Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 470 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 19 december 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 11 december 2023 voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Bij brief van 15 december 2023
zijn ze door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en
Voortgezet Onderwijs beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Vragen en antwoorden
1
Hoeveel middelen worden van dit jaar naar volgend jaar geschoven in de vorm van een
eindejaarsmarge? Hoe groot mag de eindejaarsmarge maximaal zijn?
Aan het eind van het jaar mag maximaal 1% aan onderuitputting van het begrotingstotaal
via de eindejaarssystematiek worden meegenomen naar het volgende jaar. In de Voorjaarsnota
2024 zal er een integraal besluit worden genomen of de middelen uit deze eindejaarsmarge
aan de OCW-begroting 2024 worden toegevoegd en hoe deze worden ingezet. In 2023 bedraagt
de eindejaarsmarge maximaal € 471 miljoen. Op basis van de stand van de Najaarsnota
is er in totaal circa € 230 miljoen aan onderuitputting op de OCW-begroting inclusief
enkele openstaande verplichtingen die in 2024 alsnog betaald worden.1 Tussen Najaarsnota en Slotwet kan ook altijd nog extra onderuitputting plaatsvinden.
Hierover wordt u geïnformeerd bij Slotwet.
2
Bij hoeveel subsidies binnen OCW2 is er sprake van onderuitputting? Kunt u dat u in een lijst uiteenzetten, waarin
per subsidie de hoeveelheid onderuitputting staat?
In de tweede suppletoire begroting is in totaal voor € 131,4 miljoen aan onderuitputting
op subsidieregelingen binnen OCW gemeld.3 In onderstaande tabel treft u een uiteenzetting per subsidie met de ingeleverde onderuitputting
per subsidieregeling. Na de tweede suppletoire begroting kan er ook nog onderuitputting
op subsidieregelingen plaatsvinden. Over deze onderuitputting wordt u geïnformeerd
bij Slotwet.
Tabel: onderuitputting per subsidieregeling in duizenden euro’s
Artikel
Subsidieregeling
2023
1
Nederlands onderwijs buitenland
– 1.200
3
Regeling zomerscholen vo
– 2.340
3
Overige subsidies
– 10.200
3
Heterogene brugklassen
– 16.350
3
Maatschappelijke diensttijd
– 65.800
4
Praktijkleren
– 1.210
4
Doorstroom beroepskolom
– 6.720
8
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)
– 28
8
Stichting Nuffic
– 52
9
Zij-instroom
– 2.870
9
Aanpak lerarentekort
– 924
9
Overige subsidies
– 490
14
Programma leesbevordering
– 15.673
14
Specifiek cultuurbeleid
– 500
15
Subsidies
– 1.448
15
Lokale journalistiek
– 1.014
16
Nationale coördinatie
– 982
16
Subsidie Fonds onderzoek en wetenschap
– 368
25
Gender- en LHTBI
– 3.190
Totaal
– 131.359
3
Bij hoeveel subsidies binnen OCW waren er teveel aanvragen om iedere aanvraag toe
te kennen? Om welke subsidies ging het en hoeveel aanvragen werden afgewezen?
Bij OCW zijn er in 2023 elf subsidieregelingen geweest waarbij er teveel aanvragen
zijn geweest om iedere aanvraag toe te kennen.
Het gaat hierbij om de volgende subsidies:
Regeling basisvaardigheden voor overige scholen
In 2023 zijn er 5.337 aanvragen ingediend waarvan 2.210 aanvragen zijn toegekend en
3.127 zijn afgewezen, omdat het budget niet toereikend was.
Regeling lerarenbeurs
Er waren 5.656 aanvragen ingediend (op moment van beschikken), waarvan 5.526 aan de
gestelde eisen voldeden. Vervolgens zijn 5.302 aanvragen daadwerkelijk toegekend en
zijn 224 aanvragen afgewezen, omdat het budget niet toereikend was. De aanvragers
waarvan de aanvraag is afgewezen, krijgen volgend jaar voorrang bij de toekenning
voor de regeling.
Regeling vrijroosteren leraren
Er zijn 66 aanvragen gedaan. Daarvan zijn er 9 ingetrokken/buiten behandeling gesteld
en 36 aanvragen zijn afgewezen omdat het subsidieplafond bereikt was. 21 aanvragen
zijn gehonoreerd.
Regeling doorstroom po-vo
In totaal zijn er 395 aanvragen binnen gekomen, waarvan er 108 zijn afgewezen omdat
het subsidieplafond gehaald was en 287 aanvragen zijn toegekend.
Techniekhavo
In totaal zijn er 125 aanvragen binnengekomen. In de eerste ronde was plek voor 81
aanvragen. Vanwege teveel aanmeldingen zijn er in totaal dus 44 aanvragen afgewezen
omdat daarvoor geen budget was.
Regeling Praktijkleren
In 2023 zijn er 140.427 aanvragen ingediend voor de reguliere tegemoetkoming voor
leerplaatsen in het mbo, hbo en toio's/promovendi. Daarvan zijn 132.357 aanvragen
goedgekeurd. Het beschikbare budget van € 252,1 miljoen is verdeeld over de goedgekeurde
aanvragen. Hierdoor was voor deze drie groepen de tegemoetkoming gemiddeld € 2.400
i.p.v. het maximale bedrag van € 2.700 per leerplaats.
Voor de extra aanvullende toeslag (in totaal € 10,6 miljoen) binnen de regeling praktijkleren
voor de sectoren Landbouw, Horeca en Recreatie zijn alle 6.809 aanvragen toegekend.
Regeling tel mee met taal
In 2023 zijn er in totaal 542 aanvragen gedaan, waarvan 485 aanvragen door werkgevers
en 57 aanvragen door ouders. 8 aanvragen zijn ingetrokken en 41 aanvragen zijn buiten
behandeling gesteld. Uiteindelijk zijn er in totaal 247 aanvragen afgewezen, 236 aanvragen
van werkgevers en 11 aanvragen van ouders, aangezien het budget hiervoor niet toereikend
was.
Regeling beurzenprogramma’s EUI.
Voor de regeling beurzenprogramma’s EUI zijn 32 aanvragen binnengekomen, waarvan er
8 konden worden goedgekeurd. Dat was het maximale aantal beschikbare beurzen voor
dit jaar.
Subsidieregeling Instandhouding Monumenten (SIM)
Onderstaande tabel maakt onderscheid in aantal monumenten en aantal aanvragen. Subsidieaanvragers
kunnen een gecombineerde aanvraag doen: zij vragen dan subsidie aan voor meerdere
monumenten in één aanvraag. Deze monumenten kunnen in verschillende categorieën vallen,
waardoor het kan voorkomen dat een deel van de aanvraag wordt afgewezen i.v.m. onvoldoende
budget, maar het andere deel wel wordt toegekend.
SIM 2023
Aantal monumenten
Aantal aanvragen
Afwijzing budget
11
8
Verlening
1.733
1.246
Eindtotaal
1.744
1.254
Regeling Toekomstbestendige Lokale bibliotheekvoorzieningen
Vanuit 148 gemeenten zijn in totaal 210 verschillende aanvragen binnengekomen. Daarvan
zijn er 131 verschillende aanvragen afgewezen uit 95 verschillende gemeenten vanwege
te weinig budget.
Subsidieregeling Npuls CTL (NGF)
De aanvragen uit ronde 1 (aanvraagperiode 2–31 okt) worden momenteel beoordeeld. Voor
elke ronde is het maximale budget € 10 miljoen, waarbij de instellingen tussen de
€ 250.000–500.000 kunnen aanvragen. In totaal zijn er in ronde 1 25 aanvragen binnengekomen.
Volgens de regeling kunnen er maximaal 22 aanvragen gehonoreerd worden. Dit betekent
dat drie aanvragen afgewezen gaan worden, maar mogelijk nog meer als het maximale
bedrag al eerder is bereikt.
4
Hoeveel geld bestemd voor het NP Onderwijs4 is er de afgelopen jaren niet besteed?
In totaal is er € 8,5 miljard beschikbaar gesteld voor het NP Onderwijs. Hiervan is
€ 5,8 miljard bestemd voor het funderend onderwijs en € 2,7 miljard voor het mbo,
ho en wo.
Voor het funderend onderwijs was € 5,8 miljard beschikbaar en hiervan was € 4,1 miljard
beschikbaar als aanvullende bekostiging voor scholen. In 2022 hebben scholen in het
funderend onderwijs € 1,2 miljard besteed aan interventies in het kader van het NP
Onderwijs. In 2021 besteedden zij ruim € 381 miljoen, waardoor het totaal bestede
bedrag na 1,5 jaar NP Onderwijs uitkomt op bijna € 1,6 miljard en het niet bestede
bedrag op ca. € 2,5 miljard. Dit is 62% van de € 4,1 miljard die scholen aan aanvullende
bekostiging voor het inlopen van leervertragingen hebben ontvangen. Scholen hadden
eind 2022 ook nog meer dan de helft van de looptijd om de middelen te besteden. Begin
2022 is namelijk bewust besloten de looptijd van het NPO met twee schooljaren te verlengen.
Het programma loopt nog tot en met het einde van het schooljaar 2024–2025.
Er was ca. € 1,7 miljard beschikbaar voor overige maatregelen in het funderend onderwijs
in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs. Zo is er naast de aanvullende
bekostiging voor het inlopen van vertragingen ook aanvullende bekostiging verstrekt
voor een arbeidsmarkttoelage voor onderwijspersoneel op scholen met een uitdagende
populatie (ca. 390 miljoen) en voor nieuwkomers (ca. 190 miljoen). Ook zijn er verschillende
subsidies verstrekt zoals «Extra hulp voor de klas» of subsidie voor het stimuleren
van heterogene brugklassen. De middelen voor deze regelingen vanuit het NP Onderwijs
zijn nagenoeg geheel uitgeput.
Voor instellingen in het mbo, hbo en wo is € 2,7 miljard beschikbaar en is tot en
met 2022 € 2,6 miljard besteed. Dit is 96% van het totale bedrag. Middelen kunnen
nog tot en met 2024 worden besteed door de instellingen.
5
Naar welke maatregel wordt verwezen wat betreft de «meevaller op de middelen bestemd
voor het NP Onderwijs om studenten met vertraging door corona tegemoet te komen»?
Waarom is er sprake van onderuitputting?
In de Najaarsnota is abusievelijk opgenomen dat de meevaller is ontstaan op de middelen
voor het NP Onderwijs om studenten met vertraging door corona tegemoet te komen. Bij
de Najaarsnota is € 13,2 miljoen afgeboekt op het NP Onderwijs. Dit betreft € 9,5
miljoen onderuitputting op Artikel 1 doordat een aantal geplande opdrachten geen doorgang
vond. Daarnaast betreft dit € 1,7 miljoen aan onderuitputting op de subsidieregeling
capaciteitentest als gevolg van minder aanvragen. Tot slot betreft het een openstaande
verplichting van € 2,0 miljoen op Artikel 4 op de werkzaamheden rondom de monitoring
en verantwoording voor NP Onderwijs, dit budget wordt niet in 2023 maar in 2024 besteed.
6
Naar welke maatregel wordt verwezen wat betreft de «meevaller op de middelen bestemd
voor coronabanen in het hoger onderwijs»? Waarom is er sprake van onderuitputting?
Het betreft hier de terugbetalingen door instellingen (na vaststelling) van de subsidies
die waren verstrekt op grond van de Subsidieregeling coronabanen in het hoger onderwijs
(Regeling 26379912 van 15 december 2020).
De instellingen hebben minder kosten gemaakt die op grond van de regeling voor subsidiering
in aanmerking kwamen. Bijvoorbeeld door inzet van minder personeel of door inzet van
personeel dat niet aan de subsidievoorwaarden voldeed.
7
Hoe verklaart u dat er van de subsidieregeling energiecompensatie scholen funderend
onderwijs € 12 miljoen niet is gebruikt, op een totaalbedrag van € 28,5 miljoen? Welke
lessen worden hieruit getrokken voor het vormgeven van dergelijke subsidieregelingen?
Is het mogelijk dat scholen achteraf aanspraak kunnen maken op deze regeling, in plaats
van vooraf een ingewikkelde inschatting te moeten maken van de energielasten in verhouding
tot de totale lasten in 2023?
Oberon heeft op verzoek van OCW een enquête uitgevoerd onder scholen over onder andere
de aard van het energiecontract en de verwachte kostenstijging. Op basis van de uitkomsten
van deze enquête en gegevens uit het jaarverslag 2021 is er besloten om schoolbesturen,
afgezien van de reguliere prijsbijstelling niet generiek te compenseren voor de hogere
energielasten door de gestegen prijzen, maar een subsidieregeling op te stellen die
zich vooral zou richten op uitschieters die anders mogelijk in financiële problemen
zouden komen. Daarom is bij het opstellen van de subsidie ook opgenomen dat scholen
met een bovenmatig publiek eigen vermogen eerst dit vermogen moeten inzetten voor
de sterk gestegen energielasten. Het bovenmatig eigen vermogen moet immers worden
ingezet om dit soort risico’s op te vangen. Uit gesprekken met het veld is gebleken
dat het hebben van bovenmatig eigen vermogen een reden is geweest voor schoolbesturen
om geen aanvraag te doen. Dat betekent dat veel schoolbesturen hun bovenmatig eigen
vermogen konden aanwenden voor de hogere energielasten, waardoor zij ook niet in financiële
problemen zijn gekomen. Bovendien is er door de daling van de gas-en energieprijzen
in 2023 minder aanspraak gemaakt op de regeling dan voorzien. Er zijn nadien ook geen
signalen meer binnen gekomen dat er schoolbesturen in de problemen zijn gekomen als
gevolg van de hogere energielasten.
Het uitgangspunt bij het opstellen van de regeling was, gezien de urgentie, om de
te verwachten hogere lasten in 2023 ook zo snel mogelijk in hetzelfde jaar te compenseren
zodat scholen niet op het geld zouden moeten wachten. Een vergoeding achteraf zou
hier geen recht aan doen. Het is onwenselijk geacht om scholen die aanspraak maken
op de regeling, en op korte termijn compensatie nodig hebben, hier pas achteraf, en
dus in 2024, voor te compenseren. Van de voor po en vo beschikbare € 28,5 miljoen
is uiteindelijk € 1,4 miljoen aangevraagd.
8
Kunt u een overzicht geven van de meevallers van het programma Maatschappelijke Diensttijd
sinds de invoering ervan? Hoe verklaart u dat er jarenlang geld op de plank is blijven
liggen?
In de periode 2018–2021 stond het budget voor de maatschappelijke diensttijd (MDT)
op de VWS-begroting. In deze periode was in totaal € 250 miljoen beschikbaar voor
MDT. Voor een toelichting over de besteding van die middelen verwijs ik u graag naar
het antwoord op vraag 162 uit de eerdere beantwoording van Kamervragen over de OCW-begroting
2023.
In het coalitieakkoord is het jaarlijkse budget voor MDT vanaf 2022 verdubbeld van
€ 100 miljoen naar € 200 miljoen. Deze € 200 miljoen is overgeheveld van de begroting
van VWS naar OCW. Van deze € 200 miljoen in 2022 is € 78 miljoen besteed aan MDT-subsidies
en € 5 miljoen aan uitvoeringskosten en flankerend beleid. € 117 miljoen is niet uitgegeven.
Een deel van de meerjarige subsidietranche 2022 (€ 130 miljoen) wordt, vanwege het
meerjarige karakter, uitgegeven binnen de beschikbare MDT-middelen vanaf 2023.
In 2023 is € 203 miljoen beschikbaar. In de Najaarsnota is aangegeven dat er op dat
moment voor 2023 sprake is van een meevaller van € 69,8 miljoen. Deze bestaat uit
een meevaller van € 47,1 miljoen op de hoofdsubsidieregeling 2023, een meevaller van
€ 18,7 miljoen op de losse subsidies voor MDT en € 4 miljoen op het opdrachtenbudget
voor MDT. Deze onderuitputting is bij Najaarsnota afgeboekt.
De oorzaak voor deze meevallers in 2022 en 2023 is te vinden in het ingroeipad van
de oplopende hoofdsubsidie, het kasritme, het uitbetaalritme en meevallers op het
flankerend beleid. Met het oog op een zorgvuldige en duurzame opschaling naar aanleiding
van de intensivering via het coalitieakkoord is er bij de hoofdsubsidieregelingen
voor gekozen om de middelen niet op hetzelfde moment toe te kennen en uit te keren.
Dit heeft als gevolg dat in jaar T het gehele subsidiebedrag juridisch verplicht wordt
om uit te betalen, terwijl de daadwerkelijke uitbetaling over meerdere jaren wordt
verdeeld. Ten slotte waren er meevallers op het flankerend beleid. Ondanks dat, laat
het aantal aanvragen voor de regelingen in 2022 en 2023 zien dat de animo toeneemt
– en het gestelde doel van gemiddeld 110.000 trajecten per jaar nagenoeg gehaald wordt
9
Kunt u ons het totaal aantal minder aanvragen van de subsidieregeling energiecompensatie
scholen funderend onderwijs verschaffen?
De subsidieregeling stond open voor alle schoolbesturen. Er zijn in totaal 26 aanvragen
gedaan, waarvan er twee zich hebben teruggetrokken. Uit gesprekken met het veld is
opgehaald dat het hebben van bovenmatig eigen vermogen een reden is geweest voor schoolbesturen
om geen aanvraag te doen. Er zijn nadien overigens ook geen signalen binnen gekomen
dat er schoolbesturen in problemen zijn gekomen als gevolg van de hogere energielasten.
10
Kunt u meer uitleg geven over de meevaller bij het programma Maatschappelijke Diensttijd?
Zie antwoord vraag 8.
11
Kunt u de Kamer van gegevens voorzien over de meevaller van € 15,7 miljoen op het
programma leesbevordering bij de bibliotheek op school?
In 2023 stond € 25,6 miljoen geraamd, maar als gevolg van schooljaarbekostiging kon
in 2023 5/12e van het totaal beschikbare bedrag aan scholen worden bevoorschot. Hierdoor
is circa € 15,7 miljoen vrijgevallen. Via de Eindejaarsmarge (EJM) kunnen middelen
eventueel worden meegenomen naar het volgende jaar (zie ook vraag 1 en 20). Deze onderbesteding
van € 15,7 miljoen wordt meegewogen in de inzet van de EJM. In de Voorjaarsnota 2024
zal er een integraal besluit worden genomen of de EJM wordt toegekend.
12
Welke argumenten liggen ten grondslag aan de keuze om voor het experiment OZA5 geen middelen beschikbaar te stellen? Hoe kunnen scholen en gemeenten de experimenten
vormgeven zonder extra middelen? Hoeveel leerlingen zijn afgelopen jaar onderdeel
geweest van het experiment OZA? Is er inzicht op welke manieren er wordt afgeweken
van de wettelijke voorschriften? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen de verschillende
voorschriften waar van afgeweken kan worden te weten onderwijstijd, inhoud van het
onderwijs, locatie van het onderwijs en bekostiging?
De problemen die scholen ervaren op het snijvlak van onderwijs en zorg hebben veel
vaker te maken met de regels waarbinnen middelen besteed kunnen worden, dan met het
beschikbare budget zelf. In de praktijk verlenen onderwijszorgarrangementen namelijk
ondersteuning die zowel onder onderwijs als onder zorg vallen. Hierdoor hebben onderwijszorgarrangementen
te maken met separate financieringsstromen, wat leidt tot onduidelijkheid over wie
verantwoordelijk is voor welke kosten.
In de evaluatie van de proeftuinen werd daarom door onderzoeksbureau BMC de suggestie
gedaan om binnen het experiment de mogelijkheid te bieden middelen integraal in te
zetten. Met het besluit experiment onderwijszorgarrangementen (OZA) worden samenwerkingsverbanden
en scholen in staat gesteld om af te wijken van de bekostigingsvoorschriften die in
de WPO en WVO worden genoemd. Samenwerkingsverbanden en scholen krijgen dus niet meer
geld, maar krijgen meer vrijheid in de manier waarop ze geld mogen besteden. Het gaat
hierbij om een bedrag van hooguit 2,5% van de bekostiging die een samenwerkingsverband
ontvangt voor lichte en zware ondersteuning. In het besluit experiment OZA staat verder
beschreven hoe scholen mogen afwijken6.
Het experiment is afgelopen jaar van start gegaan, en de tweede aanvraagronde is in
het najaar van 2023 afgerond. Op de laatste peildatum, 12 december 2023, waren 625
leerlingen ingeschreven voor het experiment. De verwachting is dat dit aantal gedurende
de looptijd van het experiment nog verder oploopt.
Aan het experiment OZA is een onderzoek gekoppeld. Daarin wordt onder andere onderzocht
hoe de uitzondering op de bekostigingsvoorschriften wordt ingevuld door deelnemende
scholen en samenwerkingsverbanden. Omdat het experiment en het onderzoek nog maar
net is gestart, is nu nog geen inzicht in de manieren waarop er precies wordt afgeweken
van de verschillende voorschriften. Uit verschillende werkbezoeken aan deelnemende
arrangementen wordt wel zichtbaar dat er veel verscheidenheid bestaat in de organisatie
en invulling van het arrangement, als ook in het gebruik van de vier afwijkingsmogelijkheden.
13
Hoe verklaart u dat een groot deel van de middelen voor de Regeling Heterogene brugklassen
niet is gebruikt? Wat wordt er gedaan om scholen alsnog te stimuleren gebruik te maken
van deze regeling?
Er zijn in totaal vier aanvraagronden geweest (twee extra periodes zijn opengesteld
bovenop de twee aanvraagronden in de oorspronkelijke regeling), wat tot gevolg heeft
gehad dat 738 scholen subsidie hebben aangevraagd en ontvangen. Daarbij is gebleken
dat het aantal nieuwe scholen dat een aanvraag indiende naar verloop van tijd afnam:
in de eerste periode werden 506 aanvragen toegekend, in de tweede periode 145, in
de derde periode 38 en in de vierde periode (in een nieuw schooljaar) nog eens 49.
Ondanks dat een deel van de middelen voor de subsidieregeling heterogene brugklassen
niet is gebruikt, hebben wel degelijk veel scholen gebruik gemaakt van de regeling,
en is er ook veel aan gedaan om zoveel mogelijk scholen te bereiken.
De eerste resultaten van het monitoringsonderzoek op deze regeling zullen in het voorjaar
van 2024 worden opgeleverd. Dan zal nader ingegaan kunnen worden op de effectiviteit
van de regeling en de oorzaken van de onderuitputting. De middelen die voor 2024 beschikbaar
waren voor de Regeling Heterogene brugklassen zijn alternatief ingezet voor het programma
schoolmaaltijden. De resultaten van het monitoringsonderzoek worden benut voor de
vormgeving van het stimuleren van heterogene brugklassen vanaf 2025.
14
Waarop is het budget van € 75 miljoen voor MDT7 gebaseerd, aangezien er in het jaarverslag over 20228 nog een onderuitputting van het budget werd geconstateerd?
Ervan uitgaande dat met «het budget van € 75 miljoen voor MDT» verwezen wordt naar
de verhoging van het verplichtingenbudget voor MDT met € 75 miljoen het volgende:
deze verhoging van het verplichtingenbudget in 2023 staat los van de onderuitputting
op het uitgavenbudget in 2022.
Het verplichtingenbudget voor MDT is in 2023 verhoogd, omdat de daadwerkelijke kasuitgaven
van de hoofdsubsidieregeling 2023 over meerdere jaren worden verdeeld, maar het gehele
bedrag in 2023 juridisch verplicht wordt om uit te betalen. Met de verhoging van het
verplichtingenbudget is er voldoende ruimte om deze juridische verplichting aan te
gaan.
15
Kunt u de meevaller op de hoofdsubsidieregeling voor de MDT uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 8.
16
Waarom wordt het kasritme van de MDT niet aangepast als het momenteel leidt tot onderuitputting?
Met het oog op een zorgvuldige en duurzame opschaling is er bij de hoofdsubsidieregelingen
voor gekozen om bij toekenning de middelen niet in één keer uit te keren maar verspreid
over drie jaar. Op deze manier sluit het ritme van de betalingen aan bij de activiteiten.
Het gehele subsidiebedrag is bij toekenning echter wel al juridisch verplicht om uit
te betalen. Het ambitieniveau kent een ingroeipad waardoor het budget nog niet geheel
wordt uitgeput.
17
Kunt u de meevaller op de middelen bestemd voor de losse subsidies van de MDT uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 8.
18
Waarom is er een meevaller van € 7,5 miljoen op de subsidies voor vrij en veilig onderwijs
en de curriculumherziening?
Er is vanuit het coalitieakkoord fors geïnvesteerd in vrij en veilig onderwijs en
de curriculumherziening. Op deze prioriteiten is voortgang geboekt. Zo zijn inmiddels
de nieuwe concept-kerndoelen voor taal en rekenen-wiskunde opgeleverd. Er is echter
ook sprake van een meevaller op deze middelen. Oorzaak hiervan is vertraging van de
opstartfase bij uitvoerende partijen. Voor vrij en veilig heeft dit deels te maken
met vertraging in de wetswijzigingen die worden voorbereid. Met het oog op doelmatigheid
is het daardoor voor uitvoerende partijen niet zinnig om sommige zaken al uit te voeren.
19
Waarom is er een meevaller van € 7,5 miljoen op de budgetten voor het maatwerkdiploma,
monitoring basisvaardigheden en de basisteams?
Er is een meevaller op de middelen die zijn toegekend bij het coalitieakkoord voor
de projecten maatwerkdiploma, monitoring basisvaardigheden en de basisteams. Deze
meevaller heeft verschillende oorzaken. Voor het project maatwerkdiploma is besloten
eerst meer gesprekken te voeren, voordat er naar invulling van het budget wordt gekeken.
Op dit moment vinden er regiobijeenkomsten plaats met ouders, leerkrachten en schoolleiders
in het po en vo over een goede balans in het curriculum met een focus op de waardering
voor praktijkgericht onderwijs, leerroutes en curricula en de leerling in beeld op
overgangsmomenten. Begin 2024 worden de uitkomsten van deze gesprekken verder verdiept
met veldpartijen.
De meevaller op het vlak van monitoring en onderzoek komt met name doordat enkele
grootschalige onderzoeken volgend jaar worden uitgevoerd op basis van de uitkomsten
van verkennend onderzoek. Deze temporisering heeft geen gevolgen voor de verbetering
van het zicht op de landelijke prestaties. Op 28 november heeft u de eerste Monitor
basisvaardigheden ontvangen die een integraal beeld geeft van de prestaties van leerlingen
op de vier basisvaardigheden. Deze monitor zal jaarlijks worden uitgebracht. Voor
basisteams is voor 2023 een ander traject gekozen dan oorspronkelijk gepland, namelijk
door de basisteams op te nemen in de organisatie in plaats van het aanbesteden van
de volledige dienstverlening.
20
Is het de verwachting dat voor de subsidieregeling Doorstroom beroepskolom volgend
jaar € 150 miljoen benodigd is, gezien er dit jaar onderbesteding is van € 6,7 miljoen?
Ja, de verwachting is dat de volledige € 150 miljoen die voor de periode van 2023
tot en met 2025 beschikbaar is, ook daadwerkelijk nodig is voor deze regeling. Door
het opstartjaar zijn er in 2023 minder aanvragen gedaan dan geraamd, het publiceren
van de regeling heeft lang geduurd waardoor er maar één aanvraagronde was. Voor de
jaren 2024 en 2025 hebben scholen twee aanvraagrondes, meer voorbereidingstijd en
is er meer bekendheid in de sector. Via de Eindejaarsmarge (EJM) kunnen middelen eventueel
worden meegenomen naar het volgende jaar (zie ook vraag 1). Deze onderbesteding van
€ 6,7 miljoen wordt meegewogen in de inzet van de EJM. In de Voorjaarsnota 2024 zal
er een integraal besluit worden genomen of de EJM wordt toegekend.
21
Waardoor is de NVAO9 in 2023 geconfronteerd met sterk gestegen kosten? Waarin verschilt dat van andere
organen? Zouden deze kosten normaliter al meegenomen moeten zijn in de prijsbijstelling?
De kosten van de NVAO zijn in 2023 incidenteel gestegen door kantoorautomatisering
en hogere personeelskosten door vervanging van langdurig zieke medewerkers. Gezien
de kleine omvang van de organisatie van de NVAO kunnen deze kosten niet binnen de
begroting opgevangen worden.
Zover wij weten speelt dit niet bij andere organisaties.
De loon- en prijsbijstelling is een jaarlijkse structurele vergoeding voor loon- en
prijsontwikkeling. In dit gemiddelde percentage is geen rekening gehouden met omstandigheden
van individuele instellingen zoals dit jaar bij de NVAO.
22
Waarom zijn organisaties zoals Nuffic, Studiekeuze123, het ISO10 en de LSVb11 opgenomen in het overzicht van subsidies, maar ontbreken soortgelijke organisaties
in de overzichten van de andere beleidsartikelen? Kunt u een overzicht geven van alle
soortgelijke organisaties die uit de OCW-begroting subsidie ontvangen, zoals bijvoorbeeld
het LBVSO12, JOB MBO13 en het LAKS14?
In de OCW-begroting staan per begrotingsartikel in de budgettaire tabel onder het
instrument «subsidies» de subsidieregelingen op dat artikel benoemd. Om de begroting
leesbaar en overzichtelijk te houden worden in de tabel alleen de regelingen met het
grootste budgettaire beslag opgenomen en subsidieregelingen met kleiner budgettaire
beslag samengevat in de regel «overige subsidies». Een uitgebreider overzicht van
de subsidieregelingen van OCW is te vinden in het subsidieoverzicht (=Bijlage 4: Subsidieoverzicht | Ministerie van Financiën – Rijksoverheid (rijksfinancien.nl)) in bijlage 4 van de OCW-begroting (2024). Hierin zijn bijvoorbeeld de subsidieregelingen
aan Nuffic, Studiekeuze, ISO, LSVb en LAKS terug te vinden. De subsidie aan de LBVSO
is vanwege de beperkte budgettaire omvang (jaarlijks € 120.000) ondergebracht onder
de overige subsidies op artikel 3. De instellingssubsidie voor JOB MBO van jaarlijks
€ 243.740 oplopend naar € 335.690 structureel, is op dit moment ondergebracht onder
de overige subsidies op artikel 4, maar deze zal vanaf de ontwerpbegroting 2025 in
het subsidieoverzicht MBO expliciet zichtbaar gemaakt worden.
23
Wat verklaart de stijging van € 4 miljoen van het budget voor het Fonds onderzoek
en wetenschap?
Dit betreft de € 4 miljoen voor maatregelen sociale veiligheid in het hoger onderwijs
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 29 240, nr. 131).
In afwachting van de precieze verdeling tussen wo en hbo is dit bedrag tijdelijk ondergebracht
op de regel fonds onderzoek en wetenschap.
Uiteindelijk zullen deze middelen worden verantwoord onder het «onderwijsdeel WO en
HBO». Dit wordt bij Slotwet 2023 gecorrigeerd.
24
Waarom worden de budgetten voor de Subsidieregeling Onderwijspersoneel Opleiding tot
Leraar en de Subsidieregeling instroom schoolleiders po van buiten verlaagd? Hoe verklaart
u dat aan de ene kant dit soort budgetten worden verlaagd en er aan de andere kant
dit jaar te weinig geld was om alle aanvragen van de lerarenbeurs toe te kennen? Waarom
is geld dat overbleef niet in de uitbreiding van de lerarenbeurs gestoken?
De budgetten voor subsidieregelingen worden voorafgaand aan publicatie vastgesteld.
Dit gebeurt op basis van prognoses, waarbij de aanvragen in het jaar daarvoor leidend
zijn. De aanvragen voor de Subsidieregeling Onderwijspersoneel Opleiding tot Leraar
(SOOL) en de Subsidieregeling instroom schoolleiders po van buiten (schoolleiders)
vielen dit jaar helaas lager uit dan geraamd. De begrotingsregels staan het niet toe
om na publicatie budget van een subsidie met minder aanvragen dan verwacht in te zetten
voor andere regelingen. Wel krijgen de afgewezen aanvragers komend jaar voorrang bij
de nieuwe ronde van de lerarenbeurs.
Daarbij sloot de lerarenbeurs op 15 mei en wordt voor de zomer beschikt, zodat de
leraren die de beurs hebben aangevraagd duidelijkheid hebben voor hun studiejaar start.
De regelingen SOOL en schoolleiders sloten pas op 15 oktober, wat ook te laat zou
zijn voor de Lerarenbeurs. Aangezien afgewezen leraren zich vaak uitschrijven en het
ook niet mogelijk is om na de start van het studiejaar nog opnieuw in te schrijven
biedt het de afgewezen leraren ook geen meerwaarde om later nog een toekenning te
doen.
25
Hoeveel geld was er afgelopen jaar tekort om alle aanvragen van de lerarenbeurs toe
te kennen? Hoe vaak is het de afgelopen jaren voorgekomen dat niet alle aanvragen
konden worden toegekend?
Er was op het moment van beschikken € 2,7 miljoen tekort voor de lerarenbeurs 2023.
Daarom moesten er 224 aanvragers worden afgewezen. In 2020 was er ook te weinig budget
om alle aanvragen toe te kennen. Deze aanvragers hebben in het daaropvolgende jaar
voorrang gehad. In 2021 zijn er initieel een aantal aanvragen afgewezen, maar is er
later extra budget gekomen om deze alsnog toe te kennen. In 2022 was er veel meer
budget dan waarvoor is aangevraagd. Hierdoor zijn er middelen overgebleven op deze
regeling. Door fluctuerende aantallen is het lastig een goede prognose te maken.
26
Kan verduidelijkt worden waarom de niet-relevante uitgaven aan leningen met € 710
miljoen verlaagd worden?
Het onderdeel niet-plafondrelevante mutaties met betrekking tot studiefinanciering
heeft betrekking op de leningen die het Rijk verstrekt aan studenten. Dit zijn bijvoorbeeld
de rentedragende studielening en de prestatiebeurzen. Alle leningen worden momenteel
geboekt als een niet-plafondrelevante mutatie. Voor de prestatiebeurzen geldt momenteel
dat bij omzetting naar een gift (na het afstuderen) deze relevant worden. Omdat het
gaat om een niet-plafondrelevante mutatie levert een meevaller geen ruimte op onder
het uitgavenplafond, net zoals een tegenvaller geen ruimte kost onder het uitgavenplafond.
Op basis van de betalingen over het eerste half jaar is een inschatting gemaakt over
de benodigde bijstelling in 2023. De bijstelling van € 710,0 miljoen is opgebouwd
uit meevallers van € 500 miljoen op de rentedragende lening, € 65 miljoen op de aanvullende
beurs, € 60 miljoen op het collegegeldkrediet, € 45 miljoen op de reisvoorziening
en € 40 miljoen op de basisbeurs. Grofweg bestaat de bijstelling van € 710 miljoen
uit twee posten;
– Een bijstelling van € 386 miljoen als gevolg van het vrijvallen van de LPO in 2023. De raming van studiefinanciering
wordt jaarlijks in het eerste kwartaal bijgesteld, waarbij geïndexeerd wordt met een
t-2 systematiek (dus: indexatie op 1 januari 2023 is op basis van de inflatie over
2021). Nadat de studiefinancieringsraming is bijgesteld, kent Financiën in het voorjaar
de loon- en prijsbijstelling toe (LPO). Deze vergoeding wordt uitgekeerd volgens een
t-1 systematiek. Het gevolg van deze methode is dus dat het bedrag van de LPO reeks
dat in het huidige begrotingsjaar staat opgenomen, nooit nodig is om de studiefinancieringsraming
in datzelfde jaar mee te indexeren, maar pas in het jaar daarna. Hierdoor valt dit
bedrag jaarlijks vrij bij de 2e suppletoire begroting. De LPO die in het voorjaar
2023 is toegekend bedroeg 10 procent vanwege de hoge inflatie in 2022. Hierdoor is
de meevaller door LPO bij najaarsnota een stuk hoger dan in voorgaande jaren.
– Een bijstelling naar beneden van € 324 miljoen. Dit is een inschatting op basis van de leningen in de eerste helft van 2023. De
achterliggende redenen voor deze bijstellingen (minder studenten, lager gebruik en/of
lagere normbedragen) kunnen echter nog niet vastgesteld worden. Hiervoor zijn de uitgebreide
realisatiecijfers van DUO nodig, die begin 2024 beschikbaar komen.
27
Waarom is de prijsbijstelling over 2023 op de post leningen niet nodig voor bedragen
geraamd in het prijspeil van 2023? Betekent dit dat de oorspronkelijke raming te hoog
was?
De raming van studiefinanciering wordt jaarlijks in het eerste kwartaal bijgesteld,
waarbij geïndexeerd wordt met een t-2 systematiek (dus: indexatie op 1 januari 2023
is op basis van de inflatie over 2021). Dit hangt samen met wijze van indexatie van
de studiebeurzen die ook volgens deze t-2 systematiek plaatsvindt. Nadat de studiefinancieringsraming
is bijgesteld, kent het Ministerie van Financiën in het voorjaar de loon- en prijsbijstelling
toe (LPO). Deze vergoeding wordt uitgekeerd volgens een t-1 systematiek. Dit bedrag
wordt vervolgens gebruikt om de studiefinancieringsraming in 2024 te kunnen indexeren
voor de inflatie van 2022.
Het gevolg van deze methode is dus dat het bedrag van de LPO reeks dat in het huidige
begrotingsjaar staat opgenomen, nooit nodig is om de studiefinancieringsraming in
datzelfde jaar mee te indexeren, maar pas in het jaar daarna. Hierdoor valt dit bedrag
jaarlijks vrij bij de 2e suppletoire begroting. De LPO in het volgende begrotingsjaar
(2024) en verder is wel benodigd, en omdat in principe voor alle begrotingsjaren dezelfde
LPO systematiek wordt toegepast is dit een jaarlijks terugkerende aanpassing bij Najaarsnota.
De LPO die in het voorjaar 2023 is toegekend bedroeg 10 procent vanwege de hoge inflatie
in 2022. Hierdoor is de meevaller door LPO bij najaarsnota een stuk hoger dan in voorgaande
jaren. Concluderend is dit dus een technisch verschil tussen het moment waarop studiefinanciering
wordt geïndexeerd en het moment waarop het Ministerie van Financiën de LPO toekent.
28
Was al eerder duidelijk dat de prijsbijstelling niet nodig was op de post leningen?
Zo ja, waarom is dit dan toch begroot? Zo nee, waarom was dit niet duidelijk?
Ja, dit was al eerder duidelijk, omdat dit inherent is aan de methode. De huidige
methode van het actualiseren van de studiefinancieringsraming zorgt ervoor dat de
LPO over (alleen) het lopende jaar niet nodig is. De raming wordt in het voorjaar
geactualiseerd; daarna wordt besloten over LPO. En in het najaar valt vrij wat voor
het lopende jaar niet nodig is
De LPO in het volgende begrotingsjaar (2024) en verder is wel benodigd, deze wordt
gebruikt voor de indexering voor het jaar daarna. Omdat in principe voor alle begrotingsjaren
dezelfde LPO systematiek wordt toegepast is dit een jaarlijks terugkerende aanpassing
bij Najaarsnota. De aanpassing valt dit jaar extra op omdat de inflatie in 2022 bijzonder
hoog was, en de LPO-correctie dus ook.
Ten aanzien van een niet plafondrelevante meevaller zie tevens het antwoord op vraag
26.
29
Waarom zijn de ontvangsten op lesgelden € 15 miljoen lager dan begroot?
Voor de lesgeldontvangsten is op basis van de gerealiseerde ontvangsten over het eerste
halfjaar van 2023 een inschatting gemaakt over de benodigde bijstelling voor de ontvangsten
in heel 2023. De achterliggende redenen voor deze bijstellingen kunnen echter nog
niet vastgesteld worden omdat gedetailleerde realisatiecijfers pas aan het begin van
het nieuwe jaar beschikbaar zijn. Mogelijk is het aantal studenten lager dan geraamd.
Een andere verklaring kan zijn dat meer studenten ervoor hebben gekozen om het lesgeld
in termijnen te betalen i.p.v. het in één keer te betalen. Hierdoor schuiven de ontvangsten
naar achteren. Ook zou het kunnen zijn dat er meer restitutie van lesgeld plaatsvindt.
30
Waarom kon € 11,6 miljoen aan subsidies voor het Programma leesbevordering niet meer
worden uitgegeven in 2023?
De belangrijkste reden waarom het bedrag van € 11,6 miljoen niet uitgegeven kon worden
in 2023 is toegelicht in het antwoord op vraag 11. In de meevaller van € 15,673 miljoen
is het ontvangen bedrag van Primair Onderwijs/Voortgezet Onderwijs van € 5,556 miljoen
opgenomen. Daarnaast heeft er een overboeking plaatsgevonden van het instrument programma
leesbevordering naar het programma Beleidsonderzoek wordt verhoogd met een bedrag
van € 1,5 miljoen. Dit bedrag is beschikbaar gesteld aan Stg. Leenrecht voor de vergoeding
uitleningen Schoolbibliotheken. Via de Eindejaarsmarge (EJM) kunnen middelen eventueel
worden meegenomen naar het volgende jaar (zie ook vraag 1 en 20). Deze onderbesteding
van € 15,7 miljoen wordt meegewogen in de inzet van de EJM. In de Voorjaarsnota 2024
zal er een integraal besluit worden genomen of de EJM wordt toegekend.
31
Hoe verklaart u dat er voor het Programma leesbevordering bijna een derde niet is
uitgegeven? Hoe verhoudt dit zich tot de teruglopende leesvaardigheid onder jongeren?
Zie het antwoord op vraag 11 en 30. Het kabinet vindt leesvaardigheid belangrijk.
De plannen zijn toegelicht in de Kamerbrief van 24 november 2023 over de stand van zaken versterken van het stelsel
van openbare bibliotheken. Daarnaast is in de culturele basisinfrastructuur 2025–2028 structureel een bedrag
voor leesbevordering en letteren beschikbaar van € 21,54 miljoen. Dit is inclusief
extra middelen voor het Nederlands Letterenfonds, het festival in de letteren en de
ondersteunende instelling voor leesbevordering en literatuureducatie. Dan is er de
versterking van bibliotheken vanuit het Rijk: zij spelen een belangrijke rol bij het
bereiken van mensen in heel het land, bij leesplezier en leesvaardigheid. In 2024
is hiervoor € 52 miljoen beschikbaar, en vanaf 2025 een structureel bedrag van € 59
miljoen.
32
Waarom kon € 6,7 miljoen worden onttrokken aan de balanspost van het Nationaal Archief?
Dit betreft het restant van € 6,7 miljoen van het Nationaal Archief op de balanspost
RHC’s (Regionale Historische centra). Bij de invoering van het nieuwe archiefstelsel
zijn er middelen gereserveerd voor de huisvesting van de RHC’s. Hiervan is een deel
niet nodig gebleken. Conform afspraak met het Nationaal Archief worden deze middelen
aan de balanspost van het Nationaal Archief onttrokken.
33
Welke verhogingen van de posten op uitgaven bij artikel 16 zijn overboekingen? Welke
zijn extra uitgaven? Waarom zijn de extra uitgaven gedaan?
Alle positieve mutaties die vermeld staan op Artikel 16 zijn het gevolg van een technische
overboeking als gevolg van nadere invulling van budget dat al begroot was. Het zijn
bijvoorbeeld overboekingen van subsidies en opdrachten naar bekostiging, als een subsidie
of een opdracht bij nadere invulling aan een bekostigde instelling wordt toegekend,
of overboekingen van andere departementen waarin zij een (vaak jaarlijks terugkerende)
bijdrage doen aan onderzoek en wetenschapsbeleid. Een voorbeeld hiervan is de bijdrage
van EZK voor Netherlands Academy of Engineering, of de bijdrage van verschillende
departementen aan onderzoekscalls via de Nationale wetenschapsagenda.
34
Bij welke Nationaal Groeifonds-projecten is er sprake van overlopende verplichtingen
en om hoeveel geld gaat het per project?
Er is sprake van een openstaande verplichting van € 1,7 miljoen op het groeifondsproject
Zelflerende moleculaire systemen en van € 6,5 miljoen op het groeifondsproject Einsteintelescoop.
35
Dragen gemeenten zelf ook bij voor de projecten «Regenboogsteden» en «Veilige Steden»
of is er alleen geld vanuit het kabinet beschikbaar voor deze initiatieven?
Een eigen bijdrage van gemeenten is voor de programma’s niet verplicht, maar alle
gemeenten dragen zelf bij door de inzet van fte’s voor de uitvoering van activiteiten.
Sommige (veelal grotere) gemeenten leggen daarvoor ook financiële middelen bij.
36
Welke projecten vallen er onder het kopje «Opdrachten»?
De middelen voor opdrachten voor zowel gender- als lhbtiq+-gelijkheid worden besteed
aan onder andere onderzoek, verkenningen, evaluaties en symposia.
Dit betreft bijvoorbeeld de Emancipatiemonitor, de LHBTIQ+ monitor, de organisatie
van de Jos Brink prijs, een bijeenkomst in het kader van Diversiteit in de Top, de
procescoördinatie voor het maatschappelijk middenveld, onderzoek naar gendermainstreaming
en de publiekscampagne voor het Nationaal actieplan SGGSG.
37
Hoeveel organisaties hebben zich al aangemeld voor de Subsidieregeling gender- en
LHBTI+-gelijkheid 2022–2027?
In totaal hebben 53 (2022: 27, 2023: 26) organisaties een beroep gedaan op de regeling.
38
Wat verklaart de verhoging van de externe inhuur bij het kerndepartement? Welke afdelingen
betreft dit voornamelijk?
De verhoging van de externe inhuur komt deels door de krappe arbeidsmarkt, waardoor
noodzakelijke werkzaamheden soms alleen door tijdelijk, extern personeel kunnen worden
uitgevoerd. Daarnaast is er deels sprake van specifieke kennis, die slechts tijdelijk
nodig is, en die niet voorhanden is binnen het departement. De verhoging is zichtbaar
bij zowel het kerndepartement als bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)
en de Inspectie van het Onderwijs. Relatief grote uitgaven zijn zichtbaar bij de RCE
vooral voor de digitaliseringsagenda, bij het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale
Informatiehuishouding (RDDI) en op het kerndepartement, onder andere voor de uitvoering
van het Coalitieakkoord. Er is overigens een fout gemaakt in de tweede suppletoire
begroting, het instrument «externe inhuur» is ten onrechte met € 13,1 miljoen verhoogd,
dat had € 8,1 miljoen moeten zijn. Deze extra verhoging zal niet gerealiseerd worden
in de uitgaven en dit wordt gecorrigeerd bij de Slotwet.
39
Wat verklaart de verhoging van de externe inhuur bij DUO15? Voor welke functies wordt voornamelijk gebruik gemaakt van externe inhuur? In hoeverre
zouden de kosten lager zijn als in plaats van externe inhuur, het gelukt was om zelf
personeel te werven?
De stijging van de externe inhuur is toe te schrijven aan de additionele werkzaamheden
die worden uitgevoerd ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Een aanzienlijk
deel van deze externe inhuur betreft automatiseringspersoneel ten behoeve van het
projectenportfolio voor het realiseren van veranderopdrachten en beleidswijzigingen.
Gelet op de benodigde flexibiliteit, met name op het gebied van actuele kennis en
vaardigheden, ten behoeve van het veranderportfolio is een zekere mate van externe
inhuur passend. Hoewel theoretisch een verhouding van 80/20 tussen intern en extern
kosten-efficiënt zou zijn, lijkt dit in de praktijk niet haalbaar gezien de arbeidsmarkt
voor automatiseringspersoneel.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier