Brief regering : Zevende voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand
31 753 Rechtsbijstand
Nr. 262 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2022
Er is een half jaar verstreken sinds mijn aantreden als Minister voor Rechtsbescherming
in het Kabinet Rutte-IV. Ik ben gestart met een helder doel voor ogen: een democratische
rechtstaat, waarin iedere Nederlander toegang heeft tot het recht, ongeacht afkomst,
persoonlijke situatie of de omvang van diens portemonnee. En dan doel ik op toegang
in de meest brede zin van het woord: toegang tot informatie, advies en ondersteuning,
waaronder rechtsbijstand en waar nodig een heldere beslissing van een neutrale instantie.
Hierbij geldt dat de weg naar de rechter altijd openstaat.
Vanaf dag één heb ik het gesprek gevoerd met de mensen om wie het werkelijk gaat:
rechtzoekenden met hun probleem en de professionals die hen bijstaan op weg naar een
oplossing. Zo bezocht ik Advokatenkollektief OOST in Amsterdam, waar ik kennismaakte
met het onmisbare en onvermoeibare werk van sociaal advocaten voor een zeer kwetsbare
groep rechtzoekenden. Ik nam een kijkje in het Huis van het Recht te Heerlen waar
juridische hulpverleners, gemeente en rechtbank de handen ineenslaan om problemen
van mensen sneller en gemakkelijker op te lossen. Ook was ik te gast bij pilot Vitamine R
van Divosa, waar onder andere medewerkers van het Juridisch Loket (hierna: het Loket),
sociaal advocaten en sociaal raadslieden door nauwe samenwerking de inwoners van ’s-Hertogenbosch
de juiste rechtshulp weten te bieden. Tijdens mijn bezoek aan het Loket, locatie Utrecht,
zag ik uit eerste hand hoe de toegewijde en kundige medewerkers gratis en op maat
de eerste hulp bieden bij elke juridische vraag. Tijdens mijn kijkje in de keuken
van de rechtbank te Den Haag ontdekte ik de meerwaarde van mediation in aanvulling
op rechtspraak. Stuk voor stuk prachtige voorbeelden van waar het goed gaat en rechtzoekenden
zich adequaat en op prettige wijze gesteund weten bij het vinden van een oplossing
voor hun probleem.
Helaas gaat het niet altijd goed en in sommige gevallen zelfs vreselijk mis. We kennen
allemaal de indringende gevolgen van de kinderopvangtoeslagaffaire voor de getroffen
ouders en hun kinderen en de impact van de mijnbouwschade voor bewoners van Groningen.
Gedupeerden van overheidshandelen zijn extra gebaat bij goede rechtsbescherming. Als
Minister voor Rechtsbescherming zie ik erop toe dat zij deze ook krijgen. Zo is er
de «subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag».
Deze regeling voorziet in kosteloze rechtsbijstand van een (sociaal) advocaat bij
de integrale beoordeling van het dossier van gedupeerden door de Uitvoeringsorganisatie
Herstel Toeslagen (UHT).
Per 1 juni 2022 is, met terugwerkende kracht naar 1 januari 2022, de «subsidieregeling
kosteloze rechtsbijstand procedures rondom uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging minderjarigen
voor gedupeerde ouders herstelregelingen kinderopvangtoeslag» vastgesteld. Die regeling
voorziet in kosteloze rechtsbijstand van een gespecialiseerde (sociaal) advocaat aan
gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire in procedures over een gezagsbeëindiging
en uithuisplaatsing van hun kind(eren).
Tevens is bij uw Kamer de novelle bij het wetsvoorstel Versterken ingediend die naar
verwachting na het zomerreces plenair zal worden behandeld. Het voornemen is om een
subsidieregeling maken voor de gedupeerden van de gaswinning in Groningen. Die regeling
moet gaan voorzien in kosteloze rechtsbijstand van een advocaat in bezwaar en beroep
tegen schade- en versterkingsbesluiten. Daarbij wordt het ook mogelijk om vergoeding
te vragen voor het inwinnen van bouwkundig en financieel advies. Van deze regelingen,
die worden uitgevoerd door de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) kunnen gedupeerden
ongeacht inkomen en vermogen gebruik maken. De Staatssecretaris Mijnbouw heeft mij
gemeld dat alleen een overheid die naast bewoners staat én concrete resultaten levert
het vertrouwen van mensen in Groningen kan terugwinnen. Dat betekent: meer oog voor
de menselijke maat, meer snelheid in de uitvoering en betere communicatie. Bij de
uitvoering van deze opgave proberen we om zoveel mogelijk te voorkomen dat de overheid
en bewoners tegen over elkaar komen te staan. Ik zal erop toezien dat bij het opstellen
van de rechtsbijstandsregeling hieraan wordt voldaan. Ik verwijs u verder naar de
gezamenlijke brief over de rechtsbescherming van gedupeerden die ik mede namens de
Staatsecretaris Toeslagen en Douane en Staatssecretaris Mijnbouw op korte termijn
aan uw Kamer zal zenden.
Met het deelprogramma Burgergerichte overheid, één van de pijlers van de stelselvernieuwing,
wordt ingezet op het vergroten van het vertrouwen tussen burger en overheid door het
voorkomen en verminderen van onnodige procedures tussen burger en overheid in het
bestuursrecht. In paragraaf 3 leest u over de ontwikkelingen binnen dit deelprogramma.
Daarnaast laat ik mij voeden door signalen van onder andere uitvoeringsinstanties,
de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Raad en het Loket die erop kunnen wijzen
dat de rechtsbescherming in het geding is. Waar dergelijke signalen de portefeuille
van een ambtgenoot raken, ga ik met hem of haar het gesprek aan en zie ik erop toe
dat zaken ook daadwerkelijk worden opgepakt. Deze kabinetsbrede blik zie ik nadrukkelijk
als onderdeel van mijn rol als Minister voor Rechtsbescherming. Zo ondersteun ik hetgeen
elders wordt opgepakt, zonder op de stoel van de betreffende ambtgenoot te gaan zitten.
Ook signalen uit uw Kamer neem ik ter harte. Tijdens het commissiedebat van 20 april
jongstleden (Kamerstuk 31 753, nr. 252) hebben diverse Kamerleden aangegeven behoefte te hebben aan aanvullende informatie
over de lopende pilots. Het als bijlage bij deze brief gevoegde pilotoverzicht is
dan ook uitgebreid met twee nieuwe categorieën, te weten het aantal door de pilot
geholpen deelnemers en de met de pilot gemoeide kosten. Om de informatie over de pilots
toegankelijker te maken is tevens het overzicht zelf in een nieuw jasje gestoken.
Voor elke pilot wordt een evaluatie opgeleverd. Zoals aangekondigd in genoemd commissiedebat,
wil ik na afloop van de pilotfase die tot eind van dit jaar loopt, alle losse evaluaties
samenvoegen in een overkoepelende evaluatie. De scope van die evaluatie zal in samenspraak
met de bij het stelsel betrokken partijen worden vastgesteld. Het doel van deze overkoepelende
evaluatie is om inzichtelijk te maken wat de pilots hebben opgeleverd en te bezien
op welke wijze de succesvol gebleken elementen een plaats kunnen krijgen binnen het
(vernieuwde) stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Gelet op de huidige stand
van zaken en het gegeven dat de rapporten van de individuele evaluaties in het eerste
kwartaal van 2023 zullen vrijkomen, verwacht ik dat het overkoepelende evaluatierapport
in de eerste helft van 2023 beschikbaar zal zijn.
Uiteraard staan de ontwikkelingen tot die tijd niet stil. Ik ontvang signalen uit
het veld over pilots die reeds geëindigd zijn of binnenkort zullen eindigen en waarvan
bepaalde werkwijzen of elementen als (potentieel) effectief worden beschouwd. Mijn
inspanning is erop gericht het momentum, de infrastructuur en de betrokken personen/organisaties
die deze vormgeven te behouden, terwijl ik er tegelijkertijd voor waak vooruit te
lopen op de lessen die we uit de gezamenlijke pilots kunnen trekken en die samenkomen
in de overkoepelende evaluatie. Momenteel bezie ik, samen met de bij het stelsel betrokken
partners, hoe we dit het beste kunnen borgen. Over de uitkomsten hiervan bericht ik
u nader in de komende voortgangsrapportage.
Voortgangsrapportage
Gedurende de looptijd van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand (hierna:
het programma) wordt uw Kamer ieder half jaar geïnformeerd over de voortgang. In de
eerste paragraaf licht ik toe hoe ik het programma wil voortzetten in de komende periode,
zoals toegezegd in mijn brief van 4 maart jongstleden in reactie op het verzoek van
uw vaste Kamercommissie van 20 januari over de plannen van het kabinet ten aanzien
van de stelselvernieuwing rechtsbijstand.1 Daarna neem ik u mee in de stappen die zijn gezet sinds de laatste voortgangsrapportage
van mijn ambtsvoorganger van 16 december 2021.2 Dit betreft respectievelijk de ontwikkelingen ten aanzien van de versterking van
de eerste lijn, een burgergerichte overheid en de versterking van de tweede lijn.
Na een paragraaf over actuele beleidsthema’s sluit deze rapportage af met een paragraaf
over financiën. Een geactualiseerd overzicht van de stand van zaken van alle pilots
treft u aan in de bijlage.
1. Voortzetting programma
Het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand is in 2018 gestart om in de periode
tot 2025, conform de opgave in het Regeerakkoord 2017–2021, het stelsel van de gesubsidieerde
rechtsbijstand te vernieuwen. Deze opgave luidde kort samengevat dat het stelsel van
rechtsbijstand wordt herzien langs de lijnen van het rapport van de commissie Herijking
Rechtsbijstand (commissie-Wolfsen) en het rapport van de commissie Evaluatie puntentoekenning
rechtsbijstand (commissie-Van der Meer) binnen de bestaande budgettaire kaders.
In de contourenbrief van 9 november 20183 (hierna: de contourenbrief) is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop deze opgave
wordt uitgevoerd en zijn de contouren voor de vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde
rechtsbijstand geschetst. De uitwerking hiervan is met een gefaseerde aanpak vormgegeven,
waarbij stap voor stap en proefondervindelijk de contouren van het stelsel verder
worden uitgewerkt. Inmiddels hebben zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan, die
op een aantal punten nopen tot bijstelling van de uitgangspunten van de stelselvernieuwing.
Dit licht ik hieronder nader toe.
Het programma bevindt zich momenteel in een dynamische fase. Er lopen een dertigtal
pilots en experimenten. Dit vraagt veel van alle bij de stelselvernieuwing betrokken
partijen. Daarnaast hebben externe ontwikkelingen het programma beïnvloed. Naast de
coronacrisis, die tot vertraging in verschillende pilots en tijdelijke sluiting van
de balies van het Loket heeft geleid, heeft de kinderopvangtoeslagaffaire zijn weerslag
op het onderwerp rechtsbijstand.
Dat geldt tevens voor de uitvoering van de motie van de leden Van Nispen (SP) e en
Azarkan (DENK)4 met daarin de oproep om scenario 1 van de commissie-Van der Meer uit te voeren, en
daarmee de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandsverleners werkzaam
in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand per 1 januari 2022 te realiseren.
Dit alles heeft geleid tot een andere maatschappelijke, politieke en financiële realiteit
dan ten tijde van het opstellen van de contouren.
In het Coalitieakkoord 2021–20255 is opgenomen dat de stelselvernieuwing rechtsbijstand wordt voortgezet en dat de
ingeboekte besparing voor de sociale advocatuur wordt geschrapt. Ook is daarin vastgelegd
dat het aantal juridische procedures die de overheid voert tegen burgers wordt beperkt,
dat de sociale advocatuur wordt versterkt in lijn met scenario 1 van de aanbevelingen
van de commissie evaluatie puntentoekenning gefinancierde rechtsbijstand (commissie-Van
der Meer) en dat er een substantiële maatschappelijke bijdrage wordt verwacht van
de gehele advocatuur.
In de afgelopen maanden is in kaart gebracht wat het effect is van alle hiervoor genoemde
ontwikkelingen op de in de contourenbrief aangekondigde maatregelen en op de voortgang
van het programma. Naar aanleiding hiervan zijn met de bij de stelselvernieuwing betrokken
partijen gesprekken gevoerd over de vraag op welke wijze de stelselvernieuwing zo
goed mogelijk kan worden voortgezet.
De komende periode versterk ik samen met de ketenpartners de toegang tot het recht
voor rechtzoekenden door: de vormgeving van laagdrempelige informatie en advies voor
iedereen (bijvoorbeeld met online en fysiek toegankelijke en overzichtelijke voorzieningen),
integrale hulpverlening (met meer triage aan de voorkant), vroegtijdige conflictoplossing,
adequate rechtsbescherming door dienstverleners van hoge kwaliteit, bij de tijd blijvende
vergoedingen voor rechtsbijstandsverleners (ook na invoering van scenario 1 van de
commissie-Van der Meer), een betere aansluiting tussen de dienstverlening in de nulde,
eerste en tweede lijn, het voorkomen van onnodige procedures in het bestuursrecht
om zo het vertrouwen tussen overheid en burger te versterken en de inning van de eigen
bijdrage door de overheid.6
In afstemming met de bij de stelselvernieuwing betrokken partijen heb ik besloten
om op de volgende onderdelen een andere koers te varen dan voorzien in de contourenbrief.
Rechtshulppakketten
Bij het opstellen van de contourenbrief werd ervan uitgegaan dat het inkopen van rechtshulppakketten
zou leiden tot efficiencywinst en daarmee een kostenbesparing. Hierdoor zou budgettaire
ruimte ontstaan om de vergoedingen voor advocaten en mediators te kunnen verhogen.
In (aanloop naar) het Coalitieakkoord 2021–2025 is echter een structureel bedrag van
€ 154 miljoen vrijgemaakt om de vergoedingen voor rechtsbijstandsverleners te verbeteren.
Er bestaan thans meer inhoudelijke redenen om af te zien van grootschalige inkoop.
Een inkoopprocedure – bijvoorbeeld door middel van een aanbesteding – betekent een
ingrijpende wijziging van de manier waarop rechtsbijstand in Nederland wordt georganiseerd
en gefinancierd. Het vormgeven en uitvoeren van een dergelijke nieuwe inkooptaak is
complex, tijdrovend en zal een grote belasting vormen voor de Raad. Verder is niet
goed aan te tonen dat het grootschalig inkopen van rechtsbijstand bijdraagt aan de
beoogde kwaliteitsverbetering in het gehele stelsel. Bovendien is het de verwachting
dat er voor sommige rechtsgebieden (onder andere echtscheidingen, strafrecht en asiel)
niet voldoende aanbod van nieuwe toetreders zal zijn. Ten slotte is er in de afgelopen
jaren vanuit uw Kamer, de wetenschap en de uitvoeringspraktijk veel kritiek geuit
op het voornemen van grootschalige inkoop van rechtshulppakketten. Dit maakt dat nu
geconstateerd moet worden dat het draagvlak ontbreekt, terwijl dit wel van groot belang
is om een dergelijke complexe operatie in gezamenlijkheid tot een goed einde te brengen.
Gelet hierop en gehoord hebbende alle partijen, heb ik besloten om af te zien van
het voornemen om rechtshulppakketten grootschalig in te kopen. Voor wat betreft de
voortzetting van de ontwikkeling van de rechtshulppakketten op de inhoud zal ik eind
dit jaar op basis van een tussenstand van een tweetal trajecten die lopen, te weten
het experiment met rechtshulppakketten voor echtscheidingen en de ontwikkeling van
de rechtshulppakketten asiel, een definitief besluit nemen. Voor een inhoudelijke
toelichting hierbij verwijs ik u naar de voortgangsinformatie die hieronder in paragraaf
4 over de versterking van de tweede lijn is opgenomen.
Eigen bijdrage
In de contourenbrief is een nieuwe systematiek voor de eigen bijdrage aangekondigd,
met het uitgangspunt om de hoogte daarvan meer afhankelijk te maken van de kosten
voor rechtsbijstand en daarbij een nieuwe verdeling in de inkomenscategorieën te maken.
Doel daarvan was om (onnodig) doorprocederen te voorkomen.
Ik heb besloten om de huidige systematiek voor de bepaling van de hoogte van de eigen
bijdrage (te weten een vast bedrag waarvan de hoogte samenhangt met de inkomenscategorie
van de rechtzoekende), en daarbij de huidige verdeling in inkomensgroepen met de huidige
inkomensgrenzen te handhaven.
Belangrijk argument om de huidige systematiek te behouden is dat het de vraag is of
de beoogde systematiek, zoals opgenomen in de contourenbrief, zal bijdragen aan een
betere afweging bij de keuze voor een bepaalde vorm van rechtshulp door de rechtzoekende:
in hoeverre kan een rechtzoekende die afweging echt maken en heeft de rechtzoekende
wel een keuze? Verder brengt de in de contourenbrief opgenomen systematiek voor de
rechtzoekende onzekerheid met zich mee omdat op voorhand niet altijd duidelijk zal
zijn in welke mate rechtsbijstand nodig is. In die gevallen is voor de rechtzoekende
onzeker wat de hoogte van de eigen bijdrage zal zijn. Ook zou het betekenen dat mensen
die complexe juridische problematiek hebben meer moeten betalen, terwijl dat ook buiten
hun schuld kan liggen (denk bijvoorbeeld aan een complexe echtscheiding).
De in de contourenbrief genoemde nieuwe systematiek vormde tevens aanleiding om de
verdeling van de inkomensgroepen voor de eigen bijdrage tegen het licht te houden.
Deze indeling is historisch zo gegroeid en is niet op logische inkomensgrenzen gebaseerd.
Daarbij moet worden aangetekend dat de huidige indeling in de praktijk niet tot problemen
leidt. Voor het handhaven van de huidige verdeling in inkomensgroepen en -grenzen,
is het belangrijkste argument dat een verschuiving zou betekenen dat een rechtzoekende
in een hogere inkomenscategorie komt te vallen en daardoor toch een hogere eigen bijdrage,
ten opzichte van de huidige situatie, zou moeten betalen.
Ik acht dit vanwege een drempelverhogend effect voor rechtzoekenden niet wenselijk.
Daarom zal in het vernieuwde stelsel de huidige systematiek voor de bepaling van de
hoogte van de eigen bijdrage en de huidige verdeling van de inkomensgroepen behouden
blijven. Ik benadruk dat een verhoging van de eigen bijdrage hierbij niet is voorzien.
De aanbevelingen van de commissie-Wolfsen ten aanzien van de inning van de eigen bijdrage
door de overheid, een ruimere toepassing van de hardheidsclausule en de Wet op de
rechtsbijstand (Wrb) als voorliggende voorziening van de bijstandswet worden wél verder
uitgewerkt.7
In het Verantwoordingsonderzoek Ministerie van Justitie en Veiligheid8 wijst de Algemene Rekenkamer erop dat de eigen bijdrage voor sommige mensen een belemmering
vormt om gebruik te maken van rechtsbijstand. Zoals toegezegd aan het lid Van Nispen
in het wetgevingsoverleg «Slotwet en Jaarverslag» van 22 juni jongstleden (Kamerstuk
36 100 VI, nr. 17) ga ik hier nader op in. In het vernieuwde stelsel zal de Raad de eigen bijdrage
innen, waar de aanbieders van rechtshulp dat nu nog zelf doen. Dit maakt het mogelijk
om voor mensen die moeite hebben de eigen bijdrage te betalen, betalingsregelingen
te treffen. Daarbij wordt ook onderzocht of de hardheidsclausule ruimhartiger kan
worden vormgegeven, zodat mensen die de eigen bijdrage echt niet kunnen betalen, toch
een beroep kunnen doen op de rechtshulp die zij nodig hebben.
Planning programma
Het programma heeft op basis van de huidige planning een looptijd tot 1 januari 2025.
Inmiddels is het programma drie jaar aan de gang en op stoom, wat onder andere blijkt
uit het dertigtal pilots en experimenten die lopen. Tegelijkertijd zijn (vertragingen
als gevolg van) de coronamaatregelen van invloed geweest op het programma en de huidige
planning. Dit, samen met de hoeveelheid werk die nog verzet moet worden (waaronder
zowel de implementatie en borging van de pilots als de beleidsontwikkeling ten behoeve
van het wetsvoorstel), maakt dat de datum van 1 januari 2025 niet meer realistisch
is. Ik heb daarom besloten om de looptijd van het programma met één jaar, tot 1 januari
2026, te verlengen en het wetsvoorstel niet eind 2022 maar aan het einde van de looptijd
van het programma in consultatie te brengen.
2. Voortgang versterking en verbreding eerste lijn
Een stelsel met een laagdrempelige toegang tot het recht en advies voor iedereen in
Nederland is één van de elementen van de vernieuwing. Geschillen worden in een zo
vroeg mogelijk stadium opgelost waardoor het escaleren van conflicten kan worden voorkomen.
Problemen kunnen worden opgelost als ze terecht komen bij de hulpverleners die daar
de nodige kennis en ervaring voor hebben. Om dit te realiseren, moet de toegang tot
informatie, advies en hulp écht vindbaar en van goede kwaliteit zijn. In een traject
onder leiding van de Argumentenfabriek wordt, met de bij het stelsel betrokken partijen,
uitgewerkt aan welke eisen de toegang tot het stelsel zou moeten voldoen om de toegang
voor mensen daadwerkelijk te kunnen realiseren, welke dienstverlening daarbij past
en wat dat vraagt van onder andere de werkhouding van professionals. Daarbij worden
uitdrukkelijk ook de ervaringen van professionals werkzaam in de praktijk én van rechtzoekenden
betrokken. Over de uitkomsten bericht ik u in mijn volgende voortgangsrapportage.
Aan de hand van de vier operationele doelstellingen van de versterking van de eerste
lijn schets ik hieronder de stand van zaken. Voordat ik dat doe geef ik eerst een
toelichting op enkele ontwikkelingen bij het Loket.
Ontwikkelingen bij het Juridisch Loket
Ik begin graag met het aankondigen van wat ik zie als een positieve stap richting
meer laagdrempelige toegang tot het recht. In verband met de sluiting van de balies
vanwege corona is het beltarief van het Loket tijdelijk verlaagd naar 10 cent per
minuut. Dit verlaagde tarief geldt in ieder geval tot het einde van dit jaar. Vanaf
1 januari 2023 zullen rechtzoekenden niet langer hoeven te betalen om te bellen met
het Loket. Het betaalde 0900 nummer zal per die datum omgezet worden naar een gratis
0800 nummer. Ik neem deze maatregel, mede op basis van de door uw Kamer aangenomen
motie van de leden Van Nispen en Azarkan9, omdat een betaalde telefoonlijn een drempel kan zijn voor mensen om hulp te krijgen
en daarmee een drempel voor de toegang tot het recht. Bijvoorbeeld voor de groep kwetsbare
rechtzoekenden die onder bewind staan en geen 0900 nummers kunnen bereiken. Vanaf
het ingaan van het gratis telefoonnummer zullen de effecten worden gemonitord en worden
meegenomen in de bredere kanalenstrategie van het Loket. In de zomer van 2023 zal
het Loket in ieder geval gevraagd worden naar de ervaringen met het gratis telefoonnummer
en wordt een besluit genomen over hoe het nultarief kan worden gehandhaafd. Het afschaffen
van het beltarief zal minimaal € 2 miljoen per jaar gaan kosten vermeerderd met aanloop-
en communicatiekosten. Momenteel onderzoekt het Loket de precieze financiële effecten.
De kosten van afschaffing van het beltarief voor 2023 worden via het programma stelselvernieuwing
rechtsbijstand gedekt.
Zoals u weet, heeft de stelselvernieuwing ambitieuze doelstellingen ten aanzien van
de nulde en eerste lijn en de rol van het Loket daarin. Doelstellingen waarvan ik,
en met mij vele gesprekspartners, overtuigd ben dat ze hard nodig zijn om de toegang
tot informatie, advies en hulp voor mensen die onder de Wrb vallen te verbeteren.
Daarnaast streven we naar laagdrempelige informatie voor alle 17 miljoen Nederlanders.
Wat we willen bereiken vraagt een doorontwikkeling van het Loket de komende jaren.
Onder andere voor een betere toegankelijkheid door meer fysieke openstelling van de
vestigingen en het in gebruik nemen van het gratis telefoonnummer en door het verbeteren
van de dienstverlening door het versterken van samenwerkingsverbanden met relevante
partners op lokaal niveau. De dienstverlening aan rechtzoekenden gaat ondertussen
onverminderd door.
Het Loket heeft de afgelopen jaren veel meegemaakt. Al iets langer geleden, in 2015,
zijn de openingstijden van de balies beperkt in het kader van bezuinigingen. Rechtzoekenden
worden sindsdien, naast de balies en spreekuren, veelal telefonisch of via mail geholpen.
Meer recent zijn de coronamaatregelen van grote invloed geweest op de dienstverlening.
In de vorige voortgangsrapportage noemde ik ook de diverse bestuurswisselingen die
van invloed waren op het tempo waarin doorontwikkeling mogelijk was. Daarnaast ervaart
ook het Loket de gevolgen van de krappe arbeidsmarkt. Dit alles betekent dat de organisatie
de komende tijd voor een grote ontwikkelopgave staat om, richting het vernieuwde stelsel,
uit te groeien tot een robuuste en toekomstgerichte organisatie. Ik blijf hier continu
met het Loket over in gesprek en zal de ontwikkeling waar mogelijk faciliteren.
1. Informatie en advies is beter toegankelijk voor iedereen
De website van het Loket is een belangrijke bron van informatie rond (juridische)
problemen. Rechtzoekenden vinden op een laagdrempelige en toegankelijke manier informatie
over relevante juridische onderwerpen en actualiteiten. De webredacteuren van het
Loket, verlenen naast hun werk aan de website allemaal zelf juridisch advies en hulp
aan rechtzoekenden en zijn dan ook bij uitstek op de hoogte van wat er speelt bij
rechtzoekenden.
Veel aandacht gaat daarbij uit naar het voor iedereen toegankelijk maken en houden
van de juridische informatie op de website. Daarvoor werkt het Loket samen met specialisten
uit onder meer de advocatuur.
Daarnaast konden rechtzoekenden al terecht bij de online chatbot JuLo voor eerste
vragen over scheiden, ontslag, huur, opzegging en oplevering van de woning. Ook kan
iemand er eenvoudig controleren hoe hoog de eigen bijdrage voor een toevoeging zou
zijn. Sinds kort beantwoordt JuLo ook vragen over betalingsregelingen en incassokosten
en worden op dit moment de onderwerpen «koop ongedaan maken» en «ontslag» gerealiseerd.
Zo wordt JuLo steeds verder uitgebreid met onderwerpen waar de meeste vraag naar is.
De sluiting van de fysieke loketten in verband met de coronamaatregelen heeft een
verschuiving betekend in de manier waarop mensen het Loket benaderen. Daar zie ik
nog steeds effecten van: het aantal vragen dat wordt gesteld via mail is enorm gestegen
en de duur van de telefooncontacten is opgelopen, omdat ingewikkelde juridische vragen
en problemen aan de telefoon worden opgelost. Voor het Loket betekent dit, na de heropening
van de fysieke dienstverlening, zoeken naar een nieuwe balans tussen de verschillende
communicatiekanalen.
Sinds kort experimenteert het Loket met een andere manier om contact tussen rechtzoekende
en medewerker gemakkelijk en laagdrempelig te maken. De pilot videobellen is eind
vorig jaar gestart en levert deze zomer de resultaten op. De eerste ervaringen zijn
positief: de mogelijkheid om met een medewerker van het Loket te videobellen in plaats
van naar een fysieke afspraak te moeten gaan, wordt door rechtzoekenden als positief
ervaren en beoordeeld met een 8. Op basis van de resultaten wordt bijvoorbeeld ook
gekeken of deze manier van communiceren beter werkt voor bepaalde rechtsgebieden dan
voor andere.
Naar aanleiding van de oorlog op de drempel van de EU hebben het Loket, Vluchtelingenwerk,
de NOvA, sociaal raadslieden en de Raad, een multidisciplinair signaleringsoverleg
opgezet om de specifieke vragen van Oekraïners op de vlucht zo goed en snel mogelijk
te kunnen beantwoorden en mogelijke knelpunten direct te kunnen signaleren. De snelle
opstart van dit signaleringsoverleg was mogelijk door de ervaringen die de deelnemende
organisaties samen reeds hebben opgedaan in de pilot «Samenwerken in de eerstelijn».
2. De eerste lijn stelt een diagnose en adviseert over de vervolgstappen
Een brede, integrale diagnose is een belangrijk onderdeel van de stelselvernieuwing.
Op basis van die diagnose wordt onderliggende problematiek gesignaleerd, kunnen mensen
worden geadviseerd over wat de beste aanpak voor hun probleem is en zo nodig warm
worden doorverwezen. Als hulpmiddel bij deze diagnose wordt een diagnose-instrument
ontwikkeld. Deze digitale tool moet uiteindelijk geschikt zijn voor professionele
hulpverleners. De tool moet een warme overdracht tussen de betrokken professionals
mogelijk maken en het advies moet onder andere kunnen zien op het best passende rechtshulppakket.
Dat alles betekent dat het diagnose-instrument naadloos moet passen binnen de infrastructuur
van het vernieuwde stelsel en dat het moet aansluiten op de ICT-systemen van in ieder
geval het Loket en de Raad. Op dit moment ontwikkelt het Loket eerst een werkend prototype.
Zo leren we al wat er in de praktijk goed werkt vanuit het gebruikersperspectief.
Voor het prototype maken we onder andere gebruik van alle inhoud die reeds beschikbaar
is door de ontwikkeling van JuLo. Op basis van de lessen van dit prototype en de nadere
uitwerking van het toekomstige stelsel kunnen we daarna effectiever aan de slag met
de ontwikkeling van de uiteindelijke tool. Het prototype wordt na de zomer opgeleverd.
Tijdens corona is naast de verlaging van het beltarief ook de korting op de eigen
bijdrage door middel van de zogeheten regeling Diagnose- en Triage opgeschort. Ik
heb het besluit tot herinvoering van het diagnosedocument, waarbij een rechtzoekende
eerst naar het Loket moet gaan voor een diagnosedocument om korting op de eigen bijdrage
te krijgen voor de kosten van een advocaat, uitgesteld. Vanwege de relatie van dit
oude instrument met de overige onderdelen van de stelselvernieuwing, zoals de hierboven
beschreven ontwikkeling van het diagnose-instrument, wil ik eerst op de inhoud verder
het gesprek voeren met de betrokken partijen, te weten de Raad, de NOvA en het Loket.
3. De eerste lijn lost meer problemen op, zodat minder geschillen escaleren
In het nieuwe stelsel is het de bedoeling dat meer problemen vroegtijdig worden opgelost,
voordat ze escaleren. In verschillende pilots wordt onderzocht hoe we door verbetering
van samenwerking tussen professionals, zowel binnen het juridische domein als met
andere domeinen, problemen zo snel en duurzaam mogelijk op kunnen lossen. Een voorbeeld
hiervan is de pilot van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en
het Loket waarbij het lukt om door tijdige samenwerking problemen te voorkomen. U
leest meer over deze pilot in de volgende paragraaf.
Daarnaast start het Loket binnenkort een pilot waarin specifiek gekeken wordt wat
Loketmedewerkers kunnen doen om op verschillende rechtsgebieden een probleem eerder
op te lossen.
Deze pilot start met een analysefase op basis waarvan de te toetsen werkwijze wordt
ontwikkeld. Vervolgens wordt in de praktijk beproefd welke extra handelingen, die
nu soms incidenteel maar niet structureel deel uitmaken van het werk van Loketmedewerkers,
ertoe kunnen leiden dat een probleem eerder wordt opgelost. Dat gaat dan bijvoorbeeld
om het schrijven van een brief of contact opnemen met de wederpartij.
Ook ben ik in gesprek met de MfN over de mogelijke rol van mediators bij het vroegtijdig
oplossen van problemen en conflicten. Dit past in mijn ambitie om de inzet van mediation
ten behoeve van een duurzame oplossing te bevorderen.
Naast het sneller oplossen van problemen, hecht ik er ook waarde aan dat problemen
die structureler voorkomen, worden gesignaleerd en gebundeld. Het Loket signaleert
op dit moment onder meer problemen op het gebied van het consumentenrecht (civiel
recht). Signaleringen op dat specifieke gebied worden structureel aangedragen bij
de Autoriteit Consument en Markt. Daarnaast worden op andere rechtsgebieden signaleringen
gedaan, die, als dat nodig is, bij de betrokken instanties worden aangedragen. Naast
de signaleringen op landelijk niveau, signaleert het Loket ook op lokaal niveau knelpunten
en zet die om naar gerichte acties. Te denken valt daarbij aan een veel gemeld probleem
met een plaatselijke woningcorporatie. Deze worden gebundeld en er kunnen dan collectief
afspraken worden gemaakt met bijvoorbeeld de advocatuur om kwesties gezamenlijk aan
te pakken. Het doorontwikkelen en verder professionaliseren van deze signaleringsrol
is één van de belangrijke opgaves die het Loket de komende maanden zal oppakken.
4. Op lokaal niveau is de fysieke eerste lijn beter bereikbaar voor de burgers die
hulp het hardst nodig hebben.
Idealiter is fysieke, laagdrempelige hulp aanwezig in de buurt, op een toegankelijke
en laagdrempelige locatie. In elke gemeente is deze (rechts)hulp anders georganiseerd
en afhankelijk van bijvoorbeeld de aan- of afwezigheid van het Loket, sociaal raadslieden
en/of andere organisaties. Daarom is het van belang om het juridisch domein en het
sociaal domein op lokaal niveau aan elkaar te verbinden. Dat wordt in de praktijk
uitgewerkt in een aantal pilots. Ik ga hieronder eerst in op de pilots die lopen onder
het programma van Divosa en op het programma Robuuste Rechtsbescherming. Daarna sta
ik stil bij het Huis van het Recht in Heerlen en de ontwikkelingen op dit terrein
bij het Loket.
In de negen pilots die sinds najaar 2021 lopen onder het project Rechtshulp en Sociaal
Domein van Divosa worden best practices ontwikkeld die zien op die samenwerking tussen
sociaal en juridisch domein. Het volledige overzicht met de stand van zaken per pilot
is te vinden in het pilotoverzicht in de bijlage. De pilots bevinden zich in verschillende
fase van uitvoering, sommige pilots borduren voort op eerdere ervaringen, andere pilots
zijn pas net in de operationele fase aangekomen. De pilots worden gedurende de hele
looptijd met ondersteuning van een landelijk onderzoeksbureau geëvalueerd en na afloop
van de pilots, eind 2022, zal een eindrapport worden opgeleverd met gevalideerde resultaten.
Daarnaast wordt in een aantal bijeenkomsten en leerkringen met deelnemers uit het
sociaal en juridisch domein thematisch gezocht naar werkende elementen voor meer burgergerichte
dienstverlening en samenwerking.
Uit de meest recente tussenrapportage tekenen zich al enkele voorlopige inzichten
af. Zo lijkt de samenwerking tussen het sociaal en juridisch domein in diverse pilots
goed uit te pakken; inwoners worden beter doorverwezen en komen daardoor sneller op
de juiste plek terecht voor de hulp die zij nodig hebben, er is meer oog voor maatwerk
en de menselijke maat en inwoners voelen zich beter gehoord en gezien door de hulpverleners.
Ik kijk reikhalzend uit naar de uiteindelijke resultaten van deze pilots en de best
practices over hoe op lokaal niveau de samenwerking kan worden vormgegeven. Ik zal
in mijn volgende voortgangsrapportage hier weer op terugkomen.
Op lokaal niveau zijn er al mogelijkheden om de rechtsbescherming te verbeteren. In
het verlengde van de kinderopvangtoeslagaffaire zijn structurele middelen beschikbaar
gesteld aan gemeenten voor het verbeteren van de dienstverlening op lokaal niveau.
In samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is bepaald dat een
deel van die middelen is bestemd voor het lokaal versterken van toegang tot het recht,
bijvoorbeeld door het stimuleren van samenwerking tussen het sociaal en juridisch
domein. Dit sluit aan op het project Rechtshulp en Sociaal Domein van Divosa en op
diverse pilots zoals de pilot «Sociaal juridische dienstverlening, hulp om de hoek».
Op deze manier kunnen inwoners beter en makkelijker toegang krijgen tot juridische
en sociale hulp. Deze maand start het programma Robuuste Rechtsbescherming onder leiding
van Divosa en Sociaal Werk Nederland (SWN), in nauwe afstemming met de VNG en mijn
departement. Dit programma loopt tot en met 2023 en stimuleert dat gemeenten (lokaal)
invulling geven aan rechtsbescherming. Het programma ondersteunt bij het oprichten
van een netwerk daartoe. Op die manier kan goed aangesloten worden bij de lokale structuren
én de lokale behoeften. Om dit te faciliteren zal vanuit het programma Robuuste Rechtsbescherming
onder andere een handreiking en een dienstverleningsconcept worden opgesteld. Ook
kunnen gemeenten gebruik maken van de expert-ondersteuning om zo dit onderwerp een
vaste plek te geven in de dienstverlening aan inwoners. Naar verwachting kunnen de
best practices die worden ontwikkeld binnen het project Rechtshulp en Sociaal Domein
van Divosa via het programma Robuuste Rechtsbescherming – stapsgewijs – breed worden
geïmplementeerd in alle gemeenten. Hiermee kan de (toegang tot) rechtshulp op lokaal
niveau een forse impuls worden gegeven.
Aanvullend hierop hecht ik eraan het belang te onderstrepen van de organisatie en
coördinatie van deze toekomstige versterkte fysieke eerste lijn. Want hoewel de accenten,
zoals hierboven beschreven, lokaal kunnen variëren al naar gelang de lokale structuren
en behoeften, is het van essentieel belang dat er sprake is van een landelijk dekkend
stelsel van basisvoorzieningen waarop iedere inwoner aanspraak kan maken. Hierin voorzie
ik een belangrijke coördinerende taak voor het Loket. Over de vraag hoe deze taak
in het vernieuwde stelsel goed invulling krijgt, spreek ik de komende tijd intensief
met het Loket en de betrokken partners uit de eerste en tweede lijn. Mijn departement
is, zoals aan het begin van dit hoofdstuk uitgebreider beschreven, momenteel onder
leiding van de Argumentenfabriek al bezig met het Loket, Divosa en de andere partners
binnen het stelsel om de basisvoorzieningen en de kwaliteitseisen die hieraan gesteld
moeten worden in kaart te brengen.
De pilot Huis van het Recht in Heerlen, naar idee van de heer Van Nispen van de SP,
is gestart in januari 2020 en loopt tot deze zomer. In maart van dit jaar stuurde
ik uw Kamer mijn reactie op de initiatiefnota van de heer Van Nispen over het Huis
van het Recht10 en op 20 juni jongstleden (Kamerstuk 35 974, nr. 10) mocht ik samen met de heer Van Nispen hierover in debat in uw Kamer. Zoals aangegeven
in mijn brief en tijdens het debat, onderschrijf ik de oproep voor meer en betere
samenwerking tussen verschillende professionals op vindbare, herkenbare en toegankelijke
locaties om daarmee problemen van rechtzoekenden sneller en effectiever op te lossen.
Mijn indruk uit het debat is dat wij dat doel delen en daar ben ik blij om. Ik neem
de uitkomsten van de pilot in Heerlen, de ideeën in de initiatiefnota en het door
uw Kamer tijdens het debat gewisselde mee bij de uitwerking van de fysieke toegang
tot de eerste lijn van het stelsel.
Ook het Loket onderzoekt hoe ze zijn fysieke dienstverlening dichter bij mensen kan
organiseren en is, naast eigen projecten, actief deelnemer aan veel van de hiervoor
en in de bijlage genoemde pilots. Zo worden Loketmedewerkers gestimuleerd om op lokaal
niveau, vanuit de eigen vestiging, proactief de contacten met relevante samenwerkingspartners
op te zoeken en te versterken. Dit vraagt goede begeleiding en op sommige punten een
omslag in de manier van werken. De komende tijd wordt gekeken of en hoe dit werkt
en wat er voor nodig is om het structureel onderdeel van de organisatiecultuur te
maken. Daarnaast wordt er vanuit de vestiging in Middelburg gekeken hoe effectieve
aanwezigheid in de regio eruit zou kunnen zien, specifiek voor die locatie. Daarbij
wordt goed gekeken naar de doelgroep ter plaatse, de bereikbaarheid en de sociale
kaart van de regio. De methode van ontwikkeling van dat model en de daarbij gezette
stappen kunnen daarna ook worden gebruikt voor vergelijkbare vraagstukken rond laagdrempelige
fysieke toegang in andere gebieden in Nederland.
3. Voortgang Burgergerichte overheid
Het deelprogramma Burgergerichte overheid richt zich op het voorkomen van onnodige
procedures met en zonder rechtsbijstand tussen burger en overheid in het bestuursrecht.
Dit leidt naar verwachting tot meer laagdrempelige oplossingen voor burgers en meer
vertrouwen tussen burger en overheid.
De kernactiviteiten van Burgergerichte overheid zijn het ondersteunen en stimuleren
van uitvoeringsorganisaties en gemeenten bij het burgergericht werken. Deze kunnen
gericht zijn op één bestuursorgaan, maar ook een breder onderwerp betreffen, zoals
het procedeergedrag van de overheid. De ondersteuning vertaalt zich in concrete activiteiten
op het terrein van burgergerichte (toepassing van) wet- en regelgeving en burgergerichte
dienstverlening, die ik onderstaand toelicht.
Wel wil ik twee kanttekeningen maken. Burgergerichte overheid ondersteunt uitvoeringsorganisaties
en gemeenten die niet onder mijn sturing en verantwoordelijkheid vallen. Dit betekent
dat ik geen doorzettingsmacht heb en de bestuursorganen en departementen zelf verantwoordelijk
zijn voor hun dienstverlening en wet- en regelgeving. Wel zal Burgergerichte overheid
haar diensten ter ondersteuning en stimulering aanbieden. Ook zal ik signalen die
ik ontvang over onnodige procedures of knellende wet- en regelgeving in het bestuursrecht
aankaarten bij de verantwoordelijke departementen, uitvoeringsorganisaties en gemeenten.
Daarnaast wil ik opmerken dat Burgergerichte overheid dit niet alleen doet.
Er zijn verschillende initiatieven bij departementen, uitvoeringsorganisaties en gemeenten
die zich richten op het centraal stellen van het probleem van de burger en het toepassen
van maatwerk en de menselijke maat. Het is een thema dat urgenter is dan ooit en waar
ik mij, vanuit de invalshoek van het voorkomen van onnodige procedures in het bestuursrecht
en het zo vroeg mogelijk oplossen van problemen, graag voor inzet en waarbij ik aansluit
bij de initiatieven van Werk aan Uitvoering (WaU), het project Maatwerk in de Awb,
het Programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens (PMM) en Passend Contact met de Overheid
(PCMO, van het Ministerie van BZK) om zo veranderingen te helpen stimuleren, versnellen
en faciliteren.
Project procedeergedrag overheid
Zoals ik in de vorige voortgangsrapportage aankondigde, is Burgergerichte overheid
gestart met een project specifiek gericht op het procedeergedrag van de overheid,
vanuit de gedachte dat meer burgergericht procedeergedrag bijdraagt aan minder onnodige
procedures in het bestuursrecht. Centraal staat het probleem dat bestuursorganen zoals
gemeenten en uitvoeringsorganisaties er nog niet altijd in slagen om onnodige procedures
binnen het bestuursrecht te voorkomen. En daar waar een procedure onvermijdelijk is,
handelen zij, in hun rollen als beslisser, verweerder, en eiser niet altijd burgergericht
en de-escalerend. Dit is belastend voor de burger, de professional en het rechtssysteem.
Bovendien kan het een negatieve invloed hebben op het vertrouwen van de burger in
de overheid.
Binnen het deelprogramma wordt dit vraagstuk projectmatig en opgavegericht opgepakt.
Om meer inzicht te krijgen in achterliggende problematiek en oorzaken en zo aangrijpingspunten
te vinden voor succesvolle interventies, consulteert het deelprogramma momenteel circa
negentig stakeholders die vanuit verschillende invalshoeken inzicht geven in hun visie,
kennis en ervaring ten aanzien van procedeergedrag van de overheid. Er wordt onder
andere gesproken met burgers, juridische bijstandsverleners, uitvoeringsorganisaties,
gemeenten, wetenschappers en beleidsmakers. Wanneer de consultatie is afgerond worden
de resultaten gebundeld in een bloemlezing. Die wordt deze zomer samengesteld, waarna
in het najaar een probleem- en oorzakenanalyse wordt gemaakt op basis van die bloemlezing.
Deze analyse vormt op haar beurt weer de basis voor een interventiestrategie en een
actieprogramma. Wie daarbij de beste papieren in handen heeft om bepaalde oorzaken
aan te pakken, valt nu nog niet te zeggen. Wel is duidelijk dat de oplossingsrichtingen
een gezamenlijke inspanning zullen vragen van uiteenlopende organisaties vanuit verschillende
invalshoeken.
Parallel aan de bloemlezing wordt een overzicht gemaakt van bestaand onderzoek naar
procedeergedrag van de overheid.
Verder is het WODC inmiddels het in de vorige voortgangsrapportage aangekondigde onderzoek
naar hoger beroepen gestart, waarmee ik meer zicht wil krijgen op procedeergedrag
van de overheid in zaken tussen burgers en bestuursorganen waarbij het bestuursorgaan
in hoger beroep is gegaan. Daarnaast beoogt het onderzoek inzicht te geven in de door
de overheid geboden begeleiding van de burger in deze zaken. Ik hoop hiermee aangrijpingspunten
te vinden om procedures en procedeergedrag voor de burger te verbeteren. Het WODC
verwacht het onderzoek in het voorjaar van 2023 te kunnen afronden.
Deze zomer start ik met een evaluatie van de eerste effecten van de wijziging van
het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitkomsten van deze evaluatie deel ik in
de volgende voortgangsrapportage met uw Kamer.
Daarnaast heeft de Hoge Raad op 27 mei jongstleden een uitspraak gedaan over de uitzondering
van de verhoging van de proceskostenvergoeding voor procedures die betrekking hebben
op de waardebepaling of -vaststelling onroerende zaken (Wet onroerende zakenbelasting)
en de bpm-beschikking (Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992).
De Hoge Raad oordeelt dat deze uitzondering in strijd is met het discriminatieverbod
van artikel 1 van de Grondwet en daarom buiten toepassing moet blijven. Dit betekent
dat het puntenonderscheid vervalt en dat voor alle procedures in beroep en hoger beroep
dezelfde verhoogde proceskostenvergoeding geldt. Deze uitspraak betrek ik, naast de
evaluatie, bij eventuele vervolgstappen ten aanzien van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Voortgang pilots en andere activiteiten
Burgergericht-bestuursrechtdialogen
Inmiddels kan ik u melden dat uit de tot nu toe gehouden burgergericht-bestuursrechtdialogen
(voorheen: wet en regelgevingdialogen) naast knelpunten in wet- en regelgeving, ook
de volgende elementen naar voren komen die invloed hebben op de mate waarin bestuursorganen
in staat zijn om burgergericht te werken:
– De manier van sturen: in hoeverre ervaren professionals ruimte en steun bij het maken
van besluiten en het toepassen van maatwerk en menselijke maat?
– Een heldere visie op burgergericht werken: is deze aanwezig en geeft deze voldoende
richting voor de professionals?
– Direct contact tussen verschillende gemeentelijke afdelingen, zoals vakafdelingen,
het primaire proces en juridische afdelingen.
– Een meer horizontale organisatiestructuur.
– Zicht op de achterliggende oorzaken voor het indienen van klachten en bezwaren.
– Politiek en bestuurlijk draagvlak voor burgergericht werken.
De mate waarin het bestuursorgaan ervaart dat deze elementen aan- of juist afwezig
zijn, wordt teruggegeven aan de betreffende organisatie (in de vorm van een «organisatieselfie»).
Naar behoefte faciliteer ik in het verder oppakken van de ervaren belemmeringen. De
komende tijd blijft het programma dialogen voeren met verschillende bestuursorganen.
Op korte termijn staan dialogen met het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie
en het Loket gepland.
Juridisch dashboard Sociale Verzekeringsbank
In samenwerking met de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wordt een juridisch dashboard
ontwikkeld, waarmee vanuit de uitvoeringspraktijk signalen over knelpunten en trends
in wet- en regelgeving sneller aan het licht kunnen komen en meer inzicht ontstaat
in aard, frequentie en impact van die knelpunten voor de burger. Deze worden vervolgens
op managementniveau geagendeerd. Ook andere uitvoeringsorganisaties, zoals het UWV
en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), hebben inmiddels interesse getoond
om een dergelijk dashboard te ontwikkelen.
Pilot Versterking samenwerking Loket en UWV
De pilot Versterking samenwerking Loket en UWV is dit voorjaar succesvol afgerond.
In 72 zaken hebben de juristen van het Loket en het UWV contact gehad, waarbij 49
zaken geheel of gedeeltelijk informeel zijn opgelost. In deze zaken is gezocht naar
een oplossing waarbij de klant bijvoorbeeld alsnog een positief besluit ontving of
waarbij nader onderzoek en uitleg heeft geleid tot berusting. In deze gevallen is
een bezwaarprocedure voorkomen door bijvoorbeeld informele geschilbeslechting of een
nadere toelichting. Het probleem van de burger is hierdoor vroegtijdig opgelost en
bezwaren zijn voorkomen. Daarnaast is de kennis en het lerend vermogen bij het Loket
en UWV vergroot én is het Loket door de korte lijnen beter in staat om aan het UWV
gesignaleerde verbeterpunten in beleid en uitvoering aan te dragen. Beide organisaties
hebben de intentie uitgesproken om de nieuwe werkwijze te borgen en verder te professionaliseren.
De beslissing daartoe moet nog door de besturen worden bekrachtigd. Daarnaast wordt
toenadering gezocht tot andere partijen, zoals IND en de Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO) door het Loket en FNV door het UWV, om te bezien of een soortgelijke samenwerking
ook kan worden aangegaan met andere organisaties.
Pilot Digitaal bezwaarplatform
De pilot Digitaal bezwaarplatform is dit voorjaar succesvol afgerond met de oplevering
van het proof of concept (een onderzoek naar de haalbaarheid van een digitaal platform
voor ondersteuning van de bezwaarschriftprocedure vanuit burgerperspectief) en een
advies over de bouw van een basisversie van het platform, in eerste instantie rond
bijstandsuitkeringen bij gemeenten. De betrokken pilotgemeenten zijn enthousiast over
de bijdrage die het platform kan hebben in het laagdrempelige contact en de informele
probleemoplossing voor burgers die met een besluit van de gemeente geconfronteerd
worden waar zij het niet mee eens zijn. Momenteel wordt in samenwerking met het Ministerie
van BZK en het interdepartementale programma WaU een volgende stap in het proces voorbereid,
te weten het opstellen van een business case die inzicht geeft in de wijze waarop
het platform ontwikkeld, geïmplementeerd en gefinancierd kan worden.
Rol aanjager beëindigd
De rol van de aanjager Burgergerichte overheid om voor het deelprogramma zaken in
beweging te brengen, is in het huidige stadium waarin het deelprogramma zich bevindt
niet meer nodig en is daarom beëindigd. Voor het deelprogramma is nu een periode aangebroken
waarin wordt uit- en voortgebouwd op wat er in de basis is neergelegd. Interdepartementale
afstemming vindt plaats via de lijn van het interdepartementale programma WaU.
Werksessie Burgergericht bestuursrecht
Om geïnteresseerde stakeholders bij te praten over bovengenoemde initiatieven en ruimte
te geven aan aanvullende ideeën, organiseerde Burgergerichte overheid op 10 maart
2022 voor circa honderd geïnteresseerden afkomstig uit onder meer uitvoering, beleid,
wetenschap en juridische bijstand een online werksessie Burgergericht bestuursrecht.
Rode draad in de gesprekken die tijdens de sessie plaatsvonden was onder andere dat
burgergericht werken en het toepassen van maatwerk pas goed vorm kan krijgen als er
binnen een organisatie op alle niveaus draagvlak voor is en ruimte en capaciteit voor
wordt gecreëerd en er ook wordt geïnvesteerd in de training en opleiding van medewerkers.
De investeringen aan de voorkant in onder meer capaciteit, betalen zich later terug
in minder (onnodige) procedures.
In een vervolgsessie die eind juni plaatsvond, zijn enkele voorgestelde oplossingsrichtingen
nader verkend. Over de uitkomsten hiervan bericht ik u nader in de volgende voortgangsrapportage.
Ontwikkeling toevoegingen in het bestuursrecht
Het Kenniscentrum van de Raad monitort de aantallen toevoegingen die zijn afgegeven
binnen het bestuursrecht. Burgergerichte overheid bewerkt en duidt deze data. Onderstaand
treft u de gegevens aan van de afgelopen vijf jaar. Overall daalt het aantal toevoegingen
van bijna 64.000 zaken11 in 2017 naar iets minder dan 48.500 in 2021. De in de tabel weergegeven procentuele
verandering (laatste kolom) is de verandering van de afgegeven toevoegingen in 2021
ten opzichte van die in 2017.
Bij dit overzicht plaats ik enkele kanttekeningen. Allereerst zijn de gegevens deels
handmatig verkregen, waardoor de cijfers per jaar een licht afwijkend beeld kunnen
geven. Verder wordt de categorie Toeslagen pas sinds 2021 apart van de categorie Belastingdienst
geregistreerd, waardoor de percentages in de laatste kolom een vertekend beeld geven
voor die categorieën. Tot slot past de relativering dat de oorzaken achter de afname
in toevoegingen in het bestuursrecht van veel factoren afhankelijk zijn.
Tabel 1 Data afkomstig van de Raad voor Rechtsbijstand
4. Voortgang verbetering van de kwaliteit in de tweede lijn
Veel problemen van juridische aard kunnen worden opgelost met verbeterde online informatie,
advies en laagdrempelige hulp in de eerste lijn. Toch is in veel gevallen bijstand
van een gespecialiseerde dienstverlener in de tweede lijn (een advocaat of mediator)
nodig om rechtsbescherming te bieden en/of om een juridisch probleem op te lossen.
Bijvoorbeeld omdat een probleem te complex is om met eerstelijnshulp op te lossen.
Of omdat een gang naar de rechter met vertegenwoordiging door een advocaat verplicht
is, zoals in geval van een echtscheiding. Daarnaast heeft een rechtzoekende in bepaalde
gevallen recht op rechtsbijstand door een advocaat, bijvoorbeeld wanneer hij wordt
verdacht van een strafbaar feit.
Met de stelselvernieuwing wordt ingezet op verbetering van de kwaliteit van de tweedelijns
dienstverlening. Rechtzoekenden moeten kunnen rekenen op dienstverleners die beschikken
over de benodigde inhoudelijke kennis, communicatievaardigheden en zo nodig procesvaardigheden
om rechtsbescherming te bieden en/of het probleem van de rechtzoekende op te lossen.
Daarnaast vind ik het van belang dat voor rechtzoekenden inzichtelijk is wat zij kunnen
verwachten van een dienstverlener. Ook hecht ik eraan dat dienstverleners in het vernieuwde
stelsel een vergoeding krijgen die in verhouding staat tot de geleverde inspanningen,
met behoud van het forfaitaire systeem. En dat zij daarbij worden gestimuleerd om
juridische geschillen van rechtzoekenden efficiënt en duurzaam op te lossen.
Rechtshulppakketten
Om bovenstaande doelen te realiseren, is het concept van rechtshulppakketten ontwikkeld.
Met een rechtshulppakket ontvangen dienstverleners een integrale vergoeding voor de
behandeling van het probleem van de rechtzoekende, in plaats van de huidige toevoeging
per dienstverlener en per procedure.
Het achterliggende idee van rechtshulppakketten is dan ook dat meerdere dienstverleners
binnen een pakket kunnen samenwerken aan de oplossing van een probleem en daarbij
verschillende interventies kunnen inzetten. Voor elk rechtshulppakket worden eisen
aan de benodigde competenties en deskundigheid gesteld, zodat elke dienstverlener
specialistische kennis heeft voor de oplossing van het probleem van de rechtzoekende.
Hoewel ik de meerwaarde zie van bepaalde elementen van rechtshulppakketten, ben ik
mij er ook van bewust dat verschillende partijen van begin af aan kritisch zijn over
het concept van rechtshulppakketten. Daarom wil ik de komende periode samen met de
betrokken partners verkennen in hoeverre rechtshulppakketten daadwerkelijk kunnen
bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van de rechtsbijstand en het passend
houden van de vergoedingen van de dienstverleners. Daarbij wil ik goed bekijken wat
werkt in de praktijk, vanuit het perspectief van de rechtzoekende. Ik zal uw Kamer
in de volgende voortgangsrapportage informeren of ik de ontwikkeling van rechtshulppakketten
in de huidige vorm zal voortzetten of op een andere wijze zal inzetten op verbetering
van de kwaliteit en het passend houden van de vergoedingen in het vernieuwde stelsel
van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarbij zal ik ook inzichtelijk maken wanneer naar
de verschillende rechtsgebieden wordt gekeken, zodat voor uw Kamer helder is hoe de
planning voor de komende jaren eruitziet.
Nieuwe systematiek in de tweede lijn
Naast de ontwikkeling van rechtshulppakketten is de afgelopen periode door de Raad
gewerkt aan een nieuwe systematiek om de hulpvraag van een rechtzoekende te kunnen
koppelen aan het passende rechtshulppakket en een gekwalificeerde dienstverlener.
Op hoofdlijnen ziet de nieuwe systematiek er als volgt uit. Rechtzoekenden kunnen
op basis van de diagnose in de eerste lijn een rechtshulppakket aanvragen bij de Raad.
De Raad biedt de rechtzoekende vervolgens een aantal passende dienstverleners (advocaten
en mediators) aan om uit te kiezen. Die dienstverleners zijn ingeschreven in het register
dat de Raad beheert en voldoen daarmee aan de kwaliteitseisen die de Raad via inschrijving
aan de dienstverleners stelt. Mocht de rechtzoekende al een voorkeursadvocaat of -mediator
hebben, dan toetst de Raad of deze voldoet aan de specifieke eisen die aan aanbieding
van het desbetreffende rechtshulppakket worden gesteld. De Raad beoordeelt vervolgens
de aanvraag om rechtsbijstand, neemt het besluit over het rechtshulppakket en de dienstverlener
en legt een eventuele eigen bijdrage op. De nieuwe systematiek wordt onder andere
toegepast binnen het experiment echtscheiding (zie hieronder) en de eerder genoemde
herstelregelingen kinderopvangtoeslag. Op basis van de ervaringen in de praktijk zal
de Raad de uitvoering van de systematiek voortdurend verbeteren.
Daarnaast monitort het Kenniscentrum bij de Raad de kwaliteit van de rechtsbijstand
door de ontwikkeling van kwaliteitscriteria en de inzet van kwaliteitsinstrumenten
voor monitoring en evaluatie. Verder onderzoekt de Raad de inzet van instrumenten
als collegiale toetsing en peer review onder dienstverleners. Tot slot wordt ingezet
op het systematisch bijhouden van de urenbesteding van dienstverleners, zodat hiervan
een geactualiseerd overzicht tot stand komt en op basis daarvan periodiek bijstelling
van de vergoedingen kan plaatsvinden.
Experiment echtscheiding
Begin dit jaar zijn de Raad, het Loket, NOvA, Mediatorsfederatie Nederland (MfN),
de Nederlandse vereniging van Familie- en erfrecht Advocaten en Scheidingsmediators
(vFAS) en het online platform Uitelkaar.nl gestart met het experiment echtscheiding
voor de duur van een jaar. In het experiment wordt de eerste oplossingsroute inclusief
rechtshulppakketten voor echtscheidingen in de praktijk beproefd. Doel van dit experiment
is om de dienstverlening van de betrokken partijen zo goed mogelijk aan te laten sluiten
bij de problematiek van de rechtzoekende. De Raad heeft sinds de openstelling van
de inschrijving voor het experiment op 14 februari 2022 525 deelnameverzoeken van
advocaten en mediators verwerkt en getoetst. Dit heeft geresulteerd in de toelating
van 292 advocaten en 122 mediators aan het experiment. Daarmee is er sprake van voldoende
landelijke dekking. De overige aanvragen zijn afgewezen of ingetrokken door de aanvragers,
vanwege het niet voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden. Sinds 1 april 2022 kunnen
rechtzoekenden die willen scheiden deelnemen aan het experiment. Ten behoeve van het
experiment echtscheiding heeft het Loket 10 juristen opgeleid, die verantwoordelijk
zijn voor het stellen van de diagnose binnen het experiment. Op 4 april 2022 is het
Loket op kleine schaal gestart met de diagnosegesprekken met rechtzoekenden tijdens
een speciaal hiervoor ingericht spreekuur. Tijdens de gesprekken wordt onderzocht
of partijen samen de scheiding kunnen regelen en komen vragen over het proces en vragen
rondom de scheiding aan de orde. Ook wordt gekeken naar sociale en andere juridische
problematiek van de rechtzoekende en wordt hij waar nodig verwezen naar de juiste
instanties in het sociaal domein. Nadat het Loket een diagnose heeft gesteld en die
heeft opgenomen in een diagnosedocument, kan de rechtzoekende hiermee bij de Raad
een verzoek tot matching met een dienstverlener indienen. De Raad stelt aan de hand
van de diagnose vast welk rechtshulppakket en welk type dienstverlener (advocaat,
mediator of online platform) het beste aansluit bij de situatie van de rechtzoekende.
Op basis van een aantal kwalitatieve matchingcriteria worden aan de rechtzoekende
drie passende dienstverleners voorgesteld, waaruit hij een keuze kan maken. De rechtzoekende
kan dan zelf contact zoeken met de dienstverlener, die daarna voor hem aan het werk
gaat. Er zijn tot op heden 55 rechtzoekenden die hebben aangegeven via het experiment
een aanbod van de Raad te willen ontvangen voor een passende dienstverlener. Het betreft
grotendeels rechtzoekenden die nog niet zelf een advocaat of mediator hebben benaderd
voor hun echtscheiding. Bij de Raad zijn 16 experimenttoevoegingen aangevraagd. De
voorbereidingen van de evaluatie van het experiment zijn in volle gang. De eerste
tussentijdse evaluatie wordt uitgevoerd na 4 maanden vanaf de datum waarop het Loket
zijn dienstverlening in het experiment is gestart, te weten 4 april 2022. De tweede
evaluatie volgt na 8 maanden, om daarna na afloop van het experiment over te gaan
tot de eindevaluatie. Indien nodig wordt de uitvoering van het experiment tussentijds
bijgesteld.
Huur, arbeidsongeschiktheid en asiel
De afgelopen periode heeft de Raad verschillende werkplaatsen in het land opgericht
waarbij wordt ingezet op versterking van de samenwerking tussen nulde, eerste en tweedelijns
partners om rechtzoekenden met een huurgeschil sneller en beter te kunnen helpen.
Bij de werkplaatsen zijn veel verschillende partners betrokken, waaronder Loket, woningcorporaties,
gemeenten, huurteams, sociaal raadslieden, advocatuur en rechterlijke macht. Verder
wordt samengewerkt met onder andere Huurcommissie, Aedes en Woonbond. De werkplaatsen
hebben eraan bijgedragen dat partijen elkaar beter weten te vinden en dat de informatieoverdracht
is verbeterd.
Daarnaast heeft de Raad samen met partners concept-rechtshulppakketten ontwikkeld
voor rechtzoekenden die in bezwaar, beroep of hoger beroep gaan tegen een beslissing
van het UWV bij WIA-zaken. Deze rechtshulppakketten zijn geordend en uitgewerkt conform
de «fases» van een bestuursrechtelijke procedure.
Verder ontwikkelt de Raad samen met de NOvA, de IND en Vluchtelingenwerk Nederland
rechtshulppakketten voor de eerste asielaanvraag, inclusief hoger beroep. Daarbij
wordt ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van de rechtshulp en het bieden van
een passende vergoeding voor advocaten. Ook wordt bezien op welke wijze de rechtsbijstand
beter kan aansluiten op het sporenbeleid dat in 2016 is ingevoerd bij de IND, met
het doel de asielprocedure op effectievere wijze te laten plaatsvinden. De rechtshulppakketten
voor asiel zijn naar verwachting in het voorjaar van 2023 in concept gereed.
Strafrecht
Ook in het strafrecht zet ik in op verbetering van de kwaliteit van rechtsbijstand.
Dat doe ik onder andere met de pilot slachtofferadvocatuur. Ik vind het van groot
belang dat slachtoffers kunnen rekenen op een laagdrempelige toegang tot het recht
en tot kwalitatieve rechtsbijstand. Slachtoffers van ernstig gewelds- en zedenmisdrijven
hebben recht op kosteloze rechtsbijstand door een gespecialiseerde slachtofferadvocaat.
De kosten hiervan worden vergoed door de overheid, ongeacht de financiële draagkracht
van het slachtoffer. De afgelopen periode hebben de politie, Slachtofferhulp Nederland,
de slachtofferadvocatuur, de Raad en mijn ministerie zich ervoor ingezet om slachtoffers
van deze misdrijven vroegtijdig en actief door te verwijzen naar een slachtofferadvocaat.
Daarmee wordt de toegang tot het recht voor deze groep slachtoffers verbeterd in de
geest van de motie van het lid Van Toorenburg c.s.12
In twee politieregio’s is ervaring opgedaan met actieve doorverwijzing door de politie
van slachtoffers naar een advocaat. Zo werden slachtoffers van zedenmisdrijven al
na het informatieve gesprek bij de politie in contact gebracht met een gespecialiseerde
advocaat. Het slachtoffer kon daardoor al juridisch worden bijgestaan bij het besluit
om al dan niet aangifte te doen. Uiteindelijk is het uiteraard aan het slachtoffer
zelf om al dan niet gebruik te maken van rechtsbijstand van een advocaat.
Op basis van de evaluatie van deze pilot is besloten om landelijke implementatie voor
te bereiden van de vroegtijdige en actieve doorverwijzing van zedenslachtoffers naar
een advocaat. Ik verwacht dat hierover eind dit jaar een besluit genomen kan worden.
Voor wat betreft de rechtsbijstand aan slachtoffers van ernstig geweld is geconcludeerd
dat de werkwijze uit de pilot nog onvoldoende ontwikkeld was om over te gaan tot landelijke
implementatie. Daarom heb ik samen met de betrokken partijen besloten deze werkwijze
te herijken en te beproeven in een vervolg op de eerdere pilot. In beide trajecten
wordt ook aandacht besteed aan de afbakening van de taakverdeling tussen Slachtofferhulp
Nederland en de slachtofferadvocatuur.
Voor informatie over alle lopende pilots in het strafrecht verwijs ik uw Kamer graag
naar het bijgevoegde pilotoverzicht.
5. Actuele beleidsthema’s
Hieronder treft u de stand van zaken ten aanzien van de ontwikkelingen ten aanzien
van een drietal actuele beleidsthema’s.
Zelfredzaamheid
Tijdens het recente commissiedebat kreeg ik van verschillende kanten de vraag: zelfredzaamheid
in de rechtsbijstand, hoe werkt het ook al weer?
De Wet op de rechtsbijstand kent een belangentoets. Aanvragen om gefinancierde rechtsbijstand
behoren getoetst te worden op het belang van de zaak. De belangentoets is – naast
de inkomenstoets – verdragsrechtelijk toegestaan om een stelsel van gefinancierde
rechtsbijstand beheersbaar te houden, mits dit de toegang tot het recht niet onmogelijk
maakt.
Deze belangentoets kan bijvoorbeeld het financiële belang van de zaak betreffen of
de mate waarin er sprake is van een bedrijfsmatig belang. De toets ziet ook op de
vraag of het een belang betreft dat door de rechtzoekende zelf kan worden behartigd,
zo nodig met behulp van iemand anders of andere organisatie dan een sociale advocaat.
Dit laatste wordt de zelfredzaamheid genoemd.
De zelfredzaamheidstoets is in 1994 opgenomen in de Wet op de rechtsbijstand. In het
Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) – ook van 1994 – zijn in de diverse
artikelen voorbeelden opgenomen waarvan aangenomen moet worden dat die in beginsel
onder de zelfredzaamheid vallen. Voorbeelden hiervan zijn:
• rechtsbijstand voor het treffen van een afbetalingsregeling, het aanvragen van het
eigen faillissement of het kwijtschelden van een schuld;
• het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend
betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard, en/of
• het vragen van kwijtschelding van een belastingschuld.
Uit de nota van toelichting bij het Brt blijkt de afweging dat in deze zaken geen
juridische bijstand nodig is en/of dat burgers terecht zouden kunnen bij informatie-
en adviesfuncties van gemeente, in het bijzonder sociaal raadslieden en maatschappelijk
werk. De Raad kan een toevoeging wel verlenen, indien de bijzondere feitelijke of
juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
De praktijk laat zien dat het doenvermogen – en dus de zelfredzaamheid – per individuele
burger kan verschillen en dat ook de levensgebeurtenis waardoor het juridische probleem
is ontstaan, invloed kan hebben op de mate van zelfredzaamheid. Mijn taak is het om
aan de ene kant hiermee rekening te houden en aan de andere kant een beheersbaar stelsel
in stand te laten.
Het onderwerp zelfredzaamheid staat sinds de kinderopvangtoeslagaffaire nadrukkelijk
op de agenda binnen het stelsel van rechtsbijstand. De vraag heeft zich aangediend
of de toetsing hiervan in de loop van de tijd niet te strikt is geworden, dan wel
gebaseerd is geweest op verouderde inzichten. Mijn ambtsvoorganger heeft hierop drie
acties ondernomen:
1. Naar aanleiding van de moties van de kamerleden Van Nispen (SP) en Van der Graaf (CU)
(Kamerstuk 31 753, nr. 230) heeft het WODC een onderzoek gestart naar de toetsing van de zelfredzaamheid door
de Raad bij toevoegingsaanvragen in de kinderopvangtoeslagaffaire en de rol van het
ministerie daarbij. Dit onderzoek moet resultaten opleveren waarmee de toetsing van
zelfredzaamheid bij de tijd kan worden gebracht. Het onderzoek zal nu naar verwachting
na het zomerreces worden opgeleverd. Een beleidsreactie op dit rapport zal ik uw Kamer
dan zo spoedig mogelijk doen toekomen.
2. De Raad, het Loket, de NOvA en SWN signaleren schrijnende gevallen en delen deze met
elkaar, zodat vroegtijdig in het proces deze burgers geholpen kunnen worden. Ook hebben
de Raad en het Loket naar aanleiding van de motie Ploumen/Jetten in kaart gebracht
waar wetgeving in de praktijk hardvochtig kan uitpakken. Naast de eerdergenoemde veronderstelde
zelfredzaamheid komt uit de inventarisatie naar voren dat de harde grenzen in de Wrb
op inkomen en vermogen in de praktijk hardvochtig kunnen uitpakken. Een voorbeeld
hiervan is een burger met een inkomen boven de Wrb-grens die hier, door beslag of
lastendruk, niet volledig over kan beschikken. De Raad kan daar geen rekening mee
houden en voegt derhalve niet toe. Ook is de positie van de ZZP’er en de éénmanszaak
bij bedrijfsmatig handelen geadresseerd, waarvoor bij uitzondering wordt toegevoegd
en zijn knelpunten bij de resultaatsbeoordeling geconstateerd. In de tweede helft
van 2022 wordt met de Raad afgewogen welke punten nadere uitwerking nodig hebben voor
verwerking in wet- en regelgeving en welke knelpunten een aanpassing van bestaand
beleid zouden kunnen zijn.
3. Met de Regeling Adviestoevoeging Zelfredzaamheid (RATZ) kan de Raad na doorverwijzing
door het Loket aan een sociaal advocaat een zogenoemde lichte adviestoevoeging verlenen
in situaties waarvan de wet- en regelgeving in beginsel stelt dat hier het belang
door de burger zelf moet worden behartigd. Deze regeling is in april nog eens verlengd
met een jaar. Op basis van de regeling heeft de Raad inmiddels ongeveer 2.700 Adviestoevoegingen
zelfredzaamheid verleend. De Raad is op dit moment een onafhankelijke commissie aan
het instellen die met aanbevelingen komt waar en bij wie deze zaken nu, en tot hiervoor
iets anders is geregeld, het beste belegd kunnen worden. Met de ervaringen uit de
RATZ, de vroegtijdige signalering en de resultaten van het WODC- onderzoek wil ik
in 2023 een bestendige voorziening treffen waarin een evenwichtige balans is tussen
aandacht voor burgers die tussen wal en schip (dreigen) te vallen en beheersbaarheid
van het stelsel. Mocht wetswijziging hiervoor noodzakelijk zijn dan wordt dat meegenomen
in het traject van de stelselvernieuwing. In aanloop daarnaartoe kan de RATZ een tijdelijke
grondslag van een dergelijke voorziening vormen.
Stand sociale advocatuur en jonge aanwas
Als Minister voor Rechtsbescherming sta ik voor een goede toegang tot het recht. Bij
onvoldoende aanbod aan rechtsbijstandsverleners is die toegang in het geding. Ik moet
dus – en namens mij de Raad die de taak heeft zorg te dragen voor de organisatie van
rechtsbijstand – erop toezien dat er voldoende aanbod van advocaten in het stelsel
aanwezig is.
Uit de cijfers van de Raad blijkt dat er in 2021 8.142 advocaten stonden ingeschreven bij de Raad. Daarvan waren er in 2021 6.218 actief. Dit betekent dat aan hen minimaal één toevoeging is verleend in 2021. Aan bijna
2.000 ingeschreven advocaten is géén toevoeging verleend in 2021.
Gebleken is dat er 457 advocaten actief zijn geworden ten opzichte van 2020. Zij hebben
in 2020 geen toevoeging aangevraagd. Dit is de instroom. En er zijn in 2021 768 advocaten
inactief geworden ten opzichte van 2020. Dit is de jaarlijkse uitstroom. Deze aantallen
vormen geen trendbreuk met de afgelopen jaren.
De relatieve afname van het aantal actieve advocaten is de afgelopen jaren gelijk aan de relatieve afname van het aantal toevoegingen.
De trend van het aantal ingeschreven advocaten is gerelateerd aan de actieve advocaten en dus ook gerelateerd aan de afname van het aantal toevoegingen.
Gelet op het beeld zoals geschetst door de commissie-Wolfsen dat er in het stelsel
van rechtsbijstand aanbod is voor ongeveer 3.570 advocaten, voorzie ik gelet op het
voorgaande op dit moment nog niet dat dit aanbod te beperkt is. Wel realiseer ik me
dat dit geen garantie is dat er ook in de toekomst voldoende sociaal advocaten zullen
zijn. De Raad is wel dit jaar een onderzoek gestart naar de stand van de sociale advocatuur,
want eerder onderzoek heeft uitgewezen dat de spreiding over leeftijdscategorieën
duidt op een aanstaande vergrijzing en onvoldoende aanwas. Ook zijn er signalen dat
in bepaalde regio’s niet op alle rechtsgebieden (voldoende) advocaten beschikbaar
zijn. De resultaten van dit onderzoek worden in het najaar verwacht. Ik informeer
u hierover in de volgende voortgangsrapportage.
Dit jaar heb ik de regeling beroepsopleiding sociale advocatuur nogmaals met een subsidieplafond
voor 175 deelnemers laten vaststellen.13 Hiermee worden kantoren met een overwegende toevoegingspraktijk in de gelegenheid
gesteld advocaat-stagiaires aan te trekken en staat de Raad garant voor subsidiëring
van hun beroepsopleiding. Tot op heden zijn er 81 advocaat-stagiaires voor wie een
subsidie is aangevraagd.
Met universiteiten en hogescholen worden samen met NOvA bovendien gesprekken gevoerd
over het curriculum om dit beter te doen aansluiten bij de rol en het werk van de
sociale advocatuur. Ook de Raad werkt samen met hogescholen en universiteiten om het
werk van de sociale advocatuur en innovatie onder studenten meer voor het voetlicht
te brengen door middel van voorlichting, gastcolleges, het begeleiden van (afstudeer)onderzoek
en het bijdragen aan de onderwijsprogramma’s.
Maatschappelijke bijdrage advocatuur
Conform de opgave in het Coalitieakkoord 2021–2025, zet ik me in voor het realiseren
van een substantiële maatschappelijke bijdrage door de gehele advocatuur aan het stelsel
van gesubsidieerde rechtsbijstand. Tijdens het Commissiedebat gesubsidieerde rechtsbijstand
op 20 april jongstleden heb ik aangegeven dat deze bijdrage wat mij betreft met name
ten goede zou moeten komen aan rechtzoekenden die onder de inkomensgrens van de Wrb
vallen.
De bedoelde maatschappelijke bijdrage zou bijvoorbeeld kunnen worden geleverd in uren
of in geld. Voor een andere mogelijke uitwerking kijk ik nadrukkelijk ook naar de
advocatuur zelf, naar de initiatieven die zij al hebben genomen en in de toekomst
nog zouden kunnen nemen. Zo zijn er advocaat-stagiaires van commerciële kantoren die
een deel van hun advocaat-stage bij een sociaal-advocatenkantoor doen.
Met de NOvA kijk ik in dit kader ook naar het besteden van meer aandacht aan de sociale
advocatuur en de positie van kwetsbare rechtzoekenden binnen de Beroepsopleiding advocaten
van de NOvA. De bovengenoemde Jonge Aanwas-regeling zou bij voortzetting bijvoorbeeld
door de advocatuur zelf bekostigd kunnen worden.
Er vinden nog gesprekken plaats met de NOvA en de advocatuur over de te leveren maatschappelijke
bijdrage. De planning is om dat deze zomer te doen. Op 30 juni heb ik kennisgemaakt
met de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland («VSAN») en op 7 juli staat een werkbezoek
aan de NOvA op het programma, waar onder andere over dit onderwerp zal worden gesproken.
Verder heeft de NOvA mij laten weten in het najaar een seminar te gaan organiseren
met de beroepsgroep en dat daarnaast binnenkort de opbrengsten van de kwartiermaker
van de NOvA om de samenwerking tussen de commerciële en sociale advocatuur te verstevigen
worden verwacht. Na de zomer zal ik dan vervolgens de balans opmaken en de vervolgroute
in dit dossier bepalen. Daarbij is de mate van verplichtendheid en de vorm waarin
een bijdrage zal moeten worden geleverd, mede in het licht van de onlangs door uw
Kamer aangenomen motie van de leden Mutluer en Ceder over het laten bijdragen van
de gehele advocatuur aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, nadrukkelijk
onderdeel van de besluitvorming.14
6. Financiën
In het Coalitieakkoord is de ingeboekte besparing voor de sociale advocatuur geschrapt.
Hiermee heeft het kabinet structureel € 154 miljoen per jaar beschikbaar gesteld voor
het versterken van de sociale advocatuur in lijn met scenario 1 van de commissie-Van
der Meer per 1 januari 2022.
In de brief aan uw Kamer van 2 november 2021 is toegelicht hoe de extra middelen worden
ingezet voor het verbeteren van de vergoedingen in het stelsel conform scenario 1
per 1 januari 2022.15 In het huidige stelsel bedragen de kosten voor scenario 1 naar verwachting € 131 miljoen16 per jaar. Het formele regelgevingstraject voor het doorvoeren van scenario 1 (aanpassing
van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand en het Besluit toevoeging mediation) loopt
nog. Gestreefd wordt naar inwerkingtreding van de AMvB uiterlijk per 1 oktober 2022.
Om de vergoedingen toch al per 1 januari 2022 te kunnen verhogen, wordt tot die tijd
met een anticiperende beleidsregel gewerkt. Omdat een anticiperende beleidsregel niet
benadelend mag werken, zijn alleen begunstigende onderdelen uit scenario 1 hierin
overgenomen. Dit brengt kosten met zich mee. Iedere maand dat de anticiperende beleidsregel
geldt, betekent circa € 0,9 miljoen aan extra kosten. De kosten van deze beleidsregel
bedragen daarmee naar verwachting circa € 8,1 miljoen. Dit betekent dat de kosten
van scenario 1 van de commissie-Van der Meer voor 2022 in totaal ongeveer € 139 miljoen
bedragen. Het resterende bedrag van € 15 miljoen zal worden ingezet binnen het rechtsbijstandsdossier.
In de contourenbrief van 9 november 2018 is opgenomen dat de vrijval van middelen
als gevolg van een verminderd beroep op de rechtsbijstand wordt ingezet voor investeringen
in het vernieuwde stelsel. Nu structureel € 154 miljoen per jaar extra beschikbaar
is gesteld voor het stelsel, is dit uitgangspunt, althans tot het jaar 2023, losgelaten.
De onderuitputting op het budget voor rechtsbijstand over de jaren 2021 en 2022 wordt
ingezet voor andere dossiers in het JenV-domein. Dit geldt overigens niet voor het
hiervoor genoemde resterende bedrag van € 15 miljoen in 2022; dit blijft behouden
voor het stelsel van rechtsbijstand voor de noodzakelijke kwalitatieve versterkingen
van eerste en tweede lijn.
In de vorige voortgangsrapportage is aangekondigd dat uw Kamer bij voorjaarsnota zou
worden geïnformeerd over de actualisatie van de doorrekeningen van de stelselvernieuwing.
Het is echter nog te vroeg om de uitkomsten van de tussenevaluatie van het programma,
de structurele kosten van de eerste en tweede lijn en de inzichten met betrekking
tot de rechtshulppakketten te kwantificeren. Om dit toch op een zinvolle manier in
de actualisatie mee te kunnen nemen, zal deze begin 2023 plaatsvinden. Ik zal uw Kamer
voor de zomer van 2023 informeren over de uitkomsten hiervan.
Tot slot
In deze voortgangsrapportage heb ik uw Kamer de voortgang van en ontwikkelingen rondom
de vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand geschetst. Zo’n boeiende
en uitdagende opgave kan ik alleen klaren samen met alle mensen en organisaties die
dag in, dag uit en met hart en ziel werkzaam zijn in en voor het stelsel. Ik wil op
deze plaats dan ook graag mijn dank en waardering uitspreken voor de inzet van alle
mensen werkzaam bij het Loket, de Raad, Divosa, SWN, gemeenten en overheidsorganisaties,
alle advocaten en mediators werkzaam in het stelsel en de hen vertegenwoordigende
organisaties waaronder de NOvA en de MfN. Tijdens mijn werkbezoeken zie ik keer op
keer met hoeveel energie en enthousiasme er onvermoeibaar wordt gewerkt aan het realiseren
van de toegang tot het recht voor mensen met (juridische) problemen. Die toegang tot
het recht kent vele aspecten.17
De burger moet voldoende informatie kunnen en weten te vinden om zijn eigen recht
te kennen. Hij of zij moet kunnen rekenen op goede, laagdrempelige hulp bij problemen
en op adequate rechtsbijstand door een advocaat of mediator, ook als de burger dit
niet zelf kan betalen. Van de overheid mag de burger een faire behandeling verwachten
die in overeenstemming is met de wet. Het deelprogramma Burgergerichte overheid maakt
zich hier hard voor door het stimuleren van goed procedeergedrag door overheden en
begrijpelijke, burgervriendelijke wet- en regelgeving.
Op de wijze zoals ik dat in deze voortgangsrapportage heb uiteengezet, beoog ik met
de voortzetting van de stelselvernieuwing de toegang tot het recht voor de burgers
van Nederland te bevorderen in nauwe samenwerking met alle ketenpartners en uw Kamer.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Indieners
-
Indiener
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming