Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2021
36 100 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2021
Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 juni 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2021 (Kamerstuk 36 100 XV, nr. 1)
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2022. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Vraag 1
Gebruikt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) of uitvoeringsinstanties
algoritmen bij de uitvoering van het werk? Kunt u een limitatieve lijst geven?
Antwoord 1
Ja, zowel het Ministerie van SZW als de uitvoeringsinstanties UWV en de SVB maken
gebruik van algoritmen bij de uitvoering van het werk. Bij het departement wordt slechts
in zeer beperkte mate gebruik gemaakt van algoritmen bij de uitvoering van het werk.
Een limitatieve lijst van algoritmen bij UWV en de SVB is niet voorhanden, als daarmee
ook wordt gedoeld op een overzicht van álle simpele beslisbomen die in de uitvoering
van het werk gebruikt worden, oftewel als algoritmen in de vraag breed gedefinieerd
worden. NLA, UWV en de SVB hebben de complexe en meer gevoelige algoritmen met impact
op burgers wel in beeld en werken op dit moment aan een register om het gebruik van
algoritmen inzichtelijk te maken.
Vraag 2
Zijn er op ICT-systemen en het verwerken van data binnen het ministerie en/of bij
uitvoeringsinstanties Privacy Impact Analyses (PIA) of Gegevensbeschermingeffectbeoordeling
(GEB) uitgevoerd in 2021? Kunt u deze rapportages naar de Kamer zenden?
Antwoord 2
De gegevensbeschermingeffectbeoordeling wordt ook een Data Protection Impact Assessment
(DPIA) genoemd. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt gebruik
van het Model DPIA Rijksdienst. Dit model is gebaseerd op de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG). Het doel van een DPIA is om vooraf de privacyrisico’s van
een gegevensverwerking in kaart te brengen, zodat maatregelen genomen kunnen worden
om die risico’s te verkleinen of te mitigeren.
Uit onze inventarisatie blijkt dat er in 2021 26 DPIA’s zijn uitgevoerd. Hierbij ontvangt
u een overzicht. Vanwege gevoelige informatie (zoals specifieke maatregelen die zijn
uitgevoerd door uitvoeringsorganisaties) worden de DPIA’s niet gedeeld naar aanleiding
van deze brede uitvraag. Bij een gerichte vraag zal dit uiteraard wel gebeuren, met
het voorbehoud dat informatie die geheimhouding behoeft uit de stukken zal worden
gehaald. Denk aan specifieke informatiebeveiligingsmaatregelen die in de DPIA’s worden
beschreven.
1. Analyse Dienstverlening Regionale Mobiliteitsteams
2. DPIA Applicatie RINA bij UWV (component van Europese wetgeving Electronic Exchange
of Social Security Information)
3. DPIA Besluit Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers
4. DPIA Besluit tot wijziging register onderwijsdeelnemers tbv subsidieregeling praktijkleren
in de derde leerweg
5. DPIA Datawarehouse
6. DPIA Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
en Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
7. DPIA Experimenteerwetgeving pensioensparen zelfstandigen
8. DPIA Gegevensuitwisseling Wpg-domein
9. DPIA Implementatiewet mobiliteitsrichtlijn
10. DPIA InternetSpiegel
11. DPIA Ketenstartarchitectuur Stroomlijning Keten voor Derdenbeslag
12. DPIA Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid & Eerder Uittreden
13. DPIA NL leert door
14. DPIA Pilot Bodycams
15. DPIA Pilot verwerking Aanvaarding Tijdelijk Werk binnen het programma Toekomst gegevensuitwisseling
Werk en Inkomen
16. DPIA Project BEATRICS, niet gebruik aanvullende inkomensvoorziening ouderen
17. DPIA Regeling vervroegde uittreding-drempelvrijstelling
18. DPIA Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid
19. DPIA Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19
20. DPIA Tijdelijke tegemoetkoming kinderopvang zonder overheidsvergoeding
21. DPIA Verbeteren Uitwisselen Matchingsgegevens
22. DPIA Verlenging Recovery Assistance for Cohesion and the Territories of Europe sector
23. DPIA Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van de uitwisseling van persoonsgegevens
en Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening
24. DPIA Wet Vereenvoudiging beslagvrijevoet
25. DPIA Wetsvoorstel Toekomst pensioenen
26. DPIA Wijziging subsidieregeling Europees Sociaal Fonds
Vraag 3
Hoeveel extern advies is er ingewonnen door het Ministerie van SZW in 2021?
Antwoord 3
In 2021 zijn er in totaal 220 aanvragen geweest.
Vraag 4
Wat is de verhouding fulltime-equivalent (Fte) als het gaat om externe krachten, vaste
contracten en tijdelijke contracten op het Ministerie van SZW en bij de diensten?
Antwoord 4
Als we uitgaan van Fte is de verhouding vaste contracten is 84,6%, tijdelijke krachten
is 11,2% en externen 4,2%.
fte
in %
vast
3.594,0
84,6%
tijdelijk
477,6
11,2%
externen
176,7
4,2%
4.248,3
100,0%
Vraag 5
Welke onderzoeken zijn extern uitgevoerd in 2021 en door wie?
Antwoord 5
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid besteedt circa € 25 miljoen aan
kennis en onderzoek. Dit valt uiteen in vier componenten, waaraan verschillende externe
uitvoerders zijn verbonden.
– Een eerste deel betreft institutionele financiering van R&D in de vorm van vaste bijdragen
aan TNO en RIVM. Dit gaat om circa € 7,5 miljoen.
– € 5 miljoen is beschikbaar voor grote, meerjarige projecten en kennisinfrastructuur
(zoals het kennisprogramma Vakkundig aan het werk bij ZonMw) en subsidie van de kennisplatforms
KIS en KWI.
– Het CBS maakt in opdracht voor SZW verschillende statistieken en voert verschillende
onderzoeken uit. Jaarlijks besteedt SZW hier ongeveer € 4 miljoen aan.
– Daarnaast is ongeveer € 6 miljoen beschikbaar voor projectfinanciering. Dit betreft
de onderzoeksbudgetten van de DG’s die grotendeels op de markt worden aanbesteed.
Een aparte positie neemt daarbij de directie Kinderopvang in, die over een eigen budget
van circa € 2 miljoen beschikt.
Doorgaans vallen de aanbestede onderzoeken in deze categorie onder de Europese aanbestedingsgrens
(in 2021 was die grens voor onderzoeken 139 duizend euro). Onderzoeksrapporten van
externe uitvoerders worden actief openbaar gemaakt via www.rijksoverheid.nl en het Kennisplatform Werk en Inkomen (https://www.kennisplatformwerkeninkomen.nl/) of aan uw Kamer gestuurd. Er is geen kant en klaar overzicht beschikbaar van alle
externe uitvoerders van onderzoek uit projectfinanciering in 2021. Om een indicatie
te geven van de partijen die onderzoek deden voor SZW: naast bovengenoemde partijen
betreft dat andere publieke instellingen als de Planbureaus, het RIVM, de OESO en
verschillende universiteiten, maar ook onderzoeksbureaus zoals de Beleidsonderzoekers,
Panteia, Regioplan, ROA, SEO Economisch Onderzoek en het Verwey-Jonker Instituut.
Vraag 6
Hoeveel heeft het extern advies het Ministerie van SZW en/of haar diensten gekost
in 2021?
Antwoord 6
Het extern advies heeft in 2021 € 10.212.000 gekost.
Vraag 7
Hoe is de Chief Information Officer bij het ministerie gepositioneerd?
Antwoord 7
De Chief Information Officer van het Ministerie van SZW is de directeur van de directie
CIO-office en Integrale Veiligheid. De directie is geplaatst onder de plaatsvervangend
secretaris-generaal.
Vraag 8
Hoe analyseert u zogenaamde «burgersignalen» die bij publieksvoorlichting binnenkomen?
Antwoord 8
De afdeling publieksvoorlichting (directie communicatie) houdt nauwgezet bij op welke
onderwerpen thema’s vragen worden gesteld én wat de antwoorden zijn, deze signalen
worden onder andere gevat in een wekelijkse rapportage en uitgezet richting beleidsdirecties.
Daarnaast is sinds dit jaar de unit Signalering en Responsiviteit ingericht. Deze
unit heeft als doel verder te kijken dan enkel de signalen die nu worden verzameld.
Door data (signalen, trends, jurisprudentie, etc.) te combineren binnen het departement
en daarbuiten kunnen beleidsafdelingen gerichter worden geadviseerd over de voor hen
relevante signalen. Dat stelt hen beter in staat beleid te ontwikkelen dat werkt.
Vraag 9
Krijgt en bespreekt u de «burgersignalen»?
Antwoord 9
Ja. SZW ontvangt jaarlijks 5.679 vragen per brief en email bij de afdeling Publieksvoorlichting,
waarvan:
• Brieven: 608;
• E-mails: 5.071.
De afdeling maakt voor de bewindspersonen, ambtelijke top en beleidsdirecties een
wekelijkse rapportage. De rapportage komt wekelijks aan de orde in de Bestuursraad
(SG, pSG, DG-en & IG).
Bespreking van signalen kan ook met een andere aanleiding plaatsvinden, bijvoorbeeld
doordat een beleidsdirectie een onderwerp agendeert, of naar aanleiding van werkbezoeken
of andere externe contacten.
Vraag 10
Hoe bepaalt u welke contacten en afspraken van de bewindspersonen publiek worden gemaakt?
Welke handreiking ligt daarvoor bij de communicatie-afdeling?
Antwoord 10
SZW bepaalt op basis van de uitvoeringsrichtlijn «Openbare agenda» (zie: www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2018/04/19/uitvoeringsricht…), de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en de handleiding «Openbare agenda»
welke afspraken publiek worden gemaakt. Namen van personen worden niet geopenbaard
als zij in redelijkheid kunnen aangeven waarom openbaarmaking hun belangen zou schaden.
Vraag 11
Welke kosten heeft u gemaakt aan juridische procedures?
Vraag 12
Wat heeft de inzet van de Landsadvocaat namens het Ministerie van SZW gekost?
Vraag 13
Hoeveel geld is er uitgegeven aan extern juridisch advies in zijn algemeenheid?
Antwoord 11, 12 en 13
Voor juridische procedures waarvoor de Staat een advocaat nodig heeft, maakt SZW gebruik
van de Landsadvocaat. In 2021 heeft SZW € 198.739,10 uitgegeven aan procesbijstand
van de Landsadvocaat. Daarnaast is € 139.183,99 uitgegeven aan advieskosten Landsadvocaat.
De totale uitgaven 2021 aan de Landsadvocaat komen daarmee op € 337.923,09.
Vraag 14
Hoeveel mensen leefden er in 2021 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 14
Het CBS publiceert jaarlijks cijfers over het aantal mensen onder de lage-inkomensgrens
en 101%, 110% en 120% van het sociaal minimum. Cijfers voor het aantal mensen onder
130% van het sociaal minimum zijn niet beschikbaar. De meest recente cijfers hierbij
komen uit 2020, de cijfers voor 2021 komen in december 2022 beschikbaar.
Om u toch een recent inzicht te geven in het aantal personen tot een inkomen net boven
het sociaal minimum vindt u in de onderstaande tabel het aantal personen met een inkomen
tot 120% van het sociaal minimum. In de laatste kolom van deze tabel ziet u met hoeveel
procentpunten dit cijfer veranderd is in 2020 ten opzichte van 2019.
Bij de kenmerken van personen is gebruik gemaakt van de gegevens die het CBS beschikbaar
stelt via Statline. U vraagt specifiek naar 50+’ers en studenten. Voor deze groepen
is geen bijzondere uitsplitsing beschikbaar. In de tabel vindt u daarom groepen die
deze vragen het dichtst benaderen (alle leeftijdscohorten boven 45 jaar en personen
met de sociaaleconomische categorie (school)kind of student).
Onderwerp
Personen
Personen
Personen, relatief
Personen, relatief
Relatieve verandering
Perioden
2019
2020*
2019
2020*
2019–2020
Kenmerken van personen
x 1.000
x 1.000
%
%
%-punt
Totaal personen
1.544,8
1.549,8
9,4
9,4
0
Leeftijd: 45 tot 65 jaar
391
389,2
8,3
8,2
– 0,1
Leeftijd: 65 jaar of ouder
435,7
446,4
13,8
13,8
0
Leeftijd: 55 tot 65 jaar
209,3
212,3
9,2
9,2
0
Leeftijd: 65 tot 75 jaar
199,3
203,6
10,6
10,7
0,1
Leeftijd: 75 tot 85 jaar
163,3
167,6
16,6
16,4
– 0,2
Leeftijd: 85 jaar of ouder
73,1
75,2
24,5
24,6
0,1
Positie huishouden: kind < 18 jaar
315,1
311,8
9,8
9,7
– 0,1
SEC1: werknemer
128,4
121,4
2
1,8
– 0,2
SEC: zelfstandige
80
72,3
6,2
5,6
– 0,6
SEC: uitkerings- en pensioenontvanger
931,5
955,3
21,4
21,5
0,1
SEC: uitkeringsontvanger
498,1
512,5
42,6
41,9
– 0,7
SEC: ontvanger werkloosheidsuitkering
11,6
14
10,7
12,6
1,9
SEC: ontvanger van sociale voorziening
400,9
410,2
71,3
68
– 3,3
SEC: arbeidsongeschikte
85,6
88,3
17,2
17,4
0,2
SEC: pensioenontvanger
433,4
442,8
13,7
13,7
0
SEC: (school)kind of student
348,9
346,8
9,1
9
– 0,1
SEC: overige (zonder inkomen)
56
54,1
12,9
13
0,1
Bron: CBS, Statline, Geraadpleegd op 30 mei 2022.
X Noot
1
Sociaaleconomische categorie.
Vraag 15
Kan er worden gespecificeerd per contractvorm welke mensen er in 2021 onder 130% van
het sociaal minimum leefden?
Antwoord 15
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 16
Hoeveel kinderen groeiden in 2021 op onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 16
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 17
Is het aantal kinderen dat in 2021 opgeroeide onder 130% van het sociaal minimum gestegen
of gedaald?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 18
Hoeveel 50+’ers leefden er in 2021 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 18
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 19
Is het aantal 50+’ers dat in 2021 leefden onder 130% van het sociaal minimum gestegen
of gedaald?
Antwoord 19
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 20
Hoeveel 65+érs leefden er in 2021 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 20
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 21
Is het aantal 65+’ers dat in 2021 leefden onder 130% van het sociaal minimum gestegen
of gedaald?
Antwoord 21
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 22
Hoeveel zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) leefden er in 2021 onder 130% van
het sociaal minimum?
Antwoord 22
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 23
Is het aantal ZZP’ers dat in 2021 leefden onder 130% van het sociaal minimum gestegen
of gedaald?
Antwoord 23
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 24
Hoeveel studenten leefden er in 2021 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 24
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 25
Is het aantal studenten dat in 2021 leefden onder 130% van het sociaal minimum gestegen
of gedaald?
Antwoord 25
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 26
Hoeveel arbeidsmigranten leefden er in 2021 in Nederland? Kan dit worden gespecificeerd
per land van herkomst?
Antwoord 26
Het CBS houdt in de migrantenmonitor bij hoeveel EU-burgers naar Nederland afreizen,
al dan niet voor arbeid. Het aantal personen met een baan (werknemers en zelfstandig
ondernemers) uit de EU-lidstaten bedroeg 554.500 in 2020 (meest recente cijfers).
Dit kan worden gespecificeerd per land van herkomst (Bron: Migrantenmonitor (cbs.nl)).
Voor derdelanders bestaat er geen vergelijkbare bron. Wel kan aangegeven worden hoeveel
van de derdelanders die sinds 1999 naar Nederland zijn gekomen met als migratiemotief
arbeid, hier nog steeds verblijven (door instroom en vertrek cijfers te combineren:
CBS, Statline). Dit aantal bedroeg 81.280 in 2020. Dit getal kan niet worden uitgesplitst
naar land van herkomst.
Vraag 27
Kan worden gespecificeerd hoe lang arbeidsmigranten per land van herkomst in Nederland
verblijven?
Antwoord 27
Met het dashboard immigratie van het CBS (Immigratie (cbs.nl)) is het mogelijk per nationaliteit en per instroomjaar te zien welk percentage van
de arbeidsmigranten na x jaar nog in Nederland verblijft.
Onderstaande tabellen bieden een illustratie van deze gegevens voor de groep arbeidsmigranten
die in 2010 is aangekomen. Voor alle beschikbare nationaliteiten binnen en buiten
de EU wordt getoond welk percentage van de migranten na x jaar is vetrokken uit Nederland.
Uit de cijfers komt naar voren dat iets meer dan de helft van de arbeidsmigranten
na 3 jaar is vertrokken. Na 10 jaar is ongeveer driekwart van de Europese arbeidsmigranten
vertrokken en viervijfde van de arbeidsmigranten van buiten de EU. Aandachtspunt bij
deze tabellen is dat deze zich beperken tot arbeidsmigranten die staan ingeschreven
in het bevolkingsregister. Korte termijn migratie, bijvoorbeeld seizoenswerk, blijft
hierdoor buiten beschouwing.
EU
Verblijfsduur
1 jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 jaar
10 jaar
Totaal niet-Nederlands
24
43
54
60
65
75
EU excl. Nederland
24
43
54
60
65
75
Midden- en Oost-Europese nat. in de EU
24
43
54
59
63
72
EFTA-nationaliteiten
21
41
56
63
69
83
Belgisch
20
38
48
53
57
69
Brits
19
38
53
61
67
79
Bulgaars
13
31
44
52
54
63
Duits
21
39
51
60
66
78
Fins
26
53
72
79
79
89
Frans
26
48
61
70
75
83
Grieks
24
41
50
59
63
71
Hongaars
23
41
52
59
62
73
Iers
37
56
66
73
77
84
Italiaans
23
42
51
57
64
74
Lets
19
40
55
62
65
74
Litouws
25
44
56
62
67
73
Pools
24
42
52
58
61
71
Portugees
28
44
54
59
63
72
Roemeens
22
42
55
59
62
69
Slowaaks
37
71
79
82
86
90
Spaans
25
44
53
60
64
75
Zweeds
20
48
63
74
79
88
Overige EU-landen
26
45
58
64
70
82
Derdelanden
Verblijfsduur
1 jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 jaar
10 jaar
Totaal
24
44
56
63
69
79
Afrika (werelddeel)
25
43
54
62
69
79
Amerikaans (werelddeel)
24
45
60
68
76
86
Azië (werelddeel)
27
43
54
61
68
77
Europa excl. Nederlands (werelddeel)
16
45
55
60
66
73
Oceanië (werelddeel)
17
37
54
68
76
90
Amerikaans
23
46
63
72
78
87
Australisch
16
38
54
66
76
89
Braziliaans
42
56
67
71
79
88
Canadees
25
47
61
69
77
92
Chinees
17
28
37
44
51
63
Filippijns
40
67
69
73
77
80
Indiaas
37
56
68
73
77
82
Indonesisch
18
31
45
59
70
80
Iraaks
0
50
50
67
50
50
Iraans
21
30
36
39
42
64
Japans
18
32
51
65
78
95
Marokkaans
21
53
50
63
63
70
Oekraïens
23
30
35
41
41
47
Russisch
21
33
44
48
51
64
Surinaams
29
57
62
67
71
71
Turks
13
52
62
67
73
79
Zuid-Afrikaans
21
45
54
63
71
75
Zuid-Koreaans
30
52
61
74
82
86
Overige nationaliteiten
23
39
52
60
68
79
Onbekend
33
33
40
33
67
67
Vraag 28
Wat is de gemiddelde verblijfsduur van arbeidsmigranten in Nederland?
Antwoord 28
Er zijn geen cijfers over de gemiddelde verblijfsduur van arbeidsmigranten. Op basis
van de vertrekpercentages kan hiervan wel een indruk worden verkregen voor de arbeidsmigranten
die ingeschreven staan bij het bevolkingsregister. Zie hiervoor het antwoord op vraag
27.
Vraag 29
Hoeveel arbeidsmigranten leefden er in 2021 op straat in Nederland?
Antwoord 29
De Ministeries van VWS, SZW en J&V hebben onderzoeksinstituut IVO onderzoek laten
doen naar dakloze EU-burgers. Dit onderzoek zal mid-juni definitief gepubliceerd worden.
In het onderzoek wordt door experts een inschatting gemaakt van het aantal dakloze
EU-burgers in Nederland, namelijk tussen de 2.500 en 3.000 personen. Dit is echt een
schatting en is lastig vast te stellen.
Vraag 30
Hoeveel van deze dakloze arbeidsmigranten keerden in 2021 terug naar hun land van
herkomst?
Antwoord 30
Er zijn geen officiële cijfers over het aantal personen dat teruggekeerd is naar het
land van herkomst of begeleid naar nieuw werk in Nederland. Cijfers van Stichting
Barka, een welzijnsorganisatie die voornamelijk werkt met dakloze Midden-en Oost Europeaanse
personen, laten zien dat er in 2021 837 personen zijn teruggekeerd naar het thuisland.
Vraag 31
Hoeveel dakloze arbeidsmigranten werden in 2021 begeleid naar duurzaam nieuw werk
in Nederland?
Antwoord 31
Zie het antwoord op vraag 30.
Vraag 32
Hoeveel overtredingen werden er in 2021 geconstateerd bij het tewerkstellen van arbeidsmigranten?
Kan dit worden gespecificeerd naar overtreding?
Antwoord 32
Er is geen specifieke definitie van arbeidsmigrant en ook geen registratie van die
categorie. De Nederlandse arbeidswetten beschermen alle werknemers, ongeacht nationaliteit.
Alhoewel nationaliteit in individuele zaken tot de vastgelegde gegevens behoort vanwege
identificatie wordt niet specifiek bijgehouden of een overtreding betrekking heeft
op een arbeidsmigrant. Wel geldt dat als werkgevers de Wet arbeid vreemdelingen overtreden,
dit betrekking heeft op tewerkstelling van mensen van buiten de EU die een tewerkstellingsvergunning
nodig hebben.
In 2021 werden ruim 500 boeterapporten opgemaakt voor overtredingen door werkgevers
van de Wet arbeid vreemdelingen. Een boeterapport bevat de constatering van een overtreding
of overtredingen. Een boeterapport wordt aan de werkgever gezonden en aan de boete-oplegger.
Een boeterapport is nog niet een boete. De werkgever kan haar/zijn zienswijze indienen.
De boeteoplegger beoordeelt of het rapport en de zienswijze aanleiding geven tot het
opleggen van een boete, het opleggen van een boete met een matiging van het bedrag
op grond van matigingsgronden of het opleggen van een nul-beschikking (geen boete).
De doorlooptijd van het gehele proces maakt dat een boeterapport in jaar t eerst in
jaar t+1 tot een beschikking kan leiden. Zie tevens pagina 18 van deel 3 van het jaarverslag
2021.
Vraag 33
Hoeveel overtredingen werden er in 2021 geconstateerd bij de huisvesting van arbeidsmigranten?
Kan dit worden gespecificeerd naar overtreding?
Antwoord 33
De NLA heeft geen bevoegdheden om op huisvesting te controleren of overtredingen op
dat vlak te kunnen constateren. De Stichting Normering Flexwonen (SNF) en Agrarisch
Keurmerk Flexwonen (AKF) keuren huisvesting. Gemeenten hebben de bevoegdheid om eventueel
op te treden. De NLA controleert in het kader van de handhaving WML wel op inhoudingen
door de werkgever op het loon van de werknemer ten behoeve van huisvesting.
Vraag 34
Hoeveel van de huisvestingslocaties waar overtredingen zijn geconstateerd hadden een
Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk?
Antwoord 34
Zie het antwoord op vraag 33.
Vraag 35
Welke strafvorm kregen werkgevers opgelegd? Kan dit worden gespecificeerd per strafvorm?
Antwoord 35
In 2021 werden 1424 boetebeschikkingen opgelegd, werd 7 keer een last onder dwangsom
opgelegd, 113 keer een waarschuwing preventieve stillegging gegeven (dat houdt in
dat bij een volgende overtreding tot preventieve stillegging kan worden overgegaan)
en 7 keer een bevel tot stillegging opgelegd. Daarbij geldt dat een boetebeschikking
als «straf» wordt gezien (punitieve sanctie) en een last onder dwangsom, waarschuwing
en stillegging niet.
De controle van huisvesting ligt bij gemeenten. De NLA kan alleen een melding doorgeven
aan de desbetreffende gemeente.
Vraag 36
Hoeveel werkgevers kregen naar aanleiding van hun overtreding jegens arbeidsmigranten
een gevangenisstraf opgelegd?
Antwoord 36
Het bestuursrecht kent bestraffing via boetes, vrijheidsstraffen lopen via de rechter
en zullen alleen aan de orde zijn bij strafrechtelijk onderzoek. Dit kan met name
bij arbeidsuitbuiting aan de orde zijn.
In de loop van 2022 ontvangt uw Kamer de rapportage «monitor arbeidsuitbuiting en
ernstige benadeling» van de Nederlandse arbeidsinspectie over haar bevindingen op
het terrein van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling in de jaren 2021 en 2022,
waarin zij onder meer ingaat op kenmerken van slachtoffers en van ernstig benadeelden.
Zij zal daarin ook aandacht besteden aan de nationaliteiten van deze werknemers.
Vraag 37
Hoeveel werkgevers werden er in 2021 bestraft voor een overtreding op de werkvloer?
Kunt u per strafvorm aangeven hoeveel deze werden uitgedeeld?
Antwoord 37
In 2021 werden 1424 boetebeschikkingen opgelegd, werd 7 keer een last onder dwangsom
opgelegd, 113 keer een waarschuwing preventieve stillegging gegeven (dat houdt in
dat bij een volgende overtreding tot preventieve stillegging kan worden overgegaan)
en 7 keer een bevel tot stillegging opgelegd. Daarbij geldt dat een boetebeschikking
als «straf» wordt gezien (punitieve sanctie) en een last onder dwangsom, waarschuwing
en stillegging niet.
Vraag 38
Hoeveel werkgevers mochten na een zware overtreding hun werkzaamheden niet meer voortzetten?
Welk percentage van alle zware overtredingen is dit?
Antwoord 38
In 2021 werd 7 keer een bevel tot stillegging opgelegd. De stillegging vloeit niet
voort uit een enkele zware overtreding, maar is eerst aan de orde bij recidive en
dit kan zowel op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving als arbeidswetgeving
aan de orde zijn1.
De genoemde stillegging dient te worden onderscheiden van de stilleggingen die arbeidsomstandighedeninspecteurs
gedurende inspecties kunnen toepassen indien er een acuut gevaarlijke situatie is.
Deze worden veelvuldig toegepast en kunnen van zeer korte duur en geldend voor enkele
machines zijn, tot langer durende en meeromvattende gevallen.
Vraag 39
Hoeveel bedrijfsongevallen vonden er in 2021 plaats op de bouwplaats? Welke oorzaken
hadden deze ongevallen?
Antwoord 39
Binnenkort verschijnt de monitor arbeidsongevallen die de gevraagde informatie bevat.
Vraag 40
Hoeveel bedrijfsongevallen vonden er in 2021 plaats in de maaltijdbezorging? Welke
oorzaken hadden deze ongevallen?
Antwoord 40
Het grootste risico bij maaltijdbezorging is het verkeer. Verkeersongevallen, ook
in de hoedanigheid als werknemer, worden door de politie onderzocht.
In de periode 2016–2021 zijn enkele tientallen verkeersongevallen geregistreerd. Deze
meldingen zijn verder onderzocht door de politie. Er is geen informatie beschikbaar
over bedrijfsongevallen met een andere oorzaak en het totaal aantal bedrijfsongevallen
onder maaltijdbezorgers.
Vraag 41
Hoeveel bedrijfsongevallen vonden er in 2021 plaats in de flitsbezorging? Welke oorzaken
hadden deze ongevallen?
Antwoord 41
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft in 2021 enkele tientallen meldingen ontvangen
van/over flitsbezorgers. Het betrof klachten en signalen over het salaris, de kwaliteit
van de arbeidsmiddelen (onder andere vervoersmiddel), (on)mogelijkheden om covidmaatregelen
na te leven of werk door minderjarigen. Verkeersongevallen worden onderzocht door
de politie.
Vraag 42
Hoeveel bedrijven hadden in 2021 na controle hun risico-inventarisatie en -evaluatie
(RI&E) niet op orde? Kan dit worden gespecificeerd per gebrek?
Antwoord 42
RI&E’s verschillen per branche (bedrijven met minder dan 25 werknemers kunnen gebruik
maken van een branche-RI&E) of per bedrijf. De beoordeling van de volledigheid kan
alleen per bedrijf worden aangegeven. In 2021 heeft de Inspectie een verkennend onderzoek
uitgevoerd naar psychosociale arbeidsbelasting (PSA) en thuiswerken in de bankensector.
Dit onderzoek laat zien dat hybride werken aanleiding vormt voor werkgevers om de
RI&E te actualiseren op de onderwerpen PSA en fysieke belasting. De resultaten zijn
in augustus 2021 gepubliceerd en via een communicatiecampagne onder de aandacht gebracht.
Vraag 43
Hoeveel bedrijven hadden in 2021 wel een RI&E, maar voerden deze niet uit?
Antwoord 43
Zie het antwoord op vraag 42.
Vraag 44
Hoeveel mensen meldden in 2021 dat zij door een situatie op de werkvloer gezondheidsschade
hebben opgelopen door asbest? Is dit meer of minder dan in 2020?
Antwoord 44
Gezondheidsschade als gevolg van blootstelling aan asbest openbaart zich veelal pas
na langere tijd. Soms lang nadat de relatie met de werkgever is beëindigd. Het Nederlands
Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) registreert meldingen van beroepsziekten.
Vraag 45
Uit welke sectoren kwamen de meldingen van mensen die in 2021 meldden dat zij door
een situatie op de werkvloer gezondheidsschade hebben opgelopen door asbest?
Antwoord 45
Zie het antwoord op vraag 44.
Vraag 46
Hoeveel leden had elke in Nederland bestaande vakbond eind 2021?
Antwoord 46
Cijfers over individuele vakbonden zijn niet beschikbaar. Het CBS publiceert cijfers
over het ledenaantal van de drie vakcentrales (FNV 916.000, CNV 225.000, VCP 163.000)
en het ledenaantal van de overige vakverenigingen (200.000). Stand van zaken 3 november
2021 (StatLine – Historie leden vakverenigingen (cbs.nl), geraadpleegd 31 mei 2022).
Vraag 47
Hoeveel vakbonden met minder dan 500 leden sloten in 2021 een collectieve arbeidsovereenkomst
(CAO) af?
Antwoord 47
Het Ministerie van SZW heeft specifiek hierover geen informatie.
Wel is bekend dat naast de drie vakcentrales (FNV, CNV, VCP) ook overige vakbonden
betrokken zijn bij het afsluiten van een cao. In 2021 zijn 378 unieke cao’s van toepassing
op 3,83 miljoen werknemers bij het ministerie aangemeld. Bij 13% van deze aangemelde
cao’s waren een of meerdere van de overige vakbonden betrokken bij het afsluiten van
de cao.
In 10% van de aanmeldingen waren de overige vakbonden in combinatie met een of meerdere
vakcentrales betrokken bij het afsluiten van de cao en in 3% van de aanmeldingen waren
alleen de overige vakbonden betrokken bij het afsluiten van de cao.
Vraag 48
Voor hoeveel werknemers gelden deze door vakbonden met minder dan 500 leden gesloten
CAO's? Kunt u dit per CAO weergeven?
Antwoord 48
Zoals bij vraag 47 aangegeven:
In 10% van de aanmeldingen in 2021 (39 cao’s) waren de overige vakbonden in combinatie
met een of meerdere vakcentrales betrokken bij het afsluiten van de cao. Deze cao’s
zijn van toepassing op 21% van de werknemers onder de 378 in 2021 aangemelde unieke
cao’s.
In 3% van de aanmeldingen (11 cao’s) waren alleen de overige vakbonden betrokken bij
het afsluiten van de cao. Deze cao’s zijn van toepassing op 0,8% van de werknemers
onder de 378 in 2021 aangemelde unieke cao’s.
De 39 cao’s die door één of meerdere vakcentrales samen met één of meer overige bonden
zijn afgesloten, zijn de volgende:
Cao naam
Aantal werknemers
TRANSAVIA AIRLINES GRONDPERSONEEL
551
KUNSTEDUCATIE
3.262
IKEA NEDERLAND B.V. EN INTER IKEA SYSTEMS B.V.
7.000
GROENTEN EN FRUIT GROOTHANDEL IN-
18.210
HUISARTSENZORG
36.504
SCHILDERS-, AFWERKINGS-, VASTGOEDONDERHOUDS- EN GLASZETBEDRIJF IN NEDERLAND
15.711
OWASE-BEDRIJVEN
1.200
BRITISH AMERICAN TOBACCO NIEMEYER B.V.
130
WATERBEDRIJVEN AANGESLOTEN BIJ DE WWB
5.683
SWECO
1.450
APG GROEP CAO
3.000
NEDERLANDSE UNIVERSITEITEN
55.000
EIEREN EN EIPRODUCTEN EN DE EIPRODUCTENINDUSTRIE, GROOTHANDEL IN
1.099
PROVINCIALE SECTOR
13.000
RIJK CAO
125.000
CURIUM NETHERLANDS B.V.
500
DNB CAO
2.088
SABIC LIMBURG BV
1.650
MULTIMODAAL VERVOER
1.192
PANTEIA B.V.
125
CELANESE PRODUCTION NETHERLANDS B.V.
45
RUBBER RESOURCES B.V.
60
CELAVITA B.V.
300
RIXONA B.V.
200
VERPLEEG- VERZORGINGSHUIZEN EN THUISZORG EN JEUGDGEZONDHEIDSZORG
463.046
CEVA LOGISTICS NEDERLAND
2.070
RICARDO NEDERLAND BV RICARDO CERTIFICATION BV (VH LLOYDS REGISTER RAIL EUROPE B.V.)
160
HEINEKEN GROUP B.V.
744
BOREALIS PLASTOMERS B.V.
300
HAVENBEDRIJF AMSTERDAM
373
RANDSTAD GROEP NEDERLAND
4.400
FOODSERVICE EN DE GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN (FSGIL)
16.000
VYNOVA BEEK B.V.
110
TALENT EN PRO CAO
925
FIBRANT B.V.
300
ZORG VAN DE ZAAK
980
DALLI DE KLOK B.V. HOENSBROEK
200
AMSTERDAM
17.500
LUCHTVERKEERSLEIDING NEDERLAND
1.100
De elf cao’s die alleen door één of meer overige bonden zijn afgesloten, zijn de volgende:
Cao naam
Aantal werknemers
TRANSAVIA CABINEPERSONEEL
833
NBBU VASTE MEDEWERKERS UITZENDBUREAUS
7.000
TRANSAVIA AIRLINES OPROEPKRACHTEN CABINEPERSONEEL
56
SIGNBEDRIJVEN
6.500
WEBHELP NEDERLAND
1.000
CONNEXIE
4.515
ZELFSTANDIGE KLINIEKEN NEDERLAND
6.000
PLANTION HOLDING B.V CAO VOOR MEDEWERKERS IN DIENST VAN EN HAAR DOCHTERS
150
TANDTECHNIEK, CAO VOOR LEDEN BRANCHEVERENIGING
612
EASY JET CABIN CREW THE NETHERLANDS CLA
185
MKMB KINDEROPVANG
4.401
Vraag 49
Wat is de gemiddelde loonstijging per sector in 2021?
Antwoord 49
De gemiddelde contractloonstijging in 2021 is 1,82% op jaarbasis en 1,92% op niveaubasis.
In onderstaande tabel wordt een beeld gegeven van de gemiddelde loonstijging in percentages
per economische sector.
cao's
werknemers x 1.000
niveaubasis
jaarbasis
landbouw en visserij
3
106
1,20
1,14
industrie
18
549
2,36
2,57
bouwnijverheid
4
260
1,64
2,85
handel en horeca
17
1.199
1,38
0,79
vervoer en communicatie
9
267
2,64
1,69
zakelijke dienstverlening
17
306
2,06
2,18
overige dienstverlening
22
2.022
2,07
2,09
totaal
90
4.700
1,92
1,82
N.B: Niveaubasis betekent dat geen rekening wordt gehouden met de ingangsdatum van de contractloonafspraken.
Bij de cijfers op jaarbasis wordt wel rekening met de ingangsdatum gehouden en drukt een deel van de contractloonafspraken
(die na 1 januari ingaan) op het lopende jaar, en een deel op het daaropvolgende jaar
(overloop). In de jaarbasiscijfers over 2021 is dus rekening gehouden met de overloop
uit 2020 en de overloop naar 2022.
Vraag 50
Wat is de verschuiving tussen het aantal flexibele en vaste contracten per sector
in 2021?
Antwoord 50
Onderstaande tabel geeft per economische sector een beeld van het aantal werknemers
met een vaste of flexibele arbeidsrelatie in het eerste kwartaal van 2021 en het eerste
kwartaal van 2022.
Onderwerp
Vaste arbeidsrelatie
Vaste arbeidsrelatie
Flexibele arbeidsrelatie
Flexibele arbeidsrelatie
Perioden
2021 1e kwartaal
2022 1e kwartaal
2021 1e kwartaal
2022 1e kwartaal
Bedrijfstakken/branches SBI 2008
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
A-U Alle economische activiteiten
5.180
5.296
2.519
2.630
A Landbouw, bosbouw en visserij
51
51
75
44
B Delfstoffenwinning
5
10
2
6
C Industrie
558
568
154
162
D Energievoorziening
34
31
7
9
E Waterbedrijven en afvalbeheer
37
30
5
9
F Bouwnijverheid
216
209
57
62
G Handel
744
717
547
546
H Vervoer en opslag
282
272
131
125
I Horeca
110
102
171
226
J Informatie en communicatie
206
243
96
90
K Financiële dienstverlening
176
188
60
58
L Verhuur en handel van onroerend goed
48
47
10
12
M Specialistische zakelijke diensten
379
416
124
146
N Verhuur en overige zakelijke diensten
239
229
128
131
O Openbaar bestuur en overheidsdiensten
466
516
133
133
P Onderwijs
442
443
183
210
Q Gezondheids- en welzijnszorg
982
1015
402
421
R Cultuur, sport en recreatie
73
71
46
62
S Overige dienstverlening
86
81
47
32
T Huishoudens
13
6
4
4
U Extraterritoriale organisaties
0
1
0
0
SBI-code onbekend
33
50
136
143
Bron: CBS, Statline, https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82807NED/table?dl=68E…, geraadpleegd op 30 mei 2022.
Vraag 51
Onder welke sectoren is het Lage inkomensvoordeel (LIV) in 2021 uitgegeven? Kan dit
per bedrag per sector worden weergegeven?
Antwoord 51
In onderstaande tabel wordt het betaalde bedrag aan LIV per sector over 2020 weergegeven.
De cijfers over 2021 zijn nog niet bekend (bron: UWV). De tegemoetkomingen van het
LIV worden namelijk in juli (2022) uitbetaald over het voorgaande jaar (2021).
SECTOR
OMSCHRIJVING
AANTAL WERKGEVERS
BEDRAG LIV BETAALD
1
Agrarisch bedrijf
5.266
€ 13.562.164,00
2
Tabakverwerkende industrie
3
€ 10.903,00
3
Bouwbedrijf
1.498
€ 1.932.003,00
4
Baggerbedrijf
17
€ 22.214,00
5
Houten emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie
238
€ 671.643,00
6
Timmerindustrie
245
€ 435.862,00
7
Meubel- en orgelbouwindustrie
707
€ 1.385.719,00
8
Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie
181
€ 369.746,00
9
Grafische industrie
426
€ 926.353,00
10
Metaalindustrie
455
€ 1.215.968,00
11
Elektrotechnische industrie
63
€ 234.930,00
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
10.939
€ 20.469.598,00
13
Bakkerijen
1.089
€ 2.729.575,00
14
Suikerverwerkende industrie
65
€ 146.926,00
15
Slagersbedrijven
675
€ 1.150.520,00
16
Slagers overig
277
€ 1.136.725,00
17
Detailhandel
18.486
€ 43.156.623,00
18
Reiniging
1.516
€ 8.232.306,00
19
Grootwinkelbedrijf
427
€ 20.563.315,00
20
Havenbedrijven
799
€ 6.783.337,00
21
Havenclassificeerders
53
€ 115.076,00
22
Binnenscheepvaart
475
€ 1.018.159,00
23
Visserij
17
€ 21.757,00
24
Koopvaardij
38
€ 132.806,00
25
Vervoer KLM
5
€ 197.294,00
26
Vervoer NS
4
€ 15.576,00
27
Vervoer Posterijen
46
€ 1.364.038,00
28
Taxivervoer
317
€ 1.789.795,00
29
Openbaar Vervoer
16
€ 141.047,00
30
Besloten busvervoer
23
€ 97.153,00
31
Overig personenvervoer te land en in de lucht
41
€ 310.410,00
32
Overig goederenvervoer te land en in de lucht
2.229
€ 7.269.651,00
33
Horeca algemeen
16.084
€ 46.771.641,00
34
Horeca catering
136
€ 1.594.978,00
35
Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen
6.827
€ 16.802.571,00
38
Banken
35
€ 102.001,00
39
Verzekeringswezen
26
€ 53.780,00
40
Uitgeverij
131
€ 271.253,00
41
Groothandel I
3.280
€ 9.331.937,00
42
Groothandel II
5.365
€ 20.367.640,00
43
Zakelijke Dienstverlening I
1.046
€ 1.950.374,00
44
Zakelijke Dienstverlening II
5.520
€ 11.395.472,00
45
Zakelijke Dienstverlening III
5.081
€ 18.438.400,00
46
Zuivelindustrie
45
€ 190.230,00
47
Textielindustrie
41
€ 64.340,00
48
Steen-, cement-, glas- en keramische industrie
207
€ 448.938,00
49
Chemische industrie
442
€ 1.977.045,00
50
Voedingsindustrie
451
€ 2.217.876,00
51
Algemene industrie
479
€ 2.580.502,00
52
Uitzendbedrijven
2.324
€ 74.426.624,00
53
Bewakingsondernemingen
165
€ 504.146,00
54
Culturele instellingen
704
€ 1.812.911,00
55
Overige takken van bedrijf en beroep
1.403
€ 4.089.710,00
56
Schildersbedrijf
267
€ 323.739,00
57
Stukadoorsbedrijf
114
€ 122.190,00
58
Dakdekkerbedrijf
126
€ 182.526,00
59
Mortelbedrijf
5
€ 4.542,00
60
Steenhouwersbedrijf
7
€ 8.599,00
61
Overheid, onderwijs en wetenschappen
310
€ 1.606.253,00
62
Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht
10
€ 1.466.275,00
63
Overheid, defensie
1
€ 1.580.079,00
64
Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen
190
€ 7.514.037,00
65
Overheid, openbare nutsbedrijven
9
€ 39.662,00
66
Overheid, overige instellingen
121
€ 17.956.254,00
67
Werk en (re)Integratie
87
€ 3.890.891,00
68
Railbouw
7
€ 13.382,00
69
Telecommunicatie
79
€ 225.549,00
998
Sector niet van toepassing
41
€ 91.688,00
TOTAAL
97.802
€ 388.027.227,00
Vraag 52
Onder welke sectoren is het jeugd-LIV uitgegeven? Kan dit per bedrag per sector worden
weergegeven?
Antwoord 52
In onderstaande tabel wordt het betaalde bedrag aan Jeugd-LIV per sector over 2020
weergegeven (bron: UWV). De cijfers over 2021 zijn nog niet bekend. De tegemoetkomingen
van het Jeugd-LIV worden namelijk in juli (2022) uitbetaald over het voorgaande jaar
(2021).
SECTOR
OMSCHRIJVING
AANTAL WERKGEVERS
BEDRAG JLIV BETAALD
1
Agrarisch bedrijf
3.562
€ 664.593,00
2
Tabakverwerkende industrie
1
€ 17,00
3
Bouwbedrijf
780
€ 123.781,00
4
Baggerbedrijf
11
€ 1.133,00
5
Houten emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie
102
€ 21.918,00
6
Timmerindustrie
42
€ 5.300,00
7
Meubel- en orgelbouwindustrie
372
€ 104.820,00
8
Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie
88
€ 18.490,00
9
Grafische industrie
153
€ 25.543,00
10
Metaalindustrie
234
€ 68.465,00
11
Elektrotechnische industrie
26
€ 9.051,00
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
7.534
€ 1.689.471,00
13
Bakkerijen
1.169
€ 246.377,00
14
Suikerverwerkende industrie
47
€ 7.926,00
15
Slagersbedrijven
767
€ 128.602,00
16
Slagers overig
108
€ 20.767,00
17
Detailhandel
13.652
€ 3.481.121,00
18
Reiniging
729
€ 116.368,00
19
Grootwinkelbedrijf
435
€ 2.635.951,00
20
Havenbedrijven
327
€ 88.905,00
21
Havenclassificeerders
17
€ 3.611,00
22
Binnenscheepvaart
236
€ 50.018,00
23
Visserij
9
€ 1.145,00
24
Koopvaardij
22
€ 6.322,00
25
Vervoer KLM
2
€ 643,00
26
Vervoer NS
3
€ 1.521,00
27
Vervoer Posterijen
23
€ 34.569,00
28
Taxivervoer
30
€ 4.688,00
29
Openbaar Vervoer
5
€ 281,00
30
Besloten busvervoer
3
€ 290,00
31
Overig personenvervoer te land en in de lucht
31
€ 11.892,00
32
Overig goederenvervoer te land en in de lucht
876
€ 182.173,00
33
Horeca algemeen
18.355
€ 3.631.102,00
34
Horeca catering
66
€ 9.558,00
35
Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen
4.163
€ 1.017.915,00
38
Banken
15
€ 2.436,00
39
Verzekeringswezen
12
€ 2.367,00
40
Uitgeverij
45
€ 4.090,00
41
Groothandel I
1.459
€ 370.703,00
42
Groothandel II
2.292
€ 505.654,00
43
Zakelijke Dienstverlening I
554
€ 91.339,00
44
Zakelijke Dienstverlening II
2.223
€ 386.139,00
45
Zakelijke Dienstverlening III
2.266
€ 904.015,00
46
Zuivelindustrie
26
€ 4.803,00
47
Textielindustrie
22
€ 3.123,00
48
Steen-, cement-, glas- en keramische industrie
49
€ 4.152,00
49
Chemische industrie
158
€ 26.013,00
50
Voedingsindustrie
184
€ 47.869,00
51
Algemene industrie
150
€ 42.984,00
52
Uitzendbedrijven
1.571
€ 1.945.062,00
53
Bewakingsondernemingen
67
€ 10.179,00
54
Culturele instellingen
444
€ 173.011,00
55
Overige takken van bedrijf en beroep
788
€ 149.271,00
56
Schildersbedrijf
164
€ 29.472,00
57
Stukadoorsbedrijf
46
€ 9.752,00
58
Dakdekkerbedrijf
53
€ 15.352,00
59
Mortelbedrijf
4
€ 311,00
60
Steenhouwersbedrijf
5
€ 233,00
61
Overheid, onderwijs en wetenschappen
192
€ 48.838,00
62
Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht
7
€ 55.416,00
63
Overheid, defensie
1
€ 21.313,00
64
Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen
32
€ 7.759,00
65
Overheid, openbare nutsbedrijven
5
€ 3.286,00
66
Overheid, overige instellingen
33
€ 32.925,00
67
Werk en (re)Integratie
60
€ 101.689,00
68
Railbouw
3
€ 112,00
69
Telecommunicatie
21
€ 5.355,00
998
Sector niet van toepassing
81
€ 6.232,00
TOTAAL
67.012
€ 19.425.582,00
Vraag 53
Over hoeveel banen is het bedrag dat is uitgegeven aan het LIV verdeeld? Hoeveel is
dat voor het jeugd-LIV?
Antwoord 53
Er wordt niet bijgehouden over hoeveel banen het bedrag, dat is uitgegeven aan het
(Jeugd-)LIV, is verdeeld. Om deze reden is er geen exacte informatie over de hoeveelheid
banen beschikbaar. Uit de beleidsinformatie van het UWV blijkt dat in 2020 97.802
werkgevers voor 442.752 werknemers gebruik maakten van het LIV en 67.012 werkgevers
voor 246.998 werknemers van het Jeugd-LIV. De cijfers over 2021 zijn nog niet bekend.
De tegemoetkomingen van het
(Jeugd-)LIV worden namelijk in juli (2022) uitbetaald over het voorgaande jaar (2021).Het
aantal werknemers kan dienen als indicatie voor het aantal banen. Echter kan een werknemer
tewerkgesteld zijn bij meerdere werkgevers, waardoor één werknemer in de praktijk
meerdere banen zou kunnen hebben waarover (Jeugd-)LIV uitgekeerd wordt. Hierbij wordt
opgemerkt dat pas LIV uitgekeerd wordt, wanneer een werknemer minimaal 1.248 uur op
jaarbasis heeft gewerkt. Dit betekent dat, uitgaande van een gemiddelde werkweek van
38 uur, het (Jeugd-)LIV per werknemer maximaal voor twee banen uitgekeerd kan worden.
Vraag 54
Hoeveel mensen wachtten eind 2021 op een keuring bij een keuringsarts van het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV)? Is dit aantal hoger of lager dan eind 2020?
Antwoord 54
Eind 2021 waren er 26.225 personen die op de afhandeling van hun WIA-aanvraag wachtten.
Daarvan wachtten 12.076 personen langer dan de wettelijke termijn van 8 weken. In
2020 waren deze aantallen lager met respectievelijk 20.672 en 8.062. Bron: UWV Kwantitatieve
informatie 2021, p. 8.
Eind 2021 wachtten 14.268 personen op een WIA-herbeoordeling die was aangevraagd door
hun werkgever of door henzelf. Van dit aantal was 77% niet tijdig afgedaan.
Vraag 55
Hoeveel keuringsartsen zijn er in 2021 aangenomen bij het UWV? Hoeveel keuringsartsen
zijn er uit dienst getreden?
Antwoord 55
In 2021 zijn 73 artsen aangenomen. Er vertrokken in 2021 108 artsen, voornamelijk
vanwege (pre)pensioen (39 artsen), omdat hun tijdelijk contract op verzoek van de
arts of op initiatief van UWV niet is verlengd (29 artsen) of vanwege ontslagname
(24 artsen). Per saldo betekent dit voor 2021 een afname van de artsencapaciteit met
35 fte.
Vraag 56
Hoeveel bezwaren zijn er in 2021 gemaakt tegen een keuring van een keuringsarts? Hoeveel
bezwaren zijn er gegrond verklaart?
Antwoord 56
Deze specifieke informatie is op dit moment niet beschikbaar. De Minister van SZW
informeert uw Kamer of via de Stand van de uitvoering die u nog deze maand ontvangt,
of via de brief inzake de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen, die vóór het
zomerreces is toegezegd.
Te uwer informatie ontvangt u nu alvast globale informatie over het aantal bezwaren
tegen WIA-beslissingen van UWV. Deze cijfers bevatten zowel bezwaren tegen medische
besluiten als niet-medische besluiten. Voor de WIA als geheel heeft UWV in 2021 29.189
bezwaarschiften afgehandeld. Daarvan is 6,0% niet ontvankelijk verklaard, is 29,3%
gegrond verklaard tegenover 30,5% ongegrond en is in 34,3% van de gevallen het bewaar
ingetrokken of om overige redenen het besluit niet herzien. Bron: UWV Kwantitatieve
informatie 2021, p. 61.
Vraag 57
Hoeveel mensen zijn na een herkeuring in 2021 (een deel van) hun uitkering kwijtgeraakt?
Om welke verschillen van afkeuringspercentages ging het hier?
Antwoord 57
De Kwantitatieve informatie 2021 van UWV geeft het gevraagde inzicht in het effect
van de herbeoordelingen in 2021 (p. 24).
Vraag 58
Hoeveel klachten over de werkwijze van het UWV zijn er in 2021 gemeld? Kunnen deze
klachten worden gespecificeerd?
Antwoord 58
In 2021 zijn er 6.849 klachten ontvangen door UWV. De meeste klachten gingen over
de dienstverlening en dan vooral over onjuiste, tegenstrijdige of onvoldoende informatie,
de manier waarop mensen door UWV-medewerkers werden bejegend (niet nakomen van een
afspraak, geen reactie ontvangen) en (het uitblijven van) de betaling. Deze klachten
zijn als volgt gespecificeerd door UWV: dienstverlening (61,6%), betalingen (12,8%),
bejegening (19,7%), bereikbaarheid (1,8%), project (0,9%), beleid (1,0%) en deskundigenoordeel
(2,2%). Bij 11% van het totale aantal ontvangen klachten betrof het de te late beslissingen
bij een sociaal-medische beoordeling. Deze cijfers komen uit het UWV jaarverslag 2021
(bijlage bij Kamerstuk 26 448, nr. 679).
Vraag 59
Hoeveel klachten jegens het UWV zijn er in 2021 gegrond verklaard?
Antwoord 59
In totaal zijn 2.143 (31,6%) van de klachten gegrond verklaard. Daarnaast zijn 1.507
(22,3%) van de klachten ongegrond verklaard. 267 (3,9%) van de klachten zijn niet-ontvankelijk
verklaard. Andere klachten worden vroegtijdig opgelost, doordat UWV kort na het indienen
van de klacht contact opneemt met de indiener om in goed overleg tot een acceptabele
oplossing te komen. De op deze manier opgeloste klachten worden dan geregistreerd
onder de noemer «oordeel niet van toepassing», dit betreft 659 (9,7%) klachten. Als
de klacht niet gegrond en ook niet ongegrond verklaard kan worden, wordt de klacht
geregistreerd onder de noemer «geen oordeel», dit betreft 2.198 (32,5%) van de klachten.
Deze cijfers komen uit het UWV jaarverslag 2021 (bijlage bij Kamerstuk 26 448, nr. 679).
Vraag 60
Hoeveel mensen maakten in 2021 gebruik van de inkomensondersteuning aan Algemene ouderdomswet
(AOW)-gerechtigden (IOAOW)?
Antwoord 60
De IOAOW is een inkomensonafhankelijke toeslag die boven op de AOW wordt uitgekeerd
door de SVB. Alle AOW-gerechtigden, behoudens een klein aantal van hen dat niet in
een verdragsland woont, ontvangen een IOAOW-uitkering. In het jaar 2021 ontvingen
3.579 miljoen AOW-gerechtigden een IOAOW uitkering. De hoogte van de IOAOW is afhankelijk
van de AOW-opbouw. Aanspraak op de inkomensondersteuning is er alleen als de pensioengerechtigde
in Nederland woont of op het grondgebied van een land binnen de Europese Unie/EER/Zwitserland,
Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius, Saba, of in een derde land
waar een bilateraal sociale zekerheidsverdrag mee is gesloten, waarin de verplichting
tot export van uitkeringen bij ouderdom is geregeld.
Vraag 61
Blijven de AOW en andere uitkeringen gekoppeld aan de verdere verhogingen van het
Wettelijk minimumloon (Wml) in 2024 en 2025?
Antwoord 61
De AOW blijft gekoppeld aan de verdere verhogingen van het minimumloon in 2024 en
2025. Dit geldt ook voor het grootste deel van de overige SZW-regelingen, maar niet
voor alle. Zo stijgen conform coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) de daglonen in de loongerelateerde uitkeringen (WW, ZW, WIA) en het maximum dag-
en premieloon in 2024 en 2025 niet mee. Uw Kamer ontvangt voor het zomerreces een
brief met de nadere uitwerking van de verhogingen. Hierin wordt onder andere in meer
detail ingegaan op de doorwerkingen van de verhoging van het minimumloon op de verschillende
uitkeringsregelingen.
Vraag 62
Hoeveel mensen die in 2021 gebruik maakten van de IOAOW, leefde onder het sociaal
minimum na het ontvangen van IOAOW?
Antwoord 62
Ouderen ontvangen de IOAOW als onderdeel van de AOW-uitkering en zullen bij voldoende
AOW-opbouw in beginsel een inkomen hebben boven het sociaal minimum. Bij onvoldoende
AOW-opbouw en aanvullend pensioen vult de aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO) onder voorwaarden aan tot het sociaal minimum. Hiervoor geldt een inkomenstoets
en een vermogenstoets. Een inkomen onder het sociaal minimum kan zich voordoen in
huishoudens die weliswaar een inkomen hebben onder het sociaal minimum, maar door
het bezit van vermogen niet in aanmerking komen voor AIO-aanvulling. Een inkomen onder
het sociaal minimum kan zich ook voordoen in huishoudens die wel aan de voorwaarden
voldoen, maar geen gebruik maken van de voorziening. Zoals toegelicht in de brief
over de stand van de uitvoering (Kamerstuk 26 448, D) werkt het kabinet aan een pilot om niet-gebruik van de AIO verder terug te dringen.
Vraag 63
Wat is de historische ontwikkeling van de hoeveelheid mensen die aanspraak maken op
de IOAOW? Kan dit sinds de invoering hiervan worden aangegeven?
Antwoord 63
Het aantal personen dat IOAOW ontvangt is vrijwel gelijk aan het aantal AOW-gerechtigden.
Alle AOW-gerechtigden, behoudens een klein aantal van hen dat niet in een verdragsland
woont, ontvangen een IOAOW-uitkering. Onderstaande tabel toont het aantal AOW-gerechtigden
sinds de invoering van de IOAOW in 2015.
AOW-gerechtigden ultimo jaar (x 1.000)
2015
3.372
2016
3.398
2017
3.421
2018
3.444
2019
3.453
2020
3.516
2021
3.579
Vraag 64
Wat is de historische ontwikkeling van de hoeveelheid mensen die aanspraak maken op
de voorloper van de IOAOW, de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen
(MKOB)? Kan dit tot 20 jaar terug worden aangegeven?
Antwoord 64
De MKOB is op 1 juni 2011 in werking getreden. In het najaar van 2013 is daarnaast
de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen in
werking getreden met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2011. Per 1 januari 2015 zijn
beide regelingen afgeschaft en vervangen door de IOAOW. Het aantal personen dat een
uitkering heeft ontvangen op grond van deze regeling is vrijwel gelijk aan het aantal
AOW-gerechtigden in deze periode. Onderstaande tabel toont het aantal AOW-gerechtigden
in de periode 2011–2014.
AOW-gerechtigden ultimo jaar (x 1.000)
2011
3.017
2012
3.136
2013
3.226
2014
3.307
Vraag 65
Wat is de historische ontwikkeling van de hoogte van de IOAOW? Kan dit per jaar worden
uiteengezet?
Antwoord 65
Onderstaande tabel toont de bruto hoogte van de maandelijkse IOAOW-uitkering bij een
volledige AOW-opbouw sinds de invoering in 2015.
euro per maand
2015
25,35
2016
25,48
2017
25,56
2018
24,93
2019
25,23
2020
25,63
2021
26,04
2022
26,38
Vraag 66
Kan er een overzicht worden gegeven van de demografische opbouw en andere bekende
kenmerken van de groep IOAOW ontvangers?
Antwoord 66
De demografische opbouw van ouderen met een IOAOW-uitkering is net als de AOW vrijwel
gelijk aan de demografische opbouw van inwoners in Nederland boven de AOW-gerechtigde
leeftijd. Daarnaast woont circa 10% van de AOW-gerechtigden in het buitenland.
Vraag 67
Kan een rekenvoorbeeld worden gegeven van de voorgestelde maatregelen (verhoging AOW,
afschaffing IOAOW, niet verhogen ouderenkorting) voor verschillende groepen, ten minste
bevattende: een alleenstaand persoon met alleen AOW, een persoon met slechts 25%,
50%, 75% AOW opbouw, een persoon met volledig AOW en 250, 500, 1.000 aanvullend pensioen?
Antwoord 67
In onderstaande tabellen vindt u rekenvoorbeelden met (de ontwikkeling van) het jaarlijks
netto inkomen voor verschillende groepen alleenstaande gepensioneerden in 2025. Hierdoor
wordt het inkomenseffect van de besluitvorming over het koppelen van de AOW aan de
minimumloonsverhoging uit de voorjaarsnota (Kamerstuk 36 120, nr. 1) voor deze groepen zichtbaar.
Gepensioneerden met onvolledige AOW-opbouw hebben recht op een AIO-aanvulling tot
de bijstandsnorm voor gepensioneerden. Deze bijstandsnorm voor gepensioneerden stijgt
door de bijzondere stijging van het WML en de daaraan gekoppelde stijging van de bijstandsnorm
uit het coalitieakkoord. In de voorjaarsnota wordt voorgesteld om de AOW mee te laten
stijgen met de verhoging van het WML. Voor het inkomen van gepensioneerden met recht
op een AIO-aanvulling heeft deze stijging geen effect op het netto-inkomen. De hoogte
van de bijstandsnorm voor gepensioneerden wijzigt hierdoor niet.
De IOAOW valt buiten de middelentoets van de AIO. Daarom heeft de afschaffing van
de IOAOW een negatief inkomenseffect voor gepensioneerden met onvolledige AOW-opbouw.
Per saldo resteert een positief inkomenseffect doordat het positief effect van de
stijging van de bijstandsnorm voor gepensioneerden uit het coalitieakkoord groter
is dan het negatief effect van de afschaffing van de IOAOW.
Onderstaande bedragen zijn gebaseerd op de meest actuele raming van het CPB uit maart
2022. De exacte bedragen kunnen anders uitvallen, omdat de uiteindelijke ontwikkeling
van bijvoorbeeld de cao-lonen kan afwijken van de huidige raming.
25% AOW-opbouw
50% AOW-opbouw
75% AOW-opbouw
Pakket
CA1
VJN-CA2
VJN+CA3
VJN4
CA
VJN-CA
VJN+CA
VJN
CA
VJN-CA
VJN+CA
VJN
Bruto AOW (1)
0
223
223
4.813
0
446
446
9.626
0
669
669
14.439
Bruto IOAOW (2)
0
– 88
– 88
0
0
– 176
– 176
0
0
– 264
– 264
0
IAB Zvw
5
(3)
0
8
8
288
0
16
16
576
0
24
24
863
Loonheffing (4)
0
43
43
923
0
86
86
1.845
0
128
128
2.768
Heffingskortingen (5)
384
– 384
0
4.084
384
– 384
0
4.084
384
– 384
0
4.084
Te betalen belasting (6=4–5)
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
AIO-aanvulling (7)
513
– 202
311
10.284
513
– 411
102
5.758
513
– 621
– 108
1.233
Netto inkomen (8=1+2+7-3-6)
513
– 75
438
14.809
513
– 157
356
14.809
513
– 240
273
14.809
X Noot
1
Inkomenseffect van maatregelen coalitieakkoord.
X Noot
2
Inkomenseffect van maatregelen voorjaarsnota ten opzichte van coalitieakoord.
X Noot
3
Saldo van inkomenseffecten coalitieakkoord en voorjaarsnota.
X Noot
4
Raming van de inkomensbestanddelen na maatregelen uit de voorjaarsnota.
X Noot
5
Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
AOW
AOW +3.000
Pakket
CA
VJN-CA
VJN+CA
VJN
CA
VJN-CA
VJN+CA
VJN
Bruto AOW en aanvullend pensioen (1)
0
892
892
19.252
0
892
892
22.252
Bruto IOAOW (2)
0
– 352
– 352
0
0
– 352
– 352
0
IAB Zvw (3)
0
32
32
1.151
0
32
32
1.331
Loonheffing (4)
0
171
171
3.691
0
104
104
4.266
Heffingskortingen (5)
384
– 384
0
4.084
384
– 384
0
4.084
Te betalen belasting (6=4–5)
0
0
0
0
– 78
182
104
182
AIO-aanvulling (7)
0
0
0
0
0
0
0
0
Netto inkomen (8=1+2+7-3-6)
0
508
508
18.101
78
326
404
20.740
AOW +6.000
AOW +12.000
Pakket
CA
VJN-CA
VJN+CA
VJN
CA
VJN-CA
VJN+CA
VJN
Bruto AOW en aanvullend pensioen (1)
0
892
892
25.252
0
892
892
31.252
Bruto IOAOW (2)
0
– 352
– 352
0
0
– 352
– 352
0
IAB Zvw (3)
0
32
32
1.510
0
32
32
1.869
Loonheffing (4)
0
104
104
4.841
0
104
104
5.991
Heffingskortingen (5)
384
– 401
– 17
4.036
384
– 401
– 17
3.850
Te betalen belasting (6=4–5)
– 384
504
120
805
– 384
504
120
2.141
AIO-aanvulling (7)
0
0
0
0
0
0
0
0
Netto inkomen (8=1+2+7-3-6)
384
4
388
22.937
384
4
388
27.242
Vraag 68
Wat is het effect op de reële koopkracht uitgesplitst in 2023, 2024 en 2025 van de
voorgestelde maatregelen (verhoging AOW, afschaffing IOAOW, niet verhogen ouderenkorting)
met daarbij in achtneming van verschillende inflatiescenario’s, ten minst bevattende
een aanhoudende jaargemiddelde inflatie van 2%, 5%, 7,5% en 10%?
Antwoord 68
De CEP-raming uit maart 2022 is de meest actuele koopkrachtraming, sindsdien zijn
er veel ontwikkelingen geweest op macro-economisch gebied (onder andere in de lonen
en prijzen). Het is daarom op dit moment niet mogelijk een actueel koopkrachtcijfer
weer te geven. Het CPB actualiseert de macro-economisch verwachtingen bij de CMEV-raming.
Onderstaande tabel 1 geeft de cumulatieve mediane inkomenseffecten voor verschillende
groepen van de voorgenomen maatregelen in het coalitieakkoord en de voorjaarsnota.
Tabel 2 geeft dezelfde effecten voor een aantal voorbeeldhuishoudens. De stand na
voorjaarsbesluitvorming wordt hierin afgezet tegen de stand zonder coalitieakkoord2. De tabel geeft het inkomenseffect van de verhoging van het WML met 2,5% in 2023,
2,5% in 2024 en 2,32% in 20253. In 2023 stijgen alle gekoppelde regelingen mee. In 2024 en 2025 is er geen doorwerking
op bovenminimale regelingen. Verder werkt de WML-verhoging door op de AOW in alle
drie de stappen, wordt de IOAOW in drie stappen afgeschaft en wordt doorwerking op
de arbeidskorting teruggedraaid (dit wordt geregeld in het Belastingplan 2023). Het
effect van het 3 mld pakket en ander beleid van het coalitieakkoord en de voorjaarsnota
zit niet in onderstaande inkomenseffecten.
Tabel 1 medianentabel cumulatieve inkomenseffecten voor stand VJN tov stand zonder
CA
2023
2024
2025
Inkomensgroep
1e (<=114% WML)
0,7%
1,3%
1,9%
2e (114–182% WML)
0,4%
0,9%
1,3%
3e (182–279% WML)
0,1%
0,3%
0,4%
4e (279–412% WML)
0,0%
0,1%
0,1%
5e (>412% WML)
0,0%
0,0%
0,1%
Inkomensbron
Werkenden
0,0%
0,1%
0,1%
Uitkeringsgerechtigden
1,2%
1,9%
2,8%
Gepensioneerden
0,5%
0,9%
1,5%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,1%
0,2%
0,2%
Alleenstaanden
0,3%
0,6%
0,9%
Alleenverdieners
0,1%
0,2%
0,3%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,1%
0,1%
0,2%
Huishoudens zonder kinderen
0,0%
0,1%
0,1%
Alle huishoudens
0,1%
0,3%
0,4%
Tabel 2 Cumulatieve inkomenseffecten voorbeeldhuishoudens voor stand VJN tov stand
zonder CA
2023
2024
2025
Actieven:
Alleenstaande
minimumloon
2,1%
3,7%
5,1%
Alleenstaande ouder
minimumloon
1,8%
3,6%
5,3%
Inactieven:
Sociale minima
paar met kinderen
1,2%
2,5%
3,9%
alleenstaande
1,6%
3,2%
4,9%
alleenstaande ouder
1,0%
2,0%
3,0%
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
0,9%
1,8%
2,8%
AOW +10.000
0,7%
1,4%
2,2%
AOW (paar)
(alleen) AOW
0,9%
1,8%
2,5%
AOW +10.000
0,6%
1,3%
1,9%
AOW +30.000
0,3%
0,6%
1,0%
De onderstaande tabel 3 geeft de cumulatieve mediane inkomenseffecten van de maatregelen
in de voorjaarsnota, afgezet tegen het pakket in het coalitieakkoord. Tabel 4 geeft
dezelfde effecten voor een aantal voorbeeldhuishoudens. In het coalitieakkoord werd
het WML in twee stappen met in totaal 7,5% verhoogd, zonder doorwerking op de AOW
en bovenminimale regelingen. Verder werd de ouderenkorting verhoogd. De doorwerking
op de arbeidskorting werd teruggedraaid. In de voorjaarsnota is besloten de WML verhoging
een jaar naar voren te halen. In de verhoging in 2023 stijgen alle aan het WML gekoppelde
regelingen mee. Verder wordt de AOW meegekoppeld in alle drie de stappen en wordt
de IOAOW in drie stappen afgeschaft. De voorgenomen verhoging van de ouderenkorting
gaat niet door.
Bijvoorbeeld een alleenstaande gepensioneerde met een aanvullend pensioen van 10.000
euro gaat er in 2025 door de maatregelen in de voorjaarsnota met 0,2% op achteruit
ten opzichte van het pakket in het coalitieakkoord (zie tabel 4). Dat komt omdat het
voordeel van de voorgenomen verhoging van de ouderenkorting hoger is dan de verhoging
van de AOW minus de IOAOW. Wel gaat dit huishouden er in 2025 2,2% op vooruit ten
opzichte van de situatie zonder coalitieakkoord en voorjaarsnota.
Tabel 3 medianentabel cumulatieve inkomenseffecten voor stand VJN-variant tov stand
CA
2023
2024
2025
Inkomensgroep
1e (<=114% WML)
0,6%
0,5%
0,2%
2e (114–182% WML)
0,3%
0,2%
0,1%
3e (182–279% WML)
0,1%
0,1%
0,1%
4e (279–412% WML)
0,0%
0,1%
0,1%
5e (>412% WML)
0,0%
0,0%
0,1%
Inkomensbron
Werkenden
0,0%
0,1%
0,1%
Uitkeringsgerechtigden
1,2%
0,7%
0,1%
Gepensioneerden
0,2%
0,1%
0,1%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,1%
0,1%
0,1%
Alleenstaanden
0,2%
0,1%
0,1%
Alleenverdieners
0,1%
0,1%
0,1%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,1%
0,1%
0,1%
Huishoudens zonder kinderen
0,0%
0,1%
0,1%
Alle huishoudens
0,1%
0,1%
0,1%
Tabel 4 Cumulatieve inkomenseffecten voorbeeldhuishoudens voor stand VJN-variant tov
stand CA
2023
2024
2025
Actieven:
Alleenstaande
minimumloon
2,1%
0,9%
0,2%
Alleenstaande ouder
minimumloon
1,8%
1,0%
0,1%
Inactieven:
Sociale minima
paar met kinderen
1,2%
0,6%
0,0%
alleenstaande
1,6%
0,9%
0,1%
alleenstaande ouder
1,0%
0,5%
0,0%
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
0,9%
1,9%
3,0%
AOW +10.000
0,3%
0,0%
– 0,2%
AOW (paar)
(alleen) AOW
0,9%
1,4%
2,3%
AOW +10.000
0,3%
0,2%
0,1%
AOW +30.000
0,1%
0,0%
0,0%
Vraag 69
Wat is het effect op de reële koopkracht uitgesplitst in 2023, 2024 en 2025 van de
voorgestelde maatregelen van de verhoging van het minimumloon met daarbij in achtneming
van verschillende inflatiescenario’s, ten minst bevattende een aanhoudende jaargemiddelde
inflatie van 2%, 5%, 7,5% en 10%? Kan dit ook uitgesplitst worden voor verschillende
inkomensgroepen, ten minste bevattende iemand op het WML niveau, 130% Wml, mediane
inkomen en gemiddelde inkomen in Nederland?
Antwoord 69
Zie het antwoord op vraag 68.
Vraag 70
Wat is de historische ontwikkeling van de hoeveelheid pensioenfondsen, pensioenuitvoerders
en pensioenverzekeraars in Nederland van de afgelopen 25 jaar?
Antwoord 70
De eerste twee tabellen hieronder geven een overzicht van de ontwikkeling van de hoeveelheid
pensioenfondsen vanaf 1997. Tabel 3 en 4 geven een overzicht van levensverzekeraars
die ook pensioenproducten kunnen voeren, of deze levensverzekeraars ook daadwerkelijk
een pensioenproduct voeren is niet uit de cijfers op te maken. De cijfers zijn afkomstig
van de website van DNB.
Tabel 1
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Bedrijfspensioenfondsen verplicht
67
66
66
67
70
71
75
78
78
78
71
69
Bedrijfspensioenfondsen niet verplicht
15
19
27
25
30
31
28
24
25
25
25
26
Combinatie bedrijfstakpensioenfondsen niet-verplicht / verplicht
Ondernemingspensioenfondsen
957
938
904
877
843
804
753
714
676
643
597
543
Ondernemingsspaarfondsen
9
6
6
6
7
7
6
8
7
7
7
4
Beroepspensioenfondsen
11
11
11
11
11
11
11
13
12
12
12
13
Speciale wetgeving
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
1
1
Algemene pensioenfondsen
Totaal
1.060
1.042
1.016
988
963
926
875
839
800
767
713
656
Tabel 2
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Bedrijfspensioenfondsen verplicht
68
65
63
62
60
60
57
54
50
45
45
42
Bedrijfspensioenfondsen niet verplicht
19
17
14
12
12
9
10
9
8
7
6
5
Combinatie bedrijfstakpensioenfondsen niet-verplicht / verplicht
2
2
2
Ondernemingspensioenfondsen
474
414
359
323
292
279
236
211
183
160
148
141
Ondernemingsspaarfondsen
5
5
5
4
5
5
5
4
3
3
3
3
Beroepspensioenfondsen
12
12
12
12
12
11
11
11
9
9
9
9
Speciale wetgeving
1
1
1
1
1
1
1
1
0
0
0
0
Algemene pensioenfondsen
7
7
7
6
Totaal
579
514
454
414
382
365
320
290
260
233
220
208
Tabel 3
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Levensverzekeraars met zetel in Nederland
104
105
106
98
95
89
84
82
76
75
72
67
Levensverzekeraars met bijkantoor in Nederland van landen buiten de EU/EER
3
3
3
3
3
3
3
3
1
1
1
0
Totaal
107
108
109
101
98
92
87
85
77
76
73
67
Tabel 4
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Levensverzekeraars met zetel in Nederland
62
50
44
43
40
39
39
35
31
30
26
25
Levensverzekeraars met bijkantoor in Nederland van landen buiten de EU/EER
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Totaal
62
50
44
43
40
39
39
35
31
30
26
25
Vraag 71
Hoeveel mensen zijn er werkzaam in de pensioensector? Kan dit uitgesplitst worden
naar pensioenfondsen, pensioenuitvoerders en pensioenverzekeraars? Kan daarbij ook
een overzicht gegeven worden van de ontwikkeling over de afgelopen 20 jaar?
Antwoord 71
Deze gegevens zijn niet beschikbaar, het is dan ook niet mogelijk om een antwoord
op deze vraag te geven.
Vraag 72
Wat is de verhouding praktisch, gemiddeld en hoogopgeleid van de mensen die werkzaam
zijn bij pensioenfondsen, pensioenuitvoerders en pensioenverzekeraars?
Antwoord 72
Deze gegevens zijn niet beschikbaar, het is dan ook niet mogelijk om een antwoord
op deze vraag te geven.
Vraag 73
Wat is de hoogte van de uitvoeringskosten van pensioenfondsen, pensioenuitvoerders
en pensioenverzekeraars? Wat is hiervan de ontwikkeling over de afgelopen 20 jaar
per jaar?
Antwoord 73
Gevraagd wordt naar de hoogte van uitvoeringskosten van pensioenfondsen, pensioenuitvoerders
en pensioenverzekeraars. Onderstaande tabel geeft een overzicht van kosten van pensioenfondsen.
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar voor andere pensioenuitvoerders.
Jaar
Vermogensbeheerkosten
(x € 1 mln.)
Overige kosten
(x € 1 mln.)
Totale kosten pensioenfondsen
(x € 1 mln.)
2020
9.257
1.052
10.309
2019
7.937
1.027
8.964
2018
7.468
0.998
8.466
2017
7.585
0.976
8.561
2016
6.636
1.048
7.684
2015
6.547
1.074
7.621
2014
6.318
1.112
7.430
2013
5.908
1.107
7.015
2012
5.126
1.126
6.252
Bron: DNB
Vraag 74
Kan er een overzicht worden gegeven van de betaalde (tweede pijler) pensioenpremie
per jaar van de afgelopen 50 jaar?
Antwoord 74
Met behulp van data van DNB is het mogelijk om overzicht te geven van de betaalde
pensioenpremies vanaf 1997. Dit overzicht is in de onderstaande grafiek weergegeven.
Bron: DNB
Vraag 75
Kan er een overzicht worden gegeven van de uitbetaalde (tweede pijler) pensioenuitkeringen
per jaar van de afgelopen 50 jaar?
Antwoord 75
Met behulp van data van DNB is het mogelijk om overzicht te geven van de uitbetaalde
pensioenuitkeringen vanaf 1997. Dit overzicht is in de onderstaande grafiek weergegeven.
Bron: DNB
Vraag 76
Kan er een overzicht worden gegeven van de gemiddeld behaalde rendementen van pensioenfondsen
over de afgelopen 50 jaar per jaar.
Antwoord 76
Met behulp van data van DNB is het mogelijk om overzicht te geven van de gemiddeld
behaalde rendementen vanaf 2007. Dit overzicht is in de onderstaande tabel weergegeven.
Jaar
Rendementen
2007
3,8%
2008
– 17,3%
2009
15,6%
2010
11,9%
2011
7,2%
2012
13,6%
2013
3,4%
2014
18,6%
2015
1,4%
2016
10,4%
2017
5,8%
2018
– 1,2%
2019
16,9%
2020
7,5%
2021
7,9%
Bron: DNB
Vraag 77
Hoeveel pensioenpremies zijn door werkgevers niet betaald ten gevolge van het flexibiliseren
van beroepen? Kan dit uitgesplitst worden per jaar en een overzicht gegeven worden
van de afgelopen 20 jaar?
Antwoord 77
Deze gegevens zijn niet beschikbaar, het is dan ook niet mogelijk een antwoord op
deze vraag te geven.
Vraag 78
Hoeveel procent van het pensioenvermogen in de tweede pijler is geïnvesteerd in beleggingen
buiten Nederland?
Antwoord 78
Gevraagd wordt welk percentage van het pensioenvermogen in de tweede pijler is geïnvesteerd
in beleggingen buiten Nederland. Grofweg 90% van het totale pensioenfondsvermogen
wordt in het buitenland belegd (per kwartaal 4, 2021). Het totale pensioenfondsvermogen
was per einde 2021 circa € 1.800 miljard, waarvan dus ongeveer € 1.600 miljard in
het buitenland wordt belegd.
Vraag 79
Kan een overzicht worden gegeven van de afgelopen 20 jaar per jaar van de gemiddelde
jaarlijkse waardeverliezen ten gevolge van internationale investeringsrisico’s (zwarte
gat)? Kan hierbij ook aangegeven worden hoeveel van deze waardeverliezen ten kosten
zijn gegaan van pensioenvermogen?
Antwoord 79
De vraag veronderstelt dat internationale beleggingsrisico’s geïsoleerd kunnen worden
beschouwd. Dit is niet het geval. Voor een zuivere vergelijking zouden deze moeten
worden afgezet tegen beleggingsrisico’s die zich manifesteren bij binnenlandse investeringen.
Dergelijk onderscheid in beleggingsrisico’s is gegeven de internationale verwevenheid
van financiële markten echter niet te maken.
Vraag 80
Kan een overzicht, omvang en uitleg worden gegeven van de negatieve macro-economische
invloeden die uitgaan van de huidige omvang van het tweede pijler pensioenvermogen
op de Nederlandse economie, hierbij kan gedacht worden aan zaken zoals volatiliteit,
gebrek aan koopkrachtgroei door hoogte pensioenafdrachten of effecten op het overschot
op te lopende rekening?
Antwoord 80
De manier waarop Nederlanders pensioensparen kan verschillende effecten hebben op
de Nederlandse economie. Het betreft een complex samenspel van uiteenlopende mechanismes,
waarvan de exacte omvang niet altijd valt te kwantificeren. Hieronder volgt een toelichting
op een aantal belangrijke effecten plus eventuele maatregelen die zijn genomen om
deze te adresseren.
Ten eerste is het van belang om te benadrukken dat de Nederlandse tweede pijler belangrijke
positieve effecten heeft op de economie en de welvaart. Zo helpt de tweede pijler
werkenden hun inkomen te spreiden over de levensloop, waardoor zij niet te maken krijgen
met een grote inkomensterugval na pensionering. Daarnaast delen werkenden via de tweede
pijler onderling belangrijke risico’s, zoals het langlevenrisico. Verder worden de
pensioenvermogens van deelnemers door pensioenfondsen wereldwijd gediversifieerd,
waardoor beleggingsrisico’s beter gespreid kunnen worden.
Tegelijkertijd bestaan verschillende mechanismes waarlangs de tweede pijler de economie
op een negatieve manier kan beïnvloeden. Ten eerste bestaat het risico dat een groter
pensioenstelsel de volatiliteit van de economie of de inkomens van deelnemers vergroot.
Bij een grote economische schok kan het zo zijn dat ofwel de premies ofwel de uitkeringen
aangepast worden. Zowel op micro- als macroniveau is het echter niet wenselijk als
de pensioenpremies te veel fluctueren. De overgang naar het nieuwe stelsel helpt de
gevolgen van zulke aanpassingen voor de economie te beperken. In het nieuwe stelsel
is de premie namelijk geen sturingsinstrument meer in geval van tijdelijke economische
schokken. Hierdoor reageren de arbeidskosten van werkgevers en de besteedbare inkomens
van actieve deelnemers minder sterk op een op- of neergaande conjunctuur. Voor wat
betreft uitkeringen ligt in het huidige stelsel de nadruk op de nominale uitkeringen.
In het nieuwe stelsel is er meer ruimte voor een koopkrachtbestendige pensioenuitkering.
Consequentie daarvoor is dat pensioenuitkeringen bij negatieve schokken sneller zullen
dalen. Wel geldt dat er in het wetsvoorstel toekomst pensioenen verschillende maatregelen
opgenomen om de pensioenuitkeringen te stabiliseren. Belangrijk daarbij is de solidariteits-
en risicodelingsreserve. Verder worden pensioenvermogens naar verwachting jaarlijks
aangepast afhankelijk van de behaalde resultaten en de inzet van de reserves. Een
jaarlijkse aanpassing dempt de eventuele cycliciteit ook, ten opzichte van een kortere
frequentie. De eventuele gevolgen van het nieuwe pensioenstelsel op de cycliciteit
van de economie zullen volgens de regering gering zijn indien ze optreden en de voorgestelde
instrumenten in het nieuwe stelsel bieden voldoende houvast om die te dempen. Hierbij
geldt ook dat gepensioneerden over het algemeen een AOW-uitkering ontvangen, waardoor
het effect van eventuele negatieve financiële schokken op het totale pensioeninkomen
beperkter is.
Daarnaast heeft Nederland mede als gevolg van de tweede pijler vaak lange balansen.
Het vermogen van Nederlanders zit vaak voor een groot deel in de eigen woning of pensioen,
terwijl de schulden en bijbehorende verplichtingen ook hoog zijn en doorlopen bij
inkomensterugval. In de Miljoenennota 2021 (met name paragraaf 3.1) is hier nader
op gereflecteerd.4 Inmiddels zijn verschillende stappen in gang gezet om de lange balansen te adresseren.
Zo wordt de hypotheekrenteaftrek in stappen verlaagd, is in 2018 de zogenoemde loan-to-value ratio verlaagd naar maximaal 100% en kan met de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen
een beperkt deel van het pensioen ineens opgenomen worden.
De kapitaalgedekte aanvullende pensioenen spelen ook een rol bij het overschot op
de lopende rekening. Het is echter belangrijk om op te merken dat de pensioenbesparingen
van huishoudens niet de belangrijkste factor zijn. Uit een recente DNB studie blijkt
bijvoorbeeld dat de besparingen van niet-financiële vennootschappen het grootste deel
uitmaken van het overschot op de lopende rekening.5 Het CPB gaat in haar policy brief 2015/05 in op de oorzaken en de beleidsgevolgen
van het overschot op de Nederlandse lopende rekening en de rol van pensioenvermogen
daarin.6 Het Nederlandse overschot op de lopende rekening kan volgens het CPB grotendeels
worden verklaard door structurele factoren, waarvan er twee opvallen: het relatief
hoge spaarniveau en buitenlandse investeringsniveau bij multinationale ondernemingen
en pensioenfondsen enerzijds en de internationalisatie van de Nederlandse economie
(inclusief lidmaatschap van de eurozone) anderzijds. In de policy brief geeft het
CPB aan dat het grootste deel van het Nederlandse overschot rechtstreeks in verband
gebracht kan worden met divergerende handelspartronen binnen de eurozone sinds de
jaren 2000. Een ander deel kan verklaard worden door pensioenfondsen. Het CPB geeft
in haar policy brief aan dat de verwachting is dat op termijn, gegeven de ouder wordende
bevolking, het particuliere spaaroverschot (inclusief dat in de pensioenfondsen) geleidelijk
zal verminderen.
Vraag 81
Kan een overzicht worden gegeven van het tweede pijler (of vergelijkbaar) pensioenvermogen
van de andere Europese Unie (EU-)lidstaten? Kan hierbij ook een overzicht worden gegeven
van de historische ontwikkeling van de omvang hiervan per land en van het EU-gebied
als geheel?
Antwoord 81
EIOPA (European Insurance and Occupational Pensions Authority) heeft over de periode
2004–2019 voor 25 Europese landen een overzicht opgesteld van (statistische) kenmerken
van pensioenfondsen (zie website https://www.eiopa.europa.eu/tools-and-data/statistics-and-risk-analysis…). Er is voor elk jaar en elk land onder andere informatie te vinden over soorten
pensioensysteem (defined benefit, defined contribution of hybride), inleg en uitkeringen,
technisch vermogen, beleggingscategorieën en gegevens over aantallen en soorten deelnemers.
Vraag 82
Wat is percentage huishoudens dat sinds 2016 t/m 2021 aangeeft moeite te hebben met
rondkomen?
Antwoord 82
Volgens het CBS kon in 2021 (voorlopige cijfers) 7% van de particuliere huishoudens
(zeer) moeilijk rondkomen. Deze huishoudens hadden moeite om de gebruikelijke noodzakelijke
uitgaven te betalen van het totale netto huishoudinkomen. In 2016 was dit 15%, in
de jaren erna daalde dit percentage.
(Bron: CBS. Inkomensbeoordeling en financiële problemen; huishoudens)
https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82253NED/table
Vraag 83
Hoeveel Nederlanders en hoeveel huishoudens geven aan moeite te hebben met rondkomen?
Antwoord 83
In 2021 waren er ruim 8 miljoen particuliere huishoudens. Daarvan kon in 2021 (voorlopige
cijfers) 7% (zeer) moeilijk rondkomen. Dat zijn meer dan 560.000 huishoudens. Een
gemiddeld huishouden bestond in 2021 uit 2,14 personen. Dat betekent dat in 2021 bijna
1,2 miljoen mensen moeite hadden met rondkomen.
https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/37296ned/table?ts=1653913099909
Vraag 84
Wat is het koopkrachteffect van de oplopende inflatie?
Antwoord 84
Een oplopende inflatie heeft vrijwel één-op-één een negatief effect op de koopkracht
van huishoudens, zij kunnen minder goederen en diensten kopen van hun inkomen. Het
CPB raamt de inflatie en koopkrachtontwikkeling, het meest recent in de CEP-raming.
Tijdens Prinsjesdag wordt u geïnformeerd over de meest actuele stand van zaken.
Vraag 85
Hoeveel Nederlanders en hoeveel gezinnen (inclusief percentage) geven aan moeite te
hebben met het betalen van de huur, de boodschappen en de energierekening, uitgesplitst
per onderwerp?
Antwoord 85
Onderstaande tabel geeft het percentage particuliere huishoudens dat in 2021 en eerdere
jaren financiële problemen op verschillende vlakken ervaart. In 2021 waren er ruim
8 miljoen particuliere huishoudens. Cijfers over het aantal personen met deze problematiek
zijn niet beschikbaar, maar gemiddeld bestaat een particulier huishouden in 2021 uit
2,14 personen.
Particuliere huishoudens
2016
2017
2018
2019
2020
2021
1
(Zeer) moeilijk rondkomen
15
14
12
12
9
7
Ervaring van lasten
Ervaring van lasten|Maandelijkse woonkosten zijn zware last
12
11
10
10
7
7
Ervaring van lasten|Leningen zijn zware last
3
3
2
2
2
2
Onvoldoende geld voor
Een warme maaltijd om de andere dag
3
3
3
3
2
2
Het regelmatig kopen van nieuwe kleding
16
16
15
16
14
14
Het verwarmen van het huis
3
3
3
4
3
3
Het vervangen van versleten meubels
24
23
22
23
20
20
Het te eten vragen van familie/kennissen
11
11
11
12
11
11
Jaarlijks een week vakantie
19
18
17
18
16
16
Onverwachte noodzakelijke uitgaven
26
25
25
25
23
19
Minstens één van de genoemde items
38
35
35
37
34
31
Betalingsachterstanden laatste 12 mnd
Huur of hypotheek
3
4
3
3
2
2
Gas, water en elektriciteit
2
2
2
2
1
1
Op afbetaling gekochte artikelen
1
1
1
1
0
1
Op minstens één van de genoemde items
5
5
4
4
3
3
(Bron: CBS. Inkomensbeoordeling en financiële problemen; huishoudens) https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82253NED/table
X Noot
1
Voor 2021 betreft het voorlopige cijfers.
Vraag 86
Hoe wilt u de aansluiting van het hoger beroepsonderwijs (HBO) en het wetenschappelijk
onderwijs (WO) op de arbeidsmarkt verbeteren en hoogopgeleide starters handvatten
bieden in hun zoektocht naar een geschikte eerste baan?
Antwoord 86
De aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt is over het algemeen goed.
De werkloosheid onder startende hoogopgeleiden ligt zeer laag. Hogescholen en universiteiten
besteden voortdurend aandacht aan de aansluiting met de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld
door tijdens de opleiding studenten voor te bereiden op het beroepenveld en de arbeidsmarkt.
Een ander voorbeeld zijn de Career Services, waar onderwijsinstellingen (afstuderende)
studenten ondersteunen en begeleiden naar een baan. OCW is primair verantwoordelijk
voor een goede aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt. De Minister
van OCW zal in de beleidsbrief hoger onderwijs, die voor de zomer met de Kamer wordt
gedeeld, aandacht besteden aan dit onderwerp.
Naast de onderwijsinstelling zet ook de regio zich in voor een goede aansluiting.
De regionaal georganiseerde nieuwe arbeidsmarktinfrastructuur die het kabinet voor
ogen staat, biedt voor iedereen, ook hoogopgeleide starters, in de 35 arbeidsmarktregio’s
een «no-wrong-door»-dienstverlening voor vragen, informatie en ondersteuning bij leren
en ontwikkelen, werken, inkomen en matching. Starters kunnen bijvoorbeeld bij Leerwerkloketten
of het UWV terecht met hun vragen. De afgelopen jaren is een drietal pilots uitgevoerd
om te komen tot een meer effectieve ondersteuning in de arbeidsmarktregio’s. Dit neemt
het kabinet mee in de verdere uitvoering van het Coalitieakkoord.
Vraag 87
Welke voortgang is er precies geboekt bij de ontwikkeling van de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(AOV) voor ZZP'ers?
Antwoord 87
Na het versturen van de hoofdlijnenbrief (Kamerstuk 29 544, nr. 1044) over de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen is samen met beoogde
uitvoerders en sociale partners gewerkt aan de verdere uitwerking van deze verzekeringsplicht.
Over de precieze voortgang wordt uw Kamer voor het zomerreces geïnformeerd, conform
toezegging bij de planningsbrief (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 88).
Vraag 88
Hoeveel Nederlanders en hoeveel huishoudens hebben te maken met problematische schulden?
Antwoord 88
In het dashboard Schuldenproblematiek in beeld (cbs.nl) is te zien dat 630.120 (7,9%) huishoudens geregistreerde problematische schulden
hadden op 1 januari 2020, op 1 oktober 2020 waren dit 614.270 (7,6%) huishoudens.
In dit dashboard is niet opgenomen hoeveel personen te maken hebben met geregistreerde
problematische schulden.
De definitie voor geregistreerde problematische schulden die het CBS hanteert is:
Ten minste één persoon in het huishouden voldoet aan ten minste één van de volgende
criteria op het peilmoment van het betreffende verslagjaar (1 januari of 1 oktober):
– Volgt een traject in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
– Volgt een bij Stichting BKR geregistreerd minnelijk traject.
– Heeft een bij Stichting BKR geregistreerde betalingsachterstand.
– Is in het Centraal Curatele en Bewindregister (CCBR) opgenomen op grond van verkwisting
en/of problematische schulden.
– Heeft ten minste zes maanden de zorgpremie niet betaald.
– Een betalingsachterstand van een Wet Mulder-boete bij het Centraal Justitieel Incassobureau
(CJIB) heeft waarvan de tweede aanmaning ten minste twee maanden openstaat, of zich
al in een ernstigere wanbetalersfase bevindt. Daarnaast moet het openstaande bedrag
in totaal minimaal 50 euro zijn.
– Heeft langer dan 27 maanden een toeslagschuld van totaal minimaal 50 euro openstaan
bij de Belastingdienst.
– Heeft langer dan 15 maanden een schuld van totaal minimaal 50 euro voor overige belastingaanslagen
openstaan bij de Belastingdienst.
– Heeft een belastingschuld die in de 12 maanden voor het peilmoment oninbaar is gebleken.
– Heeft een betalingsachterstand bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van 3 maanden
of langer en van minimaal 270 euro.
Vraag 89
Hoeveel Nederlanders hadden te maken met problematische schulden in de periode 2016
t/m 2021?
Antwoord 89
In hetzelfde dashboard is de ontwikkeling te zien van het aantal huishoudens met geregistreerde
problematische schulden gedurende de periode 2015 t/m 2020.
Peilmoment
Aantal huishoudens met geregistreerde problematische schulden
% huishoudens met geregistreerde problematische schulden
1 januari 2015
661.730
8,6%
1 januari 2016
661.860
8,6%
1 januari 2017
604.670
7,8%
1 januari 2018
650.700
8,3%
1 januari 2019
625.280
8,1%
1 januari 2020
630.120
7,9%
1 oktober 2020
614.270
7,6%
Vraag 90
Hoeveel nieuwkomers zijn tot op heden gestart met het nieuwe inburgeringsstelsel (Wet
inburgering (Wi) 2021)?
Antwoord 90
Tot en met 29 april 2022 zijn er 6.825 inburgeraars inburgeringsplichtig verklaard
onder de Wi 2021. Bij 59 van degene die inburgeringsplichtig zijn verklaard onder
de Wi2021 is de leerroute vastgesteld. Dit kan als eerste start van het inburgeringstraject
worden gezien. Over de laatste ontwikkelingen ten aanzien van het opleggen van de
inburgeringsplicht in 2022 wordt de Kamer apart geïnformeerd.
Vraag 91
Hoeveel nieuwkomers moeten nog starten of zijn in 2022 nog gestart met het oude inburgerginsstelsel
(Wi2013)?
Antwoord 91
Vanaf 1 januari tot 1 mei 2022 zijn er 168 inburgeraars inburgeringsplichtig verklaard
onder de Wi2013. Eind mei 2022 zijn er nog veel kennisgevingen Wi2013 verstuurd. Dat
is nog niet in deze cijfers verwerkt. Door de verstuurde kennisgevingen van eind mei
hebben de meeste personen die nog onder de Wi2013 moeten inburgeren inmiddels een
kennisgeving ontvangen. Vanwege administratieve redenen, bij voorbeeld bij een late
inschrijving in de Basis Registratie Persoonsgegevens (BRP) kan het echter voorkomen
dat hier vertraging in zit. In dat geval zullen er toch nog personen zijn die vallen
onder de Wi2013 maar waarbij dat nog niet is vastgesteld en die zodoende op dit moment
nog geen kennisgeving hebben ontvangen. Over de laatste ontwikkelingen ten aanzien
van het opleggen van de inburgeringsplicht in 2022 wordt de Kamer apart geïnformeerd.
Vraag 92
In samenhang met de start van het nieuwe inburgeringsstelsel Wi 2021, kunt u toelichten
wat de stand van uitvoering is van motie 35483–69? Is reeds gereflecteerd op de uitvoeringsketen
en welke verbeteringen zijn reeds ingevoerd? Hoe staat het nu met de implementatie?
Antwoord 92
Besloten is om de reflectie uit te laten voeren door een onafhankelijk extern bureau.
Inmiddels is RadarAdvies in opdracht van SZW gestart met de uitvoering van het onderzoek.
Doel van het onderzoek is om inzicht te geven in het verloop van de totstandkoming
van de Wet inburgering 2021, inclusief de lagere regelgeving, en in de voorbereiding
op de uitvoering van de wet (de implementatie) door de ketenpartners. Op basis hiervan
moet het onderzoek leerpunten opleveren die bruikbaar zijn voor de verdere samenwerking
in de inburgeringsketen en voor vergelijkbare wetstrajecten in de toekomst. Het adviesrapport
wordt begin juli opgeleverd en op basis daarvan zal uw Kamer direct na de zomer geïnformeerd
worden.
Vraag 93
Hoeveel nieuwkomers hebben in 2021 succesvol het inburgeringstraject voltooid?
Antwoord 93
In 2021 zijn er 23.545 Wi diploma’s behaald.
Vraag 94
Hoeveel van de begrote 26 miljoen wordt dit jaar besteed aan het begeleiden van inburgeraars
die nog onder de Wi 2013 vallen?
Antwoord 94
Ten tijde van de begroting 2021 was een bedrag van € 25,5 miljoen begroot voor de
begeleiding door gemeenten van inburgeraars die onder de Wi2013 vallen. Als gevolg
van het uitstel van de Wi2021 en een hoger dan verwachte instroom in 2021 is hiervoor
in overleg met de VNG € 21,1 miljoen extra beschikbaar gesteld. Voor 2021 t/m 2026
is in totaal € 46,6 miljoen beschikbaar, waarvan € 37,6 miljoen is bestemd voor de
begeleiding van de brede groep inburgeraars die vallen onder de Wi2013 en € 9 miljoen
specifiek voor de begeleiding van de ELIP-groep (Einde Lening Inburgeringsplichtig)
die eveneens vallen onder de Wi2013. Van het totale budget van € 46,5 miljoen is in
2021 en 2022 respectievelijk € 18,7 miljoen en € 13,4 miljoen aan gemeenten beschikbaar
gesteld via het Gemeentefonds.
Vraag 95
In hoeverre is de onderwijsroute de afgelopen maanden gestimuleerd middels de extra
beschikbaar gestelde gelden? Welke concrete aanbestedingen zijn reeds gedaan? Wordt
hier eind 2022 ook op gereflecteerd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 95
SZW houdt middels de peilstok (Opbrengst Peilstok 1 2022 Veranderopgave Inburgering)
uitgevoerd door Divosa, vinger aan de pols voor wat betreft de aanbestedingen. Uit
deze peilstok blijkt dat de Onderwijsroute in 20% van de regio’s is gecontracteerd.
In 80% van de regio’s is de Onderwijsroute niet gecontracteerd. Van deze laatste regio’s
is bij 79% het inkoopproces weer opgestart en 21% wacht daar nog mee. De volgende
en laatste peilstok volgt in het tweede kwartaal 2022, daarna worden bepaalde elementen
meegenomen in de marktmonitor. Het doel van deze marktmonitor – een onderdeel van
de monitoring en evaluatie van de Wi 2021 – is om inzicht te krijgen in de werking
en ontwikkeling van de inburgeringsmarkt vanaf de inwerkingtreding tot en met de Wetsevaluatie
in 2027.
Vraag 96
Wat is de huidige stand van zaken van het inburgeringsonderwijs en de examens in de
nasleep van corona? Hebben de inburgeraars die te maken hebben gehad met uitstel door
corona inmiddels de draad weer weten op te pakken? In hoeveel gevallen is verlenging
verleend in het kader van corona? Hoeveel gevallen zullen al dan niet verlaat naar
verwachting nog dit jaar hun inburgeringsexamen afronden?
Antwoord 96
Met ingang van 1 juni 2022 zijn er geen bijzondere maatregelen meer van toepassing
voor het inburgeringsonderwijs in verband met corona. In de coronaperiode is er van
maart 2020 tot december 2021 meerdere keren verlenging van de inburgeringstermijn
verleend aan degene die tijdens de coronaperiode aan het inburgeren waren. In totaal
zijn 287.114 verlengingen verleend aan 79.395 inburgeraars. De laatste coronaverlenging
met 1 maand (geldend voor de periode 13 januari 2022–13 februari 2022) is in deze
cijfers niet meegenomen.
Aan de uitputting van het leningenbudget, valt op te maken dat met ingang van april
2022 de inburgeraars in grote mate hun inburgeringsactiviteiten weer ter hand hebben
genomen. Inmiddels zijn de wachttijden bij de examens teruggebracht. Wel is het aantal
examens dat op dit moment wordt afgelegd nog lager dan voor de coronaperiode. In totaal
hebben in de eerste 4 maanden van 2022 circa 5.000 inburgeraars voldaan aan de inburgeringsvereisten.
De verwachting is dat dit aantal eind 2022 tussen de 15.000 en 20.000 uit zal komen.
Vraag 97
Wat is de laatste stand van zaken van de gezamenlijke Werkagenda van de Taskforce
Werk & Integratie om de arbeidsmarktpositie van mensen met een migratieachtergrond
te verbeteren? Kunt u een tijdspad schetsen van de uit te voeren Werkagenda? Wat kunnen
we dit jaar nog verwachten aan concrete acties?
Antwoord 97
Het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van mensen met een migratieachtergrond vraagt
om een meerjarige inzet. Met de acties uit de Werkagenda VIA worden partijen die daadwerkelijk
het verschil maken in de praktijk, de komende jaren, bewust én vaardig gemaakt om
effectief werk te maken van gelijkwaardige kansen voor mensen met een migratieachtergrond.
De activiteiten zoals benoemd in de Werkagenda VIA worden dit jaar in uitvoering genomen
– daar waar deze nog niet reeds in uitvoering zijn. Daarbij wordt ingezet langs drie
thema’s: «meer (culturele) diversiteit op het werk», «meer kans op een eerste baan
of stage» en het «duurzaam naar werk toe leiden van mensen uit de bijstand/WW (Arbeidstoeleiding)».
Concrete voorbeelden van activiteiten die dit jaar opgestart en uitgevoerd worden,
zijn onder andere:
→ Het ondersteunen van werkgevers bij het (cultureel) diverser maken van hun organisaties,
bijvoorbeeld door het objectiveren van hun werving- en selectieproces en het beschikbaar
stellen van een helpdesk voor werkgevers.
→ Het stimuleren van een onderbouwde en bewuste studiekeuze. Hiervoor wordt samengewerkt
met het Ministerie OCW, onderwijsinstellingen (vmbo, mbo en hoger onderwijs), werkgevers,
het Expertisepunt LOB, het kennispunt Gelijke kansen, Diversiteit en Inclusie en Expertise
Centrum Diversiteitsbeleid (ECHO).
→ Ondersteuning van onderwijsinstellingen bij het stimuleren van gelijke kansen en het
tegengaan van stagediscriminatie in samenwerking met het kennispunt Gelijke kansen,
Diversiteit en Inclusie (GKDI) en Expertise Centrum Diversiteitsbeleid (ECHO).
→ Het stimuleren en opzetten van leer- en werktrajecten, zoals een leer- en werktraject
voor vluchtelingen die als docent aan de slag willen. Dit is een samenwerking tussen
het Ministerie van SZW, werkgevers en VluchtelingenWerk Nederland.
→ Intensieve begeleiding van vrouwen met een migratieachtergrond gericht op het vergroten
van de participatie en mogelijke uitstroom naar werk. Dit project wordt uitgevoerd
in de gemeente Almere.
→ Het opzetten van lerende netwerken onder gemeenten en andere stakeholders ten behoeve
van het verspreiden van lessen over effectieve arbeidstoeleiding en leerwerktrajecten.
→ Het ontwikkelen en verspreiden van kennismaterialen via de bestaande kennisinfrastructuren,
zoals Divosa, de Programmaraad en het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS).
De activiteiten, en de resultaten hiervan, worden gevolgd middels een monitor op zowel
uitvoering van de Werkagenda als op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Deze monitor
geeft input aan het lerende karakter van de Werkagenda. Het monitoringsonderdeel dat
gericht is op de arbeidsmarktontwikkelingen is vorig jaar ontwikkeld en de eerste
meting is met de Tweede Kamer gedeeld (Kamerstuk 29 544, nr. 1081). De tweede meting wordt momenteel voorbereid en zal begin 2023 met de Tweede Kamer
worden gedeeld. Het onderdeel van de monitoring dat zich richt op de uitvoering van
de Werkagenda wordt momenteel vormgegeven.
Na de zomer zal ik uw Kamer conform mijn toezegging gedaan tijdens het Commissiedebat
Inburgering en Integratie d.d. 20 april 2022 (Kamerstuk 32 824, nr. 361) nader informeren over de stand van zaken van de uitvoering van de Werkagenda VIA
en over de eerste opzet van de monitoring van de uitvoering van de werkagenda.
Vraag 98
Welke plannen heeft u om de bijdrage aan het ouderdomsfonds in de toekomst te monitoren
en de vergrijzing kostenefficiënt aan te pakken?
Antwoord 98
De stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd en de koppeling aan de levensverwachting
vormen samen de belangrijkste maatregel om de kosten van de vergrijzing te dempen.
Het mes snijdt aan twee kanten. Enerzijds zorgt het ervoor dat mensen pas op een later
moment hun aanspraak op de ouderdomsvoorziening kunnen doen en anderzijds wordt de
arbeidsmarkt verruimd, waardoor werkenden langer belastingen en premie betalen. De
verhouding tussen werkenden en AOW’ers blijft hierdoor meer in de pas. De consequenties
van de vergrijzing voor de sociale zekerheid worden op deze wijze beperkt. De gevolgen
worden door het ministerie en de SVB nauwlettend in de gaten gehouden. De SVB monitort
de ontwikkelingen van de premie-inkomsten en uitgaven, en verantwoordt dit in haar
jaarverslag. Het ministerie heeft hierover nauwe contacten met de SVB.
Vraag 99
Kan het kabinet een overzicht geven van alle Standaard Bedrijfsindeling (SBI-) codes
die Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) gelden ontvangen hebben en de
bedragen en aantal bedrijven per SBI-code daarbij vermelden?
Antwoord 99
UWV maakt geen gebruik van SBI-codes, maar houdt de sectoren van aanvragers van NOW
wel bij in de zogenoemde SV-sectorindeling. Hieronder vindt u een overzicht. Voor
elk van de NOW-tranches is aangegeven hoeveel voorschotten er zijn uitgekeerd en welke
hoogte deze in totaal hadden. Aangezien de NOW met een voorschot en vaststellingsproces
werkt en alleen van de NOW 1 en 2 de loketten voor vaststelling zijn gesloten, gaan
deze cijfers nadrukkelijk om de voorschotten die zijn verstrekt. Bij de vaststelling
wordt gecontroleerd of een werkgever een hoger of lager omzetverlies heeft geleden
dan voorspeld tijdens de voorschotaanvraag en of er andere factoren zijn waardoor
de subsidiebeschikking verandert ten opzichte van het voorschot. Een werkgever kan
na de vaststelling nog een nabetaling ontvangen of een deel van het voorschot moeten
terugbetalen. De genoemde bedragen zullen daarom vermoedelijk nog sterk veranderen.
NOW-1
Sector
Aantal toekenningen 1e betaling
Totaal hoogte voorschot in euro’s
Detailhandel
25.156
€ 224.277.616
Horeca en catering
25.083
€ 306.457.250
Overige commerciële dienstverlening
24.857
€ 494.678.019
Zorg en welzijn
16.473
€ 173.040.877
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
13.536
€ 352.916.097
Groothandel
12.642
€ 291.326.810
Vervoer en logistiek
4.628
€ 286.362.962
Overige industrie
4.328
€ 98.250.725
Uitzendbedrijven
2.649
€ 175.425.319
Bouw
2.256
€ 41.952.221
Landbouw, groenvoorziening, visserij
2.092
€ 26.585.852
Cultuur
1.924
€ 48.785.714
Voeding- en genotmiddelenindustrie
1.702
€ 43.611.722
Schoonmaak
1.284
€ 22.557.058
Chemische industrie
681
€ 33.869.433
Niet ingedeeld
109
€ 590.755
Overheid
73
€ 33.709.779
Bank- en verzekeringswezen
40
€ 2.579.793
Onderwijs
20
€ 645.830
Onbekend
4
€ 18.159
Energie en water
1
€ 167.203
Totaal
139.538
€ 2.657.809.194
NOW-2
Sector
Aantal toekenningen 1e betaling
Totale hoogte voorschotten
Overige commerciële dienstverlening
13.903
€ 442.481.033
Horeca en catering
12.671
€ 262.804.457
Detailhandel
7.263
€ 105.717.944
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
6.618
€ 314.815.641
Groothandel
5.691
€ 165.834.549
Zorg en welzijn
5.390
€ 104.785.200
Vervoer en logistiek
2.733
€ 303.607.025
Overige industrie
2.489
€ 90.582.307
Uitzendbedrijven
1.682
€ 164.593.377
Cultuur
1.370
€ 50.669.658
Landbouw, groenvoorziening, visserij
1.167
€ 19.306.767
Bouw
1.108
€ 31.704.349
Voeding- en genotmiddelenindustrie
597
€ 21.210.488
Schoonmaak
479
€ 21.183.994
Chemische industrie
379
€ 29.983.383
Niet Ingedeeld
64
€ 7.049.668
Overheid
36
€ 21.389.074
Bank- en verzekeringswezen
15
€ 2.017.596
Onderwijs
15
€ 387.832
Energie en Water
1
€ 346.016
Totaal
63.671
€ 2.160.470.358
NOW-3.1
Sector
Aantal toekenningen 1e betaling
Totale hoogte voorschotten
Horeca en catering
20.292
€ 209.438.980
Detailhandel
18.755
€ 130.366.376
Overige commerciële dienstverlening
10.570
€ 147.161.103
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
6.340
€ 89.633.122
Zorg en welzijn
5.832
€ 39.984.099
Groothandel
5.142
€ 70.014.523
Vervoer en logistiek
2.198
€ 117.219.971
Overige industrie
2.097
€ 35.769.687
Uitzendbedrijven
1.488
€ 55.002.776
Landbouw, groenvoorziening, visserij
1.310
€ 10.290.482
Cultuur
1.268
€ 22.287.071
Bouw
914
€ 11.422.775
Voeding- en genotmiddelenindustrie
734
€ 11.650.443
Schoonmaak
529
€ 9.443.785
Chemische industrie
295
€ 5.853.136
Niet Ingedeeld
46
€ 6.641.624
Overheid
32
€ 8.774.521
Bank- en verzekeringswezen
12
€ 645.484
Onderwijs
6
€ 71.171
Totaal
77.860
€ 981.671.129
NOW-3.2
Sector
Aantal toekenningen 1e betaling
Totale hoogte voorschotten
Horeca en catering
18.893
€ 222.387.815
Detailhandel
17.947
€ 146.270.236
Overige commerciële dienstverlening
10.283
€ 153.044.849
Zorg en welzijn
6.276
€ 56.430.939
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
5.841
€ 87.757.553
Groothandel
5.049
€ 77.825.971
Overige industrie
2.222
€ 47.636.564
Vervoer en logistiek
2.120
€ 126.144.856
Uitzendbedrijven
1.414
€ 62.631.174
Cultuur
1.287
€ 29.711.911
Bouw
1.033
€ 16.714.771
Landbouw, groenvoorziening, visserij
991
€ 8.176.435
Voeding- en genotmiddelenindustrie
715
€ 14.142.161
Schoonmaak
552
€ 11.251.611
Chemische industrie
301
€ 5.982.725
Niet Ingedeeld
40
€ 335.057
Overheid
34
€ 13.174.691
Bank- en verzekeringswezen
11
€ 689.688
Onderwijs
10
€ 179.160
Totaal
75.019
€ 1.080.488.167
NOW-3.3
Sector
Aantal toekenningen 1e betaling
Totale hoogte voorschotten
Horeca en catering
14.730
€ 149.118.927
Overige commerciële dienstverlening
7.466
€ 108.704.392
Detailhandel
5.410
€ 40.684.536
Zorg en welzijn
4.156
€ 37.781.627
Groothandel
3.104
€ 42.818.414
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
2.916
€ 52.172.796
Overige industrie
1.470
€ 38.335.648
Vervoer en logistiek
1.368
€ 98.286.059
Cultuur
1.074
€ 23.846.288
Uitzendbedrijven
1.064
€ 38.526.661
Bouw
554
€ 8.604.397
Landbouw, groenvoorziening, visserij
427
€ 3.833.906
Voeding- en genotmiddelenindustrie
374
€ 6.525.509
Schoonmaak
353
€ 7.814.356
Chemische industrie
189
€ 4.306.547
Niet Ingedeeld
31
€ 259.547
Overheid
24
€ 4.755.207
Bank- en verzekeringswezen
7
€ 503.807
Onderwijs
6
€ 59.682
Totaal
44.723
€ 666.938.306
NOW-4
Sector
Aantal toekenningen 1e betaling
Totale hoogte voorschotten
Horeca en catering
6.027
€ 44.552.661
Overige commerciële dienstverlening
5.770
€ 69.454.151
Detailhandel
2.991
€ 18.237.503
Zorg en welzijn
2.299
€ 15.142.602
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
2.275
€ 55.865.457
Groothandel
2.086
€ 20.669.473
Vervoer en logistiek
992
€ 54.318.876
Overige industrie
912
€ 14.655.786
Uitzendbedrijven
796
€ 24.581.566
Cultuur
750
€ 9.950.846
Bouw
432
€ 8.453.460
Landbouw, groenvoorziening, visserij
407
€ 2.749.888
Schoonmaak
219
€ 3.401.353
Voeding- en genotmiddelenindustrie
186
€ 3.221.739
Chemische industrie
144
€ 3.225.980
Overheid
17
€ 4.160.743
Bank- en verzekeringswezen
6
€ 335.389
Onderwijs
5
€ 42.736
Niet Ingedeeld
5
€ 8.102
Totaal
26.319
€ 353.028.311
NOW-5
Sector
Aantal toekenningen 1e betaling
Totale hoogte voorschotten
Horeca en catering
16.548
€ 289.780.548
Detailhandel
7.347
€ 71.032.284
Overige commerciële dienstverlening
5.071
€ 135.152.572
Zorg en welzijn
3.090
€ 44.242.942
Groothandel
2.002
€ 46.354.634
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
1.966
€ 64.654.222
Overige industrie
904
€ 32.515.558
Vervoer en logistiek
859
€ 93.239.708
Cultuur
859
€ 30.228.546
Uitzendbedrijven
765
€ 57.975.970
Landbouw, groenvoorziening, visserij
567
€ 8.840.374
Bouw
318
€ 7.702.036
Voeding- en genotmiddelenindustrie
248
€ 7.276.384
Schoonmaak
229
€ 8.455.338
Chemische industrie
133
€ 5.166.038
Niet Ingedeeld
28
€ 369.150
Overheid
18
€ 8.067.760
Bank- en verzekeringswezen
8
€ 765.104
Onderwijs
5
€ 86.326
Totaal
40.965
€ 911.905.494
NOW-6
Sector
Aantal toekenningen 1e betaling
Totale hoogte voorschotten
Horeca en catering
11.120
€ 103.125.942
Overige commerciële dienstverlening
4.664
€ 66.046.348
Detailhandel
4.548
€ 29.683.426
Zorg en welzijn
2.011
€ 16.962.982
Groothandel
1.659
€ 18.465.114
Metaalindustrie, installatie, voertuigen
1.504
€ 30.349.616
Overige industrie
877
€ 11.501.541
Cultuur
796
€ 15.798.568
Vervoer en logistiek
793
€ 46.938.628
Uitzendbedrijven
722
€ 33.105.051
Landbouw, groenvoorziening, visserij
515
€ 3.858.793
Bouw
341
€ 5.114.189
Voeding- en genotmiddelenindustrie
218
€ 3.242.838
Schoonmaak
191
€ 4.636.636
Chemische industrie
133
€ 3.867.529
Niet Ingedeeld
14
€ 45.514
Overheid
13
€ 4.075.452
Bank- en verzekeringswezen
8
€ 366.822
Onderwijs
2
€ 36.585
Totaal
30.129
€ 397.221.574
Vraag 100
Hoe kunnen de uitgaven van de AOW en Algemene nabestaandenwet (Anw) 773 miljoen hoger
uit zijn gevallen dan begroot, als de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde
loon- en prijsbijstelling de realisatie 202 miljoen lager is dan begroot? Welke cijfers
zitten hierachter?
Antwoord 100
Ten tijde van het opstellen van de begroting, is de hoogte van de AOW en Anw-uitkering
nog niet definitief vastgesteld. In de begroting voor 2021 is per regeling een raming
opgenomen van de uitgaven in prijspeil 2020 onder het kopje «inkomensoverdrachten».
Voor de verwachte bijstelling van de prijs is een prognose opgenomen onder het kopje
«nominaal». Het budget voor de bijstelling van de prijs wordt gedurende het begrotingsjaar
overgeboekt van de regel «nominaal» naar de regel «inkomensoverdrachten», alwaar de
gerealiseerde uitgaven worden verantwoord.
De uitgaven aan de AOW en IOAOW gezamenlijk zijn inclusief de geraamde indexatie («nominaal»)
in 2021 circa € 201 miljoen lager uitgekomen dan begroot. De indexatie bedroeg € 1.061 miljoen
(€ 1.045 miljoen voor de AOW en € 16 miljoen voor de IOAOW) en was daarmee circa € 90 miljoen
hoger dan de € 971 miljoen die werd begroot. Dit komt voornamelijk door een grotere
stijging van het Wettelijk Minimumloon (Wml) per 1 juli 2021 dan verwacht ten tijde
van het opstellen van de begroting. Een hoger Wml leidt via de netto-netto koppeling
tot hogere AOW-uitkeringshoogtes. Het aantal AOW-gerechtigden is in 2021 lager uitgekomen
dan geraamd. Dit zorgt voor circa € 291 miljoen lagere uitgaven aan de AOW en IOAOW.
Dit wordt grotendeels verklaard doordat het aantal AOW-gerechtigden minder sterk is
gestegen dan verwacht vanwege hogere sterfte door corona. Hiernaast viel de gemiddelde
AOW-uitkering lager uit dan verwacht doordat het percentage alleenstaanden (die recht
hebben op een hogere AOW-uitkering dan gehuwden) lager uit is gekomen.
De uitgaven aan de Anw en Anw-tegemoetkoming zijn in 2021 circa € 1 miljoen lager
uitgekomen dan geraamd, als rekening wordt gehouden met de geraamde indexatie. De
loon- en prijsbijstelling 2021 bedroeg € 2,9 miljoen, en kwam daarmee € 0,1 miljoen
hoger uit dan de € 2,8 miljoen die in de begroting werd geraamd. Dit komt wederom
door een grotere stijging van het Wml per 1 juli 2021 dan verwacht. Het aantal Anw-gerechtigden
is lager uitgekomen dan verwacht, evenals het percentage van de maximale uitkering
dat gemiddeld wordt toegekend. Daardoor zijn de uitkeringslasten lager uitgekomen
dan begroot.
Vraag 101
Welke mogelijkheden heeft het UWV om gegevens te delen met Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) (en vice versa), bijvoorbeeld als er signalen van misbruik en oneigenlijk
gebruik zijn?
Antwoord 101
Er bestaan op dit moment voor UWV en de RVO geen juridische grondslagen om gegevens
uit te wisselen in het kader van de NOW en de TVL. Uitzondering hierop is uitwisseling
van gegevens in het kader van bespreking van cases op de zogenoemde schuldencasuïstiektafel;
hiervoor is toestemming van de werkgever afdoende.
Een algemene maatregel van bestuur om uitwisseling van bepaalde gegevens mogelijk
te maken ten behoeve van het vaststellingsproces is bijna gereed. Dit betreft informatie
van RVO die door UVB (Uitvoering van Beleid, onderdeel van SZW) kan worden gebruikt
bij controles op de omzetdalingspercentages aangezien de TVL voor de NOW-1 en NOW-2
als omzet meetelt.
Dergelijke reguliere controles en mogelijke bijbehorende correcties van het subsidiebedrag
betekenen overigens niet dat in zulke gevallen sprake is van misbruik en oneigenlijk
gebruik (M&O); vaker zal sprake zijn van een (administratieve) fout van een werkgever.
Als wel signalen van mogelijk M&O worden geconstateerd, kunnen deze, waar nodig, aan
de FIOD of de NLA worden verstrekt ten behoeve van mogelijk strafrechtelijk onderzoek.
FIOD of de NLA kunnen vervolgens aanvullende informatie opvragen, onder andere bij
UWV of RVO.
Vraag 102
Hoeveel arbeidsmigranten (uitgesplitst naar land van herkomst) van binnen en buiten
de Europese Unie zijn er in de periode 2016 t/m 2021 Nederland toegelaten?
Antwoord 102
De aantallen arbeidsmigranten zijn bij het CBS bekend tot 2020 voor derdelanders en
tot 2019 voor migranten uit de EU. CBS gaat hierbij uit van inschrijving in het bevolkingsregister.
Van 2016 tot 2020 zijn er 77.625 arbeidsmigranten uit derdelanden aangekomen. Van
2016 tot 2019 zijn er 152.255 arbeidsmigranten uit de EU aangekomen. Voor deze laatste
groep is van toelating overigens geen sprake. Wegens het vrije verkeer van personen
in de EU kunnen zij zich vestigen zonder vergunning.
Jaar
Derdelander instroom arbeid
EU instroom arbeid
2016
12.535
31.645
2017
14.930
37.265
2018
17.745
40.185
2019
20.445
43.160
2020
11.970
Totaal
77.625
152.255
Met het dashboard immigratie van het CBS (Immigratie (cbs.nl)) is het mogelijk de instroom per instroomjaar uit te splitsen naar nationaliteit.
In bovengenoemde cijfers zijn werknemers die gedetacheerd zijn naar Nederland vanuit
een andere EU-lidstaat opgenomen als ze zijn ingeschreven in het bevolkingsregister.
Sinds 1 maart 2020 moeten buitenlandse dienstverrichters hun komst, de aard en duur
van de werkzaamheden die zij in Nederland verrichten, de dienstontvanger en de gedetacheerde
werknemers melden in het online meldloket dat te bereiken is via www.postedworkers.nl. De cijfers van 2020 en 2021 zijn bekend. De cijfers van het meldloket bieden een
globaal beeld van de aard en omvang van detachering naar Nederland. Het beeld is ietwat
vertekend voor wat betreft de verhouding tussen werknemers van binnen en buiten de
EU. Binnen deze aantallen zitten namelijk ook veel meldingen die terugslaan op de
sector internationaal wegtransport. Het betreft dan relatief veel vrachtwagenchauffeurs
van buiten de EU, EER of Zwitserland die voor korte (soms slechts enkele uren) of
langere tijd in Nederland rijden.
Het totale aantal gemelde werknemers van februari 2020 tot en met december 2020 betreft
315.230. Daarvan hadden 94.417 werknemers een nationaliteit van buiten de EU, EER
of Zwitserland en 220.813 een EU-nationaliteit. Het totale aantal gemelde werknemers
in 2021 betreft 365.510. Daarvan hadden 127.830 werknemers een nationaliteit van buiten
de EU, EER of Zwitserland en 237.680 een EU-nationaliteit. Een melding wordt vooraf
gedaan. Het staat dan nog niet vast dat de betreffende persoon daadwerkelijk in Nederland
gaat werken. Zelfstandigen zijn niet meegenomen in deze cijfers.
Omdat de meldingsplicht en het meldsysteem nog nieuw zijn, moeten de cijfers die beschikbaar
zijn met de nodige voorzichtigheid worden bezien. Vermoedelijk is nog sprake van ondermelding.
Ook is van belang om op te merken dat het om gegevens gaat die de dienstverrichters
en dienstontvangers zelf hebben verstrekt. Door middel van intensieve voorlichting
voor dienstverleners en dienstontvangers, een laagdrempelig meldsysteem en de mogelijkheid
om een bestuurlijke boete op te leggen bij overtreders, wordt bevorderd dat ondernemingen
de meldplicht nakomen. Ook is de coronapandemie waarschijnlijk van invloed geweest
op het aantal meldingen. De komende tijd wordt verder gewerkt aan de verbetering van
de kwaliteit van de gegevens.
Vraag 103
Hoeveel arbeidsmigranten die Nederland zijn toegelaten maken gebruik van de sociale
zekerheid (uitgesplitst naar uitkering/regeling en land van herkomst)- (graag de cijfers
over de periode 2011 t/m 2021)?
Antwoord 103
UWV, de SVB en gemeenten voeren geen aparte registraties van arbeidsmigranten. Er
zijn daarom geen gegevens beschikbaar op landelijk niveau over het gebruik van uitkeringen
door arbeidsmigranten. Algemene informatie kan alleen worden gegeven door data van
de uitvoeringsinstanties en het CBS met elkaar te koppelen. Dit gebeurt in de Migrantenmonitor
van het CBS. Bij de Migrantenmonitor is ook een dashboard beschikbaar. De Migrantenmonitor
geeft inzicht in het aantal migranten (NB. niet specifiek arbeidsmigranten) uit andere
EU-lidstaten dat in Nederland woont of werkt en geeft ook cijfers over het beroep
op sociale zekerheid.7
Het dashboard immigratie van het CBS (Immigratie (cbs.nl)) biedt informatie over de sociaal economische status, waarbij de categorie «uitkerings-
en pensioenontvanger» kan worden onderscheiden. Hierbij kunnen arbeidsmigranten apart
worden onderscheiden naar immigratiejaar. Het betreft hier wel enkel het uitkeringsgebruik
van migranten die nog in Nederland staan ingeschreven in het bevolkingsregister. Van
de instroom van Europese arbeidsmigranten uit 2016 heeft een jaar later 2% een uitkering.
Twee en drie jaar later is dat nog steeds zo. Onder arbeidsmigranten uit derde landen
is het uitkeringsgebruik voor dezelfde groep volgens het CBS nihil.
Vraag 104
Wat is de precieze samenstelling van het onbenut arbeidspotentieel?
Antwoord 104
Het «onbenut arbeidspotentieel» bestaat volgens internationaal gehanteerde statistische
conventies uit:
• Werklozen: de groep van mensen zonder betaald werk, die recent hebben gezocht naar
werk en beschikbaar zijn voor werk. In het eerste kwartaal van 2022 gaat het om een
groep van 338.000 personen.
• Semiwerklozen: de groep van mensen zonder betaald werk, die óf niet recent hebben
gezocht naar werk (182.000 mensen in het eerste kwartaal van 2022) óf niet direct
beschikbaar zijn voor werk (119.000 mensen).
• Onderbenutte deeltijders: de groep van mensen met betaald werk in deeltijd, die aangeven
meer uren te willen werken en die daar direct beschikbaar voor zijn. In het eerste
kwartaal van 2022 gaat het om 491.000 personen.
Het onbenut arbeidspotentieel bestaat daarmee in het eerste kwartaal van 2022 uit
1.130.000 personen. Het onbenut arbeidspotentieel is de afgelopen jaren sterk afgenomen
(van 1,8 miljoen in 2015 tot 1,1 miljoen nu). Er is voortdurend sprake van in- en
uitstroom, doordat mensen van positie veranderen op de arbeidsmarkt. Die dynamiek
betekent dat het officiële onbenut arbeidspotentieel niet in zijn geheel als extra
potentieel kan worden opgevat. Omdat er in- en uitstroom zal blijven bestaan, zal
het onbenut arbeidspotentieel nooit nul worden.
Het CBS verzamelt deze gegevens voor Nederland, door middel van de enquête beroepsbevolking.
Hierin beantwoordt een representatieve steekproef van Nederlanders vragen over hun
arbeidsmarktsituatie.
Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 30-05-2022.
Vraag 105
Wat is het aandeel onbenut arbeidspotentieel naar migratie achtergrond Nederlands,
Westers allochtoon, Niet-westers allochtoon?
Antwoord 105
Het is niet voor alle groepen (zie antwoord op vraag 104) die tot het onbenut arbeidspotentieel
behoren duidelijk welke achtergrond zij hebben.
Voor de werkloze beroepsbevolking is dit wel duidelijk. In de werkloze beroepsbevolking
heeft 59,6% een Nederlandse achtergrond. Ongeveer 12,9% heeft een Westerse migratieachtergrond
en ongeveer 27,2% een Niet-westerse achtergrond.
Van alle deeltijdwerkers heeft 76,8% een Nederlandse achtergrond. Ongeveer 10% heeft
een Westerse migratieachtergrond en ongeveer 13,2% een Niet-westerse achtergrond.
Het is onduidelijk tot in hoeverre deze groepen ook meer uren willen werken.
Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 30-05-2022.
Vraag 106
Hoeveel deeltijdwerkers (absolute aantallen + percentage) geven aan wel meer uren
te willen werken maar door inkomensredenen zoals het verlies van toeslagen dit niet
te doen?
Antwoord 106
In Nederland werken er in het eerste kwartaal van 2022 4.500.000 personen in deeltijd.
Onder hen zijn 491.000 mensen (10,9%) die aangeven meer te willen werken en daar direct
beschikbaar voor te zijn.
Het is niet duidelijk in hoeverre dit komt door inkomensredenen zoals het verlies
van toeslagen. Het is overigens de vraag of deze statistiek hier een inschatting van
kan geven. Personen die door potentieel verlies van inkomen niet kiezen te werken,
geven op de enquête van het CBS wellicht ook niet aan dat ze meer willen werken. In
dit geval komen zij niet terug in de statistiek van deeltijdwerkers die meer willen
werken.
Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 30-05-2022.
Vraag 107
Hoeveel uitkeringsgerechtigden (absolute aantallen + percentage) geven aan wel te
willen gaan werken of meer uren te willen gaan werken maar door inkomensredenen zoals
het verlies van toeslagen en armoedeval vanuit een uitkering dit niet te doen?
Antwoord 107
Gegevens die de uitkeringssituatie koppelen aan de wens om (meer) te gaan werken zijn
schaars. Het laatst beschikbare jaar waarover cijfers beschikbaar zijn is 2020.
In 2020 waren er 1.441.000 personen met een WW-uitkering, bijstandsuitkering en AO-uitkering.
In deze groep waren er ongeveer 142.000 personen (9,9%) volgens de definitie werkloos
(geen baan, op zoek naar werk en beschikbaar voor werk). Circa 218.000 personen (15,1%)
gaf aan te willen werken (maar niet gezocht te hebben, niet beschikbaar te zijn of
beiden). Ongeveer 42.000 personen (2,9%) hadden een deeltijdbaan en wilden meer werken.
Het is niet duidelijk in hoeverre dit komt door inkomensredenen zoals het verlies
van toeslagen. Het is overigens de vraag of deze statistiek hier een inschatting van
kan geven. Personen die door potentieel verlies van inkomen niet kiezen te werken,
geven op de enquête van het CBS wellicht ook niet aan dat ze meer willen werken. In
dit geval komen zij niet terug in de statistiek van deeltijdwerkers die meer willen
werken.
Uit de cijfers van 2020 blijkt dat 768.000 personen met een uitkering niet kunnen
of willen werken. Dat staat gelijk aan 53,3% van de totale groep van personen met
een uitkering van 1.441.000 personen. De meest opgegeven reden om niet te kunnen of
willen werken onder de 768.000 personen is ziekte of arbeidsongeschiktheid (605.000,
78,8%). In 52.000 gevallen door pensioen of hoge leeftijd (6,8%). De overige categorieën
zijn zorg voor gezin of huishouden (32.000, 4,2%), opleiding of studie (23.000, 3%).
Bij 54.000 gevallen is er sprake van een andere reden (7%). Hier kan verlies van inkomen
onder vallen.
Bron: CBS, Participatie potentieel 2022, geraadpleegd 30-05-2022.
Vraag 108
Hoeveel deeltijdwerkers (absolute aantallen + percentage) zouden meer uren willen
gaan werken?
Antwoord 108
In Nederland werken er in het eerste kwartaal van 2022 4.500.000 personen in deeltijd.
Onder hen zijn 491.000 mensen (10,9%) die aangeven meer te willen werken en daar direct
beschikbaar voor te zijn.
Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 30-05-2022.
Vraag 109
Hoeveel Nederlanders werken deeltijd?
Antwoord 109
In Nederland werken er in het eerste kwartaal van 2022 4.500.000 personen in deeltijd.
Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 30-05-2022.
Vraag 110
Waaruit bestaat de groep en wat is de criteria voor deze categorie binnen het onbenut
arbeidspotentieel: «gezocht, niet beschikbaar»?
Antwoord 110
De groep «gezocht, niet beschikbaar» is onderdeel van de groep semiwerklozen in het
onbenut arbeidspotentieel (zie antwoord op vraag 104). De criteria om voor deze groep
in aanmerking te komen zijn: het niet hebben van betaald werk, het recent zoeken naar
werk, maar niet direct beschikbaar zijn. In het eerste kwartaal van 2022 gaat het
om totaal 119.000 personen.
Personen die tot deze groep behoren zijn doorgaans jonger (15 tot 25 jaar) dan de
totale beroepsbevolking. In de groep «gezocht, niet beschikbaar» behoort 28,9% tot
deze groep, terwijl het aandeel van de groep van 15 tot 25 jaar op de totale bevolking
16,2% beslaat. Dit wijst er waarschijnlijk op dat deze groep niet direct beschikbaar
is voor een baan vanwege een opleiding.
Bron: CBS, Statline, geraadpleegd 30-05-2022.
Vraag 111
Zijn er ontwikkelingen op het gebied van handhaving op schijnzelfstandigheid?
Antwoord 111
De inzet van publiekrechtelijke handhaving op schijnzelfstandigheid vindt plaats bij
de beoordeling van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Dit maakt onderdeel uit
van het pakket arbeidsmarktmaatregelen uit het coalitieakkoord. Voor het zomerreces
ontvangt u een hoofdlijnenbrief over het arbeidsmarktpakket.
Binnen het kabinet is de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst primair
verantwoordelijk voor de handhaving op de beoordeling van de arbeidsrelatie voor de
loonheffingen. U ontvangt voor het ZZP debat van 30 juni a.s. een brief waarin onder
andere gereageerd wordt op het rapport van de Algemene Rekenkamer over de handhaving
op schijnzelfstandigheid. Toezicht en handhaving wordt ondertussen doorgezet binnen
de eerder vastgestelde kaders.
Vraag 112
Hoe wordt omgegaan met Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden
(MDIEU) en Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) bij deeltijdwerk?
Antwoord 112
Zowel de MDIEU als de RVU-drempelvrijstelling zijn tijdelijke maatregelen (2021–2025)
die voortvloeien uit het Pensioenakkoord (Kamerstuk 32 043, nr. 520) en die als doel hebben dat werkenden zoveel mogelijk gezond werkend hun pensioen
halen, ook degenen die zwaar werk verrichten. De hoogte van de RVU-drempelvrijstelling
is niet afhankelijk van iemands deeltijdfactor. Deze is in alle gevallen gelijk. Immers,
de hoogte van de drempelvrijstelling is geënt op de AOW, en de AOW is ook niet afhankelijk
van de werktijdfactor.
De Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) biedt in dezelfde
periode subsidie aan sectoren voor projecten op het gebied van duurzame inzetbaarheid
en eerder uittreden. Bij dat laatste onderdeel ondersteunt MDIEU-subsidie werkgevers
bij het aanbieden van regelingen voor vervroegd uittreden aan oudere werknemers voor
wie het doorwerken tot het pensioen te zwaar is geworden. In de MDIEU-regeling wordt
geen deeltijdfactor voorgeschreven.
Het staat sociale partners in sectoren vrij om al dan niet een deeltijdfactor te hanteren
in de RVU-regelingen die zij afspreken. Het herhaal-onderzoek naar cao-afspraken over
RVU (Kamerstuk 25 883, nr. 433) laat zien dat voor meer dan de helft van de werknemers met een collectieve RVU-regeling
is afgesproken dat werknemers die in deeltijd werken de hoogte van de RVU-uitkering
naar rato van de deeltijdfactor is.
Vraag 113
Voor welke sectoren is RVU/MDIEU beschikbaar en hoe wordt dit uitgerold?
Antwoord 113
In het pensioenakkoord zijn afspraken gemaakt over tijdelijke maatregelen (2021–2025)
die als doel hebben dat werkenden zoveel mogelijk gezond werkend hun pensioen halen,
ook degenen die zwaar werk verrichten. Met de RVU-drempelvrijstelling (bedrag 2022:
€ 22.488 bruto per jaar) kunnen werkgevers in de periode 2021–2025 aan hun werknemers
een RVU-regeling aanbieden zonder dat hierover een RVU-heffing van 52% hoeft te worden
betaald, als het een RVU-regeling betreft die voorziet in eerder stoppen met werken
tot maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd. Het is mogelijk om in een cao afspraken
te maken over RVU’s, maar dit is niet vereist; werkgevers en werknemers kunnen ook
op individuele basis een RVU afspreken.
De MDIEU stelt in de periode 2021–2025 subsidie beschikbaar aan sectoren voor projecten
op het gebied van duurzame inzetbaarheid en een eerder uittreden. MDIEU is voor alle
sectoren toegankelijk. De MDIEU kent verschillende aanvraagtijdvakken voor sectoranalyses
en activiteitenplannen. Subsidie binnen de MDIEU kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband.
Een samenwerkingsverband is een samenwerking tussen ten minste één werknemersorganisatie
en ten minste één werkgeversorganisatie.
Vraag 114
Wat is de verklaring voor de grote onderbesteding bij de Leven Lang Ontwikkelen (LLO)
regeling midden- en kleinbedrijf (MKB)?
Antwoord 114
Het antwoord op deze vraag is tweeledig. Ten eerste is er in 2021 minder uitbetaald
dan was begroot, maar de projecten zijn wel toegekend. De uitbetalingen vinden later
plaats dan was verwacht en begroot. Dat komt omdat veel projecten door perikelen als
gevolg van corona vertraging hebben opgelopen. Daarnaast was er in de begroting geen
rekening gehouden met reactietermijnen voor de uitvoerder en aanvrager. Dit is dan
ook geen onderbenutting, maar een vertraging van uitbetaling. Het verschil tussen
de realisatie en begroting is voor het grootste deel hierdoor te verklaren.
Ten tweede is er in het tijdvak voor samenwerkingsverbanden wel sprake van onderbenutting
in 2021. Dat komt doordat aanvragen niet voldoen aan de vereisten van de regeling,
of omdat aanvragen worden ingetrokken. Er worden namelijk wel voldoende aanvragen
ingediend om het subsidieplafond te bereiken. Er zijn inmiddels verschillende maatregelen
genomen om de benutting in dit tijdvak te verbeteren (zie Stcrt. 2022, nr. 13075).
Vraag 115
Op welk deel van NL Leert Door is er onderbesteding? Wat is hiervoor de verklaring?
Antwoord 115
Het verschil van – € 69,3 miljoen tussen de vastgestelde begroting en de realisatie
van 2021 heeft vooral te maken met een verandering van het kasritme van de verschillende
regelingen in het NL leert door programma. Zo zouden de eerste twee tijdvakken van
NL leert door met inzet van scholing rond juni 2021 worden afgerond maar veel subsidieaanvragers gaven aan meer tijd nodig
te hebben om hun activiteiten uit te voeren. Hierop is besloten de eerste twee tijdvakken
tot eind december 2021 door te laten lopen waardoor de middelen die gereserveerd stonden
voor de eindbetalingen doorschoven naar 2022. Daarnaast stond de voorfinanciering
en de start voor het derde tijdvak van NL leert door met inzet van scholing oorspronkelijk ook in 2021 gepland, maar doordat er problemen waren in de voorselectie
en de loting van de subsidie is besloten dit ook op te schuiven naar 2022. Daarnaast
stonden alle middelen van NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk geboekt op 2021, terwijl de regeling nog doorloopt tot 2022. De middelen voor de
eindbetalingen van deze regeling zijn daarom ook doorgeschoven naar 2022.
Vraag 116
Kan de spreiding van banen voor de LIV worden weergegeven, en specifiek hoeveel banen
net onder en net boven de LIV-grens.
Antwoord 116
Het LIV is in 2020 verdeeld over 442.752 werknemers. Over de exacte spreiding van
banen is geen informatie beschikbaar.
Vraag 117
Hoe wordt het lagere gebruik van de loonkostenvoordelen (LKV's) verklaard?
Antwoord 117
Het klopt dat de gerealiseerde uitgaven van de LKV’s sinds de invoering lager zijn
dan de oorspronkelijke raming. Een verklaring kan zijn onbekendheid van werkgevers
met de regeling gepaard met de complexiteit ervan. Zo moet de werknemer, of met machtiging
de werkgever, voor de start van het LKV een doelgroepverklaring aanvragen. Zonder
doelgroepverklaring bestaat er geen recht op LKV. Het effect hiervan op het gebruik
kan mogelijk bij de invoering van de LKV zijn onderschat.
Voor de doelgroep banenafspraak is eerder aangekondigd om de verplichte doelgroepverklaring
te laten vervallen8. Werkgevers kunnen dan op basis van het doelgroepregister banenafspraak bepalen of
ze voor een werknemer in aanmerking komen voor het LKV banenafspraak. Daarmee worden
de administratieve lasten voor werkgevers rondom het LKV banenafspraak verkleind.
De verwachting is dat deze regeling per 1 januari 2025 kan worden ingevoerd. Voor
de overige loonkostenvoordelen blijft een doelgroepverklaring onontbeerlijk om vooraf
te kunnen controleren of een werkgever recht heeft op een loonkostenvoordeel.
Vraag 118
Wat wordt er meerjarig verwacht rond de transitievergoeding na twee jaar ziekte, gezien
dit bedrag hoger is uitgevallen?
Antwoord 118
In het jaarverslag worden de gerealiseerde uitgaven aan de compensatieregeling transitievergoeding
langdurige arbeidsongeschiktheid in 2021 vergeleken met de raming ten tijde van het
opstellen van de ontwerpbegroting 2021 (Prinsjesdag 2020). Dit resulteert in een tegenvaller
op zowel de uitgaven voor aanvragen met terugwerkende kracht, als de uitgaven voor
nieuwe aanvragen. Het aantal aanvragen en de gemiddelde compensatie zijn in 2021 hoger
uitgekomen dan begroot (zie toelichting in het jaarverslag, pagina 44).
Sinds de ontwerpbegroting 2021 is de raming ook meerjarig (per saldo) opwaarts bijgesteld,
onder meer op basis van de uitvoeringsinformatie over het aantal aanvragen en de gemiddelde
compensatie. Naar verwachting blijven de uitgaven (in prijspeil 2021) de komende jaren
redelijk stabiel op ruim € 350 miljoen per jaar, waarbij de uitgaven in 2022 iets
hoger liggen en vervolgens richting 2027 per saldo licht afnemen. De hogere uitgaven
in 2022 zijn onder meer gevolg van de laatste uitbetalingen van compensatieaanvragen
met terugwerkende kracht. Ook is het volume in 2022 naar verwachting iets hoger door
uitstroom na langdurige ziekte in verband met de coronapandemie.
Vraag 119
Is de daling in het aantal boeterapporten volledig toe te schrijven aan corona of
is er ook een andere verklaring voor de daling?
Antwoord 119
Het jaarverslag toont dat het aantal boetebeschikkingen in 2021 is gestegen ten opzichte
van 2020. Tegelijk geldt dat het aantal beschikkingen/ boeterapporten in eerdere jaren
ook hoger is geweest. De daling is uitvloeisel van de gemaakte keuzes qua interventiemix,
waardoor inspecties gericht op handhaving niet altijd vooropstonden. Daarnaast heeft
corona uiteraard impact gehad doordat bepaalde sectoren geheel gesloten waren zoals
Horeca – detailhandel. De corona-maatregelen bemoeilijkten inspecties op de werkplek.
Pas met de corona-noodwetgeving heeft de NLA beperkte bevoegdheden gekregen om te
handhaven op coronagerelateerde aspecten. Tenslotte heeft de NLA ook zelf met ziekteverzuim
als gevolg van corona te maken gehad.
Vraag 120
Wat is de voortgang van evenwichtig alcohol-, drugs- en medicijntests (ADM) testen
op de werkvloer?
Antwoord 120
Zoals de Minister van SZW de Kamer op 10 mei per Kamerbrief liet weten wordt momenteel door het Ministerie van SZW een wijziging van de Arbowet
voorbereid. Daarmee wordt het mogelijk om onder stringente voorwaarden en voor specifieke
functies en functiegroepen bij Brzo-bedrijven op alcohol en drugs te testen. Uitgangspunt
van de voorgestane wettelijke regeling is dat de werkgever een goed AD-beleid (alcohol
en drugs) binnen zijn/haar bedrijf geïmplementeerd heeft. Dit beleid vormt een noodzakelijke
voorwaarde voor het mogen testen. De Minister van SZW zet het overleg met de branchevereniging
van de Chemische industrie (VNCI), VNO-NCW en de werknemersorganisaties hierover op
korte termijn voort. In het wetsvoorstel zal ook worden ingaan op de rol van de ondernemingsraad
bij het al dan niet initiëren van de mogelijkheid binnen een bedrijf om alcohol- en
drugstesten toe te staan. De Minister van SZW streeft ernaar het wetsvoorstel in het
najaar van 2022 aan te bieden voor internetconsultatie.
Vraag 121
Sinds 2018 worden er structureel extra middelen vrijgemaakt voor de handhaving van
de Nederlandse Arbeidsinspectie, hoe verhouden deze middelen zich tot het allicht
verkleinde werkgebied van de arbeidsinspectie (door thuiswerken na corona)?
Antwoord 121
In de sectoren waar de NLA inspecteert, komt de mogelijkheid tot thuiswerken relatief
weinig voor. Het zijn juist de sectoren waar tijdens de lockdowns gewoon is doorgewerkt
(de bouw, de industrie, agrarische sector, transport en logistiek, zorg, etc.) waar
het zwaartepunt van de NLA ligt. Dit met uitzondering van de horeca en detailhandel
die verschillende periodes gesloten waren. In die zin is het werkgebied van de NLA
tijdens de coronaperiode nauwelijks verkleind.
Vraag 122
Waarom is het handhavingspercentage eerste inspectie gezond en veilig werken (excl.
Besluit risico's zware ongevallen (Brzo)) lager uitgevallen dan geraamd voor 2021?
Antwoord 122
De Inspectie hanteert handhavingspercentages als indicator voor de mate waarin zij
er in slaagt om risicogericht te inspecteren. Dat wil zeggen dat zij bij handhavingsgerichte
projecten zoveel mogelijk bij die bedrijven controleert die de arbeidswetten niet
voldoende naleven. De handhavingspercentages bij eerste inspecties op de verschillende
domeinen (gezond en veilig werk en eerlijk werk) zijn lager dan de gestelde norm van
50%. In het handhavingspercentage worden alleen formele handhavingsinstrumenten meegerekend.
Verder zet de NLA meer in op gedragsinterventies en andere werkwijzen om maatschappelijk
effect te bereiken die niet tot handhavende interventies worden gerekend.
Bij de in behandeling genomen coronameldingen was de inzet gericht op gedragsaanpassing
zodat de werkgever maatregelen neemt om besmettingsrisico’s te voorkomen of verminderen.
Er was daarmee in beperkte mate sprake van handhavend optreden in de zin van het opleggen
van boetes. Deze aanpak leidde in circa 90 procent van de gevallen tot de gewenste
aanpassingen. Op vergelijkbare wijze zijn ook de inzet op Arbozorg RI&E en de gedifferentieerde
aanpak bij ongevalsonderzoek (start 1-10-2020) gericht op gedragsaanpassing. Deze
aanpakken leidden tot een lager handhavingspercentage.
Vraag 123
Hoeveel allochtonen met een niet-westerse achtergrond maken gebruik van een bijstandsuitkering
(graag de cijfers over de periode 2011 t/m 2021)?
Antwoord 123
Het Ministerie van SZW houdt de gevraagde informatie zelf niet bij. Wel is op CBS-statline
informatie beschikbaar over aantallen mensen in de bijstand, uitgesplitst naar persoonskenmerken.
In de tabel hieronder wordt een overzicht gegeven van het aantal en percentage personen
met een bijstandsuitkering (tot de AOW-leeftijd), uitgesplitst naar migratieachtergrond.
Personen met een bijstandsuitkering (tot de AOW-leeftijd) naar migratieachtergrond,
jaargemiddelden
Jaar
Totaal
Nederlandse
Westerse
Niet-westerse
Aantal
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
2011
364.059
158.811
44
40.346
11
164.905
45
2012
371.142
160.832
43
40.590
11
169.720
46
2013
399.628
175.562
44
43.433
11
180.634
45
2014
426.808
187.058
44
46.312
11
193.428
45
2015
441.243
189.419
43
46.955
11
204.859
46
2016
458.428
189.725
41
46.686
10
222.015
48
2017
464.870
185.058
40
44.992
10
234.816
51
2018
445.879
174.618
39
42.203
9
228.983
51
2019
424.265
166.428
39
40.170
9
217.625
51
2020
424.185
166.293
39
40.429
10
217.451
51
2021
421.217
161.559
38
39.739
9
219.898
52
Bron: berekeningen op basis van CBS-data, Statline, geraadpleegd op 27-05-2022
Vraag 124
Hoeveel allochtonen met een westerse achtergrond maken gebruik van een bijstandsuitkering
(graag de cijfers over de periode 2011 t/m 2021)?
Antwoord 124
Zie het antwoord op vraag 123.
Vraag 125
Hoeveel miljard euro per jaar aan bijstandsuitkeringen gaat naar niet-westerse allochtonen
en hoeveel naar westerse allochtonen (graag de cijfers over de periode 2011–2021)?
Antwoord 125
Over deze cijfers beschikt het ministerie niet, omdat het bedrag dat iemand aan bijstand
ontvangt per persoon kan verschillen. De individuele bijstandsuitkering is onder meer
afhankelijk van iemands leeftijd, huishoudsamenstelling en bijverdiensten. Deze gegevens
zijn per individu niet voorhanden.
Het ministerie beschikt over cijfers met betrekking tot het totaalbedrag dat aan gemeenten
beschikbaar is gesteld voor bijstandsuitkeringen (zie hieronder). Het totaal aantal
bijstandsontvangers naar migratieachtergrond is beschikbaar via het CBS (zie antwoord
op vraag 123).
Totaalbedragen aan bijstandsuitkeringen aan personen tot de AOW-leeftijd
Jaar
Bedragen (x € 1 mld.)
2011
4,457
2012
4,467
2013
5,224
2014
5,487
2015
5,303
2016
5,563
2017
5,699
2018
5,536
2019
5,375
2020
5,475
2021
5,564
Vraag 126
Wat is het percentage niet-westerse allochtonen, westerse allochtonen en autochtonen
dat gebruik maakt van een bijstandsuitkering (graag de cijfers over de periode 2011
t/m 2021)?
Antwoord 126
Zie het antwoord op vraag 123.
Vraag 127
Hoeveel allochtonen met een niet-westerse en westerse achtergrond maken gebruik van
de sociale zekerheid (graag de cijfers over de periode 2011 t/m 2021)?
Antwoord 127
Het Ministerie van SZW houdt de gevraagde informatie zelf niet bij. Wel is op CBS-statline
informatie beschikbaar over aantallen mensen in verschillende socialezekerheidsregelingen,
uitgesplist naar persoonskenmerken. Het gaat hier om een groot aantal uitsplitsingen
en cijfers en niet voor elke socialezekerheidsregeling zijn cijfers beschikbaar op
CBS-statline. Alle cijfers die wel beschikbaar zijn kunnen worden geraadpleegd via
de volgende link: StatLine – Personen met een uitkering; kenmerken uitkeringsontvangers (cbs.nl). Zie voor cijfers over de bijstand ook het antwoord op vraag 123.
In het kader van het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt is vorig jaar
een brede monitor ontwikkeld die de komende jaren de kansen en posities van personen
met een migratieachtergrond in breder perspectief zal volgen. De eerste meting van
de monitor, die deels gebaseerd is op de gegevens uit StatLine, heeft mijn ambtsvoorganger
eind vorig jaar met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 29 544, nr. 1081). De tweede meting zal ik begin 2023 met uw Kamer delen.
Vraag 128
Wat is het percentage niet-westerse allochtonen, westerse allochtonen en autochtonen
dat gebruik maakt van uitkeringen en sociale regelingen uitgesplitst per uitkering
en sociale regeling? Wat is de ontwikkeling van deze cijfers tussen van 2011 t/m 2021?
Antwoord 128
Zie het antwoord op vraag 127.
Vraag 129
Hoeveel miljard euro per jaar aan sociale zekerheid gaat naar niet-westerse allochtonen,
westerse allochtonen en autochtonen? Wat is de ontwikkeling van deze cijfers tussen
van 2011 t/m 2021?
Antwoord 129
Het is voor de socialezekerheidsregelingen niet mogelijk om de uitgaven uit te splitsen
naar achtergrondkenmerken, omdat het uitgekeerde bedrag per individu verschilt. Verschillende
socialezekerheidsregelingen zijn namelijk inkomensafhankelijk. Bij de AOW is ook het
aantal jaren dat iemand in Nederland verbleven heeft van invloed op het uitgekeerde
bedrag.
Vraag 130
Hoeveel procent van de statushouders maakt gebruik van de bijstand of een andere sociale
inkomensregeling en wat zijn de kosten daarvan per jaar (graag de cijfers over de
periode 2011 t/m 2021)?
Antwoord 130
Het Ministerie van SZW houdt de gevraagde informatie niet bij. Zie ook antwoord 127.
Het CBS publiceert geen cijfers over het gebruik van de sociale zekerheid, uitgesplitst
naar verblijfstatus.
Vraag 131
Wat is het percentage niet-westerse allochtonen, westerse allochtonen en autochtonen
dat een vrijstelling heeft van de sollicitatieplicht?
Antwoord 131
Over deze percentages beschikt het ministerie niet. Cijfers over het aantal personen
dat door gemeenten (tijdelijk) vrijgesteld wordt van de arbeids- en/of re-integratieverplichting
zijn niet uitgesplitst naar migratieachtergrond.
Vraag 132
Hoeveel bewuste fraude is er in de periode 2016 t/m 2021 geconstateerd binnen de sociale
zekerheid?
Antwoord 132
De term «bewuste fraude» wordt niet gebruikt voor overtredingen in de sociale zekerheid.
Wel wordt bijgehouden in welke mate de overtreding als verwijtbaar is beoordeeld.
Zodoende worden boetes in de sociale zekerheid onderscheiden in verminderde verwijtbaarheid,
normale verwijtbaarheid, grove schuld en opzet. Daarnaast is er een aparte categorie
aangiften, waarbij aangifte wordt gedaan bij het OM. Dit betreft overtredingen met
een benadelingsbedrag boven de € 50.000 of meerdere strafbare feiten. Hieraan wordt
geen specifieke verwijtbaarheid gekoppeld door de uitvoeringsinstantie aangezien dit
aan het oordeel van de strafrechter is.
Opgelegde boetes naar mate van verwijtbaarheid en aangiften bij het OM:
UWV
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Verminderde verwijtbaarheid
5.640
6.128
835
764
618
368
Normale verwijtbaarheid
6.159
4.265
4.172
2.922
2.360
1.424
Grove schuld
0
6
0
1
0
1
Opzet
16
1
0
0
1
1
Aangiften OM
104
76
32
42
41
46
Bron: Jaarverslagen UWV 2016–2020
SVB
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Verminderde verwijtbaarheid
240
164
1
49
48
42
Normale verwijtbaarheid
2.253
2.216
1.749
2.226
1.020
791
Grove schuld
13
13
2
11
9
22
Opzet
0
0
0
0
0
0
Aangiften OM
24
16
34
14
9
10
Bron: Jaarverslagen SVB 2016 -2020
Gemeenten
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Verminderde verwijtbaarheid
1
2.600
2.4272
2.000
1.830
1.540
Normale verwijtbaarheid
1
8.900
9.4002
8.010
7.460
4.870
Grove schuld
1
800
4002
380
260
140
Opzet
1
400
3472
200
160
100
Aangiften OM
1
260
3402
190
310
150
Bron: Bijstandsdebiteuren en Fraudestatistiek (BDFS) 2017–2020.
X Noot
1
Voor gemeenten zijn deze cijfers pas vanaf 2017 beschikbaar.
X Noot
2
Bij de cijfers over 2018 ontbraken de cijfers over het 4e kwartaal. Om tot de cijfers voor het gehele jaar 2018 te komen zijn de cijfers voor
het 4e kwartaal geëxtrapoleerd vanuit de eerste drie kwartalen.
Vraag 133
Hoeveel gemeenten geven aan niet te handhaven op de taaleis binnen de bijstand?
Antwoord 133
Het belang van taal voor participatie wordt door gemeenten breed onderschreven. De
taaleis heeft de aandacht hiervoor verhoogd. Uit CBS onderzoek (Kamerstuk 34 352, nr. 143) en de evaluatie van de taaleis (Kamerstuk 34 352, nr. 186) blijkt dat de uitvoeringspraktijk divers is. Het merendeel van de gemeenten heeft
het bestand gescreend en de helft voert ook taaltoetsen uit. Verplichtingen die worden
opgelegd aan bijstandsgerechtigden worden vaak gecombineerd met een re-integratieaanbod.
Eventuele sancties die hieruit voortkomen worden dan opgelegd vanuit de re-integratieverplichtingen.
Maatregelen vanuit de taaleis worden niet vaak opgelegd. Gemeenten geven aan dat dit
niet nodig is omdat bijstandsgerechtigden doorgaans meewerken aan de opgelegde verplichtingen.
Vraag 134
Hoeveel uitkeringen zijn er in de periode 2016 t/m 2021 100% stopgezet door het niet
voldoen aan de taaleis?
Antwoord 134
Maatregelen waarbij inhoudingen op de uitkering plaatsvinden in het kader van de taaleis
hoeven zelden opgelegd te worden. Bijstandsgerechtigden werken in de regel mee aan
de opgelegde taalverplichtingen. Volgens de laatst beschikbare cijfers zijn in de
periode juli 2017 t/m juni 2018 circa 150 verminderingen toegepast (Kamerstuk 34 352, nr. 143). Het is niet bekend of hier, door herhaaldelijk niet te voldoen aan opgelegde verplichtingen,
verlagingen van 100% bij zijn.
Vraag 135
Hoeveel uitkeringen zijn er 100% stopgezet door aantoonbaar bewuste fraude met de
sociale zekerheid?
Antwoord 135
Hoeveel uitkeringen naar aanleiding van een overtreding van de inlichtingenplicht
worden stopgezet wordt niet specifiek geregistreerd. Wel valt het stopzetten van de
uitkering vaak samen met de sanctionering van een overtreding van de inlichtingenplicht.
De term bewuste fraude wordt niet gebruikt in de registratie van overtredingen in
de sociale zekerheid. Wel wordt bijgehouden welke mate van verwijtbaarheid bij de
overtreding van de inlichtingenplicht hoort. Zie hiervoor de tabel bij vraag 132.
Vraag 136
Wat is het bedrag dat er in het afgelopen jaar is ingevorderd aan bewuste fraude met
sociale zekerheid en welk bedrag staat er nog open?
Antwoord 136
De term bewuste fraude wordt niet gebruikt in de registratie van boetes voor overtredingen
in de sociale zekerheid. Daarnaast wordt het boetebedrag niet per categorie van verwijtbaarheid,
zoals verminderde verwijtbaarheid of opzet, bijgehouden. Hierdoor zijn er geen cijfers
beschikbaar over het ingevorderde noch openstaande bedrag aan bewuste – dan wel opzet
of grove schuld – fraudevorderingen. Wel zijn er cijfers beschikbaar over het percentage
dat is ingevorderd over de jaren 2016–2020.
Incassoratio benadelingsbedrag + boetevordering ultimo 2021 (%)
2016
2017
2018
2019
2020
2021
UWV
77
70
56
51
37
22
SVB
62
61
47
37
31
24
Gemeenten
41
34
27
21
12
Bron: Begroting SZW 2022
Vraag 137
Hoeveel euro is er in de periode 2016 t/m 2021 kwijtgescholden aan bewuste fraude?
Antwoord 137
Vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht in de sociale zekerheid moeten
gedurende minimaal 10 jaar worden teruggevorderd. Desalniettemin kan het voorkomen
dat vorderingen komen te vervallen doordat deze niet op tijd gestuit zijn, de rechter
een schuldregeling heeft opgelegd of doordat de debiteur is overleden. Hoeveel vorderingen
ten gevolge van een overtreding van de inlichtingenplicht zijn kwijtgescholden, wordt
niet apart geregistreerd. Hierdoor zijn er geen cijfers beschikbaar over het kwijtgescholden
bedrag aan bewuste – dan wel opzet of grove schuld – fraudevorderingen.
Vraag 138
Hoeveel fraude is er in het afgelopen jaar geconstateerd op basis van het schenden
van de inlichtingen en vermogenseis binnen de bijstand (graag de cijfers over de periode
2016 t/m 2021)?
Antwoord 138
Op basis van de CBS Fraudestatistieken ontstaat het volgende beeld over het aantal
ingestelde vorderingen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht:
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Aantal ingestelde vorderingen
29.870
30.730
33.240
30.880
25.150
28.480
Vanaf 2021 bieden de CBS cijfers ook inzicht in de grondslag voor de inlichtingenschending.
In onderstaande tabel is een nadere specificatie opgenomen:
Ingestelde vorderingen
Verzwegen witte inkomsten
12.580
Verzwegen zwarte inkomsten
3.000
Verzwegen vermogen/inkomsten uit vermogen
890
Onjuist woonadres
1.800
Onjuiste samenstelling huishouden
1.610
Overig
8.600
Totaal
28.480
Overigens geldt niet voor alle ingestelde vorderingen dat is vastgesteld dat er sprake
is van opzet/grove schuld. Niet alle vorderingen zijn dus het gevolg van fraude.
Vraag 139
Hoeveel bijstands-/uitkeringsfraude is er in het afgelopen jaar geconstateerd op basis
van verzwegen bezit in het buitenland (zoals tweede huizen) – (graag de cijfers over
de periode 2016 t/m 2021)?
Antwoord 139
Sinds 2018 is in de Bijstands-, Debiteuren en Fraudestatistiek (BDFS) van het CBS
in te zien welke overtreding ten grondslag ligt aan de overtreding van de inlichtingenplicht.
Zo is het bijvoorbeeld inzichtelijk of het om het verzwijgen van zwarte inkomsten
of een onjuiste opgave van de woonsituatie gaat. Dit geldt ook voor het verzwijgen
van vermogen, maar dit gegeven is niet nader uitgesplitst naar verzwegen vermogen
binnenland of verzwegen vermogen buitenland.
In 2018 heeft het CBS echter op verzoek van het ministerie een onderzoek bij gemeenten
uitgevoerd naar onderzoeken naar verborgen vermogen in het buitenland. Op basis van
de respons op de enquête onder gemeenten en het imputeren van non-respons is voor
alle gemeenten in Nederland tezamen een schatting gemaakt van de aantallen. Zo kan
met 95% zekerheid worden aangegeven dat gemeenten 240 tot 390 onderzoeken gestart
zijn. Dit heeft geleid tot 20 tot 30 vorderingen waarbij maximaal 10 boetes opgelegd
zijn.
Ook de SVB maakt in haar jaarverslag en handhavingsinformatie geen onderscheid naar
de overtreding «verzwegen vermogen in het buitenland». Wel zijn uit eerdere onderzoeken
de cijfers bekend over 2018 en 2019. In 2018 is de SVB 155 onderzoeken gestart, waarbij
39 overtredingen van de inlichtingenplicht zijn vastgesteld. In 2019 zijn 144 onderzoeken
gestart, waarbij 22 overtredingen van de inlichtingenplicht aangaande verzwegen vermogen
in het buitenland vastgesteld.
Vraag 140
Hoeveel uitkeringen (uitgesplitst per uitkering per land) worden er per jaar geëxporteerd
en wat zijn de kosten hiervan (graag de cijfers over de periode 2011 t/m 2021)?
Antwoord 140
Bij de beantwoording van deze vraag wordt een splitsing gemaakt tussen de uitkeringen
die UWV exporteert (WW, WIA, ZW, WAZO, Wajong en TW) en de uitkeringen die de SVB
exporteert (AOW, Anw en AKW).
In 2020 heeft UWV in totaal aan 37.301 personen een uitkering geëxporteerd voor een
bedrag van € 439 miljoen. De WW kan alleen worden geëxporteerd als de uitkeringsgerechtigde
werk gaat zoeken in de EU, EER of Zwitserland voor een periode van maximaal drie maanden.
In 2020 zijn er in totaal 3.052 WW-uitkeringen geëxporteerd met een uitgekeerd bedrag
van € 9.383.635.
In 2021 heeft de SVB in totaal 372.688 uitkeringen geëxporteerd voor een bedrag van
€ 1.607 miljoen.
In de bijlagen is per uitkering opgenomen naar welke landen de uitkering wordt geëxporteerd,
naar hoeveel personen en voor welk bedrag over de periode 2011 t/m 2020 (NB van UWV
zijn geen exportcijfers over 2011 beschikbaar). De definitieve exportcijfers over
2021 zijn van UWV nog niet voorhanden. Als deze gereed zijn, zullen ze worden opgenomen
in de stand van de uitvoering en naar uw Kamer worden verzonden.
Vraag 141
Hoeveel Werkloosheidswet (WW)-uitkeringen worden er per jaar geëxporteerd (uitgesplitst
per land) en wat zijn de kosten hiervan (graag de cijfers over de periode 2016 t/m
2021)?
Antwoord 141
Zie het antwoord op vraag 140.
Vraag 142
Hoeveel fraude met export-WW is er tussen 2016 t/m 2021 geconstateerd? Hoeveel is
daarvan ingevorderd en hoeveel moet nog worden ingevorderd?
Antwoord 142
UWV publiceert elk jaar cijfers over de overtreding van de inlichtingenplicht en de
medewerkingsverplichting in de Kwantitatieve Bijlage (Bron: UWV, Kwantitatieve informatie
2020, publicatiedatum 21 april 2021). Daarin worden overtredingen per wet en naar
aard van de overtreding weergegeven. Overtredingen met betrekking tot export maken
daar onderdeel vanuit, maar worden niet afzonderlijk gepubliceerd. Er zijn geen aparte
cijfers over ingevorderde bedragen en nog openstaande invorderingen met betrekking
tot de export WW.
Vraag 143
Hoeveel miljard euro aan sociale zekerheid (uitgesplist naar uitkering en sociale
regeling) is er volgens het huidige kabinet in totaal uitgegeven aan sociale zekerheid
aan immigranten (westers en niet-westers) – (graag de cijfers over de periode 2011
t/m 2021)?
Antwoord 143
Zie het antwoord op vraag 129.
Vraag 144
Wat is het meest doelmatige instrument tegen kinderarmoede?
Antwoord 144
Diverse onderzoeken laten zien dat een integrale aanpak op kinderarmoede nodig is,
kinderarmoede is immers meer dan het niet hebben van geld. Het onderzoek «Kansrijk
armoedebeleid voor kinderen» van de Beleidsonderzoekers biedt een eerste inzicht in
de brede kansenarmoede onder kinderen. Dit onderzoek is met de eerste rapportage over
de ambities kinderarmoede aan uw Kamer verzonden (Kamerstuk 24 515, nr. 608). Hieruit blijkt dat inzet op diverse terreinen simultaan noodzakelijk is, waardoor
er niet één instrument als meest doelmatig kan worden aangewezen. Tevens geeft het
onderzoek «Kansrijk Armoedebeleid» van het CPB en SCP (2020) een aantal doorgerekende
beleidsopties gericht op de reductie van armoede onder kinderen. Het versterken van
de bestaanszekerheid van ouders is daar één onderdeel van, gericht op inkomensondersteuning
aan ouders met een laag inkomen. Ook niet kwantificeerbare instrumenten gericht op
het versterken van sociale en cognitieve vaardigheden van kinderen vormen een belangrijk
onderdeel. Deze instrumenten dragen eraan bij om mee te doen in de samenleving, wat
de kans vergroot tot een hoger opleidingsniveau, meer arbeidsdeelname en een (hoger)
inkomen.
Vraag 145
Wat is het effect geweest van de 36 miljoen beschikbaar gesteld als onderdeel van
het steun- en herstelpakket voor mensen uit de doelgroep banenafspraak?
Antwoord 145
De € 36 miljoen uit het steun- en herstelpakket voor mensen uit de doelgroep banenafspraak
is beschikbaar gesteld om mensen uit de doelgroep, die als gevolg van de coronacrisis
met werkloosheid worden bedreigd of hun baan zijn verloren, aan het werk te houden
of zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen bij een reguliere werkgever en, als
dat niet kan, bij de arbeidsmarkt betrokken te houden. Deze ondersteuning is vormgegeven
via de regionale mobiliteitsteams die mensen, die als gevolg van de coronacrisis hun
baan zijn verloren of met werkloosheid worden bedreigd, een aanbod doen voor aanvullende
dienstverlening.
Van de tijdelijke impuls banenafspraak lijkt weinig gebruik te zijn gemaakt, omdat
er, ondanks de coronacrisis, groei is geweest in het aantal banen voor de doelgroep
banenafspraak. Ook blijkt uit cijfers van UWV dat het aandeel mensen met een arbeidsbeperking
dat werk verliest tijdens de coronacrisis, is afgenomen. Tot slot, kan een reden zijn
dat het reguliere instrumentarium voldoende is geweest om nieuw werk te vinden waardoor
de extra mogelijkheden die de tijdelijke impuls biedt niet ingezet hoefden te worden.
Zoals ook is benoemd in de voortgangsbrief over de regionale mobiliteitsteams, is
de vraag naar dienstverlening door de regionale mobiliteitsteams lager dan aan het
begin van de coronacrisis verwacht werd. Redenen hiervoor zijn de gefaseerde opstart,
het effect van de steunpakketten en de huidige krapte op de arbeidsmarkt. De regionale
mobiliteitsteams hebben veel inzet gepleegd op advisering en bemiddeling. Ondanks
deze inzet is in 2021 door de regionale mobiliteitsteams zeer beperkt gebruik gemaakt
van de beschikbare dienstverleningsbudgetten. Dat geldt ook voor de tijdelijke impuls
banenafspraak.
Omdat de gezamenlijke aanpak via de regionale mobiliteitsteams nieuw is, wordt de
uitvoering gemonitord en geëvalueerd. Een dashboard met kwantitatieve informatie over
de instroom, uitstroom en ingezette dienstverlening is in ontwikkeling. Naar verwachting
kan in de volgende monitoringsbrief in het derde kwartaal van 2022 hier meer inzicht
in worden gegeven. Het is daarom nog te vroeg om uitspraken te doen over de effecten
van de tijdelijke impuls banenafspraak.
Vraag 146
Kan de raming voor het werknemersbestand voor de Wet sociale werkvoorziening (WSW)
meerjarig worden weergegeven?
Antwoord 146
De onderstaande tabel geeft de raming weer voor de periode 2022–2027. Voor deze periode
kunnen de blijfkansen van de werknemers in de Wsw voldoende betrouwbaar worden geschat.
De raming wordt gemaakt in gewogen voltijdsequivalenten (SE), dit is een manier om
het volume WSW te meten. Deze maatstaf wordt gebruikt omdat de omvang van een voltijdsdienstverband
afhankelijk is van de zwaarte van iemands Wsw-indicatie. Deze aantallen staan dus
niet gelijk aan het aantal voltijdsbanen of werknemers.
Geraamde werknemersbestand Wsw, jaargemiddelden 2022–2027
Realisatie
Raming
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Aantal SE
62.000
58.900
55.738
52.576
49.104
45.694
42.346
Aantal personen
69.646
66.164
62.612
59.060
55.160
51.329
47.568
Vraag 147
De uitgaven aan Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers (IOAW) en Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen (IOAZ) zijn samen € 22,6 miljoen lager dan begroot, kunt u verder
ingaan op de achterliggende oorzaken voor deze lagere uitval?
Antwoord 147
Het budget voor de IOAW en IOAZ voor 2021 is € 22,6 miljoen lager dan eerder geraamd
in de Begroting 2021. De neerwaartse bijstelling bestaat voor een groot deel uit de
verwerking van volumerealisaties in 2020. Het verschil tussen de raming en de gerealiseerde
uitgaven werkt door in de raming van de daaropvolgende jaren. Door lagere volumerealisaties
in 2020 dan verwacht, is de raming voor 2021 neerwaarts bijgesteld (– € 17 miljoen
voor de IOAW en – € 2 miljoen voor de IOAZ). De gemiddelde prijs per IOAW-uitkering
is in 2020 iets hoger uitgevallen dan werd verwacht, voor de IOAZ was het verschil
nihil, waardoor de ramingen voor 2021 iets naar boven zijn bijgesteld (€ 5 miljoen
voor de IOAW). Gedurende het lopende begrotingsjaar is een loon- en prijsbijstelling
doorgevoerd op de IOAW- en IOAZ-raming voor de stijging van de uitkeringen als gevolg
van de stijging van het Wettelijk Minimumloon (€ 2 miljoen voor de IOAW en € 0,2 miljoen
voor de IOAZ). Tot slot wordt de IOAW-raming jaarlijks bijgesteld als gevolg van veranderingen
in de doorstroom vanuit de WW. De instroom in de IOAW wordt grotendeels bepaald door
uitstroom van 55-plussers uit de WW na afloop van hun maximale WW-duur. Veranderingen
in de gemiddelde doorstroom en verwachte uitstroom van 55-plussers uit de WW hebben
in 2021 gezorgd voor een bijstelling van – € 10 miljoen op de IOAW-raming.
Vraag 148
Waar wordt de verwachting van het budget voor aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO)-gerechtigden op gebaseerd?
Antwoord 148
De verwachting van het budget voor de AIO is gebaseerd op een inschatting van het
volume (aantal gerechtigden in een jaar) en de hoogte van de gemiddelde uitkering.
Samen vormen zij de componenten van de raming van de AIO.
Componenten van de raming
In de raming van de AIO wordt de inschatting van het volume gebaseerd op een prognose
van het aantal gerechtigden dat instroomt en uitstroomt in de AIO in een gegeven jaar.
De mate van instroom is zowel afhankelijk van het aantal personen dat de AOW-leeftijd
bereikt als het inkomen van een huishouden. De opbouw van het AOW-recht voor een huishouden
is daarbij een belangrijke indicator, aangezien de AIO een inkomensaanvulling is bij
onvolledige AOW-opbouw9 met een inkomen onder het sociaal minimum en beperkt vermogen. Voor de raming van
de instroom in de regeling wordt daarom in het bijzonder gekeken naar de groep Nederlanders
die in het buitenland heeft gewoond en daardoor een onvolledige of geen AOW-uitkering
ontvangt.
Omdat de AIO een inkomensaanvulling is tot bijstandsniveau, verschilt de hoogte van
de individuele uitkering per gerechtigde. In de raming wordt gewerkt met een gemiddeld
uitkeringsbedrag.
Databronnen voor de raming
Op basis van de CBS-bevolkingsprognose, de raming van de AOW en realisatiegegevens
over de instroom, volume en het gemiddelde normbedrag wordt een inschatting gemaakt
van het aantal gerechtigden in een prognosejaar en de bijbehorende gemiddelde uitkering.
Vraag 149
Wat is de verklaring voor de grote onderbesteding bij de crisisdienstverlening?
Antwoord 149
Alle 35 RMT’s zijn sinds september 2021 operationeel om mensen die als gevolg van
de coronacrisis hun werk (dreigen) te verliezen en aanvullende dienstverlening nodig
hebben, naar ander werk te begeleiden. De effecten van de coronacrisis op de arbeidsmarkt
zijn gelukkig meegevallen, waarschijnlijk deels door de steunmaatregelen voor bedrijven.
Onzeker is wat het wegvallen van steunmaatregelen voor gevolgen heeft op de werkloosheid.
Ten opzichte van 2021 zien we begin 2022 een toename van de besteding van de beschikbare
middelen voor de RMT’s.
Vraag 150
Er is een groot deel van 19.5 miljoen besteed aan de financiering van personele inzet
Regionale mobiliteitsteams (RMT’s), RMT’s verhogen mobiliteit op de arbeidsmarkt,
hoe verhouden RMT’s zich tot de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt?
Antwoord 150
De aanvullende dienstverlening van de RMT’s draagt bij aan het oplossen van de krapte
op de arbeidsmarkt door het bieden van ondersteuning naar werk, het bieden van loopbaanbegeleiding
en omscholing naar kansrijke beroepen en het verkleinen van de mismatch tussen vraag
en aanbod door matchingsactiviteiten. Met de komst van de RMT’s is er een infrastructuur
in de 35 regionale arbeidsmarkten gelegd waarin partijen/loketten samen een netwerk
vormen om de werkzoekende snel naar werk te begeleiden. Per 1 juni kunnen de RMT’s
alle werkzoekenden aanvullende dienstverlening bieden en hoeven ze zich niet alleen
te richten op werkzoekenden van na 12 maart 2020. Inmiddels is ook het actieplan «Dichterbij
dan je denkt»10 operationeel, waarmee het kabinet inzet op het benutten van de krapte op de arbeidsmarkt
om mensen uit het onbenut arbeidspotentieel aan (parttime) werk te helpen en op leerwerktrajecten
te plaatsen. Werkzoekenden worden in de campagne «Dichterbij dan je denkt» verwezen
naar de RMT’s en contacten tussen de regio’s en SZW verlopen via de RMT-infrastructuur.
Vraag 151
Hoeveel hedgefondsen zijn actief in de kinderopvang op dit moment?
Antwoord 151
Op dit moment zijn er zes private equity partijen in beeld die actief zijn in de kinderopvang.
Zij vertegenwoordigen zo’n 3% van de organisaties die zijn ingeschreven in het landelijk
register kinderopvang en ongeveer 13% van de kinderopvangplaatsen (bron Landelijk
Register Kinderopvang, Open data, geraadpleegd op 30-05-2022). Dit percentage wordt
getoetst in het onderzoek dat gedaan wordt naar de rol van de verschillende financieringsvormen
in de kinderopvang.
Vraag 152
Hoe groot is het personeelstekort in de kinderopvang op dit moment?
Antwoord 152
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ABF Research het prognosemodel Zorg &
Welzijn ontwikkeld. Op 20 januari 2022 heeft de Minister voor Langdurige zorg uw Kamer
geïnformeerd over de nieuwste arbeidsmarktprognose die op 13 december 2021 door ABF
Research is opgeleverd.11 De uitkomsten zijn ook terug te vinden via www.prognosemodelzw.nl.
Dit prognosemodel bevat ook uitkomsten over de kinderopvangsector. Het startpunt is
een tekort van 700 werknemers in 2020. Het verwachte tekort in 2022 bedraagt 1.600
werknemers. Dit is het arbeidsmarkttekort inclusief «frictievacatures» (er gaat bijna
altijd tijd overheen voordat een vacature vervuld is, maar dat betekent niet direct
dat er daadwerkelijk een tekort is als er vacatures zijn). Het verwachte arbeidsmarkttekort
exclusief «frictievacatures» in 2022 bedraagt 500.
In de bovengenoemde prognose was nog geen rekening gehouden met de stelselherziening
in de kinderopvang, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord. Daarom heb ik ABF Research
opdracht gegeven om een nieuwe arbeidsmarktprognose uit te voeren om de verwachte
ontwikkeling van het personeelstekort in de kinderopvang voor de komende jaren in
kaart te brengen waarbij wel rekening wordt gehouden met de in het coalitieakkoord
aangekondigde stelselherziening in de kinderopvang. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten
hiervan informeren.
Vraag 153
Hoeveel verdient een medewerker in de kinderopvang gemiddeld?
Antwoord 153
Het gemiddelde bruto jaarsalaris in 2021 voor een fulltime dienstverband (36 uur per
week) in de kinderopvang betrof € 34.471 (inclusief vakantiegeld).12 Dat komt overeen met € 2.660 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Dit is het
gemiddelde salaris over alle werknemers in de kinderopvang (van administratief medewerker
tot pedagogisch medewerker, tot vestigingsmanager). Een uitsplitsing naar functie
is niet beschikbaar.
Vraag 154
Welke actie(s) heeft u ondernomen om het personeelstekort in de kinderopvang tegen
te gaan?
Antwoord 154
In de brief van 29 november 2021 heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW uw Kamer
geïnformeerd over de aanpak van werkdruk en personeelstekort in de kinderopvang.13 Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aangekondigde stappen. De motie Paternotte/Heerma14 verzoekt de regering een aanpak tegen arbeidsmarkttekorten te formuleren, zowel generiek
als specifiek voor een aantal sectoren, waaronder de kinderopvang. De Minister van
SZW heeft toegezegd het plan van aanpak voor het personeelstekort voor de zomer naar
uw Kamer te verzenden. In die brief zal de Minister van SZW uw Kamer informeren over
de voortgang op de aangekondigde stappen.
Actie
Toelichting
Wet- en regelgeving kwaliteitseisen kinderopvang
Evaluatie wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK)
De evaluatie schetst een integraal beeld van alle effecten van de kwaliteitseisen
van IKK. Ook wordt gekeken naar onbedoelde neveneffecten van deze kwaliteitseisen
op de werkdruk en de arbeidsmarkt. Zodoende is het mogelijk om waar nodig duurzame
aanpassingen in de kwaliteitseisen door te voeren.
Verruiming inzet beroepskrachten in opleiding
Verruiming van het maximaal aantal in te zetten beroepskrachten dat mag bestaan uit
medewerkers in opleiding, van maximaal een derde naar maximaal de helft. Het betreft
een tijdelijke verruiming voor het eerste half jaar van 2022.
Verkenning naar onder welke omstandigheden medewerkers in opleiding ook als vast gezicht
kunnen worden ingezet.
Werkwijze toezichthouders
In het toezicht en de handhaving wordt rekening gehouden met verzachtende omstandigheden
of overmacht vanwege personeelstekort.
Ondersteunend arbeidsmarktbeleid
Deeltijdfactor
In samenwerking met de sector een extra impuls geven aan (het verkennen van mogelijkheden
tot) het verhogen van de deeltijdfactor.
Combinatiebanen
In samenwerking met de sector een extra impuls geven aan combinatiebanen, door het
in kaart brengen van succesfactoren en knelpunten.
Onderzoek medewerkersreis
In samenwerking met de sector een extra impuls geven aan een onderzoek naar de medewerkersreis,
door te kijken naar de kantelpunten in de loopbaan van een pedagogisch professional.
Ondersteuning arbeidsmarktcampagne
Nieuwe ondersteuning bieden aan een mogelijke doorstart van de arbeidsmarktcampagne
van de sector.
Vraag 155
De eilanden binnen het Koninkrijk hebben een bijzondere uitkering ontvangen om het
programma BES(t) 4 Kids te kunnen voortzetten. Hoe hoog was deze uitkering en waar
is de dekking hiervoor gevonden?
Antwoord 155
In 2021 bedroeg de uitkering € 2.636.000. Deze uitgaven passen binnen de middelen
die voor het programma BES(t)4 Kids gereserveerd zijn op artikel 7 van de SZW-begroting.
Vraag 156
Hoeveel geld is er vrijgemaakt voor de additionele tegemoetkomingsregeling voor ouders
met kinderopvangtoeslag die tijdens de sluitingsperiodes tijdens corona een substantieel
nadeel hebben ondervonden?
Antwoord 156
Voor de additionele tegemoetkomingsregeling, voor ouders met kinderopvangtoeslag die
tijdens de eerste en/of tweede sluitingsperiode van de kinderopvang in verband met
corona te weinig tegemoetkoming hebben ontvangen, is € 50 miljoen gereserveerd. Dit
bedrag is voor de tegemoetkoming aan ouders en de uitvoeringskosten. Het bedrag is
verwerkt in de 1e Incidentele suppletoire begroting SZW 2022 (Kamerstuk 35 993, nr. 2).
Vraag 157
Zijn er plannen om de tijdelijke verruiming van de inzetbaarheid van medewerkers in
opleiding om te zetten naar een permanente regeling?
Antwoord 157
Sinds januari 2022 is er de mogelijkheid om beroepskrachten in opleiding (BBL’ers)
ruimer te mogen inzetten (maximaal 50% in plaats van 33%). Deze maatregel loopt tot
1 juli aanstaande. Op dit moment bezien we de mogelijkheden voor verlenging. De Minister
van SZW vindt het belangrijk om dat zorgvuldig te doen en verwacht hierover binnenkort
een besluit te kunnen nemen.
Vraag 158
Welke factoren hebben eraan bijgedragen dat het gebruik van kinderopvang in 2021 hoger
is uitgekomen dan verwacht en heeft geleid tot een overschrijding van 176 miljoen
euro van het geraamde budget voor kinderopvangtoeslag?
Antwoord 158
Het hogere gebruik van kinderopvang wordt vooral veroorzaakt doordat het aantal uren
dat kinderen gemiddeld naar de opvang gaan, in 2021 was gestegen ten opzichte van
2020. Bij het opstellen van de begroting was juist rekening gehouden met een lichte
daling. Mogelijk heeft de conjunctuur, die zich in 2021 gunstiger heeft ontwikkeld
dan was verwacht, een opwaarts effect gehad op het gemiddelde urengebruik. Daarnaast
is het aantal kinderen dat in 2021 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang 0,6% hoger
uitgekomen dan was verwacht. Hoewel er in 2021 minder kinderen dan verwacht naar de
bso gingen (-1,8%), gingen er met name meer kinderen naar de dagopvang (+3,4%). Ook
hier heeft de beter dan verwachte conjunctuur waarschijnlijk een rol in gespeeld.
Zoals ook in het Jaarverslag is toegelicht, hangt het lagere gebruik in de bso mede
samen met de coronacrisis waardoor de bso langer gesloten bleef.
Vraag 159
Wat is de verandering in het aantal uur dat vaders met jonge kinderen gemiddeld zijn
gaan werken?
Antwoord 159
Uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB) blijkt dat vaders met jonge kinderen (jongste
kind tussen de 0 en 11 jaar) in 2021 gemiddeld 39,1 uur per week werkten.15 In 2020 was dit gemiddeld 39,4 uur per week en in 2019 gemiddeld 39,6 uur. In 2021
is ten opzichte van 2020 het gemiddelde aantal gewerkte uren van vaders met jonge
kinderen per week dus afgenomen met gemiddeld 0,3 uur en ten opzichte van 2019 met
gemiddeld 0,5 uur.
Vraag 160
Wat is het verschil in de netto arbeidsparticipatie van ouders met vergelijkbare kindloze
volwassenen?
Antwoord 160
Op basis van de beschikbare gegevens kan vanwege het herontwerp van de Enquête Beroepsbevolking
geen vergelijking worden gemaakt tussen de netto arbeidsparticipatie mensen met en
zonder kinderen. In de toekomst zal dit wel weer mogelijk zijn. Op dit moment kan
wel een vergelijking worden gemaakt tussen de netto arbeidsparticipatie van ouders
met jonge kinderen en de totale arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen. In 2021
was de netto arbeidsparticipatie van vrouwen van 15 tot 75 jaar 64,5% en die van mannen
72,8%. In 2021 was de netto arbeidsparticipatie van vrouwen met jonge kinderen (jongste
kind tussen de 0 en 11 jaar) is 81,6% en die van mannen met jonge kinderen 94,6%16.
Vraag 161
Waarom wordt er niet gemeld hoeveel uren mannen werken?
Antwoord 161
In de Enquête Beroepsbevolking, waar de gegevens in het jaarverslag op zijn gebaseerd,
zijn zowel de door vrouwen als door mannen gewerkte uren opgenomen. In het jaarverslag
zijn onbedoeld enkel de gegevens met betrekking tot vrouwen opgenomen. In 2021 werkten
mannen (uit de werkzame beroepsbevolking) gemiddeld 34,9 uur per week.17 Zie het antwoord op vraag 159 voor het gewerkte aantal uren van mannen met jonge
kinderen.
Vraag 162
Hoeveel AOW-premie hebben de huidige ontvangers van de AOW gedurende hun werkende
leven gemiddeld betaald en hoe verhoudt zich dat tot de AOW-premie die de huidige
werkenden gedurende hun werkende leven naar verwachting moeten betalen voordat zij
AOW gaan ontvangen?
Antwoord 162
De AOW wordt deels uit premies en deels uit de algemene middelen bekostigd. Omdat
de AOW-premie gemaximaliseerd is, zal de AOW in de toekomst voor een steeds groter
deel uit de algemene middelen worden bekostigd. De gedurende de levensloop betaalde
AOW-premie en belasting is afhankelijk van het inkomen. Er is daarom ook een groep
mensen die minder of geen premie heeft betaald, maar die wel recht heeft op AOW. Immers
de hoogte van de AOW is niet afhankelijk van de betaalde premie, maar van het aantal
jaren dat men in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Het CPB heeft in 2013 onderzoek gedaan naar het inkomen en netto-profijt van sociale
zekerheid gedurende de levensloop18. Uit dit onderzoek komt naar voren dat mannen gedurende hun leven via belastingen
en premies meer bijdragen aan de AOW dan vrouwen, en hoger opgeleiden meer dan lager
opgeleiden, waardoor hoger opgeleiden en mannen per saldo nettobetalers zijn. Het
onderzoek maakt geen onderscheid naar geboortecohorten en geeft dus geen antwoord
op de vraag hoe de premie die huidige ontvangers van de AOW gemiddeld hebben betaald,
zich verhoudt tot de premie die huidige werkenden gedurende hun hele leven naar verwachting
moeten betalen.
Vraag 163
Betekent de andere insteek van het onderzoek dat de gepercipieerde kans dat fraude
wordt gedetecteerd een stuk lager is geweest dan eerder werd gedacht?
Antwoord 163
Nee, deze conclusie kan niet getrokken worden. Het onderzoek is in 2021 opnieuw aanbesteed,
waarbij gekozen is voor een gewijzigde opzet van het onderzoek: de vragenlijst is
aangepast, de steekproef is gewijzigd en de weging heeft op een andere wijze plaatsgevonden.
Hierdoor is een vergelijking van de resultaten van het onderzoek van 2021 met de resultaten
van voorgaande jaren niet mogelijk.
Vraag 164
Kunt u de ontwikkeling van (gemiddelde) pensioenen tonen als pensioenfondsen aan hun
verplichtingen waren gehouden en hadden moeten korten toen hun dekkingsgraad onder
de kritische grens zakte?
Antwoord 164
In de periode 2020–2022 was er sprake van een zogenoemde vrijstellingsregeling, die
inhield dat de termijn waarbinnen een pensioenfonds moest voldoen aan een minimaal
vereist eigen vermogen werd opgerekt. Als erin deze periode geen vrijstellingsregeling
was geweest zou er gemiddeld 6,1% zijn gekort (op basis van de dekkingsgraden eind
2019, eind 2020 en eind 2021). De uitkeringen zouden dus 94% van het huidige niveau
zijn geweest. Merk op dat het hier gaat om een gemiddelde van alle pensioenfondsen.
De verschillen tussen (de financiële positie van) pensioenfondsen zijn substantieel
en er zijn dus pensioenfondsen die zonder vrijstellingsregeling meer, maar ook minder
of niet hadden moeten korten volgens de regelgeving.
Vraag 165
Kan nader worden toegelicht waarom de inkomensondersteuning AOW hoger uitvalt dan
begroot?
Antwoord 165
De uitgaven aan de inkomensondersteuning AOW komen € 8 miljoen hoger uit dan begroot.
De reeks in de begroting voor 2021 is nog gemaakt in het prijspeil voor 2020. Onder
de post nominaal van de begroting (tabel 66) is een reservering opgenomen om de verwachte
uitgaven gedurende het uitvoeringsjaar bij te stellen. Indien rekening wordt gehouden
met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 16 miljoen,
in tabel 66 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie circa € 8 miljoen lager
dan begroot. Dit wordt voornamelijk verklaard doordat het aantal AOW'ers lager uitviel
dan verwacht vanwege hogere sterfte als gevolg van corona.
Vraag 166
Kan worden toegelicht wat de rechtmatigheidscontroles door het Inlichtingenbureau
op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) inhielden en
waarom deze niet door gemeenten zelf zijn uitgevoerd?
Antwoord 166
Het Inlichtingenbureau ondersteunt gemeenten bij het goed en efficiënt uitvoeren van
rechtmatigheidscontroles bij de Tozo. Het faciliteert veilige, digitale gegevensuitwisseling
tussen gemeenten en diverse (overheids-)instanties, waarmee mogelijke afwijkingen
eenvoudig kunnen worden opgehaald. Hierdoor hoeven gemeenten niet handmatig alle aanvragen
te controleren, maar kunnen zij op basis van signalen van het Inlichtingenbureau nader
onderzoek uitvoeren. Het Inlichtingenbureau neemt de rechtmatigheidscontroles niet
over van de gemeenten. De dienstverlening is onderdeel van de controlemix die gemeenten
in hun M&O (misbruik en oneigenlijk gebruik) beleid hebben opgenomen.
Vraag 167
Kan worden toegelicht wat het doel is van de toevoeging aan bestemmingsfonds/ egalisatiereserve
en waarom dat bedrag elk jaar zo fluctueert?
Antwoord 167
Zelfstandige bestuursorganen zijn op basis van de kaderwet zbo’s verplicht een egalisatiereserve
aan te houden. Deze bedraagt voor UWV maximaal 5% procent van het over de voorgaande
3 jaar toegekende budget voor de uitvoeringskosten. Hiermee kunnen zbo’s zelf schommelingen
in inkomsten en uitgaven over begrotingsjaren heen opvangen. Het exploitatiesaldo
wordt aan het einde van een begrotingsjaar aan de egalisatiereserve toegevoegd of
onttrokken. Dit saldo fluctueert jaarlijks waarmee dit ook geldt voor de toevoeging
of onttrekking aan de egalisatiereserve. Daarnaast kent UWV een bestemmingsfonds frictiekosten
dat met instemming van de Minister van SZW is gevormd. Dit fonds kent specifieke bestedingsvoorwaarden
en kan na instemming van de Minister van SZW worden ingezet.
Vraag 168
Wat is er concreet gerealiseerd met de bestede gelden aan de gemeente Tilburg voor
het realiseren van een tussenvoorziening voor asielstatushouders in 2021? In hoeverre
worden deze gelden nog besteed in 2022? Om wat voor bestedingen gaat het? Hoe heeft
u dit bedrag gedekt?
Antwoord 168
gemeente Tilburg heeft een tussenvoorziening gerealiseerd waar in 2021 nog niks was
gerealiseerd, maar sinds begin 2022 statushouders in afwachting van definitieve huisvesting
tijdelijk gehuisvest kunnen worden. Hiermee draagt Tilburg bij aan het verminderen
van de druk op de opvangcapaciteit bij het COA. Tevens draagt Tilburg zorg voor het
zinvol besteden van de tijd in de tussenvoorziening door statushouders gedurende deze
periode een start te laten maken met de inburgering door middel van een overbruggingsprogramma
met onder andere taalonderwijs en participatieactiviteiten.
In de tussenvoorziening worden naast statushouders die gekoppeld zijn aan gemeente
Tilburg ook statushouders gehuisvest uit andere gemeenten. Om ook voor deze statushouders
een zinvolle dagbesteding te realiseren heeft Tilburg zich ingespannen afspraken te
maken met deze koppelgemeenten over de rolverdeling en bekostiging ten aanzien van
het overbruggingsprogramma. Gezien de urgentie rondom het creëren van meer opvangcapaciteit
en het afweren van crisisnoodopvang was het niet mogelijk om dit met alle gemeenten
op voorhand te regelen in een bestuursovereenkomst.
Om wel de garantie te hebben dat zij iedere statushouder die (tijdelijk) bij hen verblijft
een overbruggingsprogramma kunnen aanbieden, heeft gemeente Tilburg het Ministerie
van SZW verzocht om een garantstelling voor een maximaal bedrag van € 0,8 miljoen.
Vanwege het belang dat SZW hecht aan een snelle start met de inburgering is aan de
gemeente Tilburg een bijdrage van maximaal € 0,8 miljoen toegezegd. Hiertoe is binnen
het budget opdrachten op beleidsartikel 13 een reservering gedaan voor 2022. Indien
het gemeente Tilburg niet lukt om sluitende financiële afspraken te maken met de koppelgemeenten
over de bekostiging van het overbruggingsprogramma kan een beroep gedaan worden op
deze bijdrage.
Gemeente Tilburg heeft inmiddels aangegeven dat het niet gelukt is met alle koppelgemeenten
een bestuursovereenkomst te sluiten over de bekostiging van het overbruggingsprogramma
en dat zij daarom een beroep willen doen op de financiële bijdrage van SZW. Op dit
moment is het Ministerie van SZW met gemeente Tilburg in gesprek over de ontwikkelingen
en de hoogte van gemaakte kosten.
Vraag 169
Kunt u de toename in ontvangsten met betrekking tot leningen van circa 4 miljoen toelichten?
Kunt u hier specifiek ingaan op de achterliggende oorzaken op inburgeringsvlak?
Antwoord 169
De ontvangsten hebben betrekking op de terugbetalingen van de leningen. Hiervoor is
een constante reeks van € 1 miljoen in de begroting van het Ministerie van SZW geraamd.
In de uitvoering kunnen hier meevallers op ontstaan als er, op basis van de draagkrachtbepaling,
meer wordt geïnd dan in de oorspronkelijke behoedzame raming was verondersteld.
Vraag 170
Hoe verhoudt de externe communicatieadvisering van 1,4 miljoen euro zich tot interne
communicatieadviseurs bij het Ministerie van SZW?
Antwoord 170
De externe communicatieadvisering van € 1,4 miljoen is 16,7% van de totale uitgaven
(interne en externe) communicatie van € 8,4 miljoen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier