Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Brenk over "gepensioneerden met een lager inkomen die arm zijn of moeilijk rond kunnen komen"
Vragen van het lid Van Brenk (50PLUS) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over gepensioneerden met een lager inkomen die arm zijn of moeilijk rond kunnen komen (ingezonden 11 juni 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 22 augustus
2019).
Vraag 1
Kunt u een zo actueel en volledig mogelijk getalsmatig beeld geven van armoede en
(mogelijke) financiële nood onder ouderen en gepensioneerden met een laag inkomen?
Kunt u dit beeld uitsplitsen voor de leeftijdscohorten van 55–65 jaar, 65–75 jaar
en 75 jaar en ouder?
Antwoord 1
Het CBS zet in de armoedestudies het inkomen van personen af tegen de zogenaamde lage-inkomensgrens.
De lage-inkomensgrens weerspiegelt een vast koopkrachtbedrag in de tijd. De grens
is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979, toen dit in koopkracht
het hoogst was. Omdat de lage-inkomensgrens boven het bijstandsniveau ligt spreekt
het CBS bij een laag inkomen van een «risico op armoede». De lage-inkomensgrens bedroeg
in 2017 op maandbasis € 1.040 voor een alleenstaande. In figuur 1 is het aandeel huishoudens
weergegeven dat in 2017 een laag inkomen of een langdurig laag inkomen had. Hierbij
is uitgesplitst naar de leeftijd van de hoofdkostwinnaar. Er is sprake van een laag
inkomen indien ten minste 1 jaar het inkomen onder de lage-inkomensgrens ligt, en
van een langdurig laag inkomen indien dit 4 jaar of langer het geval is.
Figuur 1: Aandeel personen met een laag of langdurig laag inkomen in 2017, naar leeftijd
van de hoofdkostwinnaar
Bron: CBS Statline
Figuur 1 laat zien dat het risico op armoede voor huishoudens waarvan de hoofdkostwinner
binnen afzienbare tijd met pensioen gaat relatief hoog is. Dit komt doordat in de
leeftijd van 50 tot de AOW-gerechtigde leeftijd een relatief groot deel van de huishoudens
een uitkering heeft wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Ook speelt langdurige
werkloosheid als gevolg van de economische crisis een rol. Het risico op armoede neemt
scherp af vanaf de AOW-leeftijd doordat het (volledige) AOW-pensioen boven de lage-inkomensgrens
uitkomt. Bovendien hebben de meeste ouderen naast de AOW nog aanvullend pensioen en
inkomsten uit vermogen. AOW-gerechtigden lopen van alle leeftijdsgroepen dan ook het
minst risico op (langdurige) armoede. Dit geldt ook in internationaal perspectief,
de Nederlandse gepensioneerde heeft het laagste risico op armoede binnen de OESO-lidstaten1.
Vraag 2, 3
Heeft u een verklaring voor het feit dat een derde van alle gepensioneerden, te weten
53% van de gepensioneerden met een netto huishoudinkomen van maximaal € 2000, en 61%
van de huishoudens met alleen een AOW-uitkering, moeite heeft om rond te komen?2 Zo nee, bent u bereid te laten onderzoeken waarom in totaal circa één miljoen gepensioneerden
moeite hebben om rond te komen?
Onderschrijft u de uitspraak van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud),
dat een inkomen dat alleen bestaat uit een AOW-uitkering, «niet als voldoende wordt
gezien»? Wat is daarvan de oorzaak? Kunt u uw antwoord motiveren?
Antwoord 2, 3, 23, 24
Situaties waarin mensen moeite hebben met rondkomen doen zich niet alleen voor bij
huishoudens met een laag inkomen. Het is dan ook van belang dat mensen, zeker bij
de overgang van werk naar pensioen, hun nieuwe patroon van inkomsten en uitgaven goed
op elkaar afstemmen.
Met de AOW-uitkering wordt een basispensioen geboden waarvan het doel is te voorkomen
dat AOW-gerechtigden in armoede leven. Door te kijken naar hoe het inkomen van AOW-gerechtigden
zonder aanvullend pensioen zich verhoudt tot de uitgaven (bijvoorbeeld via de voorbeeldbegroting
van het Nibud) wordt een beeld gevormd over de algemene mate waarin de AOW volstaat
om de basisbehoeften te kunnen betalen. Op basis van deze vergelijking blijkt dat
het inkomen van AOW-gerechtigden in principe hoog genoeg is om de minimaal noodzakelijke
uitgaven te kunnen doen, waarbij ook ruimte is voor reserveringsuitgaven en sociale
participatie. De AOW is geen vetpot, maar wel een uitkering waarvan men rond kan komen.
De basis die de AOW biedt wordt op peil gehouden door het AOW-bedrag tweemaal per
jaar met het minimumloon mee te laten groeien.
Om het consumptiepatroon van voor de AOW-gerechtigde leeftijd voort te zetten, kan
aanvullend pensioen worden gespaard en lijfrentes worden afgesloten. Veruit de meeste
(9 op 10) huishoudens met een AOW-gerechtigde hoofdkostwinnaar ontvangt aanvullend
pensioen. Door toenemende arbeidsparticipatie ontvangen in de toekomst meer mensen
aanvullend pensioen en door het stijgende opleidingsniveau wordt ook meer aanvullend
pensioen opgebouwd.
Waar de AOW in principe dus genoeg dekking biedt voor de basisbehoeften, zijn er ook
gevallen denkbaar waarbij AOW’ers met hogere kosten worden geconfronteerd. In specifieke
gevallen kunnen gemeenten aanvullende inkomensondersteuning bieden vanuit het minimabeleid.
Vraag 4
In hoeverre heeft de AOW-uitkering de afgelopen 20 jaar de welvaartsontwikkeling (groei
van het bruto binnenlands product bbp) gevolgd? Hoe hebben de vaste (woon)lasten en
de lokale lasten zich (macro) in deze zelfde periode ontwikkeld? Kan dit alles weergegeven
worden in één grafiek?3
Antwoord 4
Het BBP is tussen het eerste kwartaal van 20104 en het eerste kwartaal van 2019 met 14,0% gestegen. In dezelfde periode is de netto
hoogte van de AOW-uitkering (incl. vakantiegeld, excl. IOAOW) die een alleenstaande
krijgt gestegen met 19,2%. De netto-AOW is dus relatief meer toegenomen dan het BBP.
Hierbij moet ook opgemerkt worden dat een deel van de BBP-stijging zich niet vertaalt
niet in hogere uitkeringen en lonen, maar in bijvoorbeeld hogere collectieve uitgaven
aan zorg en onderwijs waar huishoudens voordeel van hebben.
Tussen 2010 en 2018 zijn de gemiddelde woonlasten van huurders met 23,6% en van huiseigenaren
met 22,2% gestegen. De werkelijke ontwikkeling van de woonlasten voor een huishouden
van een gepensioneerde kan van het gemiddelde afwijken. Het kan lager liggen omdat
in de groep AOW-gerechtigden meer huiseigenaren dan huurders voorkomen, terwijl ook
een belangrijk deel van de AOW’ers met een koopwoning de volledige hypotheek al heeft
afgelost en zodoende geen hypotheeklasten meer heeft. De ontwikkeling van de totale
decentrale lasten (gemeentelijke, waterschappen en provinciaal) wordt sinds 2017 door
het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden in kaart gebracht
in de Atlas van de lokale lasten. Tussen 2017 en 2019 zijn de gemiddelde totale lokale
lasten van huurders en huiseigenaren gedaald met respectievelijk 3,0% (€ 25) en 0,6%
(€ 7). De decentrale lasten maken een relatief klein deel uit van de totale lasten
van huishoudens.
Vraag 5
Deelt u de visie van het Nibud dat gepensioneerden met lagere inkomens veel minder
ruimte hebben om (hoge) zorguitgaven op te vangen en dat de eigen betalingen voor
zorg aan gepensioneerden met lagere inkomens (grotendeels) vergoed moeten worden en
blijven?
Antwoord 5
Het kabinet vindt het belangrijk dat de zorg betaalbaar is en toegankelijk voor iedereen.
Huishoudens met een laag inkomen kunnen een beroep doen op zorgtoeslag, waarmee de
betaalbaarheid van de zorg wordt geborgd. Ook een stapeling van eigen bijdragen kan
druk zetten op de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg. Het kabinet heeft
daarom het maximale verplichte eigen risico in de zorg bevroren op € 385. In 2018
is de eigen bijdrage in de Wlz omlaaggegaan. Vanaf 2019 geldt een vast tarief van
€ 17,50 per vier weken voor huishoudens die gebruik maken van Wmo-maatwerkvoorzieningen.
Het abonnementstarief betekent voor veel mensen feitelijk een (forse) verlaging van
de eigen bijdrage in de kosten van Wmo-voorzieningen. De huidige anticumulatieregeling
blijft intact: als een huishouden al een eigen bijdrage betaalt voor Wlz-zorg, dan
betaalt het geen eigen bijdrage voor een Wmo-voorziening die onder het abonnementstarief
valt. In 2020 wordt ook een deel van de algemene voorzieningen onder het abonnementstarief
gebracht.
Vraag 6
Bent u van mening dat met het onderzoek dat het Nibud jaarlijks doet voor een tiental
gemeenten, voldoende duidelijkheid bestaat over het effect dat de gecombineerde landelijke
en lokale inkomensondersteunende regelingen hebben op de positie van (ouderen-)huishoudens
met een laag inkomen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Antwoord 6
Deze specifieke analyses van het Nibud zijn een nuttige aanvulling op onderzoek dat
het Nibud al doet als het gaat om de toereikendheid van landelijke regelingen. Het
Nibud laat zien dat een AOW-uitkering zonder aanvullend pensioen gemiddeld genomen
voldoende zou moeten zijn om van rond te komen. Mensen die daarboven aanvullende inkomensondersteuning
nodig hebben voor specifieke kosten, kunnen terecht bij hun gemeente.
Vraag 7, 8
Vindt u het acceptabel dat een alleenstaande gepensioneerde met een besteedbaar inkomen
van € 1.500 gemiddeld 29% van zijn inkomen kwijt is aan huur/hypotheek, terwijl een
jongere alleenstaande met een besteedbaar inkomen van € 2.000 hier gemiddeld 22% van
zijn inkomen aan kwijt is?5 Kunt u uw antwoord motiveren?
Vindt u het te billijken dat gepensioneerden met een laag inkomen een groter deel
van hun inkomsten kwijt zijn aan noodzakelijke uitgaven, zoals woonlasten en voeding?6 Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 7, 8
In het voorbeeld wordt uitgegaan van een alleenstaande gepensioneerde en een alleenstaande
niet-AOW-gerechtigde met vergelijkbare woonlasten, respectievelijk ongeveer € 435
en € 440. De huishoudens zijn echter lastig onderling vergelijkbaar omdat er sprake
is van een aanzienlijk verschil in besteedbaar inkomen. Indien sprake is van gelijke
woonlasten zullen deze een groter aandeel vormen van een besteedbaar inkomen van € 1.500
dan bij een besteedbaar inkomen van € 2.000. Een huishouden met een hoger besteedbaar
inkomen heeft per definitie meer bestedingsruimte.
Tegelijkertijd is er op basis van de voorbeeldbegroting van het Nibud het beeld dat
de AOW-uitkering gemiddeld genomen voldoende is om van rond te komen. Personen met
een laag inkomen kunnen, mits ze voldoen aan de voorwaarden hiervoor, een beroep doen
op huurtoeslag.
Vraag 9
Erkent u dat in bepaalde categorieën7 woon-/zorgsituaties de Alegemene Ouderdomswet (AOW) als basisvoorziening – inclusief
mogelijke gemeentelijke voorzieningen en -aanvullingen –, in de praktijk toch nog
ruim onvoldoende kan zijn? Zo ja, hoe moeten deze mensen, kijkend naar enkele door
KBO-Brabant gepresenteerde niet sluitende voorbeeldbegrotingen8, de eindjes aan elkaar knopen, als het vangnet van overheden tekort schiet? Wat gaat
u doen om dit soort gevallen te helpen?
Antwoord 9
Zoals ik in de brief van 21 mei heb aangegeven is er op basis van de voorbeeldbegrotingen
van het Nibud het beeld dat een AOW-uitkering gemiddeld genomen voldoende is om van
rond te komen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat huishoudens altijd kritisch moeten
kijken naar hun inkomsten en uitgaven. Wanneer er veel uitgaven zijn aan zorg- en
wonen kan een beroep gedaan worden op de gemeentelijke minima ondersteuning.
De wijze van ondersteuning van inwoners met een AOW-gerechtigde leeftijd en een laag
inkomen verschilt per gemeente. Ouderen kunnen bijvoorbeeld via de stadspas of bijzondere
bijstand aanspraak maken op tegemoetkomingen voor duurzame gebruiksgoederen zoals
een wasmachine, sport en cultuur, abonnementen op krant of telefoon, de pedicure,
kapper, openbaar vervoer of warme maaltijden.
Het kabinet, de gemeenten en maatschappelijke partijen hebben in het Pact voor de
Ouderenzorg de handen ineengeslagen om de zorg en de woonsituatie voor ouderen merkbaar
te verbeteren. Bovendien vermindert het kabinet de stapeling van zorgkosten door in
elk domein de eigen betalingen te beperken en daardoor de last van de totale stapeling
te verminderen. Zo is het maximale verplichte eigen risico bevroren, is de bijbetaling
aan geneesmiddelen gemaximeerd, zijn het marginale tarief en de vermogensinkomensbijtelling
in de Wlz verlaagd en is er een abonnementstarief ingevoerd in de Wmo.
Naast het ondersteunen van ouderen met een laag inkomen neemt het kabinet ook maatregelen
aan de inkomstenkant die erop gericht zijn de inkomenspositie van ouderen te verbeteren.
Zo gaat de algemene heffingskorting omhoog, wat direct doorwerkt in een hogere netto
AOW-uitkering. Voor ouderen met een aanvullend pensioen is de ouderenkorting verhoogd
en gaan de belastingtarieven in stapjes naar beneden. Voor paren met een lager inkomen
is de zorgtoeslag verhoogd. Al deze maatregelen zijn erop gericht om de netto-inkomens
in stappen te verhogen gedurende de kabinetsperiode.
Vraag 10
Bent u bereid te onderzoeken hoe groot deze betreffende groep gepensioneerden is?
Bent u bereid te analyseren voor welke categorieën gepensioneerden de AOW als basisvoorziening,
inclusief gemeentelijke regelingen, onvoldoende kan zijn, om na te gaan om hoeveel
mensen het gaat, en om indien nodig passende maatregelen te nemen om deze groepen
tegemoet te komen?
Antwoord 10
Gemiddeld genomen zijn landelijke regelingen voldoende om in de basisbehoeften te
voorzien, waarbij ook ruimte is voor reserveringsuitgaven en sociale participatie.
De AOW is geen vetpot, maar wel een uitkering waarvan men rond kan komen. Ouderen
met specifieke kosten kunnen terecht bij de gemeenten. Binnen het armoede en schuldenbeleid
krijgen gemeenten de ruimte om de beschikbare middelen uit te geven op een wijze die
passend is bij de lokale situatie, bijvoorbeeld door de bijzondere bijstand. Zekerheid
dat alle mensen die dat nodig hebben worden bereikt kan ik vanuit mijn positie niet
geven; het betreft hier immers een bevoegd- en verantwoordelijkheid van het lokale
bestuur.
Vraag 11
Bent u van mening dat de lokale overheid er in voldoende mate is en kan zijn voor
(oudere) inwoners, om aanvullend maatwerk toe te passen waar dat nodig is?9
Antwoord 11
Gemeenten zijn door hun positie dicht bij de burger het beste in staat om de doelgroep
te bereiken en bij uitstek in staat om individueel in voorkomende gevallen maatwerk
te leveren. Dat neemt niet weg dat het voor gemeenten een constant aandachtspunt is
om mensen te bereiken met aanvullend maatwerk, ook wanneer zij zich niet zelf melden.
Vraag 12
Kan gesteld worden dat (bepaalde) onvermijdbare uitgaven (voor zorg en wonen) slechts
te bekostigen zijn voor mensen met alleen een AOW-uitkering, als sprake is van voldoende
ondersteuning door de gemeente?10 Bestaat er zekerheid dat alle gemeenten die toereikende inkomensondersteuning ook
daadwerkelijk (kunnen) bieden? Kunt u uw antwoord motiveren?
Antwoord 12
Zie antwoord 6. Gemiddeld genomen zijn landelijke regelingen voldoende om in de basisbehoeften
te voorzien, inclusief reserveringsuitgaven en sociale participatie. Ouderen met lage
inkomens kunnen ook aanspraak maken op minimabeleid bij gemeenten. Gemeenten kunnen
daarbij maatwerk bieden in situaties van specifieke kosten. Binnen het armoede- en
schuldenbeleid krijgen gemeenten de ruimte om de beschikbare middelen uit te geven
op een wijze die passend is bij de lokale situatie, bijvoorbeeld door de bijzondere
bijstand. Zekerheid dat alle mensen die dat nodig hebben worden bereikt kan ik vanuit
mijn positie niet geven; het betreft hier immers een bevoegd- en verantwoordelijkheid
van het lokale bestuur.
Vraag 13, 14
Deelt u de mening van gemeenten dat kwijtschelding van gemeentelijke belasting een
belangrijk instrument is in de gezamenlijke strijd tegen armoede, en het voorkomen
van schulden?11
Is u bekend dat gemeenten geen belasting van mensen met lage inkomens mogen kwijtschelden
als er spaargeld van enige betekenis is, en dat daardoor ontmoedigd wordt dat mensen
die het al krap hebben een buffertje opbouwen voor tegenvallers, of geld opzij kunnen
zetten voor een fatsoenlijke begrafenis?12 Vindt u dit moreel te verantwoorden? Kunt u uw antwoord motiveren?
Antwoord 13, 14
Ja, ik ben bekend met de regels rondom de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen.
Kwijtschelding van gemeentelijke belasting is weliswaar één van de instrumenten om
armoede tegen te gaan, maar naar mijn mening niet de belangrijkste. Werk is uiteindelijk
immers de beste weg uit armoede. Het laten lonen van (meer) werk is voor mij en het
kabinet hierbij prioriteit. Het ophogen van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding
leidt bovendien tot een vergroting van de armoedeval. Dat neemt niet weg dat het niet
altijd een vetpot is om te leven met een laag inkomen. Buiten kwijtschelding hebben
gemeenten ook andere inkomensondersteunende instrumenten, zoals bijzondere bijstand,
tot hun beschikking om daar waar nodig mensen extra financieel te ondersteunen.
Vraag 15
Is u bekend dat de gemeente Helmond hogere normen voor kwijtschelding hanteert dan
het netto bedrag van de AOW? Wat vindt u ervan dat deze gemeente kennelijk oordeelt
dat de AOW-uitkering niet toereikend is om ook de gemeentelijke lasten te dragen?
Dient de hoogte van de AOW-uitkering niet aangepast te worden, zodat alle gebruikelijke
vaste lasten, waaronder gemeentelijke lasten, gewoon gedragen kunnen worden door de
AOW-gerechtigde?
Antwoord 15
Het staat een gemeente vrij om binnen wettelijke kaders de inkomensgrens te bepalen
waaronder mensen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke lasten. Dit is grotendeels
een politieke keuze. Ik beoordeel dit feit dan ook niet alsof de hoogte van de AOW-uitkering
onvoldoende zou zijn. Het Nibud laat zien dat een AOW-uitkering zonder aanvullend
pensioen gemiddeld genomen voldoende zou moeten zijn om van rond te komen.
Vraag 16, 17
Is het waar dat verruiming van de vermogensnorm voor het kwijtschelden van gemeentelijke
belastingen al sinds 2011 in principe wettelijk mogelijk is, maar niet geëffectueerd
is omdat geen «nadere regels» zijn gesteld om gemeentelijke overheden de bevoegdheid
te geven om bij het uitvoeren van de vermogenstoets uit te gaan van maximaal de vermogensnorm
in de Participatiewet? Bent u alsnog bereid samen met de Minister van Binnenlandse
Zaken deze nadere regels te stellen, zoals de Grote Steden, Nibud en de Landelijke
Organisatie Sociaal Raadslieden vragen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de vermogensnorm (thans: € 992 voor alleenstaanden en € 1.417 voor echtparen)
in ieder geval fors te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16, 17
Het klopt dat de nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapslasten aangepast
dienen te worden om gemeentelijke overheden de bevoegdheid te geven om de vermogensgrens
voor kwijtschelding te verhogen. De Minister van BZK heeft op 5 juni 2018 per brief
de Tweede Kamer geïnformeerd over het kabinetsstandpunt dat de nadere regels niet
aangepast worden. Inmiddels heeft de gemeente Amsterdam samen met een aantal andere
gemeenten deze problematiek opnieuw bij de Minister van BZK aan de orde gesteld en
is bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van BZK ook de motie
Van der Molen/Van der Graaf door uw Kamer aangenomen. Hierin wordt de regering o.a.
verzocht om samen met gemeenten en waterschappen te bezien hoe vermogensnormen voor
kwijtschelding beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Omdat het hier een onderwerp
betreft dat primair tot de portefeuille van de Minister van BZK behoort, zal de brief
aan de gemeente Amsterdam door de Minister van BZK worden beantwoord, met een afschrift
aan uw Kamer. Ook de inhoudelijke reactie op de genoemde motie behoort primair tot
het beleidsterrein van de Minister van BZK. De reactie van de Minister van BZK is
voorzien in het derde kwartaal van 2019.
Vraag 18
Deelt u de mening dat een overkoepelend betrouwbaar beeld van de toereikendheid van
(aanvullende) gemeentelijke minimavoorzieningen (voor ouderen) ontbreekt? Bent u bereid
de effectiviteit van gemeentelijk beleid, bedoeld om (ouderen)huishoudens die te maken
hebben met hogere uitgaven via maatwerk te ondersteunen in samenspraak met de VNG
beter en structureel in beeld te brengen?13
Antwoord 18
Het minimabeleid is zowel beleidsmatig als financieel gedecentraliseerd aan de colleges,
die daarbij worden gecontroleerd door de gemeenteraad. Op lokaal niveau is men immers
het beste in staat om – rekening houdend – met de lokale omstandigheden op dit punt
beleid te ontwikkelen en individueel maatwerk te leveren. Ik treed niet in deze primaire
lokale verantwoordelijkheid.
Vraag 19
Kunt u puntsgewijs grondig ingaan op de zeven aandachtspunten met toelichtingen, die
KBO-Brabant noemt met betrekking tot ouderen met een laag inkomen, die niet uitkomen
met hun AOW?14
Antwoord 19
KBO-Brabant gaat in de inbreng bij het rondetafelgesprek over arme ouderen in op de
hoogte van de AOW en de Aanvullende Inkomensondersteuning Ouderen (AIO), die AOW-gerechtigden
met een onvolledige opbouw een aanvulling tot het sociaal minimum biedt. Tussen januari
en juli 2019 is de netto-hoogte van de AOW-uitkering die een AOW-gerechtigde krijgt
(incl. vakantiegeld, excl. inkomensondersteuning AOW) € 1.191,03 per maand. De netto-hoogte
van de bijstandsuitkering is (incl. vakantiegeld) € 1.025,55 per maand tot de AOW-gerechtigde
leeftijd. Vanaf de AOW-leeftijd kan, onder voorwaarden, een beroep worden gedaan op
de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) tot een niveau van € 1.147,80 per
maand. Hiermee ligt zowel het netto-uitkeringsniveau van de AOW en de AIO boven het
netto-uitkeringsniveau van de bijstand zoals dat geldt onder de AOW-leeftijd. De AIO
biedt een aanvulling tot het sociaal minimum, dat voor AOW-gerechtigden op een hoger
niveau ligt dan voor mensen onder de AOW-leeftijd. Bovenop de AOW-uitkering ontvangen
AOW-gerechtigden de inkomensondersteuning AOW van bruto maximaal € 25,23 per maand.
Hoewel de inkomensondersteuning op Rijksniveau voldoende is om in de noodzakelijke
basisbehoeften te kunnen voorzien, neemt dit niet weg dat het niet altijd een vetpot
is om te leven met een laag inkomen. Gepensioneerden met een laag inkomen kunnen verder
een beroep doen op inkomensondersteuning via de toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag)
en in specifieke gevallen, waar bijvoorbeeld sprake is van veel uitgaven aan zorg
en wonen, kunnen gemeenten minima-ondersteuning bieden.
KBO-Brabant vraagt verder aandacht voor de pensioenopbouw van mensen die in een uitkering
zitten en voor mensen die interen op hun vermogen. Het CPB concludeert in een recent
verschenen publicatie15 dat de meeste mensen niet of nauwelijks interen op hun vermogen gedurende pensionering.
Aanvullend pensioen, en de opbouw hiervan, is een arbeidsvoorwaarde. Arbeidsvoorwaarden
zijn het domein van werkgevers en werknemers. De Pensioenwet biedt hen de mogelijkheid
om in de pensioenregeling een regeling met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidspensioen
en/of premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid op te nemen. Veel pensioenregelingen
bevatten hiervoor een voorziening. Het antwoord op vraag 30 gaat nader in op de pensioenopbouw
van ZZP’ers.
KBO-Brabant vraagt naar de toereikendheid van het inkomensondersteunend beleid van
gemeenten, zie hiervoor het antwoord op vraag 18. Gemeenten hebben volgens KBO-Brabant
te weinig zicht op verborgen armoede. Met het kennisprogramma Vakkundig aan het werk
wordt onderzoek en samenwerking tussen onder andere kennisinstellingen en gemeenten
gestimuleerd. Een van de thema’s waarnaar wordt gekeken in 2019 is verborgen armoede.
Er wordt een consortium gevormd rondom het signaleren en benaderen van doelgroepen
die leven in armoede met passende dienstverlening ter verlichting van de problematiek.
Naar aanleiding van bovenstaande inbrengt oppert KBO-Brabant om een integraliteitstoets/hardheidsclausule
waarbij het huishoudinkomen en de uitgaven op microniveau worden bekeken. Ik deel
deze opvatting niet. Zowel onderzoek van het SCP als het NIBUD laat zien dat de AOW
in principe voldoende is om te voorzien in de gemiddelde kosten van bestaan, inclusief
sociale participatie. In specifieke gevallen waar mensen met hogere kosten worden
geconfronteerd, kunnen gemeenten aanvullende ondersteuning bieden vanuit het minimabeleid.
Vraag 20
Bent u bereid de concrete suggesties van KBO-PCOB over te nemen om armoede en financiële
krapte bij ouderen en gepensioneerden met een laag inkomen terug te dringen, te weten:
1. beleid voor oudere werklozen (leven lang ontwikkelen; aanpak vooroordelen en tekortschietende
investeringsbereidheid van werkgevers in oudere werknemers); 2. handhaven van de leeftijdsgrens
van 60 jaar voor de IOW, en verder continueren van de regeling; 3. extra middelen
voor armoedebestrijding, ook voor 55-plussers; 4. terugdringing van zorgkosten; 5.
goede voorlichting over beschikbaarheid van bestaande toeslagen en minima-regelingen?
Kunt u ingaan op de individuele suggesties van KBO-PCOB?
Antwoord 20
In het regeerakkoord is afgesproken het recht op een IOW-uitkering te verlengen tot
1 januari 2024. Naar aanleiding van de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel Arbeidsmarkt
in balans op 5 februari jl. heb ik aan het lid Stoffer (SGP) toegezegd de koppeling
met de AOW-leeftijd die in het regeerakkoord was afgesproken te schrappen en de leeftijdgrens
per 1 januari 2020 tot 1 januari 2024 vast te stellen op 60 jaar en 4 maanden. Gelet
op de betaalbaarheid van de maatregel en de sinds 2013 verhoogde AOW leeftijd, kiest
het kabinet voor de grens van 60 jaar 4 maanden, omdat de leeftijdsgrens voor de AOW
in 2019, 66 jaar en 4 maanden is. Een wetsvoorstel met die strekking wordt na de zomer
naar de Kamer gestuurd.
Vraag 21, 22
Erkent u dat de groep 50-plussers die werkloos raakt16, aangewezen is op een IOAW-uitkering en een partner heeft met een klein inkomen of
een uitkering, grote kans heeft om door de «partnertoets» in financiële problemen
te komen? Erkent u dat dit probleem alleen nog maar groter zal worden als de betreffende
werkloze 50-plussers na 1 januari 2020 niet meer in aanmerking komen voor de Inkomensvoorziening
Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW), maar aangewezen
raken op de bijstand, die in tegenstelling tot de IOAW ook een vermogenstoets kent?
Wat gaat u doen om deze kwetsbare groep ouderen tegemoet te komen en te beschermen
tegen een mogelijk grote inkomensval?
Vindt u dat werkloze 50-plussers de extra bescherming van de IOAW ondanks de relatief
slechte arbeidsmarktsituatie voor ouderen niet meer nodig hebben? Kunt u uw antwoord
motiveren?
Antwoord 21, 22
Het kabinet heeft er met de Wet werk en zekerheid voor gekozen de IOAW vanaf 2015
geleidelijk af te bouwen. Dit heeft tot gevolg dat een groep belanghebbenden aangewezen
raakt op de bijstand op grond van de Participatiewet. De afbouw van de IOAW past binnen
de van-werk-naar-werk benadering die wordt voorgestaan en sluit aan bij de inspanningen
gericht op verbetering van de positie van oudere werknemers conform de aanpak van
de Beleidsagenda 2020 van de Stichting Arbeid. Het is staand beleid dat 50-plussers
in principe genoeg kansen hebben om op de arbeidsmarkt terug te keren. Er is geen
aanleiding om van dit beleid af te wijken.
De IOAW geeft evenals de Participatiewet recht op een uitkering op het sociaal minimumniveau.
Kenmerkend voor de IOAW is echter dat, anders dan bij de Participatiewet, geen volledige
middelentoets wordt toegepast voor de vaststelling van het recht op uitkering. Er
vindt wél een partnerinkomenstoets plaats, voor zover de partner een inkomen uit of
in verband met arbeid heeft. De vraag of de werkloze werknemer of zijn partner over
vermogen beschikt blijft echter buiten beschouwing. Bij de Participatiewet geldt deze
vermogenstoets wel. Dat betekent dat van de belanghebbende verlangd wordt dat eerst
het eigen vermogen – voor zover dat uitstijgt boven de toepasselijke vermogensvrijlating
– wordt aangewend voor de noodzakelijke kosten van het bestaan, alvorens recht op
bijstand ontstaat.17
Ik ben mij ervan bewust dat de overgang van een WW- of WGA-uitkering naar de IOAW,
en straks de bijstand, veelal leidt tot financiële achteruitgang. Indien de belanghebbende
vanwege een mogelijke inkomensterugval in financiële problemen komt, voorziet de Participatiewet
echter in een adequaat sociaal vangnet. Naast de verlening van de IOAW-uitkering of
algemene bijstand op het niveau van het sociaal minimum, kent de Participatiewet namelijk
ook een wettelijk instrumentarium waarmee gemeenten zo nodig, ongeacht de aard van
het inkomen, aanvullende inkomensondersteuning kunnen bieden. Samen met andere inkomensondersteuningen
vanuit het rijk, zoals toeslagen, wordt hiermee een toereikend systeem geboden, waarmee
burgers – van alle leeftijden – kunnen voorzien in noodzakelijk kosten van het bestaan.
De inkomensondersteunende instrumenten van de Participatiewet, zijn financieel en
beleidsmatig gedecentraliseerd aan de gemeenten. Op lokaal niveau, dichtbij de burger,
kan immers maatwerk worden geboden rekening houdend met individuele en lokale omstandigheden.
Het is dan ook de bevoegd- en verantwoordelijkheid van gemeenten om in voorkomende
gevallen dat mensen financieel in problemen komen, individueel maatwerk te verlenen.
De Participatiewet geeft daarvoor het kader aan.
Vraag 23
Deelt u de mening dat het louter kijken naar het «sluitend zijn» van voorbeeldbegrotingen
van Nibud geen antwoord kan geven op de vraag in hoeverre de 175.000 gepensioneerde
huishoudens die een AOW-uitkering ontvangen met een aanvullend pensioen van minder
dan € 1.000 rond kunnen komen, zeker in specifieke woon-, leef-, en zorgomstandigheden,
zoals genoemd in de vragen hierboven?
Antwoord 23
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 9.
Vraag 24
Deelt u de mening, dat er meer woon-, leef- en zorgsituaties voorkomen waarin mensen
met een AOW-uitkering zonder of met een klein aanvullend pensioen, niet kunnen rondkomen
als zij kritisch kijken naar de maandelijkse inkomsten en uitgaven (bijvoorbeeld vaste
afschrijvingen aan abonnementen, verzekeringen etc.)?18
Antwoord 24
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 9.
Vraag 25
Kunt u onderschrijven19 dat de 325.000 55-plussers met een migratiegrond financieel één van de meest kwetsbare
groepen in de Nederlandse samenleving vormen, dat 16% van de niet-westerse migranten
in armoede leeft en dat van de niet-westerse migranten- 65-plussers ruim 40% onder
de armoedegrens leeft? Vindt u dit sociaal aanvaardbaar? Kunt u uw antwoord motiveren?
Antwoord 25
De genoemde cijfers zijn afkomstig uit de position paper van de Nederlandse Organisaties
voor Oudere Migranten (NOOM) ten behoeve van het rondetafelgesprek over arme ouderen
op 3 juni 2019. Het genoemde aantal van 325.000 55-plussers met een migratie-achtergrond
wijkt af van de officiële statistieken, omdat NOOM hierin ook de Zuid-Europese ouderen
meerekent die in de jaren »60 als gastarbeiders naar Nederland zijn gekomen. De armoedecijfers
zijn gebaseerd op het SCP-onderzoek «Armoede in kaart» uit 2018 en het SEO-onderzoek
«inkomenspositie ouderen» uit 2017. Hoewel verschillende armoededefinities zijn gebruikt,
is het beeld dat hieruit naar voren komt sociaal niet aanvaardbaar. Ik vind het zorgelijk
dat een groep ouderen financieel kwetsbaar is.
Vraag 26
Bent u bereid de relatief grote armoede onder mensen met een migratiegrond substantieel
terug te dringen, en kunt u ingaan op de concrete suggesties die de Nederlandse Organisaties
voor Oudere Migranten (NOOM) hiervoor doen?20
Antwoord 26
Via uiteenlopende inkomensondersteunende maatregelen zet ik me in voor armoedebestrijding
en ouderenbeleid. Zie hiervoor ook mijn brief van 21 mei jl.21 Deze maatregelen komen ook ten goede aan ouderen met een migratie-achtergrond. NOOM
noemt in het verlengde hiervan kort een tiental suggesties waarvan het te ver voert
om ze hier allemaal afzonderlijk te behandelen. Over het algemeen gaan die suggesties
over verdere verruiming, versoepeling en verbijzondering van inkomensregelingen, dan
wel om het terugdraaien van eerder ingezet beleid. NOOM benoemt daarnaast ook de rol
die ervaringsdeskundigen en vrijwilligers in sociale gemeenschappen kunnen spelen
om regelingen toegankelijk te houden. Dat is een interessante richting, waarin NOOM
en de SVB bijvoorbeeld al de samenwerking zijn aangegaan.
Vraag 27
Deelt u de mening dat de suppletie van een onvolledige AOW-uitkering met een AIO-uitkering
(slechts tot bijstandsniveau), met toepassing van de kostendelersnorm, de kans op
armoede vergroot, vooral voor mensen met een migratieachtergrond, en niet bijdraagt
tot het verlenen van mantelzorg, en het langer thuis blijven wonen van betreffende
ouderen? Zo nee, hoe vindt u dit alles sociaal te rechtvaardigen?
Antwoord 27
Ik deel die mening niet, want de AIO is een algemene bijstandsvoorziening uit de Participatiewet,
die er juist voor is om het inkomen van mensen met een onvolledige AOW aan te vullen
tot bijstandsniveau, bedoeld om in Nederland in de minimaal noodzakelijke middelen
van bestaan te voorzien. De kostendelersnorm is hier onderdeel van, omdat dit niveau
ook afhankelijk is de vraag of de kosten met anderen gedeeld kunnen worden. Dit principe
is niet afhankelijk van leeftijd, geldt daarmee voor alle bijstandsgerechtigden en
daarom wordt hier voor de AIO geen uitzondering gemaakt. Dit laat onverlet dat het
kabinet wel de wens van veel ouderen onderschrijft om zo lang mogelijk op een goede
manier zelfstandig te kunnen blijven wonen. Mede in het kader van het Pact voor de
Ouderenzorg zet het hiervoor andere maatregelen dan de AIO in.
Vraag 28
Bent u bereid actief en gericht te bevorderen, dat ouderen met een migratieachtergrond
meer gebruik gaan maken van beschikbare regelingen om het inkomen te ondersteunen
teneinde onderbenuttingen van regelingen en voorzieningen tegen te gaan?
Antwoord 28
Die bereidheid heb ik zeker. De SVB werkt al op verschillende manieren samen met gemeenten
en organisaties als NOOM aan het bevorderen van een goede benutting van de AIO. Daarbij
wil ik binnenkort met de G4 in gesprek gaan over verdere mogelijkheden om de benutting
van de AIO te bevorderen.
Vraag 29
Wat gaat u nu en in de nabije toekomst doen om het AOW-gat, dat mede oorzaak is van
financiële krapte bij gepensioneerden, te repareren?
Antwoord 29
Personen die door de (versnelde) verhoging van de AOW-leeftijd worden geconfronteerd
met een tijdelijk lager inkomen, omdat hun VUT of prepensioen voor de AOW-leeftijd
stopt, kunnen onder voorwaarden een beroep doen op de overbruggingsregeling AOW. Daarnaast
heeft het kabinet in het pensioenakkoord met sociale partners afgesproken dat de AOW-leeftijdsverhoging
tot en met 2024 wordt getemperd. Vanaf 2025 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de
levensverwachting. Hierbij geldt een andere koppeling (1 jaar hogere levensverwachting
betekent 8 maanden later AOW), dan eerst voorzien. Zowel de temporisering in de periode
2020–2024 als de herziene koppeling leidt ertoe dat mensen eerder AOW-gerechtigd worden
en er minder sprake is van een AOW-gat.
Vraag 30
Deelt u de visie van het Nibud22 dat wij, ter voorkoming van armoede onder ouderen, er zeker voor moeten zorgen dat
ook zelfstandigen automatisch geld opzij (blijven) zetten als aanvulling op de AOW?
Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen?
Antwoord 30
De bestrijding van armoede onder ouderen vindt primair plaats via de AOW. Aanvullende
pensioenen in de tweede pijler en vrijwillige oudedagsvoorzieningen in de derde pijler
hebben tot doel om mensen in staat te stellen na de pensioendatum hun levensstandaard
– tot op zekere hoogte – voort te zetten. Het kabinet vindt het belangrijk dat ook
zelfstandigen zorg dragen voor een aanvulling op de AOW. De wijze waarop zij daar
invulling aan geven acht het kabinet hun eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet bevordert
op verschillende manieren dat zelfstandigen aanvullend pensioen opbouwen. In de eerste
plaats door de opbouw van een vrijwillig pensioen in de derde pijler fiscaal te faciliteren.
Voorts is in het pensioenakkoord afgesproken dat zelfstandigen meer mogelijkheden
krijgen om in de tweede pijler pensioen op te bouwen. In dat kader is tevens afgesproken
dat de Stichting van de Arbeid in overleg met zelfstandigenorganisaties mogelijkheden
onderzoekt voor auto enrollment met opt-out en een variabele inleg of verplichtstelling.
Vraag 31
Deelt u de visie van het Nibud dat (alle) werkenden standaard pensioen zouden moeten
opbouwen en dat hier alleen van afgeweken zou moeten kunnen worden als men kan aantonen
na pensionering voldoende inkomen te hebben voor alle uitgaven? Indien u deze visie
niet deelt, waarom niet?
Antwoord 31
Het bieden van een pensioenregeling aan werknemers is primair een verantwoordelijkheid
van sociale partners. De suggestie van het Nibud wijkt af van dit uitgangspunt van
de afgelopen decennia. Het kabinet vindt de omvang van de witte vlek zorgelijk. Daarom
heeft het kabinet bij de totstandkoming van het pensioenakkoord hierover uitgebreid
met sociale partners gesproken. Afgesproken is dat de Stichting van de Arbeid een
aanvalsplan opstelt met oplossingsrichtingen om de omvang van de witte vlek te doen
afnemen. Mede naar aanleiding van moties van de Tweede Kamer (Van Kent, Bruins c.s.)
heb ik de Stichting van de Arbeid verzocht om vóór het eind van het jaar een aanvalsplan
op te stellen, waarbij jongeren worden betrokken en waarbij concrete doelen worden
opgenomen. Ik zal uw Kamer hierover dit najaar nader informeren.
Vraag 32
Wanneer is de toereikendheid van het sociaal minimum en het geheel van generieke en
lokale inkomensondersteunende regelingen voor het laatst systeembreed geëvalueerd?
Bent u bereid het wettelijk brutominimumloon (WML) waaraan onder meer de AOW gekoppeld
is, en het daarvan afgeleide sociaal minimum, en de toereikendheid daarvan te evalueren?
Zo ja, wanneer en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 32
Een systeembrede evaluatie is mij niet bekend. Het past mij echter ook niet om lokale
inkomensondersteunende maatregelen te evalueren. De toereikendheid van het WML wordt
in principe iedere vier jaar geëvalueerd. Dat is per abuis de vorige keer niet gedaan.
Op dit moment wordt er gewerkt aan een nieuwe evaluatie van het WML die in 2019 naar
de Kamer wordt gestuurd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.