Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over de bemiddelaar in het stikstofdossier en de juridische status van de stikstofplannen
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Minister-President en de Ministers voor Natuur en Stikstof en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de bemiddelaar in het stikstofdossier en de juridische status van de stikstofplannen (ingezonden 4 juli 2022).
Antwoord van Minister Staghouwer (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Minister voor Natuur en Stikstof (ontvangen 6 juli 2022).
Vraag 1
Bent u bekend met artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming dat luidt:
Het percentage van het areaal van de voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden
waarop de depositie van stikstof niet groter is dan de hoeveelheid in mol per hectare
per jaar waarboven verslechtering van de kwaliteit van die habitats niet op voorhand
is uit te sluiten, bedraagt: in 2025: ten minste 40%; in 2030: ten minste 50%; in
2035: ten minste 74%. De in het eerste lid bedoelde omgevingswaarden zijn resultaatsverplichtingen.»?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met uw eigen voornemen om de doelstelling van 74% reductie naar voren
te halen naar 2030 in het regeerakkoord en het feit dat de stikstofkaart en de doelstellingen
in het Nationaal Programma Landelijk Gebied van 10 juni ook gebaseerd zijn op 74%
reductie in 2030 en niet op 50% reductie in 2030?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Klopt het dat op het dit moment geldend recht is dat de reductiedoelstelling in 2030
50% bedraagt en dus niet 74%?
Antwoord 3
De landelijk geldende resultaatsverplichtende omgevingswaarde, zoals die volgt uit
artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming, houdt in dat in 2030 ten minste 50% van
het areaal met voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de kritische
depositiewaarden moet zijn gebracht. Het kabinet heeft aangekondigd de doelstelling
in de Wsn voor 2035 te versnellen naar 2030, waarmee deze in lijn komt met het advies
van het Adviescollege Stikstofproblematiek (de «commissie-Remkes»), waarbij alle sectoren
hun evenredige stikstofbijdrage leveren. Dat is ook conform de door de Tweede Kamer
aangenomen motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 106), die verzoekt om de gewijzigde omgevingswaarde voor 2030 zo spoedig mogelijk vast
te leggen. Het benodigde wetsvoorstel zal naar verwachting in de eerste helft van
2023 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel regelt dat in plaats van
in 2035 nu in 2030 ten minste 74% van het stikstofgevoelig Natura 2000-areaal geen
overschrijding van de kritische depositiewaarde heeft. Totdat dit wetsvoorstel door
beide Kamers is aanvaard, en van kracht is geworden, bedraagt de doelstelling opgenomen
in artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming in 2030 dat ten minste 50% van het stikstofgevoelig
Natura 2000-areaal geen overschrijding van de kritische depositiewaarde (KDW) heeft.
Vraag 4
Kunnen provincies gedwongen worden om mee te werken om doelen te halen die niet in
de wet staan? Zo ja, op basis waarvan kunnen zij daartoe gedwongen worden?
Antwoord 4
De landelijke reductiedoelstelling, zoals opgenomen in de wet natuurbescherming, is
een resultaatsverplichting. Op grond van artikel 1.12fa van de Wet natuurbescherming
moeten provincies aangeven welke maatregelen ze nemen om bij te dragen aan de vermindering
van de stikstofdepositie met het oog op het tijdig voldoen aan de landelijke doelstelling,
in aanvulling op of ter uitwerking van het generieke rijksbeleid. Daarbij hebben provincies
een grote mate van ruimte om in te vullen hoe ze dat willen doen. De richtinggevende
doelen voor stikstof uit de startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)
zijn bedoeld om precies dat te doen: richting geven. Deze doelen worden op basis van
een iteratief proces met de andere overheden op 1 juli 2023 taakstellend vastgesteld.
De Minister voor Natuur en Stikstof zal daarbij een toetsingsproces inrichten voor
de beoordeling van de door de provincies voorgenomen maatregelen. De optelsom moet
immers kloppen. De Minister voor Natuur en Stikstof houdt ook een vinger aan de pols
bij uitvoering, want doelen moeten onontkoombaar worden gerealiseerd. Het Rijk kan
instructies geven of zaken zelf regelen, als de doelen niet gehaald dreigen te worden.
In het NPLG wordt daartoe een escalatieladder ontworpen.
Vraag 5
Bent u ervan op de hoogte dat wanneer u een wetswijziging voorstelt – in lijn met
het regeerakkoord – dat er dan allerlei consultatiemechanismes en checks en balances
in werking treden, waardoor fouten uit plannen gehaald worden en er serieuze inspraak
mogelijk is, bijvoorbeeld door:
– een (verplicht) advies van de Raad van State (dat bij de vorige wetswijziging van
de doelen over stikstof zeer kritisch was)
– publieke consultatie van de wetgeving
– openbare beslismemo’s over de belangrijkste punten en overige adviezen
– een uitvoeringstoets
– een begroting (met de stikstofreductie zit een compensatie/uitkooppakket van 20 tot
25 miljard euro)?
Antwoord 5
Ja. Het kabinet verwacht dat het wetsvoorstel voor het vastleggen van de naar voren
gehaalde voorziene resultaatsverplichtende omgevingswaarde van 2035 naar 2030 in de
eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer wordt ingediend. De planning van de wetswijziging
hangt samen met de benodigde voorbereidingstijd, waaronder besluitvorming over de
aanvullende maatregelen ter realisatie van die omgevingswaarde, de internetconsultatie
en de advisering door de Raad van State. Dit heeft de Minister voor Natuur en Stikstof
ook aangegeven in reactie op de motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk
35 925-XIV, nr. 106). Het wetsvoorstel is in voorbereiding.
Het is aan het parlement om te oordelen over de wettelijke vastlegging van de versnelling
van de reductiedoelen, met het oog op meerjarige duidelijkheid, ook voor volgende
kabinetsperiodes. Het is daarbij van belang om in ogenschouw te nemen dat voor het
bereiken van een goede staat van instandhouding zoals voortvloeit uit de Vogelrichtlijn
en de Habitatrichtlijn een aanmerkelijke stikstofreductie noodzakelijk is. Of de omgevingswaarden
in de wet moeten worden aangepast zal het parlement onder meer kunnen bepalen op basis
van de onderbouwing die in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zal worden
opgenomen. Ook voor het transitiefonds landelijk gebied en natuur volgt nog een wetsvoorstel
en een begroting.
Vraag 6
Bent u ervan op de hoogte dat de regeringspartijen door net te doen alsof ze wetgeving
door de Kamer gehaald hebben, maar daar twee beleidsbrieven voor gebruikt hebben en
de oppositiepartijen feitelijk beperkt hebben in hun spreektijd tot 6 minuten (en
afsplitsers tot 3 minuten), waardoor van een feitelijke weging of inhoudelijke behandeling
van de voorstellen geen sprake kon zijn (aangezien er in een wetgevingsoverleg en
of een normale wetsbehandeling geen spreektijdbeperkingen zijn en er dus diepgaande
vragen gesteld kunnen worden over deze belangrijke en zeer dure plannen)?
Antwoord 6
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 volgen naast de debatten die reeds zijn
geweest nog wetsvoorstellen, met het reguliere bijbehorende parlementaire proces.
Overigens is de aankondiging van het kabinet tot het versnellen van de doelstellingen
in de Wsn van 2035 naar 2030 ook in lijn met de door de Tweede Kamer aangenomen motie-De
Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 106), die verzoekt om de gewijzigde omgevingswaarde voor 2030 zo spoedig mogelijk vast
te leggen.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u zelf het feit dat u, tegen alle beloftes na de val van het kabinet-Rutte
III in, eerst een maand bent gaan onderhandelen met de coalitiefracties, brieven heeft
voorgelegd aan coalitie-Kamerleden, die ze mochten aanpassen, en een kaart heeft voorgelegd
aan de coalitie-Kamerleden, voordat u, met behulp van de aldus gecommitteerde coalitie-Kamerleden,
de perspectiefbrief (zonder perspectief) en de nota (met waardeloze kaart) aan de
Kamer gestuurd heeft, die er daar binnen drie weken doorheen is gejast?
Antwoord 7
In de brief van 20 juni jl. zijn wij ingegaan op welke momenten zaken zijn gedeeld
in coalitieverband (Kamerstuk 30 252, nr. 29). Tijdens het debat op 23 juni jl. heeft de Kamer vervolgens aanpassingen en sturing
gegeven aan de kabinetsplannen – onder andere in de vorm van moties. Daar zullen wij
zorgvuldig invulling aan geven. In het vervolgproces na de startnotitie NPLG volgt
nog nadere uitwerking, waarover op diverse momenten nog in de Tweede Kamer het debat
kan worden gevoerd. Het definitieve NPLG zal aan de Kamer worden voorgelegd in 2023.
Vraag 8
Heeft bemiddelaar Johan Remkes – die zelf in zijn stikstofadvies adviseerde om de
doelstelling aan te scherpen naar 74% in 2030 en onder wiens leiding als informateur
dat ook letterlijk in het regeerakkoord terechtkwam – de opdracht om vast te houden
aan het beleid van de regering, dat niet in de wet staat (74% reductie in 2030) of
aan de wet (50% reductie in 2030), of krijgt hij enige ruimte?
Antwoord 8
De uitwerking van het beleid is voorzien in de gebiedsprocessen onder leiding van
de provincies, met alle belanghebbenden (waaronder de agrarische sector) aan tafel.
De nationale doelstelling zoals opgenomen in het NPLG en het coalitieakkoord staan
daarbij voor het kabinet vast omdat het kabinet overtuigd is van de noodzaak van dit
doel om de gunstige staat van instandhouding te bereiken. Daarbij is expliciet de
ruimte om hier lokaal invulling aan te geven. De focus van de gesprekken met de heer
Remkes als onafhankelijk gespreksleider is wat het kabinet betreft het komen tot een
beter onderling begrip en het creëren van een goede basis voor de verdere gesprekken
(nationaal en regionaal) over de toekomst van het landelijk gebied.
Vraag 9
Indien de heer Remkes enige ruimte krijgt van de regering, deelt u dan de mening dat
hij, gezien zijn eerdere standpunten, zijn rol als voorzitter van het Adviescollege
Stikstofproblematiek en als informateur van het kabinet dat het hele advies heeft
overgenomen, weliswaar duidelijk de inhoudelijke kennis en het nodige gezag heeft,
maar niet als geheel onafhankelijk en onbevooroordeeld gezien kan worden?
Antwoord 9
Nee. De heer Remkes had ook in deze eerdere rollen een onafhankelijke positie, en
zal dat ook hebben in zijn rol als gespreksleider.
Vraag 10
Bent u bereid om, nu er nog zeker zes weken zullen verstrijken voordat de gesprekken
gaan beginnen, de volgende zaken te doen voor half augustus:
– de twee brieven ter publieke consultatie voor te leggen gedurende zeg drie weken en
de input te verzamelen en te publiceren
– de Raad van State om een advies te vragen, bijvoorbeeld over de vraag of deze procedure
voor het maken van beleid waarvoor 25 miljard gereserveerd is, wel op een adequate
manier verloopt
– een begroting te maken wat deze plannen gaan kosten
– een uitvoeringstoets opstellen
– het gehele voorstel voor te leggen aan organisaties die geconsulteerd zouden worden
als dit een wetswijziging zou zijn, zoals de provincies (IPO) en de vertegenwoordigers
van de landbouw (zoals LTO)
– de Algemene Rekenkamer een oordeel te vragen over de rechtmatigheid van de al aangegane
verplichtingen?
Antwoord 10
Er is intensief over de aanpak gesproken met provincies, alsook met vertegenwoordigers
van maatschappelijke organisaties. Het definitieve NPLG zal worden vastgesteld met
inachtneming van alle daarvoor geldende procedures, ook voor wat betreft daarop benodigde
participatie vanuit alle sectoren en het doorlopen van een Plan MER-procedure. Het
ontwerpprogramma zal ook voor zienswijze ter inzage worden gelegd. In de gebiedsprocessen
en de daaropvolgende gebiedsprogramma’s worden de maatregelen ook getoetst op de sociaaleconomische
gevolgen. Voorafgaand aan het indienen van het wetsvoorstel rond de aangepaste omgevingswaarde
zal de daarvoor gebruikelijke procedure, inclusief een advies aan de Raad van State,
een financiële toets en een uitgebreide consultatieprocedure, worden doorlopen. Voor
het Transitiefonds landelijk gebied en natuur geldt dat van 27 april tot en met 25 mei
2022 een internetconsultatie en daarmee de formele advisering op het ontwerp van dit
wetsvoorstel heeft plaatsgevonden. Voor de provincies, gemeenten en waterschappen,
als uitvoerders van de maatregelen uit de gebiedsprogramma’s die met de middelen uit
het fonds gefinancierd worden, heeft het kabinet tijdens de consultatieperiode bijeenkomsten
georganiseerd om de inhoud en beoogde werking van het fonds nader toe te lichten.
Daarnaast zijn het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), de Algemene Rekenkamer
(AR) en de Auditdienst Rijk gevraagd om advies uit te brengen over het wetsvoorstel.
Op dit moment worden de reacties verwerkt en vervolgens zal de Raad van State gevraagd
worden een advies uit te brengen over het wetsvoorstel.
Aan de genoemde analyses en toetsen wordt kortom invulling gegeven binnen het vervolgtraject.
Wij achten het niet opportuun om in aanvulling daarop ook deze brieven nog aan de
door u voorgestelde (procedurele) toetsen te onderwerpen.
Vraag 11
Staan de plannen «on hold» totdat de bemiddelaar met zijn werk aanvangt? Kunt u heel
precies zijn in uw antwoord als dat genuanceerd is?
Antwoord 11
De plannen staan niet «on hold». Zoals geschetst in eerdere antwoorden markeert de
startnotitie NPLG een belangrijk startpunt in een langjarig proces om de transitie
gezamenlijk vorm te geven en moet een groot deel van de uitwerking nog plaatsvinden
in onder andere de al lopende gebiedsprocessen onder leiding van de provincies. De
uitkomst van de gesprekken kan derhalve landen in het proces van verdere uitwerking
en concretisering.
Vraag 12
Kunt u enig ander voorstel van een voorstel/hervorming die meer dan 20 miljard kost,
waarvan de regering de kern op deze snelle wijze door het parlement geloodst denkt
te hebben met zo weinig waarborgen en zonder formele wetswijziging? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 12
Het kabinet verzet zich tegen deze voorstelling van zaken en verwijst naar het vervolgproces
na publicatie van de startnotitie NPLG, met daarbij onder meer de diverse genoemde
momenten waarop in de Tweede Kamer het debat kan worden gevoerd. Zoals toegelicht
in het antwoord op vraag 10 wordt ook rond het transitiefonds een zorgvuldig wetstraject
doorlopen.
Vraag 13
Wat gebeurt er met de stikstofplannen indien een nog in te dienen wetswijziging om
de stikstofdoelen aan te scherpen naar 74% in 2030 sneuvelt in de Tweede Kamer of
de Eerste Kamer?
Antwoord 13
De plannen van het kabinet zijn erop gericht om te voldoen aan onze internationale
verplichtingen op het gebied van natuur, water en klimaat. Die staan onomstotelijk
vast en aan de uitvoering daarvan is Nederland zonder meer gehouden. Het versnelde
tempo van realisatie van de stikstofdoelen zoals opgenomen in het coalitieakkoord
acht het kabinet cruciaal in het licht van de noodzaak om verslechtering van kwetsbare
Natura 2000-gebieden te voorkomen en om uiteindelijk te kunnen voldoen aan de Europese
verplichting voor een landelijke gunstige staat van instandhouding. Dit is bovendien
van belang om helderheid te kunnen geven aan ondernemers én weer ruimte te maken voor
maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Om die reden wordt op dit moment gewerkt
aan een wetsvoorstel om dit vast te leggen.
Het kabinet acht het niet opportuun om nu al vooruit te lopen op scenario’s die de
vraagsteller schetst, maar indien zich dit voordoet dan zal de Minister voor Natuur
en Stikstof bezien of en zo ja welke consequenties dit voor het NPLG en de gebiedsprogramma’s
zou moeten hebben.
Vraag 14
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden? Kunt u zo veel mogelijk vragen (waaronder
de vraag of u bereid bent adviezen te vragen) voor woensdagavond 6 juli 19.00 uur
beantwoorden, zodat de Kamer nog kan besluiten om hier donderdag 7 juli over te debatteren,
als u bijvoorbeeld niet bereid bent om de relevante adviezen op te vragen?
Antwoord 14
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.