Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie d.d. 29-30 augustus 2022 te Praag (Kamerstuk 21501-28-244)
21 501-28 Defensieraad
36 045 Situatie in de Oekraïne
Nr. 245 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 september 2022
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Defensie over de brief van 17 augustus 2022 over de informele
Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 29 en 30 augustus 2022 te Praag (Kamerstukken
21 501-28 en 36 045, nr. 244).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 augustus 2022 aan de Minister van Defensie voorgelegd.
Bij brief van 26 augustus 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van Minister
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie en hebben daar nog enkele
vragen over.
1.
De VVD leden vragen welke mogelijkheden er zijn voor Westerse bondgenoten om wapens
te blijven leveren aan Oekraïne, ook gezien de berichten van het Kiel Institute dat
Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië en Polen in juli geen nieuwe
toezeggingen hebben gedaan. Zij vragen of er bijvoorbeeld plannen zijn om gericht
productie op te voeren ten behoeve van leveringen.
Het is van groot belang dat Nederland en partnerlanden zich blijven inspannen om militaire
steun te leveren aan Oekraïne, zodat het in staat wordt gesteld om de oorlog tegen
Rusland te winnen. De operationele behoefte aan Oekraïense zijde is onverminderd groot.
De urgentie van materiële steun blijkt keer op keer uit de oproepen van de Oekraïense
zijde, ook tijdens mijn bezoek aan Kyiv op 22 augustus jl. Tijdens dat bezoek heb
ik aangegeven dat Nederland zich op dit punt zal blijven inspannen.
Nederland zoekt daarbij nadrukkelijk de samenwerking met partnerlanden en de defensie-industrie
op. De mogelijkheden tot leveringen uit de eigen voorraden zijn voor Nederland en
andere landen niet oneindig. Het is daarom van belang om in gezamenlijkheid te bekijken
wat de concrete behoeften van Oekraïne zijn en hoe daar duurzaam en zo efficiënt mogelijk
invulling aan kan worden gegeven, zowel via samenwerking tussen landen als met de
industrie. Coördinatie en samenwerking met partnerlanden vindt plaats in onder andere
de Ukraine Defence Contact Group. Daar wordt ook gesproken over mogelijkheden om direct
bestellingen te plaatsen bij de industrie. Dit kan onder andere via een internationaal
fonds dat het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft opgericht en dat zich naast de aankoop
van wapensystemen ook breder richt op reserveonderdelen en de aankoop van ander materieel
en diensten. Nederland onderzoekt deelname aan dit fonds.
Naast materiële steun heeft Oekraïne behoefte aan training voor de strijdkrachten,
waaraan Nederland zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 19 augustus jl. ook een
bijdrage levert. Ook heb ik in Oekraïne aangeboden om kennis en ervaring te delen
met betrekking tot zorg voor veteranen en om militairen met complexe verwondingen
in Nederland op te vangen en te begeleiden in hun revalidatie.
2.
De leden van de VVD-fractie graag in de geannoteerde agenda al een terugkoppeling
ontvangen over de Ukraine Defense Contact Group en de bijeenkomst in Kopenhagen. De
leden van de VVD-fractie vragen waarom het niet mogelijk was in de geannoteerde agenda
van 17 augustus jl. al een terugkoppeling te geven van een bijeenkomst die op 11 juli
jl. plaatsvond.
Op 11 juli vond geen internationale bijeenkomst plaats gerelateerd aan Oekraïne. Voor
het verslag van de bijeenkomst van de Ukraine Defence Contact Group van 20 juli jl. evenals dat van de Copenhagen Ukraine Conference van 11 augustus jl. verwijs ik graag naar de Kamerbrief «Nederlandse bijdragen naar
aanleiding van de oorlog in Oekraïne» die op 19 augustus jl. met uw Kamer is gedeeld.
3.
De leden van de VVD-fractie verzoeken het kabinet in te gaan op de toekomstige budgettaire
ontwikkeling van het Europese Vredesfaciliteit (EPF), nu deze reeds voor de helft
is benut en het EPF nog niet halverwege de looptijd is. Deze leden vernemen graag
de opvatting van het kabinet hieromtrent en welke gesprekken daar in Europees verband
over worden gevoerd.
Dit najaar spreken de lidstaten over de inhoudelijke prioritering van de Europese
Vredesfaciliteit (EPF) voor het komende jaar. Gezien de druk die de steun aan Oekraïne
op het budget legt, zal ook gesproken moeten worden over de toekomstige budgettaire
ontwikkeling van de faciliteit. De Europese dienst voor extern optreden (EDEO) zal
verschillende opties aan de lidstaten voorleggen wat betreft de weg voorwaarts. Om
ruimte te houden voor eventuele aanvullende steunmaatregelen voor Oekraïne en andere
prioritaire landen zal mogelijk een voorstel worden gedaan voor de ophoging van het
budget. Nederland hecht grote waarde aan de steun voor Oekraïne vanuit de EPF (conform
motie van het lid Sjoerdsma c.s.1 m.b.t. het opschroeven van de militaire steun aan Oekraïne) en acht het tevens van
belang dat het instrument ook voor de andere beoogde prioriteiten (o.a. militaire
steun aan Afrikaanse landen) kan worden ingezet. Op eerdere momenten heeft het kabinet
aangegeven een discussie over de hoogte van het totaalbudget van de EPF niet uit te
kunnen sluiten vanwege de uiterst onvoorspelbare verloop van de oorlog in Oekraïne.
Uw Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over de ontwikkelingen omtrent de
EPF.
4.
De leden vragen de Minister voorts nader in te gaan op het in overweging nemen van
deelname aan EUFOR Althea, en aan te geven of er een verzoek vanuit betreffende lidstaten
of de EU aan vooraf is gegaan. Bovendien verzoeken deze leden aan te geven aan welke
orde van grootte het kabinet denkt, en of het gaat om een permanent in Bosnië aanwezige
eenheid of een bijdrage aan de parate versterkingen die lidstaten in eigen land gereedhouden,
daar de Nederlandse bijdrage met enkele stafofficieren in 2017 werd beëindigd.
Een mogelijke deelname aan EUFOR Althea is onder andere aan uw Kamer gemeld in de
Kamerbrief «Kennisgeving onderzoek naar mogelijkheid en wenselijkheid militaire bijdrage
aan operatie EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina» (d.d. 17 juni 2022). In het coalitieakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) staat dat Nederland binnen de EU zal inzetten op intensievere samenwerking met en
ondersteuning van landen op de Westelijke Balkan. De Nederlandse doelstelling ten
aanzien van de Westelijke Balkan is om met partners bij te dragen aan de bevordering
van de politieke en sociale stabiliteit en vreedzame co-existentie in de regio, waardoor
de kans op een nieuw (gewapend) conflict kan worden verminderd. Het kabinet erkent
in dat kader het belang van de EU-operatie als waarborg voor stabiliteit en tegen
het uitbreken van een mogelijk gewapend conflict in Bosnië en Herzegovina. Een Nederlandse
bijdrage aan EUFOR Althea past daarnaast binnen de wens om in EU-verband een grotere
militaire bijdrage te leveren en is in lijn met verzoeken van de EU aan de lidstaten
om een grotere personele bijdrage te leveren aan de EU-missies en operaties. Die verzoeken
van de EU met betrekking tot EUFOR Althea vinden plaats in het kader van reguliere
EU «force generation» conferenties.
De mogelijkheden voor een Nederlandse bijdrage worden momenteel in kaart gebracht
en richten zich op een aantal stafofficieren in de commando- en inlichtingenstructuur
van EUFOR en inzet van een militaire eenheid, al dan niet in gezamenlijkheid met een
partnerland, en al naar gelang behoefte. Het gaat hier om militairen die ter plekke
in Bosnië en Herzegovina aanwezig zullen zijn. De eerstvolgende force generation conferentie vindt plaats in november 2022. Het kabinet streeft ernaar op dat moment
meer duidelijkheid te hebben over de wenselijkheid en mogelijkheid van een Nederlandse
bijdrage aan de operatie. Zoals gesteld in de kennisgevingsbrief zal het kabinet,
zodra het onderzoek daartoe aanleiding geeft, de Kamer hierover nader informeren.
5.
De leden van de VVD-fractie vernemen dat er ten behoeve van de Defence Joint Procurement
Task Force informatie vanuit de lidstaten is aangeleverd en vragen welke informatie
door Nederland is geleverd.
Nederland heeft ten behoeve van de inventarisatie door de Defence Joint Procurement Task Force aangegeven welke mogelijkheden voor gezamenlijke aankoop opportuun zijn. Hierbij
gaat het onder andere om verschillende munitiesoorten, klein kaliber wapens, 120 mm
mortieren, anti-tank wapens en medisch materieel.
Wordt er hierbij ingegaan op de voortrekkersrol die Nederland heeft via gezamenlijke
aankoop met België en Duitsland, en wat anderen daarvan kunnen leren?
Zoals in de Defensienota (Kamerstuk 36 124, nr. 1) aangegeven wil Nederland een voortrekkersrol vervullen als het gaat om het versterken
van de Europese defensiesamenwerking. Met Duitsland en België heeft Nederland al een
aantal succesvolle gezamenlijke verwervingstrajecten doorlopen. Nederland is graag
bereid de geleerde lessen daarvan met andere lidstaten te delen.
Kan het kabinet daarbij ook aangeven of en hoe met de NAVO wordt afgestemd, om te
zorgen dat de EU Task Force en NAVO-behoeften zo goed mogelijk op elkaar aansluiten,
zo vragen deze leden.
De Defence Joint Procurement Task Force brengt samenwerkingsmogelijkheden binnen de EU voor gezamenlijke aanschaf op de korte
termijn in kaart. Veel van de EU-lidstaten zijn ook NAVO-bondgenoot. De capaciteitsdoelstellingen
van de EU en de NAVO komen voor een groot deel overeen en de door de EU-lidstaten
aangeleverde informatie is mede gebaseerd op NAVO-behoeften. Daarnaast wordt het single set of forces principe gehanteerd: dat wil zeggen dat in EU-verband ontwikkeld of aangeschaft materieel
door landen zowel in EU als NAVO-verband kan worden ingezet.
6.
Eveneens valt te lezen dat Nederland «waar mogelijk en nuttig» gebruik zal maken van
de resultaten van de Task Force. De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze afweging
gemaakt wordt en hoe andere landen hierin staan. Deelt het kabinet hun mening dat
voorkomen moet worden dat het een vrijblijvend en tijdrovend initiatief blijft dat
geen concrete effecten heeft?
De afweging of Nederland wel of niet aan gezamenlijke aankoop van materieel in Europees
verband zal meedoen moet per geval worden bezien. Het zal onder andere afhangen van
de vraag of en hoe urgent Nederland dat materieel nodig heeft en of Nederland materieel
met EU-lidstaten of andere landen kan inkopen.
Nederland verwelkomt het werk van de Task Force en heeft de verwachting dat dit een
nuttige bijdrage zal leveren aan effectievere Europese samenwerking bij gemeenschappelijke
aanschaf van defensiematerieel. Samenwerking komt ten goede aan interoperabiliteit,
voorkomt verdringingseffecten op de markt en levert schaalvoordelen op.
7.
De VVD leden vragen of het kabinet tevens hun mening deelt dat het ook niet de bedoeling
kan zijn om een extra administratieve horde op te werpen binnen bestaande succesvolle
gezamenlijke aanschaf met bijvoorbeeld België en Duitsland?
Het kabinet deelt deze mening.
Voorts vragen deze leden of de uiteindelijke resultaten van de Task Force met een
appreciatie van het kabinet aan de Kamer kunnen worden gestuurd.
Het kabinet heeft naar aanleiding van het schriftelijk overleg over het BNC-fiche
gezamenlijke mededeling «de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen
en de te volgen koers», toegezegd uw Kamer een brief te sturen in het vierde kwartaal
van 2022 met nadere informatie over welk materieel mogelijk in aanmerking komt voor
gezamenlijke aanschaf en ontwikkeling met EU-lidstaten voor de korte termijn. In deze
brief worden de resultaten van de Task Force verwerkt.2
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken defensie van 29-30 augustus. Deze
leden hebben nog enkele vragen. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat Nederland
samen met EU-partners actieve militaire en financiële steun moet blijven geven aan
Oekraïne.
8.
De leden van de D66-fractie vragen wat de Nederlandse inzet is bij de bijeenkomst
van de Ukraine Defence Contact Group en wat de status is van het Nederlandse aanbod
om te helpen bij ontmijning in de Zwarte Zee.
Nederlandse inzet voor de Ukraine Defence Contact Group (UDCG) is het aansporen van internationale samenwerking om een gemeenschappelijke,
toekomstgerichte en goed gecoördineerde bestendiging van de wapensteun aan Oekraïne
te bewerkstelligen. In de UDCG wordt ook gesproken over mogelijkheden om direct bestellingen
te plaatsen bij de industrie.
Ten aanzien van ontmijning is de Zr.Ms. Vlaardingen op dit moment gekoppeld aan de
Standing NATO Mine Countermeasures Group 2 (SNMCMG2), die in het Middellandse Zeegebied opereert. De mijnenjager stond gepland
om een bijdrage te leveren aan SNMCMG1, het noordelijke mijnenbestrijdingsverband
van de NAVO. Gelet op de door NAVO aangegeven behoefte aan extra capaciteit in de
SNMCMG2 en de mogelijkheid om hierdoor, indien gevraagd, snel met een mijnenjager
te kunnen te ondersteunen bij de vrije doorvaart van graanschepen, is besloten om
de Zr.Ms. Vlaardingen in te zetten voor de SNMCMG2.3 Nederland is nog niet verzocht te ondersteunen bij de vrije doorvaart van graanschepen.
9.
De D66 leden zijn bezorgd over de ontwikkeling in de Balkan tussen Servië en Kosovo.
Hoe schat de Minister deze ontwikkelingen in en wat is de Nederlandse inzet hierbij?
Het kabinet steunt het mandaat en de inspanningen van EU Speciaal Vertegenwoordiger
(EUVS) Lajčák. Het is belangrijk te de-escaleren, de dialoog open te houden en op
een constructieve manier naar oplossingen te zoeken. Het proces is op dit moment gaande,
na de ontmoeting in Brussel tussen President Vučić en premier Kurti gefaciliteerd
door HV Borrell en EUSV Lajčák van 18 augustus jl. zijn op dit moment Speciaal Vertegenwoordigers
Lajčák en Escobar (VS) in de regio voor gesprekken. Het kabinet acht het van groot
belang dat de ontmoetingen in het kader van de dialoog blijven plaatsvinden, zowel
op technisch als op politiek niveau en dringt ook in bilaterale contacten aan op voortgang,
het zich onthouden van niet-constructieve retoriek en implementatie van gemaakte afspraken.
10.
De D66 fractie leden vragen wat de status is van de European Union Rule of Law Missie in Kosovo en de Nederlandse bijdrage daaraan?
In 2021 is het mandaat van de civiele gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid
(GVDB)-missie EULEX Kosovo verlengd tot 14 juni 2023. Het verlengde mandaat voorziet
in een verdere afbouw van de missie en gedeeltelijke overdracht van taken aan de Kosovaarse
autoriteiten en de andere EU-actoren in het land. De missie behoudt vooralsnog enkele
executieve taken: het ter beschikking stellen van een politie-eenheid als mogelijke
second security responder in geval van ongeregeldheden, ondersteuning van de activiteiten van de Kosovo Specialist Chambers/Specialist Prosecutor’s Office en het bieden van getuigenbescherming.
Het kabinet heeft het mandaat om vijftien civiele en politie-experts uit te zenden
naar Kosovo op 17 juni jl. verlengd tot en met 31 juli 2025. Deze inzet betreft EULEX
Kosovo (gericht op de hervorming van de politie, versterking van het justitieapparaat
en bevordering van grensbewaking), de EU Speciaal Vertegenwoordiger (gericht op het
uitvoeren van het EU-beleid en implementatie van EU financiële bijstand) en het EU Office (gericht op de coördinatie van de EU-aanwezigheid in Kosovo en advisering inzake
politieke processen en mensenrechten). Ook betreft het de lopende civiele bijdrage
van één persoon aan het NATO Advisory and Liaison Team (gericht op het ondersteunen van de verdere ontwikkeling van de veiligheidsorganisaties)
in Kosovo. Met deze inzet beoogt het kabinet de rechtsstaat, stabiliteit en veiligheid
in Kosovo te ondersteunen. Op dit moment zijn drie Nederlandse civiele experts en
één politie-adviseur actief bij EULEX.
11.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd over de gezamenlijke aanpak voor defensie-investeringen.
Zij vragen de Minister aan de Kamer inzichtelijk te maken wat voor gezamenlijke inkoop-
en aanbestedingstrajecten er op dit moment lopen en daarbij in gaan op het volgende:
de landen die mee doen, de betrokken bedrijven in de Europese defensie-industrie,
de duur van de aankoopprocessen en de geschatte bedragen.
In de Defensienota is aangegeven dat Nederland een voortrekkersrol wil spelen op het
gebied van Europese defensiesamenwerking. In dit kader kijkt Defensie ook nadrukkelijk
naar nieuwe mogelijkheden voor samenwerking.
Er zijn al veel internationale samenwerkingsprojecten gaande, zie daarvoor het Defensie
projectenoverzicht 2021 (Kamerstuk 27 830, nr. 344) en Defensie projectenoverzicht (DPO) afwijkingsrapportage 2021 (Kamerstuk 27 830, nr. 338). Met de defensiebegroting 2023 zal een geactualiseerd DPO aan de Kamer worden gestuurd.
Ook doe ik zoals toegezegd uw Kamer in het vierde kwartaal van 2022 een brief toekomen
met nadere informatie over welk materieel mogelijk in aanmerking komt voor gezamenlijke
aanschaf en ontwikkeling met EU-lidstaten voor de korte termijn.
In hoeverre zijn EU-lidstaten verplicht hieraan mee te doen?
De EU voorstellen ten aanzien van Europese Defensiesamenwerking leiden niet tot verplichtingen
voor de lidstaten. Zij zijn gericht op het bevorderen van die samenwerking
Wat is het politieke speelveld op dit moment voor deze voorstellen? Welke landen zijn
hier proactief mee bezig en welke landen lijken terughoudend?
De lidstaten staan nog aan het begin van de bespreking van de voorstellen van de Hoge
Vertegenwoordiger en de Commissie als het gaat om het bevorderen van gemeenschappelijke
aanschaf van defensiematerieel. De indruk tot nu toe is dat een meerderheid van de
lidstaten positief is over de voorstellen en de voordelen van een meer gezamenlijke
aanpak ten behoeve van veiligheid in Europa en het versterken van de Europese Defensie-industrie.
Welke rol heeft de Task Force en welke landen hebben er zitting in genomen?
De Task Force brengt op basis van door de lidstaten aangeleverde informatie in kaart
waar op korte termijn samenwerkingsmogelijkheden liggen voor de gezamenlijke aanschaf
van materieel. De Task Force bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie,
EDEO en het EDA en staat zoals aangegeven ten dienste aan de lidstaten en voert ook
regelmatig overleg met de lidstaten.
12.
De leden van de D66-fractie zijn voorstander van het verbeteren van het huidige model
van EU-missies en operaties als deel van het implementeren van het Strategisch Kompas.
Deze leden vragen wat voor Nederland de belangrijkste verbeterpunten zijn voor toekomstige
missies.
Het kabinet is het eens met de in het Strategisch Kompas voorgestelde verbeteringen
van de effectiviteit van militaire EU-missies en -operaties. Een aantal belangrijke
verbeterpunten voor Nederland zijn het vergroten van de flexibiliteit van missies
en operaties om binnen het mandaat verschillende taken uit te kunnen voeren, de verbinding
van EPF-steunmaatregelen aan de inzet in missies en operaties, en het creëren van
de mogelijkheid voor meer gerichte adviestaken richting partnerlanden.
Daarnaast is het kabinet voorstander van het versterken van de EU Command & Control-structuren. Nederland is in dit kader voorstander van de doorontwikkeling van de
EU Military Planning and Conduct Capability (MPCC), het operationele militaire hoofdkwartier van de EU. Tot slot is het van belang
om de snel inzetbare capaciteit van de EU (EU Rapid Deployment Capacity – RDC) in te richten, zoals besloten in het Strategisch Kompas.
13.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd met de komst van de Hub on European Defence
Innovation, maar zijn tegelijkertijd verbaasd dat dit nog niet bestond. Deze leden
vragen hoe gezamenlijke innovatie tot nu toe heeft plaatsgevonden bij het EDA, wat
van oudsher het platform is waar lidstaten samen komen rondom nieuwe defensie-initiatieven.
Het EDA heeft sinds haar oprichting in 2004 een belangrijke rol m.b.t. innovatie gespeeld.
Diverse innovatieprojecten hebben tot succesvolle resultaten geleid. HEDI betreft
een uitbreiding van de activiteiten van EDA op het gebied van innovatie. Deze uitbreiding
betreft vooral kort-cyclische (6–12 maanden) innovatie d.m.v. bijvoorbeeld challenges en accelerators. Voorts wordt aan het HEDI het European Defence Innovation Network (EDIN) gekoppeld, waarmee gezamenlijke initiatieven bevorderd worden. Op het gebied
van lang-cyclische innovatie en R&D is EDA al vele jaren actief via de zogenaamde
Capability Technology Groups (CapTechs) waarin de EU-lidstaten participeren. Deze 15 CapTechs hebben sinds 2004
meer dan 250 projecten voortgebracht.
14.
Voorts vragen de D66 leden wat het budget van de HEDI is en hoe het samenwerkt met
de Europese Commissie en de beschikbare fondsen onder het Europees Defensiefonds.
Voor 2023 heeft het HEDI 3 VTE en 1 miljoen euro uit het operationele budget van EDA
beschikbaar. Voor 2024 gaat het om 6 VTE en 2 miljoen euro. In de CapTechs projecten
is sinds 2004 meer dan 1 miljard euro geïnvesteerd.
HEDI zal fungeren als een platform om de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied
van defensie-innovatie te stimuleren, te vergemakkelijken en te ondersteunen, en tegelijkertijd
te zorgen voor synergiën met gerelateerde activiteiten van de Europese Commissie,
met name het EU-defensie-innovatieprogramma (EUDIS), het Europees Defensie Fonds (EDF),
en de samenhang van de output met de innovatie-initiatieven van de NAVO, zoals de
Defence Innovation Accelerator for the North Atlantic (DIANA).
HEDI zal opereren op het snijvlak van de reeds bestaande innovatieactiviteiten van
EDA en dienen als katalysator en versterker. Het bestaande innovatiekader in het EDA
bevat de nodige instrumenten ter ondersteuning van gezamenlijke defensie-innovatie
en is gebaseerd op drie pijlers: – identificatie van innovatieve ideeën en innovators;
– uitvoering van deze ideeën; – outreach om het bewustzijn van de geproduceerde oplossingen en de toepassing ervan op het
defensiedomein te vergroten. De activiteiten van HEDI zullen gericht zijn op het Capability Development Plan (CDP) (waar het EDF ook een bijdrage aan levert), defensieonderzoek (de overkoepelende
strategische onderzoeksagenda) en (defensie) industriële capaciteiten.
15.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister de Kamer te blijven informeren over
de uitkomsten van de gesprekken in de EDA-steering board over taxonomie.
Het kabinet zal uw Kamer blijven informeren over de uitkomsten van deze gesprekken.
De eerstvolgende EDA-steering board staat gepland voor 15 november a.s., en marge
van de RBZ Defensie, waar ik zal informeren naar de stand van zaken op dit onderwerp.
Ik zal uw Kamer hierover informeren via het verslag van deze Raad.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 29-30 augustus 2022 en hebben hierover
nog enkele vragen.
Via onder meer het EPF worden militaire middelen gefinancierd die aan Oekraïne worden
gezonden. Eerder hebben de leden van de CDA-fractie al aangegeven dat zij zich zorgen
maken om de slagkracht die Nederland overhoudt door de toezending van militaire goederen
naar Oekraïne en hoe deze gaten zowel financieel als materieel opgevuld gaan worden.
16.
De leden vragen een vooruitblik op hoeveel middelen er nog beschikbaar zijn via EPF
om financieel bij te dragen en op welke termijn binnen de Europese Unie materiele
voorraden, die verminderd zijn door de levering van militaire goederen aan Oekraïne,
aangevuld kunnen gaan worden.
Het totale EPF-budget voor 2021–2027 bedraagt 5,7 miljard euro, waarmee zowel EPF-steunmaatregelen
als EU-missies en -operaties worden gefinancierd. Door de omvangrijke steun aan Oekraïne
(momenteel in totaal 2,5 miljard euro) is minder budget beschikbaar voor 2023–2027
dan voorzien. Dit najaar spreken de lidstaten over de inhoudelijk prioritering van
de EPF voor het komende jaar. Gezien de druk die de steun aan Oekraïne op het budget
legt, zal ook gesproken worden over de toekomstige budgettaire ontwikkeling van de
faciliteit. EDEO zal ver verschillende opties aan de lidstaten voorleggen wat betreft
de weg voorwaarts. Om ruimte houden voor eventuele aanvullende steunmaatregelen voor
Oekraïne en andere prioritaire landen zal mogelijk een voorstel worden gedaan voor
de ophoging van het budget. Met betrekking tot het aanvullen van de voorraden wordt
zowel nationaal als internationaal overlegd over slimme samenwerking en inzet richting
de industrie, om zo snel mogelijk eigen voorraden aan te vullen en steun aan Oekraïne
te kunnen blijven bieden. Daarbij houden we aandacht voor de impact die leveranties
hebben op de gereedstelling.
17.
Met betrekking tot het onderzoek inzake bijdragen aan EUFOR Althea vragen de leden
van de CDA-fractie een duiding van wanneer duidelijk gaat worden of Nederland hieraan
bij kan en zal gaan dragen.
Voor een reactie op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4.
De leden van de CDA-fractie stellen dat er sinds het uitbreken van de oorlog veel
aandacht is voor het graantransport, gezien de belangrijke rol die de export heeft
voor de voedselvoorziening, ook buiten Oekraïne. Sinds de graandeal is er al een aantal
incidenten geweest waarbij havens voor graantransport toch beschoten zijn of geraakt
door militair geschut.
18.
De CDA leden vragen de Minister in te gaan op hoe bijgedragen kan worden aan het beveiligen
en waarborgen van het graantransport en of dit mogelijk ook wordt besproken.
Na uitvoerig overleg tussen de Verenigde Naties, Oekraïne, de Russische Federatie
en Turkije is er eind juli jl. een internationale overeenkomst tot stand gekomen,
die transport van graan vanuit Oekraïense havens over de Zwarte Zee mogelijk maakt.
Daarbij zijn afspraken gemaakt over onder andere de beveiliging van de vaarroutes,
het inspecteren van vrachtschepen en de oprichting van een coördinatiecentrum dat
toeziet op een veilig transport en proces. Het kabinet heeft deze graandeal verwelkomd
en staat klaar om uitvoering van overeenkomst te steunen als daartoe noodzaak bestaat.
Thans lopen contacten met de VN daarover. Het is van belang dat uitvoering van de
graanovereenkomst goed blijft verlopen ook met oog op voedselonzekerheid die dreigt
in kwetsbare landen.
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de Defence Joint Procurement Task Force.
Op korte termijn zullen concrete samenwerkingsmogelijkheden in kaart worden gebracht
voor de gezamenlijke aanschaf van materieel.
19.
De leden vragen of de Minister zicht heeft op wanneer de eerste samenwerkingsmogelijkheden
en uitkomsten van de inventarisatie duidelijk zullen worden.
De Task Force heeft aangegeven dat de inventarisatie voor het einde van het jaar gereed
zal zijn.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda.
20.
De EU-steun die geagendeerd staat is volgens deze leden volledig gericht op de militaire
behoeften van Oekraïne. Zij vragen wat de voorgestelde nieuwe militaire steunbijdragen
door de EU worden en of de EU denkt dat alleen militaire steun een exit uit deze oorlog
biedt. Zo ja, wat zijn de kortetermijndoelstellingen? Zo nee, wat zijn de diplomatieke
initiatieven om een eind te maken aan de oorlog? Is er ook een exit-strategie? Zo
vragen de leden van de SP-fractie.
De focus van de RBZ Defensie ligt inderdaad op de militaire steun die de EU aan Oekraïne
kan bieden. Tijdens de informele RBZ Defensie zal gesproken worden over de mogelijkheden
voor de EU om een rol te spelen in het trainen van Oekraïense militairen en het coördineren
en opschalen van reeds bestaande trainingsinitiatieven. Nederland zou een dergelijke
EU-rol verwelkomen.
In andere fora, waaronder de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) van 31 augustus,
wordt gesproken over EU-steun aan Oekraïne in bredere zin. Voor het kabinet is het
van belang dat de militaire steun, waaronder door middel van het EPF, als onderdeel
van het bredere EU-instrumentarium wordt gezien. Ook restrictieve maatregelen ten
opzichte van Rusland behoren tot een belangrijk onderdeel van dit instrumentarium.
Nederland zal een diplomatieke oplossing altijd ondersteunen en roept Rusland o.a.
in VN verband op om de agressie tegen Oekraïne te stoppen.
21.
Wat zijn, zo vragen deze leden, in het licht van de Europese Vredesfaciliteit, de
vooruitzichten nu deze veel sneller wordt benut dan ooit was gepland?
Voor een reactie op deze vraag verwijs ik u graag naar de beantwoording van vraag 3.
22.
De leden van de SP-fractie zien de toegezegde terugkoppeling van de bijeenkomsten
van de Oekraïnecontactgroep met belangstelling tegemoet, maar vragen wat de plannen
zijn om de faciliteit te vergroten. Indien dit klopt, dan vragen deze leden met welke
middelen en uit welke bron dat gaat geschieden.
Voor een reactie op de vraag met betrekking tot de terugkoppeling van de Oekraïnecontactgroep
verwijs ik u graag naar de beantwoording van vraag 2. Voor een reactie op de vraag
met betrekking tot de Europese Vredesfaciliteit verwijs ik u graag naar de beantwoording
van vraag 3.
23.
De leden van de SP-fractie zijn geïnteresseerd in het agendapunt over de gevolgen
voor het defensiebeleid van de Russische oorlog in Oekraïne. Deze leden vragen of
daarvan voorstellen zijn gepresenteerd die ook met de Kamer gedeeld kunnen worden.
De leden van de SP-fractie zien deze graag tegemoet, te meer daar deze leden deze
plannen graag in een bredere veiligheidsarchitectuur geschetst ziet.
Bij het agendapunt over de wereldwijde gevolgen van de Russische agressie in Ukraine
worden geen concrete voorstellen of documenten gepresenteerd. Het betreft een gedachtewisseling
tussen de defensieministers, de secretaris-generaal van de NAVO Stoltenberg, Ondersecretaris-Generaal
voor VN-vredesoperaties Lacroix en voorzitter van de subcommissie Veiligheid en Defensie
van het Europees Parlement Loiseau.
24.
De leden van de SP-fractie vragen wat naar het oordeel van de Minister de directe
Russische invloed is op de ontwikkelingen in de Balkan.
Rusland heeft nadrukkelijk interesse in de Westelijke Balkan en opereert daarbij vooral
als «spoiler», waarbij het probeert bestaande maatschappelijke breuklijnen en (etnische) conflicten
verder uit te vergroten teneinde de stabiliteit van de regio te ondermijnen. De mate
van invloed hangt sterk samen met de betrekkingen tussen landen en Rusland. Zo onderhouden
Servië en de entiteit Republika Srpska in Bosnië en Herzegovina nauwe politieke banden
met Moskou. In de rest van de regio is de Russische invloed in de afgelopen periode
geleidelijk afgenomen, o.a. door lidmaatschap van NAVO van inmiddels drie landen in
de regio en kandidaat EU-lidmaatschap van vier. Dit neemt niet weg dat er nog vrijwel
dagelijks Russische pogingen worden waargenomen om de invloed in de regio te vergroten
of westerse invloed te ondermijnen, bijvoorbeeld door het verspreiden van desinformatie
die tot onrust in de regio leidt.
25.
Deze leden vragen wat de Minister overweegt ter versterking van de EUFOR Althea-operatie
in Bosnië aan een Nederlandse bijdrage. Deze leden veronderstellen en vragen of in
dat geval een expliciete aankondiging in het kader van een artikel-100 procedure volgt.
De mogelijkheden voor een Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea worden momenteel in
kaart gebracht en richten zich op een aantal stafofficieren in de commando- en inlichtingenstructuur
van EUFOR en inzet van een militaire eenheid, al dan niet in gezamenlijkheid met een
partnerland, en al naar gelang behoefte. De eerstvolgende force generation conferentie vindt plaats in november. Het kabinet streeft ernaar op dat moment meer
duidelijkheid te hebben over de wenselijkheid en mogelijkheid van een Nederlandse
bijdrage aan de operatie. Zoals gesteld in de kennisgevingsbrief zal het kabinet,
zodra het onderzoek daartoe aanleiding geeft, de Kamer hierover nader informeren.
Wanneer de voorgenomen inzet volgens het Toetsingskader onder de artikel 100-procedure
valt dan zal deze procedure worden gevolgd.
26.
Deze leden vragen of het juist is te concluderen dat de secretaris-generaal van de
VN met de uitvoer van Russisch graan en kunstmest dispensatiemaatregelen zoekt voor
westerse sancties. Als dat niet het geval is, hoe ziet de Minister deze ontwikkelingen?
Het kabinet verwelkomt de inspanningen van de Secretaris-Generaal van de Verenigde
Naties ten behoeve van de voedselveiligheid en om misverstanden ten aanzien van het
EU-sanctieregime op te helderen. De EU-sancties tegen Rusland bevatten geen verboden
op import of export van voedsel uit Rusland en er is bewust en expliciet rekening
gehouden met de mogelijkheid om graan en kunstmest uit Rusland aan te schaffen en/of
te transporteren naar de wereldmarkt. Op overige verboden voor Rusland geldt een consistente
reeks uitzonderingen en derogaties gericht op voedselveiligheid, waaronder op gebied
van transport over weg en zee (zie bijvoorbeeld artikelen 3ea lid 5 en artikel 3l
lid 4b van Verordening 833/2014). Conform de aandacht die het kabinet had gevraagd
voor de voedselveiligheid bevat het op 21 juli 2022 aangenomen zevende sanctiepakket
tegen Rusland hiertoe bovendien een nadere aanscherping in artikel 5aa lid 3(f) van
Verordening 833/2014.
27.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de opvatting deelt dat deze oorlog
grote gevolgen heeft voor de machtsverhoudingen in tal van continenten en landen en
dat daarom een versterking van het multilateralisme zou moeten worden nagestreefd.
Zo ja, op welke wijze is de Nederlandse regering voornemens dit streven uit te voeren?
Zo nee, waarom niet als wordt erkend dat er grote gevolgen zijn?
Ja. De oorlog in Oekraïne laat direct zien welke ontwrichtende werking ervan uitgaat
als het handvest van de VN terzijde wordt geschoven. Het kabinet zet zich actief in
voor de versterking van het multilateralisme. Dit najaar zal het kabinet een multilateralisme
strategie publiceren waarin het haar visie op de toekomst van mondiale multilaterale
samenwerking uiteenzet. In deze strategie wordt ingegaan op de plannen voor brede
internationale samenwerking om een modern, inclusief en effectief op regels gebaseerd
multilateraal stelsel in de toekomst te waarborgen.
28.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister dieper in te gaan op de vaststelling
dat de Europese Commissie en het Europese Defensieagentschap rekening moeten houden
met hun onderlinge taakverdeling.
Voor Nederland is het van belang dat rekening wordt gehouden met de werkverdeling
tussen de Commissie en het Europees Defensieagentschap (EDA). Het uitgangspunt is
daarbij dat het EDA zich moet richten op het faciliteren van defensieplanning en gezamenlijke
aanschaf, en de Commissie zich richt op het creëren van financiële prikkels en het
initiëren van de nodige wetgevingsvoorstellen, zoals de gepubliceerde concept verordening.
Deze leden vragen welke prikkel wordt bedoeld in de zinsnede «een financiële prikkel
bij gezamenlijke aanschaf».
In de concept verordening «versterking Europese Defensie-industrie door gemeenschappelijke
aanbestedingen» worden de voorwaarden vastgesteld op basis waarvan lidstaten aanspraak
kunnen maken op het aangekondigde budget (500 miljoen euro voor de periode 2022–2024)
voor gezamenlijke aanschaf op korte termijn. Dit instrument is gericht op het bevorderen
van Europese samenwerking op het gebied van gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel
en het versterken van de Europese defensie-industrie. Uw Kamer wordt begin september
separaat nader geïnformeerd over de concept verordening via een BNC-fiche.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier