Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Nader verslag
34 961 Voorstel van wet van het lid Aartsen tot wijziging van de Alcoholwet en enkele andere wetten in verband met verruiming van de mogelijkheid tot het inzetten van mengformules (Wet regulering mengformules)
Nr. 12 NADER VERSLAG
Vastgesteld 31 mei 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de nota naar aanleiding
van het verslag van 13 april 2023 besloten tot het uitbrengen van een nader verslag.
Onder het voorbehoud dat de in het nader verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de initiatiefnemer worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling
van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
MEMORIE VAN TOELICHTING
2
1.
Algemeen
2
2.
Aanleiding
2
3.
Het wetsvoorstel op hoofdlijnen
4
4.
Toezicht en handhaving
6
5.
Gevolgen voor regeldruk en overige bedrijfseffecten
7
II.
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
8
1.
Algemeen
8
2.
Aanleiding
9
3.
Het wetsvoorstel op hoofdlijnen
10
4.
Toezicht en handhaving
14
5.
Gevolgen voor regeldruk en overige bedrijfseffecten
15
6.
Consultatie
16
7.
Overig
16
8.
Artikelsgewijs
16
I. MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Algemeen
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken inzake de verruiming
van de mogelijkheid tot het inzetten van mengformules. Zij hechten aan de vrije invulling
van de bedrijfsvoering door ondernemers en juichen diverse creatieve initiatieven
toe, zoals het verkopen van kunst in horecazaken. Als het over alcohol gaat, hebben
de leden van de D66-fractie echter nog wel kritische vragen. Hierin is het streng
toezien op misbruik essentieel en staan handhaafbaarheid en naleving van wet- en regelgeving
voorop.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er een grote behoefte aan mengformules
bij ondernemers en consumenten is volgens de initiatiefnemer. Welke bronnen heeft
de initiatiefnemer voor deze bewering? Deze leden zien in diverse recente onderzoeken
dat de steun van consumenten voor mengformules zeer gering is (Lightspeed 20221, Trimbos-instituut 20222). Wat zeggen deze onderzoeken de initiatiefnemer?
Initiatiefnemer ziet in het feit dat er in de praktijk het verbod op mengformules
wordt overtreden en in het feit dat volgens initiatiefnemer veel Nederlanders mengformules
normaal vinden, grond om dit wetsvoorstel te doen. De leden van de ChristenUnie-fractie
menen dat met dezelfde argumenten juist gekozen kan worden voor strengere handhaving
en grotere bewustwordingscampagnes rond mengformules en de schadelijke effecten van
alcohol. Waarom maakt initiatiefnemer deze stap niet?
De leden van de PvdD-fractie hebben met zorgen kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel
regulering mengformules. Zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen
aan de initiatiefnemer.
2. Aanleiding
De D66-fractie leden vragen de initiatiefnemer toe te lichten hoe hij in het wetsvoorstel
voorziet in de in het coalitieakkoord opgenomen randvoorwaarden, namelijk streng toezien
op alcoholmisbruik en het op een verantwoorde manier regelen.
Er zijn een aantal onderzoeken gepubliceerd sinds de laatste schriftelijke inbreng,
zoals het Nationaal Bieronderzoek 20223 en een onderzoek van het Trimbos-instituut, waaruit weinig draagvlak voor blurring
blijkt. De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemer of hij hierop kan reflecteren.
Waarom heeft de initiatiefnemer er niet voor gekozen om in principe de mengformules
niet toe te staan, maar gemeenten de bevoegdheid te geven om hier bij gemeentelijke
verordening uitzonderingen toe te staan als de volksgezondheid en de openbare orde
dit toelaten? Hebben gemeenten de vrijheid om met een verordening ook te besluiten
om mengformules in het geheel te verbieden? Of zijn alleen nadere regels mogelijk?
De initiatiefnemer is van mening dat met het wetsvoorstel jongeren onder de achttien
jaar even goed beschermd zullen worden tegen alcoholgebruik als in de huidige situatie.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn een andere mening toegedaan. Initiatiefnemer
wijst erop dat in de huidige ongereguleerde situatie lastig gehandhaafd kan worden
en excessen kunnen worden voorkomen. De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat
door een toename van alcoholverkooppunten de normalisering van alcoholgebruik doorzet
en hiermee het ook voor jongeren onder de achttien jaar normaler wordt om alcohol
te gebruiken.
Is het met het huidige wetsvoorstel mogelijk om jongeren onder de achttien jaar te
weren uit de kleinhandels- en ambachtsruimtes waar een nevenactiviteit plaatsvindt,
zoals nu het geval is bij horeca- en slijterijbedrijven?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemer om meer toelichting
op het begrip «anders dan om niet» in relatie tot de voorwaarde dat de omzet van de
nevenactiviteit niet hoger dan dertig procent van de totale omzet mag zijn. Klopt
het dat het met dit wetsvoorstel mogelijk is om een alcoholconsumptie te verkopen
tegen een zeer lage prijs, onder de reguliere prijzen? Ziet de initiatiefnemer hier
ook het risico in dat de ondernemer alcohol in grote hoeveelheden kan verkopen en
toch onder de grens van dertig procent van de totale omzet kan blijven? Welke waarborgen
kan initiatiefnemer geven dat alcohol niet voor een zeer lage prijs wordt verkocht
in winkels met een mengformule? Waarom kiest initiatiefnemer ervoor om de invulling
van «nevenactiviteiten» over te laten aan lagere regelgeving en hier niet in de wet
zelf kaders voor mee te geven?
Kan initiatiefnemer duidelijkheid bieden over welke winkels onder dit wetsvoorstel
vallen en welke niet? Welke criteria gelden hiervoor? Vallen supermarkten en bouwmarkten
hier bijvoorbeeld ook onder?
De leden van de PvdD-fractie lezen dat blurring, mogelijk gemaakt door het voorliggende
wetsvoorstel, er volgens de initiatiefnemer voor moet gaan zorgen dat winkelstraten
nieuw leven wordt ingeblazen en leegstand moet tegen gaan. Kan de initiatiefnemer
aangeven welk onafhankelijk onderzoek aantoont dat winkelstraten nieuw leven worden
ingeblazen en leegstand wordt voorkomen door het toestaan van mengformules met alcohol?
Ook stelt de initiatiefnemer dat het vaker gebruikmaken van mengformules nodig is
om in te spelen op de vraag van de consument. De leden van de PvdD-fractie constateren
dat uit verschillende onderzoeken juist het tegenovergestelde blijkt; consumenten
zitten niet te wachten op blurring met alcohol. Zo blijkt uit onderzoek van Lightspeed
dat slechts drie op de tien Nederlanders blurring zien zitten. Uit onderzoek in opdracht
van Nederlandse Brouwers blijkt dat slechts een kwart van de bierdrinkers er voorstander
van is om winkels toe te staan tegen betaling alcoholhoudende drank te verstrekken.
Uit onderzoek van het Trimbos-instituut blijkt dat 74 procent van de 18-plussers het
bestaande verbod op blurring met alcohol juist (heel) goed vindt. Deze leden willen
graag een reactie van de initiatiefnemer op deze onderzoeken, die laten zien dat er
weinig draagvlak is voor blurring met alcohol.
Daarnaast stelt de initiatiefnemer dat dit wetsvoorstel een gelijk speelveld creëert
voor ondernemers. De leden van de PvdD-fractie zetten hierbij hun vraagtekens. Met
het wetsvoorstel wordt namelijk geregeld dat bij gemeentelijke verordening regels
gesteld kunnen worden over de verlening van vergunningen voor horeca-, slijters- of
gemengde kleinhandelsbedrijven en gemengde ambachtsbedrijven. Zo kan in de verordening
worden vastgelegd hoeveel vergunningen kunnen worden afgegeven en in welke gebieden
de bedrijven zich kunnen vestigen. Deze leden constateren dat er geen gelijk speelveld
is voor ondernemers, als gemeenten in een bepaald gebied kiezen voor een maximumaantal
vergunningen voor mengformules. Het wetsvoorstel zorgt daarmee niet voor het door
de initiatiefnemer beoogde gelijke speelveld. Kan de initiatiefnemer hierop reageren?
3. Het wetsvoorstel op hoofdlijnen
Hoe staat de initiatiefnemer tegenover een mogelijkheid om locaties waar veelal minderjarigen
komen uit te sluiten van de optie alcohol aan te bieden? Ziet de initiatiefnemer een
mogelijkheid om mengformules zoals prijskaartjes bij schilderijen of het verkopen
van een fles olijfolie wel toe te staan, maar het aanbieden van alcohol niet? Hoe
wordt er rekening gehouden met risicogroepen in het wetsvoorstel, zo vragen de leden
van de D66-fractie.
De leden van de D66-fractie vernemen dat het gratis beschikbaar stellen van alcohol
niet mogelijk is in het wetsvoorstel en vragen de initiatiefnemer om hier verder op
in te gaan. Is er een minimumprijs die wordt gehanteerd? Kan het aanbieden van een
(alcoholisch) drankje inbegrepen zijn in de prijs, zodat het officieel niet «om niet»
wordt aangeboden maar voor het gevoel van de klant wel? Hoe ziet de initiatiefnemer
dit concreet voor zich, zo vragen de leden van de D66-fractie.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat ruimere beschikbaarheid van alcohol bewezen
leidt tot meer alcoholgebruik en de daarmee samenhangende problemen, zoals verkeersongelukken,
verslaving en overlast.4 Alcohol kost de samenleving tussen de vier en zes miljard euro per jaar.5 Ook vergroot alcohol de kans op verschillende ziekten, zoals hart- en vaatziekten,
leveraandoeningen en verschillende soorten kanker. En zelfs één glas alcohol per dag
kan het risico op kanker al vergroten.6 Deze leden zijn dan ook – net als verschillende maatschappelijke organisaties, hoogleraren,
artsen en handhavers – faliekant tegen blurring. Erkent de initiatiefnemer dat een
toename van het aanbod van alcohol leidt tot meer alcoholgebruik en de daarmee samenhangende
problemen? Zo nee, waarom niet? Wat is de reactie van de initiatiefnemer dat alcohol
de samenleving tussen de vier en zes miljard euro per jaar kost?
Volgens de World Health Organization (WHO) zijn de meest effectieve beleidsmaatregelen
om het schadelijk gebruik van alcohol te beperken (best buys) accijnsverhoging, reclamebeperkingen
en het beperken van de beschikbaarheid van alcohol. Kan de initiatiefnemer erop reageren
dat het initiatiefwetsvoorstel lijnrecht ingaat tegen deze laatste «best buy»? Ook
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) constateert in het rapport
«Kiezen voor houdbare zorg» dat er zowel vanuit het perspectief van gezondheidswinst
als vanuit het perspectief van maatschappelijke houdbaarheid geen taboe kan bestaan
op verplichtende manieren van preventie, waaronder een vermindering van het aantal
verkooppunten van tabak en alcohol. Kan de initiatiefnemer reageren op deze constatering
van de WRR en op waarom hieraan voorbij wordt gegaan in het voorliggende initiatiefwetsvoorstel?
Het toestaan van blurring zorgt er ook voor dat alcohol wordt genormaliseerd. Doordat
het gebruik van alcohol in meer levensdomeinen en op meer tijdstippen voorkomt, wordt
de perceptie van alcohol beïnvloed: van een risicovol genotsmiddel naar een product
dat altijd en overal kan en mag worden geconsumeerd. Dit geldt met name voor jongeren
die – als dit wetsvoorstel doorgang vindt – van kleins af aan zullen ervaren dat alcoholgebruik
door volwassenen volstrekt normaal is. Bovendien is de impliciete boodschap dat je
alleen iets «leuks» beleeft, als er alcohol bij wordt geschonken. Erkent de initiatiefnemer
dat een toename van het aanbod van alcohol leidt tot normalisering van het gebruik
van alcohol?7 Zo nee, waarom niet? Kan de initiatiefnemer reflecteren op deze normalisering van
alcohol door zijn initiatiefwetsvoorstel?
Verschillende maatschappelijke organisaties en de Raad van State komen tot de conclusie
dat het voorliggende initiatiefwetsvoorstel haaks staat op het preventiebeleid. De
initiatiefnemer geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat het wetsvoorstel
in zijn ogen op geen enkele manier bijdraagt aan het verslechteren van de doelen uit
het Nationaal Preventieakkoord. De Nationaal Rapporteur Verslavingen merkt echter
op dat het wetsvoorstel wel degelijk op gespannen voet staat met het Nationaal Preventieakkoord.
Dit, omdat meer verstrekkingspunten van alcohol zal leiden tot een toename van alcoholgebruik
en dit niet beperkt zal blijven tot incidenteel/gematigd gebruik, maar ook zal leiden
tot meer problematisch gebruik en alcoholverslaving. Wat is de reactie van de initiatiefnemer
hierop? En kan de initiatiefnemer reageren op de open brief van dertig hoogleraren8 over dat als gevolg van dit wetsvoorstel de doelen van het Nationaal Preventieakkoord
worden ondermijnd? Onderschrijft de initiatiefnemer de doelen uit het Nationaal Preventieakkoord?
Zo nee, waarom niet? En erkent de initiatiefnemer dan dat het toestaan van mengformules
met alcohol indruist tegen (de geest van) het Nationaal Preventieakkoord, dat gericht
is op het verder terugdringen van alcoholgebruik? Zo nee, waarom niet?
Met het voorliggende initiatiefwetsvoorstel wordt het mogelijk voor horeca- of slijterijbedrijven
om nevenactiviteiten te gaan ontplooien. De initiatiefnemer heeft het hierbij bijvoorbeeld
over een slijterij die ook nootjes en kaas mag gaan verkopen. Ten eerste vinden de
leden van de PvdD-fractie dit onwenselijk, omdat mensen worden verleid om zaken binnen
te gaan waar zij worden geconfronteerd met alcohol. Maar ten tweede vragen deze leden
de initiatiefnemer of het met dit wetsvoorstel ook mogelijk wordt dat in horeca- of
slijterijbedrijven goederen/diensten aangeboden gaan worden die op andere plaatsen
niet (meer) worden aangeboden, zoals pakketservice, verkoop van postzegels, ov-chipkaarten,
kranten en/of toeristische routekaarten. Als dit mogelijk wordt met het voorliggende
wetsvoorstel, erkent de initiatiefnemer dan dat dit ervoor zal zorgen dat jongeren
en mensen die bewust niet drinken (soms ex-verslaafden) naar een horeca- slijterijbedrijf
zullen moeten gaan voor bepaalde aankopen/diensten, met alle risico’s van dien? Ziet
de initiatiefnemer hier het probleem van in? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek «Beschikbaarheid van alcohol»9 van SEO Economisch Onderzoek lezen de leden van de PvdD-fractie dat personen die
overmatig of zwaar drinken of regelmatig bingedrinken bijna vier keer zo vaak ervaring
hebben met blurring als personen die geen alcohol drinken. Dat kan volgens de onderzoekers
komen doordat personen die meer drinken vaker winkels opzoeken waar ook alcohol wordt
geschonken, of doordat ze er beter van op de hoogte zijn dat daar alcohol wordt geschonken.
Kan de initiatiefnemer een reactie geven op deze bevinding?
Gezondheidsorganisaties verwachten dat de nieuwe verkoop- en verstrekkingspunten van
alcohol extra reclame zullen gaan maken voor het feit dat in hun zaak ook alcoholhoudende
drank wordt verkocht of geschonken. Uit de Kennissynthese Alcoholmarketing10 is echter gebleken dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen blootstelling aan
alcoholmarketing en het drinkgedrag van jongeren. Het beperken van alcoholreclame
is dan ook een van de «best buys» van de WHO, waarnaar de leden van de PvdD-fractie
eerder hebben verwezen. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de initiatiefnemer
aan geen aanwijzingen te hebben dat het voorliggende wetsvoorstel gaat leiden tot
een enorme toename van reclame voor alcohol. Waarop heeft de initiatiefnemer dit gebaseerd?
Kan de initiatiefnemer aangeven uit welke onderzoeken blijkt dat blurring niet zal
leiden tot een toename van reclame?
De leden van de PvdD-fractie lezen dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels
kunnen worden opgesteld over de voorwaarden waaronder nevenactiviteiten worden verricht
die in ieder geval betrekking hebben op de maximale vloeroppervlakte of de maximale
omzet. Het is vervolgens aan de vergunningverlener om te bepalen welke methodiek wordt
gekozen. Waarom heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen deze essentiële regelgeving
niet op te nemen in het voorliggende wetsvoorstel, maar in lagere regelgeving, en
het uiteindelijk aan de gemeenten te laten onder welke voorwaarden nevenactiviteiten
mogen worden ontplooid?
In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de initiatiefnemer aan dat gemeenten
zelf mogen bepalen óf, waar en hoeveel vergunningen zij toestaan. Deelt de initiatiefnemer de mening dat
het duidelijker zou zijn als in het voorliggende wetsvoorstel explicieter was opgenomen
dat gemeenten kunnen besluiten om geen mengformules toe te staan? «Regels stellen»
is toch een beperktere bevoegdheid dan in het geheel niet toestaan? Ook wordt het
mogelijk voor gemeenten om regels te stellen ten aanzien van het hebben van een terras,
partijen, versterkte muziek en openingstijden. De initiatiefnemer erkent hierbij dat
de noodzaak tot deze regels per gemeente en mogelijk per winkelgebied zullen verschillen.
Kan de initiatiefnemer reageren op de zorgen van de Nederlandse Vereniging van Drank
en Horeca Inspecteurs, die aangeven dat het toezicht met het voorliggende initiatiefwetsvoorstel
veel moeilijker wordt, terwijl het door de beperkte capaciteit al zeer lastig is om
toezicht te houden op alle verstrekpunten?11 Hoe denkt de initiatiefnemer te kunnen waarborgen dat er genoeg handhavingscapaciteit
is? En hoe rijmt de initiatiefnemer deze verschillende regels en situaties met zijn
opmerking in de nota naar aanleiding van het verslag dat de AMvB’s het «gelijke monniken,
gelijke kappen»-principe moeten waarborgen en hij daar veel waarde aan hecht?
4. Toezicht en handhaving
Verwacht de initiatiefnemer dat gemeenten besluiten om het al dan niet toe te kennen
van vergunningen baseren op hun capaciteit in toezicht? In hoeverre verwacht de initiatiefnemer
dat er voldoende uitvoerbaarheid is op het gebied van handhaving op regels? Kan de
initiatiefnemer meer toelichten over zijn visie over de op te stellen voorwaarden
waaraan een bedrijf moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een vergunning
voor mengformules?
Uit inspectieresultaten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkt
dat bij 28 procent van de inspecties te hoge prijskortingen zijn aangetroffen en dat
bij 73 procent van de gecontroleerde aanbieders van alcohol niet (volledig) over een
leeftijdsverificatiesysteem beschikte dat voldeed aan de wettelijke eisen12. De leden van de D66-fractie vinden deze cijfers zorgelijk en vragen de initiatiefnemer
te reflecteren op deze cijfers. Kan de initiatiefnemer onderbouwen hoe aannemelijk
hij het vindt dat kleinhandelsbedrijven en ambachtsbedrijven die mengformules (gaan)
hanteren dit naar behoren zullen doen?
Door het onderliggende wetsvoorstel ontstaan er meer Alcoholwetvergunningen, wat het
totaal brengt op zeven soorten vergunningen. De vakbond BOA ACP stelt dat het wetsvoorstel
het werk van de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) ingewikkeld en onduidelijk
maakt. Kan de initiatiefnemer hierop reflecteren?
De initiatiefnemer stelt dat in de nieuwe situatie (na ingang van het voorliggende
wetsvoorstel) wordt verwacht dat er op meer plekken alcoholhoudende dranken zullen
worden verstrekt. Maar vervolgens stelt de initiatiefnemer in de nota naar aanleiding
van het verslag dat het onduidelijk is of het toestaan van mengformules leidt tot
meer verstrekkingspunten. Dit vinden de leden van de PvdD-fractie verwarrend. Kan
de initiatiefnemer reageren op het feit dat de Nationaal Rapporteur Verslavingen geen
enkele twijfel heeft over dat er bij invoering van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel
wel degelijk sprake zal zijn van een toename en dat er van onduidelijkheid naar zijn
mening geen sprake is? Kan de initiatiefnemer een realistische schatting geven van
het aantal extra vergunningen dat de komende jaren als gevolg van dit wetsvoorstel
wordt verwacht, uitgesplitst naar horecabedrijven, slijterijbedrijven, kleinhandelsbedrijven
en ambachtsbedrijven? Heeft de initiatiefnemer overlegd met de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG) of er voldoende capaciteit is bij gemeenten om alle nieuwe vergunningaanvragen
binnen de wettelijke termijn af te handelen en op de vergunningen te handhaven? Zo
nee, is de initiatiefnemer alsnog bereid om dit te doen?
De initiatiefnemer stelt dat uit de eindevaluatie van de VNG-pilot «Reguleren van
mengvormen winkel/horeca» blijkt dat in de deelnemende gemeenten geen sprake is van
(negatieve) effecten op de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Maar de initiatiefnemer
stelt tegelijkertijd dat het wetsvoorstel ervoor zorgt dat bij gemeentelijke verordening
ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde, regels kunnen worden gesteld over de verlening van vergunningen voor het toepassen
van mengformules aan horecabedrijven, slijtersbedrijven en gemengde kleinhandels-
of ambachtsbedrijven. De leden van de PvdD-fractie vragen de initiatiefnemer hoe hij
dit met elkaar rijmt. Ook willen deze leden de initiatiefnemer erop wijzen dat uit
talloze wetenschappelijke studies blijkt dat een uitbreiding van het aantal verkooppunten
van alcohol leidt tot meer alcoholconsumptie en daardoor tot meer risico’s voor de
volksgezondheid. Deze leden zijn benieuwd of de initiatiefnemer bereid is advies in
te winnen bij experts op het gebied van gezondheid, verslaving en verkeersveiligheid
over de risico’s op extra alcoholschade en de maatschappelijke kosten daarvan.
5. Gevolgen voor regeldruk en overige bedrijfseffecten
Eerder heeft de Koninklijke SlijtersUnie zich negatief uitgesproken over het initiatiefwetsvoorstel13. De D66-fractie leden vragen de initiatiefnemer in te gaan op de twee genoemde zorgen,
namelijk dat: kleinere slijters het vrijgeven van de markt vermoedelijk niet zullen
overleven (1) en er een verantwoording rust op de huidige slijter ten aanzien van
verantwoord alcoholgebruik en dat een onbeperkte verkrijgbaarheid daar niet te combineren
mee is (2).
II. NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
1. Algemeen
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken inzake de verruiming
van de mogelijkheid tot het inzetten van mengformules. Zij hechten aan de vrije invulling
van de bedrijfsvoering door ondernemers en juichen diverse creatieve initiatieven
toe, zoals het verkopen van kunst in horecazaken. Als het over alcohol gaat hebben
de leden van de D66-fractie echter nog wel kritische vragen. Hierin is het streng
toezien op misbruik essentieel is en staan handhaafbaarheid en naleving van wet- en
regelgeving voorop.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het
verslag bij het initiatiefwetsvoorstel Regulering Mengformules. Deze beantwoording,
inclusief de bijbehorende nota van wijziging, roepen bij deze leden nog aanvullende
vragen op die zij hierbij graag aan de initiatiefnemer willen voorleggen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige documenten die
betrekking hebben op het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet. De leden
van de SP-fractie hebben de nota naar aanleiding van het verslag met interesse gelezen.
De antwoorden in dit verslag hebben de genoemde leden niet kunnen overtuigen dat dit
een goed wetsvoorstel is. De leden van de SP-fractie blijven achter de kritiek staan
die destijds in het verslag gegeven is. Er zijn echter nog wel paar punten die genoemde
leden willen uitlichten.
In het verslag stelt de initiatiefnemer dat ondernemers die daarvoor geen vergunning
hebben in de praktijk al (sterke) alcohol schenken. Heeft de initiatiefnemer bewijs
dat dit iets is dat structureel gebeurd? De initiatiefnemer geeft aan dat wanneer
het wetsvoorstel wordt aangenomen er beter gehandhaafd kan worden. Het is genoemde
leden nog steeds onduidelijk waarom deze handhaving niet al in de huidige situatie
zou kunnen plaatsvinden.
Daarnaast willen de leden van de SP-fractie de initiatiefnemer erop wijzen dat branchevervaging
in het algemeen vooral voordelig uitvalt voor grote ondernemingen en ten koste gaat
van kleine ondernemers. Aangezien «blurring» gezien kan worden als een vorm van branchevervaging,
vragen genoemde leden of de initiatiefnemer voldoende rekening heeft gehouden met
dit feit. Is de initiatiefnemer bekend met wat voor nadelige effecten zijn wetsvoorstel
zal hebben op kleine ondernemers ten opzichte van grote ondernemingen? Is de initiatiefnemer
het met de leden van de SP-fractie eens dat kleine ondernemers van grote waarde zijn
voor de economie en dat een wetsvoorstel die hen benadeeld een slecht idee is?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemer gelooft dat mengformules
een wens zijn van de consument. Zij zijn benieuwd hoe de initiatiefnemers de vele
verschillende onderzoeken hebben meegenomen die het tegenovergestelde laten zien,
zoals het onderzoek van lightspeed, het Nationaal Bieronderzoek en het onderzoek van
het Trimbos-instituut, waaruit blijkt dat het draagvalk voor het voorstel beperkt
is. Daarnaast laat een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek14 zien dat mensen die overmatig of zwaar drinken veel meer ervaring hebben met blurring.
Dat betekent dat er in feite een beperkte en specifieke doelgroep bediend wordt met
dit wetsvoorstel. Hoe verhoudt de initiatiefnemer zich tot deze onderzoeken.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en het
verslag van de initiatiefnemer. Zij maken graag gebruik van de mogelijkheid om nog
een aantal vragen te stellen.
De initiatiefnemer geeft aan dat het aantal verkooppunten van alcohol niet drastisch
zal stijgen. Daar kunnen de leden van de GroenLinks-fractie uit opmaken dat de initiatiefnemer
niet verwacht dat veel winkels alcoholhoudende dranken gaan verkopen. Als de initiatiefnemer
geen stijging verwacht van het aantal verkooppunten, waarom is het dan noodzakelijk
om deze mogelijkheid toe te staan? Kan de initiatiefnemer de noodzaak onderbouwen?
2. Aanleiding
De initiatiefnemer stelt dat de huidige praktijk laat zien dat mengformules voorzien
in de behoefte bij de consument. Zowel ondernemers als gemeenten zouden dat aangeven.
Daarom vragen de leden van de CDA-fractie een reactie van de initiatiefnemer op de
inmiddels zeven enquêtes en onderzoeken waaruit juist het tegendeel zou blijken (de
Telegraaf15, EénVandaag16, Gfk17 en Lightspeed). Het onderzoek van Lightspeed liet zien dat maar drie op de tien Nederlanders
blurring zien zitten. Verder bleek uit het eerder in dit verslag genoemde Nationaal
Bieronderzoek 2022, verricht in opdracht van Nederlandse Brouwers, dat slechts een
kwart van de bierdrinkers het voornemen van het kabinet steunt om winkels toe te staan
tegen betaling alcoholhoudende drank te verstrekken. Uit het eerder genoemde onderzoek
van het Trimbos-instituut onder volwassen Nederlanders bleek duidelijk dat er weinig
draagvlak is voor blurring met alcohol: 74 procent van de 18-plussers vindt het bestaande
verbod op blurring met alcohol juist (heel) goed.
De initiatiefnemer stelt dat het wetsvoorstel een gelijk speelveld voor ondernemers
waarborgt. Maar als dit wetsvoorstel van kracht zou worden, moeten blurrende nonfood-winkels
en ambachtsbedrijven een gemeentelijke vergunning hebben om zwak-alcoholhoudende dranken
voor thuisgebruik te verkopen, terwijl supermarkten en andere foodwinkels geen vergunning
daarvoor nodig hebben (net als onder de vigerende Alcoholwet). Dan is er toch nog
steeds geen gelijk speelveld voor ondernemers, zo vragen de leden van de CDA-fractie
aan de initiatiefnemer.
Ook is er geen gelijk speelveld als gemeenten in een bepaald gebied kiezen voor een
maximum aantal blurringvergunningen. Dan gaan er andere regels gelden voor de permanente
blurringvergunningen en de schaarse blurringvergunningen. Kan de initiatiefnemer hierop
reageren?
De Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) stelt dat de doelstellingen van het Nationaal
Preventieakkoord met betrekking tot het tegengaan van alcoholgebruik verder uit het
zicht raken als mengformules worden toegestaan. Er zullen dan extra maatregelen nodig
zijn om de doelstellingen van het Nationaal Preventieakkoord te halen. De leden van
de GroenLinks-fractie vragen de initiatiefnemer of hij achter de doelstellingen van
het Nationaal Preventieakkoord staat en welke extra maatregelen hij acceptabel zou
vinden als blijkt dat mengformules tot meer problematisch alcoholgebruik zouden leiden.
Als de initiatiefnemer de doelstellingen van het Nationaal Preventieakkoord onderschrijft,
dan zouden de leden van de GroenLinks-fractie graag oren waarom de initiatiefnemer
het dan toch belangrijk vindt om het aantal verkooppunten van alcohol uit te breiden.
In de wetenschap dat de beperking van het aantal verkooppunten een uiterst effectief
beleidsmiddel is om alcoholgebruik toe te staan, zoals ook blijkt uit adviezen van
WHO omtrent het tegengaan van problematisch alcoholgebruik.
De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag een reactie zien van de initiatiefnemer
op het eerder in dit verslag genoemde onderzoek van SEO Economisch Onderzoek, waaruit
blijkt dat mensen die problematisch alcohol gebruiken vaker winkels opzoeken waar
alcohol wordt geschonken. Daardoor kunnen zij nog meer gaan drinken. Hierdoor ontstaat
een sterk negatief effect van het wetsvoorstel specifiek voor deze kwetsbare groep.
Hoe wil de initiatiefnemer deze groep beschermen tegen overmatig alcoholgebruik?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de regels rondom alcoholverkoop
in andere Europese landen. Kan de initiatiefnemer aangeven in welke Europese landen
alcoholverkoop is toegestaan in winkels en wat daar precies de effecten van zijn op
het alcoholgebruik en de financiële positie van de winkels.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog een vraag over de tijden waarop
horecagelegenheden wordt toegestaan om alcohol en voedsel voor consumptie elders te
verkopen. Horecagelegenheden zijn over het algemeen later open dan supermarkten en
slijterijen. Door het toe te staan dat horecagelegenheden ook alcohol mogen verkopen
voor consumptie elders worden kroegen de facto ook avondwinkels. Ziet de initiatiefnemer
hier een risico voor toename van alcoholgebruik? Bijvoorbeeld doordat klanten bij
het sluiten, gasten van de kroeg nu ook nog een fles wijn mee naar huis kunnen nemen
voor consumptie thuis. Hoe kijkt de initiatiefnemer naar het beperken van de tijd
waarbinnen mengformules zijn toegestaan en het uitzonderen van de avonduren?
Aan het kabinet hebben de leden van de GroenLinks-fractie ook nog een aantal vragen.
Het kabinet heeft een aantal doelstelling met betrekking tot het verminderen va alcoholgebruik18. Kan het kabinet per doelstelling aangeven wat het verwachte effect is van het onderliggende
wetsvoorstel? Als het wetsvoorstel negatieve effecten kan hebben op de doelstellingen,
kan het kabinet dan ook aangeven hoe zij die negatieve effecten willen tegengaan?
Aan welke aanvullende maatregelen denkt de regering?
3. Het wetsvoorstel op hoofdlijnen
De initiatiefnemer stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat het wetsvoorstel
een reeds bestaande praktijk van een wettelijke basis voorziet. SEO Economisch Onderzoek
stelt in haar onderzoeksrapport «Beschikbaarheid van alcohol» dat er naar schatting
slechts zo’n tien gemeenten zijn die gedoogverklaringen voor blurring hebben afgegeven.
De andere gemeenten hebben dat niet gedaan. Klopt het dat in de andere gemeenten wel
wordt gehandhaafd op het blurringverbod?
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer het algemene uitgangspunt
deelt dat een toename van het aanbod van verslavende middelen leidt tot een samenleving
die ongezonder is ingericht en tot een toename van gebruik en een normalisering daarvan?
Erkent hij dat dit niet alleen geldt voor illegale middelen, maar ook voor tabak en
alcoholhoudende dranken?
Uit het genoemde onderzoek van SEO Economisch Onderzoek blijkt dat personen die overmatig
of zwaar drinken of regelmatig bingedrinken bijna vier keer zo vaak ervaring hebben
met blurring als personen die geen alcohol drinken. Dat kan volgens de onderzoekers
komen doordat personen die meer drinken vaker winkels opzoeken waar ook alcohol wordt
geschonken, of doordat ze er beter van op de hoogte zijn dat daar alcohol wordt geschonken.
De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van initiatiefnemer op deze bevinding.
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer kan aangeven hoe er vorm
wordt gegeven aan «het streng toeziende alcoholmisbruik», zoals verwoord in het coalitieakkoord?
Hoe kan worden gegarandeerd dat op de naleving van de betreffende Alcoholwetregels
door blurrende ondernemers vaker wordt toegezien? Is de initiatiefnemer het ermee
eens dat extra toezicht op deze regels – zeker vlak na inwerkingtreding van deze wet –
noodzakelijk zal zijn, omdat zij geen ervaring hebben met het verstrekken van een
verslavend product dat het gedrag van de gebruiker beïnvloedt, in tegenstelling tot
reguliere horecaondernemers. Waarom legt de initiatiefnemer in dezen de verantwoordelijkheid
bij de vergunningverlenende gemeente?
Als in horecalokaliteiten goederen/diensten aangeboden gaan worden die op andere plaatsen
niet (meer) worden aangeboden, zoals pakketservice, verkoop van postzegels, ov-chipkaarten,
kranten of toeristische routekaarten, zal dat betekenen dat mensen, jong of oud, verslaafd
of niet, worden gedwongen voor bepaalde zaken naar een horecalokaliteit te gaan, met
voor enkele kwetsbare groepen alle risico’s van dien. Onderkent initiatiefnemer dit
probleem, dat vooral zal gaan spelen in kleine dorpskernen op het platteland?
Hoe verhoudt de stelling van initiatiefnemer dat het «wetsvoorstel op geen enkele
manier negatief bijdraagt aan het verslechteren van de doelstellingen van het Nationaal
Preventieakkoord» zich tot het standpunt van het kabinet dat er juist meer en strengere
maatregelen nodig zijn om de doelstellingen van het Nationaal Preventieakkoord te
behalen (daarin gesteund door het RIVM)? De leden van de CDA-fractie vragen of de
initiatiefnemer zijn stelling kan onderbouwen en vragen waarom het kabinet en het
RIVM het volgens hem niet juist hebben.
De initiatiefnemer is «van mening dat het aantal verkooppunten van alcohol niet drastisch
zal stijgen bij het toestaan van mengformules.» De initiatiefnemer geeft echter ook
aan dat het wetsvoorstel zorgt voor «een toename van het aantal mengformules». Elders
in de nota naar aanleiding van het verslag stelt hij dat «het niet valt uit te sluiten
dat het totaal aantal verkooppunten zal dalen». Kan de initiatiefnemer deze verwarring
wegnemen en een realistische schatting geven van het aantal extra gemeentelijke vergunningen
dat de komende jaren als gevolg van dit wetsvoorstel zal worden aangevraagd, door
horeca- en slijtersbedrijven, door detailhandelsbedrijven en door ambachtsbedrijven?
Kan de initiatiefnemer onafhankelijk economisch onderzoek noemen dat aantoont dat
winkelgebieden of stads- en dorpscentra, door het toestaan van blurring met alcohol
of nevenactiviteiten in de horeca of bij slijters, nieuw leven zijn ingeblazen en
daardoor de leegstand is tegengegaan? Bij welke winkelgebieden of in welke gemeenten
was daarvan sprake?
Ondernemers kunnen van hun gemeente toestemming krijgen om nevenactiviteiten te verrichten.
De voorwaarden en de omvang daarvan worden niet in de wet geregeld. Daartoe komen
enkele AMvB’s (die voorgehangen moeten worden). Verder lezen de leden van de CDA-fractie
dat uiteindelijk de vergunningverlener, dus de gemeente, bepaalt voor welke methodiek
gekozen wordt om te bepalen wat een nevenactiviteit is (bijvoorbeeld oppervlakte of
omzet). Waarom heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen deze essentiële regelgeving
niet op te nemen in de wet, maar in lagere regelgeving, en het uiteindelijk aan de
gemeenten te laten wanneer er sprake is van nevenactiviteiten? Gemeenten bepalen ook
bijvoorbeeld of de blurrende ondernemer een terras mag plaatsen, muziek mag laten
horen, op welke tijdstippen de hoofd- en nevenactiviteit open mogen zijn et cetera.
Hoe verhoudt dit zich tot het ook door de initiatiefnemer genoemde principe van «gelijke
monniken, gelijke kappen»? Kan de initiatiefnemer hierop reageren?
Het nieuwe artikel 25a0 houdt volgens initiatiefnemer in dat gemeenten kunnen bepalen
wáár in de gemeente blurringvergunningen verstrekt kunnen worden. Zou dat kunnen betekenen
dat er binnen één gemeente op bepaalde plaatsen, bijvoorbeeld bepaalde wijken of dorpskernen,
wel en op andere plaatsen géén mengformules worden toegestaan? Handhavers vrezen dat
dit tot verdeeldheid onder lokale ondernemers zal leiden. Hoe ziet initiatiefnemer
dit?
In de nota naar aanleiding van het verslag merkt de initiatiefnemer op dat gemeenten
kunnen bepalen hoevéél blurringvergunningen zij afgeven. Houdt dat in dat er op grond van artikel 25a0 een
lokaal maximumstelsel geïntroduceerd kan worden? Dat zou een breuk zijn met de huidige
situatie, waarin geldt dat als aan alle eisen wordt voldaan de vergunning moet worden
verleend. Als de vergunningen schaars zijn heeft dat nogal wat consequenties. Dan
dient er een transparante gunningsprocedure te zijn. Bovendien mag de schaarse vergunning
slechts voor een beperkte duur worden verleend. Maar de huidige Alcoholwet kent geen
tijdelijke vergunningen en de wet wordt op dit punt in dit voorstel niet aangepast.
Kan de initiatiefnemer hierop ingaan?
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer heeft overwogen om mengformules
met alcohol niet toe te staan in locaties waar normaliter bijvoorbeeld veelal kinderen
en/of zwangere vrouwen komen. Deze leden vragen hoe de initiatiefnemer staat tegenover
het idee om een delegatiegrondslag in de wet op te nemen op basis waarvan bij AMvB
of Ministeriële Regeling (MR) een lijst van soorten winkels opgenomen kan worden waar
mengformules met alcohol niet toe zijn gestaan.
Gemeenten kunnen ter bescherming van jongeren een toelatingsleeftijd bepalen voor
inrichtingen waarin het horeca- of slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Dit kunnen gemeenten
niet voor wat betreft kleinhandels- en ambachtsruimtes. Heeft de initiatiefnemer dat
ook zo bedoeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie aan hem.
De gezondheidsorganisaties verwachten dat de nieuwe verkoop- en verstrekkingspunten
extra reclame gaan maken voor het feit dat in hun zaak ook alcoholhoudende drank wordt
verkocht of geschonken. Blootstelling aan alcoholreclame en -marketing is echter schadelijk
voor jongeren. Uit de Kennissynthese Alcoholmarketing19 is immers gebleken dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen blootstelling aan
alcoholmarketing en het drinkgedrag van jongeren. Grotere blootstelling leidt tot
meer alcoholgebruik, bingedrinken en riskant drinkgedrag. In de nota naar aanleiding
van het verslag geeft de initiatiefnemer aan niet te verwachten dat dit wetsvoorstel
zal leiden tot een enorme toename van reclame voor alcohol, omdat de alcoholverstrekking
onderdeel is van een mengformule. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer
of dat ook in het wetsvoorstel is te waarborgen.
De leden van de PvdA-fractie vinden het overtrokken hoe de initiatiefnemer blurring
neerzet als de staande praktijk. Naar schatting van SEO Economisch Onderzoek zijn
er zo’n tien gemeenten (van de 342) die een gedoogverklaring voor blurring hebben
afgegeven. Andere gemeenten hebben die keus niet gemaakt, synoniem belonen we in deze
gemeenten dan niet illegaal ondernemen. Kan de Staatssecretaris hierop een reflectie
geven.
De leden van de PvdA-fractie vinden het bijzonder dat er in het wetsvoorstel niet
is geregeld hoe ondernemers alcoholmisbruik moeten controleren. Zeker gegeven het
feit dat mensen die overmatig drinken vaker gebruik maken van blurring. Deze voorwaarde
is wel opgenomen in het coalitieakkoord. In hoeverre is het coalitieakkoord leidend
voor dit initiatiefwetsvoorstel? Dient dit wetsvoorstel, naar mening van de initiatiefnemer,
als invulling van het coalitieakkoord? De initiatiefnemer gaat ervan uit dat het wetsvoorstel
geen negatieve gevolgen zal hebben voor de volksgezondheid, maar baseert zich hierbij
op een enquête onder ondernemers die al blurren en gemeenten die het beleid al gedogen.
Hoe waardeert de initiatiefnemer dan de waarschuwingen van andere stakeholders zoals
het RIVM, Verslavingskunde Nederland en ook de NRV, over de negatieve gevolgen voor
de volksgezondheid.
De NRV verwacht dat het aantal verkooppunten van alcohol zal toenemen. De enige vraag
die overblijft is hoe groot de toename zal zijn. Voor de leden van de GroenLinks-fractie
is het belangrijk om de effecten van het wetsvoorstel goed te kunnen wegen en dus
een goede schatting te hebben van de stijging van het aantal verkooppunten van alcohol.
Genoemde leden vragen de initiatiefnemer of hij een gedegen inschatting kan maken
van het aantal winkels dat van deze mogelijkheid gebruik wil gaan maken en hoeveel
vergunningen gemeenten van plan zijn om uit te gaan geven indien mengformules worden
toegestaan.
De initiatiefnemer benoemt in de nota naar aanleiding van het verslag dat alle regels
rondom alcoholverkoop voor jongeren in stand blijven. Tegelijkertijd blijkt ook dat
leeftijdsgrenzen maar zeer beperkt worden nageleefd. Het is daardoor niet aannemelijk
dat de controle op de leeftijdsgrens goed zal worden nageleefd in winkels die alcohol
gaan schenken. Is de indiener niet van mening dat eerst de naleving van de leeftijdsgrenzen
zal moeten worden verbeterd, voordat het aantal verkooppunten uitgebreid kan worden?
En als de naleving nu al niet op orde is, hoe kunnen negatieve effecten van dit wetsvoorstel
dan worden voorkomen?
De initiatiefnemer benoemt als leidend principe van het wetsvoorstel «gelijke monniken,
gelijke kappen», waarmee de initiatiefnemer aangeeft dat er momenteel oneerlijke concurrentie
is tussen horeca en slijterijbedrijf enerzijds en detailhandel anderzijds en het wetsvoorstel
dit gelijk moet trekken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de initiatiefnemer
met zijn streven naar gelijkheid niet voorbij gaat aan het principe dat alcohol verkopen
en schenken geen normale dienst is, maar een die vanwege de effecten op gezondheid,
veiligheid en openbare orde, en de risico’s op verslaving een aparte status heeft
die met extra regels wordt omkleed?
Initiatiefnemer verwijst herhaaldelijk naar de pilot van de VNG die een beperkte toename
in plaatsen en tijden van alcohol schenken laat zien. Dat is een zeer beperkte basis
voor de verwachting dat dit wetsvoorstel weinig effect zal hebben op het aanbod van
alcohol en het alcoholgebruik in bredere zin en de normalisering van alcohol. Welke
andere bewijzen heeft de initiatiefnemer voor zijn overtuiging dat zijn wetsvoorstel
niet voor een flinke toename van alcoholverkooppunten zorgt en daarmee bijdraagt aan
normalisering van alcohol?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de effecten van dit wetsvoorstel
voor mensen die gevoelig zijn voor verslavingen. Zij wijzen initiatiefnemer erop dat
reclame-uitingen van alcoholproducenten al een uitdaging vormen voor mensen met (een
gevoeligheid voor) verslavingsproblematiek. Genoemde leden vrezen dat dit wetsvoorstel
de inspanningen van het kabinet om verslavingen tegen te gaan, bijvoorbeeld met de
NRV, tenietdoet. Welke garanties kan initiatiefnemer geven dat dit wetsvoorstel niet
leidt tot extra uitdagingen voor deze mensen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden de antwoorden van de initiatiefnemer op
andere fracties ten aanzien van de gezondheidseffecten nog niet geruststellen. Bovendien
zien zij tegengestelde bewegingen tussen dit wetsvoorstel en de doelen van het Nationaal
Preventieakkoord en het doel van de Alcoholwet, die er juist op gericht zijn om het
aantal verkooppunten van alcohol te verminderen. Welke waarborgen kan de initiatiefnemer
aanvullend op het genoemde in de nota naar aanleiding van het verslag bieden om de
negatieve effecten op de volksgezondheid te verminderen?
4. Toezicht en handhaving
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer kan toelichten waarop zijn
verwachting is gebaseerd dat zodra mengformules worden toegestaan er beter zal worden
gehandhaafd op de naleving van de regels door deze verkooppunten. Hij verwacht ook
geen extra druk ten aanzien van de handhaving. Dit omdat in de VNG-blurringpilot (met
gemiddeld zo’n tien deelnemende ondernemers per gemeente) destijds het toezicht als
«uitvoerbaar» werd gezien. Maar dat was een pilotsituatie van meer dan vijf jaar geleden,
waarbij het toezicht bestond uit het periodiek of steekproefsgewijs bezoeken van de
deelnemers. Vaststaat dat bij aanvaarding van de Wet regulering mengformules meer
vergunninghouders permanent moeten worden gecontroleerd, terwijl met dit voorstel
niet meer geld en capaciteit komt voor de handhaving, die nu al structureel onderbemand
is. Heeft de initiatiefnemer dit besproken met de VNG en wat is hun standpunt?
De initiatiefnemer stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat handhavers
en boa’s in hun eigen draagbare systemen alle benodigde informatie zo bij de hand
hebben. De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer kan aangeven welk
deel van alle gemeenten dergelijke systemen thans hanteren. Kan in het kader van dit
wetsvoorstel financiering van dergelijke systemen in alle gemeenten worden gerealiseerd?
Wat is de reactie van de initiatiefnemer op de Vakbond BOA ACP dat de Wet regulering
mengformules het werk van de boa onduidelijk en nodeloos ingewikkeld maakt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de initiatiefnemer
geen financiële effecten verwacht voor de Rijksbegroting. Daarmee laat hij buiten
beschouwing dat meer alcohol gebruikt zal worden en dat dit ook tot meer kosten zal
leiden. De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het moeilijk is in te schatten
hoe hoog die kosten zijn, maar willen de initiatiefnemer toch vragen om een schatting
te maken. De toename aan kosten kunnen verbonden zijn aan hogere zorgkosten en hogere
kosten door slechtere verkeersveiligheid. Daarnaast verwachten de leden van de GroenLinks-fractie
dat gemeenten meer handhavers nodig gaan hebben om toezicht te houden op het aantal
verkooppunten. Hoeveel extra handhavers zijn er nodig en wat zijn de kosten die daarmee
samenhangen voor gemeenten? En wat zouden hier de effecten van zijn op het gemeentefonds?
De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat het feit dat gemeenten en ondernemers
in de pilot van de VNG geen negatieve effecten hebben geobserveerd in de volksgezondheid,
openbare orde en veiligheid nog niet betekent dat bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
er ook geen negatieve effecten zullen optreden. Genoemde leden menen dat de schaal
en duur van de pilot maakt dat het mogelijk is dat niet alle potentiële negatieve
effecten zichtbaar zijn geworden. Zij maken zich zorgen dat er wel degelijk negatieve
effecten zullen optreden en gemeenten meer werk hebben aan toezicht en handhaving.
En ook als de negatieve effecten voor de veiligheid en openbare orde mee zullen vallen,
zullen gemeenten in ieder geval extra typen vergunningen erbij krijgen waarop zij
moeten handhaven. Hoe kijkt de initiatiefnemer hiernaar? Heeft de initiatiefnemer
hierover contact gehad met de VNG? Wat vindt die ervan? Wat vindt de initiatiefnemer
van het idee om in analogie met de koopvrije zondag gemeenten de keuze te geven om
wel of geen mengformules toe te staan? Hoeveel ruimte is daar nu voor in het wetsvoorstel?
5. Gevolgen voor regeldruk en overige bedrijfseffecten
De verruiming van de mogelijkheden voor detailhandel in de horeca zal naar verwachting
ook inhouden dat consumenten in restaurants of cafés flessen wijn of andere drank
kunnen kopen om mee naar huis te nemen, ook op tijden dat de reguliere alcoholdetailhandel
dicht is. Dat is wellicht financieel positief voor de betreffende horecaondernemer,
maar niet voor de reguliere verkoper van dergelijke producten, die gehouden is aan
de Winkeltijdenwet. Bovendien betekent het een toename van het aantal verkoopplaatsen
(outlet-density). Uit onderzoek blijkt dat er een positieve relatie is tussen outlet-density
en de tijdsduur waarop alcohol kan worden gekocht enerzijds en diverse alcoholproblemen
anderzijds20. De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer hierop kan reageren.
Sinds juli 2021 kan een gemeente bepalen dat slijters – onder voorwaarden opgesomd
in de Alcoholwet en het Alcoholbesluit – proeverijen mogen organiseren. Dit wetsvoorstel
heeft derhalve op dit punt geen of weinig economische meerwaarde voor slijtersbedrijven.
Koninklijke SlijtersUnie is dan ook tegen dit wetsvoorstel. Uit de nota naar aanleiding
van het verslag valt op te maken dat met deze koepel van slijters geen overleg is
geweest. De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer kan toelichten waarom
hij niet met deze slijterskoepel heeft gesproken?
De initiatiefnemer gaat in de nota naar aanleiding van het verslag maar deels in op
de vraag wat de effecten zijn van het toestaan van horeca bij kleinhandels- en ambachtsbedrijven
op de bestaande horeca. Voor horecaondernemers betekent blurring met alcohol dat hun
onderscheidende rol op de tocht staat. Alcohol wordt dan immers ook in winkels en
bij dienstverleners geschonken. Overdag, op koopavonden en tijdens weekenddagen, zullen
met alcohol blurrende winkels/dienstverleners concurrenten van de traditionele horeca
zijn. Volgens diverse horecaondernemers is blurring gewoonweg «oneerlijke concurrentie».
Koninklijke Horeca Nederland vindt alcohol geen «normaal» product dat zomaar overal
te krijgen moet zijn en is ook geen voorstander van blurring met alcohol. De leden
van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer vanuit de horecasector deze signalen
ook heeft ontvangen. Zo ja, wat is zijn reactie op deze signalen?
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer wat zijn reactie is op de open
brief van dertig hoogleraren die hebben aangegeven dat als gevolg van dit wetsvoorstel
de doelen van het alcoholbeleid niet worden versterkt, maar juist ondermijnd.
Als dit wetsvoorstel van kracht wordt, zullen gemeenten meer opgeleide vergunningverleners
en handhavers moeten aanstellen. Kan de initiatiefnemer een schatting maken van de
kosten hiervan? Is met de Minister van Financiën besproken of deze kosten of een deel
daarvan voor rekening van de schatkist kunnen komen? Is hierover met de VNG contact
geweest?
De leden van de PvdA-fractie vinden het niet aannemelijk dat er geen extra druk op
de handhaving komt door dit wetsvoorstel. Er komen meer vergunninghouders. Waarom
vraagt dat niet om extra capaciteit? Ook de handhavers zelf zien grote uitdagingen.
Deze leden ontvangen in dit kader graag een reactie van de initiatiefnemer.
6. Consultatie
Uit onderzoek van bureau SEO Economisch Onderzoek is, zoals eerder benoemd, gebleken
dat personen die overmatig of zwaar drinken of regelmatig bingedrinken bijna vier
keer zo vaak ervaring hebben met blurring als personen die geen alcohol drinken. De
leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer kan aangeven wat er is gedaan
met de reactie van Verslavingskunde Nederland. Zeker omdat de initiatiefnemer zegt
de preventie van problematisch alcoholgebruik te ondersteunen. Is hij bereid om met
hen in overleg te gaan en oplossingen te zoeken?
De initiatiefnemer geeft aan te hebben gesproken met onder andere het Trimbos-instituut,
Stichting Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP en de Maag-Darm-Leverartsen,
zo lezen de leden van de PvdD-fractie. Echter, deze partijen geven aan nog nooit een
gesprek te hebben gehad met de initiatiefnemer of zijn voorganger.21 Waarom doet de initiatiefnemer het voorkomen alsof hij gesproken heeft met deze organisaties,
terwijl dat niet zo is? Is de initiatiefnemer bereid alsnog met deze partijen om tafel
te gaan en hun suggesties mee te nemen?
7. Overig
Het Klid Koerhuis, die net als de initiatiefnemer lid is van de VVD-fractie, zet zich
in voor een harde aanpak van «notoire drankrijders», zo constateren de leden van de
PvdD-fractie. Wat hem betreft moet de overheid hard ingrijpen bij automobilisten die
herhaaldelijk onder invloed achter het stuur stappen. Echter, met het voorliggende
initiatiefwetsvoorstel is de kans groot dat juist meer mensen onder invloed van alcohol
in de auto zullen stappen. Zo creëert de initiatienemer dus meer van dit soort «notoire
drankrijders», die het lid Koerhuis juist wil bestrijden. Hierdoor moet de overheid
juist vaker gaan ingrijpen. Hoe gaat de initiatiefnemer aan het lid Koerhuis uitleggen
dat hij met dit wetsvoorstel de missie van de heer Koerhuis aan het ondermijnen is?
8. Artikelsgewijs
Welke bedrijven vallen onder de begrippen gemengd kleinhandelsbedrijf en welke onder
het gemengd ambachtsbedrijf, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden hebben
verder de volgende opmerkingen over de artikelen van het wetsvoorstel.
Artikel I, onderdeel Da
Op diverse plaatsen (artikel 10, tweede lid, artikel 24, eerste lid, artikel 29, derde
lid) wordt in dit wetsvoorstel gerept over inrichtingen waarin het gemengd kleinhandelsbedrijf
of gemengd ambachtsbedrijf wordt uitgeoefend. Volgens de begripsbepaling is het begrip
inrichting uitsluitend van toepassing op ruimtes waarin het horecabedrijf of slijtersbedrijf
wordt uitgeoefend en niet op kleinhandels- en ambachtsruimtes. Dit behoeft correctie.
Artikel I, onderdelen E en F
In artikel 13, tweede lid, en in artikel 18 wordt hetzelfde geregeld: in welke ruimtes
zwak-alcoholhoudende drank voor thuisgebruik mag worden verkocht. In artikel 18 worden
ook levensmiddelenwinkels etc. genoemd, in artikel 13, tweede lid, niet. Is het juist
dat artikel 13, tweede lid, een vergissing is?
Artikel I, onderdeel R
Waarom wordt de situering en de grootte van de terrassen niet meer op de vergunning
vermeld? Zeker nu er zoveel discussie is over uitbreiding van terrassen, is het wenselijk
deze gegevens wél vast te leggen in de vergunning.
Artikel I, onderdeel Ta 1
Het wetsvoorstel houdt geen rekening met het feit dat het niet zeker is dat het amendement
Bolkestein (Kamerstuk 35 337, nr. 42) ooit in werking zal treden. Dat amendement is destijds uitdrukkelijk afhankelijk
gesteld van de inwerkingtreding van een AMvB op grond van artikel 30b van de Alcoholwet.
Dit artikel, maar ook diverse andere artikelen behoeven derhalve een samenloopbepaling.
Artikel I, onderdeel U
Wordt de vergunning van een gemengd kleinhandels- of ambachtsbedrijf ingetrokken als
er zoveel alcohol wordt verkocht/geschonken dat het bedrijf langzamerhand meer een
drankwinkel/ horecabedrijf dan winkel/ambachtsbedrijf is geworden? Dat gebeurde bijvoorbeeld
in België bij Wasbar, een mengformule van wasserette en horeca, waarbij na enkele
jaren de horeca de meeste omzet draaide. Kan de initiatiefnemer een toelichting geven
hoe hij dit ziet en al dan niet iets voor wil regelen.
Artikel I, onderdeel Y
Artikel 47 vervalt, maar in artikel 48 wordt nog verwezen naar artikel 47. De leden
van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer dit kan rechtzetten.
De voorzitter van de vaste commissie, Smals
De adjunct-griffier van de vaste commissie, Heller
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.