Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Podt over koppeling statushouders aan gemeenten
Vragen van het lid Podt (D66) aan de Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegheid over koppeling statushouders aan gemeenten (ingezonden 4 september 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van der Burg (Justitie en Veiligheid) mede namens de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 12 oktober 2023). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 48.
Vraag 1, 2, 3 en 4
Welke criteria (bijvoorbeeld werk, familiebanden, studie etc.) zijn er voor het met
voorkeur koppelen van statushouders aan een bepaalde gemeente?
Is het nog steeds het streven om statushouders zo veel mogelijk te koppelen aan (of
dichtbij) een gemeente waar zij banden mee hebben in het kader van werk of studie?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt?
Is het mogelijk om bij een koppeling al in grote lijnen rekening te houden met de
mogelijkheden qua huisvesting binnen een gemeente, om zo zo min mogelijk tijd verloren
te laten gaan als gemeenten onderling statushouders moeten «uitruilen»?
Is het nog steeds de bedoeling dat statushouders zo veel mogelijk worden gekoppeld
aan (of dichtbij) de gemeente waar ze als asielzoeker ook worden opgevangen? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt? En welke
acties onderneemt u om dit aantal te verhogen?
Antwoord 1, 2, 3 en 4
Het koppelen van vergunninghouders aan een gemeente is een complexe puzzel, waarbij
rekening wordt gehouden met zowel het profiel van de vergunninghouder als de taakstelling.
Het COA koppelt op basis van de individuele dossiers en de aantallen die nog in het
kader van de taakstelling gekoppeld moeten worden. Daarbij wordt ook zoveel als mogelijk
rekening gehouden met de lokale woningmarkt, maar met de oververtegenwoordiging van
alleenstaanden krijgt iedere gemeente toch in ruime mate te maken met een doelgroep
waarmee het aanbod van huisvesting minder matcht.
Aan de hand van zogenoemde harde en zachte criteria wordt door COA een regioadvies
voor één of meerdere arbeidsmarktregio’s voor een vergunninghouder opgesteld. De harde
criteria zijn bij het opstellen van een dergelijk advies leidend. Harde criteria zijn
onder andere: familie in de eerste graad, een arbeidscontract van minimaal 8 uur per
week, toelating van ofwel deelname aan een studie en een medische of psychosociale
behandeling waarbij de vergunninghouder een behandeling volgt in een specifieke gemeente
waarvoor hij/zij tenminste vier keer per jaar naar de behandelaar moet reizen.
Onder zachte criteria wordt onder andere verstaan: de opleidingsachtergrond, werkervaring
en ambities van een vergunninghouder en de aanwezigheid van een sociaal netwerk.
In 2022 werd 79% van de regioadviezen opgevolgd. Dit was 1% onder de streefwaarde
van 80%.
Een (ander) uitgangspunt van het regioadvies is dat de gekoppelde gemeente dichtbij
de opvanglocatie van de betreffende vergunninghouder ligt. Door de hoge instroom van
nieuwkomers en het gebrek aan voldoende permanente opvanglocaties, is het op dit moment
niet altijd mogelijk om aan dat uitgangspunt te voldoen.
Het zo snel mogelijk uit de opvang naar de plek waar je gaat integreren en gehuisvest
wordt, is de beste oplossing voor zowel statushouder als voor verlichten van de druk
op de opvang.
Vraag 5
Bent u het eens met de stelling dat het bovenstaande nog belangrijker is in het geval
van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's), omdat het zonde is hun band
met school en een lokaal netwerk verloren te laten gaan? Wat gaat u doen om dit te
bewerkstelligen?
Antwoord 5
Het is voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) belangrijk om het onderwijs
te kunnen continueren evenals het kunnen behouden van contacten met het lokale netwerk.
Hiermee wordt rekening gehouden bij de plaatsing van een amv met een verblijfsstatus
in kleinschalige opvang in een gemeente. Het uitgangspunt bij deze plaatsing is het
belang van het kind. Hiervoor worden alle belangrijke elementen die een rol spelen
in het leven van de amv in samenhang bezien en zorgvuldig afgewogen.
Vraag 6
Klopt het dat statushouders alleen worden gekoppeld aan (of dichtbij) een gemeente
waar eerstegraads familieleden wonen en niet als er andere familie woont? Bent u bereid
in het geval van amv’s en alleenstaande jongvolwassenen een dergelijke koppeling ook
mogelijk te maken als het geen eerstegraads familie betreft maar er wel een familieband
is (bijvoorbeeld met een oom of tante)? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen
dat zo’n familieband jonge mensen kan helpen hun weg in Nederland te vinden en kan
bijdragen aan de mentale gezondheid van deze jongeren en kinderen?
Antwoord 6
Voor volwassen statushouders geldt dat zij alleen worden gekoppeld aan een gemeente
waar eerstegraads familieleden wonen. Voor amv is dit niet het geval en wordt gekeken
naar het bredere familienetwerk. Dit wordt als een belangrijk element meegenomen in
de afweging in welke kleinschalige opvang of welke opvanggezin (zoals bijvoorbeeld
bij een oom of tante) de amv met verblijfsstatus wordt geplaatst.
Vraag 7
Is het de bedoeling dat gemeenten waarmee een koppeling is gemaakt zo snel mogelijk
contact opnemen met de statushouder om afspraken te maken over de inburgering, ook
als er voor haar of hem nog geen huis in de betreffende gemeente beschikbaar is?
Antwoord 7
Ja. Er is een brede consensus over het belang van vroegtijdig investeren in de Nederlandse
taalbeheersing en participatie van kansrijke asielzoekers en statushouders. In de
Memorie van toelichting op de Wet inburgering is opgenomen dat het de voorkeur heeft
dat de gemeente in het geval van een asielstatushouder de brede intake al in het AZC
afneemt als dit praktisch mogelijk is. Om een tijdige start van de inburgering te
waarborgen, wordt van gemeenten verwacht dat zij van alle inburgeringsplichtigen zo
snel mogelijk een brede intake afnemen en een persoonlijk Plan Inburgering en Participatie
(PIP) vaststellen. Door middel van de brede intake krijgen gemeenten al in een vroeg
stadium zicht op de leerbaarheid van de inburgeringsplichtigen en de situatie op diverse
andere leefgebieden.
Vraag 8
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in de manier waarop dit wordt
opgepakt? Bent u het met de stelling eens dat het zonde is dat statushouders zo soms
onnodig lang moeten wachten op hun inburgering?
Antwoord 8
Er zijn verschillen tussen gemeenten hoe met deze werkwijze wordt omgegaan. Het is
onwenselijk als statushouders onnodig lang moeten wachten op hun inburgering. Om die
reden heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de brief van 9 maart
20231 aan uw Kamer toegezegd samen met betrokken partners de vroege start op het azc te
bevorderen.
Vraag 9
Welke zaken staan er voor gemeenten in de weg bij het al vroegtijdig laten kennismaken
met de gemeente en het starten met de inburgering? Wat kunt u ondernemen om gemeenten
hierin te stimuleren?
Antwoord 9
Het belangrijkste knelpunt bij vroegtijdige kennismaking met de gemeente en het starten
met de inburgering is de afstand tussen de COA-opvang en de gekoppelde gemeente. Door
de hoge instroom van nieuwkomers en het gebrek aan voldoende opvanglocaties, is het
op dit moment niet altijd mogelijk om de asielstatushouder in alle gevallen dichtbij
de gekoppelde gemeente in de opvang te plaatsen (en te houden). Andere zaken die meespelen
zijn bijvoorbeeld het gebrek aan studiefaciliteiten voor een vroege start, capaciteitstekorten
bij gemeenten en COA en samenwerking tussen gemeenten en COA.
Zoals ook aangegeven in de verzamelbrief Inburgering van 15 september 20232 zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met ketenpartners de korte
termijn maatregelen die binnen de bestaande financiële en juridische kaders vallen
uitwerken en in praktijk brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het stimuleren
van de samenwerking tussen COA en gemeenten, het opstellen van een overzicht over
de vroege start en het verkennen van mogelijkheden voor studiefaciliteiten. Op langere
termijn worden ook andere manieren onderzocht om de vroege start te stimuleren. Hierbij
wordt gedacht aan mogelijkheden zoals het verlengen van de inburgeringstermijn met
de duur van het verblijf in het azc en het laten meetellen van onderwijsuren en participatieactiviteiten
die zijn ondernomen tijdens het verblijf in het azc. Deze maatregelen vereisen aanpassing
van juridische en financiële kaders.
Vraag 10
Welke eisen worden gesteld aan de overdracht van gekoppelde statushouders aan de gemeente
– hoe wordt bewerkstelligd dat deze kloppend en tijdig bij de gemeente liggen? Kent
u de signalen dat gemeenten geregeld worden geconfronteerd met late aanlevering of
incomplete dossiers, iets dat de snelle huisvesting van statushouders soms in de weg
staat? Wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 10
Zoals ook opgenomen in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering wordt van
gemeenten verwacht dat zij, gelet op hun regierol, de verantwoordelijkheid nemen om
een warme overdracht te organiseren. Een warme overdracht is bij voorkeur in de vorm
van een driegesprek tussen COA, gemeente en de asielstatushouder. Ook de noodzakelijke
uitwisseling van gegevens over de asielstatushouder tussen COA en gemeenten is hierbij
van belang.
Deze warme overdracht verloopt nog niet overal zonder problemen. Om die reden hebben
in het afgelopen jaar meerdere sessies plaatsgevonden met casemanagers van het COA
en klantmanagers van gemeenten om de samenwerking te stimuleren. Binnen de aanpak
vroege start is opgenomen dat deze gesprekken en sessies vervolgd zullen worden. Divosa
en COA organiseren in dit najaar onder andere een roadshow om ontmoetingen tussen
de casemanagers en klantmanagers van COA en gemeenten te faciliteren3.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.