Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vermeer over de uitkoop van boeren en de daaropvolgende migratie van bedrijfsbezit naar privé
Vragen van het lid Vermeer (BBB) aan de Staatssecretaris van Financiën over de uitkoop van boeren en de daaropvolgende migratie van bedrijfsbezit naar privé (ingezonden 18 maart 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Van Oostenbruggen (Financiën) (ontvangen 18 april 2025).
Vraag 1
In hoeveel gevallen worden boeren die hun bedrijf beëindigen en vrijwillig gebruik
maken van de opkoopregeling met een forse belastingaanslag geconfronteerd, bijvoorbeeld
omdat hun bedrijfsmiddelen (waaronder de voormalige bedrijfswoning) overgaan naar
privé (fiscale afrekening)?
Antwoord 1
Als ik de vraag goed begrijp, wordt aandacht gevraagd voor het volgende.
Bij een belastingplichtige die kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting
kan de ondergrond en de bijbehorende bedrijfswoning behoren tot het ondernemingsvermogen
in box 1 (op basis van de zogenoemde vermogensetiketteringsregels). Door de beëindiging
van de ondernemingsactiviteiten moet het verschil tussen de waarde in het economische
verkeer en de fiscale boekwaarde van de bedrijfsmiddelen (de stille reserve) tot de
belastbare winst uit onderneming in box 1 worden gerekend. Dit geldt ook voor de bedrijfswoning,
als deze tot het ondernemingsvermogen is gerekend. De vermogensbestanddelen worden
in het kader van de staking van de onderneming dan onttrokken naar privé of verkocht
aan een derde. Dit geldt voor zowel agrariërs als andere ondernemers in de inkomstenbelasting.
Voor agrariërs geldt specifiek dat het verschil tussen de boekwaarde en de waarde
in het economische verkeer bij agrarische bestemming van grond die tot de staking
van de onderneming in het kader van de landbouwonderneming wordt gebruikt, onder voorwaarden
is vrijgesteld onder de landbouwvrijstelling. Ten aanzien van de bedrijfswoning en
bijbehorende ondergrond is de landbouwvrijstelling echter niet van toepassing.1
De wet biedt in beperkte mate een mogelijkheid om, bij het staken van de onderneming,
de behaalde winst afzonderlijk te bepalen en te behandelen als te conserveren inkomen,
mits die winst binnen een periode van 12 maanden na staking zal worden geherinvesteerd
in een andere onderneming waaruit de belastingplichtige winst geniet. Overigens is
het bij staking van de onderneming mogelijk om – onder voorwaarden – een stakingsaftrek
en een stakingslijfrenteaftrek in aanmerking te nemen. Het bedingen van een stakingslijfrente
biedt de mogelijkheid om de belastingheffing over de stakingswinst uit te stellen.
Dit kan indien de opbrengst wordt gebruikt voor een fiscaal gefaciliteerde oudedagsvoorziening
(stakingslijfrente).
In 2022 waren in totaal 3.531 agrarische ondernemingen met stakingswinst, waarbij
relatief vaker dan bij niet-agrariërs sprake was van een situatie dat een onroerende
zaak werd onttrokken en werd overgebracht naar privé (37% versus 14%). De gemiddelde
stakingswinst (exclusief vrijgestelde winstbestandsdelen) bij agrarische ondernemingen
bedroeg in 2022 circa € 302.000. Ook zijn er enkele tientallen agrariërs per jaar
met stakingsverliezen. Daarnaast blijkt dat de stakingswinst uit onroerende zaken
doorgaans substantieel hoger uitvalt wanneer een onroerende zaak wordt onttrokken
naar privé, zowel bij agrarische als niet-agrarische ondernemingen. Over hoeveel van
deze stakingswinst gemiddeld met het onttrekken van een onroerende zaak naar privé
gemoeid is, zijn echter geen exacte cijfers te geven.
Verder is het de verwachting dat agrarische ondernemingen die deelnemen aan de beëindigingsregelingen
gemiddeld genomen een gelijkend financieel profiel hebben aan de agrarische ondernemingen
die eerder (gedeeltelijk) zijn gestaakt en dus te maken hebben gekregen met stakingswinsten.2 Daarmee zijn ook de belastingaanslagen waarmee zij geconfronteerd worden bij staking
naar verwachting niet wezenlijk anders dan de belastingaanslagen van agrariërs die
eerder hun onderneming (gedeeltelijk) staakten.
Vraag 2
Zorgt deze fiscale realiteit naar weten van de Staatssecretaris ervoor dat boeren
vaker in de knel komen bij het beëindigen van hun bedrijf via de vrijwillige opkoopregeling
en zij er derhalve vanaf zien?
Antwoord 2
Er zijn mij geen signalen bekend dat agrariërs, vanwege de fiscale gevolgen van het
onttrekken van bedrijfsmiddelen naar privé in het kader van de staking van de onderneming,
in de knel komen bij deelname aan een vrijwillige beëindigingsregeling (en zij er
derhalve van afzien). De fiscale wetgeving biedt in het algemeen verschillende faciliteiten
die invloed hebben op de fiscale afrekening bij bedrijfsbeëindiging. Door mijn ambtsvoorganger
Van Rij is een onderzoek uitgezet naar mogelijke fiscale belemmeringen bij beëindigingsregelingen
en wat de mogelijkheden zijn om deze knelpunten aan te pakken.3 Naar aanleiding daarvan is in het Belastingplan 2024 de herinvesteringsreserve (HIR)
in bepaalde situaties verruimd.
Vraag 3 en 4
In hoeverre is het volgens de Staatssecretaris wenselijk dat boeren die willen stoppen
dit om fiscale redenen dit toch niet doen?
Is de Staatssecretaris bereid om te kijken naar oplossingen waardoor boeren minder
nadelige fiscale gevolgen ondervinden van gebruikmaking van de vrijwillige opkoopregeling
en niet of pas later worden geconfronteerd met een belasting op de overgang van bedrijfsbezit
naar privé?
Antwoord 3 en 4
Het is in beginsel niet wenselijk dat er fiscale belemmeringen zijn bij beëindigingsregelingen.
Door mijn ambtsvoorganger Van Rij is (zie ook het antwoord op vraag 2) daarom onderzocht
wat de fiscale belemmeringen zijn bij toepassing van de beëindigingsregelingen en
wat de mogelijkheden zijn om deze aan te pakken. Op basis hiervan is door het vorige
kabinet besloten om de HIR te verruimen. Hierdoor is toepassing van de HIR over de
ondernemingsgrens ook mogelijk voor een IB-ondernemer in geval van de staking van
een gedeelte van een onderneming als gevolg van overheidsingrijpen.
Een andere genoemde optie in het rapport is het verruimen van de stakingslijfrente.
Door het onderzoek taskforce Landbouw en Fiscaliteit4 zijn aanpassingen van het stakingslijfrenteregime aangedragen om (1) de gehele leeftijdseis
bij de stakingslijfrente af te schaffen (dus één maximaal bedrag ongeacht leeftijd),
of (2) om alleen in geval van overheidsingrijpen toepassing van het hoogste maximumbedrag
mogelijk te maken, ongeacht de werkelijke leeftijd. Vooralsnog is niet voor een dergelijke
aanpassing gekozen.
Andere opties om bestaande fiscale regelingen voor stoppende ondernemers te verruimen
zijn in het onderzoek taskforce Landbouw en Fiscaliteit5 bestempeld als beperkt doeltreffend en doelmatig. Een nieuw onderzoek naar dezelfde
materie zal naar verwachting niet tot gewijzigde inzichten leiden.
Vraag 5
Zou een conserverende aanslag gekoppeld kunnen worden aan de opkoopregeling om stoppende
boeren financieel op korte termijn te ontlasten?
Antwoord 5
Zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 1 biedt de wet in beperkte mate een mogelijkheid
om de behaalde winst, die is toe te rekenen aan bedrijfsmiddelen en aan herinvesteringsreserves,
als gevolg van het staken van de onderneming te behandelen als te conserveren inkomen,
mits die winst binnen een periode van 12 maanden na staking zal worden geherinvesteerd
in een andere onderneming waaruit de belastingplichtige winst geniet. De termijn van
12 maanden kan in bepaalde (in de wet genoemde) omstandigheden op verzoek worden verlengd.
Deze mogelijkheid van te conserveren inkomen geldt bij elke stakende onderneming en
vindt plaats op verzoek van de belastingplichtige bij de aangifte met betrekking tot
het stakingsjaar. Na voormeld verzoek in de aangifte wordt ten aanzien van het te
conserveren inkomen een conserverende aanslag opgelegd. Voor deze conserverende aanslag
wordt met inachtneming van bepaalde voorwaarden uitstel van betaling verleend.
Vraag 6
Is er als alternatief een betalingsregeling denkbaar om voor uitgekochte boeren betere
financiële omstandigheden te creëren en onmiddellijke belastingheffing te spreiden?
Antwoord 6
Wanneer de onderneming is gestaakt en sprake is van (tijdelijke) betalingsproblemen
– er zijn dan onvoldoende middelen om de belastingschuld binnen de geldende betalingstermijn
te voldoen − kan (telefonisch) worden verzocht om kortlopend uitstel van betaling
van de belastingschuld, voor een periode van vier maanden. Daarnaast kan de ontvanger
onder voorwaarden op verzoek voor maximaal twaalf maanden uitstel van betaling verlenen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.