Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake Jaarverslagen en Slotwetten over het jaar 2021 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, B het Gemeentefonds en C het Provinciefonds (Kamerstuk 36100-VII)
36 100 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2021
36 100
B
Jaarverslag en slotwet Gemeentefonds 2021
36 100
C
Jaarverslag en slotwet Provinciefonds 2021
Nr. 8
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 juli 2022
De vaste commissie voor commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
inzake de Jaarverslagen en Slotwetten over het jaar 2021 Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, B het Gemeentefonds en C het Provinciefonds (Kamerstuk
36 100-VII).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 juni 2022 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 4 juli 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De griffier van de commissie, De Vos
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
1
II
Antwoord/ reactie van de Minister
8
III
Volledige agenda
21
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de jaarverslagen
over het jaar 2021 Hfst. VII het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
B het Gemeentefonds, C het Provinciefonds. Deze leden hebben naar aanleiding van de
geagendeerde stukken meerdere vragen en opmerkingen.
Jaarverslag en Slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2021
Artikel 1. Openbaar bestuur en democratie (p.32)
De leden van de VVD-fractie lezen dat er gewezen wordt op de monitor Democratie in
Actie, een samenwerkingsprogramma van het Ministerie van BZK, de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) en beroeps- en belangenverenigingen in het decentraal bestuur. Is
dit naar het oordeel van de Minister het voornaamste instrument om het vertrouwen
in de overheid te vergroten, of zijn er andere projecten die zich hierop richten?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de verantwoordingsstukken weinig inzicht
bieden wat er in 2021 is gedaan om het vertrouwen in de overheid te vergroten. Uiteraard
is herstel van vertrouwen een zaak van alle ministeries, maar de Minister van BZK
heeft daarin wel een specifieke rol. Kan de Minister aangeven welke acties zijn ondernomen
om het vertrouwen in de overheid te vergroten en wat de resultaten hiervan zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen in het BZK-Jaarverslag over 2021 een overzicht van
afgerond evaluatieonderzoek, waaronder de monitor Democratie in Actie. De leden van
de VVD-fractie merken op dat de link waarnaar in het jaarverslag wordt verwezen weliswaar
inzicht geeft in wat er binnen het project Democratie in Actie is ondernomen, maar
biedt naar de opvatting van de VVD-fractie weinig inzicht in wat dat concreet heeft
opgeleverd. Is hiermee het vertrouwen van burgers in de democratie of de overheid
vergroot? Of was dat geen doel van dit project? Is de Minister het met de leden van
de VVD-fractie eens dat er weinig zicht is op de operationele doelen en heldere indicatoren
om te bepalen of de nagestreefde doelen zijn behaald? Zo ja, wat gaat zij doen om
dat de komende jaren te verbeteren?
Artikel 3. Woningmarkt (p.53)
De leden van de VVD-fractie merken op dat indicatoren uit verschillende beleidsprogramma’s,
zoals het aantal betaalbare woningen voor mensen met een middeninkomen, ontwikkeling
van de huurquote voor diverse inkomensgroepen en het aantal nieuw gerealiseerde woningen
inclusief het aandeel betaalbaar, vaak ontbreken in het jaarverslag of worden verstopt
in de tekst. Kan de Minister de belangrijkste indicatoren uit de recente beleidsprogramma’s
(zoals de programma’s betaalbaar wonen, een thuis voor iedereen etc.) op het gebied
van wonen in toekomstige jaarverslagen opnemen, zodat de resultaten van de uitgaven
in beeld komen?
Hoe beoordeelt de Minister de effectiviteit van de woningbouwimpuls in die zin dat
deze leidt tot de bouw van extra woningen? Ziet de Minister mogelijkheden om de vormgeving
op dit punt te verbeteren?
Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ontwikkelingen in de bedrijfsvoering (p.17)
De leden van de VVD-fractie merken op dat het aantal onvolkomenheden, zoals geoordeeld
door de Algemene Rekenkamer, in 2021 is gedaald van tien naar vijf. Dat is een goede
zaak, zo menen zij. Maar dat neemt niet weg, dat er nog steeds onvolkomenheden zijn
op het gebied van IT-beheer, terwijl dat in deze digitale tijd zo belangrijk is. Welke
verdere acties is de Minister voornemens te ondernemen om andere ministeries te stimuleren
hun IT-systemen te verbeteren, opdat deze IT-systemen, inclusief informatiebeveiliging,
voldoen aan de gestelde eisen? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie
van de Minister.
Onvolkomenheden (p.23)
Verder constateert de Algemene Rekenkamer dat al vier jaar niet zeker is of de bedragen
kloppen die de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) bij (overheids)organisaties
in rekening brengt voor het gebruik van informatie uit de centrale databank met persoonsgegevens.
In de reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer stelt de Minister dat gewerkt
is aan het aantoonbaar maken van de betrouwbaarheid van het aantal uitgewisselde berichten.
De Rijksdienst ontvangt nu voor alle partijen behalve DICTU jaarlijks derdenverklaringen
om de juistheid en de volledigheid van de aantallen aan te tonen. Voor DICTU zal halverwege
2022 een derdenverklaring worden opgeleverd. Op deze wijze krijgt de RvIG eerder in
het jaar zekerheid. In hoeverre is met deze derdenverklaring voor DICTU het probleem
opgelost? Of zijn er nog andere problemen bij andere organisaties die om een oplossing
vragen? Zo ja, welke? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de
Minister.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
op de agenda en hebben naar aanleiding daarvan de volgende vragen. Deze leden zullen
ingaan op vijf onderwerpen, die hierna nader worden toegelicht.
• Leesbaarheid van de verantwoordingsstukken;
• Uitvoeringsorganisaties;
• Rijksbrede rol Minister BZK op IT-terrein;
• Vertrouwen in de overheid (artikel 1);
• De woningmarkt (artikel 13).
Leesbaarheid verantwoordingsstukken: veel ruimte voor verbetering
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verantwoordingsstukken.
De begroting omvatte in 2021 een kleine 9 miljard euro aan uitgaven, ongeveer 2,7%
van de totale rijksuitgaven over 2021. Deze leden vinden het belangrijk dat de Kamer
deze uitgaven en de doelen die hiermee bereikt zijn goed controleert. Deze leden vinden
het belangrijk de dat de verantwoordingsstukken (de Slotwet en bijbehorende memorie
van toelichting, het Jaarverslag en het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer)
toegankelijk en inzichtelijk zijn. Het ontbreken van concrete doelen beperkt de informatiewaarde
van de jaarverslagen. Deze leden vragen de bewindspersonen om bij volgende jaarverslagen
en begrotingen in alle artikelen operationele doelen toe te voegen, en deze te voorzien
van enkele indicatoren om de voortgang zichtbaar te maken. Daarnaast vragen de leden
van de D66-fractie om in de toelichtende teksten een meer inhoudelijke in plaats van
begrotingstechnische duiding te geven.
Meer inzicht in voortgang uitvoeringsorganisaties gewenst
De leden van de D66-fractie onderstrepen de conclusies uit het rapport «Klem tussen
balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU). Tijdens
het lezen van de verantwoordingsstukken viel het deze leden op dat er weinig inzicht
wordt gegeven over de status van de uitvoeringsorganisaties die onder het beleidsterrein
van de Minister vallen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om in het volgende jaarverslag, ten
aanzien van de uitvoeringsorganisaties die onder het ministerie vallen, een overzicht
op te nemen met heldere operationele doelen en indicatoren die inzicht bieden in de
stand van zaken per uitvoeringsorganisatie. Verder vragen deze leden dat bij het formuleren
van de operationele doelen, nadrukkelijk het burgerperspectief mee te nemen.
Rijksbrede rol Minister BZK op IT-terrein behoeft versterking
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de Algemene Rekenkamer in het
Verantwoordingsonderzoek 2021 over het Ministerie van BZK vrij positief is over de
financiële gang van zaken binnen het ministerie. Deze leden constateren dat dit jaar
5 van de 10 onvolkomenheden van het jaar daarvoor zijn opgelost. Verder constateren
zij dat bij de 5 resterende «probleemgevallen» er een behoorlijke ontwikkeling gaande
is in het oplossen ervan.
Toch hebben deze leden nog vragen die betrekking hebben op de rijksbrede rol van de
Minister van BZK op IT-terrein. De Minister heeft op dat terrein een rijksbrede coördinerende
taak. De Minister erkent dat, maar verschilt met de Rekenkamer van mening over de
manier waarop deze rol moet worden ingevuld en de snelheid waarmee dat gebeurt. De
Minister geeft aan via meerjarige plannen kaders op te gaan stellen met minimale eisen
voor het beheer van IT-systemen bij alle ministeries. De leden van de D66-fractie
vragen de Minister om een toezegging wanneer deze plannen gereed en uitgevoerd zijn.
Ook horen deze leden graag hoe zij het toezicht op de uitvoering van deze plannen
vorm gaat geven.
Vertrouwen in de overheid (artikel 1)
De leden van de D66-fractie constateren dat het vertrouwen in de overheid een belangrijk
thema is binnen het maatschappelijke debat. Daarover wordt vaak gesproken, in deze
Kamer en daarbuiten. De Minister van BZK heeft op dit terrein een bijzondere verantwoordelijkheid,
gelet op onder meer het begrotingsartikel Openbaar bestuur en democratie (artikel
1) en de daaronder vallende beleidsprioriteiten, zoals een sterke en levendige democratie.
Deze leden merken op dat in de verantwoordingstukken weinig inzicht wordt gegeven
over wat er in 2021 is gedaan om het vertrouwen te vergroten. Kan de Minister aangeven
welke acties zijn ondernomen om het vertrouwen in de overheid te vergroten en wat
de resultaten hiervan zijn?
Deze leden merken op dat in de BZK-begroting (memorie van toelichting) van 2021 met
name wordt gewezen op de monitor Democratie in Actie, een samenwerkingsprogramma van
het Ministerie van BZK, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en beroeps-
en belangenverenigingen in het decentraal bestuur. Is dit naar het oordeel van de
Minister het voornaamste instrument om het vertrouwen in de overheid te vergroten,
of zijn er andere projecten die zich hierop richten?
De leden van de D66-fractie merken op dat in het BZK-Jaarverslag over 2021 op p. 258
een overzicht van afgerond evaluatieonderzoek, waaronder de monitor Democratie in
Actie wordt weergegeven. Deze leden merken op dat het nog steeds onduidelijk is of
hiermee het vertrouwen van burgers in de democratie of de overheid vergroot? Of was
dat geen doel van dit project? Deze leden vragen aan de Minister wat gaat zij doen
om het vertrouwen in de overheid de komende jaren te verbeteren?
Verder constateren de leden van de D66-fractie dat de Algemene Rekenkamer in haar
verantwoordingsonderzoek vaststelt dat ten aanzien van een aantal begrotingsartikelen
er sprake is van begrotingsonrechtmatigheden en inkoop- en aanbestedingsfouten (p.
11). Onder andere is een mutatie ten onrechte niet (tijdig) gemeld aan de Kamer (p.
14). Deze leden zijn van mening dat dat niet bijdraagt aan het vertrouwen in de overheid.
Wat gaat de Minister doen om niet tijdige meldingen in de toekomst te voorkomen? En
hoe wordt voorkomen dat zich in het vervolg inkoop- en aanbestedingsfouten in deze
mate kunnen voordoen?
Woningmarkt (artikel 3): beter inzicht in effectiviteit middelen mogelijk
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling specifiek gekeken naar artikel
3, waar het beleid voor de woningmarkt wordt verantwoord. Deze leden constateren dat
de rode draad daarbij is de vraag in hoeverre het jaarverslag inzicht geeft in de
resultaten die met het beleid en de middelen zijn behaald. Er is in 2021 5,4 miljard
euro besteed op artikel 3; dat is 0,8 miljard euro meer dan in 2020. Over de paragraaf
in het jaarverslag over wonen hebben deze leden nog de volgende vragen.
Kan de Minister de belangrijkste indicatoren uit de recente beleidsprogramma’s (zoals
de programma’s betaalbaar wonen, een thuis voor iedereen etc.) op het gebied van wonen
in toekomstige jaarverslagen opnemen, zodat de resultaten van de uitgaven in beeld
komen?
Hoe beoordeelt de Minister de effectiviteit van de woningbouwimpuls in die zin dat
deze leidt tot de bouw van extra woningen? Ziet de Minister mogelijkheden om de vormgeving op dit punt te verbeteren?
Heeft de Minister een evaluatie van het Volkshuisvestingsfonds gepland, en zo ja,
wanneer?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie danken de regering voor het antwoord op de gestelde vragen
over de jaarverslagen van 2021 en merken tegelijk op dat zij betreuren dat hierover
geen debat plaatsvindt. Zij zullen van de gelegenheid gebruik maken om desalniettemin
enkele zaken te bespreken in deze schriftelijke ronde.
De leden van de fractie van de SP vroegen naar hoe burgersignalen die binnenkomen
bij het ministerie wordt behandeld. Het antwoord laat echter in het midden of de signalen
die binnenkomen bij Binnenlandse Zaken ook daadwerkelijk onder de aandacht van de
Minister worden gebracht en of deze signalen ook inhoudelijk worden besproken. Hoeveel
van de burgersignalen zijn bijvoorbeeld daadwerkelijk opgepikt en is actie op ondernomen?
Hoe is dat beeld op andere ministeries?
De leden van de SP-fractie willen verder nog enkele opmerkingen maken over het openbaarmakingsbeleid
van de agenda’s van bewindspersonen. Voor deze leden is het evident dat transparantie
over de zakelijke agenda van bewindspersonen bijdraagt aan een sterke democratie.
Zij betreuren dan ook dat bij grote lobbyevenementen, zoals het World Economic Forum
of andere grootschalige lobbyaangelegenheden niet de noodzaak bestaat te openbaren
met wie of op z’n minst waarover door bewindslieden wordt gesproken in formele overleggen.
Bij dit soort evenementen is volgens de genoemde leden een melding van aanwezigheid
bij een dusdanig evenement immers wat vaag; gezien de vele lobbyisten en de meerdere
afspraken die bewindslieden daar naar alle waarschijnlijk zullen hebben. Kan de verplichting
worden opgenomen dat bewindslieden ook de dit soort informatie openbaren? Zo nee,
kan er uitgebreid toegelicht worden waarom niet
De leden van de SP-fractie vragen verder naar de inzet van algoritmes binnen het departement.
Nu er geen overzicht is welke algoritmes er worden gebruikt en het rapport over de
vervuilde data nog niet naar de Kamer wordt gezonden, is er dus geen garantie dat
op dit moment algoritmes worden gebruikt die verstrekkende onevenredige nadelige gevolgen
voor mensen kunnen hebben. Klopt dit? Zo nee, kan er toegelicht worden waarom niet?
Zo ja, waarom wordt het gebruik van algoritmes niet gestopt, tenzij zeker is dat er
geen verstrekkende onevenredige nadelige gevolgen voor mensen uit voortvloeien? Genoemde
leden lezen dat het rapport over het opruimen van vervuilde data voor de zomer naar
de Kamer wordt gestuurd. Is het rapport wel klaar? Zo ja, waarom wordt het niet met
de Kamer gedeeld? Zo nee, kan er worden aangegeven welk tijdspad is gevolgd bij totstandkoming
van het rapport?
De leden van de fractie van de SP vragen verder naar de externe inhuur. Gezien het
grote aantal communicatiemedewerkers in dienst van de overheid vragen deze leden waarom
het noodzakelijk is ook een post voor externe inhuur voor communicatieadvies te hebben
en te gebruiken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van
het jaarverslag en het verantwoordingsonderzoek. Deze leden hebben nog enkele vragen
en opmerkingen aan de regering.
Allereerst zouden de leden van de GroenLinks-fractie graag een nadere reactie van
de regering ontvangen over op welke wijze en met welk tijdspad de aanbevelingen van
de Algemene Rekenkamer worden opgevolgd. Voor een aantal onderdelen zijn al meerdere
jaren op rij onvolkomenheden geconstateerd en zijn ook al meerdere jaren op rij toezeggingen
gedaan om de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer op te volgen. Wat gaat het kabinet
eraan doen om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen dit jaar wel voldoende worden
opgevolgd? En kan de Minister van BZK hierbij ook ingaan op haar rol als coördinerend
Minister voor de bedrijfsvoering van het Rijk waar het de aanbevelingen betreft over
de bedrijfsvoering bij andere ministeries
De leden van de GroenLinks-fractie hebben eerder bij het debat over de Wet financiering
politieke partijen hun zorgen geuit over de controle van het aantal daadwerkelijke
subsidiabele leden van politieke partijen. Kan de Minister van BZK aangeven hoe we
het toezicht hierop kunnen aanscherpen, zodat we er zekerder van kunnen zijn dat het
aantal leden dat een politieke partij doorgeeft overeenkomt met het werkelijk aantal
subsidiabele leden? En wanneer de Minister niet meer kan doen dan afgaan op de accountantsrapporten
die politieke partijen zelf aanleveren, is zij dan bereid te onderzoeken hoe hier
in de toekomst beter (toe)zicht op kan komen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de woningmarkt hebben de leden van de fractie van GroenLinks ook enkele
vragen. Kan de regering per provincie een overzicht geven van het aantal woningen
dat voor 2021 gepland stond om te worden opgeleverd, het aantal woningen dat daadwerkelijk
is opgeleverd en bij de verschillen duidelijk aangeven wat de redenen waren dat het
aantal opgeleverde woningen is achtergebleven? En kan daarbij ook worden aangegeven
wat de regering concreet gaat doen om deze achterstanden in 2022 in te lopen? Kan
de regering ook aangeven hoeveel woningen er extra zijn gebouwd door de woningbouwimpuls
in 2021?
Voorts willen de leden van de fractie van GroenLinks graag aandacht vragen voor huurders
die wel recht hebben op huurtoeslag, maar hier geen gebruik van maken. Hoeveel mensen
waren dit in het jaar 2021 en op welke wijze worden deze huurders actief gewezen op
het alsnog aanvragen van huurtoeslag?
De leden van de GroenLinks-fractie hechten veel waarde aan goede huurbescherming.
Zij vinden daarom dat de Huurcommissie laagdrempelig toegankelijk moet zijn. Kan de
regering aangeven hoe zij aankijkt tegen de huidige wachttijden bij de Huurcommissie
en of dit volgens de regering acceptabele wachttijden zijn? Nu er plannen zijn om
het middensegment verder te reguleren komen er in de nabije toekomst mogelijk veel
meer verzoeken bij de Huurcommissie terecht. Kan de regering hier een inschatting
bij geven? Hoeveel extra zaken zouden er mogelijk bij de Huurcommissie worden aangedragen
wanneer huren tot bijvoorbeeld 1.250 euro worden gereguleerd? Als deze cijfers niet
precies gegeven kunnen worden, kan dan wel een globale schatting gegeven worden? En
wat betekent dit volgens de regering voor de capaciteit en de doorlooptijden bij de
Huurcommissie?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben zorgen over het aantal daklozen in Nederland.
Kan de regering aangeven wat zij in 2021 concreet heeft gedaan en wat deze acties
concreet hebben opgeleverd om dak- en thuislozen aan een dak boven het hoofd te helpen?
Zoals bekend hebben de leden van de fractie van GroenLinks zorgen over de invoering
van de Omgevingswet. Nu de Omgevingswet al enkele keren is uitgesteld lopen ook de
kosten voor het rijk en voor de medeoverheden op. Kan de regering een overzicht geven
hoeveel extra kosten het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben gemaakt
in 2021 als gevolg van het uitstel van de invoering van de Omgevingswet?
Kan hierbij ook cumulatief worden weergeven hoeveel het Rijk, provincies, gemeenten
en waterschappen tot nu toe hebben uitgegeven aan de invoering van de Omgevingswet
en hoeveel euro er nog gereserveerd is voor de verdere invoering? Deelt de regering
de mening dat door de problemen bij het DSO de medeoverheden hier niet voor mogen
opdraaien als de vertraging niet aan hen te wijten is? Zo ja, kan de regering toezeggen
dat de extra kosten die de medeoverheden moeten maken volledig gecompenseerd zullen
worden? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de bij dit overleg
horende documenten.
Het lid van de BBB-fractie hoort graag van de Minister of hij voornemens is om aan
onderwijsinstellingen en universiteiten eisen te stellen op het gebied van studentenhuisvesting
voor studenten met een andere nationaliteit dan de Nederlandse. En zo nee, waarom
niet en hoe hij dan denkt te voorkomen dat onderwijsinstellingen en universiteiten
ongebreideld buitenlandse studenten werven die vervolgens de woningmarkt verder verstoren
en/of dakloosheid ingedreven worden.
Verder verneemt het lid van de BBB-fractie graag hoever het is met het mogelijk maken
van subsidies voor isolatiemaatregelen bij doe-het-zelvers, nu de overspannen arbeidsmarkt
en inflatie het voor honderdduizenden huishoudens niet mogelijk maken dat zijn dit
door bedrijven uit laten voeren.
II Reactie van de Minister
Ik dank de leden allereerst voor het stellen van vragen over de verantwoordingsstukken
van 2021 van BZK. De beantwoording is ingedeeld in vijf onderdelen:
• Relatie inwoner en overheid
• Rijksbrede bedrijfsvoering
• Omgevingswet
• Woningmarkt
• Indicatoren en leesbaarheid begrotingsstukken
Relatie inwoner en overheid
Er zijn door diverse fracties vragen gesteld die raken aan de relatie tussen inwoner
en overheid.
Zo hebben de leden van zowel de VVD- als de D66-fractie allereerst vragen over het vergroten van het vertrouwen in de overheid in
het algemeen en het programma Democratie in Actie (DiA) in het bijzonder. Ze vragen
welke acties ik heb ondernomen om dit vertrouwen te herstellen en welke resultaten
deze hebben gehad. Ten aanzien van DiA vragen de leden of dit programma het voornaamste
instrument is om het vertrouwen te vergroten, wat de resultaten van dit programma
zijn en in hoeverre ik het er mee eens ben dat er weinig zicht is op de operationele
doelen en heldere indicatoren. Mijn antwoord op deze vragen is als volgt:
Een belangrijke ambitie in het huidige Coalitieakkoord is de versterking van de overheid
met oog voor de menselijke maat, waarmee het vertrouwen van Nederlanders in de politiek
en de overheid hersteld kan worden. Een overheid die mensen vooropstelt. Dat vraagt
naar mijn mening om een gelijktijdige inzet op het versterken en vernieuwen van de
instituties en de relatie met de samenleving. In mijn hoofdlijnenbrief schets ik zes
overkoepelende thema’s, waaronder beschermen van de democratische rechtsstaat en investeren
in een vitale democratie (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 129).
Beschermen
Essentieel voor het vertrouwen van inwoners in de overheid zijn integere ambtenaren
en bestuurders, die een voorbeeldfunctie hebben. Dat geldt zowel voor de landelijke
overheid als voor gemeenten, provincies en waterschappen. Om de integriteit te bevorderen
is het van belang dat er eerlijke en open gesprekken worden gevoerd over integriteitsdilemma’s.
Daarnaast zijn heldere regels noodzakelijk. Het kabinet werkt daaraan, onder meer
door het implementeren van de aanbevelingen van de Groep van Staten tegen Corruptie
(GRECO) voor bewindspersonen en door het wetsvoorstel Bevorderen integriteit en functioneren
decentraal bestuur.
Op verzoek van uw Kamer gaat na het zomerreces een commissie van start die onder andere
beziet wat er nodig is om de weerbaarheid van de democratische rechtsorde te versterken.
Dit mede in het licht van eventuele gevolgen van ongewenste scheidslijnen en polarisatie
(Kamerstuk 35 788, nr. 136).
Vernieuwen
Naast deze activiteiten om de democratische rechtsstaat te beschermen, geef ik impulsen
aan de vernieuwing van het bestel. Ik zie de urgentie om de invloed en zeggenschap
van inwoners op maatschappelijke vraagstukken die ons allemaal raken te vergroten.
Denk aan de verdeling van de ruimte, de klimaatverandering, energietransitie en de
woningbouwopgave die daar samen komen. Het kabinet wil inwoners bijvoorbeeld actief
betrekken bij het klimaatbeleid, zoals we in het Coalitieakkoord aangeven.
Ik werk aan het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau. Met dit
wetsvoorstel wil het kabinet decentrale overheden stimuleren om bij verordening heldere
kaders over zeggenschap en invloed op decentraal niveau te scheppen, zodat inwoners,
maatschappelijke organisaties en decentrale besturen weten waar ze aan toe zijn. Decentrale
overheden kunnen in de verordening keuzes maken over hoe zij hun democratie inrichten
en welke vormen zij daarbij willen gebruiken.
Ik ben voornemens om, wanneer dit wetsvoorstel wordt aangenomen, decentrale overheden
met flankerend beleid te ondersteunen bij de invoering. Daarmee stimuleer ik mogelijkheden
voor burgerparticipatie en burgerinitiatieven, zoals een uitdaagrecht waarbij mensen
de mogelijkheid hebben om publieke taken over te nemen van de gemeenten met de publieke
middelen die hiervoor nodig zijn. In een nog op te zetten monitor zal ik de ontwikkelingen
nauwgezet volgen.
Ik volg ervaringen met democratische innovaties, zoals gelote burgerfora, met belangstelling
en deel hier ook kennis over via www.lokale-democratie.nl. Ik werk samen met andere bewindslieden in het kabinet om te verkennen hoe we de
invloed en zeggenschap van inwoners op de grote maatschappelijke opgaven kunnen versterken.
Zo werk ik met de Minister van Klimaat en Energie aan de opvolging van het advies
van de commissie Brenninkmeijer om aan de slag te gaan met een burgerberaad klimaat
en energie.
Doel van het inmiddels afgeronde samenwerkingsprogramma Democratie in Actie (DiA)
(2018–2021) was het versterken en vernieuwen van de lokale democratie, in het licht
van de opgaven waarvoor decentrale overheden gesteld zijn. Voor het vorige kabinet
was dit het belangrijkste instrument voor deze doelstelling. In lijn hiermee zijn
subdoelen, indicatoren en activiteiten vastgesteld en gemonitord. De activiteiten
van het programma richtten zich zowel op het versterken van de volksvertegenwoordiging
als op het versterken van de verbinding tussen bestuur en inwoners. Populaire instrumenten
zijn bijvoorbeeld de Participatiewijzer, de Quick Scan Lokale Democratie en de Inspiratiegids
digitale democratie, waar veel gemeenten mee werken. Gemeentebesturen zijn met deze
instrumenten in de hand in gesprek gegaan met hun inwoners. Op basis hiervan hebben
zij zelf concrete aanpassingen gedaan, bijvoorbeeld in de manier waarop participatie
en het contact met inwoners vorm krijgt. Indirect kunnen deze activiteiten bijdragen
aan het vertrouwen in de overheid.
Naast de monitor van het programma hebben na afloop vier wetenschappers gereflecteerd
op de resultaten.1 De wetenschappers concluderen in hun reflecties dat DiA veel activiteit en lokale
beweging heeft gegenereerd, die tot experimenten, ervaringen en praktijklessen hebben
geleid. Zij concluderen echter ook dat de (lokale) democratie daarnaast problemen
heeft die niet met een programma als DiA opgelost kunnen worden.
Uitvoering
Een belangrijk aspect in het vertrouwen van inwoners in de overheid is ook het overheidshandelen
in concrete, individuele gevallen. Denk bijvoorbeeld aan de toeslagenaffaire of aan
slechte ervaringen op het terrein van uitkeringen of werk. Dit beïnvloedt mede hun
beeld van politiek en bestuur.
Het programma Werk aan uitvoering is bedoeld om de kwetsbaarheden te verhelpen die
het systeem in dit opzicht vertoont (Kamerstukken 31 490 en 29 362, nr. 312).
In het kader van de relatie tussen inwoners en overheid en het daarmee gepaard gaande
vertrouwen in de overheid stelde de fractie van D66 mij een vraag over hoe ik het niet tijdig melden van mutaties én inkoop- en aanbestedingsfouten
in de toekomst en in deze mate ga voorkomen. De mutatie waar het hier om gaat betreft
een verplichtingenoverschrijding bij Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Zowel
de Auditdienst Rijk (ADR) als de Algemene Rekenkamer (AR) zijn hiervan op de hoogte
gesteld. Ik heb een plan van aanpak gemaakt om dergelijke situaties in de toekomst
te voorkomen. De vorig jaar ingestelde monitoringscommissie zal hierop toezien. De
inkoop- en aanbestedingsfouten heb ik toegelicht in het jaarverslag van BZK. De versterkingsoperatie
in Groningen omvat ruim de helft van de foutenwaarde op het totaal van begrotingshoofdstuk
VII. Hierover kan ik u melden dat zo veel mogelijk rechtmatig werd ingekocht. Als
de versnelling niet kon wachten op aanbestedingstermijnen dan prevaleerde het Groninger
belang.
Geïmporteerde onrechtmatigheden zorgen op het centrale apparaat voor het grootste
deel aan inkoop- en aanbestedingsfouten. Ook voor de batenlastenagentschappen maken
geïmporteerde onrechtmatigheden een substantieel onderdeel uit van het totaal. Dit
betekent dat buiten BZK om onrechtmatige overeenkomsten zijn afgesloten door het Ministerie
van IenW vanuit haar verantwoordelijkheid ten aanzien van Categoriemanagement Professionals
waaraan mijn ministerie privaatrechtelijk tot nakoming gebonden is. Dit is ook gemeld
in het jaarverslag 2021 van BZK. In het bijzonder betreft dit een rijksbrede raamovereenkomst
voor interim--management en organisatieadvies diensten. Hiervoor geldt dat in 2022
geen redelijk alternatief voorhanden zal zijn. De rijksbrede aanbesteding hiervan
is vertraagd tot naar verwachting het eerste kwartaal van 2023. Een aantal andere
rijksbrede contracten zijn inmiddels rechtmatig aanbesteed. Ook werk ik aan de verbetering
van het inkoopbeheer bij het dienstonderdeel dat valt onder artikel 2 Nationale veiligheid.
Daarnaast kennen een aantal batenlastenagentschappen nog andere fouten die gerelateerd
zijn aan aanbesteden. Deze fouten keren naar verwachting niet terug in 2022, met uitzondering
van Logius. Zoals in het jaarverslag 2021 is toegelicht geldt voor Logius dat de fouten
het gevolg zijn van het continueren van cruciale dienstverlening voor de digitale
overheid, welke ook de komende jaren nog leidt tot extra onrechtmatigheden om de dienstverlening
te continueren.
Ook de leden van de SP-fractie hebben vragen die onderdeel zijn van de relatie tussen inwoners en overheid.
Zij vragen in de eerste plaats naar de hoeveelheid burgersignalen die daadwerkelijk
zijn opgepikt en waarop actie is ondernomen. Ook willen deze leden weten hoe het beeld
is op andere ministeries. Mijn antwoord hierop is als volgt:
Burgersignalen worden bij BZK op verschillende manieren uit de samenleving verkregen.
Dat gebeurt onder andere via maatschappelijke correspondentie, (sociale) media en
onderzoek.
Informatie rijksoverheid (IR) en BZK behandelen gezamenlijk de maatschappelijke correspondentie
over BZK. IR behandelt de correspondentie die «eerstelijns» kan worden afgedaan. Het
gaat daarbij vooral om makkelijk te beantwoorden vragen in telefoontjes, e-mails en
sociale media. BZK behandelt zelf de «tweedelijns» correspondentie die IR niet kan
beantwoorden en de direct ontvangen correspondentie. De beantwoording gebeurt door
medewerkers van beleidsdirecties en de directie communicatie. Een aanzienlijk deel
van de vragen wordt telefonisch afgehandeld. Mensen stellen dat bijzonder op prijs.
Ook vindt beantwoording plaats per mail en via webcare. Zeker bij noodkreten, bijvoorbeeld
over de woonsituatie, wordt contact opgenomen. Het gaat in dat soort gevallen veelal
om te informeren of een burger in beeld is en te informeren welke hulp de gemeente
kan bieden. De bewindspersonen ondertekenen zelf antwoorden op vragen van kinderen
en jongeren.
Burgersignalen kunnen op meerdere manieren worden gedeeld met bewindspersonen. BZK
maakt elk jaar een jaarrapportage van de behandeling van de maatschappelijke en juridische
correspondentie bij BZK. Deze wordt, conform de toezegging aan de Nationale ombudsman
en de Tweede Kamer, namens de Minister(s) aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarnaast
worden signalen over meerdere beleidsonderwerpen in kwartaaloverzichten verwerkt.
Waar nodig, bijvoorbeeld bij zorgelijke ontwikkelingen, kan de bewindspersoon op de
hoogte worden gesteld. Ik krijg wekelijks een selectie geanonimiseerde voorbeeldmails
of -brieven ter informatie. Verder kan het zijn dat op ad hoc basis signalen worden
gedeeld.
Het is bij BZK niet bekend wat het specifieke beeld op andere ministeries is.
In de tweede plaats vraagt de SP mij in hoeverre er een verplichting kan worden opgenomen dat agenda’s van bewindspersonen
openbaar moeten worden gemaakt bij grootschalige lobbyaangelegenheden en -evenementen.
In reactie hierop kan ik stellen dat in aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte
IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest
in de Voorlichtingsraad (VoRa). Op advies van de VoRa heeft het overleg van de secretarissen-generaal
begin januari ingestemd met de notitie Openbare agenda bewindslieden. Kern van deze
notitie is «openbaar-tenzij». Dat betekent dat alle afspraken van bewindspersonen
met externe partijen (fysiek, telefonisch en online) in de openbare agenda’s op rijksoverheid.nl
worden opgenomen, tenzij de uitzonderingsgronden van de uitvoeringsrichtlijn Openbare
agenda’s bewindslieden van toepassing zijn. In de notitie is bovendien een aantal
adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda
(motie van de leden Sneller en Bromet: Kamerstuk 35 925 VII, nr. 18). Zo wordt ernaar gestreefd bij elk agenda-item contactgegevens en een korte beschrijving
op te nemen. Niettemin is op sommige onderdelen nog ruimte voor verbetering. In lijn
met de SP-fractie ben ik ook van mening dat transparantie over de agenda van bewindspersonen
bijdraagt aan een sterke democratie. In dat kader zal binnen het kabinet aandacht
worden gevraagd voor een meer gedetailleerde omschrijving van grote (meerdaagse) bijeenkomsten.
De VoRa gaat de huidige werkwijze ten aanzien van het actief openbaar maken van de
openbare agenda’s van bewindspersonen dit najaar evalueren. In de kabinetsreactie
op de initiatiefnota Dassen-Omtzigt, die naar verwachting binnenkort aan uw Kamer
wordt aangeboden, wordt bovendien nader ingegaan op de omgang met lobbyisten.
Tot slot in het kader van de relatie tussen inwoners en overheid vragen de leden van
de GroenLinks-fractie mij naar het toezicht op het aantal leden van politieke partijen. Zij vragen
hoe het toezicht hierop aangescherpt kan worden, zodat men zeker kan zijn dat het
aantal leden dat een politieke partij doorgeeft overeenkomt met het werkelijk aantal
subsidiabele leden. Ook vragen zij, indien er niet meer mogelijk is dan de huidige
accountantsrapporten die partijen zelf aanleveren, of ik bereid ben te onderzoeken
hoe hier in de toekomst beter zicht op kan komen. Ik wil hier als volgt op reageren:
De door de politieke partijen in te dienen verantwoording moet gecontroleerd zijn
door een onafhankelijke accountant en voorzien zijn van een goedkeurende verklaring.
De accountantsverklaring ziet ook op de juistheid van de opgegeven ledentallen van
de politieke partij, en indien van toepassing, van de aangewezen politieke jongerenorganisatie.
Wanneer deze goedkeurende verklaring ontbreekt, vervallen voor deze partij de op deze
ledentallen gebaseerde bedragen per lid (Wfpp, art. 12, vierde lid). Om het toezicht
verder te versterken, ontwikkelen we op dit moment een controleprotocol dat verder
richting geeft hoe accountants hun controles dienen uit te voeren. Het controleprotocol
wordt van toepassing met de invoering van de Evaluatiewet Wet financiering politieke
partijen, waarvan de behandeling in de Eerste Kamer op dit moment plaatsvindt. Daarbij
kan het werk van de accountant op mijn verzoek gereviewd worden door de Audit Dienst
Rijk (ADR). Momenteel loopt er een review bij de accountants van de Partij van de
Arbeid, GroenLinks en Forum voor Democratie. De ADR publiceert de bevindingen van
de reviews op hoofdlijnen. Deze systematiek biedt voldoende waarborg dat de door de
politieke partijen aangeleverde ledentallen juist zijn.
Rijksbrede bedrijfsvoering
Het tweede thema van mijn beantwoording omvat de rijksbrede bedrijfsvoering. Over
dit onderwerp hebben de fracties VVD, D66, GroenLinks en SP vragen aan mij gesteld.
Zo hebben de leden van de VVD-fractie een tweetal vragen over dit onderwerp. Zij vragen mij naar welke verdere
stappen er worden gezet om de IT-systemen, inclusief informatiebeveiliging, te laten
voldoen aan de gestelde eisen. Verder vragen zij naar welke acties ik voornemens ben
om verbetering binnen IT-systemen bij andere ministeries te stimuleren. Op het punt
van IT en Rijksbreed IT-beheer vragen de leden van D66 een toezegging op wanneer de meerjarige plannen voor minimale eisen aan Rijksbreed
IT-beheer gereed zijn. Ook horen zij graag hoe het toezicht op de uitvoering van deze
plannen vorm gaat krijgen. Daarnaast vragen de leden van GroenLinks in dit kader om een nadere reactie op hoe de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer
worden opgevolgd. Ook vragen zij of ik in kan gaan op mijn rol als coördinerend Minister
voor de bedrijfsvoering van het Rijk.
In reactie op deze vragen van VVD, D66 en GroenLinks kan ik aangeven dat de Staatssecretaris
op korte termijn haar werkagenda digitalisering presenteert aan uw Kamer, zoals aangekondigd
in de hoofdlijnenbrief digitalisering (Kamerstuk 26 643, nr. 842). Om andere ministeries te stimuleren en te ondersteunen om hun IT-systemen te verbeteren
worden verschillende acties uitgewerkt en doorontwikkeld. Zoals ik al heb aangegeven
in mijn reactie op het Verantwoordingsonderzoek 2021, worden voor Rijksbreed IT-beheer,
in lijn met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (AR), meerjarige plannen opgesteld
voor de vier IT-beheerdomeinen Autorisatiebeheer, Wijzigingsbeheer, Beveiliging van
Componenten en Back-up & recovery. In reactie op de vragen van de fracties van D66
en GroenLinks kan ik aangeven dat deze plannen in het komende half jaar opgesteld
en afgestemd worden. De uitvoering zal in de komende jaren plaatsvinden, waarbij het
tempo wisselt per IT-domein. In deze meerjarige plannen zal ook uitgewerkt worden
welke toezichthoudende activiteiten op dat domein nodig zijn. De Staatssecretaris
valideert op basis van informatiebeveiligingsbeelden of standaarden goed geïmplementeerd
zijn (zoals GITC of BIO). Deze validatie leidt tot concrete auditopdrachten aan bijvoorbeeld
de Auditdienst Rijk (ADR) of andere vormen van toezicht. Het delen van goede voorbeelden
en ook via gesprekken elkaar attenderen op de risico’s van IT-beheer is onderdeel
van de werkmethode. De Staatssecretaris wil deze wijze van rapportage en monitoring,
zoals die nu al plaatsvindt over informatiebeveiliging, uitbreiden zodat over de vier
IT-beheerdomeinen inzicht wordt verkregen. Op deze wijze wil de Staatssecretaris op
de lange termijn inzicht krijgen en bieden in de kwaliteit van het beheer van alle
belangrijke IT-systemen van de rijksoverheid.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie om een reactie op de door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde onvolkomenheid
bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) en de huidige oplossing hiervoor.
Zij vragen zich af in hoeverre met de derdenverklaring voor DICTU het probleem is
opgelost. Ook vragen zij in hoeverre er nog andere problemen bij andere organisaties
zijn die om een oplossing vragen.
RvIG kan nog niet volledig aantoonbaar maken dat alle berichtenaantallen juist en
volledig zijn. Afnemers worden afhankelijk van hun berichtenverkeer in het voorgaande
jaar ingedeeld in staffels (range aan berichten) waaraan een tarief is gekoppeld dat
leidt tot een factuur. Deze indeling en het verbruik gedurende het jaar communiceert
RvIG met haar afnemers. RvIG heeft in beeld welke partijen er zijn binnen de keten
en hoe aantoonbaar gemaakt kan worden dat de berichtenaantallen juist en volledig
zijn. Er is een plan van aanpak opgesteld waarin een aantal acties is benoemd om de
onvolkomenheid op te lossen. Een derdenverklaring van DICTU is het resterende punt
dat in 2022 wordt opgepakt.
Tot slot binnen het thema «rijksbrede bedrijfsvoering» hebben de leden van de SP-fractie twee vragen: over algoritmes en over externe inhuur. De SP wil allereerst
weten in welke mate ik de garantie kan geven dat er geen discriminerende algoritmes
in gebruik zijn die nadelige gevolgen hebben voor mensen en hoe ik hier verder op
acteer. Ook vraagt de SP naar de stand van zaken ten aanzien van het rapport over
opruimen van vervuilde data.
In reactie op deze vragen van de leden kan ik het volgende melden:
Er zijn in de afgelopen maanden diverse uitvragen in het departement uitgevoerd, bijvoorbeeld
ten behoeve van Rekenkamer onderzoek (Kamerstuk 26 643, nr. 854) of het uitvoeren van de motie Marijnissen c.s. en motie Klaver c.s. (hierna te noemen:
Motie#21; Kamerstuk 35 510, nrs. 21 en 16). Dit heeft tot inzicht geleid in de meest belangrijke algoritmen, maar niet
in alle gebruikte algoritmen. Op basis van deze resultaten concluderen wij vooralsnog
dat er geen algoritmen worden gebruikt waaruit verstrekkende onevenredige nadelige
gevolgen voor mensen voortvloeien.
De Staatssecretaris van BZK heeft op 23 mei door middel van de tweede voortgangsrapportage
ten aanzien van de Motie #21 uw Kamer geïnformeerd over hoe het toetsingsproces eruitziet
(Kamerstukken 26 643 en 32 761, nr. 855). Het is een zorgvuldig en grondig proces dat een bepaalde doorlooptijd kent. Het
rapport is nu in de afrondende fase en wordt naar verwachting deze zomer aan uw Kamer
aangeboden.
Ook vragen de leden van de SP naar de noodzaak voor een post voor externe inhuur voor communicatieadvies. Daar
reageer ik als volgt op:
De rijksoverheid huurt alleen externe communicatiecapaciteit in als dat noodzakelijk
is. Aanvullende inhuur van communicatieprofessionals voor kortere opdrachten is soms
onvermijdelijk. Denk hierbij aan inzet bij ziekte en pieken, of de inzet voor specifieke
expertise die – al dan niet tijdelijk – niet voorhanden is. Ook coronagerelateerde
communicatie en personeelstekorten als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt kunnen
een rol spelen. Om de externe inhuur zoveel mogelijk te beperken heeft de communicatiediscipline
een interne communicatiepool opgericht. Deze interne communicatiepool is ondergebracht
bij Dienst Publiek en Communicatie en kent een vaste kern van 22,5 fte communicatieadviseurs
en woordvoerders. Departementen die woordvoerders of communicatieadviseurs nodig hebben
maken in eerste instantie gebruik van deze interne communicatiepool. De uitgaven die
in 2021 voor de externe inhuur zijn gedaan, zijn opgenomen in de ministeriele jaarverslagen
2021 in de bijlage externe inhuur/communicatieadvisering.
Omgevingswet
In het kader van de Omgevingswet beantwoord ik de graag de vragen van de GroenLinks-fractie. Deze leden vragen naar een overzicht van de financiële gevolgen van het
uitstellen van de Omgevingswet. Zij vragen of het kabinet een overzicht kan geven
hoeveel extra kosten het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben gemaakt
in 2021 als gevolg van het uitstel van de invoering van de Omgevingswet. Vervolgens
vragen zij of hierbij ook cumulatief kan worden weergegeven hoeveel deze overheden
hebben uitgegeven aan de invoering van de Omgevingswet en hoeveel euro er nog gereserveerd
is voor verdere invoering. Voorts wil de GroenLinks-fractie weten hoe het kabinet
aankijkt tegen de kosten die medeoverheden moeten maken door problemen bij het Digitale
Stelsel Omgevingswet. Hier kan ik als volgt op reageren:
Het Rijk en de bestuurlijke partners (de koepels) hebben goede financiële afspraken
gemaakt. Uitgangspunt hierbij is dat bevoegd gezagen zelf de invoeringskosten betalen
en ook zelf de baten mogen houden. Daarnaast is afgesproken dat zij in interbestuurlijk
verband gaan zoeken naar oplossingen voor financiële knelpunten als deze zich voordoen.
Alle invoeringskosten van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zullen eind
van het jaar van inwerkingtreding van de Omgevingswet opnieuw worden geëvalueerd
Op basis van het Bestuursakkoord (2015) en Financieel akkoord (2016) is interbestuurlijk
overeengekomen dat ieder bevoegd gezag zelf de invoeringskosten draagt en dat de kosten
en baten van de Omgevingswet gemonitord worden vanuit de bestuurlijke afspraak dat
overheden op termijn hun kosten moeten kunnen terugverdienen. Het gevraagde overzicht
van extra kosten per bevoegd gezag kan nu niet worden gegeven, maar wordt meegenomen
in de monitoring en maakt daarmee ook onderdeel uit van de afspraken over het op termijn
kunnen terugverdienen van invoeringskosten.
De koepels (provincies, gemeenten, waterschappen) zijn diverse malen financieel tegemoetgekomen
als gevolg van diverse uitstellen. In 2021 is voor compensatie van het toen besloten
uitstel van een half jaar € 23 miljoen beschikbaar gesteld aan de koepels om de bij
hun aangesloten bevoegd gezagen maximaal te ondersteunen bij hun implementatie.
BZK heeft ter dekking van haar toekomstige kosten voor invoeringsondersteuning een
bedrag gereserveerd van € 28,9 miljoen (t/m 2026). Dit is inclusief het aan invoeringsondersteuning
toe te rekenen deel om de programmaorganisatie van het interbestuurlijke programma
Aan de Slag met de Omgevingswet een jaar langer te continueren vanaf een half jaar
na inwerkingtreding op 1 januari 2023.
Het gepubliceerde KPMG-rapport «Onderzoek transitiekosten Omgevingswet» van 3 februari
2021 geeft een totaaloverzicht van de invoeringskosten per overheidslaag per jaar
met een inschatting van de kosten in toekomstige jaren (Kamerstuk 33 118, nr. 176). De totale invoeringskosten zijn eind 2021 ingeschat op € 1,2 miljard. Hierbij was
nog geen rekening gehouden met het gevolg van uitstel. Onder de reeks «overige dossiers
medeoverheden», die in het Coalitieakkoord is opgenomen, is € 415 miljoen gereserveerd
voor de Uitvoeringskosten Omgevingswet gemeenten en provincies (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 105). Van deze € 415 miljoen is bij nota van wijziging op de eerste suppletoire begroting
gemeentefonds € 150 miljoen overgeboekt naar het gemeentefonds. Voorwaarde hierbij
is dat er een stelselevaluatie volgt waarbij de daadwerkelijk gemaakte kosten opnieuw
in kaart worden gebracht. De overige € 265 miljoen staat gereserveerd op de aanvullende
post en hierover moet nog budgettaire besluitvorming plaatsvinden.
Woningmarkt
Voor het vierde thema over de woningmarkt zijn er vragen gesteld door de leden van
de fracties van de VVD, D66, GroenLinks en BBB.
Ten eerste vragen de VVD- en D66-fractie of de belangrijkste indicatoren uit de recente beleidsprogramma’s op het
gebied van wonen in toekomstige jaarverslagen opgenomen kunnen worden, zodat de resultaten
van de uitgaven in beeld komen. Ik wil daar de volgende reactie op geven:
De verschillende programma’s hebben een eigen rapportagecyclus, waarin ik de voortgang
naar uw Kamer zal rapporteren. In het najaar zal ik een overkoepelend beeld geven
over de voortgang van de programma’s uit de Nationale Woon en Bouwagenda, in het voorjaar
wordt over ieder programma afzonderlijk gerapporteerd over de voorgang ervan. Het
gaat hierbij om de voortgang voor het realiseren van doelen en de voortgang van de
uitvoering van het beleid. Dit najaar zal dit voor het eerst gebeuren. Er zijn dus
jaarlijks voor ieder programma twee rapportagemomenten gepland. Het exacte rapportagemoment
van de afzonderlijke programma’s wordt mede afhankelijk van de beschikbaarheid van
data over de voortgang. Een derde rapportagemoment in het jaarverslag is niet wenselijk,
omdat deze rapportage niet synchroon loopt met de verschillende voortgangsrapportages.
Om een volledig en actueel beeld te schetsen is de voorkeur daarom dat de kernindicatoren
alleen opgenomen worden in de twee voortgangsrapportages van de programma’s. De rapportages
zijn wel behulpzaam om de Kamer in het jaarverslag beter te informeren over de voortgang.
Verder vragen zij in welke mate de Woningbouwimpuls heeft geleid tot extra woningen
en welke mogelijkheden in de vormgeving ik op dit punt zie. Ook GroenLinks stelt deze vraag. Aanvullend vraagt D66 of, en zo ja wanneer, er een evaluatie van het Volkshuisvestingsfonds gepland staat.
Als antwoord op deze vragen kan ik het volgende aangeven:
In 2021 is er met de Woningbouwimpuls bijgedragen aan de bouw van 88.943 woningen.
Tijdens deze voorgaande tranches van de Woningbouwimpuls werd de additionaliteit (in
hoeverre leidt het tot extra woningen) beoordeeld aan de hand van informatie afkomstig
van de gemeenten in de aanvraagdocumentatie. Er is door de Algemene Rekenkamer recent
een rapport over de werking van de Woningbouwimpuls gepubliceerd (rapport Aanpak woningtekort). Zij stellen onder andere dat het lastig is aan te tonen of financiering uit de
Woningbouwimpuls leidt tot de bouw van extra (additionele) woningen. Over dit onderwerp
is tevens recent onderzoek gedaan naar hoe additionaliteit in de Woningbouwimpuls
beter gemeten kan worden. Uit dit onderzoek blijkt dat de Woningbouwimpuls op verschillende
manieren voor versnelling van projecten zorgt. Daarnaast zijn er in het onderzoek
geen aanwijzingen gevonden voor substitutie of verdringing van andere projecten. Verder
blijkt dat het meten van additionaliteit van een subsidie voor gebiedsontwikkeling
lastig is uit te drukken in aantallen (betaalbare) woningen. Dit komt voort uit de
grote onzekerheden die met complexe gebiedsontwikkelingen gepaard gaat. De concrete
aanbevelingen die het onderzoeksbureau doet om de additionaliteit beter te meten zijn
doorgevoerd in de aanvraagdocumentatie voor de vierde tranche van de Woningbouwimpuls.
Indien het noodzakelijk blijkt, wordt het instrument aangepast om de doelmatigheid
te waarborgen.
De eindevaluatie van het Volkshuisvestingsfonds (tranche 1) staat gepland in 2026
in samenwerking met het Ministerie van Financiën. Dit is 5 jaar na toekenning van
de Rijksbijdrage uit het fonds. Tevens vindt er een jaarlijkse toets op de uitvoering
plaats. Vooruitlopend hierop heb ik in februari de Tweede Kamer een reflectie op het
Volkshuisvestingsfonds toegestuurd (Kamerstuk 27 926, nr. 363). De uitkomsten uit deze reflectie neem ik mee in het vormgeven van de meerjarige
regeling van het vervolg van het Volkshuisvestingsfonds.
De leden van GroenLinks vragen naar een overzicht van de geplande en gerealiseerde woningen in 2021 per provincie
en een duiding in het geval van verschillen. Ook vragen zij naar welke concrete acties
de regering pleegt om de achterstanden in 2022 in te lopen. In reactie hierop het
volgende:
Tot nu toe maken provincies geen onderscheid in woningbouw op basis van jaarschijven.
De geplande realisatie van woningen wordt door provincies, naar eigen inzicht en per
provincie verschillend, weergegeven in periodes van meerdere jaren. Middels het Programma
Woningbouw zet ik in op de realisatie van 100.000 woningen per jaar vanaf 2024. In
dit kader wil ik, per 1 oktober, afspraken maken met provincies over het aantal te
realiseren woningen per jaar.
Wat betreft de Woningbouwimpuls (WBI) zijn in 2021 zijn de tranches 2 en 3 toegekend.
Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan in totaal 88.943 woningen: 44.666 in tranche
2 en 44.277 in tranche 3.
Verder wijzen de leden van GroenLinks op huurders die wel recht hebben op huurtoeslag, maar hier geen gebruik van maken.
Specifiek vragen de leden van het GroenLinks hoeveel mensen dit waren in 2021 en op
welke wijze deze groep actief wordt gewezen op het aanvragen van huurtoeslag. Hier
kan ik het volgende over zeggen:
Huishoudens die wel recht hebben op huurtoeslag, maar deze niet aanvragen zijn niet
allemaal bekend bij Toeslagen. Eerdere onderzoeken (waarvan als laatste IBO Toeslagen
in 2020) schatten het niet-gebruik van toeslagen op 9%. Dit zou betekenen dat circa
135.000 huishoudens geen gebruik maken van huurtoeslag terwijl zij daar wel recht
op hebben.
Om huurders actief op de huurtoeslag te wijzen worden de volgende acties ondernomen:
Dienst Toeslagen werkt binnen de mogelijkheden binnen het huidige toeslagenstelsel
aan het actief attenderen van burgers op mogelijk recht op toeslagen. Waar nodig werkt
Toeslagen hierin samen met stakeholders. Zo worden burgers bij de aanvraag van een
WW-uitkering door het UWV actief doorverwezen naar Toeslagen, en versturen Toeslagen,
Belastingdienst en DUO samen aan 17-jarigen een brief vlak voordat ze 18 worden. Hierin
worden jongeren gewezen op het kunnen krijgen van toeslagen, teruggave van de Belastingdienst
en studiefinanciering vanuit DUO. Deze proactieve berichtgeving wordt zoveel mogelijk
geplaatst bij zogeheten «life-events», zoals de start van een nieuw studiejaar.
Ook liep in het voorjaar van 2021 en 2022 de «Hulp bij Aangifte»-campagne, waarbij
burgers bij het invullen van hun belastingaangifte werden gewezen op het mogelijk
recht op toeslag. Hiernaast is in juni 2021 gestart met een PR-campagne om burgers
erop te wijzen dat zij tot 1 september huurtoeslag over het voorgaande jaar konden
aanvragen. Hierbij zijn meer dan vijftig verschillende maatschappelijke organisaties
betrokken, waaronder gemeenten, bibliotheken de consumentenbond, Wijzer in Geldzaken,
de vereniging voor woningcorporaties en andere uitvoeringsorganisaties. Dit jaar wordt
deze campagne herhaald en uitgebreid naar de zorgtoeslag.
Ook hebben leden van de GroenLinks-fractie vragen over de Huurcommissie. Zij vragen naar mijn duiding ten aanzien van
de doorlooptijden en willen de gevolgen voor de Huurcommissie weten van de regulering
van het middensegment voor het aantal te behandelen zaken.
Dit is op deze vragen mijn reactie: het kabinet hecht net als GroenLinks grote waarde
aan een goedwerkende en laagdrempelige huurbescherming en daarmee dus ook aan korte
doorlooptijden voor procedures bij de Huurcommissie. Om deze doorlooptijden te verkorten
en sneller huurders en verhuurders te kunnen helpen, heeft de Huurcommissie met haar
actieplan2 haar achterstanden weggewerkt.
Het wegwerken in 2021 van die achterstanden uit voorgaande jaren leidt in het jaarverslag
van de Huurcommissie tot een vertekend beeld van de doorlooptijden. Dit komt doordat
in dit beeld alle afgehandelde geschillen in 2021 zijn meegenomen. Van de ingediende
zaken over 2021 is 65% binnen de wettelijke termijn afgedaan. De Huurcommissie heeft
extra middelen ontvangen om verdere verbeteringen door te voeren. In combinatie met
de nieuwe werkwijze (werken met voorzittersuitspraken bij zaken waarvan uitkomst kennelijk
duidelijk is) zien we over de eerste vier maanden van 2022 een positief beeld: het
percentage binnen de termijn afgehandelde zaken stijgt verder.
De toekomstige regulering van het middensegment, waar het kabinet aan werkt, heeft
impact op de instroom van verzoeken bij de Huurcommissie. Er moeten nog verschillende
keuzes in het traject worden gemaakt, waarvan de bovengrens er inderdaad één is. De
impact op de instroom van verzoeken bij de Huurcommissie is daardoor onzeker: een
bovengrens van € 1.000,– betekent 400.000 woningen (16%) extra en een bovengrens van
€ 1.250,– betekent 600.000 woningen (24%) extra binnen het domein van de Huurcommissie
waarover zij mogelijkerwijs een uitspraak kan doen.
De Huurcommissie is nauw betrokken bij de verdere uitwerking van deze taakuitbreiding.
Er worden nu al voorbereidingen getroffen en in samenspraak met de Huurcommissie wordt
bezien wat nodig is om de capaciteit voldoende uit te breiden. Bovendien zal de Huurcommissie
gevraagd worden een uitvoeringstoets uit te brengen voor het wetsvoorstel. Voorop
staat dat een uitbreiding van het takenpakket van de Huurcommissie niet ten koste
mag gaan van haar huidige taak of de doorlooptijden.
Ook vraagt GroenLinks aandacht voor het aantal daklozen in Nederland. Zij vraagt welke acties er zijn ondernomen
om dak- en thuislozen aan een dak boven hun hoofd te helpen in 2021 en wat deze acties
hebben opgeleverd.
In reactie hierop kan ik stellen dat de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) in zijn voortgangsrapportage maatschappelijke opvang en beschermd
wonen van 16 december 2021 heeft aangegeven dat in 2020 en 2021 ongeveer 6.000 à 7.000
extra woonplekken voor dak- en thuisloze mensen zijn gerealiseerd. Dat was onder meer
het resultaat van het programma «Een (t)huis, een toekomst», op grond waarvan gemeenten
€ 200 miljoen te besteden kregen om een impuls te geven aan de aanpak van dakloosheid.
Van bovengenoemde extra woonplekken die zijn gerealiseerd voor dak- en thuisloze mensen,
werden er ongeveer 2.600 gerealiseerd met behulp van een impuls van € 50 miljoen van
de regeling huisvesting van kwetsbare groepen uit 2020 vanuit de begroting van het
Ministerie van BZK. Ook met de regeling huisvesting van aandachtsgroepen (van € 31
miljoen) voor het jaar 2021 worden woonplekken voor dak- en thuisloze mensen gerealiseerd.
Voor de aanpak van dakloosheid stelt het kabinet structureel € 65 miljoen per jaar
extra beschikbaar. Het kabinet informeerde u over de uitgangspunten van de vernieuwde
aanpak, waar huisvesting centraal in staat. De definitieve plannen voor de aanpak
van dakloosheid worden eind dit jaar met uw Kamer gedeeld.
Tot slot vraagt het lid van BBB-fractie over de woningmarkt of de Minister voornemens is eisen voor studentenhuisvesting
voor studenten met een andere nationaliteit dan de Nederlandse in te stellen en naar
een duiding op dit punt in relatie tot de woningmarkt. In reactie op deze vraag kan
ik aangeven dat er op dit moment bestuurlijke afspraken worden gemaakt tussen de Minister
van OCW en VH (hogescholen) en UNL (universiteiten). Deze gelden al voor aankomend
studiejaar. Belangrijk onderdeel van deze afspraken wordt dat universiteiten gezamenlijk
hun verantwoordelijkheid nemen voor een beheerste en verantwoorde internationale studentenstroom.
Daarnaast start de Minister van OCW samen met VH en UNL in september 2022 een toekomstverkenning
waarin aandacht is voor een groeiende instroom van internationale studenten met een
goede balans met de omgeving zoals huisvesting. Daarnaast komt er een nieuw landelijk
actieplan studentenhuisvesting. De ambitie hierin is onder andere om de onderwijsinstellingen
komende jaren ook actief te betrekken bij het vraagstuk rondom studentenhuisvesting.
Daarnaast vraagt de BBB naar de (on)mogelijkheden tot subsidies voor doe-het-zelvers om zelf isolatiemaatregelen
te nemen, hierbij de krappe arbeidsmarkt in ogenschouw nemend. Ik kan daarover aangeven
dat de professionele isolatiemarkt zich momenteel inderdaad kenmerkt door lange wachttijden
en stijgende kosten doordat er sprake is van een krappe arbeidsmarkt. Het stimuleren
van doe-het-zelf-maatregelen kan voor verlichting van de professionele markt zorgen.
Daarom is in het Nationaal Isolatieprogramma (Kamerstuk 30 196, nr. 787) aangekondigd dat we voornemens zijn om ook doe-het-zelvers toegang te geven tot
subsidie en het isoleren van woningen door doe-het-zelvers te stimuleren. Alvorens
we overgaan tot financiële ondersteuning van doe-het-zelvers is het belangrijk om
te weten of de kwaliteit van de zelf-uitgevoerde maatregelen van voldoende niveau
zijn, of de energiebesparing daadwerkelijk gerealiseerd wordt en bovendien geen bijkomende
problematiek (bijvoorbeeld vocht- en daardoor gezondheidsproblemen) veroorzaakt. Daarnaast
is het subsidiëren van slecht aangebracht isolatiemateriaal niet kosteneffectief.
In samenwerking met de brancheorganisatie van bouwmarkten en doe-het-zelvers is een
actieonderzoek uitgezet om dit te toetsen. Dit onderzoek loopt tot eind augustus.
Afhankelijk van de resultaten wordt besloten welke stimuleringsmaatregel(en) het meest
geschikt zijn en hoe deze worden ingericht.
Indicatoren en leesbaarheid
Tot slot hebben de leden van de fractie van D66 een aantal vragen gesteld die betrekking hebben op de leesbaarheid van het jaarverslag.
Zo vraagt D66 om de toevoeging van operationele doelen en indicatoren in jaarverslagen
en vraagt zij om meer inhoudelijke duidingen in toelichtende teksten. D66 vraagt dit
specifiek ook voor uitvoeringsorganisaties, waarbij nadrukkelijk het burgerperspectief
meegenomen zou moeten worden. Ik kan daarop het volgende antwoorden:
De begrotingen en jaarverslagen zijn opgebouwd volgens de rijksbegrotingsvoorschriften.
De algemene doelstelling geeft een korte, bondige omschrijving van het doel. De rol
en verantwoordelijkheid geven vervolgens verder inhoud aan hoe de bewindspersoon bijdraagt
aan de algemene doelstelling. Indicatoren zijn daarbij passend op het moment dat er
sprake is van veel invloed op een bepaald beleidsterrein, waarbij het dan gaat om
een uitvoerende rol of als er prestatie-overeenkomsten met financiële consequenties
zijn om een financierende of stimulerende rol. Waar indicatoren kunnen worden geschetst,
worden deze opgenomen onder de toelichting op financiële instrumenten of in de beleidswijzigingen.
Bij uitvoeringsorganisaties worden er in de agentschapsparagrafen altijd doelmatigheidsindicatoren
in begroting en jaarverslag opgenomen. Ook bij volgende begrotingsstukken zal ik erop
toezien dat dit gebeurt.
Indicatoren geven aan op basis waarvan beleid bijdraagt aan de doelstellingen en of
het de verwachte resultaten oplevert. In dit kader wordt in begrotingen en jaarverslagen
gerapporteerd over de evaluaties van beleidsthema’s. Concreet gebeurt dit in de Strategische
Evaluatie Agenda (SEA). Deze biedt een programmering van evaluatieonderzoeken gedurende
de gehele beleidscyclus (ex ante, ex durante en ex post onderzoeken). In de SEA wordt
inhoudelijk toegelicht op welke wijze de onderzoeken de doelmatigheid en doeltreffendheid
van beleid in kaart brengen. Ook geeft de SEA aan hoe wordt onderzocht of het beleid
bijdraagt aan het vervullen van de grote maatschappelijke opgaven. Uitkomsten van
onderzoeken zelf worden ook aan uw Kamer aangeboden.
Ten aanzien van de uitvoeringsorganisaties nemen we in het jaarverslag per uitvoeringsorganisatie
een tabel met doelmatigheidsindicatoren op. Daardoor wordt inzichtelijk welke dienstverlening
wordt verricht, zowel kwalitatief als kwantitatief, en kan ook worden gestuurd op
verbetering van die dienstverlening. De uitvoeringsorganisaties van BZK zijn verschillend
in werkzaamheden en kennen daardoor een veelheid aan doelmatigheidsindicatoren. Hierdoor
is het niet mogelijk om alles in één overzicht te zetten. Afhankelijk van de mate
waarin een uitvoeringsorganisatie direct te maken heeft met burgers, wordt hierin
ook rekening gehouden met het burgerperspectief. Dit wordt zichtbaar in de doelstellingen
en de indicatoren van die organisatie. Een voorbeeld hiervan is het jaaroverzicht
van Logius, waar cijfers over het berichtenverkeer worden gecombineerd met uitleg
over het kwaliteitsniveau. Ook in de toelichting op verbeteringen in de dienstverlening
is het burgerperspectief meegenomen.
Overzicht grootste uitgavenposten BZK-begroting 2021
In het wetgevingsoverleg over de jaarverslagen en slotwetten over het jaar 2020 op
17 juni 2021 heeft toenmalig Minister van BZK uw Kamer toegezegd om in het vervolg
een beknopt overzicht van de grootste uitgavenposten toe te voegen aan het begin van
de verantwoordingsstukken. Ik heb geen overzichten opgenomen in de jaarverslagen en
slotwetten aangezien deze begrotingsstukken moeten voldoen aan de regeling Rijksbegrotingsvoorschriften
2022 (RBV). Deze regeling schrijft de verslaggevingsvereisten en modellen voor waaraan
de begrotingsstukken moeten voldoen. Ik geef daarom invulling aan deze toezegging
met een overzicht in deze brief. Onderstaand vindt u een overzicht van de tien grootste
uitgavenposten in 2021 op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(VII).
Bedragen x € 1.000
Artikel
Uitgavenpost
Realisatie 2021
Art. 3
Woningmarkt
Huurtoeslag
4.311.856
Art. 2
Art. 11
Nationale Veiligheid en Centraal apparaat
Bedrijfsvoering1
989.098
Art. 3
Woningmarkt
Woningbouwimpuls
586.241
Art. 10
Groningen versterken en perspectief
Versterkingsoperatie
431.698
Art. 3
Woningmarkt
Volkshuisvestingsfonds
426.137
Art. 10
Groningen versterken en perspectief
Bestuurlijke afspraken
363.864
Art. 10
Groningen versterken en perspectief
Nationaal Programma Groningen
155.039
Art. 4
Energietransitie gebouwde omgeving en bouwkwaliteit
Ventilatie in scholen (SUVIS)2
126.545
Art. 4
Energietransitie gebouwde omgeving en bouwkwaliteit
Reductie energiegebruik Woningen (RREW)2
96.108
Art. 4
Energietransitie gebouwde omgeving en bouwkwaliteit
Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH)2
91.168
X Noot
1
Dit betreffen onder meer de uitgaven in 2021 voor eigen personeel, het tegengaan van
discriminatie binnen het Rijk in het kader van de kabinetsreactie op het rapport Ongekend
onrecht, het programma BZK Transparant, werkzaamheden Shared Service Organisaties
(SSO’s), bijdragen baten-lasten agentschappen voor het uitvoeren van de Dienstverleningsafspraken,
personele kosten van het Caribisch Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling (COHO),
externe inhuur, ICT en huisvestings- en facilitaire kosten.
X Noot
2
Dit betreffen de uitgaven voor de klimaatregelingen inclusief de uitvoeringskosten
RVO in 2021.
III Volledige agenda
Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties 2021 (Kamerstuk 36 100-VII-7)- Brief regering d.d. 08-06-2022, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2021 (Kamerstuk 36 100-VII-1) – Brief regering d.d. 18-05-2022, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Jaarverslag Gemeentefonds 2021 (Kamerstuk 36 100-B-1) – Brief regering d.d. 18-05-2022,
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Jaarverslag Provinciefonds 2021 (Kamerstuk 36 100-C-1) – Brief regering d.d. 18-05-2022,
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36 100-VII-2)- Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 18-05-2022
Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Gemeentefonds (Kamerstuk 36 100-B-2) – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 18-05-2022
Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Provinciefonds (Kamerstuk 36 100-C-2) – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 18-05-2022
Budgettaire mutaties van de begrotingen Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Staten-Generaal, Overige Hoge Colleges van Staat, Kabinetten van de Gouverneurs en
de Kiesraad, Gemeentefonds en Provinciefonds sinds de tweede suppletoire begroting
2021 (Kamerstuk
35 925-VII-101) – Brief regering d.d. 13-12-2021, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier