Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het integraal plan om statushouders te faciliteren in de zorg te gaan werken (Kamerstuk 29282-551)
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 560 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 maart 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 12 december 2023 over het integraal plan om statushouders te faciliteren
in de zorg te gaan werken (Kamerstuk 29 282, nr. 551).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 februari 2024 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 1 maart 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend-voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- PvdA-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
0
II.
Reactie van de Minister
0
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het integrale plan om statushouders
te faciliteren in de zorg te gaan werken. De leden van de PVV-fractie zijn sceptisch,
er is immers al beleid dat ervoor zorgt dat nieuwkomers met een zorgachtergrond aanspraak
maken op een baan in de zorg, namelijk het gangbare traject voor iedere Nederlandse
burger. Het CIBG staat iedereen ten dienste bij het realiseren hiervan en daarnaast
kan via het BIG-register bekeken worden welke eisen er gesteld worden aan de hieraan
gerelateerde specifieke beroepen.
Het feit dat de toelatingseisen voor buitenlands gediplomeerden al zijn versoepeld
(er hoeft immers alleen een taalcertificaat te worden gehaald, de kennis en vaardigheidstoetsen
zijn inmiddels al afgeschaft), baart de leden van de PVV-fractie zorgen. Het aantonen
van kennis en vaardigheden naar de standaarden van de Nederlandse kwaliteitseisen
wordt op deze manier bij deze groep niet meer getoetst en niet meer geborgd.
Dit vinden de leden va de PVV-fractie bijzonder, gezien het feit dat bijvoorbeeld
een Nederlandse verpleegkundige waarbij de BIG-registratie verlopen is wél alle voorbehouden
handelingen zowel schriftelijk als in praktijk opnieuw moet laten aftoetsen. Er is
hier wat genoemde leden betreft sprake van discriminatie van Nederlandse verpleegkundigen.
Hoe denkt de Minister hierover?
De leden van de PVV-fractie vinden dat alle zorgmedewerkers gelijkwaardige leer/werktrajecten
hebben moeten doorlopen alvorens ze aan de slag gaan.
Statushouders die in een niet-gereglementeerd beroep, zoals bijvoorbeeld zorghulp
of afdelingsassistent, willen werken of nog geen zorgopleiding hebben gevolgd kunnen
in principe nu al solliciteren op een baan in de zorg of een zorgopleiding gaan volgen.
Hierbij zou voorop moeten staan dat zij de Nederlandse taal begrijpen, zowel in taal
als in geschrift. Het is voor genoemde leden niet acceptabel dat iemand die de Nederlandse
taal niet goed spreekt en begrijpt, zich mag voordoen als Nederlandse zorgverlener.
De leden van de PVV-fractie moeten er niet aan denken dat er iemand van de thuiszorg
langskomt om de steunkousen uit te trekken en er geen volwaardig gesprek gevoerd kan
worden. Het gaat immers niet alleen om het uittrekken van de kousen. Er wordt een
psychosociaal gesprek gevoerd van waaruit meer dan eens ook andere hulpvragen naar
voren komen of waardoor een consult naar een andere zorgverlener voorkomen wordt,
doordat de zorgvrager zich gehoord voelt. Helaas gebeurt dit al wel.
Vanuit het werkveld krijgen de leden van de PVV-fractie alarmerende signalen over
gebrekkige communicatie tussen statushouders en bewoners die tot onrust leiden. Te
denken valt aan de gebrekkige mededeling «ik jou was» waarna de bewoner de verzorgende-in-opleiding
niet begrijpt en er consternatie ontstaat als kleding uitgetrokken wordt. Wat de leden
van de PVV-fractie betreft gaan de eisen van de taalcursussen omhoog.
Het invoeren van een integraal plan is wat genoemde leden betreft een lokale aangelegenheid
en is met de kaders gesteld in de huidige wetten en Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (BIG), voldoende afgebakend, mits er aan de eisen van de taal wordt
voldaan.
De leden van de PVV-fractie staan dan ook achter méér investeren in het huidige personeelsbestand
en willen er alles aandoen deze te behouden voor de sector, alvorens te investeren
in het binnenhalen van statushouders in de zorg.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van
het integrale plan. Gezien de tekorten in de zorg vinden deze leden dit een hele verstandige
investering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het belangrijk dat de meedoenbalies
een rol spelen in het plan. Tegelijkertijd constateren deze leden dat een overgroot
deel van de (crisis)opvanglocaties helemaal niet beschikt over een meedoenbalie. Gezien
de prominente rol in de aanpak vinden deze leden het een gemiste kans om de locaties,
als onderdeel van dit plan, niet uit te breiden. Deze leden zien dat hiermee «een
vroege start» slechts voor een beperkte groep statushouders toegankelijk is. Ziet
de Minister dit ook zo, zo vragen deze leden. Is de Minister voornemens om in gesprek
met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de meedoenbalies op (korte)
termijn uit te breiden naar de andere locaties? Zo nee, waarom niet? Is de Minister
hierover in gesprek met de gemeenten die, gezien de uitvoering van de Spreidingswet,
mogelijk ook een opvanglocatie zullen opstarten? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Algemene Kennis en Vaardigheden
toets per 1 januari 2024 is afgeschaft en vervangen is door taalcertificaten. Dit
zou moeten leiden tot een snellere instroom. Kan de Minister, in dit verband, reflecteren
op de tekorten aan NT2-docenten? In hoeverre speelt dit een rol bij het behalen van
de taalcertificaten? En in hoeverre speelt het tekort een rol bij het plan in zijn
geheel? Is de Minister hierover in gesprek met de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW)? Graag ontvangen zij een reactie van de Minister hierover. En
is er ook gekeken hoe dit in andere landen worden aangepakt? In Zweden is er een speciaal
taalprogramma voor medisch personeel1. Zou dit ook in Nederland kunnen werken? Hoe verhoudt zo’n taalprogramma zich tot
taalcertificaten? Wordt er ook gekeken naar oplossingen, waarbij medisch personeel
die het Nederlands nog niet goed beheersen, juist patiënten helpen die eenzelfde taalbarrière
hebben? Is het ook mogelijk voor instromend medisch personeel stage te lopen/ te werken
tegen betaling, zonder voorbehouden handelingen uit te voeren, zodat ze in de gezondheidszorg
kunnen werken en leren en tegelijkertijd de taal kunnen leren? Vereist dit voorstel
veranderingen in de wet BIG? Zo ja, wat voor veranderingen? Ook naar de beoogde versnelling
van instroom zijn genoemde leden benieuwd. Hoe lang hebben aanvragers op dit moment
nodig om een BIG-procedure te doorlopen? En wat betekent de versnelling van de BIG-toelatingsprocedure?
Hoeveel tijdswinst wordt er verwacht?
Tenslotte zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd naar de meetbare doelen
van het plan. Kan de Minister aangeven wat de potentie is wat betreft het aantal statushouders
die eventueel aan de slag kunnen in de gezondheidzorg en wanneer zij dit plan geslaagd
vindt? Kan zij aangeven wat de bijstuur-momenten zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het integrale plan. Zij danken
de Minister voor haar inzet om in korte tijd samen met alle betrokkenen tot een integraal
plan te komen en sluiten aan bij de woorden van waardering die de Minister uitspreekt.
Tegelijkertijd missen deze leden inzicht in de omvang van de groep statushouders en
de kwantitatieve verwachtingen rondom de inzet van dit integrale plan. Daarom hebben
zij een aantal vragen.
De intentie en de bedoeling van de Minister om iedereen die in de zorg wil werken
maximaal te faciliteren, ondersteunen de leden. Zij willen echter weten wat de omvang
van de groep statushouders is die zouden willen werken in de zorg en ook de omvang
van de groep die wellicht in het land van herkomst al in de zorg hebben gewerkt. En
wat is de verwachting van het aantal mensen die na inzet van het plan ook daadwerkelijk
een baan in de zorg heeft?
Ook willen genoemde leden weten wat de eerste resultaten zijn van de vijf proeven
voor startbanen in gemeenten en arbeidsmarktregio’s. Hoe wordt beoordeeld of de toegezegde
400.000 euro per proef rechtmatig wordt besteed en wat de resultaten van de financiële
inzet zijn?
De leden van de VVD-fractie begrijpen goed dat het inzet en moeite vergt om statushouders
op te leiden voor werk in de gezondheidszorg. De overheid heeft daar inmiddels veel
voor in gang gezet, met een regeling voor maatwerkbegeleiding op de werkvloer (ter
waarde van 10,6 miljoen euro in de periode 2024–26), cultuurmodules om inzicht te
geven in de Nederlandse manier van werken en de cultuur in de gezondheidszorg en taalcertificaten
(die de eerdere toets Algemene Kennis en Vaardigheden vervangt). Wat wordt verwacht
van de statushouders zelf aan inzet om in te gaan op deze regelingen en aanbod? In
hoeverre worden zij aangesproken op de eigen verantwoordelijkheid om perspectief op
werk in de zorg te krijgen? In hoeverre kunnen culturele en religieuze verschillen
van inzicht een voor de overheid acceptabel argument zijn voor statushouders om niet
mee te willen doen aan een traject om in de zorg te gaan werken? En wat moeten werkgevers
in de zorg doen om in aanmerking te komen voor de regeling voor maatwerkbegeleiding?
In hoeverre is de verwachting dat deze regeling voldoet aan de behoefte van werkgevers
in de zorg? Is de regeling inmiddels opengesteld en wordt er aanspraak op gemaakt?
Hoe borgt de Minister dat instellingen meer samen gaan werken rond het inzetten van
statushouders? Er is bijvoorbeeld een opleiding gestart voor statushouders om te worden
opgeleid tot verpleegkundige in het UMCG, op initiatief van chirurg Wijsmuller. Kan
dit worden uitgerold naar alle ziekenhuizen in Nederland? Kunt u in overleg treden
met de heer Wijsmuller over hoe het UMCG dit heeft aangepakt en samen een plan met
ziekenhuizen maken voor een brede uitrol?
Is de Minister bekend met het traject Nieuwe Limburgers in de zorg? Is het juist dat
de provincie Limburg ondersteuning voor dit project heeft aangevraagd bij het ministerie?
Wat zijn de mogelijkheden om dit soort initiatieven te ondersteunen en ook van elkaar
te leren?
Hoe worden gemeenten geïnformeerd over de mogelijkheden voor statushouders om begeleid
te worden om in de zorg te gaan werken, aangezien gemeenten de verantwoordelijke zijn
om met een statushouder een PIP (plan integratie en participatie) af te spreken?
Heeft de Minister tussentijdse evaluatiemomenten ingebouwd om te beoordelen of de
inzet van de overheid tot voldoende resultaat leidt, of deze inzet als doelmatig te
beschouwen is en of het leidt tot voldoende duurzame resultaten bij zorgorganisaties?
Genoemde leden willen graag meer inzicht van de Minister krijgen in de kwantitatieve
criteria.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de cultuurmodule voor tandartsen die
de beroepsvereniging KNMT ontwikkelt en die in de eerste helft van 2024 beschikbaar
zou komen? Ook zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of er al iets gezegd kan
worden over de eerste ervaringen met de versnelling van de BIG-toelatingsprocedure
voor buitenslands gediplomeerden en de afschaffing van de Algemene Kennis & Vaardigheden
toets per 1 januari 2024?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie aan de Minister in hoeverre ziekenhuizen
en andere zorginstellingen worden betrokken bij het begeleiden en opleiden van statushouders.
Klopt het dat er geen gecoördineerde aanpak is voor zorginstellingen met bijvoorbeeld
een concreet programma om statushouders op te leiden? Kan de Minister deze aanpak
alsnog toezeggen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre kan een database ontsloten worden van statushouders die ervaring hebben
in de zorg waarop zorginstellingen ook kunnen zoeken en vice versa? Wat staat hier
eventueel in de weg en is de Minister bereid de mogelijkheden hiertoe verder te onderzoeken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie onderschrijven het belang van het bevorderen van arbeidsparticipatie
van statushouders. Onbenut arbeidspotentieel is in niemands belang, daarnaast kan
arbeidsparticipatie ook bijdragen aan het bevorderen van welbevinden in brede zin.
De leden van de NSC-fractie onderkennen dat er diverse uitdagingen zijn bij het faciliteren
van statushouders om te werken. De Minister gaat in op cultuurverschillen, taal, het
matchen van vraag en aanbod, de extra begeleiding die nodig is en het erkennen van
de beroepskwalificaties. De leden van de NSC-fractie merken op dat statushouders een
vluchtverleden hebben. Is er bij de begeleiding ook aandacht voor mogelijke (oorlogs)trauma’s?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister het over het «Plan van aanpak Statushouders
aan het werk» heeft, waarvoor de Minister van SZW 37,75 miljoen euro beschikbaar stelt.
De daartoe geformuleerde acties zijn sectorbreed. Kan de Minister een inschatting
geven welk deel van de 37,75 miljoen euro naar verwachting voor de sector zorg en
welzijn wordt ingezet? Genoemd leden vragen aan de Minister of er binnen dit budget
geld specifiek geoormerkt is.
De leden van de NSC-fractie zijn positief over de startbanen voor statushouders. Welke
positieve en negatieve ervaringen hebben de vijf proeven in gemeenten over het aanbieden
van startbanen voor statushouders in de zorg opgeleverd? Wat is nodig om in alle gemeenten
startbanen aan te bieden voor statushouders?
De Minister geeft aan dat er regionale verbinders voor statushouders komen. De leden
van de NSC-fractie vragen de Minister of er in alle regio’s al regionale verbinders
zijn aangesteld. Wat is precies hun taak? Zijn er doelen aan hun taak verbonden?
De leden van de NSC-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat werkgevers vaak
niet de tijd en kennis hebben om statushouders intensief en met kennis van hun cultuur
te ondersteunen. Deze leden vragen de Minister uit hoeveel landen/culturen de diverse
statushouders komen. Is het realistisch om alle statushouders met kennis van hun cultuur
te ondersteunen? Hoe zorgt de Minister ervoor dat werkgevers de opgedane lessen, via
de regeling voor maatwerkbegeleiding van statushouders op de werkvloer, in de toekomst
breder kunnen hergebruiken? Hoe borgt de Minister dat er ook na 2026 een structurele
oplossing komt voor werkgevers die maatwerkbegeleiding van statushouders op de werkvloer
willen geven?
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat sommige statushouders gebaat zijn
bij een voltijd opleiding, zoals hbo-verpleegkunde. Maar statushouders lopen hierbij
soms tegen verschillende problemen aan. Zo komen ze bijvoorbeeld niet in aanmerking
voor studiefinanciering vanwege leeftijd, of eisen gemeenten dat ze naast hun (voltijd)
studie werken. Hoe kan de Minister deze studenten tegemoetkomen? Het begeleiden van
statushouders tijdens de opleiding vraagt vaak extra begeleiding. Deze leden vragen
hoe de Minister opleidingsinstellingen, vergelijkbaar met de regeling voor maatwerkbegeleiding
van statushouders op de werkvloer voor werkgevers, tegemoet kan komen in de extra
begeleiding die zij moeten geven?
De leden van NSC-fractie lezen dat de Minister schrijft over een cultuurmodule voor
tandartsen die in de eerste helft van 2024 beschikbaar komt. Wat is de inschatting
van de Minister over wat de ontwikkeling van die cultuurmodule in totaal kost? Hoeveel
van die cultuurmodule is specifiek voor tandartsen en hoeveel kan hergebruikt worden
voor andere beroepsgroepen? Voor welke beroepsgroepen in de zorg wil de Minister nog
meer cultuurmodules ontwikkelen? Hoeveel mensen per beroepsgroep verwachten we dat
van deze modules gebruik kunnen maken?
De Minister geeft aan dat de BIG-toelatingsprocedure voor buitenlands gediplomeerden
versneld is en dat de Algemene Kennis & Vaardigheden toets vervangen is door taalcertificaten.
De leden van de NSC-fractie zien dit als een positieve stap, niet alleen voor statushouders
maar in bredere zin. Bijvoorbeeld ook voor werkenden in de regio’s in de grensstreken.
Is de Minister van plan om, naast de gemaakte stappen, nog verdere vereenvoudiging
van de BIG-toelatingsprocedure voor buitenlandse gediplomeerden te onderzoeken en
eventueel door te voeren?
De leden van de NSC-fractie constateren dat er in de zorg sprake is van schaarste
van personeel. Is er voldoende capaciteit in de zorg om alle statushouders die dat
willen te begeleiden? In hoeverre gaat het begeleiden van statushouders mogelijk ten
koste van het begeleiden van andere mensen die in de zorg willen gaan werken? Hoe
wegen de Minister en de zorgorganisaties dit?
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister inmiddels al een nieuw rapport vanuit
Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF heeft ontvangen over de pilot met mentorprogramma’s.
In hoeverre weegt de evaluatie van die pilot mee in de beslissing om verder te investeren
in de andere ingezette acties dan wel meer in te zetten op (toekomstige) mentorprogramma’s?
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister op welke manier alle gemeenten worden
geïnformeerd over de goede voorbeelden, startbanen en diverse specifieke subsidiemogelijkheden.
De leden van de NSC-fractie lezen verder dat de Minister aangeeft geen zicht te hebben
op de omvang van de groep statushouders die graag in de zorg willen werken. Bij het
doen van investeringen is het wel belangrijk om dit inzicht te hebben ten behoeve
van een kosten-baten analyse. Is de Minister bereid om bij verdere (grotere) investeringen
binnen de ingezette projecten ook vooraf een kosten-baten analyse te doen?
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister om een inschatting welk percentage
van de statushouders die een traject ingaan om in de zorg te gaan werken ook daadwerkelijk
het traject afmaken en ook in verwachting structureel inzetbaar zullen blijven.
Zij constateren tot slot dat de brief van de Minister specifiek gaat over statushouders.
Heeft de Minister gekeken of de aanpak en lessen die op dit terrein worden opgedaan
mogelijk breder in te zetten zijn voor meer doelgroepen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
het integrale plan. Dit plan is opgesteld naar aanleiding van een aangenomen motie
van het lid Paulusma (Kamerstuk 29 282, nr. 544). Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen gelet op hoe de motie nu is
uitgevoerd.
Allereerst merken de leden van de D66-fractie op dat de termen «statushouder» en «nieuwkomer»
nu gedeeltelijk door elkaar worden gebruikt. Het lijkt deze leden belangrijk om deze
termen, en wat eronder wordt verstaan, duidelijk af te bakenen. In het voorliggende
plan wordt met name gericht op de statushouders, maar deze leden merken op dat er
daarnaast uiteraard ook een arbeidspotentieel bestaat onder bijvoorbeeld migranten
die naar Nederland verhuizen in het kader van gezinshereniging/voor de liefde. Dit
plan voorziet niet in een facilitering van die groep. Kan de Minister daarop reflecteren,
zo vragen deze leden. Kan zij toezeggen daar apart nog op terug te komen, bijvoorbeeld
in een volgende rapportage van het Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg
& Welzijn (TAZ)?
De leden van de D66-fractie zijn blij dat er één aanspreekpunt (het CIBG) voor de
begeleiding is aangesteld. Er bestaan nu tal aan goede initiatieven en er zijn verschillende
partijen betrokken bij de begeleiding van statushouders naar werk. Kan de Minister
verduidelijken wat de precieze opdracht en het mandaat is van het CIBG? Deze leden
lezen ook dat de Minister met veldpartijen in gesprek gaat om tot cultuurmodules te
komen. Zullen deze, ook met aanbevelingen voor bijvoorbeeld specifiek op zorg gerichte
taalcursussen, beschikbaar worden gesteld door het CIBG? En deelt de Minister de opvatting
van de leden van de D66-fractie dat het CIBG niet alleen moet ondersteunen bij het
erkennen van de diploma’s, maar juist ook in het begeleiden daarnaartoe?
De Minister geeft verder aan dat ze goede voorbeelden zal ophalen bij de werkgeversorganisaties.
Deze leden zijn benieuwd of er ook een overlegstructuur is, met concrete taakstelling,
tussen het aanspreekpunt (CIBG) en RegioPlus (de werkgevers)? In hoeverre deelt de
Minister de opvatting dat dit wenselijk kan zijn?
Kan de Minister toelichten welke concrete acties er nu worden ingezet om beroepskwalificaties
uit het land van herkomst te inventariseren bij statushouders? En wie is daar precies
verantwoordelijk voor?
De Minister schrijft dat er 10,5 miljoen euro is vrijgemaakt voor maatwerkbegeleiding
door werkgevers. In hoeverre is dit volgens de Minister afdoende? Kan zij toelichten
hoeveel van dat geld beschikbaar is voor de zorgsector en in hoeverre er een prioritering
wordt gemaakt op basis van maatschappelijke beroepen met een arbeidstekort?
De leden van de D66-fractie zijn tenslotte benieuwd welke acties de Minister neemt
om het draagvlak bij zorgorganisaties en in de gehele samenleving te verhogen om deze
groep mensen te bemiddelen naar een baan in de zorg, aangezien dit een belangrijke
factor kan zijn dit bijdraagt aan het bestrijden van het arbeidstekort in de zorg
en de zorg daarmee voor iedereen toegankelijker maakt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en daar
nog enkele vragen over.
In de brief van de Minister lezen genoemde leden dat er al vijf proeven zijn gestart
voor beginbanen in gemeenten en arbeidsmarktregio's. Deze gemeenten bieden direct
betaalde banen aan statushouders die zich in de gemeente vestigen nadat ze uit de
opvang zijn gekomen. Welke soort banen worden bedoeld met «beginbanen»? En hoe worden
die gefinancierd?
Daarnaast meldt de Minister in de brief dat er een regeling komt voor maatwerkbegeleiding
van statushouders op de werkvloer, speciaal voor werkgevers. Voor deze regeling is
er een budget van 10,5 miljoen euro beschikbaar voor de periode 2024 tot 2026. Met
dit budget kunnen statushouders begeleid worden bij verschillende aspecten, zoals
het organiseren van hun taken op de werkvloer en de omgang met collega's. De leden
van de BBB-fractie vragen de Minister wat er precies bedoeld wordt met ondersteuning
en begeleiding bij het organiseren van taken en de omgang met collega's op de werkvloer.
Verder lezen genoemde leden dat het belangrijk is dat statushouders de Nederlandse
cultuur leren kennen voor een duurzame inzet in de zorg. Er zullen modules worden
ontwikkeld die inzicht geven in de Nederlandse manier van werken en de cultuur binnen
de gezondheidszorg. Momenteel wordt onderzocht wie deze cultuurmodule zou kunnen ontwikkelen
voor verpleegkundigen en artsen, zodat statushouders hier optimaal van kunnen profiteren.
Hoe zal deze cultuurmodule eruitzien en met welke organisaties gaat de Minister in
gesprek om de informatie hiervoor samen te stellen?
Verder maken de leden van de BBB-fractie zich zorgen over de versnelling van de BIG-toelatingsprocedure
voor buitenlands gediplomeerden, waarbij vanaf 1 januari 2024 de Algemene Kennis &
Vaardigheden toets zal worden afgeschaft en worden vervangen door taalcertificaten.
De vraag is of de Minister kan garanderen dat de kwaliteit van zorg niet in gevaar
komt door deze veranderingen. Daarnaast willen genoemde leden graag weten op welk
niveau deze taalcertificaten zullen zijn en wat het huidige Nederlandse taalniveau
is van de medewerkers in de zorg. Ook willen zij van de Minister horen ho het huidige
niveau van taalvaardigheid in de zorg behouden kan blijven en hoe hier actief op kan
worden gestuurd.
Tot slot, het is positief dat statushouders in de zorg gaan werken, gezien het personeelstekort.
Toch willen de leden van de BBB-fractie de Minister graag het volgende vragen. Kan
zij garanderen dat de statushouders die in de zorg gaan werken begrip hebben voor
de Nederlandse cultuur, normen en waarden, en dat zij voldoende de Nederlandse taal
kunnen spreken en verstaan, zodat de taal binnen de zorg gewoon Nederlands blijft?
II. Reactie van de Minister
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het integrale plan om statushouders
te faciliteren in de zorg te gaan werken. De leden van de PVV-fractie zijn sceptisch,
er is immers al beleid dat ervoor zorgt dat nieuwkomers met een zorgachtergrond aanspraak
maken op een baan in de zorg, namelijk het gangbare traject voor iedere Nederlandse
burger. Het CIBG staat iedereen ten dienste bij het realiseren hiervan en daarnaast
kan via het BIG-register bekeken worden welke eisen er gesteld worden aan de hieraan
gerelateerde specifieke beroepen.
Het feit dat de toelatingseisen voor buitenlands gediplomeerden al zijn versoepeld
(er hoeft immers alleen een taalcertificaat te worden gehaald, de kennis en vaardigheidstoetsen
zijn inmiddels al afgeschaft), baart de leden van de PVV-fractie zorgen. Het aantonen
van kennis en vaardigheden naar de standaarden van de Nederlandse kwaliteitseisen
wordt op deze manier bij deze groep niet meer getoetst en niet meer geborgd.
Dit vinden de leden van de PVV-fractie bijzonder, gezien het feit dat bijvoorbeeld
een Nederlandse verpleegkundige waarbij de BIG-registratie verlopen is wél alle voorbehouden
handelingen zowel schriftelijk als in praktijk opnieuw moet laten aftoetsen. Er is
hier wat genoemde leden betreft sprake van discriminatie van Nederlandse verpleegkundigen.
Hoe denkt de Minister hierover?
De leden van de PVV-fractie vinden dat alle zorgmedewerkers gelijkwaardige leer/werktrajecten
hebben moeten doorlopen alvorens ze aan de slag gaan.
Statushouders die in een niet-gereglementeerd beroep, zoals bijvoorbeeld zorghulp
of afdelingsassistent, willen werken of nog geen zorgopleiding hebben gevolgd kunnen
in principe nu al solliciteren op een baan in de zorg of een zorgopleiding gaan volgen.
Hierbij zou voorop moeten staan dat zij de Nederlandse taal begrijpen, zowel in taal
als in geschrift. Het is voor genoemde leden niet acceptabel dat iemand die de Nederlandse
taal niet goed spreekt en begrijpt, zich mag voordoen als Nederlandse zorgverlener.
De leden van de PVV-fractie moeten er niet aan denken dat er iemand van de thuiszorg
langskomt om de steunkousen uit te trekken en er geen volwaardig gesprek gevoerd kan
worden. Het gaat immers niet alleen om het uittrekken van de kousen. Er wordt een
psychosociaal gesprek gevoerd van waaruit meer dan eens ook andere hulpvragen naar
voren komen of waardoor een consult naar een andere zorgverlener voorkomen wordt,
doordat de zorgvrager zich gehoord voelt. Helaas gebeurt dit al wel.
Vanuit het werkveld krijgen de leden van de PVV-fractie alarmerende signalen over
gebrekkige communicatie tussen statushouders en bewoners die tot onrust leiden. Te
denken valt aan de gebrekkige mededeling «ik jou was» waarna de bewoner de verzorgende-in-opleiding
niet begrijpt en er consternatie ontstaat als kleding uitgetrokken wordt. Wat de leden
van de PVV-fractie betreft gaan de eisen van de taalcursussen omhoog.
Het invoeren van een integraal plan is wat genoemde leden betreft een lokale aangelegenheid
en is met de kaders gesteld in de huidige wetten en Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (BIG), voldoende afgebakend, mits er aan de eisen van de taal wordt
voldaan.
De leden van de PVV-fractie staan dan ook achter méér investeren in het huidige personeelsbestand
en willen er alles aandoen deze te behouden voor de sector, alvorens te investeren
in het binnenhalen van statushouders in de zorg.
Mijns inziens is er geen sprake van discriminatie van Nederlandse verpleegkundigen
door het aanpassen van de BIG-toelatingsprocedure voor buitenlands gediplomeerden.
De toelatingseisen zelf zijn niet versoepeld, maar de procedure voor toelating is
gestroomlijnd. Buitenlandse zorgverleners die in Nederland in een BIG-geregistreerd
beroep willen werken, kunnen dat alleen wanneer de gevolgde opleiding en ervaring
gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse vereisten van het desbetreffende beroep. Om
dit te bepalen moeten buitenlandse diploma’s erkend worden door de Commissie Buitenslands
Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV). Eventuele tekortkomingen in opleiding en ervaring
kunnen worden gecompenseerd door een aanvullende opleiding, een aanpassingsstage of
een proeve van vakbekwaamheid.
Ik ben het met de leden van de PVV-fractie eens dat beheersing van de Nederlandse
taal op het juiste niveau essentieel is in de zorg. De afschaffing van de Algemene
Kennis- en Vaardigheidstoets doet daar niet aan af, aangezien de taalvaardigheid alsnog
aangetoond moet worden, alvorens een aanvraag tot erkenning van het buitenlandse diploma
in behandeling wordt genomen. Het betreft hier namelijk een algemene voorwaarde van
taalvaardigheid. Het aantonen van die taalvaardigheid hoeft niet via de AKV-toets
plaats te vinden, maar is ook mogelijk door taalcertificaten. De verplichting om op
het juiste niveau de taal te beheersen is hiermee in stand gebleven.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van
het integrale plan. Gezien de tekorten in de zorg vinden deze leden dit een hele verstandige
investering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het belangrijk dat de meedoenbalies
een rol spelen in het plan. Tegelijkertijd constateren deze leden dat een overgroot
deel van de (crisis)opvanglocaties helemaal niet beschikt over een meedoenbalie. Gezien
de prominente rol in de aanpak vinden deze leden het een gemiste kans om de locaties,
als onderdeel van dit plan, niet uit te breiden. Deze leden zien dat hiermee «een
vroege start» slechts voor een beperkte groep statushouders toegankelijk is. Ziet
de Minister dit ook zo, zo vragen deze leden. Is de Minister voornemens om in gesprek
met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de meedoenbalies op (korte)
termijn uit te breiden naar de andere locaties? Zo nee, waarom niet? Is de Minister
hierover in gesprek met de gemeenten die, gezien de uitvoering van de Spreidingswet,
mogelijk ook een opvanglocatie zullen opstarten? Zo nee, waarom niet?
De meedoenbalies kunnen een belangrijke rol spelen in een vroege start van asielzoekers
en statushouders. Via de meedoenbalies worden asielzoekers en statushouders die nog
in de COA-opvang verblijven begeleid naar activiteiten, vrijwilligerswerk en zoveel
als mogelijk naar betaald werk. In de brief aan uw Kamer van 11 juli 2023 heeft mijn
ambtsgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u geïnformeerd over de structurele
financiering voor meedoenbalies op 38 COA-locaties2. Tijdens het begrotingsdebat van het Ministerie van SZW voor het jaar 2024 is een
amendement ingediend door het lid Kathmann over uitbreiding van de meedoenbalies3. Dat amendement is door mijn ambtsgenoot van SZW ontraden en vervolgens niet aangenomen
door uw Kamer.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Algemene Kennis en Vaardigheden
toets per 1 januari 2024 is afgeschaft en vervangen is door taalcertificaten. Dit
zou moeten leiden tot een snellere instroom. Kan de Minister, in dit verband, reflecteren
op de tekorten aan NT2-docenten? In hoeverre speelt dit een rol bij het behalen van
de taalcertificaten? En in hoeverre speelt het tekort een rol bij het plan in zijn
geheel? Is de Minister hierover in gesprek met de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW)? Graag ontvangen zij een reactie van de Minister hierover.
Er is geen verband tussen de afschaffing van de AKV-toets en het tekort aan NT2-docenten.
Hierover heb ik contact gehad met het College voor Toetsen en Examens, een zelfstandig
bestuursorgaan dat onder verantwoordelijkheid van de Minister van OCW valt en ook
het NT2-examen afneemt. Aanvragers zijn en waren zelf verantwoordelijk voor het leren
van de Nederlands taal en dat is nu juist makkelijker gemaakt. Bij de AKV-toets moest
de toets namelijk bij één taalinstituut in Nederland worden behaald. Nu is het voor
buitenlandse zorgverleners mogelijk geworden om bij verschillende taalinstituten terecht
te kunnen voor het behalen van de benodigde taalcertificaten. Omdat het behalen van
het taalcertificaat ook onderdeel was van de AKV-toets verwacht ik niet dat deze wijzing
zal leiden tot een toename van het aantal taalcertificaten.
En is er ook gekeken hoe dit in andere landen worden aangepakt? In Zweden is er een
speciaal taalprogramma voor medisch personeel4. Zou dit ook in Nederland kunnen werken? Hoe verhoudt zo’n taalprogramma zich tot
taalcertificaten? Wordt er ook gekeken naar oplossingen, waarbij medisch personeel
die het Nederlands nog niet goed beheersen, juist patiënten helpen die eenzelfde taalbarrière
hebben?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 6 juli 20235 over het arbeidsmarktbeleid en opleidingen in de zorgsector heb geïnformeerd, heb
ik contact gezocht met andere landen over eventuele beleidsmaatregelen die zij hebben
genomen om zorgorganisaties meer handvatten te geven om buitenlands zorgpersoneel
te laten integreren in de gezondheidszorg. Geen van de lidstaten waarvan ik informatie
heb ontvangen, heeft een expliciet beleid voor het inzetten van werknemers van elders
uit de EER, of neemt maatregelen om hen goed te laten integreren in de zorg.6 Het beheersen van de Nederlandse taalvaardigheid (lezen, schrijven, spreken en luisteren)
is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager die verder gaat dan de beheersing
van «medisch Nederlands».
Is het ook mogelijk voor instromend medisch personeel stage te lopen/ te werken tegen
betaling, zonder voorbehouden handelingen uit te voeren, zodat ze in de gezondheidszorg
kunnen werken en leren en tegelijkertijd de taal kunnen leren? Vereist dit voorstel
veranderingen in de wet BIG? Zo ja, wat voor veranderingen? Ook naar de beoogde versnelling
van instroom zijn genoemde leden benieuwd.
Voor buitenlandse zorgverleners zijn er zeker mogelijkheden om stage te lopen of te
werken tegen marktconforme betaling ten tijde van de BIG-toelatingsprocedure. Tijdens
de algemene voorlichting die door de CBGV aan buitenlandse zorgverleners wordt gegeven,
wordt een dergelijke kennismaking met het Nederlandse zorgstelsel juist gestimuleerd.
Zij kunnen onder andere gebruik maken van de opdrachtregeling uit de Wet BIG, waarbij
een niet-BIG geregistreerde zorgverlener in opdracht van een zelfstandig bevoegde
BIG-geregistreerde zorgverlener voorbehouden handelingen mag uitvoeren als de persoon
daartoe bekwaam is. Om ervoor te zorgen dat de opdrachtregeling beter benut gaat worden
en zo bijdraagt aan meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt is in oktober 2023 hierover
voorlichting gestart. Ook staat het zorgorganisaties vrij om buitenlands zorgpersoneel
in te zetten in een niet-geregistreerd zorgberoep als wordt voldaan aan de normen
van goede zorg die zijn vastgelegd in de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen in
de zorg. Een voorbeeld is de inzet van buitenlands zorgpersoneel als verzorgende.
Het is bij deze mogelijkheden aan de werkgever om te beoordelen of de buitenlandse
zorgverlener het Nederlands voldoende beheerst om op een bepaalde wijze ingezet te
worden.
Hoe lang hebben aanvragers op dit moment nodig om een BIG-procedure te doorlopen?
En wat betekent de versnelling van de BIG-toelatingsprocedure? Hoeveel tijdswinst
wordt er verwacht?
De doorlooptijd van een erkenningsaanvraag is afhankelijk van verschillende factoren,
zoals de beheersing van het Nederlands, het aanleveren van een compleet dossier, beschikbaarheid
van het assessment en of er nog een aanvullende opleiding of aanpassingsstage gevolgd
moet worden. Het is dus lastig om in zijn algemeenheid de tijdswinst te duiden. In
theorie kan een aanvraagprocedure zonder assessment binnen drie maanden afgrond worden.
Voor aanvragen mét een assessment is het doorlopen binnen 1,5 jaar mogelijk. Ten tijde
van de AKV-toets waren doorlooptijden van vier of vijf jaar echter geen uitzondering.
Hierbij speelde de wachttijd bij de enige aanbieder van de AKV-toets een rol. Het
voorbereiden van de AKV-toets, taalbeheersing Nederlands en Engels op het juiste niveau,
inschrijving en meerdere herkansingen kon in de praktijk ruim anderhalf tot twee jaar
in beslag nemen. De behandeltermijn van de aanvraag lag dan stil. Deze tijdsperiode
komt nu te vervallen.
Tenslotte zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd naar de meetbare doelen
van het plan. Kan de Minister aangeven wat de potentie is wat betreft het aantal statushouders
die eventueel aan de slag kunnen in de gezondheidzorg en wanneer zij dit plan geslaagd
vindt? Kan zij aangeven wat de bijstuur-momenten zijn?
Zoals in de Kamerbrief vermeld maak ik voor het monitoren van de inzet van statushouders
in de zorg in algemene zin gebruik van beschikbare, landelijke data van het CBS. Ik
ben nog in gesprek over in hoeverre deze cijfers toe te spitsen zijn op alleen de
zorg.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het integrale plan. Zij danken
de Minister voor haar inzet om in korte tijd samen met alle betrokkenen tot een integraal
plan te komen en sluiten aan bij de woorden van waardering die de Minister uitspreekt.
Tegelijkertijd missen deze leden inzicht in de omvang van de groep statushouders en
de kwantitatieve verwachtingen rondom de inzet van dit integrale plan. Daarom hebben
zij een aantal vragen.
De intentie en de bedoeling van de Minister om iedereen die in de zorg wil werken
maximaal te faciliteren, ondersteunen de leden. Zij willen echter weten wat de omvang
van de groep statushouders is die zouden willen werken in de zorg en ook de omvang
van de groep die wellicht in het land van herkomst al in de zorg hebben gewerkt. En
wat is de verwachting van het aantal mensen die na inzet van het plan ook daadwerkelijk
een baan in de zorg heeft?
Het is mij niet bekend welke voorkeuren statushouders hebben met betrekking tot participatie
op de arbeidsmarkt, noch over een goede aansluiting van hun arbeidsverleden op de
Nederlandse arbeidsmarkt. Doordat het aantal asielaanvragen en de achtergronden van
de aanvragers sterk fluctueert, is een goede inschatting van de potentie niet te geven.
Ook willen genoemde leden weten wat de eerste resultaten zijn van de vijf proeven
voor startbanen in gemeenten en arbeidsmarktregio’s. Hoe wordt beoordeeld of de toegezegde
400.000 euro per proef rechtmatig wordt besteed en wat de resultaten van de financiële
inzet zijn?
Vanuit het plan van aanpak van SZW zijn vijf proeven Startbanen gestart in de gemeenten
Amsterdam, Eindhoven en Rotterdam, de regio met de gemeenten Meijerstad, Vught, Boxtel
en Nuenen (en anderen), en in de arbeidsmarktregio Helmond de Peel. Men werkt op verschillende
manieren aan startbanen voor statushouders die in hun gemeente komen wonen. De proeven
worden door SZW intensief gemonitord en geëvalueerd in een overkoepelend onderzoek.
De aanbesteding van het onafhankelijk onderzoek zit in de opstartfase, daarmee is
het nog te vroeg om de resultaten van de extra financiële inzet te kunnen benoemen.
Mijn ambtsgenoot van SZW zal uw Kamer nog in dit kwartaal over de voortgang van het
plan van aanpak «statushouders aan het werk» nader informeren over de proeven.
De leden van de VVD-fractie begrijpen goed dat het inzet en moeite vergt om statushouders
op te leiden voor werk in de gezondheidszorg. De overheid heeft daar inmiddels veel
voor in gang gezet, met een regeling voor maatwerkbegeleiding op de werkvloer (ter
waarde van 10,6 miljoen euro in de periode 2024–26), cultuurmodules om inzicht te
geven in de Nederlandse manier van werken en de cultuur in de gezondheidszorg en taalcertificaten
(die de eerdere toets Algemene Kennis en Vaardigheden vervangt). Wat wordt verwacht
van de statushouders zelf aan inzet om in te gaan op deze regelingen en aanbod? In
hoeverre worden zij aangesproken op de eigen verantwoordelijkheid om perspectief op
werk in de zorg te krijgen?
Tijdens de algemene informatiebijeenkomst over de BIG-toelatingsprocedure die het
CIBG verzorgt, wordt uitgelegd wat kan worden verwacht bij aanvang en gedurende de
BIG erkenningsprocedure. Daarbij wordt tevens nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid
van de buitenlandse zorgverlener. De consulenten van het CIBG fungeren als centraal
aanspreekpunt voor aanvragers en stakeholders en verwijzen de (potentiële) aanvragers
naar relevante (vrijwillige) stakeholders die de aanvragers kunnen voorbereiden op
het Nederlands of de beroepsinhoudelijke toetsen. De eigen verantwoordelijkheid wordt
tevens onderstreept in de overleggen met belangenorganisaties. Ook voor de taalcertificaten
in de BIG-toelatingsprocedure moeten zorgverleners met een buitenlands diploma niet
alleen aantonen dat hun buitenlandse diploma en ervaring gelijkwaardig zijn aan de
in Nederland gestelde vereisten, zij moeten ook aantonen dat zij de Nederlandse taal
in voldoende mate beheersen. De cultuurmodules die ontwikkeld worden, waarin inzicht
wordt gegeven in de Nederlandse manier van werken zullen op vrijwillige basis worden
aangeboden tijdens de BIG-toelatingsprocedure en werkgevers zullen ook over de mogelijkheden
van deze modules worden geïnformeerd.
In hoeverre kunnen culturele en religieuze verschillen van inzicht een voor de overheid
acceptabel argument zijn voor statushouders om niet mee te willen doen aan een traject
om in de zorg te gaan werken? En wat moeten werkgevers in de zorg doen om in aanmerking
te komen voor de regeling voor maatwerkbegeleiding? In hoeverre is de verwachting
dat deze regeling voldoet aan de behoefte van werkgevers in de zorg? Is de regeling
inmiddels opengesteld en wordt er aanspraak op gemaakt?
Het staat statushouders vrij om te kiezen voor deelname aan een traject om in de zorg
te werken. In mijn brief van 12 december 2023 schets ik een integraal plan om die
participatie ook te faciliteren, waaronder de totstandkoming van modules die inzicht
geven in de Nederlandse manier van werken en de cultuur die heerst in de gezondheidszorg.
De regeling voor maatwerkbegeleiding valt onder de verantwoordelijkheid van mijn ambtgenoot
van SZW en is nog niet opengesteld. Momenteel wordt de subsidieregeling nader uitgewerkt
in overleg met werkgeversorganisaties uit de taskforce «Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt»,
met gemeenten en maatschappelijke organisaties die statushouders begeleiden. Ook wordt
er gesproken met verschillende branches, zodat deze subsidieregeling aansluit bij
de behoeftes van verschillende sectoren. In dit kader wordt ook gesproken met werkgevers
in de zorg. Mijn ambtsgenoot van SZW zal u nog in dit kwartaal in de eerstvolgende
Kamerbrief over het plan van aanpak «statushouders aan het werk» nader informeren
aan welke voorwaarden werkgevers moeten voldoen om aanspraak te maken op deze subsidie
en hoe hoog het subsidiebedrag per werkgever zal zijn.
Hoe borgt de Minister dat instellingen meer samen gaan werken rond het inzetten van
statushouders? Er is bijvoorbeeld een opleiding gestart voor statushouders om te worden
opgeleid tot verpleegkundige in het UMCG, op initiatief van chirurg Wijsmuller. Kan
dit worden uitgerold naar alle ziekenhuizen in Nederland? Kunt u in overleg treden
met de heer Wijsmuller over hoe het UMCG dit heeft aangepakt en samen een plan met
ziekenhuizen maken voor een brede uitrol?
Ik ben bekend met genoemd initiatief, het is als één van de inspirerende, regionale
voorbeelden opgenomen in mijn brief van 12 december 20237. Voor de verkennende fase van de ontwikkeling van de cultuurmodule voor verpleegkundigen
en artsen ben ik in gesprek gegaan met de heer Wijsmuller en met een aantal andere
ziekenhuizen. Ook Chief Nursing Officer Evelyn Finnema die het initiatief goed kent,
voorziet mij van advies. Ik ben voornemens dit voorjaar met meerdere betrokken partijen
verder te spreken over hoe de cultuurmodule als middel ingezet kan worden voor het
goed laten integreren van buitenslands gediplomeerde verpleegkundigen en artsen in
de Nederlandse zorg en welke rol ziekenhuizen daarbij kunnen hebben.
Is de Minister bekend met het traject Nieuwe Limburgers in de zorg? Is het juist dat
de provincie Limburg ondersteuning voor dit project heeft aangevraagd bij het ministerie?
Wat zijn de mogelijkheden om dit soort initiatieven te ondersteunen en ook van elkaar
te leren?
Het voornoemd traject is bij mij bekend. Het klopt dat ik mogelijkheden voor financiële
ondersteuning heb verkend. De huidige financiële arbeidsmarktinstrumenten bieden echter
geen grondslag voor dit traject. Daarnaast zijn er op het ingediende plan ook nog
punten onduidelijk en wacht ik nog op opheldering. Ik ben nu bezig met de ontwikkeling
van het instrumentarium TAZ dat op 1 januari 2025 in werking zal treden, zoals ik
u genoemd heb in de Kamerbrief van 13 oktober 20238. Mogelijkheden ter ondersteuning dienen zich dit jaar ook aan via het actieplan van
SZW, zoals hierboven beschreven. Ondersteuning is overigens daarnaast mogelijk via
de regionale netwerken en het Actieleernetwerk is bij uitstek een plek om van elkaar
te leren.
Hoe worden gemeenten geïnformeerd over de mogelijkheden voor statushouders om begeleid
te worden om in de zorg te gaan werken, aangezien gemeenten de verantwoordelijke zijn
om met een statushouder een PIP (plan integratie en participatie) af te spreken?
Vanuit SZW stellen gemeenten in het kader van de inburgering een persoonlijk plan
inburgering en participatie (PIP) op voor de inburgeringsplichtige. Het PIP bevat
een persoonlijk programma voor het leren van de taal in combinatie met werk, vrijwilligerswerk,
studie of stage. Ook worden in het PIP afspraken gemaakt over de te volgen leerroute
inburgering. Gemeenten kunnen de opgehaalde gegevens over gevolgd onderwijs en werkervaring,
eventueel aangevuld met een diplomawaardering, gebruiken in het aan het werk helpen
van statushouders. Deze doorgeleiding naar werk is onderdeel van het re-integratietraject
(Participatiewet). Als ervaring of diploma’s in de zorg aanwezig zijn, kan door gemeenten
gekeken worden hoe de match kan worden gemaakt met werken in de zorg. De regionale
verbinders die werkzaam zijn in de arbeidsmarktregio’s, kunnen de goede aanpakken
en voorbeelden van werken en opleiden in de zorg, delen met de gemeenten die verantwoordelijk
zijn voor de begeleiding naar werk en voor inburgering van statushouders. Daarnaast
hebben professionals in de arbeidsmarktregio’s via instrumentengids Dennis inzicht
in alle lokale, regionale en landelijke instrumenten voor werkgeversdienstverlening,
waaronder ook bestaande leerwerktrajecten. Doordat de instrumenten openbaar zijn,
kunnen arbeidsmarktregio's elkaars aanbod inzien en elkaar inspireren. Tevens wordt
gebruik gemaakt van de communicatiekanalen van het Ministerie van SZW, VNG, Divosa,
en de Programmaraad Regionale Arbeidsmarkt om goede voorbeelden en kennis te delen.
Heeft de Minister tussentijdse evaluatiemomenten ingebouwd om te beoordelen of de
inzet van de overheid tot voldoende resultaat leidt, of deze inzet als doelmatig te
beschouwen is en of het leidt tot voldoende duurzame resultaten bij zorgorganisaties?
Genoemde leden willen graag meer inzicht van de Minister krijgen in de kwantitatieve
criteria.
Zoals in de Kamerbrief van 12 december jl. vermeld maak ik voor het monitoren van
de inzet van statushouders in de zorg in algemene zin gebruik van beschikbare, landelijke
data van het CBS. Daarnaast verwacht ik een kwalitatieve beschrijving van betrokken
partijen te kunnen krijgen van de projecten die er zijn rondom de inzet van statushouders
in de zorg.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de cultuurmodule voor tandartsen die
de beroepsvereniging KNMT ontwikkelt en die in de eerste helft van 2024 beschikbaar
zou komen?
De KNMT is op dit moment een en ander aan het uitwerken en conform planning zal de
afronding en oplevering van de cultuurmodule voor tandartsen in de eerste helft van
2024 plaatsvinden. De module is dan voor iedereen beschikbaar via de KNMT website
en zal ook via het centraal aanspreekpunt van het CBGV onder de aandacht worden gebracht.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief zullen we u jaarlijks over de voortgang van alle
acties informeren.
Ook zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of er al iets gezegd kan worden over
de eerste ervaringen met de versnelling van de BIG-toelatingsprocedure voor buitenslands
gediplomeerden en de afschaffing van de Algemene Kennis & Vaardigheden toets per 1 januari
2024?
De versnelling is op 1 januari 2024 ingegaan. Het is nog te vroeg om al ervaringen
te delen, behalve dat de overgang rustig is verlopen. Aanvragers zijn reeds ruim op
tijd in 2023 geïnformeerd over de wijzigingen en er is een overgangsregeling gemaakt,
zodat rekening is gehouden met lopende aanvraagprocedures.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie aan de Minister in hoeverre ziekenhuizen
en andere zorginstellingen worden betrokken bij het begeleiden en opleiden van statushouders.
Klopt het dat er geen gecoördineerde aanpak is voor zorginstellingen met bijvoorbeeld
een concreet programma om statushouders op te leiden? Kan de Minister deze aanpak
alsnog toezeggen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 12 december 20239 heb ik een overzicht opgenomen van de activiteiten die door het Ministerie van VWS,
het Ministerie van SZW en regionale activiteiten van branchepartijen in Zorg en Welzijn
worden ondernomen om deze doelgroep te ondersteunen bij het werken in de zorg. Deze
activiteiten bevatten enerzijds opleidingscomponenten, zoals leerwerk-trajecten. En
anderzijds begeleidingscomponenten zoals het buddyprogramma van UAF. Het is aan werkgevers
en onderwijspartijen om de handen ineen te slaan om statushouders zo goed mogelijk
te faciliteren om aan het werk te gaan. Het integrale plan zet uiteen op welke wijze
ik hierin ondersteunend ben. Ik zie dan ook geen aanleiding om aanvullende maatregelen,
zoals een gecoördineerde aanpak voor zorginstellingen.
In hoeverre kan een database ontsloten worden van statushouders die ervaring hebben
in de zorg waarop zorginstellingen ook kunnen zoeken en vice versa? Wat staat hier
eventueel in de weg en is de Minister bereid de mogelijkheden hiertoe verder te onderzoeken?
De Minister van SZW werkt aan de ontwikkeling van het programma «Verbetering Uitwisseling
Matchingsgegevens»10 (VUM). Dit bevindt zich in de afrondend fase. Met dat programma kunnen vanaf medio
2024 (in eerste instantie) gemeenten en UWV gepseudonimiseerde profielen van werkzoekenden,
waaronder statushouders, inzien en vervolgens matchen op vacatures. Op termijn kunnen
ook private partijen aansluiten. Op dit moment worden in een aantal regio’s pilots
uitgevoerd om VUM te testen. Statushouders kunnen, wanneer gemeenten profielen in
hun databases opnemen, via VUM gematcht worden op werk. Ik zie daarom geen noodzaak
om specifiek voor statushouders een aparte database op te zetten. Zorginstellingen
kunnen bij de Werkgeversservicepunten11 vacatures aanmelden en een zoekvraag naar personeel uitzetten. De Werkgeversservicepunten
(WSP’s) werken nauw samen met de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s) voor werkenden
en werkzoekenden die extra ondersteuning nodig hebben bij het vinden van (ander of
nieuw) werk. Om de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers nog toegankelijker
te maken wordt door het Ministerie van SZW samen met landelijke en regionale partners
gewerkt aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Daarin zullen onder
andere de WSP’s en de RMT’s samenwerken in Regionaal Werkcentra.
De leden van de NSC-fractie onderschrijven het belang van het bevorderen van arbeidsparticipatie
van statushouders. Onbenut arbeidspotentieel is in niemands belang, daarnaast kan
arbeidsparticipatie ook bijdragen aan het bevorderen van welbevinden in brede zin.
De leden van de NSC-fractie onderkennen dat er diverse uitdagingen zijn bij het faciliteren
van statushouders om te werken. De Minister gaat in op cultuurverschillen, taal, het
matchen van vraag en aanbod, de extra begeleiding die nodig is en het erkennen van
de beroepskwalificaties. De leden van de NSC-fractie merken op dat statushouders een
vluchtverleden hebben. Is er bij de begeleiding ook aandacht voor mogelijke (oorlogs)trauma’s?
Bij huidige regionale initiatieven, zoals die van het UMCG en middels het buddyproject
van UAF is uitgebreid aandacht voor mogelijke (oorlogs)trauma’s.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister het over het «Plan van aanpak Statushouders
aan het werk» heeft, waarvoor de Minister van SZW 37,75 miljoen euro beschikbaar stelt.
De daartoe geformuleerde acties zijn sectorbreed. Kan de Minister een inschatting
geven welk deel van de 37,75 miljoen euro naar verwachting voor de sector zorg en
welzijn wordt ingezet? Genoemd leden vragen aan de Minister of er binnen dit budget
geld specifiek geoormerkt is.
De beleidsintensiveringen van het «Plan van aanpak statushouders aan het werk» van
mijn ambtsgenoot van SZW zijn bedoeld om de praktische belemmeringen voor statushouders
om deel te nemen aan de arbeidsmarkt zoveel als mogelijk weg te nemen. Uitgangspunt
hierbij is dat statushouders worden geleid naar een baan die past bij hun achtergrond.
Het is echter aan (zorg)partijen in de arbeidsmarktregio’s en statushouders zelf om
te komen tot een match met een baan die past bij hun achtergrond, belangstelling en
talenten. Er is geen budget geoormerkt voor een bepaalde sector en ook kan geen inschatting
worden gemaakt welk deel van de beleidsintensiveringen voor de sector Zorg & Welzijn
worden ingezet.
De leden van de NSC-fractie zijn positief over de startbanen voor statushouders. Welke
positieve en negatieve ervaringen hebben de vijf proeven in gemeenten over het aanbieden
van startbanen voor statushouders in de zorg opgeleverd? Wat is nodig om in alle gemeenten
startbanen aan te bieden voor statushouders?
De proeven worden in opdracht van mijn ambtsgenoot van SZW intensief gemonitord en
geëvalueerd in een overkoepelend onderzoek. Gegevens over de uitstroom naar werk en
naar welke sectoren, zoals bijvoorbeeld Zorg & Welzijn, worden hierin meegenomen.
Op dit moment is het nog te vroeg om hierover te kunnen rapporteren omdat de aanbesteding
van dit onderzoek nog in de opstartfase zit. Het valt onder de beleidsvrijheid van
gemeenten in de arbeidsmarktregio’s of ze startbanen gaan aanbieden en in welke vorm12. Een ruwe indicatie van de kosten van een intensief traject naar werk zoals startbanen
voor statushouders bedraagt nu ca. € 7.500 per traject en € 2.000 extra uitvoeringskosten
per statushouder. Bij de aanname dat landelijk ongeveer 5.000 statushouders per jaar
gebruik zouden gaan maken van een dergelijk traject, gaat het om geschatte € 47.500.000
per jaar aan extra kosten die dit met zich mee zou brengen. In het overkoepelende
evaluatieonderzoek zullen alle relevante aspecten van eventuele opschaling worden
betrokken.
De Minister geeft aan dat er regionale verbinders voor statushouders komen. De leden
van de NSC-fractie vragen de Minister of er in alle regio’s al regionale verbinders
zijn aangesteld. Wat is precies hun taak? Zijn er doelen aan hun taak verbonden?
In september 2023 hebben de centrumgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s een decentralisatie-uitkering
ontvangen voor het aanstellen van een regionale verbinder voor statushouders. Een
decentralisatie-uitkering gaat gepaard met beleidsvrijheid van gemeenten. Wel stimuleert
het Ministerie van SZW, met ondersteuning van Divosa13, arbeidsmarktregio’s om regionale verbinders aan te stellen. Inmiddels zijn in dertien
arbeidsmarktregio’s regionale verbinders aangesteld. In de overige regio’s is de werving
van een dergelijke functionaris nog gaande. Het doel is het verbeteren van de arbeidsmarktparticipatie
van statushouders en daarbij gebruik maken van kennis en expertise binnen de arbeidsmarktregio’s.
Arbeidsmarktregio’s bepalen de precieze taakinvulling van regionale verbinders. In
de praktijk zien we dat regionale verbinders als taak hebben succesvolle aanpakken
en goede voorbeelden op het gebied van werk, taal en opleiding uit de uitvoeringspraktijk,
binnen en tussen de arbeidsmarktregio’s te delen, te versterken en op te schalen.
Hierbij zou het ook kunnen gaan om goede aanpakken voor statushouders die aan het
werk gaan vanuit AZC’s.
De leden van de NSC-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat werkgevers vaak
niet de tijd en kennis hebben om statushouders intensief en met kennis van hun cultuur
te ondersteunen. Deze leden vragen de Minister uit hoeveel landen/culturen de diverse
statushouders komen. Is het realistisch om alle statushouders met kennis van hun cultuur
te ondersteunen? Hoe zorgt de Minister ervoor dat werkgevers de opgedane lessen, via
de regeling voor maatwerkbegeleiding van statushouders op de werkvloer, in de toekomst
breder kunnen hergebruiken? Hoe borgt de Minister dat er ook na 2026 een structurele
oplossing komt voor werkgevers die maatwerkbegeleiding van statushouders op de werkvloer
willen geven?
Het is van belang dat werkgevers die gebruik maken van de subsidieregeling ook hun
ervaringen delen. Daarom zal de Minister van SZW met deze werkgevers in gesprek treden
over hun ervaringen en zullen er bijeenkomsten worden georganiseerd tussen verschillende
werkgevers, zodat de organisaties ook van elkaar kunnen leren en begeleiding van statushouders
op de werkvloer blijvend kunnen inbedden in hun organisatie.
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat sommige statushouders gebaat zijn
bij een voltijd opleiding, zoals hbo-verpleegkunde. Maar statushouders lopen hierbij
soms tegen verschillende problemen aan. Zo komen ze bijvoorbeeld niet in aanmerking
voor studiefinanciering vanwege leeftijd, of eisen gemeenten dat ze naast hun (voltijd)
studie werken. Hoe kan de Minister deze studenten tegemoetkomen?
Statushouders jonger dan 30 jaar kunnen studiefinanciering aanvragen als zij gaan
studeren. Zij zijn qua studiefinanciering, collegegeld en bekostiging gelijkgesteld
aan Nederlandse studenten. Dit betekent dat zowel statushouders als Nederlandse studenten
aan dezelfde eisen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering.
De leeftijdsgrens van 30 jaar, zoals deze in de Wet Studiefinanciering 2000 is gesteld,
geldt onverkort voor alle studenten en dus ook voor statushouders. Statushouders ouder
dan 30 jaar zullen werk en onderwijs moeten combineren. In sommige gevallen is studie
en behoud van uitkering mogelijk. Statushouders van ouder dan 30 jaar moeten dit bespreken
met de gemeente waarin zij zijn gehuisvest Studenten die de leeftijdsgrens van 30
jaar hebben bereikt kunnen ook in aanmerking komen voor het levenlanglerenkrediet
met een maximumleeftijdsgrens van 56 jaar en met ingang van het studiejaar 2024–2025
van 57 jaar.
Het begeleiden van statushouders tijdens de opleiding vraagt vaak extra begeleiding.
Deze leden vragen hoe de Minister opleidingsinstellingen, vergelijkbaar met de regeling
voor maatwerkbegeleiding van statushouders op de werkvloer voor werkgevers, tegemoet
kan komen in de extra begeleiding die zij moeten geven?
Voor wat betreft extra ondersteuning van statushouders wil ik wijzen op UAF (Stichting
voor Vluchteling Studenten) die als taak heeft om deze groep studenten, waar nodig,
financieel te ondersteunen bij het volgen van een studie. Daarnaast vervult UAF de
rol van begeleider en bemiddelaar, bijvoorbeeld bij het vinden van of begeleiden naar
passend werk, het vinden van een stageplek, studenten wegwijs maken in het onderwijssysteem,
en het ondersteunen van studenten met specifieke cursussen en trainingen die de achterstand
kunnen overbruggen. Stichting UAF ontvangt jaarlijks een subsidie van het Ministerie
van OCW.
De leden van NSC-fractie lezen dat de Minister schrijft over een cultuurmodule voor
tandartsen die in de eerste helft van 2024 beschikbaar komt. Wat is de inschatting
van de Minister over wat de ontwikkeling van die cultuurmodule in totaal kost? Hoeveel
van die cultuurmodule is specifiek voor tandartsen en hoeveel kan hergebruikt worden
voor andere beroepsgroepen? Voor welke beroepsgroepen in de zorg wil de Minister nog
meer cultuurmodules ontwikkelen? Hoeveel mensen per beroepsgroep verwachten we dat
van deze modules gebruik kunnen maken?
De ontwikkeling van de cultuurmodule voor tandartsen kost maximaal € 32.999 exclusief
BTW. De omgeving waarin tandartsen werken is dusdanig verschillend van die van andere
beroepsgroepen in de zorg (een eigen praktijk, andere zorgverleners zijn betrokken,
andere bekostiging, andere type zorg) dat er weinig tot geen materiaal hergebruikt
zal kunnen worden.
Zoals aangegeven in mijn brief van 12 december 202314 verken ik nog of ook cultuurmodules voor verpleegkundigen en artsen kunnen worden
ontwikkeld. Er is nog geen zicht op het aantal mensen dat per beroepsgroep zal deelnemen.
Dit zal worden meegenomen in de ontwikkeling en monitoring van de modules.
De Minister geeft aan dat de BIG-toelatingsprocedure voor buitenlands gediplomeerden
versneld is en dat de Algemene Kennis & Vaardigheden toets vervangen is door taalcertificaten.
De leden van de NSC-fractie zien dit als een positieve stap, niet alleen voor statushouders
maar in bredere zin. Bijvoorbeeld ook voor werkenden in de regio’s in de grensstreken.
Is de Minister van plan om, naast de gemaakte stappen, nog verdere vereenvoudiging
van de BIG-toelatingsprocedure voor buitenlandse gediplomeerden te onderzoeken en
eventueel door te voeren?
Om ervoor te zorgen dat buitenlandse zorgverleners sneller in de zorg kunnen worden
ingezet, onderneem ik zoals in mijn brief van 12 december 202315 gemeld diverse activiteiten om de BIG-toelatingsprocedure voor buitenlands gediplomeerde
zorgverleners met behoud van kwaliteit te stroomlijnen en te versnellen. Dit gebeurt
hoofdzakelijk op het gebied van extra begeleiding, informatievoorziening en het bijbrengen
van de Nederlandse cultuur van de gezondheidszorg. Het stroomlijnen kan betrekking
hebben op de toelatingsprocedure in het algemeen maar ook op specifieke beroepsgroepen.
Dit heeft dan ook mijn aandacht en is een continu proces: zo blijkt bijvoorbeeld uit
de praktijk dat bij de uitoefening van het beroep Verzorgende Individuele Gezondheidszorg
(VIG’ers) geen Engelse leesvaardigheid relevant is en de voertaal Nederlands is. Hiernaast
vormt de Engelse leesvaardigheid en de Engelse taal als zodanig ook geen onderdeel
van de Nederlandse VIG-opleiding. Om geen onnodige drempel voor buitenlands gediplomeerde
VIG’ers die in de Nederlandse zorgarbeidsmarkt willen participeren op te werpen is
van de verplichtstelling van de Engelse leesvaardigheid afgezien en is dit gelijk
getrokken met de Nederlandse VIG-opleiding.
De leden van de NSC-fractie constateren dat er in de zorg sprake is van schaarste
van personeel. Is er voldoende capaciteit in de zorg om alle statushouders die dat
willen te begeleiden? In hoeverre gaat het begeleiden van statushouders mogelijk ten
koste van het begeleiden van andere mensen die in de zorg willen gaan werken? Hoe
wegen de Minister en de zorgorganisaties dit?
Zonder voldoende en kwalitatief goede stageplaatsen kunnen opleidingen niet doorlopen
worden en stokt de instroom op de arbeidsmarkt. Stages zijn niet alleen belangrijk
om studenten vaardigheden bij te brengen, maar ook om hen een goed beeld van de sector
te geven en voor een zachte landing op de werkvloer. Tevens komen met stages de nieuwste
inzichten uit de opleidingen op de werkvloer terecht. Het beschikbaar stellen van
kwalitatief goede stageplaatsen voor iedereen die in de zorg wil werken vraagt inzet
van middelen én begeleidingscapaciteit van de instellingen in zorg en welzijn. Hoewel
er geen cijfers zijn over welke groepen studenten meer gebruik maken van begeleiding,
kan in zijn algemeenheid gesteld worden dat er sprake is van een tekort in begeleidingscapaciteit.
Daarom vindt er ook al op innovatieve wijze stagebegeleiding plaats bij verschillende
regionale trajecten. Om het aanbieden van voldoende en goede stageplaatsen te stimuleren
heeft mijn voorganger de subsidieregeling stageplaatsen zorg II (Stagefonds Zorg)
ingericht. Met deze regeling is over studiejaar 2021/2022 ruim 60.000 fte aan stages
ondersteund.
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister inmiddels al een nieuw rapport vanuit
Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF heeft ontvangen over de pilot met mentorprogramma’s.
In hoeverre weegt de evaluatie van die pilot mee in de beslissing om verder te investeren
in de andere ingezette acties dan wel meer in te zetten op (toekomstige) mentorprogramma’s?
De stichting UAF heeft in samenspraak met de Ministeries van VWS en SZW een pilot
opgezet met financiële steun van SZW voor de begeleiding van gevluchte verpleegkundigen,
tandartsen en artsen. Er is inmiddels een nieuwe tussenrapportage van het UAF ontvangen.
Door UAF zijn nu twee programma’s afgerond. Het eerste programma is per 1 juli afgerond
en heeft 68 matches opgeleverd. In de periode van juli 2023 tot en met december 2023
(programma II) zijn er nog eens 53 werk- of stageplekken gevonden en matches gemaakt
met mentoren/buddy’s op de werkvloer. Daarnaast slaagt UAF er steeds meer in het project
te verduurzamen. UAF heeft besloten begeleiding van vluchtelingen met een zorgachtergrond
naar de gezondheidszorg vanuit eigen middelen voort te zetten, onafhankelijk van een
evaluatie.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister op welke manier alle gemeenten worden
geïnformeerd over de goede voorbeelden, startbanen en diverse specifieke subsidiemogelijkheden.
De regionale verbinders hebben een belangrijke rol in het delen van goede voorbeelden,
de mogelijkheid van startbanen en de subsidiemogelijkheden in en tussen de arbeidsmarkregio’s.
Mijn ambtsgenoot van SZW geeft aan dat de partners die daar samenwerken16 worden geïnformeerd zodat zij de juiste ondersteuning kunnen bieden aan statushouders
in de begeleiding naar werk. Ook wordt gebruik gemaakt van de communicatiekanalen
van het Ministerie van SZW, VNG, Divosa en de Programmaraad Regionale Arbeidsmarkt
om goede voorbeelden en kennis te delen. Tevens onderhoudt het Landelijk Team Leerwerkloketten
financieringsoverzichten waarin alle subsidiemogelijkheden vermeld staan.
De leden van de NSC-fractie lezen verder dat de Minister aangeeft geen zicht te hebben
op de omvang van de groep statushouders die graag in de zorg willen werken. Bij het
doen van investeringen is het wel belangrijk om dit inzicht te hebben ten behoeve
van een kosten-baten analyse. Is de Minister bereid om bij verdere (grotere) investeringen
binnen de ingezette projecten ook vooraf een kosten-baten analyse te doen?
Het is bij dergelijke investeringen erg moeilijk om een en ander voorafgaand te kwantificeren
en/ of te onderbouwen door een kosten-baten analyse. Uiteraard worden dit soort investeringen
in overleg met uw Kamer en het veld genomen en continu gemonitord.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister om een inschatting welk percentage
van de statushouders die een traject ingaan om in de zorg te gaan werken ook daadwerkelijk
het traject afmaken en ook in verwachting structureel inzetbaar zullen blijven.
Op dit moment kan ik die inschatting niet maken. In zijn algemeenheid is het wel zo
dat afgestudeerden in een zorgopleiding niet per se in de zorg gaan werken. Zo was
eind 2021 bijna 12 procent van de mensen met een opleiding hbo-verpleegkunde werkzaam
buiten de zorgsector. Het is dus aannemelijk dat ook niet alle statushouders die hun
zorgdiploma halen, terechtkomen in de zorg of daar blijven.
Zij constateren tot slot dat de brief van de Minister specifiek gaat over statushouders.
Heeft de Minister gekeken of de aanpak en lessen die op dit terrein worden opgedaan
mogelijk breder in te zetten zijn voor meer doelgroepen?
De genoemde activiteiten die het Ministerie van VWS onderneemt om ervoor te zorgen
dat buitenlandse zorgverleners sneller in de zorg worden ingezet en waarbij de BIG-toelatingsprocedure
voor buitenlandse zorgverleners met behoud van kwaliteit wordt gestroomlijnd en versneld,
zijn niet enkel gericht op statushouders. De BIG-toelatingsprocedure wordt voor iedere
buitenlandse zorgverlener verbeterd. Cijfers per doelgroep zijn niet bekend en dit
wordt ook niet bijgehouden door het CIBG.17
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
het integrale plan. Dit plan is opgesteld naar aanleiding van een aangenomen motie
van het lid Paulusma. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen gelet op
hoe de motie nu is uitgevoerd.
Allereerst merken de leden van de D66-fractie op dat de termen «statushouder» en «nieuwkomer»
nu gedeeltelijk door elkaar worden gebruikt. Het lijkt deze leden belangrijk om deze
termen, en wat eronder wordt verstaan, duidelijk af te bakenen. In het voorliggende
plan wordt met name gericht op de statushouders, maar deze leden merken op dat er
daarnaast uiteraard ook een arbeidspotentieel bestaat onder bijvoorbeeld migranten
die naar Nederland verhuizen in het kader van gezinshereniging/voor de liefde. Dit
plan voorziet niet in een facilitering van die groep. Kan de Minister daarop reflecteren,
zo vragen deze leden. Kan zij toezeggen daar apart nog op terug te komen, bijvoorbeeld
in een volgende rapportage van het Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg
& Welzijn (TAZ)?
De genoemde activiteiten die het Ministerie van VWS onderneemt om ervoor te zorgen
dat buitenlandse zorgverleners sneller in de zorg worden ingezet en waarbij de BIG-toelatingsprocedure
voor buitenlandse zorgverleners met behoud van kwaliteit wordt gestroomlijnd en versneld,
zijn niet enkel gericht op statushouders. De BIG-toelatingsprocedure wordt voor iedere
buitenlandse zorgverlener verbeterd.18 Met het integrale plan dat ik u heb uiteengezet in de Kamerbrief wil ik me hier nu
focussen op de statushouders. Het eventueel verbreden van de doelgroep laat ik over
aan een volgend kabinet.
De leden van de D66-fractie zijn blij dat er één aanspreekpunt (het CIBG) voor de
begeleiding is aangesteld. Er bestaan nu tal aan goede initiatieven en er zijn verschillende
partijen betrokken bij de begeleiding van statushouders naar werk. Kan de Minister
verduidelijken wat de precieze opdracht en het mandaat is van het CIBG? Deze leden
lezen ook dat de Minister met veldpartijen in gesprek gaat om tot cultuurmodules te
komen. Zullen deze, ook met aanbevelingen voor bijvoorbeeld specifiek op zorg gerichte
taalcursussen, beschikbaar worden gesteld door het CIBG? En deelt de Minister de opvatting
van de leden van de D66-fractie dat het CIBG niet alleen moet ondersteunen bij het
erkennen van de diploma’s, maar juist ook in het begeleiden daarnaartoe?
Het CIBG voert in opdracht van mij de behandeling en besluitvorming van aanvragen
op de erkenning van diploma’s van buitenlandse zorgverleners van binnen en buiten
de EU uit. Het CIBG wordt hierin geadviseerd door de CBGV met ongeveer 170 externe
leden-deskundigen.
Het aanspreekpunt bij het CIBG is opgericht om buitenlandse aanvragers te helpen bij
iedere stap van de BIG-toelatingsprocedure. Dat houdt ook in dat het aanspreekpunt
de aanvrager doorverwijst naar de organisaties die relevante cursussen en/ of modules
aanbieden. Het CIBG staat in contact met beroepsverenigingen, belangenorganisaties
en opleidingsinstellingen die van belang zijn voor het erkenningstraject van de aanvrager.
De Minister geeft verder aan dat ze goede voorbeelden zal ophalen bij de werkgeversorganisaties.
Deze leden zijn benieuwd of er ook een overlegstructuur is, met concrete taakstelling,
tussen het aanspreekpunt (CIBG) en Regio Plus (de werkgevers)? In hoeverre deelt de
Minister de opvatting dat dit wenselijk kan zijn?
Wanneer het nodig is dat er contact is tussen CIBG en Regioplus, dan is dat goed mogelijk,
want de lijnen zijn heel kort. Dit kan incidenteel, het gaat veelal om maatwerk en
hoeft niet structureel ingebed te worden.
Kan de Minister toelichten welke concrete acties er nu worden ingezet om beroepskwalificaties
uit het land van herkomst te inventariseren bij statushouders? En wie is daar precies
verantwoordelijk voor?
Momenteel zijn er geen concrete acties om beroepskwalificaties uit het land van herkomst
te inventariseren bij statushouders. Het CIBG registreert bij de aanvraag niet of
een aanvrager statushouder is. Hiervoor is geen wettelijke grondslag en dit is ook
niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag.
De Minister schrijft dat er 10,5 miljoen euro is vrijgemaakt voor maatwerkbegeleiding
door werkgevers. In hoeverre is dit volgens de Minister afdoende? Kan zij toelichten
hoeveel van dat geld beschikbaar is voor de zorgsector en in hoeverre er een prioritering
wordt gemaakt op basis van maatschappelijke beroepen met een arbeidstekort?
Het gaat hierbij om een subsidieregeling van mijn ambtgenoot van SZW en betreft een
aanvulling op de bestaande financieringsmogelijkheden. Zo kunnen gemeenten samenwerkend
in de arbeidsmarktregio’s vanuit verschillende budgetten hieraan bijdragen: re-integratiebudget,
budget van de Regionale Mobiliteitsteams, ESF+ subsidie en andere regionale budgetten.
Ook kunnen werkgevers aanspraak maken op andere subsidieregelingen, zoals de subsidies
Praktijkleren en Praktijkleren in de derde leerweg en de Stimuleringsregeling Leren
en Ontwikkelen in mkb-ondernemingen. De subsidieregeling wordt geëvalueerd, dit moet
uitwijzen of het bedrag afdoende is. Ik wil met mijn ambtsgenoot van SZW benadrukken
dat deze financieringsinstrumenten ondersteunend zijn aan de investeringen die werkgevers
zelf doen. Momenteel wordt de subsidieregeling uitgewerkt. Mijn ambtgenoot van SWZ
zal uw Kamer in de voortgangsbrief over het Plan van aanpak «statushouders aan het
werk» nader informeren over de exacte vormgeving van deze subsidieregeling.
De leden van de D66-fractie zijn tenslotte benieuwd welke acties de Minister neemt
om het draagvlak bij zorgorganisaties en in de gehele samenleving te verhogen om deze
groep mensen te bemiddelen naar een baan in de zorg, aangezien dit een belangrijke
factor kan zijn die bijdraagt aan het bestrijden van het arbeidstekort in de zorg
en de zorg daarmee voor iedereen toegankelijker maakt.
Eén van de maatregelen die ik heb genomen, is het inrichten van een centraal aanspreekpunt
bij CIBG. Het gaat hierbij om persoonlijke begeleiding en maatwerk door een consulent.19 Deze vormt een schakel tussen statushouders en zorgorganisaties, wat voor beide partijen
helpt om meer inzicht te krijgen in het proces en de mogelijkheden. Daarnaast is er
volop communicatie op dit thema met de stakeholders van het TAZ programma en worden
goede voorbeelden gedeeld met zorgorganisaties door het Actie Leer Netwerk.20
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en daar
nog enkele vragen over.
In de brief van de Minister lezen genoemde leden dat er al vijf proeven zijn gestart
voor beginbanen in gemeenten en arbeidsmarktregio's. Deze gemeenten bieden direct
betaalde banen aan statushouders die zich in de gemeente vestigen nadat ze uit de
opvang zijn gekomen. Welke soort banen worden bedoeld met «beginbanen»? En hoe worden
die gefinancierd?
Werken helpt nieuwkomers waaronder statushouders om sneller te integreren. Door werk
leert een statushouder de taal, leidt een zelfstandiger leven en doet mee in de samenleving.
Daarom wil de Minister dat statushouders sneller aan het werk gaan door middel van
proeven voor Startbanen.
Bij de vijf proeven voor Startbanen gaat het om directe en intensieve begeleiding
naar een betaalde baan voor de statushouder wanneer hij/zij zich vestigt in een gemeente.
Door de klantmanager of arbeidscoach van de gemeenten wordt gekeken naar een baan
die voor de statushouder op dat moment passend is. Dat kan een baan in alle sectoren
zijn: van werken in het groen tot werken in de zorg. In de opzet van de proeven gaat
het om reguliere banen gefinancierd door de werkgever, maar het kan ook gaan om een
gesubsidieerde baan zoals een baan met (tijdelijke) loonkostensubsidie of beschut
werk. Deze bekostiging vindt plaats door gemeenten. Aanvullend daarop financiert de
gemeente onder andere begeleiding, het opdoen van werknemersvaardigheden en (vak)taal
op de werkvloer. Doorgaans worden dergelijke trajecten gefinancierd uit het gemeentelijk
re-integratiebudget. De betreffende gemeenten hebben als tegemoetkoming voor hun inzet
voor de proeven een decentralisatie-uitkering ontvangen.
Daarnaast meldt de Minister in de brief dat er een regeling komt voor maatwerkbegeleiding
van statushouders op de werkvloer, speciaal voor werkgevers. Voor deze regeling is
er een budget van 10,5 miljoen euro beschikbaar voor de periode 2024 tot 2026. Met
dit budget kunnen statushouders begeleid worden bij verschillende aspecten, zoals
het organiseren van hun taken op de werkvloer en de omgang met collega's. De leden
van de BBB-fractie vragen de Minister wat er precies bedoeld wordt met ondersteuning
en begeleiding bij het organiseren van taken en de omgang met collega's op de werkvloer.
Het duurzaam inzetten van statushouders vraagt van werkgevers extra begeleiding in
verband met de taal- en cultuurverschillen. Daarom zijn er door het kabinet voor de
periode 2024 tot en met 2026 middelen beschikbaar gesteld om werkgevers een financiële
tegemoetkoming te geven voor de extra begeleidingskosten op de werkvloer van statushouders
die gericht zijn op het verkleinen van cultuur- en taalverschillen. Momenteel wordt
door mijn ambtgenoot van SZW de subsidieregeling uitgewerkt. Mijn ambtgenoot van SZW
zal in de eerstvolgende Kamerbrief over het Plan van aanpak «statushouders aan het
werk» ingegaan op de voorwaarden waaraan werkgevers moeten voldoen om aanspraak op
deze subsidie te kunnen maken.
Verder lezen genoemde leden dat het belangrijk is dat statushouders de Nederlandse
cultuur leren kennen voor een duurzame inzet in de zorg. Er zullen modules worden
ontwikkeld die inzicht geven in de Nederlandse manier van werken en de cultuur binnen
de gezondheidszorg. Momenteel wordt onderzocht wie deze cultuurmodule zou kunnen ontwikkelen
voor verpleegkundigen en artsen, zodat statushouders hier optimaal van kunnen profiteren.
Hoe zal deze cultuurmodule eruitzien en met welke organisaties gaat de Minister in
gesprek om de informatie hiervoor samen te stellen?
Zoals aangegeven laat ik op dit moment een cultuurmodule voor buitenlands gediplomeerde
tandartsen ontwikkelen. De verkenning van een cultuurmodule voor buitenlandse gediplomeerde
verpleegkundigen en artsen is hierna een volgende stap. In het kader van deze verkenning
zal ik eerder betrokken partijen, zoals onder andere V&VN, KNMG, KNMT, VBGA, Stichting
Vluchtelingenwerk, UAF en de CBGV raadplegen hoe de cultuurmodule ingezet kan worden
voor het goed laten integreren van buitenslands gediplomeerde verpleegkundigen en
artsen in de Nederlandse zorg. Inspirerende initiatieven uit mijn brief van 12 december
2023 aan uw Kamer21, zoals Nieuwkomers in hun kracht (UMCG) of het programma Statushouders in de zorg
(AMC) neem ik mee in de verkenning. Uitgangpunt is dat cultuurmodules op een innovatieve
manier wordt vormgegeven, zodat de huidige zorg zo min mogelijk hierdoor wordt belast,
en de module voor iedereen beschikbaar is.
Verder maken de leden van de BBB-fractie zich zorgen over de versnelling van de BIG-toelatingsprocedure
voor buitenlands gediplomeerden, waarbij vanaf 1 januari 2024 de Algemene Kennis &
Vaardigheden toets zal worden afgeschaft en worden vervangen door taalcertificaten.
De vraag is of de Minister kan garanderen dat de kwaliteit van zorg niet in gevaar
komt door deze veranderingen. Daarnaast willen genoemde leden graag weten op welk
niveau deze taalcertificaten zullen zijn en wat het huidige Nederlandse taalniveau
is van de medewerkers in de zorg. Ook willen zij van de Minister horen ho het huidige
niveau van taalvaardigheid in de zorg behouden kan blijven en hoe hier actief op kan
worden gestuurd.
In de BIG-toelatingsprocedure moeten zorgverleners met een buitenlands diploma niet
alleen aantonen dat hun buitenlandse diploma en ervaring gelijkwaardig zijn aan de
in Nederland gestelde vereisten, zij moeten ook aantonen dat zij de Nederlandse taal
in voldoende mate beheersen. Alleen dan kunnen zij in het BIG-register geregistreerd
worden en het betreffende BIG-beroep uitoefenen. Per beroepsniveau is het volgende
taalniveau vastgesteld:
• Taalniveau B1: MBO-beroepen (o.a. verpleegkundigen).
• Taalniveau B2: HBO-beroepen (o.a. fysiotherapeuten, physician. assistants, verloskundigen
en de geregistreerd-mondhygiënisten).
• Taalniveau B2+: WO-beroepen (o.a. artsen, tandartsen, apothekers, psychotherapeuten,
gezondheidszorgpsychologen en klinisch technologen).
Ook na afschaffing van de AKV-toets, dient een buitenlandse zorgverlener aan te tonen
dat hij de Nederlandse taal op het juiste niveau beheerst. Dit gebeurt nu aan de hand
van een taalcertificaat. De kwaliteit van de taalcertificaten wordt gewaarborgd doordat
aanvragers alleen een taalcertificaat kunnen overleggen van het staatsexamen NT222 of van een taalinstituut dat is aangesloten bij de vereniging van Nederlandse en
Vlaamse universitaire talencentra. Uitzondering is het certificaat B2+. Dit niveau
bestaat niet op NT2 niveau. De desbetreffende taalinstituten worden vermeld op de
website van het CIBG.
Tot slot, het is positief dat statushouders in de zorg gaan werken, gezien het personeelstekort.
Toch willen de leden van de BBB-fractie de Minister graag het volgende vragen. Kan
zij garanderen dat de statushouders die in de zorg gaan werken begrip hebben voor
de Nederlandse cultuur, normen en waarden, en dat zij voldoende de Nederlandse taal
kunnen spreken en verstaan, zodat de taal binnen de zorg gewoon Nederlands blijft?
Ik onderschrijf het belang van kennis van de Nederlandse taal en cultuur voor een
goede zorgverlening. Daarom heb ik de ontwikkeling van de cultuurmodule besproken
in een werkgroep met diverse veldpartijen en beroepsorganisaties.23 Daarover heb ik u op 25 februari 2022 geïnformeerd.24 Zoals gemeld in mijn brief van 12 december 2023, kunnen alle partijen in het Bestuurlijk
Overleg Arbeidsmarkt25 zich vinden in de genoemde activiteiten en zien zij de meerwaarde van het op elkaar
laten aansluiten van activiteiten. Daarbij is ook afgesproken om het thema te agenderen
in de klankbordgroep zeggenschap van het programma TAZ. Borging van het taalniveau
vindt plaats door middel van de BIG-toelatingsprocedure, zoals vermeld in het antwoord
op de vorige vraag.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier