Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Hagen over de Kamerbrief Versterking VTH-stelsel.
Vragen van lid Hagen (D66) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de Kamerbrief Versterking VTH-stelsel (ingezonden 20 juli 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens
de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
(ontvangen 2 september 2022).
Vraag 1
Waarom is ervoor gekozen om het interbestuurlijk programma (IBP) versterking stelsel
van vergunningverlenning, toezicht en handhaving (VTH) pas op 8 juli 2022 met de Kamer
de delen terwijl deze volgens de documentnaam van het IBP al op 23 juni 2022 gereed
was?
Antwoord 1
Door de drukte voor het zomerreces is het programmaplan van het Interbestuurlijk Programma
Versterking VTH (IBP VTH) op 8 juli jl. met enige vertraging toegestuurd.
Vraag 2
Erkent u dat het, zoals door de commissie Mans en in de brief van 13 december omschreven,
wenselijk is dat de grenzen van de omgevingsdiensten samenvallen met die grenzen van
de veiligheidsregio’s?1 Erkent u ook de voordelen van een dergelijke indeling die de commissie Mans omschrijft?
Antwoord 2
Om een robuust VTH-stelsel te realiseren is het wenselijk dat de schaalgrootte van
het werkgebied van een omgevingsdienst van voldoende omvang is om een goede kwaliteit
van de uitvoering van de VTH-taken2 te kunnen realiseren. Congruentie met het werkgebied van één of meerdere veiligheidsregio’s
kan daar zeker bij helpen en is de oorspronkelijke gedachte. Dit blijkt ook uit het
tijdelijk karakter van de aanwijzing van de kringen van gemeenten3.
Vraag 3
Welke stappen zijn er na het rapport van de commissie Mans uit 2008 gezet om de grenzen
van de omgevingsdiensten in te richten op basis van de grenzen van de veiligheidsregio’s?
Kunt u aangeven waarom destijds is afgeweken van de adviezen van de commissie Mans
over het territoir van de omgevingsdiensten?
Antwoord 3
Na de commissie Mans is er in 2009 een package deal tot stand gekomen met het IPO,
de VNG en het Rijk. Deze packagedeal bevat een samenhangend pakket aan afspraken om
de noodzakelijke verbeteringen van de uitvoering van het omgevingsrecht te realiseren.
Onderdeel hiervan is de vorm en schaalgrootte van de omgevingsdiensten; vanaf 2011
zijn de eerste omgevingsdiensten opgericht. In 2016 is het VTH-stelsel geborgd in
de Wabo4 en in 2017 in het Bor5 en de Mor6. Ook onder de Omgevingswet is het VTH-stelsel geborgd.
Destijds was de weerstand groot bij lokale bestuurders ten aanzien van het oprichten
van omgevingsdiensten. Om toch tot een herziening van het VTH-stelsel te komen zijn
na politieke en bestuurlijke afstemming meerdere vormen van omgevingsdiensten opgericht
met uiteenlopende schaalgroottes7 en relatief grote verschillen in takenpakketten. Hierover zijn vervolgens bestuurlijke
afspraken gemaakt. De diensten die voortkwamen uit milieudiensten hadden al relatief
veel milieutaken; het verplichte basistakenpakket en aanvullende taken, de plustaken.
Inmiddels is één vorm van omgevingsdiensten – de zogenaamde netwerkomgevingsdienst
– niet meer toegestaan en zijn alle omgevingsdiensten een openbaar lichaam op grond
van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Om de verschillende schaalgroottes te legitimeren
zijn er in 2017 in de ministeriële regeling kringen van gemeenten8 aangewezen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 heeft de aanwijzing van
een kring van gemeenten een tijdelijk karakter.
Tussentijdse onderzoeken (o.a. tweejaarlijks onderzoek in 2017 en 20199) naar de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken lieten niet direct een relatie
zien tussen schaalgrootte en uitvoeringskwaliteit. De urgentie om verandering in de
schaalgrootte aan te willen brengen en hierop stappen te zetten, ontbrak daarom lange
tijd. De commissie Van Aartsen heeft aanbevolen in het kader van de robuustheid van
het VTH-stelsel het aantal omgevingsdiensten te verminderen en een ondergrens te bepalen
voor de omvang van een omgevingsdienst (aanbeveling 1 van 10). In pijler 1 wordt de
vraag van een passende schaalgrootte verder uitgewerkt. Hierbij wordt ook gekeken
naar de congruentie tussen het werkbied van een omgevingsdienst met die van één of
meerdere veiligheidsregio’s.
Vraag 4
Welke stappen zijn er concreet gezet naar aanleiding van de constatering in de brief
van 13 december 2021 dat er nader moest worden verkend of er congruentie mogelijk
zou zijn tussen de grenzen van de omgevingsdiensten en de veiligheidsregio’s?10 Waarom wordt er acht maanden later pas overgegaan tot een aanvullend onderzoek naar
het territoir van de omgevingsdiensten en of deze kunnen aansluiten bij de grenzen
van de veiligheidsregio’s?
Antwoord 4
In pijler 1 van het IBP VTH kijken we welke schaalgrootte passend is voor de optimale
uitvoering van de taken van omgevingsdiensten en hoe we de samenhang met de andere
aanbevelingen van de commissie Van Aartsen borgen. Het opstellen van het IBP VTH heeft
enige tijd gekost.
Vraag 5
Op basis waarvan zou u bereid zijn af te wijken van de door de commissie Mans geadviseerde
indeling op basis van de veiligheidsregio’s? Deelt u de mening dat er, gezien de door
de commissie Mans omschreven voordelen, alleen bij zwaarwegende belangen afgeweken
zou mogen worden van de indeling op basis van de veiligheidsregio’s?
Antwoord 5
Dit wordt onderzocht in het IBP VTH. In pijler 1 van het IBP VTH wordt uitgewerkt
hoe uitvoering gegeven kan worden aan de aanbevelingen 1, 2, 5 en 10 van de commissie
Van Aartsen. Het doel van deze pijler is om de effectiviteit en slagvaardigheid van
de omgevingsdiensten te versterken. Gezamenlijk met de koepelorganisaties en de partijen
in de uitvoering wordt bekeken welke omvang het best past en het meest toekomstbestendig
is. Daarbij wordt rekening gehouden met de adviezen die al voorliggen, maar wordt
ook gekeken naar de toekomst met nieuwe opgaven en bijbehorende taken.
Vraag 6
Op welke manier wordt er opvolging gegeven aan het advies van de commissie Van Aartsen
om zorg te dragen «voor buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) bij alle omgevingsdiensten
en het opleiden en trainen van de BOA’s van de omgevingsdiensten in het herkennen
en verwerken van signalen van milieucriminaliteit»? Wordt er concreet extra geïnvesteerd
in de kennis en training van BOA’s op het gebied van milieucriminaliteit?
Antwoord 6
Voor de versterking van de inzet op milieucriminaliteit wordt uit de middelen vanuit
het coalitieakkoord jaarlijks een budget beschikbaar gesteld ten behoeve van een opleidings-
en trainingstraject voor de buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s). Dit is dus
een extra investering in de kennis en training.
Overigens hebben niet alle omgevingsdiensten BOA’s in dienst. Dit hangt samen met
het mandaat en takenpakket dat een omgevingsdienst van het bevoegde gezag heeft gekregen.
Indien een dienst zelf geen BOA’s heeft, kan een BOA van een andere omgevingsdienst
worden ingezet.
Voorts zal in de uitwerking van pijler 2 van het IBP VTH de rol van de BOA in relatie
tot milieucriminaliteit aan de orde komen, bijvoorbeeld via de Landelijke Handhavingsstrategie
Omgevingswet (LHSO).
Vraag 7
Kunt u aangeven hoe de kennisdeling nu is ingericht en wat er precies gaat veranderen?
Bevatten de opleidingen ook duidelijke leerdoelen inclusief toetsing en examinering?
Zo niet, op welke manier wordt er toegezien op de kwaliteit van de opleiding/cursus?
Antwoord 7
Het huidige kennislandschap en daarmee ook het delen van kennis is onoverzichtelijk
en gefragmenteerd. Daarom wordt, vooruitlopend op de invulling van pijler 4 van het
IBP VTH, op dit moment een verkenning uitgevoerd naar de kennisinfrastructuur binnen
het VTH-stelsel met aandacht voor het structureel, effectief en verantwoord uitvoeren
van de VTH-taken. De resultaten en aanbevelingen van deze verkenning stuur ik in de
voortgangsbrief IBP VTH aan uw Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Opleidingen en specifiek BOA-opleidingen, bevatten duidelijke leerdoelen, toetsing
en examinering. Zo heeft de exameninstelling Toezicht en Handhaving (ExTH) besloten
om met ingang van 1 januari 2023 het examen BOA basisbekwaamheid een aangepaste invulling
te geven. De examinering bestaat dan uit een theorie en een praktijkgedeelte. Kennisdeling
wordt domein specifieker. Deze verandering komt voort uit de huidige eisen die aan
een vakbekwame BOA wordt gesteld, waarbij de behoefte bestaat om domein-specifiek
op te gaan leiden en examineren. Ook zal een nieuwe cyclus Permanente Her- en Bijscholing
(PHB) worden geïntroduceerd.
Vraag 8
Waar zullen de extra middelen voor de Omgevingsdienst Nederland (ODNL) voor worden
ingezet? Deelt u de mening dat bij een hogere ambitie op het gebied van kennisontwikkeling
en kennisdeling ook extra budget hoort?
Antwoord 8
Ik ben met u van mening dat voor een goede kennisinfrastructuur en informatievoorziening
budget beschikbaar moet zijn. Binnen het IBP VTH wordt hier binnen de pijlers 3 en
4 aan gewerkt.
Daarnaast zal in het kader van de versterking van de kennisopbouw en kennisdeling
aan ODNL budget beschikbaar worden gesteld voor de doorontwikkeling van een robuuste
kennisfunctie en de versterking van de ODNL Academie.
Vraag 9
Wat betekent de zin «de beschikbare milieurecherchecapaciteit zal daadwerkelijk en
effectiever ingezet worden» concreet? Betekent dit dat er, in lijn met het advies
van de commissie Van Aartsen, recherchecapaciteit specifiek geoormerkt zal worden
voor de opsporing van milieucriminaliteit? Deelt u de mening dat het rapport van de
commissie Van Aartsen concreet vraagt om de capaciteit voor het opsporen van milieucriminaliteit
te vergroten? Komt er daadwerkelijk meer recherchecapaciteit vrij voor het opsporen
van milieucriminaliteit?
Antwoord 9
Sinds de oprichting van de nationale politie is er 412 fte specifieke geoormerkte
informatie- en recherchecapaciteit voor de bestrijding van milieucriminaliteit beschikbaar.
Als het gaat om het daadwerkelijk inzetten van die capaciteit voor de aanpak van milieucriminaliteit
is de vraag naar politiecapaciteit voor delicten die hogere spoed kennen een zeer
relevante factor. Om ervoor te zorgen dat die beschikbare milieurecherchecapaciteit
nu ook daadwerkelijk ingezet gaat worden op de aanpak van milieucriminaliteit, heeft
de Minister van Justitie en Veiligheid overleg gehad met de Regioburgemeesters en
het Openbaar Ministerie en wordt milieucriminaliteit een thema in de volgende Veiligheidsagenda,
die eind dit jaar weer voor de komende vier jaar wordt vastgesteld. De Veiligheidsagenda
bevat de landelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van de taakuitvoering van de
politie.
Milieurecherchecapaciteit zit niet alleen bij de politie, maar ook bij de ILT-IOD.
In het coalitieakkoord is een structureel bedrag, in drie jaar oplopend naar 6 miljoen
euro gereserveerd voor de versterking van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Dit bedrag wordt aangewend voor de versterking van de aanpak van de milieucriminaliteit.
Daarvoor wordt de capaciteit van de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de
ILT structureel uitgebreid.
Zoals benoemd in de brief van 8 april jl.11 zijn we voornemens om de Strategische Milieukamer een formele positie te geven ten
opzichte van de inzet van de politie, de strafrechtelijke inzet door de omgevingsdiensten
en de ILT-IOD, zodat er meer slagkracht vanuit gaat. Hiermee krijgt de aanpak van
grijze milieucriminaliteit een stevige bestuurlijke inbedding. In dit kader wordt
ook gewerkt aan de regie op de inzet, capaciteit en prioritering van de strafrechtelijke
handhaving en vervolging. Hiervoor zijn de eerste acties reeds in gang gezet.
Vraag 10
Kunt u aangeven welke concrete invulling u beoogt met «het versterken van de milieucapaciteit
van het Functioneel Parket»?
Antwoord 10
Hierover vinden op dit moment nog gesprekken plaats. Er kan niet vooruit worden gelopen
op de uitkomsten van die gesprekken. De Minister van Justitie en Veiligheid zal uw
Kamer hier te zijner tijd nader over informeren.
Vraag 11
Wordt, in lijn met de adviezen van de commissie Van Aartsen, de capaciteit voor vervolging
en berechting van milieucriminaliteit vergroot? Zo ja, hoe gaan we dit terugzien in
de begroting?
Antwoord 11
Voor de meeste extra investeringen zoals vermeld in het Coalitieakkoord, waaronder
de aanpak van milieucriminaliteit, geldt dat de middelen inmiddels zijn overgeboekt
vanuit de Aanvullende Post van de Rijksbegroting naar het Ministerie van JenV. Conform
de Startnota van het kabinet zijn voor deze middelen inmiddels min of meer uitgewerkte
concrete begrotingsvoorstellen opgesteld. Voor investeringen vanaf 2023 is het eerstvolgende
moment de ontwerpbegroting 2023.
Vraag 12
Komt er, in lijn met de adviezen van de commissie Van Aartsen, extra inzet op het
opleiden en trainen van rechters in milieucriminaliteit?
Antwoord 12
Op dit moment zijn er al cursussen en trainingen m.b.t. (deelonderwerpen van) milieucriminaliteit.
Deze worden verzorgd door het Studiecentrum Rechtspleging, het opleidingsinstituut
van de rechtspraak en het OM. Het Ministerie van JenV gaat binnenkort met het OM en
de Raad voor de Rechtspraak in gesprek over de vraag hoe er meer prioriteit kan worden
gegeven aan milieustrafzaken en hoe de kennis van milieurecht bij de zittende magistratuur
(ZM) kan worden versterkt, eventueel door meer inzet op meer/vaker deelname van rechters
aan cursussen en trainingen.
Vraag 13
Kunt u een overzicht geven van alle gemeenten die het basistakenpakket nog niet (volledig)
hebben ondergebracht bij de omgevingsdiensten, om welke taken dit gaat en welke acties
er zullen worden genomen om deze taken alsnog onder te brengen bij de omgevingsdiensten,
zoals door u uitgevraagd in uw brief van 8 april 2022?12
Antwoord 13
Bij de brief van 8 april 202213 is een overzicht, op basis van eerdere onderzoeken14, meegestuurd van gemeenten die nog niet alle basistaken hebben ondergebracht bij
omgevingsdiensten. Dit is een bijlage van de brief die verstuurd is aan de provincies
met het verzoek hun rol als interbestuurlijk toezichthouder op te pakken in relatie
tot het onderbrengen van basistaken door gemeenten bij omgevingsdiensten. Alle aangeschreven
provincies, waarbinnen een aantal gemeenten nog niet het volledige basistakenpakket
hebben ondergebracht, hebben inmiddels gereageerd op mijn verzoek, maar vragen iets
meer tijd om alles in beeld te brengen en hier opvolging aan te geven. Ze hebben toegezegd
voor het eind van dit jaar een overzicht van de stand van zaken te geven inclusief
de door hen ingezette acties om ervoor te zorgen dat deze taken alsnog worden overgedragen
aan een omgevingsdienst. Ook zijn provincies bezig om te onderzoeken of een dergelijke
situatie, het niet onderbrengen van basistaken door gemeenten, straks onder de Omgevingswet
kan worden voorkomen.
Op dit moment ontwikkel ik, samen met de provincies, gemeenten en omgevingsdiensten,
een circulaire over het basistakenpakket. Deze circulaire moet naast de wettelijke
grondslag ervoor zorgen dat provincies onder de Omgevingswet hun systeemrol in het
interbestuurlijk toezicht op kunnen pakken om ervoor te zorgen dat gemeenten de uitvoering
van alle basistaken bij omgevingsdiensten beleggen.
Vraag 14
Wanneer zullen in alle gemeenten de basistaken, inclusief het bijpassende mandaat,
zijn ondergebracht bij de omgevingsdiensten?
Antwoord 14
Een overzicht van de huidige mandaten stuur ik in het vierde kwartaal van 2022 aan
de Kamer. De inventarisatie maakt onderdeel uit van pijler 5 van het IBP VTH.
Vraag 15
Op welke manier zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de pilots
om inzicht te krijgen in de huidige vormen van bekostiging en de voor- en nadelen?
Antwoord 15
Voor het informeren van de Tweede Kamer zijn jaarlijks twee voortgangsrapportages
gepland. Hierin wordt ingegaan op de inhoud en voortgang van alle pijlers van het
IBP VTH. De pilots worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de huidige vormen van
bekostiging inclusief de voor- en nadelen hiervan. De uitkomsten van deze pilots zullen
in de voortgangsrapportage worden opgenomen.
Vraag 16
Op welke manier wordt er onder pijler drie concreet opvolging gegeven aan de motie
van de leden Hagen en Sneller over een gedeeld informatiesysteem voor alle bestuurlijke
en strafrechtelijke diensten die zijn betrokken bij opsporing en handhaving rond milieucriminaliteit?
Antwoord 16
De wijze waarop concreet opvolging wordt gegeven aan de genoemde motie maakt deel
uit van de uitwerking van pijler 3. Een aantal acties is hiervoor reeds gestart, waaronder
het opstellen van het informatielandschap van het VTH-stelsel. Dit landschap beschrijft
hoe de huidige informatievoorziening van het VTH-stelsel is ingericht, hoe het in
de praktijk werkt en waar knelpunten optreden. Op dit moment worden alle partijen
in het VTH-stelsel hierover geïnterviewd. Deze gesprekken vinden vooral plaats met
medewerkers die dagelijks betrokken zijn bij de informatievoorziening VTH binnen hun
organisatie. Het informatielandschap omvat de gehele VTH-keten: vergunningverlening,
toezicht, handhaving, de onderlinge samenhang en de aansluiting tussen bestuursrecht
en strafrecht.
Dit informatielandschap zal mede de grondslag zijn voor het formuleren van verbetervoorstellen
voor de informatievoorziening van het VTH-stelsel en de wijze waarop invulling aan
genoemde motie wordt gegeven. Dit kunnen bijvoorbeeld technische maatregelen zijn
zoals een centraal systeem inrichten, systemen koppelen of uitbreiden. Maar u kunt
ook denken aan het maken van stelselbrede afspraken – zoals bijvoorbeeld standaarden,
definities en informatiemodellen – waardoor gegevens makkelijker tussen organisaties
gedeeld kunnen worden en beter bruikbaar zijn. Ik verwacht halverwege 2023 meer concreet
te kunnen aangeven hoe de motie wordt ingevuld.
Vraag 17
Hoe zal veilig worden gesteld dat de data in inspectieview ook daadwerkelijk bruikbaar
is voor alle, bij de bestrijding van milieucriminaliteit betrokken, partijen? Zal
er concreet aandacht worden besteed aan het ontwikkelen van een uniforme werkwijze?
Antwoord 17
Het onder vraag 16 genoemde informatielandschap zal ook worden gebruikt voor het verbeteren
van de uitwisseling van gewenste/benodigde gegevens tussen partijen onderling. Daarnaast
wordt onder pijler 3 gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van gegevens die
(nu) tussen partijen worden uitgewisseld.
Eén van de kwaliteitsaspecten die wordt meegenomen, is de bruikbaarheid van gegevens;
u kunt hierbij denken aan een beschrijving van gegevens via informatiemodellen en
catalogi. Net als bij het informatielandschap gaat het hier ook om het gehele VTH-stelsel,
de onderlinge samenhang en aansluiting bestuursrecht en strafrecht. Waar het gaat
om gegevens voor en partijen betrokken bij de bestrijding van milieucriminaliteit,
gebeurt dit uiteraard in samenwerking met pijler 2.
Het OM heeft aangegeven uiterlijk 2e helft 2022 aan te sluiten op Inspectieview Milieu, waarmee gegevens vanuit het Justitieel
Documentatie Systeem (JDS) via Inspectieview gedeeld zullen worden.
Vraag 18
Klopt het dat voor aanbeveling zeven juridisch al is aangetoond dat het aanpassen
van wetgeving niet nodig is, zoals aangegeven in de brief van 13 december 2022?15
Antwoord 18
Aanbeveling 7 van de commissie Van Aartsen, geeft het advies om één uitvoerings- en
handhavingsbeleid en één uitvoeringsprogramma per regio te hebben. Het klopt dat onder
het huidige recht reeds sprake is van een duidelijke verplichting tot het regionaal
voeren van één uitvoerings- en handhavingsbeleid, met één uitvoeringsprogramma op
basis van één risicoanalyse per regio.
In het juridisch onderzoek van KokxDeVoogd16 wordt aangegeven dat de verplichting verduidelijkt kan worden door een aanpassing
van de regeling in de artikelen 13.5 en 13.8 van het Omgevingsbesluit. Daarin staat
de verplichting tot het gezamenlijk vaststellen van een uniforme uitvoerings- en handhavings-strategie
en van een jaarlijks uitvoeringsprogramma. Het zou duidelijker zijn als in de regelgeving
van regionaal beleid en regionale programmering werd gesproken.
Verder wordt in het rapport van KokxDeVoogd aangegeven dat in het Omgevingsbesluit
kan worden geregeld dat de strategieën en het uitvoeringsprogramma via een regionaal
proces van besluitvorming tot stand moeten komen (via een zogenaamde omgekeerde procedure).
Dit vergt een aanpassing van artikel 18.19 van de Omgevingswet, zodat er een wettelijke
grondslag is voor de besluitvorming over de strategieën en het programma op regionaal
niveau.
Dit wordt in pijler 5 van het IBP VTH verder opgepakt en uitgewerkt.
Vraag 19
Waarom wordt er op het gebied van aanbeveling zeven met regelgeving gewacht tot 2023?
Welke informatie mist u nog om direct over te kunnen gaan tot het aanpassen van de
bestaande regelgeving?
Antwoord 19
In pijler 5 van het IBP VTH worden de aanbevelingen 7 en 8 van de commissie Van Aartsen
verder uitgewerkt. Om zo volledig mogelijk te zijn, wordt de pijler uitgewerkt in
een aantal stappen met een daarbij behorende planning. Hieruit blijkt welke informatie
nodig is om deze aanbeveling goed te kunnen implementeren.
Het regionale uitvoerings- en handhavingsbeleid wordt in beeld gebracht. Dit geeft
inzicht in overeenkomsten en verschillen. Tevens wordt bezien in hoeverre belangrijke
(transitie)opgaven, als circulaire economie, kunnen worden opgenomen in regionale
strategieën. Onderzocht en bepaald wordt hoe in het proces voor de regio één risicoanalyse
en uitvoerings- en handhavingsplan kan worden opgesteld en hoe dit kan worden geborgd
in de professionalisering van de beleids- en uitvoeringscyclus (de zgn. Big-8). Er
komt een implementatieprogramma voor de verschillende regio’s. Verder wordt gewerkt
aan het doorvoeren van aanpassingen in wet- en regelgeving. In de voortgangsrapportages
wordt u hierover geïnformeerd.
Vraag 20
Welke actie is er ondernomen tussen 13 december 2021 en nu op het gebied van opvolging
van aanbeveling zeven (uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid)?
Antwoord 20
Aanbeveling 7 van de commissie Van Aartsen wordt opgepakt in het IBP VTH. Op 1 augustus
jl. is het IBP VTH van start gegaan.
Vraag 21
Op welke manier zal de privacy van de data in inspectieview worden gewaarborgd?
Antwoord 21
Inspectieview is een intern overheidssysteem dat de uitwisseling van gegevens faciliteert
tussen overheidsorganisaties met een wettelijke taak op het gebied van toezicht en
handhaving bij de uitvoering van hun toezichthoudende en handhavende taken. De bronhouders
hebben hun eigen informatiebeveiligingsbeleid en bepalen zelf welke data zij wel of
niet delen. De gebruikers van de gedeelde data moeten aantonen dat zij de gegevens
die zij via Inspectieview kunnen inzien veilig gebruiken.
De gegevens die via Inspectieview worden uitgewisseld zijn niet openbaar, maar worden
geclassificeerd als «departementaal vertrouwelijk». Dit betekent dat kennisname van
deze gegevens door niet-geautoriseerden schadelijk kan zijn voor een (overheids)organisatie.
Ander gebruik van gegevens dan voor de uitvoering van genoemde taken is niet toegestaan,
omdat er conform de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) – altijd sprake
moet zijn van doelbinding.
Vraag 22
Heeft u zicht op de mate waarin de verschillende omgevingsdiensten onafhankelijk van
hun bevoegde gezagen kunnen opereren? Deelt u de mening dat politieke keuzes geen
plek zouden moeten hebben in de beslissing om wel of niet over te gaan tot handhaving?
Antwoord 22
Net als de commissie Van Aartsen ben ik van mening dat het belangrijk is dat de uitoefening
van toezicht en handhaving onafhankelijk is. Nog niet bij alle omgevingsdiensten is
het verleende mandaat daarvoor toereikend.
Het versterken van de onafhankelijke uitoefening van het toezicht en de handhaving
is cruciaal voor een effectief, slagvaardigheid en toekomstbestendig VTH-stelsel;
die onafhankelijke uitoefening moet op alle niveaus (landelijk, regionaal en lokaal)
in vergelijkbare mate zijn geborgd waarbij toezichtorganisaties in individuele gevallen
zelfstandig en onafhankelijk handhavingsafwegingen moeten kunnen maken. In pijler
5 wordt uitgewerkt hoe dit kan worden geborgd.
Vraag 23
Bent u voornemens om aanbeveling 10 van de commissie Van Aartsen op te volgen? Bent
u van plan om te verplichten dat omgevingsdiensten een inhoudelijk advies moeten geven
over de milieunormering in omgevingsplannen en een uitvoeringstoets moeten uitvoeren
op de normering?
Antwoord 23
Zoals in het programmaplan aangegeven, wordt ook deze aanbeveling opgepakt. Het is
van groot belang dat er in de omgevingsplannen rekening wordt gehouden met het belang
van de doelmatige en doeltreffende uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak
door de omgevingsdienst. Samen met het Ministerie van BZK, de gemeenten, provincies
en omgevingsdiensten wordt onderzocht hoe we dit het beste vorm kunnen geven. Hierbij
wordt in eerste instantie gedacht aan het maken van goede afspraken tussen de betrokken
partijen. De Omgevingswet regelt namelijk in principe niet het verkeer tussen overheden.
Vraag 24
Op welke manier zal er opvolging gegeven gaan worden aan de aanbeveling van de commissie
Van Aartsen dat «Voor bedrijven die onder de Brzo-omgevingsdiensten vallen, [...]
op landelijk niveau afspraken worden gemaakt over de beoordeling van deze activiteiten.
Het eerdergenoemde landelijk expertisecentrum (bij het Brzo+ bureau) kan de rol vervullen
om de verschillende milieudoelstellingen en doel- en middelvoorschriften voor complexe
inrichtingen met elkaar in balans te brengen»?
Antwoord 24
Het samenwerkingsverband BRZO+ is het samenwerkingsverband van de Brzo- toezichthouders
(Veiligheidsregio’s/Omgevingsdiensten/Nederlandse Arbeidsinspectie/Waterkwaliteitsbeheerders)
en richt zich op de uitvoering van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo). Daarbij
richt het zich voornamelijk op het verbeteren van toezicht op het in het Brzo voorgeschreven
Veiligheidsbeheer-systeem (dat bevat zaken zoals techniek, onderhoud, kwaliteit en
arbeidsomstandigheden) van de Brzo-bedrijven. De (Wabo-)vergunning bevat daarnaast
eisen aan bedrijven op het gebied van milieu en wordt verleend door bevoegd gezag
(uitvoering door omgevingsdiensten). De door Van Aartsen aanbevolen betere afstemming
tussen de verschillende milieudoelstellingen en doel- en middelvoorschriften voor
complexe inrichtingen is vooral zaak voor het milieubevoegde gezag en de omgevingsdiensten.
Binnen het IBP VTH moet deze aanbeveling nog verder worden uitgewerkt in één van de
pijlers.
Vraag 25
Kunt u naast de planning per aanbeveling ook aangeven wanneer de kamer wordt geïnformeerd
over de verschillende stappen uit het IBP?
Antwoord 25
De Tweede Kamer wordt twee keer per jaar over de voorgang van het IBP VTH geïnformeerd.
De eerste keer dat u hierover wordt geïnformeerd is in december 2022.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.