prof. Lindeboom door weglating van de meetcorrectie;

verzoekt de regering er tevens voor te zorgen dat er daarna realistische en haalbare doelstellingen voor de Waddeneilanden en de kust bekendgemaakt worden;

en verzoekt de regering over zes weken te rapporteren over de uitvoering,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 317, was nr. 274 (33576).

De motie-Van Haga/Smolders (33576, nr. 283) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is de veestapel te reduceren;

overwegende dat de agrarische sector essentieel is voor de voedselzekerheid;

overwegende dat de agrarische sector essentieel is voor de Nederlandse economie;

verzoekt de regering om boeren niet gedwongen uit te kopen maar met rust te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 318, was nr. 283 (33576).

De motie-Van Haga/Smolders (33576, nr. 285) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet de uitstoot van stikstofoxides en ammoniak wil reduceren;

overwegende dat het gedwongen uitkopen van boeren de minst logische en de meest kostbare optie is;

verzoekt de regering om in plaats daarvan in te zetten op innovatieve oplossingen voor stikstofreductie, zoals ammoniak afvangen en omzetten in kunstmest,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 319, was nr. 285 (33576).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

De heer Edgar Mulder verzoekt om een hoofdelijke stemming over zijn motie op stuk nr. 279, de heer Van Haga over zijn motie op stuk nr. 286 en de heer Eppink over zijn motie op stuk nr. 300.

Maar voordat we gaan stemmen, zijn er een aantal stemverklaringen, in deze volgorde: de heer Grinwis van de ChristenUnie, de heer Boswijk van het CDA, mevrouw Beckerman van de SP, de heer Van Campen van de VVD, de heer Omtzigt, mevrouw Van der Plas van BBB en de heer Van Meijeren van Forum voor Democratie.

Ik wil aan de collega's het volgende vragen. Een stemverklaring lokt géén debat uit. Het is ook de bedoeling om geen collega's aan te spreken, maar om zelf aan te geven waarom u voor of tegen een motie bent. Anders onderbreek ik u. Ja?

Allereerst is het woord aan de heer Grinwis van de ChristenUnie. Graag stilte in de zaal. Gaat uw gang.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik zal iets zeggen over de moties op stukken nrs. 274, 288 en 300.

Voorzitter. Vandaag is géén beslissende stemming over plannen. Vandaag nodigen wij provincies, boeren en andere partners uit om gezamenlijk werk te maken van een vitaal platteland met gezonde boerenbedrijven, gezonde natuur, goede waterkwaliteit en een leefbaar klimaat, in de hoop elkaar voorbij polarisatie te vinden en in de hoop op een betere boterham voor de boer en betere natuur.

De ChristenUniefractie heeft vertrouwen in de provincies en zou daarom tegen de D66-motie op stuk nr. 288 hebben gestemd om bij voorbaat de provincies aan banden te leggen, ware het niet dat deze motie zojuist is aangehouden.

De ChristenUniefractie is het daarom grotendeels eens met de motie op stuk nr. 300 van Eppink en Van der Plas, ware het niet dat deze motie inzet met een tegenstelling tussen metingen en modellen en daarmee wantrouwen tegen de wetenschap uitspreekt. Daarom stemt mijn fractie daartegen.

Voorzitter. Dat provincies, boeren en anderen de ruimte krijgen om van onderop aan oplossingen te werken, neemt niet weg dat de beruchte kaart voor enkel de veehouderij een valse start voor de gebiedsgerichte aanpak was. Daarom steunen wij de motie op stuk nr. 316, die de minister verzoekt om betere kaarten.

De motie op stuk nr. 274 gaat mijn fractie en de VVD-fractie net te ver. Het is niet aan ons als Kamer om het RIVM aan te sturen en daarom stemmen wij daartegen. Duidelijk is wel dat de kuststrook en de Waddeneilanden niet met zo'n absurde opgave van 70% en 95% mogen worden opgezadeld. We hebben er vertrouwen in dat …

De voorzitter:
Dank u wel. U bent door uw tijd, meneer Grinwis.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
… provincies, boeren en natuurbeheerders met andere oplossingen komen, zoals op Schiermonnikoog.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Grinwis. Nee, mevrouw Van der Plas, we gaan hier geen discussie voeren. Nee, een punt van orde gaan we ook niet doen. Bij een stemming kunt u geen punt van orde maken. We gaan dat niet doen. De discussie voeren we op een ander moment. Ik geef het woord aan de heer Boswijk van het CDA. En nogmaals de oproep aan de collega's om elkaar niet uit te lokken door dat soort tussenzinnetjes. Het is echt niet nodig. Hou het gewoon feitelijk, want je ziet wat er gebeurt: er komt een tegenreactie. Dat gaan we echt niet doen. Dus de volgende die dat doet, ga ik echt onderbreken. Die geef ik dan ook niet meer het woord. De heer Boswijk.

De heer Boswijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Waar het kabinet perspectief en duidelijkheid had kunnen bieden, oogst het onzekerheid en radeloosheid. De stikstofbrief en de daarbij behorende kaart van het kabinet zijn een valse start met veel gemiste kansen. Niet alle sectoren zijn meegenomen. Er is niet duidelijk aangegeven dat er ruimte is voor innovatie en managementmaatregelen. Er is niet duidelijk aangegeven dat er ruimte is voor maatwerk. En er is een totaal gebrek aan perspectief. Vorige week zijn er veel moties ingediend die op het oog sympathiek lijken maar niet de duidelijkheid gaan bieden waar de sector naar smacht.

Een heikel punt in de stikstofdiscussie is de kritische depositiewaarde, die in sommige gebieden door stikstof vanuit het buitenland nooit gehaald kan worden. In sommige gebieden is de staat van de natuur goed maar wordt de kritische depositiewaarde overschreden. Dat punt hebben wij als CDA al vaker aan de orde gesteld. Op die punten is er dan ook een mogelijkheid om af te wijken. Daar zullen wij de minister aan houden. Uiteindelijk moeten wij naar een manier om helemaal van de KDW af te gaan door onder meer meer in het veld te gaan meten, waarover ook een motie in stemming komt. Alleen, voordat dit alternatief er is, kunnen we nog niet van de KDW af. Daarom zullen wij tegen de motie op stuk nr. 281 stemmen. Wij zullen voor de motie op stuk nr. 280 stemmen, al moeten wij ons ook realiseren dat Brussel ons verzoek pas serieus gaat nemen als we serieus werk gaan maken van het verminderen van de stikstofuitstoot en natuurherstel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Beckerman van de SP. Gaat uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):
Goeiemiddag. Ik wil een stemverklaring geven over de motie-Van Haga c.s. op stuk nr. 286 over het afkeuren van het stikstofbeleid. De SP-fractie was vorige week in het debat kritisch. Het probleem is in decennia opgebouwd. Boeren zitten klem tussen politiek, Rabobank, wereldmarkt en supermarkt. Tijdens het debat zijn onze kritiekpunten niet weggenomen maar vergroot. Op geen enkele manier heeft dit kabinet vorige week tijdens het debat perspectief kunnen geven aan de landbouw. Hoewel wij niet alle constateringen uit de motie onderschrijven, steunen wij het dictum van de motie. Wij keuren de politiek die gaat van een verschraling van de bodem naar een verschraling van het platteland, af. Daarom stemmen wij voor de motie-Van Haga c.s. op stuk nr. 286.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Van Campen, VVD. Gaat uw gang.

De heer Van Campen (VVD):
Voorzitter, dank u wel. We stemmen straks over de motie-Eppink/Van der Plas op stuk nr. 300. Natuurlijk heb ik zelf ook wel gezien dat dit de VVD-congresmotie is die mijn fractie ertoe heeft opgeroepen te werken aan een zorgvuldig stikstofbeleid, maar dat is een oproep waar mijn fractie direct na het congres mee aan de slag is gegaan. Deze motie doet net alsof dat niet is gebeurd, alsof zo'n oproep opnieuw nodig is. Aan dat spelletje gaat onze fractie niet meedoen.

(Rumoer)

De heer Van Campen (VVD):
Luistert u mijn bijdrage aan het begin van het debat maar terug. Ik heb gesproken over verbetervoorstellen, waar we zo over stemmen. Ik heb gevraagd om innovaties een volwaardige plek in de gereedschapskist van provincies te geven en om bestaande modellen en berekeningen verder te verfijnen met nog meer metingen dan nu al worden gedaan. Die voorstellen liggen er en daar stemmen we zo over. Daarom zullen wij tegen die motie stemmen.

Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 280, want gesprekken starten om Natura 2000-beleid te herijken steunen wij. Daar zijn wij niet tegen, maar de realistische boodschap is dat gesprekken in Brussel ons niet van de verplichting ontslaan waar we allang aan hadden moeten voldoen.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Voorzitter. Voor ons liggen een brief en een kaart. De kaart is al ingetrokken door de regering voordat het plan naar de provincies gaat. Vanmorgen bleek uit de antwoorden op Kamervragen dat de juridische onderbouwing nog niet geregeld is in de wet. Oftewel: er worden nu eisen omtrent stikstof gesteld aan de provincies die strakker zijn dan de eisen die op dit moment in de wet staan. De provincies moeten zich gaan houden aan het regeerakkoord. Zo werkt het niet in een zorgvuldige democratie. Ik ben blij dat de belachelijke kaart van tafel is, maar dit plan ... Ik geef dezelfde weging aan de motie van afkeuring als mijn SP-collega: ik ben het niet eens met alle dicta, maar dit kun je zo niet over een sector uitstorten. Er is géén plan over de verdiencapaciteit, géén toekomst voor de boeren, géén plan over de voedselzekerheid, maar wél een plan over stikstof. Dat had hier allemaal moeten liggen, maar dat ligt er niet. Dien een beter plan in, zeg ik tegen de regering. Dat verwachten wij in de eerste week van september. Het stelt mij zeer teleur hoe dit in de Kamer verdedigd is.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Omtzigt. Dan de heer Van Meijeren van Forum voor Democratie.

De heer Van Meijeren (FVD):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Forum voor Democratie stemt tegen de motie op stuk nr. 285 van de heren Van Haga en Smolders van de Groep Van Haga, die erop gericht is om in te zetten op innovatieve oplossingen om de stikstofuitstoot te reduceren. Dat lijkt misschien sympathiek, maar de indieners gaan hierdoor mee in de grote leugen dat er überhaupt een stikstofprobleem bestaat. Door dat valse narratief in stand te houden, zullen de boeren onderaan de streep alsnog gepakt worden. Het is uitstel van executie. Forum voor Democratie staat voor echte oppositie, voor de waarheid en tegen leugens, en voor het behoud van de agrarische sector.

Dank u wel.

(Applaus op de publieke tribune)

De voorzitter:
Mensen op de publieke tribune, u bent van harte welkom, maar het is niet de bedoeling dat u uw voorkeur of afkeur aangeeft. Dank u wel.

Mevrouw Van der Plas van BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel. Ik heb een stemverklaring over de motie op stuk nr. 279 van de PVV over het opzeggen van het vertrouwen in het kabinet. Normaal vind ik dat je niet heel scheutig moet zijn met moties van wantrouwen, want dan moet er echt wat aan de hand zijn. Maar er is nu echt wat aan de hand. De complete samenleving staat op zijn kop. In de agrarische sector is het leed zo groot dat boeren zichzelf letterlijk en figuurlijk opknopen. Sorry voor dat woord. Zodra beleid mensenlevens kost, vind ik dat genoeg reden om voor deze motie te stemmen.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Plas.

(Applaus op de publieke tribune)

De voorzitter:
Ik doe nogmaals echt een beroep op de mensen op de publieke tribune. Ik kan me voorstellen dat dit stemmingen zijn waar veel emotie bij komt kijken, maar het is echt belangrijk om de rust te houden. Dank u wel.

In stemming komt de motie-Omtzigt c.s. (33576, nr. 273).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PvdD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Omtzigt (33576, nr. 317, was nr. 274).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, Fractie Den Haan, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, het CDA en FVD ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bisschop (33576, nr. 275).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bisschop (33576, nr. 276).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, Fractie Den Haan, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, de PvdA en de PvdD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bisschop (33576, nr. 277).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, Fractie Den Haan, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21 en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, de PvdA, de PvdD, de PVV en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bisschop (33576, nr. 278).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, het CDA en de PVV ertegen, zodat zij is verworpen.

Over de volgende motie gaan we hoofdelijk stemmen.

In stemming komt de motie-Edgar Mulder/Wilders (33576, nr. 279).

Vóór stemmen de leden: Eerdmans, Ephraim, Eppink, Fritsma, Goudzwaard, De Graaf, Van Haga, Helder, Van Houwelingen, Jansen, Léon de Jong, Kerseboom, Kops, Madlener, Maeijer, Markuszower, Van Meijeren, Edgar Mulder, Van der Plas, De Roon, Smolders, Van Weerdenburg, Wilders, Agema, Baudet, Beertema, Martin Bosma en Tony van Dijck.

Tegen stemmen de leden: Inge van Dijk, Jasper van Dijk, El Yassini, Ellemeet, Ellian, Erkens, Van Esch, Geurts, Van Ginneken, Grinwis, Peter de Groot, Tjeerd de Groot, Gündoğan, Den Haan, Hagen, Hammelburg, Haverkort, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Heinen, Hermans, Hijink, Van den Hil, De Hoop, Idsinga, Romke de Jong, Kamminga, Van Kent, Klaver, Klink, Knops, Koekkoek, Koerhuis, De Kort, Kröger, Kuzu, Van der Laan, Leijten, Maatoug, Marijnissen, Van Meenen, Michon-Derkzen, Minhas, Mohandis, Agnes Mulder, Mutluer, De Neef, Nijboer, Van Nispen, Omtzigt, Ouwehand, Palland, Paternotte, Paul, Paulusma, Peters, Piri, Podt, Van Raan, Raemakers, Rahimi, Rajkowski, Sahla, Segers, Chris Simons, Sjoerdsma, Slootweg, Smals, Sneller, Van der Staaij, Stoffer, Van Strien, Strolenberg, Teunissen, Thijssen, Valstar, Verkuijlen, Vestering, Wassenberg, Van der Werf, Werner, Westerveld, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Van der Woude, Wuite, Aartsen, Alkaya, Arib, Azarkan, Van Baarle, Becker, Beckerman, Belhaj, Van den Berg, Bergkamp, Van Beukering-Huijbregts, Bevers, Bikker, Bisschop, Bontenbal, Boswijk, Bouchallikh, Boucke, Boulakjar, Brekelmans, Bromet, Van Campen, Ceder, Dassen en Dekker-Abdulaziz.

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met 28 stemmen voor en 111 stemmen tegen is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Plas/Eppink (33576, nr. 280).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van Lid Omtzigt, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie en de VVD ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Plas/Eppink (33576, nr. 281).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Plas/Eppink (33576, nr. 282).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van Haga/Smolders (33576, nr. 318, was nr. 283).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Haga/Smolders (33576, nr. 284).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van Haga/Smolders (33576, nr. 319, was nr. 285).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, het CDA en FVD ertegen, zodat zij is verworpen.

Over de volgende motie gaan we hoofdelijk stemmen.

In stemming komt de motie-Van Haga c.s. (33576, nr. 286).

Vóór stemmen de leden: Edgar Mulder, Van Nispen, Omtzigt, Van der Plas, De Roon, Smolders, Van der Staaij, Stoffer, Van Weerdenburg, Wilders, Agema, Alkaya, Baudet, Beckerman, Beertema, Bisschop, Martin Bosma, Tony van Dijck, Jasper van Dijk, Eerdmans, Ephraim, Eppink, Fritsma, Goudzwaard, De Graaf, Van Haga, Helder, Hijink, Van Houwelingen, Jansen, Léon de Jong, Van Kent, Kerseboom, Kops, Leijten, Madlener, Maeijer, Marijnissen, Markuszower en Van Meijeren.

Tegen stemmen de leden: Mohandis, Agnes Mulder, Mutluer, De Neef, Nijboer, Ouwehand, Palland, Paternotte, Paul, Paulusma, Peters, Piri, Podt, Van Raan, Raemakers, Rahimi, Rajkowski, Sahla, Segers, Chris Simons, Sjoerdsma, Slootweg, Smals, Sneller, Van Strien, Strolenberg, Teunissen, Thijssen, Valstar, Verkuijlen, Vestering, Wassenberg, Van der Werf, Werner, Westerveld, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Van der Woude, Wuite, Aartsen, Arib, Azarkan, Van Baarle, Becker, Belhaj, Van den Berg, Bergkamp, Van Beukering-Huijbregts, Bevers, Bikker, Bontenbal, Boswijk, Bouchallikh, Boucke, Boulakjar, Brekelmans, Bromet, Van Campen, Ceder, Dassen, Dekker-Abdulaziz, Inge van Dijk, El Yassini, Ellemeet, Ellian, Erkens, Van Esch, Geurts, Van Ginneken, Grinwis, Peter de Groot, Tjeerd de Groot, Gündoğan, Den Haan, Hagen, Hammelburg, Haverkort, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Heinen, Hermans, Van den Hil, De Hoop, Idsinga, Romke de Jong, Kamminga, Klaver, Klink, Knops, Koekkoek, Koerhuis, De Kort, Kröger, Kuzu, Van der Laan, Maatoug, Van Meenen, Michon-Derkzen en Minhas.

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met 40 stemmen voor en 99 stemmen tegen is verworpen.

In stemming komt de motie-Beckerman/Ouwehand (33576, nr. 287).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Omtzigt, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Tjeerd de Groot c.s. (33576, nr. 289).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD en het CDA voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Tjeerd de Groot c.s. (33576, nr. 290).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Tjeerd de Groot c.s. (33576, nr. 291).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van BBB, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Thijssen c.s. (33576, nr. 292).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, het CDA, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Thijssen/Klaver (33576, nr. 293).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, Lid Omtzigt en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

Mevrouw Van der Plas, BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Voorzitter. BBB wordt geacht voor de motie op stuk nr. 291 te hebben gestemd.

De voorzitter:
Dank u wel. We zullen dit opnemen in de Handelingen.

In stemming komt de motie-Ouwehand (33576, nr. 294).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD en Lid Gündoğan voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ouwehand c.s. (33576, nr. 295).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, DENK, de PvdA, de PvdD, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Volt, Fractie Den Haan, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

We hebben de stemming even opnieuw gedaan, omdat er over enkele fracties wat verwarring was. Soms heb je het gevoel dat je iets opnieuw moet doen en dat was bij deze motie.

In stemming komt de motie-Ouwehand c.s. (33576, nr. 296).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, Lid Omtzigt en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van DENK, Fractie Den Haan, D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Klaver c.s. (33576, nr. 298).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Eppink/Van der Plas (33576, nr. 299).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD en het CDA ertegen, zodat zij is verworpen.

Over de volgende motie gaan we hoofdelijk stemmen.

In stemming komt de motie-Eppink/Van der Plas (33576, nr. 300).

Vóór stemmen de leden: Helder, Van Houwelingen, Jansen, Léon de Jong, Kerseboom, Kops, Madlener, Maeijer, Markuszower, Van Meijeren, Edgar Mulder, Omtzigt, Van der Plas, De Roon, Smolders, Van der Staaij, Stoffer, Van Weerdenburg, Wilders, Agema, Baudet, Beertema, Bisschop, Martin Bosma, Tony van Dijck, Eerdmans, Ephraim, Eppink, Fritsma, Goudzwaard, De Graaf en Van Haga.

Tegen stemmen de leden: Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Heinen, Hermans, Hijink, Van den Hil, De Hoop, Idsinga, Romke de Jong, Kamminga, Van Kent, Klaver, Klink, Knops, Koekkoek, Koerhuis, De Kort, Kröger, Kuzu, Van der Laan, Leijten, Maatoug, Marijnissen, Van Meenen, Michon-Derkzen, Minhas, Mohandis, Agnes Mulder, Mutluer, De Neef, Nijboer, Van Nispen, Ouwehand, Palland, Paternotte, Paul, Paulusma, Peters, Piri, Podt, Van Raan, Raemakers, Rahimi, Rajkowski, Sahla, Segers, Chris Simons, Sjoerdsma, Slootweg, Smals, Sneller, Van Strien, Strolenberg, Teunissen, Thijssen, Valstar, Verkuijlen, Vestering, Wassenberg, Van der Werf, Werner, Westerveld, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Van der Woude, Wuite, Aartsen, Alkaya, Arib, Azarkan, Van Baarle, Becker, Beckerman, Belhaj, Van den Berg, Bergkamp, Van Beukering-Huijbregts, Bevers, Bikker, Bontenbal, Boswijk, Bouchallikh, Boucke, Boulakjar, Brekelmans, Bromet, Van Campen, Ceder, Dassen, Dekker-Abdulaziz, Inge van Dijk, Jasper van Dijk, El Yassini, Ellemeet, Ellian, Erkens, Van Esch, Geurts, Van Ginneken, Grinwis, Peter de Groot, Tjeerd de Groot, Gündoğan, Den Haan, Hagen, Hammelburg en Haverkort.

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met 32 stemmen voor en 107 stemmen tegen is verworpen.

De heer Van Haga, Groep Van Haga.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Voorzitter. Wij willen worden geacht tegen de motie op stuk nr. 295 te hebben gestemd.

De voorzitter:
Dank u wel. We zullen dit opnemen in de Handelingen.

In stemming komt de motie-Van Campen c.s. (33576, nr. 301).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Campen c.s. (33576, nr. 302).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Campen c.s. (33576, nr. 303).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Campen c.s. (33576, nr. 304).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Grinwis/Boswijk (33576, nr. 305).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van DENK, JA21, de PVV en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Grinwis c.s. (33576, nr. 306).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, de SGP en het CDA voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD, Lid Omtzigt, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Grinwis c.s. (33576, nr. 307).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

Mevrouw Van der Plas, BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Het is zeer goed nieuws dat deze motie is aangenomen, want dit is ook precies wat ik aangaf, namelijk dat er wordt gewerkt met cijfers uit 2018. Nu deze motie is aangenomen, wil ik graag dat een aangepaste kaart en een aangepast model helemaal worden uitgewerkt en naar de Kamer worden gezonden, en dan graag voor 1 september 2022. We ontvangen immers ook nog de brief van de minister over het perspectief. We willen dus graag verzoeken dat dit mooi uitgewerkt wordt en naar ons toe wordt gezonden.

De voorzitter:
We zullen dit doorgeleiden naar het kabinet.

In stemming komt de motie-Grinwis c.s. (33576, nr. 308).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Grinwis c.s. (33576, nr. 309).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

De heer Van Haga, Groep Van Haga.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Sorry, voorzitter. Wij willen graag worden geacht voor de motie op stuk nr. 307 te hebben gestemd.

De voorzitter:
Dank u wel. We zullen dit opnemen in de Handelingen.

In stemming komt de motie-Boswijk c.s. (33576, nr. 310).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21 en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD, de PVV en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Boswijk c.s. (33576, nr. 311).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van Volt, Fractie Den Haan, Lid Gündoğan, D66, de ChristenUnie, de VVD, het CDA en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, DENK, de PvdA, de PvdD, Lid Omtzigt, de SGP, BBB, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Boswijk c.s. (33576, nr. 312).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21 en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PvdD, de PVV en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Koekkoek (33576, nr. 313).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan en D66 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV, FVD en Groep Van Haga ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Koekkoek/Bromet (33576, nr. 314).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21 en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van de PVV en FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Koekkoek/Boswijk (33576, nr. 315).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks, Volt, DENK, Fractie Den Haan, de PvdA, de PvdD, Lid Gündoğan, D66, Lid Omtzigt, de ChristenUnie, de VVD, de SGP, het CDA, BBB, JA21, de PVV en Groep Van Haga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

Mevrouw Van der Plas, BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Sorry, voorzitter. Dit is mijn allerlaatste puntje. Ik heb even het nummer van de motie niet meer bij de hand, maar ik heb per ongeluk vóór de motie van de heer Eerdmans over een asielstop gestemd, maar ik wil worden geacht tegen te hebben gestemd.

De voorzitter:
We zullen dit opnemen in de Handelingen. Wij kijken even naar het nummer. Dat is de motie-Eerdmans op stuk nr. 14 (35914) over uitspreken dat een asielstop nodig is. Correct. Dan zullen we dit opnemen in de Handelingen.

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van deze stemmingen. Ik schors de vergadering voor een enkel moment, en dan gaan we over tot de regeling van werkzaamheden. Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid, en ook de mensen op de publieke tribune.

De vergadering wordt van 16.24 uur tot 16.31 uur geschorst.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Ik stel voor toestemming te verlenen voor het houden van een wetgevings- c.q. notaoverleg met stenografisch verslag:

  • aan de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, op maandag 4 juli van 10.00 uur tot 13.00 uur over het jaarverslag en de slotwet Koninkrijksrelaties;
  • aan de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, op maandag 10 oktober van 10.00 uur tot 14.30 uur over mensenrechtenbeleid.

Op verzoek van de fractie van de PvdA benoem ik in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken het lid Piri tot plaatsvervangend lid in plaats van het lid Mutluer.

Op verzoek van een aantal leden stel ik voor de volgende door hen ingediende moties opnieuw aan te houden: 33576-232; 27428-375; 35788-140; 35788-139; 35788-138; 21501-32-1017.

Ik stel voor toe te voegen aan de agenda van voor het reces:

  • het tweeminutendebat Pgb, met als eerste spreker het lid Mohandis namens de PvdA.

Ik stel voor toe te voegen aan de agenda van na het reces:

  • het tweeminutendebat Datacenters (CD d.d. 23/06), met als eerste spreker het lid Kröger van GroenLinks;
  • het tweeminutendebat Ontwikkelingen rondom het coronavirus, met als eerste spreker het lid Omtzigt;
  • het tweeminutendebat Medische ethiek, met als eerste spreker het lid Ellemeet van GroenLinks.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:
De heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Voorzitter. Ik zou het tweeminutendebat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus graag samenvoegen met het tweeminutendebat van vanmiddag, zodat het één tweeminutendebat is.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even naar de leden om te zien of er bezwaar tegen is dat we de twee tweeminutendebatten samenvoegen. Daartegen is geen bezwaar. O, sorry, de heer Van Haga.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Voorzitter. Ik snap wel dat het logischer is, maar het zijn twee verschillende debatten geweest. Ik heb, net als de heer Omtzigt overigens, één minuut spreektijd per tweeminutendebat. Als die debatten worden samengevoegd, kan ik geen extra motie meer indienen en dan vervalt voor mij dat tweede debat. Dus ik zou daar niet voor zijn.

De voorzitter:
Ik kijk of er verder nog bezwaar tegen is. Dat is niet het geval. Dat betekent dat een meerderheid van de Kamer voor het samenvoegen is.

Ik geef het woord aan mevrouw Agema van de PVV.

Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Uit onderzoek van de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen blijkt dat jaarlijks 940 patiënten onnodig overlijden als gevolg van de te lange wachttijden op de spoedeisendehulpposten. Dit vind ik ronduit schokkend. Er staat nog een dertigledendebat van mij op het langetermijnschema over de opnamestops op de spoedeisendehulpposten. Ik zou dit schokkende bericht graag willen toevoegen aan dat debat en verzoek de Kamer om er een meerderheidsdebat van te maken.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk of daar draagvlak voor is.

De heer Bontenbal (CDA):
Steun vanuit het CDA.

De heer Hijink (SP):
Steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Steun.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Steun.

De heer Wassenberg (PvdD):
Steun.

De heer Mohandis (PvdA):
Steun.

De voorzitter:
Dan mevrouw Mohandis … Zo snel gaat het nou ook allemaal niet in deze Kamer! De heer Mohandis zit net weer in de Kamer. Mevrouw Paulusma van D66.

Mevrouw Paulusma (D66):
Ik ben voor dat voorstel.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Steun, ook namens BBB.

De heer Goudzwaard (JA21):
Steun.

Mevrouw Den Haan (Fractie Den Haan):
Ook namens de fractie van DENK: steun.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Steun.

De voorzitter:
Nou, er is een duidelijke steun voor uw verzoek, mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):
Ja. Het was ook ronduit schokkend, voorzitter.

De voorzitter:
U heeft nog een tweede verzoek. O, sorry, de heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Steun.

De voorzitter:
Ook steun; dat noteren we.

Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat een aantal van u zich nog wel het manifest kan herinneren van Hugo Borst en Carin Gaemers, waarin zij opriepen tot meer verpleeghuispersoneel. We kunnen ons ook allemaal nog wel de 2,1 miljard euro uit de vorige kabinetsperiode herinneren, waarmee tienduizenden extra verpleeghuismedewerkers aangetrokken moesten worden. Dat is allemaal naar aanleiding van een inspectierapport, dat toen nog heel summier was uitgevoerd onder een aantal verpleeghuizen. Inmiddels ligt er, sinds vorige week, ook het grote eindrapport van de inspectie over onder andere de personeelsbezetting in de verpleeghuizen. Daaruit blijkt dat er bij een derde van de verpleeghuizen onvoldoende en onvoldoende bekwame medewerkers werken. Daarom zou ik graag een meerderheidsdebat willen aanvragen hierover.

De voorzitter:
Dank u wel.

De heer Hijink (SP):
Zeker steun, voorzitter, ook omdat het kabinet nog steeds van plan is om juist te bezuinigen op de inzet van personeel in verpleeghuizen. Van harte steun dus. Die steun mag ik ook doorgeven namens de Partij voor de Dieren.

De heer Van Baarle (DENK):
Steun, mede namens mevrouw Den Haan.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Steun, mede namens de BBB.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Steun.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Steun.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Geen steun. Volgende week hebben we een arbeidsmarktdebat. Dat is al veel sneller.

Mevrouw Agema (PVV):
Nee, het is veel breder, voorzitter. Het is echt …

De voorzitter:
Wacht even. U mag zo. Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen reactie. We gaan eerst even luisteren of er collega's zijn die uw verzoek steunen.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

De heer Goudzwaard (JA21):
Steun.

De voorzitter:
Dan mevrouw Mohandis.

De heer Mohandis (PvdA):
Mevrouw Mohandis? Die is er echt niet! Ja, die is thuis. Dat is al de tweede keer! O nee, ze is aan het werk trouwens; ze is bijna thuis.

De voorzitter:
Ik weet niet wat ik heb met mevrouw Mohandis! U heeft een leuke vrouw volgens mij.

De heer Mohandis (PvdA):
Meneer Mohandis steunt het verzoek, ook met de aanvulling dat dit debat breder is dan dat van volgende week.

Mevrouw Sahla (D66):
Voorzitter. Ik wil het graag betrekken bij het commissiedebat Arbeidsmarkt.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Geen steun.

De voorzitter:
Er is geen meerderheid.

Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben echt klaar met de VVD op het moment dat zij gaan verwijzen naar debatten. Dat doen ze iedere keer. Het debat van volgende week gaat over de arbeidsmarkt. Dit is breder. Dit gaat onder andere over de persoonsgerichte zorg en de kwaliteit van de zorg. Het gaat over een heel aantal thema's. Het was de VVD die in verkiezingstijd 2017 zogenaamd 2,1 miljard euro regelde. Nou, de VVD regelde helemaal niets.

De voorzitter:
Dank u wel.

Mevrouw Agema (PVV):
En met dit regeerakkoord wordt er nog 300 miljoen extra bezuinigd. Het is een grove schande, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel.

Dan gaan we luisteren naar de heer Ellian, VVD.

De heer Ellian (VVD):
Dank, voorzitter. Vorige week werd Nederland opgeschrikt door de ontsnapping van twee zeer gevaarlijke tbs-gestelden, Luciano Dijkman en Sherwin Windster, die nog steeds voortvluchtig zijn. Ik hoop dat zij zo snel mogelijk worden opgespoord. Zij zijn de Pompekliniek ontvlucht, waarover de Inspectie JenV al eerder kritisch was. Dat rechtvaardigt wat ons betreft een debat met de minister voor Rechtsbescherming.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Goed dat de VVD hiermee komt. Het is een belangrijk onderwerp, dus steun, mede namens BBB en JA21.

De heer Markuszower (PVV):
Er zijn niet alleen eerder berichten, inspectierapporten, over geschreven, maar er zijn ook al heel vaak tbs'ers ontsnapt. Ze lopen nog vrij rond. Graag snel een debat zelfs.

De heer Sneller (D66):
Ik sluit me aan bij de hoop dat ze snel gepakt worden, maar ik denk dat het goed is dat we gewoon op de hoogte worden gehouden door de minister, zoals dat ook op de dag van de ontsnapping gebeurd is, en dat we dit dan betrekken bij het commissiedebat na de zomer.

De heer Van Baarle (DENK):
Steun, mede namens mevrouw Den Haan.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter. Steun, met het verzoek om een brief van de minister ten aanzien van de rapporten die de inspectie heeft geleverd en het vervolg dat daarop gegeven is.

De heer Van der Staaij (SGP):
Steun. Als dit debat inderdaad gehouden zou worden, dan graag nadat de vragen die we hier als fractie over gesteld hebben, beantwoord zijn.

De heer Slootweg (CDA):
Steun, maar wel een brief vooraf, alstublieft.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Steun. Dat inspectierapport van 2020 was inderdaad redelijk vernietigend en dit gat bestond al langer, dus ik wil het niet hebben over de dag van de ontsnapping en welke cipier er was. Ik wil gewoon weten wat er met zo'n inspectierapport gebeurt. Daar moet het over gaan.

De heer Hijink (SP):
Steun, maar wel voorafgegaan door een brief waarin staat hoe het allemaal heeft kunnen gebeuren.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

De voorzitter:
Er is een meerderheid voor uw verzoek.

De heer Ellian (VVD):
Ik deed dit verzoek mede namens mevrouw Bikker. Dat was ik vergeten te zeggen.

De voorzitter:
Nou, dat is ook weer rechtgezet vandaag.

Dan geef ik het woord aan de heer Markuszower, PVV. Gaat uw gang.

De heer Markuszower (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Er is weer een rapport gekomen waaruit blijkt dat asielzoekers veel misdrijven plegen. Er wordt wel gezegd dat het er iets minder zijn dan vorig jaar. Hoe komt dat nou? Omdat er weer gegoocheld wordt met cijfers. Zo worden veiligelanders die een misdrijf hebben gepleegd maar die toevallig even niet meer op een COA-locatie wonen bijvoorbeeld niet meegerekend. We worden dus met z'n allen in de maling genomen. Asielzoekers plegen heel veel meer misdrijven dan wordt toegegeven.

De voorzitter:
Wilt u een debat?

De heer Markuszower (PVV):
En wat wordt toegegeven is al heel veel. Graag snel een debat daarover.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter. Donderdag is er een debat. Daar kunnen de drie verzoeken van de heer Markuszower aan de orde komen en voor alle drie kan ik al aangeven dat mijn fractie die niet steunt.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Goed om hier een apart debat over te houden. Dus steun, mede namens BBB en JA21.

De heer Brekelmans (VVD):
We kunnen hier donderdag al over debatteren, dus geen steun.

De heer Slootweg (CDA):
Ik sluit me aan bij de heer Brekelmans en mevrouw Bikker.

Mevrouw Piri (PvdA):
Er is een commissiedebat, dus geen steun.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Donderdag is er een commissiedebat, dus geen steun.

De heer Hijink (SP):
Er komt inderdaad een debat aan. Daar kan het prima bij.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Een overbodige aanvraag. We hebben deze week een debat, dus geen steun, mede namens de Partij voor de Dieren en mevrouw Den Haan.

Mevrouw Podt (D66):
Geen steun, voorzitter.

De voorzitter:
Er is geen meerderheid voor uw verzoek, meneer Markuszower.

De heer Markuszower (PVV):
Dank u wel.

Dan mijn tweede verzoek. Er is donderdag een commissiedebat, zoals net ook is gezegd. Daar worden heel veel onderwerpen bij gepropt: zojuist weer een onderwerp. Daardoor is er bij dat commissiedebat heel weinig tijd om over de nationale crisis te spreken die asiel nu is. Het kabinet heeft asiel tot nationale crisis verheven. Om dat in een achteraf-commissiezaaltje te bespreken, waar heel veel onderwerpen besproken worden, lijkt mij niet verstandig. Laten we daar een debat over hebben, want een crisis verdient een debat, zonder dat dit vervuild wordt met allerlei andere onderwerpen, die ook belangrijk zijn om te bespreken.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Wederom steun.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Opnieuw steun, mede namens BBB en JA21.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Dat een commissiedebat afgedaan wordt als een debatje in een achterafzaaltje, daar neem ik afstand van. Ik denk dat het heel waardevol is om aan commissiedebatten mee te doen. Deze week is er een, dus geen steun voor dit verzoek. Ik vind niet dat wij onze commissiedebatten op deze manier naar beneden moeten halen. Dan zitten we aan onze eigen instrumenten.

De heer Brekelmans (VVD):
Daar sluit ik me graag bij aan. Ieder debat is even belangrijk, ongeacht het thema. We weten dat de PVV niet heel veel tijd nodig heeft om te roepen dat de grenzen dicht moeten, dus we kunnen prima meerdere thema's in één debat behandelen.

Mevrouw Podt (D66):
Ik sluit me ook wel graag aan bij de collega van DENK.

Mevrouw Den Haan (Fractie Den Haan):
Mede namens de Partij voor de Dieren: we sluiten ons aan bij DENK.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid voor uw verzoek, meneer Markuszower, maar volgende week is de laatste regeling voor het reces.

Het woord is aan de heer Omtzigt, voor een paar verzoeken.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb vandaag drie verzoeken. Het eerste verzoek gaat over de motie over oversterfte. Dat onderzoek is aan de Kamer gezonden. Het onderzoek is wederom eerder openbaar gemaakt en aan alle pers gestuurd dan dat het aan de Kamer gestuurd is. Zou u daarover contact willen opnemen met de minister van Volksgezondheid?

De gezondheidsdata zijn daar niet aan gekoppeld. Sterfte is dus wel afhankelijk van je geboorteland, maar niet van je gezondheidsstatus. Nou, dat is qua statistiek nogal dodgy. Waarom is dat gebeurd? Waarom zijn 171 overlijdenscertificaten waarop corona voorkomt niet gedeeld met Lareb? Wat is de verdere planning voor het onderzoek? Die zou ik graag in een brief willen hebben. Daarna zou ik heel graag een debat hierover houden met de minister van VWS.

De voorzitter:
We zullen in ieder geval uw informatieverzoek doorgeleiden.

Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter, dat dit onderzoek er is. Ik heb daarnaar gevraagd bij de technische briefing. Daar is het mij ook toegezegd. Jammer dat ik later niet mocht meetekenen met de motie, maar zand erover. Wat ik vooral vreemd vind aan het persbericht, is dat ondanks dat vaccinatie bij 162 formulieren mogelijk aan het overlijden heeft bijgedragen, er een kop boven dat onderzoek staat: vaccin speelde geen rol bij hogere sterftecijfers tijdens de laatste coronagolf. Ik wil graag opgehelderd hebben wie deze insteek heeft bedacht.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Voorzitter. De onderste steen moet boven komen. Dat gebeurt op deze manier niet, dus van harte steun, mede namens JA21 en BBB.

De heer Van der Staaij (SGP):
Steun hiervoor.

De heer Bontenbal (CDA):
Wij denken dat dit een plek bij de parlementaire enquête kan en moet krijgen, dus geen steun.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

De heer Hijink (SP):
Ik steun eigenlijk vooralsnog vooral het verzoek om meer informatie en meer duidelijkheid. Volgens mij moeten we op het moment dat die duidelijkheid er is, dat die brief er is, kijken of we dit hier in een plenair debat moeten bespreken of dat dit in een commissiedebat kan.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Geen bezwaar tegen de brief — dat lijkt me vanzelfsprekend — maar ook geen steun voor het debat.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Wij, DENK en mevrouw Den Haan, sluiten ons aan bij de heer Bontenbal. Het kan bij de parlementaire enquête betrokken worden.

Mevrouw Paulusma (D66):
D66 sluit zich ook aan bij het CDA, dus geen steun.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Wij vinden hetzelfde, dus geen steun.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Ik sluit me aan bij de opmerking van de SP: voorlopig niet, maar misschien later wel.

De voorzitter:
Er is steun voor het informatieverzoek. Er is nog een aanvullende vraag gesteld door mevrouw Agema, dus die zullen we doorgeleiden. Maar er is geen steun voor een debat.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
En voor een dertigledendebat?

De voorzitter:
Ook niet. Ja, mevrouw Agema?

Mevrouw Agema (PVV):
Jawel. Ik heb het debat gesteund.

De voorzitter:
Ja. Dan is er wel steun voor een dertigledendebat.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ja, want dit kan niet wachten. Dit heeft ook implicaties voor hoe we verder moeten gaan in de coronacrisis. Daar gaan mensen aan dood. Als je de dood van 3.400 mensen niet kunt verklaren — dat kan — dan wil je dat tijdig weten.

De voorzitter:
Het tweede verzoek.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Voorzitter. Dit verzoek doe ik mede namens de heer Mohandis van de Partij van de Arbeid. Hij heeft hier net Kamervragen gesteld over het memo van 9 februari 2020. Daarin werd glashelder gewaarschuwd dat in elk scenario dat ze doorgerekend hadden, dat in elk scenario dat het RIVM kansrijk achtte, de zorg overspoeld zou worden. Wij willen graag weten welke scenario's gedeeld zijn. De minister zei namelijk: er zijn veel scenario's gedeeld. O, nou, dat is nieuw. Welke dan? Welke zijn in februari met het ministerie gedeeld? Daar willen we informatie over. Is de inhoud van dit memo — dat kan ook in een andere versie zijn geweest — gedeeld met het ministerie? Daarna zouden we daar graag een debat over willen houden. Dat kan dan natuurlijk na het reces.

De voorzitter:
Ik kijk of daar steun voor is.

De heer Hijink (SP):
Steun, voorzitter. Het gaat vooral om de cruciale vraag: wat was er destijds wel en niet bekend op het ministerie? Dat blijft nu wel heel erg schimmig, dus van harte steun voor het verzoek.

Mevrouw Agema (PVV):
We werden geattendeerd op e-mails van de toenmalig directeur-generaal, die hier ook heel alarmistisch over sprak. Ik kan die heel slecht lezen. "Als het allemaal misloopt, dan stort het zorgsysteem ineen." De dg was dus wel degelijk van allerlei zaken op de hoogte.

De voorzitter:
Dus u steunt het verzoek, mevrouw Agema? Ja.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
De overheid heeft zich volkomen onbetrouwbaar getoond in de coronacrisis. Daarom is het belangrijk dat hier nu ook helderheid over wordt gegeven. Dus van harte steun, ook namens BBB en JA21.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter, steun, ook namens de PvdA.

De heer Van Baarle (DENK):
Wat ons betreft is deze reconstructie bij uitstek iets wat bij de parlementaire enquête aan bod zou moeten komen, dus geen steun voor het debat. Op die manier krijgen we opheldering. Ik zeg dit mede namens mevrouw Den Haan.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Ik vond de beantwoording door de minister bij de mondelinge vragen onvoldoende, dus het lijkt me logisch om er met elkaar een debat over te voeren.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik sluit me aan bij DENK. Dit kan bij de parlementaire enquête.

De heer Van der Staaij (SGP):
Steun.

De heer Bontenbal (CDA):
Ik sluit me bij de CU aan, die zich weer aansloot bij DENK. Het kan bij de parlementaire enquête.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Geen steun voor een debat, maar we hebben wel gevraagd om meer openbaarheid van informatie.

Mevrouw Paulusma (D66):
Geen steun. Wij sluiten ons aan bij DENK.

De voorzitter:
Er is geen meerderheid voor uw verzoek.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Voorzitter. Deze zou ik ook als dertigledendebat willen laten agenderen. Ik zou de antwoorden graag binnen - wat zullen we zeggen? — drie weken hebben. Het hoeft niet op stel en sprong.

De voorzitter:
We zullen uw informatieverzoek doorgeleiden naar het kabinet.

Dan uw derde verzoek, meneer Omtzigt.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Voorzitter. Ook mijn derde verzoek doe ik mede namens mevrouw Arib. Het gaat over de uithuisplaatsingen. We hebben net gezien dat alle feitenonderzoeken van de uit huis geplaatste kinderen die onderzocht zijn, niet juist of volledig waren. Daar hebben we met zes partijen een initiatiefnota over geschreven en we wilden voor 15 juni een reactie op die aanbevelingen. Die hebben we niet gehad. Ik wil die reactie van de regering op die aanbevelingen binnen drie weken hier hebben. Ik wil geen nieuw actieplan, ik wil gewoon weten hoe het vanaf nu beter gaat. We hebben een actieplan gehad; daar is niks van terechtgekomen. Wij willen een reactie en daar in september over debatteren.

De voorzitter:
Dank u wel. De heer Peters, CDA.

De heer Peters (CDA):
Voorzitter. Op 5 april heb ik tijdens de regeling van werkzaamheden een debat aangevraagd over de jeugdbeschermingsketen, precies om dit punt. Ik stel voor dat er een brief komt met de informatie waar de heer Omtzigt om vraagt, dat dit bij het debat wordt gevoegd dat ik al had aangevraagd, en dat we dat in september houden.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Raemakers van D66. Nee, meneer Omtzigt, we gaan eerst even de reacties van de collega's af.

De heer Raemakers (D66):
Ik wil me aansluiten bij het CDA.

De heer Verkuijlen (VVD):
Ik doe graag datzelfde. Ik sluit mij aan bij het CDA.

De heer Van Baarle (DENK):
Wij steunen het verzoek van de heer Omtzigt.

Mevrouw Den Haan (Fractie Den Haan):
Ik sluit me aan bij het CDA.

Mevrouw Maeijer (PVV):
Steun voor het verzoek.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Steun.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

De heer Hijink (SP):
Steun.

De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter, steun voor het verzoek. Ik kan niet helemaal overzien in hoeverre het helemaal overlapt met het debat dat de heer Peters al had aangevraagd, maar het is óf samenvoegen óf een afzonderlijk debat.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik begreep dat de heer Peters ook een aanvullend informatieverzoek deed en dat het dan samengevoegd kan worden met het aangevraagde debat. Ik steun het voorstel-Peters van harte.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Steun, ook namens BBB en JA21.

De voorzitter:
Er is geen meerderheid voor uw verzoek, maar er is inderdaad een debat door de heer Peters aangevraagd over het systeem van de jeugdbeschermingsketen. Bovendien is er een aanvullend informatieverzoek.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
U zult het mij niet euvel duiden dat ik niet zeg dat ik me bij het CDA aansluit, maar dat heeft een andere reden. Verder kan ik me best vinden in het samenvoegen van deze twee debatten. Ik zou graag de suggestie van de heer Peters overnemen om dat in september in te plannen. Dan zit er wel enige … Ik wilde u interrumperen, voorzitter, om te vragen of de rest dat ook oké vond. Ik vermoedde al dat er enige steun in de coalitie hiervoor was.

De voorzitter:
Even voor de zuiverheid: er is geen meerderheid voor uw verzoek, maar er is wel al eerder een debat aangevraagd. En er is een aanvullend informatieverzoek gedaan.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Hij deed ook het verzoek om het in september in te plannen. Dat wilde ik steunen. Daarom probeerde ik te interrumperen, omdat de rest daarmee misschien akkoord zou gaan.

De voorzitter:
Ik ga u even helpen. Ik kijk even naar de heer Peters. Hij deed het verzoek om dit vrij snel na het reces in te plannen. Ik zie dat daar geen bezwaar tegen is. We gaan het op die manier doen.

Dan gaan we naar de heer Sjoerdsma, D66.

De heer Sjoerdsma (D66):
Voorzitter. Eerder vroeg mevrouw Werner een debat aan over de veiligheid van onze journalisten. Dat was toen al een urgent debat en sindsdien zijn er nog enkele zorgwekkende incidenten bij gekomen. Zo wordt de voorzitter van de NPO bedreigd. Mijn fractie zou graag zien dat dit debat zo spoedig mogelijk, nog voor het zomerreces, wordt ingepland om recht te doen aan deze zorgwekkende ontwikkeling.

Mevrouw Werner (CDA):
Inderdaad, 10 mei heb ik hier ook een verzoek over ingediend, dus steun voor dit debat.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Steun.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Steun.

De heer Van Strien (VVD):
Het is ontzettend belangrijk dat wij dit debat hebben en dat we dit debat snel hebben, dus steun voor het verzoek. Maar ik kijk ook even naar de agenda van volgende week en er is nog maar één week. Ik zie dat we al heel veel debatten op de rol hebben, dus ik laat het even aan de wijsheid van de voorzitter om te kijken of dit debat ook daadwerkelijk plenair ingeroosterd moet worden. Wat ons betreft zou het bijvoorbeeld ook prima kunnen — we hadden daar net al een discussie over — in een mooi commissiedebat met beide bewindspersonen, volgende week ingepland.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Op zich steun, maar wat ons betreft hoeft het niet voor het reces.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Zeker ook steun van BBB, maar ik denk niet dat we dat voor het reces moeten doen. Na het zomerreces is prima.

De heer Hijink (SP):
Op zich steun. Mij werd ook wel getipt dat er volgende week blijkbaar ook al een commissiedebat gepland staat over media en pers en dergelijke, waar het bij zou kunnen passen. Ik geef dat maar mee als suggestie, ook omdat ik ook al zie dat in de laatste week voor het reces de agenda waarschijnlijk overvol zit.

De heer Mohandis (PvdA):
Daar sluit ik mij bij aan, want wij hebben volgende week een commissiedebat over media en er zijn ook brieven aan de orde in dat debat die gaan over persvrijheid en eerder aangenomen moties. Dat lijkt mij het snelst en het effectiefst. Anders zie ik het ook niet snel gebeuren.

De heer Van Baarle (DENK):
Een ontzettend belangrijk onderwerp, maar gezien het feit dat het de laatste week is, denk ik niet dat het praktisch is om te zeggen: dit moet per se voor het reces. Het is een belangrijk onderwerp, maar geen steun. Er is een commissiedebat.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik sluit mij aan bij de heer Mohandis.

De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Sjoerdsma, er is geen meerderheid om het voor het zomerreces te agenderen, maar ik merk wel de urgentie. We zullen kijken of we dat na het reces kunnen inplannen. Ik dank u wel.

Dan gaan we naar mevrouw Kröger van GroenLinks.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Voorzitter. Eindelijk een Kamerbrief met daarin een heel erg lang bepleite koerswijziging in de luchtvaart. Eindelijk krimp, een kleiner Schiphol en voor nu uitstel Lelystad Airport, maar wat ons betreft wordt dat afstel. Heel graag voer ik hier een plenair debat over en deze aanvraag voor een debat doe ik mede namens de Partij voor de Dieren.

De heer Koerhuis (VVD):
We hebben het er in het laatste commissiedebat al over gehad dat we in september een luchtvaartdebat in de commissie gaan voeren. Daar zou ik dat debat graag willen voeren.

De heer Hijink (SP):
Steun voor het verzoek.

Mevrouw Sahla (D66):
Ik sluit mij graag aan bij het voorstel van de VVD.

De heer Bontenbal (CDA):
Mooi om GroenLinks positief over het kabinet te horen spreken, maar wat ons betreft doen we dit in het commissiedebat na het zomerreces.

De heer Van Baarle (DENK):
Ik denk dat het de snelste manier is om het inderdaad in het commissiedebat te betrekken, dus geen steun.

Mevrouw Agema (PVV):
Wij steunen met tegengestelde bedoelingen: wij hopen dat het vliegveld Lelystad zo snel mogelijk opengaat.

De voorzitter:
Dus u steunt het debat. De heer Van Haga.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Dat geldt ook voor ons. We steunen het verzoek, mede namens BBB en JA21.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Wij zouden dit willen behandelen in het commissiedebat, maar kunnen ons wel voorstellen dat het commissiedebat zo veel mogelijk naar voren wordt gehaald.

De heer Van der Staaij (SGP):
Geen steun voor plenair. Wat ons betreft bij het commissiedebat over de luchtvaart betrekken.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik wil even iets corrigeren. Ik steun het debat zeker, maar niet omdat wij willen dat vliegveld Lelystad opengaat. Wij willen namelijk juist níét dat vliegveld Lelystad opengaat, dus die correctie moet ik even toepassen op wat de heer Van Haga net zei toen hij namens mij steun gaf. Maar steun voor het debat.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Alleen aan deze reacties zie je de noodzaak ...

De voorzitter:
Wacht even, want ik ga eerst even concluderen. Er is geen meerderheid voor uw verzoek, maar er is wel door een aantal collega's gezegd dat er een commissiedebat aankomt.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ik zou het toch heel graag op de lijst van dertigledendebatten willen hebben, want ik denk: grote luchtvaartwijzigingen moeten we plenair bespreken.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dat gaan we doen. Dank u wel.

Dan geef ik het woord aan uw collega mevrouw Bromet van GroenLinks.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter. Wij hebben afgelopen donderdag een intens en lang debat gevoerd over stikstof. Het einde van dat debat was ietwat teleurstellend omdat, toen het perspectief voor de landbouw aan de orde was, dat eigenlijk een lege huls was. Wij hebben net bij de stemmingen een motie aangenomen om dat perspectief te krijgen van minister Staghouwer in september. Ik sta hier om alvast een debat aan te vragen over de brief die zal gaan over het perspectief voor de landbouw. Ik doe dat ook namens de Partij voor de Dieren en de PvdA.

De heer Tjeerd de Groot (D66):
Steun, voorzitter.

De heer Van Campen (VVD):
Voorzitter. Steun, maar inderdaad wel nadat is voldaan aan de zojuist aangenomen motie-Klaver waarin het kabinet om de betreffende brief wordt verzocht.

De heer Bontenbal (CDA):
Graag steun.

De heer Hijink (SP):
Steun.

De heer Van Baarle (DENK):
Prima. Steun.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Zeker steun en dan ook voor Prinsjesdag als de brief van de heer Staghouwer komt. Maar zeker steun hiervoor.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Ja, steun, mede namens JA21.

De heer Van der Staaij (SGP):
Van harte steun.

De heer Edgar Mulder (PVV):
Steun.

De voorzitter:
U heeft een meerderheid. We gaan dit plannen na ommekomst van de informatie, ook naar aanleiding van de ingediende motie.

Dan geef ik het woord aan de heer Van Haga, Groep Van Haga.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Voorzitter. Als we Dick Benschop nog even z'n gang laten gaan, dan blijft er helemaal niets meer over van onze nationale trots, Schiphol. Tot verbijstering van de reis- en luchtvaartwereld zijn de aangedragen oplossingen om een einde te maken aan de chaos op Schiphol afgewezen of worden die nu pas bekeken. Het is een ridicuul krimpplan. Onze economie gaat hieronder lijden. Dus wij willen op korte termijn een debat met de minister van Infrastructuur over de aanhoudende chaos op de luchthaven, het disfunctioneren van de Schipholdirectie en de mogelijke oplossingen die allemaal zijn aangedragen.

De heer Koerhuis (VVD):
Zoals ik net al zei, is het terecht dat we erover gaan debatteren, maar ik zou dat in het commissiedebat in september willen doen.

De heer Bontenbal (CDA):
Geen steun. Het moet in het commissiedebat in september.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Van harte steun.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Het debat op korte termijn komt er, namelijk het commissiedebat gelijk na het reces.

De heer Goudzwaard (JA21):
Steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik sluit met gewoon weer aan bij DENK: geen steun.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
De toekomst van onze luchtvaart verdient een plenair debat, dus ook steun voor dit debat, maar ik zou vooral zeggen: sluit aan bij het dertigledendebat dat ik ook op dit onderwerp heb staan.

Mevrouw Sahla (D66):
Geen steun, wel steun voor het VVD-voorstel.

Mevrouw Agema (PVV):
Steun.

De heer Hijink (SP):
Geen steun.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Geen steun.

De voorzitter:
Er is geen meerderheid, wel voor een dertigledendebat. Ja? Dank u wel.

Dan geef ik het woord aan mevrouw Inge van Dijk, CDA.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Voorzitter. Ik sta hier bij afwezigheid van de voorzitter en de ondervoorzitter van de commissie voor Financiën. De commissie wil een vooraankondiging doen van een tweeminutendebat dat volgende week zou moeten worden gevoerd over het verslag van een SO met de staatssecretaris van Financiën/Toeslagen. Dat schriftelijk overleg gaat over de herijking van de aanpak van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. De commissie verwacht de beantwoording van het schriftelijk overleg uiterlijk deze vrijdag te ontvangen. De leden die aan het overleg hebben deelgenomen, willen de mogelijkheid hebben om volgende week nog moties te kunnen indienen.

De voorzitter:
Dank u wel voor de aankondiging. Wij zullen daar rekening mee houden in de planning.

Dan geef ik het woord aan mevrouw Ouwehand, Partij voor de Dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. De maatschappelijke onrust neemt toe. De boerenprotesten worden grimmiger, met dingen die echt niet kunnen. Wij hebben eerder vandaag een kort persmoment gezien van de minister-president en de minister van Justitie en Veiligheid. Maar we zullen een debat moeten voeren in de Kamer, met de minister-president als het aan ons ligt, over hoe het kabinet deze maatschappelijke onrust gaat bezweren en wat we gaan doen om ervoor te zorgen dat de intimidaties, bedreigingen en ontsporingen echt stoppen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. D66 steunt een debat over hoe we ervoor zorgen dat de rechtsstaat bovenaan staat en hoe er wordt gehandeld bij levensgevaarlijke situaties rondom snelwegen en intimidaties bij bewindslieden thuis. Maar ik steun dat debat alleen als het alleen met de minister van JenV is, want die gaat daarover.

De heer Van Campen (VVD):
Voorzitter. Ook wij kunnen ons best wat voorstellen bij steun voor een debat met de minister van JenV. Dat zou bijvoorbeeld — ik denk even mee — op 7 juli kunnen, want dan is er een commissiedebat Politie. Maar voor dit expliciete verzoek geen steun vanuit de VVD.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Nee, geen steun voor dit debat. Er is net een verzoek om een debat aangenomen van mevrouw Bromet en daar kan het prima in meegenomen worden. Dat gaat ook over stikstof en alles, dus het lijkt mij een beetje overbodig om hier nu een apart debat over te voeren.

De heer Goudzwaard (JA21):
Steun en wat ons betreft volgende week.

De heer Van der Staaij (SGP):
Geen steun.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Ook wat ons betreft kan dit het snelst betrokken worden bij het debat dat we in september gaan hebben over stikstof, dus geen steun.

De heer Edgar Mulder (PVV):
Steun.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Geen steun.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Steun.

De heer Hijink (SP):
Steun.

De heer Bontenbal (CDA):
Geen steun.

De voorzitter:
Er is geen meerderheid voor uw verzoek, mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik zie mevrouw Ellemeet en de heer Mohandis nog.

De voorzitter:
Kom eens uit die stoelen!

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Heel scherp van mevrouw Ouwehand. Ik dacht dat mevrouw Bromet nog achter mij zat, wat niet het geval was. Steun.

De heer Mohandis (PvdA):
Steun.

De voorzitter:
Desondanks is er geen meerderheid voor uw verzoek.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Weet u het zeker?

De voorzitter:
Niet met de minister-president en dat is uw verzoek.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Er is wel steun voor het debat. Ik zou denken dat het kabinet over zijn eigen afvaardiging gaat. Zij hebben mijn aanvankelijke verzoek gehoord en ook wat D66 daarover zegt. We zien wel wie het kabinet stuurt. Het lijkt me goed als we ook een brief krijgen voorafgaand aan het debat, zodat we al schriftelijk weten wat het kabinet doet. Dan kunnen we het kort en krachtig met elkaar bespreken.

De voorzitter:
Ik kijk nog even naar de heer Van Weyenberg.

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Als mevrouw Ouwehand het voorstel zo aanpast dat de minister van JenV prima is — dat heb ik net gesteund — dan is er volgens mij een meerderheid.

De voorzitter:
Ja, dan is er een meerderheid. U heeft zelf ook al geconcludeerd dat er een meerderheid is voor het debat, maar niet met de minister-president. Het kabinet gaat natuurlijk over zijn eigen afvaardiging, maar er is wel gezegd: met de minister van Justitie en Veiligheid. Voor dat voorstel is er een meerderheid.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Precies. Het kabinet gaat over zijn eigen afvaardiging.

De voorzitter:
Zo is dat.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Er is dus steun voor het debat. Ik denk dat het het efficiëntst is als we vooraf een brief krijgen. Dan kunnen we snel met elkaar van gedachten wisselen. Gelet op de ernst van de situatie zal dat op korte termijn moeten, dus voor het reces.

De voorzitter:
Voor het reces is wel een extra vraag erbij. Dat heb ik de collega's niet horen zeggen. U interpreteert het wat breder. Maar nogmaals ...

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat lijkt mij het verstandigst.

De voorzitter:
... gefeliciteerd met de meerderheid voor het debat.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat lijkt mij het verstandigst.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Ouwehand.

Dan geef ik het woord aan mevrouw Ellemeet van GroenLinks.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. We hebben met de commissie voor VWS beslist dat er op korte termijn een schriftelijk overleg komt over het geneesmiddelenvergoedingssysteem. We willen nog voor het zomerreces de mogelijkheid hebben om daarover moties in te dienen, dus ik zou graag een vooraankondiging willen doen van een tweeminutendebat.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even of er bezwaar is tegen deze vooraankondiging. Dat is niet het geval. Dank voor de vooraankondiging.

Ik geef het woord aan mevrouw Kamminga van de VVD, ook voor een vooraankondiging.

Mevrouw Kamminga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik doe dat namens mijn collega Heerema. Het is een vooraankondiging van een tweeminutendebat Sportbeleid, nog te houden voor het zomerreces.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk weer naar de collega's om te zien of daar bezwaar tegen is. Dat is niet het geval. Dan gaan we daar rekening mee houden. Dank voor de vooraankondiging.

Mevrouw Agema van de PVV.

Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter, zo'n beetje de hele oppositie steunde mijn verzoek over het eindrapport over de kwaliteit in verpleeghuizen, maar ik hoorde u geen dertigledendebat concluderen.

De voorzitter:
Dat moet u zelf aanvragen. Als u dat wilt, dan kunnen we het alsnog op de lijst zetten.

Mevrouw Agema (PVV):
Heel graag, want anders moet ik het opnieuw aanmelden voor de regeling en dat zou dubbelop zijn. Dus het wordt er bij dezen aan toegevoegd?

De voorzitter:
We gaan het toevoegen.

Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel.

De voorzitter:
Ook voor de andere leden: u kunt daar altijd zelf om vragen. Niet alle leden willen automatisch een dertigledendebat. Het is netjes dat u dat nu zelf even vraagt. We voegen het toe aan de lijst.

Daarmee zijn we gekomen aan het einde van deze regeling van werkzaamheden. Ik schors de vergadering voor een enkel moment en dan starten we met het tweeminutendebat Langeretermijncoronabeleid.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Langeretermijncoronabeleid

Langeretermijncoronabeleid

Aan de orde is het tweeminutendebat Langeretermijncoronabeleid (CD d.d. 16/06).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is het tweeminutendebat Langeretermijncoronabeleid. Ik heet de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van harte welkom. Ook welkom aan de minister voor Langdurige Sport … De minister voor Langdurige Zorg en Sport, bedoel ik. "Langdurige sport" is sowieso wel goed. Ook welkom aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de woordvoerders, de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere manier het debat volgen. Ik geef meteen mevrouw Van den Hil van de VVD het woord.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Dank je wel, voorzitter. Ik heb vier moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamer in september wordt geïnformeerd over de uitkomsten van het traject sectorale plannen, waarin het kabinet de specifieke maatregelenladders zal presenteren;

constaterende dat er voor geen enkele maatregel op dit moment juridische grond bestaat;

constaterende dat de rioolwateranalyse, de stijgende verkoop van zelftesten en het toenemende aantal ziekenhuisopnames laten zien dat een nieuwe coronagolf aanstaande lijkt;

verzoekt de regering om de aangekondigde sectorplannen medio juli te publiceren, en daarbij aan te geven welke rol de Kamer heeft in de besluitvorming,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hil, Tielen en Paulusma.

Zij krijgt nr. 1888 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet inzet op herstel van zorgmedewerkers;

overwegende dat zorgmedewerkers idealiter dusdanig herstellen dat zij het weer aankunnen;

overwegende dat werknemersorganisaties aangeven dat er een groep is die niet meer van werk naar werk begeleid kan worden;

constaterende dat de omvang van dit probleem niet helder is;

verzoekt de regering om samen met het UWV de aard en de omvang van bovenstaand probleem in beeld te brengen, en de Kamer hier voor het einde van de zomer over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hil en Tielen.

Zij krijgt nr. 1889 (25295).

Voordat u verdergaat, is er een vraag van mevrouw Agema, PVV.

Mevrouw Agema (PVV):
Sectorplannen. Dan hebben we het over looplijnen, placering, spatschermen, allemaal toestanden waarvan we weten dat ze zinloos zijn op het moment dat je niks doet aan de ventilatie. Als de ventilatie niet goed is, dan heb je zeker weten een probleem. Dan kun je een superspreading event veroorzaken. Waarom zet de VVD in op sectorplannen en verlangt zij niet de juiste ventilatie?

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Volgens mij heeft de VVD daar ook naar gevraagd, ook in eerdere debatten. Ik denk dat het een kwestie van en-en is. Ik denk dat nu in dit geval de sectorplannen naar voren gekomen zijn en dat de ventilatie daar parallel aan gaat.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het OMT het advies heeft gegeven om digitale ondersteuningsmiddelen, zoals de CoronaMelder-app en een digitaal meldportaal voor zelftesten, een plek te geven in het langetermijncoronabeleid;

overwegende dat het kabinet bezig is om het langetermijncoronabeleid concreter vorm te geven maar dat de besmettingscijfers al lijken op te lopen;

overwegende dat digitale ondersteuningsmiddelen een belangrijke aanvulling zijn op de communicatie en publiekscampagnes om de samenleving te betrekken en regie te geven bij de bestrijding van het coronavirus;

verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat nog gedurende de zomer van 2022 digitale ondersteuningsmiddelen beschikbaar zijn en gebruikt worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hil, Tielen en Paulusma.

Zij krijgt nr. 1890 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Taskforce Ondersteuning optimale inzet zorgverleners adviseert om de flexibele inzetbaarheid van personeel binnen de acute, operatieve en intensieve zorgketens te optimaliseren;

overwegende dat zorgpersoneel via gerichte modulaire opleidingstrajecten, daarbij rekening houdend met opgedane competenties in de praktijk, makkelijker kan doorstromen binnen verpleegkundige beroepen;

verzoekt de regering om op korte termijn een passend, modulair programma voor ok-assistenten en anesthesiemedewerkers op te stellen, zodat deze medewerkers makkelijker door kunnen stromen binnen de voorgenoemde ketens met behoud van kwaliteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hil en Tielen.

Zij krijgt nr. 1891 (25295).

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Dank je wel.

De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Westerveld, GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb een vraag over de derde motie. Ik vroeg me af over welke digitale middelen we het dan hebben.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Dat is op zich een goede vraag. Ik neem dit debat over van een collega. Het gaat om de apps die er al zijn of die verder uitgebouwd kunnen worden, ook om andere manieren van signalering daarin mee te nemen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Hijink voor zijn bijdrage.

De heer Hijink (SP):
Dank, voorzitter. Naar aanleiding van het debat heb ik drie moties om in te dienen. Het is veel tekst, dus ik ga ze meteen voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat patiënten met postinfectieuze klachten, zoals na een coronabesmetting, een grote diversiteit aan klachten en symptomen hebben, waar veel verschillende behandelopties voor bestaan;

constaterende dat het in het belang van de patiënten en de maatschappij is dat er snel effectieve en goed aangepaste behandelingen worden ontwikkeld;

overwegende dat voor andere ziekten, zoals Q-koorts en Lyme, expertisecentra daar een belangrijke rol in spelen;

verzoekt de regering om, in gesprek met ziekenhuizen, een landelijk expertisecentrum op te richten waar kennis en ervaring verzameld wordt voor de behandeling van postcovid en andere postinfectieuze aandoeningen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hijink en Paulusma.

Zij krijgt nr. 1892 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat duizenden werknemers in de zorg en in het onderwijs tijdens hun werk COVID-19 hebben opgelopen en daardoor kampen met postcovid;

constaterende dat zij hierdoor naast gezondheidsschade ook vaak financiële schade hebben geleden;

verzoekt de regering deze groep te compenseren, bijvoorbeeld via een fonds, en de Kamer hierover voor Prinsjesdag 2022 een voorstel te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hijink, Westerveld en Kuiken.

Zij krijgt nr. 1893 (25295).

De heer Hijink (SP):
Ik wil graag nog effe met de pen door deze motie heen als dat mag.

De voorzitter:
Dat snap ik. Uw volgende motie.

De heer Hijink (SP):
Voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ruim twee jaar nadat de coronacrisis is uitgebroken een CO2-meter nog altijd niet standaard in de Nederlandse klaslokalen hangt;

verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat vanaf het schooljaar 2022-2023 CO2-melders in alle klaslokalen hangen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hijink.

Zij krijgt nr. 1894 (25295).

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Haga van de Groep Van Haga. Gaat uw gang.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ventilatie een bijdrage levert aan het verminderen van besmettingen;

verzoekt de regering, in overleg met zorginstellingen en brancheverenigingen, het gebruik van CO2-meters op hoogrisicolocaties te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Ephraim.

Zij krijgt nr. 1895 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet voortaan een beroep doet op de eigen verantwoordelijkheid van sectoren en burgers bij het voorkómen van besmettingen;

verzoekt de regering met een voorstel te komen om het zorg dragen voor een schoon binnenklimaat, bijvoorbeeld door het bewaken van de CO2-waarde, te belonen met een uitzondering op eventuele capaciteitsbeperkende maatregelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga.

Zij krijgt nr. 1896 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering in overleg met brancheverenigingen te komen tot een "menukaart" met adviezen om een schoon binnenklimaat te bevorderen, waaruit de sectoren hun keuze kunnen maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga.

Zij krijgt nr. 1897 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering in overleg met gemeenten best practices te verzamelen over het doeltreffend ventileren van klaslokalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga.

Zij krijgt nr. 1898 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering een publiekscampagne te starten over ventilatie en luchtbehandeling van binnenruimtes,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga.

Zij krijgt nr. 1899 (25295).

De heer Van Haga (Groep Van Haga):
En dan de laatste.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de onderzoeksdata van het rapport over de oversterfte van het RIVM en het CBS niet toegankelijk is voor onafhankelijke wetenschappers;

constaterende dat hierdoor geen toetsing op de conclusies kan plaatsvinden, waardoor de validiteit van dit onderzoek discutabel is;

verzoekt de regering de onderzoeksdata van het RIVM en het CBS alsnog zo snel mogelijk toegankelijk en openbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Smolders.

Zij krijgt nr. 1900 (25295).

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Slootweg, CDA.

De heer Slootweg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Namens mevrouw Van den Berg wil ik de bewindslieden bedanken voor het debat en de beantwoording van de vragen. Namens haar dien ik ook twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de coronacrisis heeft laten zien hoe kwetsbaar onze samenleving is bij onvoorziene gebeurtenissen zoals een pandemie;

overwegende dat Nederland veel topkennis bezit op het gebied van voorbereiding op infectieziektedreigingen en water- en klimaatgerelateerde rampen, maar dat een meerjarige integrale aanpak over meerdere beleidsterreinen ontbreekt;

verzoekt de regering in de plannen voor pandemische paraatheid de opties mee te nemen van het instellen van een crisiscommissaris die als onafhankelijke regeringscommissaris kan adviseren en sturing geven op samenhang en voortgang van kabinetsbreed beleid voor rampen en pandemieën, en daarnaast een onafhankelijk interdisciplinair kenniscentrum in te richten dat de noodzakelijke kennis verzamelt ten behoeve van de aanpak van rampen en pandemieën,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Slootweg en Van den Berg.

Zij krijgt nr. 1901 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat in het coronabeleid structureel te weinig aandacht is voor technologische oplossingen;

overwegende dat de in maart 2021 Kamerbreed aangenomen motie-Van den Berg c.s. op stuk nr. 1071 (25295) verzocht praktijkonderzoek uit te laten voeren naar de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden technische innovaties zoals het gebruik van luchtreinigers de transmissie van het coronavirus in binnenruimtes verminderen;

constaterende dat dit praktijkonderzoek echter veel te langzaam op gang komt en de minister aangeeft dat het volgens hem nog onbekend is of luchtreinigers meerwaarde hebben;

constaterende dat onder andere het Amerikaanse CDC al sinds december 2020 wel adviseert in te zetten op luchtreinigers;

verzoekt de regering zo spoedig mogelijk uitgebreid in te gaan op de advisering van het Amerikaanse CDC op het gebied van luchtreinigers en de conclusies hiervan op te nemen in het kabinetsbeleid richting het najaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Slootweg en Van den Berg.

Zij krijgt nr. 1902 (25295).

Dank u wel, meneer Slootweg. Dan geef ik het woord aan mevrouw Den Haan van de Fractie Den Haan. En daarna geef ik het woord aan mevrouw Westerveld.

Mevrouw Den Haan (Fractie Den Haan):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in de langetermijnaanpak geen enkele regie is vanuit de regering maar de verantwoordelijkheid bij de sectoren wordt neergelegd;

overwegende dat de sectoren daarbij kaders en regie nodig hebben, hier ook om vragen maar dit niet krijgen vanuit de regering;

overwegende dat de sectorplannen tegengestelde belangen kunnen hebben ten opzichte van elkaar;

constaterende dat het van belang is dat de sectorplannen integraal rekening houden met elkaar en ook de gezondheid van de meest kwetsbaren in de samenleving moeten kunnen borgen;

verzoekt de regering vaste kaders te stellen aan de sectorplannen, regie te voeren en ervoor te zorgen dat de sectorplannen integraal worden getoetst op tegengestelde belangen en op borging van de positie van de mensen met een kwetsbare gezondheid in onze samenleving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Den Haan, Kuiken, Paulusma, Van den Berg, Van Esch, Sylvana Simons en Westerveld.

Zij krijgt nr. 1903 (25295).

Mevrouw Den Haan (Fractie Den Haan):
De tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van belang is dat de acute as in ziekenhuizen efficiënter wordt georganiseerd om een eventuele uitbraak van het coronavirus en een grotere belasting op de acute as te kunnen opvangen en de ic te kunnen ontlasten;

constaterende dat het expertteam covidzorg in zijn rapport schrijft dat het van belang is om zo spoedig mogelijk zorgmedewerkers breed op te leiden voor verschillende werkzaamheden binnen de acute as;

verzoekt de regering om daarbij ook anesthesiemedewerkers te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Den Haan, Kuiken en Sylvana Simons.

Zij krijgt nr. 1904 (25295).

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ik spreek hier mede namens de PvdA. In het debat hebben we al gezegd: laten we alles op alles zetten om te voorkomen dat een nieuwe lockdown nodig is. Laten we ervoor zorgen dat we investeren in het beschikbaar stellen van voldoende beschermingsmiddelen. Laten we ervoor zorgen dat de GGD-capaciteit op orde is, maar ook de ic-capaciteit. Daar gaat mijn eerste motie over.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de capaciteit van de intensive care in Nederland tot de laagste in Europa behoort en een lage capaciteit onwenselijk is bij calamiteiten zoals een pandemie;

constaterende dat tijdens de coronacrisis aan het licht kwam dat er een groot verschil bestond tussen de ic-capaciteit in theorie en in de praktijk;

overwegende dat de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care en V&VN stellen dat het "een goede keuze is om meer basiscapaciteit na te streven" op de ic;

verzoekt de regering om te streven naar een ic-basiscapaciteit van ten minste 1.150 bedden en met regelmaat in de praktijk te toetsen of deze capaciteit ook wordt gehaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Kuiken.

Zij krijgt nr. 1905 (25295).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Dan een tweede motie, over vaccinatiebereidheid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat deskundigen waarschuwen voor een nieuwe coronagolf die de zorg dreigt te overbelasten;

constaterende dat het er keer op keer op lijkt dat een-op-eencontact met een vertrouwde medisch deskundige een effectieve manier is om de vaccinatiebereidheid verder te verhogen;

overwegende dat de vaccinatiebereidheid onder kwetsbaren nog niet optimaal is, met name onder mensen met overgewicht en/of diabetes;

verzoekt de regering in gesprek te gaan met huisartsen en relevante medisch specialisten om tijdens hun reguliere consulten met patiënten coronavaccinatie bij hen onder de aandacht te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Kuiken.

Zij krijgt nr. 1906 (25295).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan nog één opmerking over onze eerste motie. Ik hoor meerdere partijen vaker hun zorgen uitspreken over de ic-capaciteit, ook partijen van de coalitie. Ik hoop dat zij niet alleen maar zorgen uitspreken, maar vervolgens ook met de Kamer proberen om daar echt wat aan te doen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Agema, PVV.

Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. We zitten in de bespottelijke situatie dat ondanks dat wij in december vorig jaar als enige land in Europa voor de vierde keer in een lockdown zaten en voor de vierde keer reguliere zorg werd afgeschaald, waaronder 120.000 mensen die op een operatie moesten wachten, er nog niet begonnen is met een structurele verhoging van de intensivecarecapaciteit. Dit ondanks dat onze eigen minister in zijn vorige rol nog aangaf dat corona een extra ziekte is die vraagt om extra ziekenhuiscapaciteit, zowel klinisch als voor ic. We zitten ook in de bespottelijke situatie dat in Nederland de ventilatie nog steeds niet bovenaan het lijstje staat van dingen die de overheid zou moeten regelen. Nee, de overheid gaat zo direct sectorplannen vragen. Krijgen we straks weer mandjes waar je mee moet lopen en spatschermen? We krijgen weer looplijnen, we krijgen weer placering; al die toestanden krijgen we weer. Maar niemand verlangt de juiste ventilatie. De juiste ventilatie, dat is wat ons verder brengt. Dat zei ook Van Ranst, de viroloog uit België. Die man verwonderde zich erover dat wij hier in Den Haag nog altijd niet overal CO2-meters hebben hangen. We hebben ze gewoon niet. Hij pestte ons ook een beetje. Hij zei: jullie zaten voor de vierde keer in een lockdown; wij niet in België, want wij hadden twee keer zoveel ic-capaciteit.

Voorzitter. In de vijf jaar voor de coronacrisis zijn er negentien intensive cares gesloten. Laten we er in ieder geval voor zorgen dat dat stopt. Ik heb daarom één andere motie dan anders, want ik heb ze allemaal al zo vaak meegenomen. Die motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering te voorkomen dat de ic-bedden in het LangeLand Ziekenhuis verdwijnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema.

Zij krijgt nr. 1907 (25295).

Dank u wel, mevrouw Agema. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Paulusma, D66.

Mevrouw Paulusma (D66):
Voorzitter. Ik heb drie moties en ik begin meteen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat tijdens de eerste coronagolf zorgmedewerkers en soms ook ander essentieel personeel zoals onderwijspersoneel besmet zijn geraakt met het coronavirus die daar soms in hevige mate postcovidklachten aan hebben overgehouden;

overwegende dat deze medewerkers inmiddels zowel voor hun herstel als inkomenspositie tegen de grenzen van reeds bestaande regelgeving aanlopen, te "vroeg" waren voor de huidige regelingen of zelfs al arbeidsongeschikt verklaard worden;

overwegende dat juist deze groep tijdens de eerste golf hun werk heeft voortgezet in een periode met schaarste van middelen en onbekendheid over het gevaar van het virus;

overwegende dat er momenteel al geruime tijd gesprekken plaatsvinden over de juiste manier om deze mensen te helpen en dat deze mensen al maanden moeten wachten;

verzoekt de regering om zo spoedig mogelijk, maar ten minste binnen twee maanden met een brief te komen waarin staat op welke manier verder invulling zal worden gegeven aan de aanpak van de problemen van deze "eerste golf"-groep en dan in het bijzonder als het gaat om financiën, her- en bijscholing en mogelijke re-integratie;

verzoekt voorts om te verkennen om voor deze "eerste golf"-groep de vergoeding van zorgkosten die zijn gemaakt ten gevolge van postcovid en die bijdragen aan hun herstel, in overleg met zorgverzekeraars aanvullend mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Paulusma en Bikker.

Zij krijgt nr. 1908 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat patiënten met postcovid een grote diversiteit aan klachten en symptomen hebben, waar veel verschillende behandelopties voor bestaan;

constaterende dat in Nederland vele honderdduizenden patiënten postcovidklachten hebben;

overwegende dat voor veel van die patiënten postcovid een grote impact heeft op hun leven en dat we nog niet genoeg weten over de adequate behandeling;

verzoekt de regering om, in gesprek met het veld, te onderzoeken of huidige lopende onderzoeken naar postcovid goed aansluiten bij de wensen voor onderzoek uit het veld, met speciale aandacht voor biomedisch onderzoek, en hier eventueel meer prioriteit aan te geven indien blijkt dat er momenteel te weinig biomedisch onderzoek wordt gedaan naar postcovid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Paulusma, Tielen en Bikker.

Zij krijgt nr. 1909 (25295).

Dank u wel, mevrouw Paulusma.

Mevrouw Paulusma (D66):
Ik heb er nog één. Ik kan niet zo snel.

De voorzitter:
Ik zie dat u een beetje naar adem hapt. Ik geef u dus de gelegenheid om de laatste motie voor te lezen.

Mevrouw Paulusma (D66):
Dank u.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in het veld vele geluiden zijn over het ongeschikt zijn van het huidige onderzoeksmodel voor crisisgerelateerd onderzoek;

overwegende dat het voor het maken van beleid, zeker in een crisissituatie, essentieel is dat er snel wetenschappelijke kennis beschikbaar komt om het beleid beter te sturen;

constaterende dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap recent plannen heeft gepresenteerd waarin er mede wordt geïnvesteerd in (bio)medisch onderzoek;

overwegende dat er voor de verdere verdeling van die middelen plannen worden gemaakt en dat een externe commissie hierover adviseert, waarvoor zij input ophalen bij de medische sector;

verzoekt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om in gesprek te gaan met de medische sector over deze plannen en hierbij de onderwerpen pandemische paraatheid en wendbaarheid van medisch onderzoek in tijden van crisis te agenderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Paulusma.

Zij krijgt nr. 1910 (25295).

Mevrouw Paulusma (D66):
Dank voor deze extra tijd.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Plas van BBB. Gaat uw gang.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel. Ik wil mijn tijd graag gebruiken om een mail, althans een deel van een mail, van een van de mensen uit de frontlinie voor te lezen.

"Vanaf mijn 17de ben ik werkzaam geweest in de zorg en ben ik in de meest bizarre situatie terechtgekomen, van leven tot dood en alles ertussen. Niets was mij te veel en al het werk werd met liefde en volle overgave gedaan, 24/7. Daar waar ieder ander gezin samen kerst vierde, zaten wij op straat met een boterham, nooit wetende of je weer op tijd thuis zou zijn. Ik heb de eerste voetbalwedstrijd van mijn zoon gemist, ouderavonden, feestjes, partijen et cetera.

Dan is het 2020. De pandemie is uitgebroken. Als een van de eersten raakte ik besmet tijdens mijn werk. Niemand in mijn omgeving is ziek, enkel ik. Ik heb erg zieke patiënten gezien, waarvan we toen niet wisten wat we nu wel weten, ondanks dat RIVM en VWS wisten wat er speelde in de wereld. Hadden zij hun werk gedaan, dan waren mijn protocollen aangepast en had het vliegtuig met beschermingsmiddelen nooit zijn vlucht gemaakt naar China.

Nu ben ik mijn baan kwijt. 28 maanden later zit ik voor 100% in de WIA/WGA, heb ik al 16 maanden inkomensverlies en word ik al 28 maanden niet beter. Los van het belachelijk slechte medische beleid met betrekking tot long covid in Nederland en het ontbreken van enige serieuze biomedischestudiesubsidies vanuit ZonMw anders dan enquêtes, laten de huidige ministers ons vallen als een baksteen. Ondanks gesprekken met minister Helder, is er geen enkele urgentie en geen enkel excuus of begrip, anders dan applaus en de woorden "waardering en "respect". In ons gesprek durfde minister Helder ons zelfs te vertellen dat zij ook in de frontlinie had gestaan. "Wie denk je dat in de provincie mondkapjes aan het rondrijden was?" Dit vergeleek zij met ons werk. Een misplaatste opmerking. Jaren gediend voor de maatschappij en nooit iemand in de kou laten staan, en nu dit, met als bevestiging de brief die jullie als Kamer kregen naar aanleiding van ons gesprek met de minister, met de belofte dat we buddy's kregen.

Mijn buddy's zitten thuis: mijn vrouw en zoon. Mijn buddy's zitten bij de vakbonden. Mijn buddy's zitten in de Kamer; dat zijn Pieter, Caroline, Nienke en Henny, die altijd reageren. Ik was er voor jullie, wees er nu voor ons. Erkenning, compensatie en biomedisch onderzoek, en geen compensatie voor de werkgevers; wij bloeden en zij krijgen de pleister."

Was getekend: Roger Schleipen, namens alle mensen die in de frontlinie zijn besmet met covid.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Bikker, ChristenUnie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. We hebben een uitvoerig commissiedebat gehad over het langeretermijncoronabeleid. Ik wil de minister ook danken voor de vele antwoorden die hij daarbij gegeven heeft.

Over één punt, namelijk long covid, hebben we gezegd: we wachten op een brief van het kabinet. Die brief is gekomen en eerlijk gezegd geeft die brief nog weinig nieuwe duidelijkheid. Daar heb ik wel de balen van, om het maar in rond Hollands te zeggen. Want juist de zorgmedewerkers van het eerste uur moeten ook wel helderheid gaan krijgen, en met deze brief weten we nog niet wanneer die helderheid er gaat komen. Ik kijk de verschillende bewindspersonen die daarover gaan daarop aan. Dat is ook de reden dat ik met mevrouw Paulusma, die nu heel even weg is maar dat vast van harte ondersteunt, de motie heb ingediend. Dat is omdat ik het echt belangrijk vind dat er helderheid ontstaat over zowel de kosten die mensen maken om te herstellen als de inkomensderving.

Voorzitter. Ten tweede hebben de beperkende maatregelen vanwege corona heel veel gevolgen gehad op een aantal kwetsbare mensen: op jongeren en hun mentale gezondheid, en op ouderen die in eenzaamheid zijn. Sommigen ervaren die gevolgen nog steeds. We hebben gezien dat juist het maatschappelijk middenveld heel veel voor deze groepen kan betekenen, terwijl zij niet vallen onder de sectorplannen. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de maatregelenladders, die een plek in de sectorplannen krijgen en maatregelen bevatten die verspreiding van corona beperken, soms noodzakelijkerwijs het maatschappelijk verkeer bij oplopende besmettingen beperken;

overwegende dat na twee jaar COVID-19 de gevolgen van beperkende maatregelen zich steeds dieper doen voelen, qua mentale gezondheid in het bijzonder bij jongeren en qua eenzaamheid in het bijzonder bij ouderen, en dat de noodzaak tot sociale, psychische en praktische ondersteuning van mensen in kwetsbare posities veelvuldig onderstreept is;

overwegende dat zowel de VNG als de Nationale ombudsman adviseren om de opgaven van corona te vermaatschappelijken en oog te houden voor de consequenties van de crisis voor mensen in een kwetsbare positie;

verzoekt de regering om naast de sectorplannen ook de maatschappelijke verbanden zoals voedselbanken, kerken, bibliotheken en buurtcentra uit te dagen en te ondersteunen in de ontwikkeling van een omgekeerde maatregelenladder en daarbij in het bijzonder de positie van jongeren samen met hen te expliciteren;

verzoekt de regering voorts in overleg met de VNG een kader uit te werken hoe sociaal, psychisch en praktisch ondersteuning geboden kan blijven worden aan kwetsbare doelgroepen naarmate de epidemiologische maatregelen toenemen en de sectorplannen worden opgeschaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker, Van der Staaij, Van den Berg, Den Haan en Kuzu.

Zij krijgt nr. 1911 (25295).

Dank u wel, mevrouw Bikker. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van Esch, Partij voor de Dieren.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Voorzitter. Ik heb twee moties en een korte inleiding voor de moties. Wij weten dat in een ongezonde samenleving die we zijn, we onszelf kwetsbaarder maken voor COVID-19. Veel mensen willen graag gezonder leven maar vinden dit moeilijk omdat hun omgeving uitnodigt tot ongezond gedrag. Gelet op deze feiten kun je bij allerlei maatregelen die het kabinet tijdens de coronacrisis heeft genomen achteraf denken: was dit nou wel zo verstandig? Het kabinet wilde bijvoorbeeld de impact van het virus verkleinen, maar gooide de sportsector maandenlang dicht. Ondanks de vele oproepen van artsen en wetenschappers werd er niet massaal ingezet op preventie. Het kabinet liet toe dat supermarkten dankzij de coronacrisis dikke winsten konden uitkeren maar hun productaanbod niet gezonder maakten. Dit mag wat ons betreft niet weer gebeuren. Daarom heb ik twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een Maatschappelijk Impact Team (MIT) wordt opgericht waarbij verschillende sociaal-maatschappelijke en economische invalshoeken aan bod zullen komen;

constaterende dat uit de wetenschapstoets van het langetermijncoronabeleid van de regering blijkt dat preventie onvoldoende terugkomt en nauwelijks is uitgewerkt;

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat gezondheidsbescherming en -bevordering worden opgenomen in de adviezen van het MIT,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Esch.

Zij krijgt nr. 1912 (25295).

Mevrouw Van Esch (PvdD):
De tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de wetenschapstoets van het langetermijncoronabeleid van de regering blijkt dat preventie onvoldoende terugkomt en nauwelijks is uitgewerkt;

overwegende dat preventie in alle facetten van het langetermijncoronabeleid geïntegreerd dient te worden;

verzoekt de regering het langetermijncoronabeleid uit te breiden met specifieke preventiemaatregelen gericht op het verminderen van de impact van het virus en het tegengaan van gezondheidsverschillen, en hierover in gesprek te gaan met RIVM, GGD'en en andere belanghebbenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Esch.

Zij krijgt nr. 1913 (25295).

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Esch. Dan geef ik het woord aan de heer Goudzwaard, JA21.

De heer Goudzwaard (JA21):
Dank, voorzitter. In het debat over het langetermijnbeleid voor corona is veel aandacht besteed aan mensen die kampen met de nasleep van corona, en terecht. Ik voel de behoefte om ook van mijn kant nogmaals de positie van scholieren en studenten nadrukkelijk voor het voetlicht te brengen. De funeste nasleep van niet naar school kunnen, van niet mogen sporten en niet uitgaan; die druk is zwaar. De samenleving opnieuw lamleggen betekent het leven van honderdduizenden jongeren lamleggen. Sluiting van het onderwijs is feitelijk geen optie meer. Voor JA21 is het onaanvaardbaar om scholieren en studenten ooit nog eens zo in de kou te plaatsen.

Over de ic-capaciteit heeft mijn fractie het laatste woord nog niet gesproken. De minister schermt met getallen over het aantal patiënten op ic's, over operationele capaciteit en over potentieel opschaalbare capaciteit, maar schermen met de huidige situatie in het huidige systeem verhult waar het werkelijk over hoort te gaan, namelijk dat ons zorgstelsel bij het eerste het beste beroep piept en kraakt in al zijn voegen. Wij hoeven niet uitgelegd te krijgen wat er niet kan binnen de starre kaders, maar wel wat er mogelijk is als we nieuwe kaders gaan opstellen. Wij komen daarop terug.

In de afronding van dit commissiedebat constateren we alvast dat het kabinet pertinent weigert om de crisisbestendigheid van de zorg structureel op orde te brengen. Dat is jammer en onbegrijpelijk.

Dank u.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Sylvana Simons van BIJ1.

Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dank u, voorzitter. Ik sluit me graag aan bij de woorden van mevrouw Bikker over het goede debat dat we hebben gevoerd, alsmede bij de moties die zij met mevrouw Paulusma heeft ingediend. Ik heb er twee.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat langdurige covid grote gevolgen heeft voor het dagelijks leven van mensen, door bijvoorbeeld aantasting van cognitieve functies, (extreme) vermoeidheid, ademhalingsproblematiek, hartproblemen en nog veel meer;

overwegende dat de omvang van langdurige covid in verschillende gradaties steeds duidelijker wordt, nu het RIVM laat weten dat de helft van de besmettingen langdurige klachten van drie maanden of meer oplevert en dat twee derde van de mensen met langdurige covid volledig wordt afgekeurd;

overwegende dat het RIVM aangeeft dat vaccinaties wel beschermen tegen een aantal van de directe gevolgen van een besmetting, maar niet of nauwelijks tegen langdurige covid;

constaterende dat dit betekent dat het risico op langdurige covid ook na vaccinatie reëel is, terwijl we nog weinig weten over de uiteindelijke duur van klachten of verdere effecten op de lange termijn;

van mening dat het wenselijk is dat mensen duidelijk worden geïnformeerd over deze risico's;

verzoekt de regering om de samenleving middels een campagne te informeren over de potentiële gevolgen van langdurige covid, evenals het feit dat hier op dit moment nog geen beschermingsmiddel tegen bestaat, zodat mensen een eerlijke afweging kunnen maken over wat een coronabesmetting kan betekenen voor hun gezondheid en welzijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Sylvana Simons.

Zij krijgt nr. 1914 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zorgpersoneel tijdens de eerste golf zonder voldoende beschermingsmiddelen en met gevaar voor eigen leven heeft gewerkt om de samenleving door de pandemie te loodsen;

overwegende dat duizenden van hen hierbij besmet zijn geraakt, ziek zijn uitgevallen, nooit meer de oude zijn geworden en hierdoor al tijden aan de kant staan;

overwegende dat dit in veel gevallen betekent dat zij tot wel 30% van hun inkomen zijn verloren, het verlies van hun koopkracht verder wordt verergerd door de stijgende inflatie en de overheid hier nog altijd geen menswaardige oplossing voor heeft gevonden;

constaterende dat Stichting Inkomensverlies Corona en vakbond CNV de overheid oproepen om zo snel mogelijk met een oplossing te komen en zij zich anders genoodzaakt voelen om naar de rechter te stappen;

van mening dat het schandalig zou zijn om het zover te laten komen;

verzoekt de regering om nog voor het zomerreces haar intentie over het compenseren van deze groep mensen uit te spreken en zo snel mogelijk met hen om de tafel te gaan zitten om de compensatie, aan de hand van hun noden, concreet uit te werken;

verzoekt de regering tevens om te inventariseren welke andere beroepsgroepen, zoals leraren en treinpersoneel, tegen dezelfde problematiek aanlopen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Sylvana Simons.

Zij krijgt nr. 1915 (25295).

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Voorzitter. De minister beloofde om in gesprek te gaan met de mensen van Vergeet Ons Niet. Ik hoop dat hij dat niet vergeten is en dat hij dat spoedig zal doen. De gevolgen van long covid zijn zeer ernstig. Daar moet echt iets aan gedaan worden. Ik kom met een motie die onder andere gaat over biomedisch onderzoek, maar die ook aangeeft: kijk hoe vaak het voorkomt. Verder zou ik de regering op het hart willen drukken dat we weer in dezelfde val dreigen te raken, dat we corona aan de ene kant eigenlijk het liefst vergeten en dat we als we weinig maatregelen nemen die laaghangend fruit zijn, zoals ventilatie en andere zaken, straks weer in lockdowns terechtkomen. Dus zorg er alsjeblieft voor dat de wet tijdig op orde is, om maatregelen te nemen. Ik heb één motie, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat honderdduizenden mensen langdurig klachten hebben of gehad hebben na een doorgemaakte coronabesmetting;

verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar long covid, de diagnose, de biomedische oorzaak van long covid, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes;

verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt, Westerveld, Van der Plas, Kuiken, Agema, Den Haan, Koekkoek, Gündoğan, Azarkan, Eerdmans, Stoffer, Van den Berg en Hijink.

Zij krijgt nr. 1916 (25295).

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Van Houwelingen, Forum voor Democratie.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb zes korte moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de vorige lockdowns ongeëvenaarde economische en psychische schade hebben aangericht;

verzoekt de regering om alles in het werk te stellen om een lockdown te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.

Zij krijgt nr. 1917 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de ic-capaciteit het grootste pijnpunt is gebleken de afgelopen twee jaar;

verzoekt de regering om de ic-capaciteit te verdubbelen om een lockdown te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.

Zij krijgt nr. 1918 (25295).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinetsbeleid het afgelopen jaar voor discriminatie van ongevaccineerden heeft gezorgd;

verzoekt de regering om de rechten van ongevaccineerden te allen tijde te garanderen, opdat zij niet gediscrimineerd worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.

Zij krijgt nr. 1919 (25295).

De heer Van Houwelingen (FVD):
De vierde motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om het CBS aan te sporen om in de doodsoorzaakverklaring bij sectie D2 een veld toe te voegen waarin de arts kan aangeven of de overledene een coronavaccinatie heeft gehad,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.

Zij krijgt nr. 1920 (25295).

De heer Van Houwelingen (FVD):
Motie vijf, dank u.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat ongevaccineerden vanwege hun vaccinatiestatus nooit beboet of opgesloten mogen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.

Zij krijgt nr. 1921 (25295).

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dan de laatste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uiteenlopende meningen belangrijk zijn om tot een weloverwogen besluit te komen;

verzoekt de regering om bij het samenstellen van het OMT rekening te houden met meerdere perspectieven en ervoor te zorgen dat "tegendenkers" ook vertegenwoordigd zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.

Zij krijgt nr. 1922 (25295).

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Houwelingen. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de termijn van de kant van de Kamer. De bewindspersonen hebben aangegeven ongeveer een kwartier nodig te hebben om zich voor te bereiden. Ik schors de vergadering tot 18.00 uur.

De vergadering wordt van 17.45 uur tot 18.00 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik geef als eerste het woord aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.


Termijn antwoord

Minister Kuipers:
Dank u wel, voorzitter. De meeste moties zal ik van een appreciatie voorzien. Een aantal moties worden door mijn collega's van een appreciatie voorzien, maar dat ziet u wel aan mijn nummering.

Ik begin met de motie op stuk nr. 1888. Het advies is oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 1890 krijgt eveneens oordeel Kamer. Vanwege de vragen van zojuist, licht ik de appreciatie even toe. Digitale ondersteuningsmiddelen spelen een belangrijke rol in het langetermijncoronabeleid. Ik heb een Taskforce DOBC en een Taskforce gedragswetenschappen gevraagd om mij te adviseren over CoronaMelder. Dit advies krijgt u binnen een week schriftelijk opgestuurd. Daarnaast bieden andere instrumenten mensen de kans bij te dragen aan de monitoring van het virus, zoals een infectieradar. Mensen die dat willen, kunnen dan hun klachten over het digitale zelfzorgadvies doorgeven.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 1892 is wat mij betreft oordeel Kamer, als ik die zo mag lezen dat ik expertise en onderzoek bij elkaar breng en bundel, maar dat de onderzoekers niet fysiek in één gebouw moeten zijn. Onderzoekers zitten nu al op veel verschillende plekken. Je wilt de kennis en kunde bundelen, maar ik vind niet dat je onderzoekers van verschillende locaties in Nederland op één locatie moet laten zitten.

De voorzitter:
Ik zie dat de heer Hijink knikt. Hij kan zich vinden in uw interpretatie.

Minister Kuipers:
Prima, dank.

De motie op stuk nr. 1894 is ontraden. Het is echt aan de scholen om dit te regelen. We doen er wel alles aan om dit te ondersteunen, ook op financieel gebied.

De motie op stuk nr. 1895 gaat over het bevorderen van CO2-melders in overleg met de branchevereniging. Die krijgt oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 1896 is ontraden. De motie op stuk nr. 1897 is eveneens ontraden.

De motie op stuk nr. 1898 is overnemen. Dit doen we al via een programma.

De voorzitter:
Wij willen inderdaad dat er meer moties worden overgenomen, als dat kan. Alleen, de heer Van Haga is er helaas niet, dus ik kan geen toestemming aan hem vragen.

Minister Kuipers:
Het alternatief wordt ontraden.

De voorzitter:
Nou, dat wordt dan oordeel Kamer. Ik zeg u maar even: we hebben een brief gestuurd naar alle bewindspersonen over dat er wat verwarring was over overnemen en welke appreciatie er gegeven moet worden als de motie niet wordt overgenomen. Die zou dan oordeel Kamer zijn.

Minister Kuipers:
U hoort mijn toelichting. We doen het al.

De voorzitter:
Dan is het oordeel Kamer. Als het niets verandert … We hebben deze nieuwe afspraak met elkaar gemaakt. De motie op stuk nr. 1898 krijgt dus oordeel Kamer.

Minister Kuipers:
Dat wist ik wel, maar … Haha!

De voorzitter:
En geen discussie.

Minister Kuipers:
En geen discussie. Dan ga ik gewoon door, voorzitter.

De motie op stuk nr. 1899 is ontraden. De motie op stuk nr. 1900 is eveneens ontraden. De motie op stuk nr. 1901 is ontraden. De motie op stuk nr. 1902 is ontraden. De motie op stuk nr. 1903 is oordeel Kamer.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 1905 is oordeel Kamer, mits ik die als volgt mag appreciëren. Ik heb tijdens de break al even overlegd met mevrouw Westerveld. Ik heb haar het volgende gevraagd. De motie krijgt oordeel Kamer, mits ik die zo mag interpreteren dat er te allen tijde een basiscapaciteit van 1.150 ic-bedden beschikbaar is, in termen van kamer, apparatuur et cetera, maar dat die niet te allen tijde operationeel is. Ik heb dat in het coviddebat toegelicht. Vanochtend lagen er 673 patiënten op een ic. Daarvoor waren ruim 1.000 bedden beschikbaar. Als je die nu zou willen opplussen naar 1.150 bedden, dan is er heel veel reservecapaciteit nodig. Die mensen zouden zich ook op allerlei andere plekken kunnen inspannen. Mevrouw Westerveld gaf mondeling aan mij aan dat zij zich kon vinden in deze interpretatie, dus dan is het oordeel Kamer.

De voorzitter:
Dank u wel.

Minister Kuipers:
Dan heb ik de motie op stuk nr. 1906 over het in gesprek gaan met huisartsen en medisch specialisten. Dat gebeurt al. Wat dat betreft is het overnemen. Aangezien mevrouw Westerveld er niet meer is, begrijp ik dat het dan ook oordeel Kamer wordt.

Dan de motie op stuk nr. 1907 over ic-bedden in het LangeLand Ziekenhuis. Die ontraad ik. De motie op stuk nr. 1909: oordeel Kamer. De motie op stuk nr. 1910: eveneens oordeel Kamer. De motie op stuk nr. 1911: oordeel Kamer. De motie op stuk nr. 1913: ontraden. De motie op stuk nr. 1914: eveneens ontraden. De motie op stuk nr. 1916: oordeel Kamer, gelijk aan de motie op stuk nr. 1910.

In de motie op stuk nr. 1917 wordt gevraagd om alles in het werk te stellen om een lockdown te voorkomen. Daar werken we aan. Wat mij betreft kan de motie worden overgenomen.

De voorzitter:
Ik kijk even naar de heer Van Houwelingen of we deze motie kunnen overnemen. Ja, dat is het geval. Bestaat daar bezwaar tegen? Dat is niet het geval.

De motie-Van Houwelingen (25295, nr. 1917) is overgenomen.

Minister Kuipers:
De motie op stuk nr. 1918: ontraden. De motie op stuk nr. 1919: eveneens ontraden. De motie op stuk nr. 1920: ontraden. De motie op stuk nr. 1921 is een spreekt-uitmotie, dus geen oordeel van mijn kant. De motie op stuk nr. 1922 is ontraden.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de minister voor Langdurige Zorg en Sport voor haar appreciatie.

Minister Helder:
Dank u wel, voorzitter. De motie op stuk nr. 1891: overnemen.

De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Van den Hil of zij daar toestemming voor geeft.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Ik zou dat graag willen, maar ik wil er wat spoed achter hebben. Daarom heb ik deze motie ingediend. Vanuit de taskforce liggen er allerlei plannen, maar dat duurt en dat duurt. Gezien de acute tak die dit bestrijdt, denk ik dat het in het kader van de huidige opkomst van corona goed zou zijn om dit naar voren te trekken in tegenstelling tot alle andere zaken die daarin staan.

Minister Helder:
Ik kan toezeggen dat ik in ieder geval zo snel als mogelijk zal kijken wat we hier aan tempo kunnen winnen.

De voorzitter:
Kan de motie dan worden overgenomen?

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Ja, voorzitter. Daar ben ik blij mee.

De voorzitter:
Er is geen bezwaar tegen.

De motie-Van den Hil/Tielen (25295, nr. 1891) is overgenomen.

Minister Helder:
Dan de motie op stuk nr. 1893 van de heer Hijink: ontraden. De motie op stuk nr. 1904 van mevrouw Den Haan: overnemen.

De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Den Haan of zij daar toestemming voor geeft. Dat is het geval. Is daar bezwaar tegen? Dat is niet het geval.

De motie-Den Haan c.s. (25295, nr. 1904) is overgenomen.

Minister Helder:
Dan de motie op stuk nr. 1908 van mevrouw Paulusma en mevrouw Bikker. Als ik de motie mag beperken tot de zorg, want daarvoor ben ik verantwoordelijk, en als ik de zinsnede "op welke manier" mag lezen als "of en, zo ja," dan kan ik de motie oordeel Kamer geven.

De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Paulusma of zij zich kan vinden in deze interpretatie. Dat is het geval. Dan krijgt de motie op stuk nr. 1908 oordeel Kamer.

Minister Helder:
De motie op stuk nr. 1915: ontraden.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Minister Van Gennip:
Dank u wel, voorzitter. De motie op stuk nr. 1889 van mevrouw Van den Hil is voor ons oordeel Kamer, mits wij de motie iets anders mogen invullen. Ja, we willen die groep uitzoeken, maar of we dat met het UWV moeten doen, is even de vraag, want het UWV komt pas na twee jaar in beeld. Misschien moeten we juist naar bedrijfsartsen kijken. Dan heb je allerlei privacy-issues, maar daar gaan we naar kijken. De vraag om de groep in beeld te brengen, is een terechte. Als u het met die invulling eens bent, is het oordeel Kamer.

De voorzitter:
Mevrouw Van den Hil knikt, dus zij kan zich vinden in die appreciatie.

Minister Van Gennip:
Dan de motie op stuk nr. 1912 over het Maatschappelijk Impact Team. Het is de eerste keer dat wij over dat team spreken. Ik wil er twee opmerkingen over maken. De regering wordt verzocht om iets te doen met het MIT. Ik vind het heel erg belangrijk om hier te zeggen dat ik dat niet kan doen. Ik kan wel een verzoek doorgeleiden. Ik kan een vraag doorgeleiden, maar ik wil geen opdracht aan het MIT geven. Ik heb juist een kwartiermaker, beoogd voorzitter, gevonden in de persoon van mevrouw Jolande Sap, omdat zij onafhankelijk en zelfstandig kan oordelen. Het is heel erg belangrijk dat het MIT zelfstandig en onafhankelijk van ons oordeelt. Ik kan uw vraag doorgeleiden en daar allerlei kleuring aan geven in die zin dat ik het een goede vraag vind, maar ik vind het heel belangrijk dat wij ervoor zorgen dat zij zelf dat oordeel kan vormen.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Wij hebben begrepen dat er binnenkort een gesprek gepland staat met de beoogd voorzitter van dat MIT. Wij willen graag nadrukkelijk dat de regering aangeeft dat zij het belangrijk vindt dat dit onderdeel daarvan wordt. Of het dat ook wordt, is inderdaad aan het MIT zelf, maar het zou wel fijn zijn als de urgentie daarvan in ieder geval wordt doorgegeven aan het team bij dat gesprek, dat volgens mij binnenkort plaatsvindt. Maar als ik het goed begrijp, zitten we op dezelfde lijn.

Minister Van Gennip:
Ja. Het tweede is dat inhoudelijke punt. De kerntaak van het Maatschappelijk Impact Team is de maatschappelijke en economische gevolgen in kaart brengen van bijvoorbeeld het plaatsen van een spatscherm of het sluiten van de scholen. Ik kan me heel goed voorstellen dat je daarbij ook kijkt naar de preventieve kant. Als mensen meer gaan sporten, kunnen ze bijvoorbeeld beter een corona-infectie doorstaan. Dat weten we allemaal niet zeker, maar dat denken we wel. Als het Maatschappelijk Impact Team het belangrijk vindt om dat daarbij te betrekken, dan is daar zeker ruimte voor. Wij hechten ook heel erg aan preventie. Ik zal dat met die kleuring doorgeven, maar met de aantekening dat het aan mevrouw Sap en haar team is om zelf te bepalen hoe breed of hoe smal zij die opdracht maken.

De voorzitter:
Mevrouw Van Esch, tot slot.

Mevrouw Van Esch (PvdD):
Op zich is dat prima. Volgens mij heeft het kabinet, ook bij monde van de heer Kuipers, al meerdere keren uitgesproken dat preventie voor dit kabinet een zeer belangrijk thema is, ook bij de bestrijding van het coronavirus. Dus ik zou het wel fijn vinden om dat verzoek op die manier bij het MIT neer te leggen. Dank.

Minister Van Gennip:
Ja, en als het een verzoek is, dan is het oordeel Kamer.

De voorzitter:
Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording en ook de woordvoerders. We gaan volgende week dinsdag stemmen over de ingediende moties. Ik dank ook de mensen op de publiek tribune. Ik schors de vergadering voor een enkel moment. Daarna starten we met het tweeminutendebat Geneesmiddelenbeleid.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Geneesmiddelenbeleid/Hulpmiddelenbeleid/Pakketbeheer

Geneesmiddelenbeleid/Hulpmiddelenbeleid/Pakketbeheer

Aan de orde is het tweeminutendebat Geneesmiddelenbeleid/Hulpmiddelenbeleid/Pakketbeheer (CD d.d. 09/06).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is het tweeminutendebat Geneesmiddelenbeleid/Hulpmiddelenbeleid/Pakketbeheer. Ik heet de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de woordvoerders en de mensen die dit debat volgen van harte welkom. Ik geef meteen het woord aan mevrouw Den Haan van de Fractie Den Haan.

Mevrouw Den Haan (Fractie Den Haan):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank aan de minister voor de toezegging dat ziekenhuizen tijdig op de hoogte worden gesteld over waar ze met betrekking tot moleculaire diagnostiek rekening mee kunnen houden, zodat ze dat mee kunnen nemen in de onderhandelingen met de zorgverzekeraars.

Dan heb ik één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de doorlooptijden van extramurale geneesmiddelen blijkt dat de meeste tijd verstrijkt tussen het verkrijgen van de handelsvergunning en het indienen van het dossier door de fabrikant, en dat bij de open instroom van intramurale geneesmiddelen veel tijd verloren gaat tussen EMA-registratie en het verkrijgen van een add-on;

overwegende dat fabrikanten een belangrijke rol en verantwoordelijkheid hebben in het compleet aanleveren van een dossier, maar dat bijvoorbeeld ook onduidelijkheid over het te volgen proces of aanvullende vragen van Zorginstituut Nederland of zorgverzekeraars extra tijd kosten in het compleet maken van een dossier;

overwegende dat de doorlooptijd tot instroom van een nieuw geneesmiddel in het basispakket hiermee flinke vertraging oploopt en dat dit ten koste gaat van de patiënt;

verzoekt de regering gesprekken op te starten met partijen, waaronder het Zorginstituut en de fabrikanten, over het in kaart brengen van de mogelijkheden voor inkorting van de doorlooptijden van sluisgeneesmiddelen en anderzijds de mogelijkheden voor het ophelderen van de routes en het versnellen van het compleet maken van een dossier voor extramurale geneesmiddelen, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Den Haan, Kuzu, Mohandis en Ellemeet.

Zij krijgt nr. 766 (29477).

Dank u wel, dan geef ik het woord aan de heer Slootweg, CDA.

De heer Slootweg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. We willen de minister danken voor een aantal toezeggingen, zoals het aanvullend onderzoek naar productlocaties van geneesmiddelen in Nederland. We hebben een schriftelijke reactie ontvangen op het actieplan van het CDA en Fractie Den Haan om verspilling van medicijnen tegen te gaan en een brief aan de Kamer over hoe de minister het Zorginstituut de toetsing wil laten verbeteren en verbreden met betrekking tot het pakketbeheer, waarmee ook de motie van 8 juni 2022 van Joba van den Berg is uitgewerkt.

Het CDA is echter nog niet tevreden over het inkoopbeleid van VWS. Voor de zelfvoorzienendheid is het belangrijk dat de inkoop gedeeltelijk in Nederland gebeurt, en ook gedeeltelijk bij sociale bedrijven. Dat past de overheid. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat ingezet moet worden op grotere (Europese) zelfvoorzienendheid op het gebied van genees- en hulpmiddelen;

overwegende dat het ministerie van VWS in het eigen inkoopbeleid kan bijdragen aan het behoud van productiecapaciteit binnen Nederland, en daarbij met social return ook kan bijdragen aan het creëren van werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt;

overwegende dat de minister momenteel laat onderzoeken wat gunningscriteria en wegingsfactoren zouden kunnen zijn voor aanbestedingen van bijvoorbeeld mondkapjes;

verzoekt de regering in het inkoopbeleid van het ministerie van VWS op te nemen dat minimaal 5% van de loonsom besteed moet worden aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Slootweg en Van den Berg.

Zij krijgt nr. 767 (29477).

Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Hijink van de SP.

De heer Hijink (SP):
Dank u wel, voorzitter. Het Geneesmiddelenvergoedingssysteem gaat op de schop. Dat baart heel veel mensen best wel zorgen, zeker als het gaat over de eigen betalingen. Veel mensen zijn toch bang dat er heel veel meer bijbetaald moet gaan worden. Daarom dien ik de volgende twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er door de aangekondigde herziening van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) waarschijnlijk meer mensen te maken krijgen met eigen betalingen;

overwegende dat er mensen zijn die om medische redenen aangewezen zijn op een specifiek geneesmiddel;

verzoekt de regering om ervoor te zorgen dat deze mensen in het herziene GVS niet te maken zullen krijgen met eigen betalingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hijink.

Zij krijgt nr. 768 (29477).

De heer Hijink (SP):
De tweede motie gaat over jongeren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mensen onder de 18 jaar zijn uitgezonderd van veel eigen betalingen in de zorg, waaronder het eigen risico en tandartskosten, om zo te voorkomen dat zij om financiële redenen zorg mijden;

overwegende dat het net zo goed onwenselijk is als zij zorg mijden vanwege de eigen bijdrage voor geneesmiddelen;

verzoekt de regering om mensen onder de 18 jaar uit te zonderen van de eigen bijdrage onder het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hijink.

Zij krijgt nr. 769 (29477).

De heer Hijink (SP):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Mohandis van de PvdA.

De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. We hebben in het commissiedebat uitvoerig gesproken over het pakket voor 2023 en het schrappen van vitamine D. Vandaar de volgende twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het uit het pakket halen van vitamine D grote gevolgen kan hebben voor patiënten;

overwegende dat een op de vijf gebruikers vitamine D wegens problemen bij het overzicht en beheer samen met andere geneesmiddelen in een medicijnenrol ontvangt;

overwegende dat voor veel patiënten vitamine D, vaak gecombineerd met kalk, medisch noodzakelijk is en door hun medisch specialist of huisarts wordt voorgeschreven;

van mening dat mensen premie betalen voor noodzakelijke medische zorg;

van mening dat het verstandiger is om vitamine D in het basispakket te laten totdat helder is welke effecten het schrappen van vitamine D heeft op kwetsbare groepen;

verzoekt de regering vitamine D te blijven vergoeden voor patiënten die dat krijgen voorgeschreven door hun huisarts of medisch specialist en zo nodig met voorschrijvers in gesprek te gaan over de noodzaak van doelmatig voorschrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mohandis, Den Haan, Ellemeet, Hijink, Kuzu, Agema en Sylvana Simons.

Zij krijgt nr. 770 (29477).

De heer Mohandis (PvdA):
We weten niet hoe deze ingediende motie gaat landen. Mocht ze het gaan halen, dan is de volgende motie niet nodig, maar we dienen die toch in omdat we niet weten hoe over de eerste motie wordt gestemd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de gevolgen van het volledig uit het pakket halen van vitamine D onbekend zijn, zowel wat betreft therapietrouw als wat betreft financiële belasting;

overwegende dat het Zorginstituut Nederland op dit moment niet voldoende inzicht heeft in de gevolgen en deze wil monitoren;

overwegende dat veel patiënten die vitamine D krijgen voorgeschreven tot kwetsbare groepen behoren (sommige ouderen, mensen met een niet-westerse achtergrond, mensen met ordeningsproblemen en lage inkomens) en dat het belangrijk is om goed zicht te hebben op de therapietrouw van deze specifieke groepen;

verzoekt de regering de Kamer voor de begrotingsbehandeling in 2022 te informeren over hoe deze monitor/evaluatie eruit gaat zien, hoe financiële effecten en effecten op de therapietrouw zullen worden gemeten en hoe ervoor gezorgd wordt dat de gevolgen voor kwetsbare groepen in beeld worden gebracht;

verzoekt de regering tevens de Kamer voor de begrotingsbehandeling in 2023 te informeren over de eerste effecten van deze maatregel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mohandis, Ellemeet, Kuzu, Den Haan, Agema en Sylvana Simons.

Zij krijgt nr. 771 (29477).

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Paulusma van D66. Nee? Zij ziet af van haar termijn. Dan geef ik het woord aan mevrouw Maeijer van de PVV.

Mevrouw Maeijer (PVV):
Dank u wel, voorzitter. In het debat heb ik namens mijn fractie aandacht gevraagd voor de toegang van patiënten tot geneesmiddelen en met name de knelpunten. Ik heb geen motie vandaag, maar in het kader daarvan heb ik wel nog een vraag. Ik vroeg me af of de minister van plan is om, gelet op de sluisuitbreiding en de hogere instroom van geneesmiddelen op basis van de Horizonscan, de capaciteit bij het Zorginstituut en VWS naar verhouding uit te breiden om te voorkomen dat de wachttijden voor patiënten verder zullen oplopen. Ik hoor het graag.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Van den Hil, VVD.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de aangenomen motie van Aukje de Vries (29477, nr. 724) de regering vraagt te onderzoeken hoe er concreet meer kan worden gewerkt met bekostiging op basis van behandelresultaat in brede zin;

constaterende dat de minister heeft aangegeven samen met het Zorginstituut via een aantal casussen te onderzoeken of er situaties zijn waarin de inzet van pay-for-performance zinvol is, en de Kamer hierover volgend jaar te informeren;

van mening dat het in het belang van de patiënt is om vaart te zetten achter het toetsen van nieuwe bekostigingsmodellen bij dure geneesmiddelen;

verzoekt de regering een versnelling in het praktijkonderzoek naar pay-for-performance aan te brengen en nog dit jaar te starten met een pilot, en de Kamer hierover voor het kerstreces te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hil en Tielen.

Zij krijgt nr. 772 (29477).

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de bijdragen van de kant van de Kamer. De minister heeft aangegeven ongeveer tien minuten nodig te hebben om zich voor te bereiden.

De vergadering wordt van 18.25 uur tot 18.32 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister. Gaat uw gang.


Termijn antwoord

Minister Kuipers:
Dank u wel, voorzitter. Allereerst was er één vraag, de vraag van mevrouw Maeijer over de capaciteit bij het Zorginstituut. Mevrouw Maeijer geeft terecht aan dat de capaciteit een onderwerp is om goed naar te kijken en te zorgen dat die adequaat en op orde is. Het Zorginstituut heeft al met 3,5 fte uitgebreid en een impactanalyse gedaan om te kijken wat er verder nodig is, want die 3,5 fte is dan niet voldoende. Ik ben daarover in gesprek met het Zorginstituut. Dat heeft dus nadrukkelijk de aandacht. De capaciteit moet voldoende zijn.

Voorzitter. Dan de moties. De motie op nr. 766 is oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 767 gaat over de aanbestedingen van mondkapjes in het inkoopbeleid van het ministerie van VWS. Ik benoem dat even heel specifiek. Het is een belangrijk onderwerp. Ik kan al zeggen dat wij de motie graag overnemen. Dat betekent dat er binnen VWS bij Europese aanbestedingen altijd een social return van 5% wordt meegenomen. Dat is staand inkoopbeleid. Dat gaan we dus ook doen in het geval van mondkapjes. Ik hecht eraan om te zeggen dat het gaat over inkoopbeleid van het ministerie van VWS, want in het voorbeeld en in de tekst werd er breder over bijvoorbeeld medicatie gesproken.

De voorzitter:
Ik kijk even naar de heer Slootweg of zijn motie op stuk nr. 767 overgenomen kan worden.

De heer Slootweg (CDA):
Dat zou ik wel willen doen, maar dan moet ik het toch nog even heel goed begrijpen. Wij wilden het inderdaad breder dan alleen maar mondkapjes. Betekent het dat het alleen op dat onderdeel zo is, dus niet voor de inkoop van medicijnen?

Minister Kuipers:
Het gaat over het inkoopbeleid van VWS. Waar VWS centraal landelijk inkoopt, kunnen we dat doen. Maar veel medicamenten worden normaal gesproken, los van een bijzondere situatie die we weleens met covid gehad hebben, door een individueel ziekenhuis, een apotheker en dergelijke ingekocht.

De heer Slootweg (CDA):
Nou, volgens mij is dit in de geest zoals we deze motie hebben opgesteld.

De voorzitter:
Ik kijk even naar de collega's om te zien of er bezwaar tegen is dat deze motie wordt overgenomen. Dat is niet het geval.

De motie-Slootweg/Van den Berg (29477, nr. 767) is overgenomen.

Minister Kuipers:
Voorzitter. De motie op stuk nr. 768 ontraad ik.

Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 769.

De motie op stuk nr. 770 ontraad ik eveneens. Ik hecht eraan om de specifieke toelichting te geven dat het binnen de Zorgverzekeringswet niet mogelijk is om zorg voor specifieke groepen te vergoeden op niet-zorginhoudelijke gronden, zoals financiële kwetsbaarheid.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 771 is oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 772 kan wat mij betreft worden overgenomen. Ik onderschrijf het belang van spoedige voortgang van casusonderzoek. Ik ben blij dat het Zorginstituut daar ook al mee begonnen is. Ik zal u voor het kerstreces informeren. Ik wil daar wel bij benadrukken dat pay-for-performance ook nu al kan worden ingezet, zowel door zorgverzekeraars als door ziekenhuizen.

De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Van den Hil of dat akkoord is. Dat is het geval. Is er bezwaar tegen dat deze motie wordt overgenomen? Dat is niet het geval.

De motie-Van den Hil/Tielen (29477, nr. 772) is overgenomen.

De voorzitter:
Ik dank de minister en de woordvoerders.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Volgende week dinsdag gaan wij stemmen over de ingediende moties. Ik schors de vergadering tot 19.45 uur. Dan wordt er gestart met het voorstel van wet van de leden Van Weyenberg en Maatoug.

De vergadering wordt van 18.36 uur tot 19.37 uur geschorst.

Wet werken waar je wilt

Voorzitter: Nijboer

Wet werken waar je wilt

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het Voorstel van wet van de leden Van Weyenberg en Maatoug tot wijziging van de Wet flexibel werken in verband met het bevorderen van flexibel werken naar arbeidsplaats (Wet werken waar je wilt) (35714).


Termijn antwoord

(Zie vergadering van 14 juni 2022.)

De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het Voorstel van wet van de leden Van Weyenberg en Maatoug tot wijziging van de Wet flexibel werken in verband met het bevorderen van flexibel werken naar arbeidsplaats, ofwel: de Wet werken waar je wilt, Kamerstuk 35714.

Ik heet de initiatiefnemers, de heer Van Weyenberg en mevrouw Maatoug, van harte welkom. Dat geldt ook voor de ondersteuning in vak-K. Dat zijn eigenlijk de mensen die het werk doorgaans hebben gedaan. Dat zijn mevrouw Agnes Maassen en de heer Koen Sijtsema, beiden werkzaam bij de D66-fractie en mevrouw Meike Hellevoort, medewerker van de GroenLinksfractie. Verder heet ik de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid welkom in vak-K. Zij zal bij de behandeling van dit wetsvoorstel optreden als adviseur van de Kamer. De eerste termijn van de zijde van de Kamer vond plaats op 14 juni. We zijn nu toegekomen aan de beantwoording in eerste termijn van de initiatiefnemers. Daar gaan we nu mee beginnen.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Van Weyenberg. Hij zal starten en daarna zal mevrouw Maatoug de verdere verdediging van het wetsvoorstel op zich nemen. Daarna gaan we verder met de tweede termijn. Meneer Van Weyenberg, het woord is aan u.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil een korte introductie geven. Daarnaast zal ik u ook vertellen in welke blokjes wij de beantwoording zullen doen en hoe wij die onderling hebben verdeeld. Ik weet dat de voorzitter daarvan houdt. De collega's weten dan ook of hun vraag al aan de orde zou moeten zijn geweest, of dat dat binnenkort nog gaat komen.

Allereerst zou ik ook vanaf deze plek de heer Simons nog willen feliciteren met zijn mooie Zeeuwse maidenspeech bij de inbreng van de eerste termijn. Wat mij daarvan ook nog is bijgebleven, is dat onze gewaardeerde oud-collega André Bosman toen in de Voorzittersloge zat. Ik mag hier geloof ik verklappen dat u jeugdvrienden bent. Ik had het u overigens gegund om samen in dat mooie vak te zitten. Maar ik vond het mooi om erbij te mogen zijn toen u het stokje zo mooi overnam. Nogmaals, gefeliciteerd.

Voorzitter. Wij beiden danken de collega's voor hun inbreng in eerste termijn en de aandacht die zij aan ons wetsvoorstel hebben besteed. Ik dank hen ook voor de over het algemeen positieve grondhouding die ik bij eigenlijk bijna alle aanwezigen ten aanzien van de wet heb mogen proeven. Natuurlijk werd er ook nog een aantal stevige vragen gesteld; die zullen wij proberen zo goed mogelijk te beantwoorden.

Wij waren daarbij buitengewoon erkentelijk voor de vriendelijke woorden die ook richting onze onmisbare ondersteuning zijn geuit. Mevrouw Maatoug en ik sluiten ons daar natuurlijk van harte bij aan. Zonder onze ondersteuning komt het raderwerk hier namelijk stil te liggen. Ik zou wel ook nog graag onze dank willen uitspreken voor zowel de departementale bijstand van het ministerie van Sociale Zaken als de ondersteuning van Bureau Wetgeving die wij hebben mogen ontvangen.

Voorzitter. We staan hier dus met een wetsvoorstel waar we al een aantal jaren mee bezig zijn. Inmiddels heeft de Sociaal-Economische Raad daar ook een positief advies over uitgebracht. Wij hebben natuurlijk erg naar dat advies geluisterd. Wij hebben dat advies helemaal verwerkt en wij zullen nu proberen samen alle vragen te beantwoorden. Daarbij hebben wij een aantal blokjes. Ikzelf zal drie blokken doen. In het eerste blok bespreek ik de aanleiding van de initiatiefwet en het belang van thuiswerken. In het tweede blok zet ik uiteen waarom je dat nou eigenlijk in de wet moet regelen; is dat nou wel nodig? Daarbij bespreek ik ook de reactie van de Raad van State en wat daarover is gezegd door het adviesorgaan over de toetsing van de regeldruk. Mevrouw Maatoug zal overigens wat over de impact van de regeldruk op de evaluatie zeggen. We bewaren het mooist dus voor het laatst, zeg ik tegen de heer Simons. Hij heeft daar namelijk stevige vragen over gesteld. Mijn derde blokje gaat over de werking in de praktijk. Hoe werkt die aanvraag? Wat is het toetsingscriterium voor de werkgever? Ik zal het ook hebben over de sociale cohesie en kwetsbare groepen. Dat zal het slot van mijn bijdrage en beantwoording zijn. Senna Maatoug zal het dan hebben over de impact op arbeidsomstandigheden — daar was terecht veel aandacht voor — de zeggenschap van werknemers, de thuiswerkvergoeding, het recht op onbereikbaarheid, waar vragen over zijn gesteld door onder anderen mevrouw Kathmann, grenswerkers, gendereffecten en de evaluatie op het eind. Dat is onze verdeling.

Voorzitter. Mijn eerste blokje gaat over de aanleiding voor de wet en thuiswerken. Ik denk dat corona ons heeft laten zien dat we meer kunnen dan we dachten op dat vlak. Voor de coronacrisis werkte slechts 30% van de werknemers op incidentele basis thuis, en deed slechts 6% dat volledig. Het bleek dat we daar op veel momenten veel meer toe in staat zijn. De aanleiding was een treurige. Het feit dat mensen soms de hele week moesten thuiswerken, week in, week uit, was natuurlijk ook niet wat veel werknemers wilden. Maar het heeft wel laten zien dat Zoom en Teams echt een standaardonderdeel van ons vocabulaire zijn geworden.

Voorzitter. Daarom hebben wij als initiatiefnemers — ik wil hier ook de heer Smeulders van GroenLinks noemen, die er toen bij was — gezegd: dat moeten we toch ook een steun in de rug geven met een wet. Daarmee stonden we eigenlijk in het verlengde van de Wet flexibel werken, die al bestaat. Toen die wet werd behandeld, een jaar of tien geleden, denk ik dat velen van ons — laat ik eerlijk zijn: ook ikzelf deed dat — ons afvroegen: kun je daar nou dezelfde regels voor maken als voor het aanpassen van de arbeidstijd en de arbeidsduur? De ontwikkelingen van de laatste tien jaar, en de coronacrisis in het bijzonder, hebben laten zien dat er veel meer mogelijk is dan we toen dachten. Daarmee voelen wij ons ook een beetje de opvolgers van dat deel van de wet. Dat was overigens ook een initiatief van collega Eddy van Hijum van het CDA, waarmee ik toen ook met veel plezier aan een andere initiatiefwet heb mogen werken.

Voorzitter. De minister beschrijft in de brief in reactie op het SER-advies over hybride werken ook nog een tweede ontwikkeling die wat mij betreft heel relevant is voor dit wetsvoorstel. Ze schrijft namelijk dat de werkcultuur überhaupt aan het veranderen is. We gaan naar een cultuur die minder gericht is op aanwezigheid en meer op output, op wat je produceert, en op werken op basis van vertrouwen dat je werknemer zich ook volledig in zal zetten. Ik denk dat het wetsvoorstel dat mevrouw Maatoug en ik vandaag verdedigen in die geest past.

Voorzitter. We zien, nu corona in een andere fase zit, dat de winst die we hebben geboekt rond thuiswerken ook niet vanzelfsprekend is. Het is weer druk op straat in de spits, in de file en in de trein. Wij denken echt dat deze wet kan helpen om een steun in de rug te geven aan die transitie naar hybride werken, naar meer thuiswerken. Tegelijkertijd ontkennen wij daarbij niet dat het ook andersom kan zijn. Daarom is ook in het wetsvoorstel niet voor niets sprake van werken waar je wilt. Want net zo goed als er werknemers zijn die graag willen thuiswerken, willen we ook zorgen dat een werknemer in het geweer kan komen als die bijvoorbeeld vijf dagen zou moeten thuiswerken van de baas. Die balans hebben wij in dit wetsvoorstel opgenomen.

Voorzitter. Wat zijn dan die voordelen van dat hybride werken zoals wij als initiatiefnemers dat zien? Wat ons betreft zijn die er voor werknemers, voor werkgevers en voor de maatschappij. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat één dag thuiswerken voor bijna de helft van de Nederlandse werkenden een welvaartsverhogend effect zou kunnen hebben. Werknemers geven aan dan beter in staat te zijn werk en privé te combineren, door bijvoorbeeld te besparen op de reistijd. Het is ook emanciperend dat je niet elke dag naar kantoor moet omdat het nou eenmaal zo is ingericht. Als je je werk evengoed vanuit huis kunt doen, waarom zou dat dan niet kunnen? PwC heeft onderzoek gedaan dat die zachte effecten ook nog in geld uitdrukt: 1,5 miljard. Maar los van het bedrag denk ik dat het voor veel werknemers een manier is om het werk beter, gezonder, fitter en met meer plezier te kunnen blijven doen.

Dat brengt mij ook bij een punt waar mevrouw Palland naar vroeg. Zij vroeg zich af of het toestaan van thuiswerken in een krappe arbeidsmarkt voor werkgevers niet zelfs een manier kan zijn om personeel aan je te binden. Ik denk dat dat absoluut het geval kan zijn. Ik denk dat als je op die manier medewerkers tevreden houdt en aansluit bij hun wensen, ze ook graag voor je komen werken en dat als ze bij je werken, ze ook graag bij je willen blijven werken. Dus die link met de krapte op de arbeidsmarkt onderschrijven wij.

Ik denk dat er ook een voordeel voor werkgevers is; dat is ook van belang. Daar was natuurlijk in het begin best wat koudwatervrees. Maar als bijvoorbeeld werknemers tevredener zijn en productiever kunnen zijn, is dat ook in het belang van de werkgever. Ik denk dat een blije werknemer leidt tot een betere werknemer, ook voor de werkgever. Het kan dus ook leiden tot een verhoging van de arbeidsproductiviteit. Als ik gewoon voor mezelf probeer te bedenken of je liever in een drukke kantoortuin een product afrondt of thuis, dan denk ik dat het ook goed voor de productiviteit kan zijn. Ook daar is cijfermatig onderzoek naar gedaan. Het Centraal Planbureau komt dan zelfs tot een productiviteitswinst van €1,26 per uur. Al die getallen hebben natuurlijk bandbreedtes, maar het basisidee lijkt me dat het toestaan van hybride werken en het aansluiten bij de wensen van werkenden waar dat kan — dat kan natuurlijk niet altijd; daar komen we nog uitgebreid op terug — ook voor werkgevers winst kan zijn.

Tot slot: voor de maatschappij minder files, minder reisbewegingen, minder uitstoot. Ook daar zijn sommen over gemaakt: een dag thuiswerken voor de helft van de beroepsbevolking zou leiden tot meer dan 400 miljoen kilo minder uitstoot van CO2, omdat er minder gereisd wordt en omdat er ook minder nodig is om kantoren te verwarmen. Ook daar zitten dus allerlei maatschappelijke baten van files die je voorkomt en een afnemend aantal verkeersongevallen.

Maar die voordelen voor werknemers, werkgevers en de maatschappij komen niet vanzelf. Dat zegt ook het Planbureau voor de Leefomgeving in het onderzoek en ik lees dat ook in het SER-advies. Als we vast willen houden aan wat we hebben bereikt en als we goed willen aansluiten bij de wensen van werknemers, kan een wet helpen. Dat is geen tovermiddel; laat ik dat zeggen. Wij zeggen niet: iedereen moet thuiswerken. Wij zeggen ook niet dat het overal kan, maar wij geven met deze wet een steun in de rug. Daarbij zal het altijd maatwerk zijn.

Voorzitter. Dat brengt mij bij het tweede blokje: waarom moet je dat dan wettelijk regelen? Want je zou kunnen zeggen: hier komen werknemer en werkgever toch samen uit? Ik denk dat er twee redenen zijn waarom het toch belangrijk is om een wet te maken. De eerste reden is: als er één les is die wij trekken uit de Wet flexibel werken, is dat dat het hebben van een duidelijk juridisch kader leidt tot een beter gesprek tussen werknemer en werkgever, tot minder conflicten en daarmee ook tot een betere uitkomst en tot maatwerk.

De tweede reden is dat wij inderdaad vinden dat de juridische positie van de werknemer versterkt moet worden. Op dit moment moet je als werkgever in gesprek gaan als een werknemer dat wil, dus als de werknemer met jou als werkgever wil praten over meer thuiswerken of over meer op kantoor werken. Dat staat in de Wet flexibel werken. Maar je kunt dat dan zonder enige onderbouwing gewoon afwijzen. Zoals wij hebben begrepen, vindt Elon Musk dit bij Tesla misschien een goed idee, maar wij vinden dit niet een goed idee. Wij vinden ons daarin ook echt gesteund door het SER-advies en overigens ook door de door ons als ondersteunend ervaren brief van de minister. De normering met de wet houdt namelijk in dat je dit moet onderbouwen. Daarmee denk ik dat het hebben van die wet helpt, niet omdat dit in de plaats komt van dat goede gesprek tussen werknemer en werkgever, maar wel omdat dit dat gesprek makkelijker maakt. Daarmee geef je eigenlijk dus ook een bescherming aan de werknemer: als de werkgever echt onredelijk is en niet reageert, heb je een juridische weg. Die is er nu niet. Nu heb je geen poot om op te staan als de werkgever zegt: sorry, ik geloof niet in thuiswerken. Ik noemde Elon Musk al. Wij denken dus ook dat het vanuit de voordelen die dat heeft voor zowel werknemers als werkgevers en de maatschappij, goed is om dit juridisch goed te verankeren. Daarmee zijn we al een paar jaar bezig met deze wet; dat is de wet die vandaag voorligt.

Voorzitter. In dat verband vroeg mevrouw Palland naar het advies van het ATR. Die hadden over die versie van de wet — dat was nog de versie voordat we die hadden aangepast na het SER-advies — namelijk eigenlijk twee punten. Het eerste was: doe nou geen wet, maar maak een voorlichtingscampagne over het belang. Wij onderschrijven natuurlijk volledig dat het goed is om het belang en de winstpunten van thuiswerken en hybride werken voor alle partijen, werkgevers, werknemers en samenleving, onder de aandacht te brengen. Sterker nog, ik hoop dat als deze wet in beide Kamers wordt aangenomen, ook goed onder de aandacht van werkgevers en werknemers wordt gebracht wat de nieuwe rechten zijn en wat de winst is die daarmee kan worden bereikt, zoals dat ook bij heel veel andere wetsvoorstellen door het kabinet gebeurt. Ik moet zelf aan de Wieg denken, die ook uitgebreid is toegelicht. Maar wij vinden niet dat zo'n informatiecampagne in de plaats komt van het hebben van de wet, en wij voelen ons daar ook echt in gesteund door zowel de uitkomst van de evaluatie van de Wet flexibel werken, die laat zien dat zo'n wettelijke basis kan helpen om dat goede gesprek te voeren, als de praktijkkennis van de Sociaal-Economische Raad, waarin werkgevers en de vakbonden samen hebben gezegd: wij begrijpen dat een wettelijke basis, die ook de balans tussen werkgever en werknemer beter legt, een bijdrage kan leveren. En natuurlijk moet je dan ook een voorlichtingscampagne houden en zorgen dat mensen weten dat de wet er is en dat ook werkgevers goed worden geïnformeerd, maar dat komt wat ons betreft niet in de plaats van een helder wettelijk kader.

In dat verband vroeg ook de heer Van Kent nog naar de meerwaarde van zo'n publiekscampagne als aanvulling op de initiatiefwet. Dat is inderdaad meer hoe wij het zien: niet in de plaats van de wet, maar juist om te zorgen dat de wet ook gekend wordt en dat er ook gehandeld kan worden naar wat de wet is en wat die niet is.

Dat brengt me bij het derde en laatste blok.

De voorzitter:
Ik zie de heer De Jong langzaam uit de startblokken komen.

De heer Léon de Jong (PVV):
Even de aftrap. Ik ben een paar keer blijven zitten en ik dacht: nou, ik ga het hem heel lastig maken. Maar laten we het gewoon goed houden. Ik vraag me af of er ook goed gekeken is naar bijvoorbeeld familiebedrijven, naar kleine bedrijven die echt afhankelijk zijn van hun eigen mensen, als het gaat om bedrijfscultuur en samenhang binnen de organisatie. Zijn de initiatiefnemers het niet met me eens dat extra administratieve lasten ook heel erg naar kunnen aankomen? Hoe hebben de initiatiefnemers dat beoordeeld met betrekking tot het wetsvoorstel dat voorligt?

De heer Van Weyenberg (D66):
Dank. Het zijn meerdere vragen. Ik ga proberen ze allemaal te beantwoorden, maar als ik er eentje vergeet, dan kan de heer De Jong daar nog op terugkomen. Hij blijft staan; zo ken ik hem. Misschien moet ik hierover een paar punten noemen. Om te beginnen zit er een drempel in de wet. Voor de allerkleinste bedrijven geldt het wettelijke kader niet, zoals in de Wet flexibel werken als het gaat om aanpassing van de arbeidsduur of de arbeidstijden. Dat is dus de eerste waarborg. De tweede is de volgende. Daarbij vraagt u natuurlijk of dit nou leidt tot grote administratieve lasten, maar het leidt er inderdaad toe dat een werkgever niet zomaar meer nee kan zeggen. In die zin kan het dus materiële impact op een bedrijf hebben. Maar ik denk ook dat veel werkgevers in toenemende mate zien dat er ook winstpunten zijn, in een krappe arbeidsmarkt.

Het derde antwoord zou zijn dat wij ook echt iets veranderd hebben aan de wet; ik kom daar zo nog meer op. Dat zit hem wel in het criterium voor de werkgever, in de maatlat. Ik ga zo uitgebreid in op sociale cohesie, dus dat kan ik, denk ik, beter tot dan bewaren. Maar wij hebben uiteindelijk gekozen voor een iets ander afwegingskader dan bij de arbeidsduur en de arbeidstijd, juist om ook recht te doen aan bijvoorbeeld de sociale cohesie. Want ik snap dat punt. Wij denken alleen dat de positie van de werknemer als het gaat om de plek waar je werkt nu zo anders is dan die bij arbeidsduur en arbeidstijd en dat die eigenlijk zo zwak is dat het verstandig is om die te versterken. En wij vonden het in die zin ook heel bemoedigend dat de werkgeversorganisaties — daar zit ook MKB-Nederland bij — en de Sociaal-Economische Raad hebben gezegd: als u nou dat criterium van de toetsing nog iets wilt aanpassen, dan hebt u onze volle steun voor de wet. Dus in die zin ervaar ik nu ook echt de steun van de werkgevers, en dus van de ondernemers, in Nederland.

De heer Léon de Jong (PVV):
Ik heb toch een grote zorg. Ik heb heel veel waardering voor de initiatiefnemers, voor het harde werk dat ze hebben gedaan en voor hetgeen voorligt. Ik zie alleen tegelijkertijd dat er al heel erg veel gebeurt bij bedrijven en ook hoeveel moeite ze vaak hebben om personeel te vinden en dat ze zich moeten focussen op het op poten houden van de organisatie. Als er dan een extra administratieve last komt, dan kan dat ook voor onrust zorgen binnen die organisaties. Dit is namelijk ook iets wat kan worden gezien en gevoeld als een plicht, als iets wat organisaties moeten doen. Ze worden ook een klein beetje met de rug tegen de muur gedrukt, in de zin van: het lijkt nu net alsof ik mensen niet thuis wil laten werken maar het lukt gewoon niet in mijn organisatie. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe ze dat hebben meegenomen in de opstelling van dit wetsvoorstel? Hoe hebben ze gewaarborgd dat die wat kleinere organisaties ook een voordeel hebben van wat er nu voorligt?

De heer Van Weyenberg (D66):
We hebben dat volgens mij op drie manieren geborgd. De eerste is dat er een drempel in zit. Dit kader geldt vanaf tien werknemers. Dat is de eerste waarborg. De tweede waarborg zit 'm in de keuze voor "redelijk en billijk" in plaats van "zwaarwegend bedrijfsbelang". Daar heb ik zo meteen ook nog een vrij uitgebreide argumentatie voor. De derde is dat wij heel bewust op het SER-advies hebben gewacht om ook recht te doen aan de zorgen van werkgevers. Ik hoorde hun zorgen ook. Ze zeggen dat ze de richting wel begrijpen. Ze zeggen ook: het gaat ook heel vaak goed in het onderlinge gesprek, maar wat gaan jullie nou precies juridisch regelen en is dit voor mij werkbaar? Daarom heb ik op het SER-advies gewacht. Hun suggestie om de wetsbepaling aan te passen waardoor het in hun ogen voor de werkgever weerbaarder wordt, hebben we dus ook overgenomen. De heer De Jong had het over administratieve lasten. Ik heb nu niet het beeld dat deze wet tot meer administratieve lasten leidt. De wet leidt er wel toe dat als je als werkgever iets wil afwijzen, je dat moet beargumenteren. Dat is iets waarvan ik overigens hoop dat dit in een reguliere relatie tussen werkgevers en werknemers vaak gebeurt, maar het is niet te onderschatten waarom de SER tegen ons zegt: wij begrijpen dat jullie dit juridisch beter willen regelen. Dan krijgen we een beter gesprek, terwijl de zeggenschap van de werknemer nu wel relatief zwak is ten opzichte van die van de werkgever. Ook tijdens corona en zelfs met het thuiswerkadvies stond de inbox van mevrouw Maatoug en mij best wel vol met berichten van mensen waarvan de heer De Jong en ik, denk ik, in redelijkheid zouden kunnen zeggen "die kunnen ook best deels thuiswerken" maar die zelfs toen met dat thuiswerkadvies gewoon nul op het rekest kregen van hun baas zonder dat dat echt was onderbouwd.

De heer Léon de Jong (PVV):
Hartelijk dank voor het antwoord. Ik heb een andere vraag. De initiatiefnemers hebben aangegeven: als je meer mensen thuis laat werken, heeft dat effect op de files. Er zullen minder files zijn. Het heeft allemaal voordelen, vanuit de initiatiefnemers gezien. Is ook meegenomen welke derving er plaatsvindt? Dan heb ik het bijvoorbeeld over toeleveranciers, bijvoorbeeld mensen uit de horeca die leveren aan bedrijven en dat dan wellicht minder moeten doen, of kleinere organisaties die bij grotere bedrijven werken en minder afzet hebben doordat meer mensen thuis gaan werken. Is dat meegenomen in het voorstel?

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik snap deze vraag heel goed. Wij hebben geen eigen studies gedaan. De studies die ik net noemde, zijn studies van anderen, van het Centraal Planbureau, het Sociaal en Cultureel Planbureau, Ernst & Young. Laat ik de vraag van de heer De Jong maar even concreet maken. Voor de goede orde: ik denk niet dat heel Nederland massaal vijf dagen in de week gaat thuiswerken, maar misschien zijn mensen wel iets minder op kantoor. De heer De Jong heeft gelijk dat de kantineomzet dan iets zou kunnen afnemen. Dat hebben we in coronatijd in extreme mate gezien. Ik denk dat daar heel vaak ook wel weer andere dingen tegenover staan, namelijk mensen die meer thuis eten of die tussen de middag misschien ergens een keer een broodje gaan halen. Werknemers moeten nog steeds eten, alleen doen ze dat dan op een andere plek. Die verschuivingen zijn er. Ik heb het niet uitgerekend.

Als het gaat om de maatschappelijke kosten, als ik het zo mag noemen, zit het risico voor mij niet zozeer hierin, al zal dit wel een verschuiving zijn — daar loop ik niet voor weg, maar ik verwacht ook niet dat morgen alles radicaal anders wordt — als wel in de arbeidsomstandigheden. Die moeten we goed regelen. Als de heer De Jong mij vraagt "waar zitten nou de risico's?", zou dat eerlijk gezegd mijn antwoord zijn. Ook wil ik voorkomen dat een werkgever zegt: ach, dat is wel lekker goedkoop; zo kunnen we besparen op het kantoor, dus gaan jullie allemaal maar vijf dagen thuiswerken. Dat is juist de reden dat we dat punt hebben toegevoegd in de wet: dat je ook tegen je baas kunt zeggen dat je juist een dag vaker naar kantoor wilt komen omdat dat beter bij je past.

De voorzitter:
Oké. We gaan naar het derde onderdeel van de beantwoording van de heer Van Weyenberg, de praktijk.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Mevrouw Kröger vroeg onder meer: je moet zo'n verzoek motiveren, maar hoe moet zo'n verzoek eruitzien en levert dat geen nieuwe drempel op? Nu ga ik iets juridischer formuleren; dat is bij dit soort dingen altijd wel belangrijk, want de bespreking is ook onderdeel van de wetsgeschiedenis. De wijze waarop een verzoek wordt ingediend, is formeel vormvrij. De huidige wet, de Wet flexibel werken, stelt geen eisen aan hoe dat verzoek moet worden gedaan. Ook wij doen dat in deze initiatiefwet niet. Het is dus vormvrij. Uit de evaluatie van de Wet flexibel werken blijkt dat verzoeken even vaak schriftelijk als mondeling worden gedaan. Er wordt dus niet echt een drempel ervaren. Dat blijkt uit de evaluatie van de wet uit 2021. Wat wel verandert, is de toetsingsmaatstaf, de manier waarop de werkgever moet toetsen. Ik zal dat toelichten door de procedure zoals die nu bestaat, kort te schetsen en daarna aan te geven hoe die verandert.

Momenteel zit het zo. De werknemer doet een verzoek, mondeling of schriftelijk, tot aanpassing van de arbeidsplaats. De werkgever moet overleg plegen met de werknemer over dat verzoek. Dat is zo in de huidige Wet flexibel werken. Vervolgens moet hij het verzoek overwegen en opnieuw overleg plegen met de werknemer als hij het verzoek wil afwijzen. De werkgever is in de huidige situatie, met de Wet flexibel werken, in beginsel volledig vrij om het voorstel af te wijzen, zoals ik al zei. Dat overleg is dus al een integraal onderdeel van de huidige wet en dat blijft zo in onze initiatiefwet. Maar het verschil is dat de werkgever straks veel minder ruimte heeft om het verzoek af te wijzen. De procedure is dus gelijk, maar het toetsingskader verandert, doordat de positie van de werknemer wordt versterkt. Daarom hoop ik de zorg van mevrouw Kröger te kunnen wegnemen: er wordt dus geen extra drempel opgeworpen; sterker nog, we verlagen in die zin de drempel. Niet de drempel voor de werknemer om de aanvraag in te dienen wordt verhoogd, maar de drempel voor de werkgever om het verzoek af te wijzen. De werkgever moet dus een belangenafweging maken.

In het oorspronkelijke initiatiefwetsvoorstel zeiden wij dat je alleen maar nee mag zeggen bij een zwaarwegend bedrijfsbelang, zoals dat ook bestaat bij de arbeidsduur en bij arbeidstijden, dus het aantal uren dat je werkt en op welk deel van de dag je werkt. Dat hebben we veranderd — de heer Simons vroeg daarnaar in zijn bijdrage; ook mevrouw Van Beukering vroeg daarnaar — door het criterium van redelijkheid en billijkheid. Daar ga ik graag uitgebreid op in, want dat is inderdaad de kern van de toets die wij met dit wetsvoorstel introduceren. Die nemen wij over van de Sociaal-Economische Raad, omdat vakbeweging en werkgevers zeiden dat de plek waar je werkt toch net iets ingewikkelder en iets anders is dan bijvoorbeeld alleen de duur die je werkt. Het heeft meer impact, misschien ook wel op de organisatie van het werk door de werkgever. Daarom paste volgens de SER een ander criterium, namelijk het arbeidsrechtelijk bekende criterium van redelijk en billijk, zoals dat in het privaatrecht vaak een centraal begrip is. Zonder nu in hele rechtstheoretische beschouwingen te verzanden: in de praktijk komt het er in algemene zin op neer dat partijen zich over en weer redelijk, dus volgens aanvaarde normen zoals dat juridisch heet, moeten gedragen. Dat is een open norm. Bij een conflict is het dan aan de rechter om alle feiten en omstandigheden in die concrete zaak te wegen en een oordeel te vellen. Er zijn legio rechterlijke uitspraken waarin de redelijkheid en de billijkheid verder worden uitgewerkt. De concrete omstandigheden van het individuele geval zijn dan steeds leidend.

In dat verband vroeg de heer Simons van de fractie van de VVD naar een aantal voorbeelden. Laat ik er twee noemen. Je moet altijd een beetje opletten met casuïstiek, want elk voorbeeld dat ik hier noem, doet natuurlijk geen recht aan wat er allemaal … Maar laat ik er twee noemen. In de memorie werd uitgegaan van zwaarwegend bedrijfsbelang. Bij evident plaatsgebonden arbeid zal dus al snel een zwaarwegend bedrijfsbelang spelen. Wij denken dat met onze aanpassing van de wet naar redelijkheid en billijkheid, dit vaak nog hetzelfde zal zijn als de arbeid echt heel plaatsgebonden is. Laat ik een voorbeeld geven. Voor een verpleegkundige in een ziekenhuis is heel veel werk waarschijnlijk plaatsgebonden; overigens niet per definitie alles, maar daar kom ik nog op terug, ook naar aanleiding van vragen van een aantal andere leden.

Een voorbeeld dat ik zelf met enige regelmaat geef, gaat over een bouwbedrijf. Ik denk dat we begrijpen dat de persoon die bij het bedrijf bouwt, op de plek aanwezig moet zijn waar het huis wordt gebouwd. Maar voor de collega's van de afdeling planning zal het waarschijnlijk al veel meer mogelijk zijn om één of twee of drie dagen thuis te werken. Het hangt dus echt af van de aard van het werk. Daarmee sluiten wij dus niet bepaalde functies categorisch uit. Ik vind het echt belangrijk om dat te zeggen. Steeds zal dan in de praktijk moeten blijken of er iets kan als een werknemer daar behoefte aan heeft. Dat is heel vaak geen "alles of niets"-vraag, is onze overtuiging. Met de huidige wet moet de werkgever daar steeds in redelijkheid en billijkheid naar kijken. En ja, dat is inderdaad — de heer De Jong heeft daar gelijk in — een hogere drempel dan nu, want nu mag hij het gewoon afwijzen. Dat is gewoon waar, maar ik denk ook dat heel veel werkgevers toenemend met deze open blik willen kijken. Daar waar dat niet gebeurt, geeft onze wet de werknemer dan een steun in de rug en ook een sterkere positie.

Ik denk dat je in de praktijk zult zien dat het niet zo heel vaak voorkomt dat iemand zegt: laat mij maar de hele week thuiswerken. Sterker nog, heel veel mensen die in de coronaperiode verplicht moesten thuiswerken, misten het contact met hun collega's en waren graag een paar dagen naar kantoor gegaan. Nu, in de huidige fase, zeggen ze: maar ik wil ook niet weer vijf dagen terug. Dat is volgens mij precies het maatwerk van het goede gesprek. Onze wet, met een helder kader en een versterkte positie voor de werknemer — wat mij betreft toch de twee kernelementen van het wetsvoorstel — kan daarbij helpen. Ik zie dit ook terug in het advies van de SER, die zegt dat het van belang is dat er een goede balans ontstaat tussen zeggenschap en maatwerk en dat overleg om gezamenlijke afspraken te maken, gestimuleerd wordt. Dat is exact wat wij hopen te doen met het juridisch kader van deze wet. Dan kan bij hybride werken rekening worden gehouden met alle overwegingen en belangen, van de werknemer en van de werkgever.

Elementen die daarbij van belang kunnen zijn, zijn de sociale cohesie — daarover zijn veel vragen gesteld, waarop ik zo nog terugkom — het welzijn en de persoonlijke situatie van de werknemer, de samenwerking binnen teams, die van belang is voor de werknemers maar natuurlijk ook voor de werkgever, en mogelijk hele zware financiële of administratieve lasten voor de werkgever. De heer De Jong en de heer Simons vroegen naar die administratieve lasten. Dat zijn relevante feiten die dan allemaal moeten worden meegenomen in de afweging van wat redelijk en billijk is. Het over-, overgrote deel zal natuurlijk nooit de rechter bereiken; daar ga je gewoon goed uitkomen. Ook omdat de werknemer weet dat hij door deze wet wordt gestut en er tevens een helderder kader is — er komt natuurlijk ook jurisprudentie — zul je zien dat het gesprek beter op gang komt. Overigens zijn de onderwerpen die ik net noemde geen limitatieve opsomming. Er kunnen ook andere elementen in positieve of negatieve zin aan de orde zijn. Ultimo is dat dan aan de rechter om te beoordelen.

In dat verband vind ik het wel goed om nogmaals te benadrukken dat wij dus niet hele beroepscategorieën uitsluiten. De heer Simons, de heer De Jong, mevrouw Kathmann en mevrouw Palland vroegen hoe we omgaan met branches en beroepen die niet thuis kúnnen werken. Kan dit niet zelfs leiden tot polarisatie tussen groepen? Met deze wet zeggen wij dus niet categorisch dat niets kan. Ik zou dat zelfs nooit in marmer durven beitelen, want datgene wat nu misschien niet lijkt te kunnen, kan met de technologie over vijf jaar mogelijk wel. Sterker nog, volgens mij is dat de afgelopen jaren ook steeds gebleken.

Ik denk dat er heel veel mensen zijn die juist het contact met hun collega's heel belangrijk vinden, ook fysiek. Wij denken dat je er met deze wet dan uitkomt, om steeds als een werknemer zegt dat hij dat toch wel graag zou willen te kijken wat er wel kan. Dat is eigenlijk wat we hopen: wat kan er wel van de wens van de werknemer, op een manier die werkbaar is en blijft voor de werkgever? Sterker nog: ik denk dat een werkgever met een medewerker die op die manier heel veel reistijd kan besparen, ook gewoon echt een belang heeft. Die productiviteitsonderzoeken — die onderzoeken hebben wij niet zelf gedaan — laten zien dat hier echt voordelen zitten. Gelukkig zien ook steeds meer werkgevers dat. Zie ook de opbrengst van de SER.

De sociale cohesie is daarbij inderdaad een heel belangrijke toetssteen. Die hebben wij ook expliciet benoemd in onze aanpassing van de wet. Wij denken dat het belangrijk is om die recht te doen. De heer Simons en de heer De Jong vroegen dat. De heer Van Kent vroeg naar het risico van bijvoorbeeld vereenzaming als je de hele tijd thuis zou werken. We zijn niet naïef als het gaat om alleen maar voordelen. Je hebt ook een aantal dingen nodig om te zorgen dat het in de praktijk goed gaat. In de internetconsultatie gaf bijvoorbeeld een aantal respondenten aan dat de sociale cohesie op de werkvloer onder druk zou kunnen komen te staan. Daar hadden zij zorgen over: een deel van de werknemers altijd wel aanwezig en het andere deel helemaal niet. Hun angst was dat je dat thema niet kon vatten onder een zwaarwegend bedrijfsbelang. Dit was voor ons een van de belangrijke redenen om die sociale cohesie een plek te geven in onze wet, om haar te benoemen en om het advies van de Sociaal-Economische Raad over te nemen.

Wij als initiatiefnemers begrijpen het ongemak over wat je niet meer met "zwaarwegend bedrijfsbelang" kon doen. Daarom hebben we dat overgenomen. De SER zegt dan ook: uiteindelijk blijft een organisatie "een gemeenschap van werkenden waarin het zowel van individueel als collectief belang is dat onderling contact voldoende mogelijk is, en werk bijdraagt aan sociale cohesie." Wij denken dat juist de combinatie van plaats- en tijdsonafhankelijk werk en de mogelijkheid om elkaar op de bedrijfslocatie te ontmoeten ervoor zorgen dat je de sociale cohesie prima kunt blijven borgen voor het individu, het team en de organisatie. De toets die wij nu hebben gemaakt zorgt er niet voor dat je onder het mom van sociale cohesie overal "nee" tegen kunt zeggen, maar biedt de werkgever wel de ruimte om te zeggen: ja, maar één of twee dagen in de week wil ik u allemaal wel graag bij elkaar hebben in het team.

De voorzitter:
De heer Van Kent toch nog even. De heer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):
Dank, voorzitter. Ik ben heel erg op zoek naar die waarborgen. Het ging over een veilige werkplek thuis, over eenzaamheid, over dat soort zaken. Laten we bijvoorbeeld eens even iemand voor ons nemen die met een nulurencontract in een callcenter werkt. Er is geen georganiseerde werkvloer binnen dat bedrijf, dus geen actieve vakbond en geen actieve ondernemingsraad. Diegene heeft dus een zwakke positie ten opzichte van de werkgever, en de werkgever denkt het op basis van kostenbesparing verstandig te vinden om van de werknemer te verlangen dat hij vijf dagen thuis gaat werken. Welke waarborgen zijn er dan dat die werknemer zich daartegen kan verweren? Als eenzaamheid dreigt of als de thuiswerkplek niet geschikt is, hoe kan betrokkene dan in het verweer komen tegen het verzoek van de werkgever?

De heer Van Weyenberg (D66):
Er waren hele specifieke vragen gesteld over hoe je om kunt gaan met verzoeken van de werkgever. Dat is eigenlijk ook wat de heer Van Kent nu vraagt. Laat ik daar dan nu op ingaan. We kunnen met deze wet overigens niet eisen dat een werkgever een kantoor opent. Dat zit niet in deze wet. Ik ga een voorbeeld noemen. Ik werk voor de heer Van Kent en in mijn contract staat dat ik vier dagen in de week thuis moet werken en één dag op kantoor mag komen. Laten we dat aannemen: de heer Van Kent houdt er ook nog een kantoortje op na. Voor mij blijkt dat niet goed te zijn: ik word daar heel ongelukkig van. Dit past niet bij mij. Dan kan ik mij met deze wet in de hand melden bij de heer Van Kent en zeggen: beste meneer Van Kent, beste Bart, dit red ik niet, ik wil graag vaker naar kantoor. Ik maak mij zorgen over mijn mentale gezondheid. Dan ligt de lat echt hoog voor de heer Van Kent om daar "nee" tegen te zeggen. Dan moet het redelijk en billijk zijn om mijn verzoek niet te honoreren.

De heer Van Kent (SP):
In mijn voorbeeld zou de heer Van Weyenberg een nulurencontract hebben, en zou ik op een gemakkelijke manier een andere werknemer kunnen vinden, ook al is dat in deze tijd nog een heel ander verhaal. Dan bent u niet in de positie om bij de werkgever eisen te stellen. U staat dan althans zwak ten opzichte van uw werkgever. Stel dat de werkgever op basis van kostenbesparing zegt "ik draag u op om thuis te gaan werken", wat is dan het alternatief, als de werknemer aangeeft: dat wil ik niet, ik wil dat u een kantoor voor mij organiseert? Als de werkgever dan zegt "voor jou een ander, want het kost me geld als ik een kantoor moet organiseren", in hoeverre zijn er dan waarborgen? In hoeverre verzwakt dit wetsvoorstel de positie van die werknemer in dat geval?

De heer Van Weyenberg (D66):
Alles wat de heer Van Kent nu zegt dat de werkgever kan doen, kan deze nu ook al doen, volgens mij. Wat deze wet versterkt, is dat je als werknemer je bij je werkgever kunt melden en kunt zeggen: ik wil toch meer naar kantoor of ik wil meer thuiswerken. De werkgever kan dat minder gemakkelijk afwijzen dan hij nu kan. In die zin versterkt het de positie van de werknemer. Maar de heer Van Kent maakt terecht het punt dat de mate waarin mensen hun recht kunnen verzilveren, afhangt van hun contract. Daar ga ik zo nog op in. Daar heeft de heer Van Kent ook een hele precieze vraag over gesteld. Die zal ik zo beantwoorden, maar deze wet zie ik dus totaal niet als een verzwakking. Sterker nog, de juridische basis om te zeggen dat je een andere verdeling wil tussen thuis en kantoor dan nu, wordt voor de werknemer versterkt. De ene werknemer is natuurlijk beter in staat om dat recht te verzilveren dan de andere.

De voorzitter:
De heer Van Kent, tot slot.

De heer Van Kent (SP):
Ja, tot slot. Is het correct dat de mogelijkheden voor de werkgever om van een werknemer te verlangen om thuis te werken met deze wet niet uitgebreid worden?

De heer Van Weyenberg (D66):
U stelt de vraag heel precies. Ja, daar heeft u gelijk in. Dat gebeurt niet. Hoe komt dat? Deze wet regelt niet wat de werkgever doet. Het enige waar deze wet in voorziet, is wat je als werknemer aan je werkgever kunt vragen. Als de dingen gebeuren waar u voor vreest, dan heeft de werknemer nu een sterkere positie dan voor deze wet om te zeggen dat hij bijvoorbeeld het aantal uren op kantoor wel degelijk wil uitbreiden. Maar deze wet ziet niet op wat een werkgever doet.

Stel, u heeft een contract met mij. Ik heb dat bij u getekend, want ik had niet zo veel anders. Volgens dat contract moet ik vier dagen thuiswerken, maar dat wil ik eigenlijk niet. Ik meld me dan bij u. Mijn positie om me bij de werkgever te kunnen melden, wordt nu versterkt. Dat verandert de wet. De werkgever krijgt geen instrumenten om werknemers naar huis te sturen.

De voorzitter:
U zei dat u ook nog terugkwam op een aantal vragen van de heer Van Kent. Ik dacht: ik laat u uitspreken, totdat u aan het eind van het eerste deel bent.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik ben er bijna, voorzitter.

De voorzitter:
Heel goed.

De heer Van Weyenberg (D66):
De heer Simons vroeg: is de balans tussen werkgever en werknemer met deze wet voldoende geborgd? Is de positie van de werkgever voldoende geborgd? Mevrouw Kathmann vroeg: komt het initiatief met deze wijziging meer bij de werkgever te liggen? Die vraag ligt een beetje in het verlengde van die van de heer Van Kent. In het SER-advies wordt geconstateerd dat we de juridische kaders moeten herijken. Dat vinden werkgevers ook. Een goede balans van hybride werk binnen organisaties ligt voor de hand. Dat is precies de herijking van deze wet. We borgen dus de toetsing van zo'n verzoek van de werknemer door de maatstaf van redelijkheid en billijkheid. Dat vinden wij de goede balans van de SER. Die ligt net iets anders dan in onze oorspronkelijke wet. Dat komt bijvoorbeeld door de sociale cohesie. Omdat wij een groot belang hechten aan het feit dat werkgevers- en werknemersorganisaties deze verandering in de arbeidsverhouding steunen, hebben wij dit overgenomen. De werknemer moet het dus gedegen motiveren. Uiteindelijk is de term "redelijkheid en billijkheid" een open criterium. Dat zei ik al eerder.

De heer Van Kent en mevrouw Van Beukering vroegen: mag een werknemer een verzoek van de werkgever om thuis te werken altijd weigeren? Daarover zei ik net al het volgende. Deze wet ziet er specifiek op als je je als werknemer meldt. De werkgever kan natuurlijk wel voorstellen dat de werknemer vanuit huis werkt, maar heeft geen specifiek wettelijke grond om dat ook te eisen. Dat is even een wat preciezer antwoord op wat de heer Van Kent net vroeg. Er bestaan al eenzijdige wijzigingsbedingen — dat heeft allemaal niets met deze wet te maken — maar daar zijn ook weer allerlei juridische voorwaarden aan. Je moet je ook altijd nog als een goede werkgever gedragen. Voor al deze dingen geldt dat we die niet in deze wet regelen. Dat zijn allemaal dingen die nu ook al zo zijn.

Wanneer kan dat zich voordoen? Laat ik een voorbeeld geven. Stel dat een werkgever terecht zegt: gaan jullie allemaal even thuiswerken, want het kantoor wordt deze week verbouwd. Dat is niet helemaal het type voorbeelden waar de heer Van Kent bezorgd over is. Aan al deze dingen verandert de initiatiefwet niets. Als ik een arbeidsovereenkomst heb bij de heer Van Kent waarin staat dat ik maar één dag in de week naar kantoor mag en vier dagen thuis moet werken, dan mag ik tegen de werkgever zeggen dat ik dat wil veranderen. De werkgever mag dat alleen maar weigeren als dat redelijk en billijk is. Dat regelt deze initiatiefwet.

Voorzitter. De heer Van Kent en mevrouw Kathmann vroegen naar de flexwerkers. Hoe kunnen zij gebruikmaken van deze wet? Ik ga eerst het juridische antwoord geven. Daarna ga ik het in een wat bredere arbeidsmarktcontext plaatsen. Dit is ook ongeveer het slot van mijn bijdrage.

Het hangt erg af van welk type flexwerker het is. In hun inbreng hadden mevrouw Kathmann en de heer Van Kent het over oproepkrachten, uitzendkrachten en zelfstandigen. Laten we die even langslopen. Dat lijkt me inderdaad wel goed. De zelfstandigen die in opdracht werken, kunnen geen aanspraak maken op deze wet. Er dient namelijk een arbeidsovereenkomst te zijn. Deze wet ziet op werknemers. Zelfstandigen hebben geen arbeidsovereenkomst, dus daarvoor gelden andere bepalingen. Die spreek je af als zzp'er als je een opdracht aanvaardt. Oproepkrachten kunnen wel een verzoek indienen. Het zijn namelijk werknemers. Voor uitzendkrachten is het een slag complexer. Ze hebben namelijk wel een arbeidsrelatie, maar dan met hun formele werkgever, de uitzender. Ze verrichten echter feitelijk de arbeid ten behoeve van een andere partij, de inlener. Op grond van de wet moet de uitzendkracht het verzoek doen aan de formele werkgever, dus de uitzender. De werkgever heeft een uitzendovereenkomst met de inlener, dus de formele werkgever moet bij de uitzending rekening houden met de afspraken die zijn gemaakt. Voor een lopende inlening, waar dit al geregeld is, is je positie dan minder sterk. Dit is echt een complexe route, omdat je formele werkgever niet de plek is waar je ook werkt.

Mevrouw Kathmann zei dat werknemers met een flexcontract of met minder betaald werk, minder zeggenschap over hun werk hebben en misschien bang zijn voor: voor mij drie anderen. Dat lag volgens mij ook in de vraag van de heer Van Kent besloten. Daarmee snijden beiden een belangrijk punt aan. Deze wet versterkt de rechtspositie. Ook voor hen is hun rechtspositie versterkt. Onderliggend is de realiteit — dat zien we ook bij oproepcontracten, zoals de heer Van Kent nog veel beter weet dan ik — dat het ook echt uitvoering geven aan je wettelijke recht lastiger is op een arbeidsmarkt als je een onzeker contract hebt. Volgens mij gaat deze wet dat niet oplossen. Die versterkt wel je juridische positie, maar dit is wat ons betreft een extra ondersteuning van de opdracht die de minister heeft om in het verlengde van het advies van de commissie-Borstlap en de adviezen van de Sociaal-Economische Raad echt iets te doen aan die tweedeling op de arbeidsmarkt. In de coronatijd hebben we dit ook gezien. Het was juridisch geregeld, maar vanwege de zwakke arbeidsmarktpositie konden mensen hun recht toch niet verzilveren. Dat is een grote oproep aan ons allen. Deze wet versterkt de juridische basis, maar als we niet iets doen aan die tweedeling, dan blijft het een probleem, niet alleen hier, maar op heel veel andere onderdelen van het arbeidsrecht, zoals de heer Van Kent ook weet.

De leden Van Kent, De Jong en Palland vroegen: u hebt die wet aangepast met die nota van wijziging, maar kan dat wel zomaar? We hebben dus een wat ruimer criterium opgenomen. Wij denken dat het verantwoord is om dat te doen en dat we niet opnieuw naar de Raad van State hoefden. Daar hebben we een paar redenen voor. De eerste is dat we hier het afwijzingscriterium aanpassen van "zwaarwegend" naar "redelijk en billijk". De kern van de wet, het juridisch kader dat de positie van de werknemer versterkt, staat recht overeind. Het doel van de wet staat daarmee ook recht overeind. Sterker nog, het advies van de Sociaal-Economische Raad ondersteunt het doel van het wetsvoorstel. Welke checks heb je dan dat het wel zorgvuldig gaat? Laat ik er een paar noemen. Ik heb mevrouw Maatoug heel hoog, maar we hebben ons natuurlijk uitgebreid laten ondersteunen door de experts van het ministerie, door de juristen van de D66-fractie, door het onmisbare Bureau Wetgeving dat ons ook helpt als we hier amendementen maken, om te zorgen dat het juridisch deugt.

De tweede reden waarom ik het verstandig en verantwoord vind, is dat we natuurlijk hebben aangesloten bij het advies van de SER. Als er ergens mensen zitten die weten hoe dit in de praktijk uitpakt, dan zijn het de juristen van werkgevers- en werknemersorganisaties in de SER. Het grootste risico als je te snel wetten verandert, is dat je de praktijk uit het oog verliest. Nou, als die hier ergens aan tafel zat, dan waren het de mensen die ons deze tekst hebben aangereikt in het advies van de Sociaal-Economische Raad. Daarmee hebben wij er alle vertrouwen in dat dit een zorgvuldige en nauwkeurige formulering is die in de praktijk heel goed werkbaar is.

Daarmee ben ik aan het einde van mijn beantwoording.

De heer Van Kent (SP):
Ik heb toch een vraag over dat laatste argument. Als de SER iets adviseert, is dat an sich geen reden om de wet die daaruit voortvloeit niet voor te leggen aan de Raad van State. De ingediende nota van wijziging is wel een behoorlijke aanpassing van de wet. De toetssteen op basis waarvan mensen aanspraak kunnen maken op het recht om thuis te werken, wordt fundamenteel aangepast. Het argument "de SER heeft het geadviseerd, dus hoeft er geen advies van de Raad van State te komen" is een beetje raar.

De heer Van Weyenberg (D66):
Er worden hier vaker wetten aangepast bij amendement of bij nota van wijziging. Ik kan mij recent een initiatiefvoorstel van twee partijgenoten van ons herinneren over de waterschapsbesturen. Daarin zijn tijdens de behandeling fors dingen gewijzigd. Mijn stelling is dat we hier niet de hele wet hebben omgegooid. We hebben het toetscriterium aangepast. Het is een betekenisvolle aanpassing — daar loop ik totaal niet voor weg — maar het is een aanpassing die we doen op verzoek van de praktijk en die daarna door onszelf is getoetst. Ik zag ook dat de minister in reactie op het SER-advies niet zegt: daar gebeurt iets heel raars. Er hebben dus veel verschillende ogen naar gekeken. In het verleden zijn we bij wetsaanpassingen vaker niet opnieuw naar de Raad van State gegaan. Als we deze wet zouden hebben veranderd in de "Wet kom vooral vaker naar kantoor", dan had u een punt gehad, maar volgens mij blijven we zo bij doel en geest van de wet. Als ik kijk naar hoe dat vaak in dit huis gaat, dan zeg ik oprecht dat wij niet hebben gekozen voor een nieuw advies van de Raad van State.

De voorzitter:
De heer Van Kent afrondend.

De heer Van Kent (SP):
Het is niet zo dat ik de SER of de expertise niet vertrouw of dat ik twijfel aan de juridische houdbaarheid van deze wet. Ik sloeg aan op het argument: de SER heeft iets geadviseerd, dus die Raad van State is in principe niet nodig.

De heer Van Weyenberg (D66):
Maar dan moet ik het preciezer zeggen. Überhaupt vindt deze liberaal het altijd leuk als hij vanuit de Socialistische Partij te horen krijgt dat hij te veel op de polder vertrouwt. Zo kunnen dingen veranderen. Ik heb daarmee willen aangeven dat wij niet over één nacht ijs zijn gegaan.

De heer Léon de Jong (PVV):
Maar heeft de initiatiefnemer overwogen om bijvoorbeeld een spoedadvies te vragen aan de Raad van State? Het was namelijk ook een onderdeel van de behandeling. Meerdere partijen hebben gevraagd: joh, waarom hebben jullie dat nou niet gedaan; het is toch een fundamentele wijziging? Is overwogen om een spoedadvies te vragen?

De heer Van Weyenberg (D66):
Sterker nog, wij hebben in deze wetsbehandeling één keer eerder geprobeerd om een spoedadvies te vragen, waar de Raad van State toen niet in bewilligde. Dat vonden wij toen jammer, maar dat hadden ze ook uitgebreid onderbouwd. Wij hebben, toen wij deze aanpassing maakten, niet overwogen opnieuw naar de Raad van State te gaan, omdat wij naar ons eigen oordeel zagen dat het doel en de richting van de wet overeind stonden. Wij veranderen hier de formulering van een wetsartikel. We gebruiken ook nog een veelgebruikt wetsartikel: redelijk en billijk. Dat is niet nieuw in het privaatrecht. Dat is vaker gebruikt. Hierop zat overigens ook niet de kritiek van de Raad van State bij het oorspronkelijke wetsvoorstel. Dat was veel meer: moet je nou een wet maken? Al die dingen samen hebben ons tot de conclusie gebracht om niet opnieuw een advies te vragen.

De heer Léon de Jong (PVV):
Het zit 'm erin dat het voor de Kamer toch een grote wijziging is. Het leek er zelfs op alsof hij helemaal gewijzigd was. De wijziging was net zo lang als het oorspronkelijke initiatief. Ik kan me voorstellen dat de Raad van State daar een ander oordeel over zou kunnen vellen, omdat het toch een fundamentele wijziging is. Maar de initiatiefnemer zegt: wij hebben er voldoende vertrouwen in; wij hebben geen reden gezien om dat verder aan de Raad van State voor te leggen. Dat is een keuze van de initiatiefnemers, maar het was wel een onderdeel van de beraadslagingen in eerste termijn.

De heer Van Weyenberg (D66):
Zeker. De vragen van de Raad van State bij het wetsvoorstel voor de nota van wijziging gingen onder meer over nut en noodzaak. Wij hebben het criterium aangepast om recht te doen aan een zoektocht uit de praktijk. De richting van de wet staat nog overeind. Er ligt ook nog een SER-advies. Dat vind ik ook nog wel relevant. Dat bevat urgentie. Wij vinden het belangrijk om er nu meters mee te maken, zeker in de fase waarin we nu zitten met corona. Natuurlijk, je kan altijd opnieuw een advies aan de Raad van State vragen. Daar heeft de heer De Jong natuurlijk gelijk in, maar ik heb heel veel zeer ingrijpende nota's van wijziging gezien van kabinetszijde en van initiatiefnemers waarbij dat ook niet meer is gedaan. Omdat we een criterium toevoegen dat al bekend is in het privaatrecht vind ik dat nog steeds een goed verdedigbare wijziging.

Mevrouw Palland (CDA):
Toch nog even op dit punt. Ik hoor de initiatiefnemers zeggen dat ze het criterium hebben aangepast, ook op basis van wat de SER heeft aanbevolen. Dat begrijp ik. Dat juich ik ook zeer zeker toe. Daarvoor was de Raad van State zodanig kritisch dat ze zeiden: we hebben een aantal bezwaren en adviseren het voorstel niet voor verdere behandeling in te dienen bij de Tweede Kamer. Nou hoor ik de initiatiefnemer het iets marginaliseren door te zeggen: we hebben de grondslag alleen aangepast; nu door. De reactie van de initiatiefnemers destijds op de Raad van State was: het is misschien allemaal wel wenselijk om de SER en dergelijke af te wachten, maar we zien vooral extra urgentie; we moeten dit nú doen. Nu heb ik toch een beetje een gevoel van haast. Het SER-advies ligt er. U heeft daarnaar geluisterd, wat ik toejuich en nu zegt u: hup, door! Dan komt toch ook de vraag die ik in eerste termijn heb gesteld: waarom de haast? De praktijk leert dat wij zorgvuldigheid moeten betrachten en ook dat er al een beweging op gang is gekomen. Die discussie op de werkvloeren loopt, ook door de SER. Het gesprek tussen partijen is gaande. Heeft u haast?

De heer Van Weyenberg (D66):
Politici hebben altijd haast, omdat we allemaal overtuigingen hebben waar we voor strijden. Zo ken ik mevrouw Palland ook.

Ik ga proberen om heel precies te zijn. De reactie van de Raad van State ging niet zozeer over de vormgeving van het criterium, maar over de vraag of je het wel wettelijk wilt regelen. Wij hebben toen gezegd: wij willen het toch juridisch regelen. Daarin hebben we de Raad van State dus niet gevolgd. Maar de vraag was niet: hebben we het verkeerde criterium gehanteerd? Het criterium klopt. Het ging om de vraag: heb je wel een wet nodig in deze fase? Dat was het hoofdpunt en dat respecteer ik.

In het feit dat we wettelijk iets willen regelen, voel ik mij gesteund door veel onderzoek en door de SER, die zegt: we moeten die balans beter neerzetten, ook in het arbeidsrecht. Dat is de kern van het SER-advies. Ze zeggen alleen: als de initiatiefnemers dat willen doen, dan vinden wij het verstandig dat zij het toetscriterium wat aanpassen. Dat is een betekenisvolle aanpassing, helemaal in de geest van het doel van de wet. Dat hebben we gedaan. Het punt van de Sociaal-Economische Raad ging over het toetsingscriterium. Zij steunen het feit dat er een wet komt. Daarmee hadden zij een heel ander punt dan de Raad van State. Dat punt hebben we aangepast door het toetsingscriterium aan te passen, conform het advies van de Sociaal-Economische Raad.

Mevrouw Palland heeft helemaal gelijk dat wij eerst hebben geprobeerd om deze wet met veel meer haast te behandelen. Dat vonden wij verstandig midden in corona, maar dat is ons toen niet gelukt. Toen het spoedadvies van de Raad van State niet kwam, hebben we er op een gegeven moment voor gekozen om op de SER te wachten. Het is aan de Raad van State om dat verzoek wel of niet in te willigen. Laat ik er open over zijn: met de kennis van nu ben ik blij dat we op de SER gewacht hebben, omdat ik denk dat dat deze wet beter heeft gemaakt. Dus hadden we haast? Ja, maar we hebben ook zorgvuldigheid betracht en de aanpassingen doorgevoerd die ons zijn aangereikt.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Maatoug, de mede-initiatiefnemer van deze wet.

Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
U schat me wel heel kort in, voorzitter. Het spreekgestoelte mag iets hoger.

Dank, voorzitter. Net als collega Van Weyenberg begin ik met het uitspreken van mijn dank aan de mensen achter mij, aan de ambtelijke ondersteuning vanuit het ministerie, aan Bureau Wetgeving — daarmee herhaal ik de heer Van Weyenberg — en aan een aantal mensen die mij voorgingen: de heer Smeulders, die dit initiatiefwetsvoorstel met de heer Van Weyenberg begonnen is, maar ook onze voorgangers Ineke van Gent en Linda Voortman, die, net als de heer Van Hijum in 2012, in een ver verleden zijn begonnen met wat toen nog Flexibel Werken heette. Ik vind het mooi om zo te beginnen, want dat laat zien dat hopelijk mooie veranderingen vele vaders en moeders hebben, dat wijziging soms heel langzaam gaat en dat het goed is om ook datgene wat niet zichtbaar is, credits te geven. Die voedingsbodem heb je nodig.

Voordat ik de vragen ga beantwoorden, wil ik ten tweede zeggen dat ik het heel leuk vind dat de maidenspeech van de heer Simons over onze wet gaat. Ik wil u bedanken dat wij daarbij mochten zijn. Ik wil u nogmaals feliciteren, want het was een prachtig verhaal. Mijn complimenten daarvoor.

Het laatste wat ik nog wil zeggen, gaat over het advies van de SER, want daar hebben we het al zo veel over gehad. Ik heb het advies meegenomen. Ik weet dat een aantal collega's bij de briefing waren. Dat was heel fijn.

Voorzitter. Dan de administratie. De collega noemde het "blokjes", maar ik vind dat een beetje een allergiewoord. Ik noem het "thema's" en die zijn: arbo, zeggenschap van werknemers, thuiswerkvergoeding, het recht op onbereikbaarheid, grenswerkers, gendereffecten en de evaluatie. Ik zal proberen om zo duidelijk mogelijk te zeggen wiens vraag ik beantwoord, zodat het goed gaat in uw administratie. De persoonlijke test van vandaag is of ik langzamer spreek als ik aan deze kant van de Kamer sta dan aan de overkant, maar daar kunt u aan het einde over oordelen.

Voorzitter. Dat brengt mij meteen bij de eerste vraag die ik ga beantwoorden, van collega Kröger van GroenLinks. Zij vroeg: hoe werkt het recht op thuiswerken in de arbowetgeving? Het antwoord daarop is dat de arbowetgeving ook voor de thuiswerkplek geldt. De arbowetgeving zoals we die kennen, is daarop ook gewoon van toepassing. Voor zaken als een goede stoel en een goed bureau is de werkgever gewoon verantwoordelijk. De kosten die daarvoor gemaakt moeten worden, mogen niet voor rekening van de werknemer komen. Er zijn wel een aantal uitzonderingen — het is goed om even te benoemen — maar die hebben bijvoorbeeld te maken met de inrichting van een kantoorgebouw, wat een thuiswerkplek niet is. Dan moet je denken aan de hoeveelheid toiletten en de grootte van werkruimtes.

De volgende vraag is van collega Kathmann, die er vandaag niet is, en gaat over RI&E, de risico-inventarisatie en -evaluatie. De vraag was: hoe kijken we daarnaar en hoe zorgen we ervoor dat meer bedrijven zo'n RI&E krijgen? Ik ben heel blij dat daar aandacht voor was in de behandeling. Het is natuurlijk een breder vraagstuk. Dat kennen we ook in de commissie, los van het thuiswerken. Het klopt dat nog steeds te weinig werkgevers een RI&E hebben. Het gaat wat buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel, maar ik ben het helemaal eens met collega Kathmann dat we ons moeten inzetten om ervoor te zorgen dat meer werkgevers een RI&E opstellen. Dat kan door daar goed op te handhaven aan de ene kant, en aan de andere kant door werkgevers te helpen met het opstellen met bijvoorbeeld voorbeeld-RI&E's. Als het goed is, wordt het thuiswerken vanzelf meer onderdeel van de RI&E's, want als er in een bedrijf veel wordt thuisgewerkt, dan zal het bedrijf daar in zijn RI&E ook aandacht aan moeten besteden.

De heer Van Kent van de SP vroeg hoe wij het risico van vereenzaming beperken. Daar is net natuurlijk al wat over gewisseld. Hierbij verwijs ik ook weer naar het SER-rapport Hybride werken. Ook de SER geeft in zijn advies heel duidelijk aan dat het altijd gaat om het vinden van de juiste balans. Het is moeilijk om te spreken van een goede balans in het algemeen. Dat verschilt per individu. Dus wat voor de een goed is, is dat niet voor de ander. De heer Van Weyenberg zei dat net ook al goed: voor de een is het heel fijn omdat je thuissituatie bijvoorbeeld een is zonder huisgenoten of partner, dus dan is het heel belangrijk dat je naar kantoor kunt, en voor de ander is het misschien andersom. Er is dus niet een gouden regel voor wat die balans is. Het is dus aan de werkgever en werknemer gezamenlijk om die balans vorm te geven. De SER geeft ook een aantal uitgangspunten die behulpzaam kunnen zijn in dat gesprek. Denk bijvoorbeeld aan sociale cohesie en de gezondheid en het welzijn van de werknemer. De werkgever heeft de verantwoordelijkheid om die risico's in kaart te brengen en daarin ook maatregelen op te nemen. Dit alles moet vorm krijgen in die RI&E's waar ik het net over had. Begin 2021 hebben mijn voorganger Paul Smeulders — ik noemde hem al — en collega Van Weyenberg een motie ingediend om geld vrij te maken om vitaal thuiswerken te bevorderen. Daardoor hebben we nu onder andere de websites slimwerkgeven.nl en hoewerktnederland.nl, met daarop informatie, tools en tips over thuiswerken voor werkgevers en werkenden.

Een andere vraag van de heer Van Kent ging over hoe wij de communicatie zien, juist omdat mensen niet altijd hun rechten kennen. Dit vind ik een heel terecht, maar ook heel belangrijk punt. We zien in de brede sociale zekerheid en op te veel onderwerpen, verzucht ik even, maar dit is mijn andere rol, dat werknemers niet altijd weten wat hun rechten zijn en die dan dus ook niet kunnen opeisen. De informatievoorziening is heel essentieel daarin, zoals de heer Van Weyenberg net ook aangaf. Ook de SER adviseert een brede informatiecampagne over hybride werken. Wij begrijpen dat het kabinet hiermee aan de slag gaat. Dat lijkt ons een heel goed plan. Dan maak ik toch van dit podium gebruik om te zeggen hoe belangrijk het makkelijk maken van het krijgen van rechten van werknemers is, ook op al die thema's in de inbreng van de heer Van Kent en in het interruptiedebat. Die rechten betekenen alleen maar iets als je ze ook kunt claimen.

Dan een vraag van collega Kathmann. Zij vroeg of het initiatief met deze wijziging juist meer bij de werkgevers ligt. Ik vind het belangrijk om dit even heel duidelijk te doen; de rest ook, maar deze ook. Deze wet leidt ertoe dat de werknemer meer zeggenschap heeft over zijn of haar werkplek. Met deze wetswijziging komt het initiatief dus meer bij de werknemer te liggen. Voorheen was een werkgever verplicht om een verzoek tot aanpassing van de werkplek te overwegen, maar kon die dat zonder motivatie afwijzen, zoals de heer Van Weyenberg net heeft uiteengezet. Met deze wet is het zo dat een werkgever dit verzoek alleen mag afwijzen als daar redelijke en billijke redenen voor zijn. Dat betekent meer zeggenschap voor de werknemer. Deze wet leidt ertoe dat de werknemer meer zeggenschap heeft over zijn of haar werkplek. Dat betekent niet alleen dat een werknemer meer thuis kan gaan werken, maar het kan ook betekenen dat een werknemer een verzoek kan indienen om meer op kantoor te werken. Mochten er op dit moment dus werknemers zijn die van de werkgever slechts één dag per week op kantoor mogen werken, dan geeft deze wet de mogelijkheid aan de werknemer om een verzoek in te dienen om meer op kantoor te werken. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat deze wet een werkgever niet kan dwingen om überhaupt een kantoor te openen, zoals de heer Van Weyenberg duidelijk heeft gezegd. Een werknemer kan een verzoek indienen om op een werkplek te kunnen werken, maar die werkplek moet er dan natuurlijk wel zijn, zoals ook in het nader rapport is opgenomen. De werkgever blijft verantwoordelijk voor de organisatie van de arbeid.

Dat brengt me op het thema thuiswerkvergoeding. Collega Kathmann vroeg … Het waren wel lange vragen. Even kijken. Ze vroeg of de initiatiefnemers het ermee eens zijn dat de huidige thuiswerkvergoeding voldoende is. Op dit moment kan een werkgever maximaal €2 per dag onbelast aan thuiswerkvergoeding verstrekken. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de tabelcorrectiefactor, waarbij rekening wordt gehouden met de inflatie. Daarnaast bestaat de onbelaste reiskostenvergoeding. De onbelaste thuiswerkvergoeding is gebaseerd op berekeningen van het Nibud. We komen dan toch weer bij de SER en het advies. De SER benoemt namelijk dat de kosten van thuiswerken flink zijn gestegen de afgelopen periode, onder andere omdat werknemers ook andere kosten maken, zoals voor een snellere internetverbinding — erg belangrijk tegenwoordig. De SER adviseert de thuiswerkvrijstelling te evalueren en daarbij vooral te kijken of de vrijstelling voldoende rekening houdt met de feitelijke praktijk van hybride werken. Zoals ik heb begrepen van het kabinet zal bij de periodieke evaluatie van deze regeling bekeken worden of het forfait nog strookt met de gemiddelde werkelijke kosten die werknemers in de praktijk maken. Wij als indieners zijn het ermee eens dat het belangrijk is om dit goed in de gaten te houden, zoals de SER ook heeft aangegeven.

Dan het recht op onbereikbaarheid. Collega's Kröger van GroenLinks en Kathmann van de PvdA vroegen hoe dit zich verhoudt met dit wetsvoorstel. Het zal u niet verbazen dat we de mening van GroenLinks en de PvdA delen — ik zeker — dat meer thuiswerken ook kan leiden tot een vervaging van werk en privé en dat het daarom belangrijk is af en toe onbereikbaar te kunnen zijn. Zowel GroenLinks als — ik voeg daaraan toe de partij van mijn buurman — D66 heeft het recht op onbereikbaarheid in het verkiezingsprogramma staan. Daarbij moet wel gezegd worden dat het recht op onbereikbaarheid wat ons betreft niet alleen maar gekoppeld is aan deze wet. Het recht op onbereikbaarheid staat er immers los van of je thuiswerkt of op kantoor en is een onderwerp dat ook los bezien moet worden. Ook als mensen de hele dag op kantoor werken en er niet voor kiezen om thuis te werken is het en kan het heel waardevol zijn om toch dat recht op onbereikbaarheid te hebben. Dan kom je op het onderwerp, de wet die wij vandaag behandelen. Ondanks dat wij dat voorstellen, staat het helemaal los van het onderwerp recht op onbereikbaarheid. Ik zeg er even privé of als GroenLinks-Kamerlid bij dat ik ernaar uitkijk om die behandeling te doen. Ik wens alle fracties ook veel wijsheid toe bij het zich toe-eigenen van en zich verdiepen in die materie. Ik kijk ook uit naar dat debat, maar dat is niet waar we het vandaag over hebben.

Dan grenswerkers. Zij vormen ook een belangrijk onderwerp. D66-collega Van Beukering en mevrouw Palland vroegen ernaar. Hoe verhoudt de situatie van grenswerkers zich tot dit wetsvoorstel? De werknemer kan door de aanpassing van de arbeidsplaats naar de woonplaats verplicht sociaal verzekerd zijn in de woonstaat in plaats van in de werkstaat. Dit effect kan ook optreden bij de belastingheffing. Daardoor kan de werknemer voor het loon dat hij of zij op het grondgebied van zijn woonstaat heeft verdiend ook in de woonstaat worden belast. Dat kan betekenen dat de werkgever aan de loonbelasting en/of de socialeverzekeringswetgeving van de woonstaat van de werknemer moet voldoen. Nederland heeft hier ten tijde van corona afspraken over gemaakt met de buurlanden België en Duitsland. Daar is in onze eerste termijn door de collega's ook naar verwezen. Die afspraken zijn gemaakt zodat het werken vanuit huis niet leidt tot onbedoelde effecten in de fiscale en sociale premieplicht. Het is echter niet mogelijk voor de initiatiefnemers om dit knelpunt bij wet op te lossen. Dit moet via het verdrag geregeld worden. Wij delen echter de zorgen van de Kamer. Om die reden willen wij het kabinet oproepen om de regels in het verdrag permanent te wijzigen, zodat mensen die fulltime werken in ieder geval twee dagen per week thuis kunnen werken zonder dat dit leidt tot gevolgen voor de fiscale en sociale premieplicht. De vraag van mevrouw Palland was ook aan de minister gericht, dus we kijken ook uit naar dat stukje van de beantwoording.

Dan zijn we bij het thema gendereffecten. Daar had collega Van Beukering van D66 een vraag over gesteld. Ik ben heel blij dat mevrouw Van Beukering daar aandacht voor heeft gevraagd. Ook de SER — zo kom ik toch weer op het advies — besteedt daar aandacht aan. Er is zeker een risico dat vrouwen en moeders die toch al de neiging hebben meer zorgtaken op zich te nemen, dat nog meer gaan doen als zij meer mogelijkheden hebben om thuis te werken. De SER stelt wel dat de coronapandemie een uitzonderlijke omstandigheid was, die niet zonder meer geldt als voorspelling voor de toekomst. Nader onderzoek daarnaar is nog wel nodig. Het lijkt ons goed om te kijken of er inderdaad verschillende effecten zijn bij verschillende genders. In de evaluatiebepaling hebben we daarom opgenomen dat ook de gendereffecten moeten worden geëvalueerd.

Voorzitter. Dat brengt me met het natuurlijkste bruggetje naar de evaluatie. Dit is ook mijn laatste pagina. Tenzij het zo helemaal losgaat bij de interrupties, zijn we dus misschien wel aan het einde van deze kant van de beantwoording. Collega Palland van het CDA vroeg hoe het nou zit met die evaluatie. Ze vroeg waarom die na drie jaar komt en waarom er niet is gekozen voor een reflectietoets na een jaar. Dat was de vraag. We staan op zich niet onwelwillend tegenover een reflectietoets na een jaar, maar de vraag is of je dan al voldoende kunt zeggen over de werking van de wet. Die moet zich dan nog ontwikkelen. Dat geldt specifiek voor de praktijk en de jurisprudentie. Onze inschatting is dat een jaar dan onvoldoende is om die goed te kunnen toetsen. Het heeft een wat langere doorlooptijd nodig. Daarom leek het ons beter om de evaluatie wat eerder te doen, dus niet na de reguliere vijf jaar, maar al na drie jaar. Die afweging hebben wij gemaakt.

De voorzitter:
Mevrouw Palland heeft daar een vraag over.

Mevrouw Palland (CDA):
Ik neem toch de kans te baat om mevrouw Maatoug een vraag te stellen. Ik las in de stukken namelijk dat er juist een verwijzing was naar een aanbeveling om na een jaar een reflectietoets te doen. Dat snap ik ook wel, want dan kan je een beetje gevoel … Dat is niet een hele evaluatie, want we tuigen dan altijd ook best wel wat op. Standaard doen we dat dan na vijf jaar. Maar waarom zouden we dan toch niet die aanbeveling volgen, na één jaar even proeven en die reflectie ophalen, en dan na vijf jaar de gebruikelijke evaluatie doen?

Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Dank voor die vraag. Dat zit 'm erin dat wij denken dat werknemers en werkgevers in het eerste jaar afspraken gaan maken met elkaar. Je gaat het aftoetsen. Er komt jurisprudentie. Dat jaar is dan heel snel voorbij. De afweging is dus: doe je een vroege reflectie en dan een late evaluatie? We hebben daar een middenweg in gekozen door te zeggen: we doen vroeg die evaluatie, omdat wij denken dat juist die jurisprudentie en die uitwerking in de praktijk heel belangrijk zijn om mee te nemen als we kijken hoe het in de praktijk gaat. Een jaar is daar echt te kort voor, ook voor dat reflectiemoment.

Dat brengt me op de laatste vraag, namelijk de vraag van de heer Simons of er in de evaluatie ook gekeken wordt naar de kwalitatieve administratieve lasten. Ik weet niet hoe ik het goed moet maken, want het was zó goed aangekondigd door collega Van Weyenberg. Wat we hebben opgenomen in de nota van wijziging — maar dat heeft de heer Simons vast gezien, zeg ik via u, voorzitter — is een niet-limitatieve opsomming. De kwalitatieve administratievelastendruk is zeker iets wat zou moeten worden meegenomen. Dat is dus een waardevolle toevoeging aan de evaluatie, zeg ik bij dezen voor het verslag. Ik kijk dan ook even naar de minister, want wij denken dat het heel goed is als dat wordt meegenomen.

Dat brengt mij aan het einde van mijn beantwoording, voorzitter.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan is het woord aan de minister in haar rol van adviseur van de initiatiefnemers — en de Kamer, zegt de griffier tegen mij. Dan probeer ik het zó precies te formuleren, en dan doe ik het nog niet precies goed! Het woord is aan de minister.

Minister Van Gennip:
Dank u wel, voorzitter. Wij leven natuurlijk in een tijd van veranderingen in onze samenleving. Dat was voor corona al zo. Daarbij zie je dat er andersoortige diensten en andere manieren van werken zijn. Er wordt meer in netwerken gewerkt. Daarmee kijk je ook echt naar een nieuwe manier van werken, the future of work. Dat nieuwe werken vertaalt zich onder andere in meer hybride werken en meer thuiswerken. Het vertaalt zich ook in een andere manier van aansturen en leidinggeven, veel meer gericht op outcome dan op input, meer gericht op de kwaliteit van het werk dan op de uren die je op kantoor bent. De heer Van Weyenberg refereerde daar al aan. Die ontwikkeling is eigenlijk door de coronatijd versneld. Dan zie je dat die veranderingen, die eerst misschien nog in een aantal voorlopende bedrijven wat groter waren dan ergens anders, nu breed in de maatschappij gezet zijn. Het is ook goed nieuws dat hybride werken steeds meer onderdeel wordt van onze werkcultuur. Dat betekent dat voor heel veel mensen hybride werken een vanzelfsprekendheid is geworden.

Mede daarom heeft het vorige kabinet de SER om een advies gevraagd over de toekomst van het hybride werken. Dat hebben we op 31 maart ontvangen. Een aantal weken geleden hebben we u ook onze kabinetsreactie gestuurd. Het kabinet kan zich vinden in de kijk van de SER op het initiatiefwetsvoorstel. Het bevorderen van het gesprek tussen werkgever en werknemer over de arbeidsplaats en het maken van passende afspraken waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden, is essentieel. Een betere balans in de zeggenschap van werkgever en werknemer is wenselijk. Daarmee spreek ik ook mijn waardering uit voor de initiatiefnemers, de heer Van Weyenberg en mevrouw Maatoug, die ook het SER-advies ter harte hebben genomen en de weigeringsgrond hebben aangepast van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen naar een oordeel op basis van maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

Mijns inziens leidt dit initiatiefwetsvoorstel tot meer evenwicht in de zeggenschap van werkgever en werknemer over de keuze van de arbeidsplaats. Beide partijen gaan zo nodig met elkaar in gesprek om op basis van redelijkheid en billijkheid tot een besluit te komen. Dit versterkt de invloed van de werknemer, alleen al door het feit dat de werkgever een verzoek tot wijziging van de arbeidsplaats niet langer zonder goede reden kan weigeren. Het wetsvoorstel kan ook bijdragen aan meer begrip tussen werkgever en werknemer over het verzoek en het besluit daarover. Het meewegen van sociale cohesie binnen een bedrijf — hoe houden we werknemers betrokken bij het bedrijf en bij elkaar en hoe wisselen zij ideeën uit? — is typisch zo'n aspect dat op de werkvloer tot stand moet komen in dat gesprek. Het hybride werken en de vraag op welke dagen en welke uren aanwezigheid dan wel gewenst is, zijn precies de punten waar zo'n gesprek over moet gaan. Dat geldt ook voor het opvolgen van een eventueel advies om thuis te werken, mocht dat weer nodig zijn. De werkgever zal zo'n advies niet meer zomaar naast zich neer kunnen leggen en moet goed motiveren waarom zo'n advies eventueel niet of niet voor al zijn medewerkers zou gaan gelden. Ook dat leidt tot een goed gesprek en dit wetsvoorstel faciliteert dat.

Daarom staat het kabinet ook ronduit positief tegenover dit initiatiefwetsvoorstel. Het is een wetsvoorstel dat nodig is en dat precies op het juiste moment zorgt voor een beter gesprek op de werkvloer tussen werkgever en werknemer. Het kabinet gaat aan de slag met de diverse aanbevelingen van de SER om werkgevers en werknemers te ondersteunen bij het verder vormgeven van het hybride werken in de toekomst. Mijn ambtsvoorganger, de heer Koolmees, heeft bij de aanbieding van het rapport over de evaluatie van de Wet flexibel werken in 2021 toegezegd om meer bekendheid te geven aan de wet en de mogelijkheden die deze wet creëert voor de werknemers en de werkgevers. Via de voorzitter zeg ik de heer Van Kent en de initiatiefnemer, de heer Van Weyenberg, dus toe dat wij die toezegging nu gestand doen. Dat moment in 2021 was vanwege de coronatijd niet helemaal het goede moment, maar als u en na u uiteraard de Eerste Kamer de Wet werken waar je wilt aannemen, lijkt mij dat een goed moment om die toezegging te realiseren en dus inderdaad meer bekendheid te geven aan al deze mogelijkheden om hybride te werken.

Dit was overigens ook het antwoord op een aantal vragen — niet op alle vragen — van mevrouw Palland. Mevrouw Palland heeft met betrekking tot grenswerkers gevraagd of er vanuit dit wetsvoorstel extra administratieve lasten worden verwacht en hoe dit initiatiefwetsvoorstel uitpakt voor grenswerkers. Zoals u weet, hoeven werkgevers en werknemers op basis van nieuwe Europese afspraken voor het komende halfjaar tot 1 januari 2023 voor de bepaling van waar ze sociaal verzekerd zijn, geen rekening te houden met het thuiswerken. We hebben de bestaande coronamaatregelen een halfjaar doorgerold. Daar hebben we ook erg ons best voor gedaan. Ik ben het met mevrouw Palland eens dat we naar een meer structurele oplossing toe moeten. Het komende halfjaar is dan ook nadrukkelijk bedoeld om werknemers, werkgevers en uitvoeringsinstanties de mogelijkheid te bieden om zich voor te bereiden op de situatie na 1 januari 2023. Ik maak mij er samen met een aantal collega's in Europa hard voor om voor die datum een oplossing voor de langere periode te hebben. Daarvoor staan we ook in een vrij intensief contact met de Europese Commissaris Nicolas Schmit. Mijn doel, het doel van dit kabinet, is dat thuiswerken minder gemakkelijk zal leiden tot een verandering van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving van de werkstaat naar de woonstaat, want een dergelijke verschuiving van de werkstaat naar de woonstaat leidt er voor werkgevers natuurlijk toe dat zij premies moeten afdragen in een andere lidstaat en dat ze te maken krijgen met andere wet- en regelgeving. Dan kunnen de werkgeverslasten veranderen. Die kunnen afhankelijk van de individuele situatie hoger of lager uitkomen; dat weet je niet. Maar het zal in ieder geval leiden tot een toename van administratieve lasten.

In welke mate het voorliggende initiatiefwetsvoorstel daaraan bijdraagt, is niet vooraf te duiden. Dat is natuurlijk afhankelijk van de vraag in welke mate een beroep op de Wet werken waar je wilt leidt tot extra gevallen waarin er sprake is van een verschuiving van het werkland naar het woonland. Het is des te belangrijker dat we dus voor de langere termijn regelen dat het inderdaad veel gemakkelijker wordt om als je in het ene land woont, in het andere land in Europa te werken. Ook voor de grenswerkers zelf kan een verzekering in het woonland zowel positief als negatief uitpakken voor het nettoloon en voor de wijze waarop je verzekerd bent voor werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, ziekte en pensioen. Om al die onzekerheden en onduidelijkheden weg te nemen zal ik u samen met staatssecretaris Van Rij binnenkort een brief sturen met een update over de Nederlandse inzet voor thuiswerkurgentie bij arbeiders. Want daarbij is er natuurlijk een verschil tussen de sociale en de fiscale kant. Ook mevrouw Van Beukering heeft hierover tijdens de eerste termijn een aantal vragen gesteld.

Daarnaast heeft mevrouw Van Beukering gevraagd of verzoeken tot urenuitbreiding binnen het huidige wettelijke kader vaak worden afgewezen. Dat gaat om urenuitbreiding, heel belangrijk in deze tijden van krapte. Die vraag is in 2020 — dat was dus vlak voor corona — meegenomen in de evaluatie van de Wet flexibel werken. Hieruit bleek dat van de verzoeken tot urenuitbreiding 44% procent geheel werd gehonoreerd, 44% gedeeltelijk werd gehonoreerd, en 8% niet werd gehonoreerd. Bij 3% was er nog geen beslissing genomen. De meestgenoemde redenen om een verzoek tot urenuitbreiding af te wijzen, waren dat er onvoldoende personeelsbudget voor was, dat de formatieruimte niet beschikbaar was, of dat er onvoldoende aanbod van werk was. Dan vermoed ik dus dat zo'n verzoek op dit moment, als er wel voldoende aanbod van werk zou zijn en er wel formatieplaatsen over zouden zijn, wél ingewilligd zou worden. Dat is een veronderstelling, maar ik denk dat je dat hieruit kunt concluderen. Overigens vallen die redenen van toen typisch binnen zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. Dan ter vergelijking: van de verzoeken om minder uren te gaan werken werd 59% geheel en 23% gedeeltelijk gehonoreerd. Dat lijkt iets positiever, maar tegelijkertijd werd 18% helemaal niet gehonoreerd. Dan denk ik dat je als je het op de hand weegt, kunt concluderen dat verzoeken tot urenuitbreiding net zo serieus beoordeeld worden als verzoeken tot vermindering van uren. Ik denk dat we ook concluderen dat verzoeken tot uitbreiding van uren niet bij voorbaat minder kansrijk zijn.

Voorts heeft mevrouw Van Beukering gevraagd hoe we kunnen voorkomen dat werkgevers te veel inbreuk gaan maken op de privacy van werknemers met bijvoorbeeld toezichtsoftware. Allereerst: werkgevers mogen werknemers niet zonder goede redenen monitoren of controleren. Dat lijkt mij ook niet wenselijk en niet nodig, als een soort principe. Daar gaat overigens ook al een premisse aan vooraf, namelijk dat medewerkers die thuiswerken, minder productief zouden zijn en dat je die beter moet controleren. De heer Van Weyenberg heeft het CPB al aangehaald; de productiviteit van mensen die thuiswerken is juist hoger. Ik weet niet of dat voor ons hier vanavond geldt. Maar goed… Oké, geen grapjes. De voorzitter kijkt me zo streng aan.

De voorzitter:
Continueert u rustig.

Minister Van Gennip:
Weer wakker.

De voorzitter:
Ik kijk altijd streng. Dat is een beetje mijn taak.

Minister Van Gennip:
Het inzetten van zaken als personeelsvolgsystemen is in principe natuurlijk niet nodig. Dat kan een onwenselijke inbreuk zijn op de privacy. Daarom zijn daarvoor ook strenge voorwaarden opgenomen in de AVG en in de uitvoeringswet van de AVG. Dan maakt het niet uit of dat werk thuis of op de werkplek plaatsvindt. De regels voor controle van werkenden zijn in beide gevallen gelijk. Als een werknemer vermoedt dat de digitale controle of andere controle niet in overeenstemming is met de geldende voorwaarden, kan die daarover natuurlijk in gesprek gaan met zijn werkgever. Als dat niet lukt, kan hij in gesprek gaan met de ondernemingsraad, met een vertrouwenspersoon, of kan hij uiteindelijk natuurlijk een melding doen bij de AP. Dan ben je wel een heleboel stappen verder, denk ik. Ik heb zojuist aangegeven dat ik meer bekendheid zal geven aan de mogelijkheden die de Wet flexibel werken biedt aan werknemers. Daarin wil ik ook graag dit punt meenemen. Wat zijn de regels voor controle van werkenden? Wat kan de werknemer doen als het niet goed gaat? We kennen allemaal het voorbeeld dat als je een callcenter belt een bandje zegt "dit gesprek kan opgenomen worden voor kwaliteitsdoeleinden". Dat lijkt mij een hele duidelijke. Echter, als elk gesprek opgenomen wordt voor kwaliteitsdoeleinden heb je natuurlijk weer een andere situatie. Dus dat lijkt mij nu typisch een voorbeeld dat we mee kunnen nemen in die bredere bekendmaking.

Tot slot heeft mevrouw Van Beukering gevraagd of ik bereid ben om in de evaluatie van de uitvoering van de wet rekening te houden met de effecten op de verkeersdrukte. Ja, ik vind het een goede suggestie en het lijkt mij zeker mogelijk als het gaat om verzoeken tot thuiswerken in algemene zin. Of je dat een-op-een kunt linken weet ik niet, maar op het moment dat er meer thuisgewerkt wordt of op andere uren wordt gewerkt, zal dat, zou je denken, effect moeten hebben op de verkeersdrukte. Dan gaat het niet alleen om minder dagen werken maar bijvoorbeeld ook om het om 10.00 uur beginnen in plaats van 8.30 uur, dus eerst thuis beginnen en dan naar kantoor. Het zal allemaal helpen. Dat is uiteindelijk wel afhankelijk van de werking van de wet in de praktijk.

Volgens mij ben ik door mijn beantwoording heen.

De voorzitter:
Heel goed. Ik zie niemand opstaan.

Minister Van Gennip:
Ik check nog even wat er verder in de eerste termijn is gezegd. Ik ben het eens met de indieners over de reflectietoets en de vroege evaluatie versus de halfvroege evaluatie. De oproep voor de grenswerkers steun ik van harte. We zijn er ook heel hard mee bezig. Het recht op onbereikbaarheid zal zeker nog een heleboel keer terugkomen en heeft ook te maken met de psychosociale belasting van mensen. Het is ook een bredere discussie die niet alleen met werk te maken heeft, als ik even naar mijn eigen tienerdochters kijk. U kent vast de beroemde Look Up Movement. Dat gaat erover dat je niet de hele dag naar beneden op het scherm kijkt maar dat we met z'n allen ook meer van de schermen af moeten. De thuiswerkvergoeding gaat inderdaad mee in de evaluatie van het forfait.

Ik denk dat de heer Van Weyenberg de vragen over de evaluatie van de Raad van State zojuist uitgebreid heeft beantwoord.

De voorzitter:
Hartelijk dank aan de minister in haar rol als adviseur van de Kamer.

Is er behoefte aan een tweede termijn, überhaupt? Het is niet verplicht. Mevrouw Kröger, aan u het woord. Zij zal spreken namens GroenLinks.


Termijn inbreng

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Een korte tweede termijn. Heel veel dank voor de beantwoording. Ik denk dat er belangrijke dingen zijn aangestipt. Het recht op thuiswerken of het recht op werken waar je wilt, om het precies te zeggen, is een hele mooie aanvulling om ervoor te zorgen dat mensen hun werkende leven zo veel mogelijk en zo goed mogelijk zelf vorm kunnen geven. Zoals ik in eerste termijn al zei, sta ik hier ook als woordvoerder Klimaat en als woordvoerder Energie. Er is natuurlijk behoorlijk wat aan de hand in de wereld, ook qua energiecrisis. Een belangrijk doel dat we zullen moeten hebben, is om echt heel veel energie te gaan besparen. Met het oog op het klimaat, stikstof en de energiecrisis, spelen thuiswerken en zorgen dat we minder vervoersbewegingen hebben, een belangrijke rol. Dat hebben we eerder gezien bij corona, maar dat zien we nu eigenlijk weer. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de huidige energiecrisis het besparen van brandstoffen extra urgent maakt;

constaterende dat thuiswerken ervoor zorgt dat er minder gereisd hoeft te worden en er dus energie wordt bespaard;

verzoekt de regering om te onderzoeken of en hoe thuiswerken financieel nog aantrekkelijker gemaakt kan worden, met concrete maatregelen zoals effectieve premies, fiscale kortingen of heffingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kröger.

Zij krijgt nr. 17 (35714).

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Daarmee sluit ik af. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Het woord is aan de heer Simons. Hij zal spreken namens de VVD.

De heer Chris Simons (VVD):
Dank u, voorzitter. Dank aan de indieners voor de beantwoording, die heel veel duidelijkheid gaf. De enige vraag die onze fractie nog rest, betreft nut en noodzaak. We snappen het SER-advies en we vinden de appreciatie van de minister heel goed, maar een van mijn vragen was: zouden we dit nog twee jaar kunnen monitoren, kunnen bekijken, en dan desnoods tot acceptatie van wetgeving kunnen komen? Voor de rest: bedankt voor de toezegging van de minister om het breed bekend te maken bij werkgevers en werknemers. Wij hadden hierover een motie in voorbereiding, maar die zullen wij niet indienen.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. U geeft opvolging aan de adviezen van de heer Van der Staaij cum suis.

De heer Van Kent, namens de SP.

De heer Van Kent (SP):
Ik wil de indieners toch bedanken voor de antwoorden die zijn gegeven. Ook wil ik nog benadrukken dat voor een hele hoop mensen thuiswerken simpelweg niet mogelijk is. Ook is het niet altijd mogelijk om thuis te werken door bijvoorbeeld de stijgende energierekening, het niet aanwezig zijn van een werkruimte of persoonlijke omstandigheden. Dat neemt niet weg dat het voor de groep waarvoor het wel mogelijk is, belangrijk is dat we dit organiseren en regelen. Daarom dus steun voor deze wet vanuit de SP.

De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Van Beukering-Huijbregts. Zij zal spreken namens D66.

Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de indieners, de minister en de ondersteuning, ook vanuit SZW. Als je zo veel mooie antwoorden, toezeggingen en beloftes krijgt, blijven de moties inderdaad op tafel liggen. We hebben vanmiddag weer heel lang mogen stemmen, dus ik ga geen moties indienen die vervolgens overgenomen worden of overbodig zijn.

Ik wil hierbij nog even benadrukken dat ik hartelijk dank wil zeggen aan minister Van Gennip, die zo ongelofelijk haar best heeft gedaan voor de grenswerkers in de regio. Zij heeft ook net weer aangegeven hoe zij zich daar de komende tijd samen met haar collega van Financiën voor blijft inzetten. Ik ben blij met de toezegging om het een en ander te gaan monitoren en evalueren.

Ik ben eigenlijk … Zo begon ik mijn inbreng in eerste termijn en zo wil ik ook deze inbreng eindigen. Als moeder heb ik het ontzettend prettig gevonden dat ik wel de gelegenheid kreeg om vanuit huis te werken. Ik ben het wel eens met de woorden van de heer Van Kent. Voor de mensen voor wie dat nu nog niet mogelijk is, hoop ik dat er misschien wel een mogelijkheid komt. Ook zullen we altijd beroepen en functies hebben waarin het niet mogelijk zal zijn. Dat spijt mij in die zin wel voor die mensen, maar ik denk dat we hier een hele goede stap gaan zetten om voor de mensen die die keuze wel willen hebben, die keuze te hebben. Ik dank de indieners dus nogmaals.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Palland. Zij zal spreken namens het CDA.

Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter. Ook van mijn kant dank aan de initiatiefnemers en aan het kabinet voor de reacties. Ik begon mijn eerste termijn ook door te refereren aan het initiatief van GroenLinks en het CDA van tien jaar geleden om werknemers de mogelijkheid te geven om te telewerken, zoals we dat destijds nog noemden. Ik heb vanavond geleerd dat we nu in een "look up movement-tijdperk" zijn beland. Ik was me daar nog niet helemaal van bewust, maar ik herken het soms wel in mijn eigen houding, zeg maar, dat ik soms meer omhoog moet kijken. Dat is volgens mij sowieso goed.

Ik ben blij met de aanpassingen die de initiatiefnemers hebben aangebracht tijdens het wetstraject. Wij hechten aan de polder en het SER-advies. Redelijkheid en billijkheid, wie kan daarop tegen zijn, zou je willen zeggen. Ik wil dit dus ook met een positieve grondhouding aan mijn fractie voorleggen.

Misschien toch nog even een laatste punt over de grenswerkers. Ik waardeer alle inspanningen van kabinetszijde. Ik weet dat daar heel hard aan gewerkt wordt. De vraag ging natuurlijk ook over de administratieve lasten. Volgens mij is het punt nu vooral dat er met deze wet meer mogelijkheden zijn voor werknemers om er het gesprek over aan te gaan met de werkgever. Dat brengt de wetgever die ook internationaal mensen in dienst heeft, soms in een lastiger parket, want die moet dan keuzes gaan maken omdat het nu nog niet structureel goed geborgd is. Dit ligt niet aan het initiatief van de initiatiefnemers. Het is eigenlijk alleen een aanmoediging om dit punt goed structureel met elkaar te regelen. Laten we het goede werk daarin dus met elkaar volhouden en doorzetten.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is tot slot aan de heer De Jong. Hij zal spreken namens de PVV.

De heer Léon de Jong (PVV):
Voorzitter, hartelijk dank. Hartelijk dank aan de initiatiefnemers voor het voorstel. Ook hartelijk dank aan de minister voor de beantwoording en het advies.

Wij zijn echt van mening dat dit iets is tussen werkgever en werknemer en dat het op heel veel plekken al hartstikke goed is geregeld. Als het op plekken niet goed is geregeld, dan moet de werknemer het heft in handen nemen om daar iets tegen te doen. In een krappe arbeidsmarkt hebben werknemers nou eenmaal ook meer positie. Mijn zorg ligt er nu niet in dat dit wetsvoorstel zo ontzettend belangrijk is dat het problemen gaat oplossen die er in mijn beleving op dit moment helemaal niet zijn. Als het op plekken niet goed gaat, moeten werknemers dat gaan oplossen met de werkgever. Zo niet, dan liggen er in een krappe arbeidsmarkt genoeg andere kansen. Ik heb ook het gevoel dat werkgevers nu veel meer luisteren naar werknemers dan ze ooit hebben gedaan.

Dat gezegd hebbende wil ik de initiatiefnemers hartelijk bedanken, maar als het gaat om de steun, verwacht ik die niet volgende week.

Dank u wel.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan zijn we aan het eind van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Er is een enkele vraag gesteld aan de indieners, maar die gaat wel over nut en noodzaak. Die gaan we niet weer helemaal van begin af aan beantwoorden, want daar zijn we de hele avond mee bezig geweest. Ik geef het woord aan de heer Van Weyenberg. Er is ook één motie ingediend, waarover de minister direct een oordeel kan geven.


Termijn antwoord

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb natuurlijk met tranen in de ogen geluisterd naar de heer De Jong, want wij hebben ons uiterste best gedaan. Vergeef mij dus een korte laatste poging. De heer De Jong zegt dat hij denkt dat heel veel werkgevers erin zullen bewilligen, want het is een krappe arbeidsmarkt. Ik hoop natuurlijk dat hij daar gelijk in heeft. Maar ook werkgeversorganisaties geven aan dat het juist voor dat goede gesprek kan helpen om dat beter in de wet te regelen. De spanning die de heer De Jong voelt — ik respecteer zijn mening — zie ik dus oprecht niet, of die weeg ik anders, omdat ook werkgevers zeggen dat zij dat kader en die sterkere positie van de werknemer steunen.

De heer De Jong zegt dat er nu een krappe arbeidsmarkt is. Dat is waar, maar we maken hier wetten voor de wat langere termijn. De arbeidsmarkt kan over tien jaar ook weer anders zijn, hè? Dus we proberen zo'n wet zo te maken dat hij losstaat van een situatie van krapte of juist een hele ruime arbeidsmarkt. Voorzitter, ik blijf het toch proberen.

De heer Léon de Jong (PVV):
Ik begrijp het ook. Dat siert u ook, absoluut, zeg ik via de voorzitter. Het punt is alleen dat ik niet wil hebben dat we in een positie terechtkomen waarin er een soort wantrouwen richting werkgevers ontstaat op het moment dat het gewoon niet lukt om thuis werkplekken te organiseren. De heer Van Kent heeft aangegeven dat het op heel veel plekken gewoon niet kan. Ik wil niet hebben dat er nu overhaast iets door de Kamer heen wordt gejaagd — dat gevoel krijg ik namelijk — om iets waarvan we denken dat dat nu een probleem is, maar waarvan ik zie dat het in de praktijk nog niet zo'n groot probleem is. De krapte op de arbeidsmarkt helpt juist om werknemers de positie te geven die ze verdienen. Als in de toekomst blijkt dat de positie van werknemers niet goed gewaarborgd is, dan moeten we kijken wat er dan op dat moment nodig is. Maar op dit moment zie ik het gewoon niet. Ik hoop dat de initiatiefnemer dat respecteert.

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Ik moet het doen met het oordeel van de heer De Jong. Wat hij met zijn fractie in volledige autonomie los van mij gaat maken ... Daar ben ik me buitengewoon van bewust, en zo hoort het ook. Ik constateer wel dat werkgevers juist zeggen dat ze dit fijn vinden, omdat dit hen helpt om dat goede gesprek te voeren. We hebben hen in de wet recht proberen te doen, ook door het advies over te nemen dat een toetsingscriterium goed werkbaar moet zijn voor werkgevers. Daarmee denken we echt dat dit kan bijdragen. En ja, wij krijgen helaas ook nog steeds voorbeelden van werkgevers die dat gesprek niet willen aangaan. Dan sta je met de huidige wet — dus los van deze initiatiefwet — wel gewoon machteloos. Dan kun je geen redelijk gesprek voeren. Je kunt niet naar de rechter, want je hebt geen enkel recht. Dat is wat deze wet verandert. Voorzitter, u merkt dat ik de heer De Jong tot op de laatste seconde nog probeer te overtuigen. Zo hoort het ook in een debat; daarom staan we hier allemaal.

Voorzitter. Ik sluit me van harte aan bij de oproep van mevrouw Van Beukering en mevrouw Palland rondom grenswerkers. De minister heeft daar echt al stappen gezet. Volgens mij twijfelt niemand aan die intentie. We hebben al eerder opgeschreven dat we dat zelfs graag al in onze initiatiefwet hadden meegenomen, maar daar kan het niet. We hebben alle vertrouwen dat het kabinet hier alles aan doet. De ervaringen tot nu toe laten dat ook zien.

De heer Van Kent zei terecht dat niet iedereen op elk moment of in de mate waarin hij of zij dat graag zou willen kan thuiswerken. Dat is natuurlijk waar. Ik spreek overigens ook heel veel mensen die er helemaal geen behoefte aan hebben. Die zeggen: ik ben in een dienstensector gaan werken omdat ik het juist heel leuk vind om de hele dag met mensen in gesprek te zijn, en ik moet er niet aan denken om achter een computer te zitten, laat staan dat ik dan ook nog eens thuis achter een computer zou moeten zitten. Dus het is heel verschillend. Het belang van sociale cohesie hebben we ook echt toegevoegd in de wet. Het past ook bij het criterium, omdat het niet wenselijk is als er een onterecht beeld zou ontstaan. We hebben wat mij betreft in het land überhaupt een opgave om het oude blauweboordenwerk, de ambachten, meer op waarde te schatten. Ik zag een schitterende advertentie van de bouwbedrijven, die zeiden: kunt u uw kinderen misschien naar de Dag van de Bouw sturen? Want wij hebben de mensen hartstikke hard nodig. We moeten af van het beeld dat met je handen werken iets is wat je voor je kind niet wilt. Het is hartstikke mooi werk. Er is een hartstikke goede boterham mee te verdienen en het is gigantisch maatschappelijk relevant. Het laatste wat wij willen, is een soort witteboorden-blauweboordentegenstelling. De sociale cohesie helpt ook om in het bedrijf dat goede gesprek te voeren.

Tot slot vroeg de heer Simons of we nog twee jaar hadden kunnen wachten en dan de wet invoeren. Deze wetsbehandeling duurt overigens al wat langer dan twee jaar, dus in die zin hebben we al gewacht. In oprechtheid: wij wilden dit eigenlijk klaar hebben liggen op de seconde dat we uit het coronaregime van het thuiswerkadvies kwamen. Wij zijn echt wel beducht voor de toch menselijke reflex — ik denk dat we die allemaal herkennen — om te snel weer in het oude terug te vallen. Dat zien we her en der gebeuren. We weten een deel van de winst te borgen. Het is overal gewoon weer superdruk op de weg. We zien weer werkgevers die het niet willen. Wij vinden het zonde om dan twee jaar te wachten. Natuurlijk, alles kan, maar wij voelen ons ook wel gesteund in de wens van zowel werkgevers als werknemers. De minister zei het ook al. "Dit is het moment", zei de minister. Dat herken ik wel. Dit is het juiste moment, zo zei zij het letterlijk, om deze wettelijke verankering te doen. Die is goed werkbaar en zorgt ervoor dat het goede gesprek op gang komt. Dan zou ik twee jaar wachten wel zonde vinden, juist ook als werkgevers en werknemers zeggen: geef ons die wettelijke duidelijkheid, dan kunnen we het gesprek goed voeren, en de positie van werknemers versterken. Als werkgeversorganisaties ons oproepen om dat nu ook bij wet te doen, hoop ik dat we dat we dat met elkaar gaan doen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan is het woord aan de minister. Er is één motie ingediend.

Minister Van Gennip:
Dank u wel, voorzitter. Ook vanuit mij dank aan de indieners en de ondersteuning. U hebt een belangrijke wet gemaakt, en ook een mooie wet. Misschien is het goed om dat nog even te herhalen. Ik kreeg een appje dat ik u moest feliciteren, maar dat lijkt me wat vroeg. Ik denk dat we daar even mee moeten wachten, totdat het zover is. Het is een mooie wet. Ik zeg het de heer Van Weyenberg na richting de heer Simons: dit is hét moment. Er is zo veel aan de hand in de wereld van het werken. Dat was al voor corona het geval en dat is door corona versneld. Dit is het moment om het gesprek te versterken, zodat dat echt op de werkvloer gevoerd wordt. Dat moet je in goede banen leiden. Bij een aantal bedrijven gaat dat al heel goed. Bij een aantal bedrijven loopt dat misschien wat stroever. Dit is dé manier om dat te doen. Het brengt een mooie balans van een paar dagen thuiswerken en een paar dagen op kantoor werken. Het zorgt ook voor sociale cohesie, een goede balans tussen werk en privé en een beperktere reistijd. Ik zou zeggen: doet u uw best, want dan kan ik deze twee mensen volgende week feliciteren.

Voorzitter. Dan ga ik even naar de motie, de enige motie. Die krijgt natuurlijk oordeel Kamer. Wij zullen dit zeker onderzoeken. Er is misschien wel meer mogelijk dan veel mensen denken. Ik denk dat we dat ook mee moeten nemen in de bekendmaking. Er zijn namelijk allerlei thuiswerkvergoedingen mogelijk. Als ik de motie snel lees, dan lijkt het alsof er gedacht wordt dat er nog niet zo veel kan. Er kan echter meer dan veel mensen denken. Daardoor dacht ik: laten we dit meenemen in de bredere bekendmaking van wat er allemaal kan. Maar de motie op stuk nr. 17 krijgt dus oordeel Kamer.

Dan had u nog een paar opmerkingen. We zullen over grenswerkers blijven praten. Het zal namelijk niet altijd even makkelijk zijn. Het kost al vrij veel moeite om een halfjaar doorrollen voor elkaar te krijgen. Dat zal ook het geval zijn bij een nieuwe structurele regeling. Ik vraag u dus om ons scherp te houden. Ook hulde aan degenen die hier tien jaar geleden begonnen zijn met telewerken. Het is mooi dat dat woord weer terugkomt. Toen begon het natuurlijk al. Ook dat wilde ik graag even uiten. Tegen mevrouw Palland en mevrouw Van Beukering zeg ik dat de grenswerkers blijven terugkomen. Daar blijven we ons best voor doen.

Ik denk dat dit de tijd is om te gaan werken waar we willen.

De voorzitter:
Hartelijk dank aan de minister voor haar advies aan de Kamer. Hartelijk dank aan de initiatiefnemers van deze wet voor hun verdediging en beantwoording.

O, de heer De Jong loopt nog naar de interruptiemicrofoon. Ik was wel aan het afsluiten.

De heer Léon de Jong (PVV):
Als het echt de Wet werken waar je wilt is, dan zou ik graag in het Torentje willen gaan werken, maar ik weet niet of dat …

(Hilariteit)

De voorzitter:
U wordt vast wel uitgenodigd, de premier kennende. Ik dank de initiatiefnemers van harte. Ik dank hun ondersteuning in het bijzonder. We weten namelijk allemaal dat zij het werk hebben gedaan. Dat zijn mevrouw Agnes Maassen, de heer Koen Sijtsema en mevrouw Meike Hellevoort.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
De stemming is voorzien volgende week dinsdag.

Sluiting

Sluiting 21.14 uur.