Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kathmann en Six Dijkstra over een verklaring van nationale politiehoofden die betrekking heeft op end-to-end- encryptie
Vragen van de leden Kathmann (GroenLinks-PvdA) en Six Dijkstra (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de oproep van Europese politiechefs om end-to-endencryptie te verzwakken (ingezonden 30 april 2024).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 25 oktober 2024). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1796.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Politiechefs spreken zich uit tegen versleutelde chatberichten»
(NU.nl, 22 april)?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2 (i)
Wat is uw reactie op de oproep van Europese politiechefs om actie te ondernemen tegen
online platforms die berichten end-to-end versleutelen?
Antwoord 2 (i)
Allereerst wil ik graag het belang benadrukken van het signaal dat de politiechefs
afgeven. Het is de taak van de politie om burgers te beschermen en om strafbare feiten
op te sporen. De politiechefs geven aan dat de manier waarop end-to-end-encryptie
wordt uitgerold, hen zodanig belemmert dat zij hun wettelijke taak om burgers te beschermen
niet meer goed kunnen uitoefenen («[a]s a result, we will simply not be able to keep the public safe»). Dat is een zeer serieus signaal, dat ik ook als zodanig wil behandelen.
De politiechefs roepen niet op om «actie te ondernemen tegen platforms». Zij richten
zich primair tot de platforms zelf. Zij vragen de platforms om goed te kijken op welke
manier privacybeschermende technologie kan worden ingezet, zonder dat zij zelf en
de politie daardoor blind worden voor de criminaliteit op hun platform. Zij hebben
daar ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. De politiechefs spreken hen daarop
– terecht – aan en geven blijk van het besef dat dit per platform maatwerk kan betekenen.
Daarnaast worden overheden opgeroepen om te werken aan oplossingen. Dat vind ik een
terechte oproep. Ik zal daar in het antwoord op de volgende vraag nader op in gaan.
Vraag 2 (ii)
Heeft u hierover contact gehad met uw Europese collega's? Welke acties verbinden u
en uw collega's aan deze oproep?
Antwoord 2 (ii)
Ik heb geen direct contact gehad met mijn Europese collega’s over deze verklaring,
en vooralsnog verbind ik geen acties aan deze oproep. Wel worden de uitdagingen voor
de opsporing bij de rechtmatige toegang tot gegevens veelvuldig besproken in Europese
fora. Experts vanuit Europa hebben zich over deze kwestie gebogen, met het doel om
de nieuwe Commissie werkbare handvatten aan te reiken waarmee zij aan de slag kunnen
gaan.2 Vanwege het sterk grensoverschrijdende karakter van dit probleem, acht ik het belangrijk
dat wij dit in Europees verband oplossen.
Vraag 3
Wat is uw standpunt en wat is het standpunt de Nederlandse politie over end-to-end
versleuteling? Onder welke concrete voorwaarden vindt u het verbreken van end-to-end
versleuteling gerechtvaardigd, zowel individueel gericht als via het inbouwen van
een generieke achterdeur bij versleutelde berichtenplatforms?
Antwoord 3
De Kamer heeft in juli 2022 middels de motie van het lid Van Raan c.s. de regering
verzocht end-to-end-encryptie in stand te houden en voorstellen die dat onmogelijk
maken niet te steunen. Het vorige kabinet heeft, in antwoord op dit verzoek, toegezegd
uitvoering te geven aan deze motie.3 Dit standpunt staat hier niet ter discussie.
Wel wil ik, zoals mijn voorganger vaak heeft benadrukt, het belang onderstrepen dat
wij moeten blijven zoeken naar mogelijkheden om rechtmatige toegang tot gegevens mogelijk
te maken en/of te behouden. Zoals de Kamer is geïnformeerd wordt onder andere in Europees
verband naar oplossingen gezocht.4 Dat is echter een lang proces, waarbij nog geen concrete oplossingen in zicht zijn.
Overigens geeft (vooral) het Wetboek van Strafvordering bevoegdheden voor de opsporing
van strafbare feiten. Deze bevoegdheden, zoals de bevoegdheid tot binnendringen in
een geautomatiseerd werk, kunnen leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
en zijn daarom met voorwaarden en waarborgen omkleed. Deze wettelijke bepalingen zijn
in beginsel techniek-neutraal. Of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd
is, wordt derhalve niet bepaald door de keuze van de beveiligingstechniek van de verdachte.
Vraag 4 (i)
Heeft u contact gehad met Europol en de nationale politie over deze gezamenlijke oproep?
Antwoord 4 (i)
Nee. Mijn ministerie heeft wel regelmatig contact met Europol over handhavingsvraagstukken,
waaronder het onderhavige vraagstuk.
Vraag 4 (ii)
Ontvangt u dergelijke signalen ook van Nederlandse politiechefs? Zo ja, wat is uw
reactie?
Antwoord 4 (ii
Ja. Ik onderken hun zorgen en deel deze. Daarom zoek ik, zoals ook aangegeven in mijn
antwoord op vraag 3, in Europees verband naar oplossingen voor dit handhavingsprobleem.
Vraag 5
Deelt u de mening van politiechefs dat end-to-end versleuteling in stand kan blijven
met een achterdeurtje die alleen voor de politie beschikbaar is? Zo ja, hoe ziet u
dat voor zich? Hoe stelt u voor dat dit technisch kan zonder dat deze achterdeur algemeen
beschikbaar komt en daarmee een einde maakt aan end-to-end versleuteling?
Antwoord 5
De hoofden van politie wijzen op de uitdagingen voor de opsporing bij de rechtmatige
toegang tot gegevens. Zij roepen op tot het mogelijk houden dan wel maken van die
rechtmatige toegang, waarbij zij tevens vermelden dat de technische oplossingen hiervoor
kunnen verschillen voor diverse platforms of vormen van toegang. Zoals gemeld wordt
momenteel onder andere in Europees verband naar oplossingen gezocht.
De politie geeft in haar verklaring niet aan dat «end-to-end versleuteling in stand
kan blijven met een achterdeurtje die alleen voor de politie beschikbaar is». Het
is van belang te zoeken naar mogelijkheden om te voorkomen dat er vrijplaatsen voor
criminele activiteiten ontstaan, die tevens recht doen aan het belang van het in stand
houden van end-to-end encryptie.
Vraag 6
In de Staat van de Unie 20235 schrijft u dat «end-to-end encryptie niet onmogelijk (mag) worden gemaakt,» tegelijkertijd
stelt u in eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Kuik en Slootweg6 dat «het van belang [is] dat er mogelijkheden zijn om onder bepaalde omstandigheden
toegang tot (end-to-end versleuteld) berichtenverkeer te krijgen, onder passende voorwaarden
en waarborgen.» Hoe verenigt u deze standpunten? Zou toegang onder bepaalde voorwaarden
en waarborgen end-to-end versleuteling niet per definitie onmogelijk maken?
Antwoord 6
Een inperking van de privacy door de overheid moet steeds voldoen aan de eisen van
noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Waar nodig worden in wettelijke
regelingen daarover waarborgen opgenomen, zoals een rechterlijke machtiging voor het
inperken van de vertrouwelijkheid van communicatie. In het kader van de opsporing
van strafbare feiten betreft dergelijke wetgeving vooral het Wetboek van Strafvordering.
Deze wettelijke bepalingen zijn in beginsel techniek-neutraal geformuleerd. Welke
beveiligingsmethodiek wordt toegepast, is niet van belang voor de vraag of een inbreuk
op de privacy gerechtvaardigd is.
Toegang tot informatie in specifieke gevallen leidt niet noodzakelijkerwijs tot het
onmogelijk maken van end-to-end-encryptie. Wanneer informatie wordt getransporteerd
tussen twee punten («end-to-end») kan deze worden beveiligd (versleuteld) worden met
end-to-end-encryptie. Deze beveiligingsmethode zorgt er voor dat tijdens het transport
van die informatie derden dit bericht niet in leesbare vorm kunnen onderscheppen.
Om toch toegang tot het berichtenverkeer te verkrijgen, bijvoorbeeld omdat op grond
van wettelijke bevoegdheden tot toegang tot de berichten van een verdachte in het
kader van een opsporingsonderzoek is besloten, zijn er in theorie diverse mogelijkheden.
Het bericht kan bijvoorbeeld versleuteld worden onderschept en later worden ontsleuteld.
Dit blijkt echter tegenwoordig in de praktijk vaak technisch niet mogelijk. Een andere
mogelijkheid is dat de aanbieder van de communicatiedienst de encryptie voor de berichten
van een specifieke verdachte niet toepast en de berichten onversleuteld aan de autoriteiten
verstrekt, zoals ook aanbieders van openbare telecommunicatiediensten verplicht zijn
de versleuteling ongedaan te maken in het geval van het aftappen van telecommunicatie.
De end-to-end-versleuteling wordt voor berichten van en naar deze specifieke verdachte
dan uitgezet. Zoals eerder is toegelicht aan uw Kamer staat deze methode los van andere
processen die plaatsvinden op een apparaat.7 Een manieren waarop inzicht in informatie kan worden verkregen op het apparaat is
bijvoorbeeld het binnendringen in een geautomatiseerd werk. Met een dergelijke methode
is er toegang tot de gegevens op het apparaat in plaats van tijdens het transport.
De berichten zijn dan veelal in leesbare vorm, omdat deze op het apparaat nog niet
zijn versleuteld voor het transport, of reeds zijn ontsleuteld na het transport.
Deze mogelijkheden kunnen een meer dan geringe inbreuk op de privacy opleveren en
zijn daarom met passende wettelijke voorwaarden en waarborgen omkleed. Zo moeten zij
onder meer voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Voor een nadere toelichting wil ik verwijzen naar brieven van 8 mei, 28 juni en 18 september
2023 aan uw Kamer.8
Vraag 7
Bent u bekend met cryptotelefoons? Zo ja, hoe denkt u te voorkomen dat criminelen
gebruik maken van deze devices in plaats van reguliere end-to-end versleutelde berichtenplatforms?
Hoe weegt u de effectiviteit van de inbreuk op de privacy van miljoenen mensen tegenover
de georganiseerde misdaad die vervolgens via cryptotelefoons anoniem kan blijven communiceren?
Antwoord 7
Ja, ik ben bekend met cryptotelefoons. Deze zijn op zichzelf niet verboden. Voor handhavingsautoriteiten
is het probleem bij cryptotelefoons niet anders dan bij andere sterk versleutelde
diensten: iedereen, inclusief gerechtelijke autoriteiten in Europese lidstaten die
handelen op basis van wettelijke bevoegdheden, wordt toegang ontzegd tot de inhoud
van deze berichten door het platform dat de communicatie mogelijk maakt. Dit gebrek
aan rechtmatige toegang tot digitale gegevens raakt tevens de kern van de zorg die
wordt uitgesproken door de nationale hoofden van politie in hun verklaring d.d. 18 april.9
Vraag 8
Wat is het staande beleid ten opzichte van de strategie «store-now-decrypt-later»?
Wordt er nu al door veiligheidsdiensten versleutelde informatie opgeslagen, om deze
op een later moment te ontsleutelen? Hoe lang mag de politie deze informatie dan hiervoor
opslaan?
Antwoord 8
Ik ben bekend met het store-now-decrypt-later-begrip en de mogelijkheid om versleutelde informatie op te slaan om deze op een later
moment te kunnen ontsleutelen indien er in de toekomst een kwantumcomputer beschikbaar
komt. In dat verband wil ik wijzen op de strategie die de rijksoverheid heeft ontwikkeld
om organisaties te helpen de risico’s van kwantumtechnologie op cryptografie op tijd
te beheersen, door tijdig te migreren naar zogenaamde post-quantum cryptografie.10 Deze vorm van cryptografie biedt weerstand tegen het eerder genoemde store-now-decrypt-later-scenario.
Op uw vraag over de veiligheidsdiensten wijs ik erop dat over de precieze werkwijze
van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het openbaar geen uitspraken worden
gedaan. Voor de politie in Nederland geldt dat zij in het kader van de opsporing versleutelde
persoonsgegevens rechtmatig kunnen vergaren op grond van diverse bevoegdheden uit
het Wetboek van Strafvordering. De wettelijke bewaartermijnen voor politiegegevens,
zoals onder andere opgenomen in de Wet politiegegevens, maken geen onderscheid tussen
versleutelde en onversleutelde gegevens.
Vraag 9
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
op 13 februari 2024 in de zaak Podchasov v. Rusland?11 Bent u eveneens bekend met de gezamenlijke reactie van de European Data Protection
Board (EDPB) van 13 februari 2024 op de Verordening ter voorkoming en bestrijding
van seksueel kindermisbruik (CSAM)?12 Bent u bovendien bekend met het standpunt van het Europese Hof van Justitie dat generieke
toegang tot versleutelde berichten nooit rechtmatig kan zijn?13
Antwoord 9
Ja, ik ben bekend met de uitspraak in de zaak Podchasov v. Rusland.
Daarnaast ben ik bekend met de verklaring van het Europees Comité voor gegevensbescherming
van 13 februari 2024. Dit betreft echter geen reactie op de Verordening ter bestrijding
en voorkoming van seksueel kindermisbruik zoals voorgesteld door de commissie, maar
op het (tegen)voorstel zoals gedaan door het Europees Parlement op 22 november 2023.14 Ten slotte ben ik bekend met de uitspraak van het Europese Hof in de zaak Schrems. Versleutelde berichten of versleuteling speelden echter geen rol in deze zaak.
Vraag 10
Onderschrijft u de conclusies van deze zwaarwegende uitspraken omtrent end-to-end
versleuteling volledig? Kunt u op de uitspraken en standpunten van de drie organisaties
afzonderlijk reageren?
Antwoord 10
Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
In de zaak Podchasov v. Rusland is klager een Russische onderdaan, en gebruiker van de berichtenapplicatie Telegram.
Telegram is door de Russische staat aangemerkt als «Internet organisator van communicatie».
Als gevolg hiervan is het bij wet verplicht om alle communicatiegegevens op te slaan
voor de duur van een jaar en de inhoud van alle communicatie gedurende zes maanden.
Verder is bepaald dat deze gegevens kunnen worden voorgelegd aan de rechtshandhavingsinstanties
of veiligheidsdiensten, samen met de informatie die nodig is om versleutelde berichten
te kunnen ontsleutelen.15 Het EHRM overweegt dat het opslaan van de gegevens van klager een inmenging is in
het recht op privéleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens (EVRM)). Deze inmenging kan gerechtvaardigd zijn indien deze heeft plaatsgevonden
in overeenstemming met de wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische
samenleving. Het EHRM overweegt dat nationale wetgeving voldoende waarborgen moet
bieden met betrekking tot onder andere de duur, de opslag, het gebruik, de toegang
van derden, procedures voor het bewaren van de integriteit en vertrouwelijkheid van
gegevens en procedures voor de vernietiging ervan, zodat er voldoende garanties zijn
tegen het risico van misbruik en willekeur, om te voorkomen dat persoonsgegevens in
strijd met artikel 8 EVRM worden gebruikt. De nationale wetgeving moet er met name
voor zorgen dat de bewaarde gegevens relevant en niet buitensporig zijn in verhouding
tot de doeleinden waarvoor ze worden bewaard, en dat ze in een vorm die het mogelijk
maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan noodzakelijk
is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor ze worden bewaard. Daarnaast
moet de wetgeving aan het voorzienbaarheidsvereiste voldoen.
Het EHRM overweegt dat Russische wetgeving communicatieaanbieders verplicht tot het
installeren van technieken die directe toegang door de Russische veiligheidsdiensten
tot de communicatie mogelijk maken. De Russische opsporingsautoriteiten moeten weliswaar
een rechterlijke machtiging verkrijgen alvorens deze gegevens te kunnen raadplegen,
maar er bestaat geen verplichting om die machtiging ook aan de communicatieaanbieder
te tonen.16 Gezien het risico van misbruik dat een dergelijke regeling in het leven roept, moet
de wet voldoende waarborgen bevatten tegen willekeur en misbruik. Het EHRM oordeelt
dat daar in deze zaak onvoldoende sprake van is.
Met betrekking tot de verplichting tot medewerking van Telegram aan het ontsleutelen
van alle end-to-end versleutelde communicatie overweegt het EHRM:
«Deze maatregelen kunnen naar verluidt niet worden beperkt tot specifieke individuen
en zouden zonder onderscheid iedereen treffen, inclusief individuen die geen bedreiging
vormen voor een legitiem overheidsbelang. Het verzwakken van de encryptie door het
creëren van achterdeuren zou het blijkbaar technisch mogelijk maken om routinematige,
algemene en willekeurige surveillance van persoonlijke elektronische communicatie
uit te voeren.»
Het EHRM overweegt dat onder die omstandigheden de bovengenoemde verplichting die
Rusland oplegde aan Telegram niet proportioneel is ten aanzien van het beoogde doel.17 Het EHRM concludeert dat de bestreden Russische wetgeving onvoldoende adequate waarborgen
tegen misbruik bevat en de kern van artikel 8 EVRM aantast – het recht op eerbiediging
van het privéleven.
Het vorige kabinet heeft aangegeven uitvoering te geven aan de motie-Van Raan en heeft
dit standpunt uitgebreid weergegeven en onderbouwd. Dit standpunt, dat hier niet ter
discussie staat, staat haaks op het creëren van enige verplichting tot afzwakking,
uitschakeling of algehele ontsleuteling van end-to-end versleutelde informatie.
Europees Hof van Justitie
Het Europese Hof in de zaak Schrems schreef dat «een regeling op grond waarvan de autoriteiten veralgemeend toegang kunnen
krijgen tot de inhoud van elektronische communicatie [moet] worden beschouwd als een
aantasting van de wezenlijke inhoud van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven
zoals door artikel 7 van het Handvest gewaarborgd».18
Hoewel ik deze conclusie van het Hof onderschrijf, wil ik erop wijzen dat versleutelde
berichten of versleuteling als zodanig geen rol speelde in deze zaak.
Europees Comité voor gegevensbescherming
Het kabinet onderschrijft de conclusie van het Europees Comité voor gegevensbescherming
dat end-to-end versleuteling een belangrijk middel is om de vertrouwelijkheid van
elektronische communicatie te kunnen bewerkstelligen.
Vraag 11
Is uw standpunt over end-to-end versleuteling veranderd naar aanleiding van de recente
uitspraken van het EHRM en EDPB? Zo ja, op welke wijze draagt u dit uit bij lopende
onderhandelingen in Europa en het binnenland over wet- en regelgeving? Zo niet, kan
u met voorbeelden onderbouwen dat het huidige kabinetsstandpunt voldoende invulling
geeft aan de uitspraken van de rechter en de EDPB?
Antwoord 11
Nee. Dit standpunt, zoals aangehaald en beschreven in mijn beantwoording op uw vorige
vragen, is niet strijdig met voornoemde uitspraken.
Vraag 12
Biedt het geactualiseerde Grondwetsartikel 13 over het brief- en telecommunicatiegeheim
een absolute garantie dat er geen verzwakkingen van end-to-end versleuteling mogen
plaatsvinden in Nederland? Zijn de aanbevelingen van de staatscommissie-Grondwet 2010
hiermee volledig geïmplementeerd?19
Antwoord 12
De doelstelling van artikel 13 Grondwet (Gw) betreft het beschermen van de vertrouwelijkheid
van communicatie. Die bescherming geldt met en zonder encryptie: ook als de inhoud
van communicatie niet versleuteld is, mag die niet zomaar worden bekeken. Encryptie
is een technische manier om de inhoud van de communicatie te beschermen tegen inzage
door anderen, naast andere manieren om daartegen te beschermen. Artikel 13 schrijft
niet voor of en op welke wijze private partijen hun communicatie dienen te beschermen.20 Dat een beveiligingsmethode eventueel gekraakt kan worden doet aan de juridische
bescherming niet af.21 Overigens biedt artikel 13 Gw expliciet de mogelijkheid inperkingen te maken op het
communicatiegeheim. Beperking van dit recht is mogelijk in de gevallen bij de wet
bepaald met machtiging van de rechter of, in het belang van de nationale veiligheid,
door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen. Een voorbeeld
van een dergelijke beperking is inzet van de interceptiebevoegdheid ten behoeve van
de opsporing van strafbare feiten. Voorafgaande machtiging van de rechter is dan vereist.
In 2010 adviseerde de Staatscommissie om de bescherming van artikel 13 Gw te beperken
tot de transportfase van de informatie en de inhoud van de communicatie buiten de
bescherming van artikel 13 te laten vallen.22 In de memorie van toelichting bij de herziening van dit grondwetsartikel, alsmede
tijdens debatten over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, is toegelicht waarom voor
een andere, tevens techniek-onafhankelijke benadering is gekozen bij de vormgeving
van dit grondwetsartikel.23 In de kern komt het erop neer dat bij de bescherming van het telecommunicatiegeheim
is gekozen om niet het middel dat bescherming kan bieden, maar bescherming van de
inhoud van de communicatie zelf centraal te stellen.24
Vraag 13
Bent u bereid om samen met de nationale politie en de Autoriteit Persoonsgegevens
tot een eenduidig standpunt te komen over het borgen van end-to-end versleuteling,
dat recht doet aan de uitspraken van het EHRM, EHJ en de EDPB, en dit blijvend uit
te dragen in Nederland en Europa?
Antwoord 13
Zoals gezegd is voornoemd standpunt inzake end-to-end-encryptie niet strijdig met
voornoemde uitspraken. Voor nadere uitleg verwijs ik naar mijn puntsgewijze beantwoording
van vraag 10.
Vraag 14
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Antwoord 14
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
F.Z. Szabó, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.