Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 063 Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021, L 104) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoud
blz.
I.
ALGEMEEN
3
1.
Inleiding
3
1.1
OESO-modelregels en optionele module
5
2.
Europese regelgeving inzake administratieve samenwerking
6
2.1
Richtlijn 2011/16/EU
6
2.2
Richtlijn (EU) 2021/514
7
2.3
Rapportageverplichting digitale platformen
7
2.3.1
Platformexploitanten die zijn gehouden gegevens en inlichtingen te rapporteren
8
2.3.1.1
Buitenlandse platformexploitanten
8
2.3.1.2
Het switch off-mechanisme
9
2.3.2
Verkopers en relevante activiteiten
10
2.3.3
Verzamel- en verificatievereisten en rapportageverplichtingen
11
2.3.4
Inlichtingen die worden verzameld en gerapporteerd
12
2.3.5
Informeren van de te rapporteren verkoper
13
2.4
Andersoortige wijzigingen in Richtlijn (EU) 2021/514
13
2.4.1
Deelname aan administratief onderzoek en gelijktijdige controles
13
2.4.2
Gezamenlijke audits
14
2.4.3
Gegevensinbreuk
15
2.5
Sancties
15
3.
Gegevensbescherming
16
3.1
Inleiding
16
3.2
Recht op respect voor het privéleven
17
3.3
AVG
19
3.4
Autoriteit persoonsgegevens
21
4.
Administratieve lasten, uitvoeringskosten en budgettaire effecten
21
4.1
Effecten voor bedrijven en burgers
21
4.1.1
Administratieve lasten voor rapporterende platformexploitanten
21
4.1.2
Administratieve lasten voor de te rapporteren verkoper (burgerparagraaf)
22
4.1.3
Adviescollege toetsing regeldruk
23
4.2
Communicatie
23
4.3
Uitvoeringskosten en budgettaire effecten
24
5.
Consultatie
24
5.1
Consultatie tijdens het onderzoek «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel»
24
5.2
Internetconsultatie
25
6.
Transponeringstabel
25
II
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTNG
27
Artikel I, onderdeel A (artikel 2, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
27
Artikel I, onderdeel B (artikel 2a van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
28
Artikel I, onderdeel C (artikel 2e van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
28
Platform
28
Verkoper
29
Relevante activiteit
31
Tegenprestatie
33
Uitgesloten en rapporterende platformexploitant
34
Gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie
.35
Overige definities
37
Artikel I, onderdeel D (artikel 5bis van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
38
Artikel I, onderdeel E (artikel 5a van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
40
Artikel I, onderdeel F (artikel 6b van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
40
Artikel I, onderdeel G (artikel 6d van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
41
Artikel I, onderdeel H (artikel 6g van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
41
Artikel I, onderdeel I (artikel 8 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
42
Artikel I, onderdeel J (artikel 8a van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
42
Artikel I, onderdeel K (artikel 9 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
43
Artikel I, onderdeel L (Afdeling 4bis van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
43
Artikel 10ter van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
44
Artikel I, onderdeel M (artikel 10g van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
45
Artikel I, onderdeel N (afdelingen 4ac en 4ad van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
45
Afdeling 4ac. Verplichtingen ten behoeve van de verzameling en verificatie van inlichtingen
over verkopers door rapporterende platformexploitanten en de rapportage daarvan
45
Artikel 10i van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
46
Artikel 10j van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
49
Artikel 10k van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
50
Artikel 10l van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
51
Switch off mechanisme (artikel 10l, zesde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
52
Artikel 10m van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
54
Artikel 10n van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
55
Artikel 10o van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
55
Afdeling 4ad. Gegevensbescherming
56
Artikel 10p van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
56
Artikel 10q van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
56
Artikel I, onderdeel O (artikel 11 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
57
Artikel I, onderdeel P (artikel 14 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
59
Artikel I, onderdeel Q (artikel 17 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
59
Artikel I, onderdeel R (artikel 19 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
60
Artikel I, onderdeel S (artikel 23 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
60
Artikel I, onderdeel T (artikel 27 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
61
Artikel I, onderdeel U (Hoofdstuk III, afdeling 3a. Gezamenlijke audits)
61
Artikel 27a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
62
Artikel I, onderdeel V (artikel 28 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
62
Artikel I, onderdeel W (artikel 30 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
62
Artikel II (inwerkingtreding)
62
Artikel III (citeertitel)
63
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De digitalisering van de economie is de afgelopen jaren snel toegenomen. De opkomst
van digitale platformen, die veelal grensoverschrijdend opereren, verandert veel bedrijfssectoren
en heeft voor veel verkopers1 op die platformen een vorm van inkomsten tot gevolg. Hiermee zorgt deze ontwikkeling
voor een verschuiving van traditionele arbeidsverhoudingen op grond van arbeidsovereenkomsten
naar dienstverlening op zelfstandige basis. De activiteiten die via digitale platformen
worden uitgevoerd, zijn echter niet altijd bekend bij de belastingautoriteiten van
lidstaten van de Europese Unie (EU) (EU-lidstaten). Dit brengt het risico met zich
dat het inkomen van EU-inwoners die inkomsten vergaren via dergelijke platformen niet
volledig wordt aangegeven, waardoor de concurrentie met traditionele bedrijven wordt
verstoord. Meer transparantie inzake de activiteiten die via digitale platformen worden
verricht en de inkomsten die via deze activiteiten worden vergaard, leidt tot een
eerlijkere belastingheffing en tot een vermindering van de nalevingslasten voor zowel
belastingbetalers als de belastingautoriteiten van EU-lidstaten.
Een groot deel van de inkomsten die verkopers via digitale platformen verkrijgen,
is grensoverschrijdend. Transparantie omtrent deze inkomsten werkt voor de belastingheffing
alleen bevorderend als inlichtingen omtrent die inkomsten terechtkomen bij de EU-lidstaten
die deze inkomsten mogen belasten. De automatische uitwisseling van inlichtingen tussen
belastingautoriteiten van EU-lidstaten is daarmee van wezenlijk belang om belastingautoriteiten
de inlichtingen te bezorgen die zij nodig hebben om de verschuldigde belastingen correct
vast te stellen. De afgelopen jaren hebben de belastingautoriteiten van EU-lidstaten
exploitanten van digitale platformen (platformexploitanten) regelmatig verzocht om
inlichtingen. Voor platformexploitanten ontstaan hierdoor aanzienlijke administratieve-
en nalevingskosten, vooral omdat de inlichtingenverzoeken door meerdere EU-lidstaten
kunnen worden gedaan en per EU-lidstaat kunnen verschillen. Tegelijkertijd hebben
sommige EU-lidstaten een eenzijdige rapportageverplichting voor platformexploitanten
ingevoerd. De naleving van verschillende rapportageverplichtingen betekent voor platformexploitanten
een extra administratieve last ten opzichte van een uniforme rapportageverplichting.
Vanwege voornoemde redenen is het essentieel dat een uniforme rapportageverplichting
wordt ingevoerd die overal in de interne markt geldt.
Binnen de EU zijn de afgelopen jaren al verschillende maatregelen genomen ter intensivering
van de samenwerking tussen belastingautoriteiten van EU-lidstaten. Het verbeteren
van transparantie rondom belastingen staat hierbij steeds centraal. Richtlijn 2011/16/EU2, die ziet op de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen (in het
Engels kortweg «Directive on Administrative Cooperation», om welke reden de afkorting
«DAC» wordt gebruikt), vormt het kader voor veel van deze Europese maatregelen. De
afgelopen jaren is aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van de automatische
uitwisseling van inlichtingen. Vanwege voornoemde ontwikkelingen inzake de digitalisering
van de economie bestaat behoefte aan meer transparantie wat betreft de inkomsten die
via digitale platformen worden behaald. Op 22 maart 2021 heeft de Raad van de EU daarom
Richtlijn (EU) 2021/5143 (ook wel «DAC7») aangenomen, waarin een aantal uitbreidingen en verbeteringen in
Richtlijn 2011/16/EU zijn aangebracht. Allereerst wordt met deze richtlijn het instrumentarium
voor samenwerking uitgebreid op het terrein van de digitale economie. De richtlijn
bevat onder andere een uniforme rapportageverplichting voor platformexploitanten.
Omdat platformexploitanten beter in staat zijn dan belastingdiensten om gegevens en
inlichtingen te verzamelen en te verifiëren met betrekking tot verkopers die inkomsten
vergaren via hun digitale platform, wordt de genoemde uniforme rapportageverplichting
aan hen opgelegd. Ook voorziet Richtlijn (EU) 2021/514 in een systeem van automatische
uitwisseling van de verkregen inlichtingen tussen belastingautoriteiten van de EU-lidstaten.
Daarnaast bevat Richtlijn (EU) 2021/514 een aantal andersoortige wijzigingen van Richtlijn
2011/16/EU, bijvoorbeeld ten aanzien van de rechtsbescherming van belastingplichtigen
bij gezamenlijke onderzoeken, gezamenlijke audits en gegevensbescherming.
Het onderhavige wetsvoorstel regelt de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 in
de Nederlandse wetgeving, meer specifiek in de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen (WIB) en de daarop gebaseerde regelgeving.4 De bepalingen in de WIB strekken tot uitvoering van regelingen van internationaal
recht en van richtlijnen van de Raad van de EU op het gebied van wederzijdse bijstand
bij de heffing van belastingen, waaronder Richtlijn 2011/16/EU. De beoogde inwerkingtredingsdatum
van de maatregelen uit het wetsvoorstel ten aanzien van digitale platformen is 1 januari
2023. Inwerkingtreding van de maatregelen omtrent gezamenlijke audits is voorzien
op 1 januari 2024.5 De rapportageverplichtingen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot relevante
activiteiten in de periode vanaf inwerkingtreding, derhalve vanaf 1 januari 2023.
Het onderhavige wetsvoorstel bevat geen maatregelen die niet samenhangen met de implementatie
van Richtlijn (EU) 2021/514, waardoor sprake is van een zogenoemde zuivere implementatie.
Een transponeringstabel maakt deel uit van deze toelichting.
1.1 OESO-modelregels en optionele module
Aangezien belastingautoriteiten wereldwijd worden geconfronteerd met uitdagingen in
verband met de almaar groeiende digitale platformeconomie, is internationale samenwerking
ook met landen buiten de EU essentieel. Op 3 juli 2020 heeft de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de «Model Rules for Reporting by Platform Operators
with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy» (de modelregels) gepubliceerd6, zoals goedgekeurd door het OESO/G20 «Inclusive Framework on Base Erosion and Profit
Shifting» (IF BEPS) op 29 juni 2020.7 Op grond van de modelregels zijn platformexploitanten verplicht om informatie te
verzamelen over verkopers in verband met de verhuur van onroerende zaken en het aanbieden
van persoonlijke diensten via digitale platformen en om die informatie te rapporteren
aan de betrokken belastingdienst (zogenoemde due diligence- en rapportageverplichtingen).
Na het vaststellen en publiceren van de modelregels met betrekking tot de due diligence-
en rapportageverplichtingen voor platformexploitanten heeft de OESO gewerkt aan een
internationaal juridisch en technisch kader om de automatische uitwisseling van de
in het kader van de modelregels verzamelde informatie te vergemakkelijken. Uitwisseling
van deze informatie wordt geoperationaliseerd door een internationaal wettelijk kader
in de vorm van de «Multilateral Competent Authority Agreement Automatic Exchange of
Information on Income Derived through Digital Platforms» (de «DPI MCAA»). Deze DPI
MCAA is een onderdeel van het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand
in belastingzaken (WABB-verdrag)8 en voorziet in een internationaal kader voor de uitwisseling van de gegevens die
op grond van de modelregels door platformexploitanten worden verzameld en gerapporteerd.
Met Richtlijn (EU) 2021/514 hebben de EU-lidstaten het belang erkend van een uitbreiding
van de reikwijdte van de modelregels tot de verkoop van goederen en de verhuur van
transportmiddelen. Als reactie hierop bevat de DPI MCAA een optionele module waarmee
geïnteresseerde OESO-lidstaten de modelregels kunnen implementeren met een uitgebreidere
reikwijdte, die tevens ziet op de verkoop van goederen en de verhuur van transportmiddelen.
Na de modelregels zijn ook de DPI MCAA en de optionele module goedgekeurd door het
IF BEPS. OESO-lidstaten kunnen hun belangstelling voor deelname aan de DPI MCAA kenbaar
maken aan de OESO, waarna overgegaan kan worden tot ondertekening van de DPI MCAA.
Na ondertekening zal ook voor deze documenten een wettelijke basis worden gecreëerd,
waarna de documenten naast Richtlijn (EU) 2021/514 van kracht zijn. Het onderhavige
wetsvoorstel bevat deze wettelijke basis dus nog niet (en ziet alleen op de implementatie
van Richtlijn (EU) 2021/514).9 De modelregels zijn wel reeds van belang voor de interpretatie van de definities
die in Richtlijn (EU) 2021/514 worden gebruikt, in de zin dat deze worden uitgelegd
conform de OESO-standaard. Dit om een gelijk speelveld te ontwikkelen tussen rapporterende
platformexploitanten die, kort gezegd, fiscaal ingezetene zijn van een EU-lidstaat
en rapporterende platformexploitanten die, kort gezegd, fiscaal ingezetene zijn van
een OESO-lidstaat (niet zijnde een EU-lidstaat).10 Nederland volgt zowel de huidige als de toekomstige uitleg van de OESO ten aanzien
van de verplichtingen die door middel van het onderliggende wetsvoorstel worden opgenomen
in de WIB, tenzij deze uitdrukkelijk niet overeenkomen met de bepalingen uit of de
bedoeling van Richtlijn (EU) 2021/514.
2. Europese regelgeving inzake administratieve samenwerking
2.1 Richtlijn 2011/16/EU
Richtlijn 2011/16/EU bevat voorschriften inzake de administratieve samenwerking tussen
de EU-lidstaten ten behoeve van de handhaving van de nationale wetgeving van de EU-lidstaten
met betrekking tot (bepaalde) belastingen.11 Deze administratieve samenwerking kan bestaan uit het uitwisselen van inlichtingen
op verzoek, op spontane wijze of op automatische basis. Richtlijn 2011/16/EU voorziet
reeds in verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op een aantal terreinen.
Op grond van de oorspronkelijke tekst van de hiervoor bedoelde richtlijn worden met
betrekking tot belastingtijdvakken vanaf 1 januari 2014 over vijf specifieke inkomsten-
en vermogenscategorieën automatisch inlichtingen uitgewisseld, te weten arbeidsinkomen,
directiehonoraria, bepaalde levensverzekeringsproducten, pensioenen en eigendom van
en inkomsten uit onroerende zaken. Richtlijn 2011/16/EU is nadien zes keer gewijzigd
(door achtereenvolgens Richtlijn 2014/107/EU12, Richtlijn (EU) 2015/237613, Richtlijn (EU) 2016/88114, Richtlijn (EU) 2016/225815, Richtlijn (EU) 2018/82216 en tot slot de onderhavige Richtlijn (EU) 2021/514).
2.2 Richtlijn (EU) 2021/514
Richtlijn (EU) 2021/514 vormt een belangrijke pijler in het nieuwe belastingpakket
dat de Europese Commissie (EC) heeft aangenomen met als doel het economisch herstel
en de groei van Europa op de lange termijn te ondersteunen.17 Zoals opgemerkt omvat Richtlijn (EU) 2021/514 een uitbreiding van de reikwijdte van
Richtlijn 2011/16/EU wat betreft de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen
tussen de EU-lidstaten ten aanzien van zogenoemde relevante activiteiten die via digitale
platformen worden verricht. Daarnaast bevat Richtlijn (EU) 2021/514 een aantal andersoortige
maatregelen die tot doel hebben om Richtlijn 2011/16/EU op andere punten te verbeteren.
In paragraaf 2.3 van deze toelichting wordt allereerst de werking van Richtlijn (EU)
2021/514 ten aanzien van de rapportageverplichting voor platformexploitanten verder
toegelicht. Ook wordt ingegaan op het systeem van automatische gegevensuitwisseling
met betrekking tot deze informatie. In paragraaf 2.4 worden de andersoortige maatregelen
uit Richtlijn (EU) 2021/514 besproken.
2.3 Rapportageverplichting digitale platformen
Op basis van Richtlijn (EU) 2021/514 zijn bepaalde platformexploitanten (zie verder
hieronder) vanaf 1 januari 2023 gehouden bepaalde inlichtingen over bepaalde verkopers
op hun digitale platform bij te houden en jaarlijks te rapporteren aan de belastingautoriteit
van een EU-lidstaat.18 Vervolgens is de EU-lidstaat waarin is gerapporteerd, gehouden die inlichtingen automatisch
te verstrekken aan de belastingautoriteit van de EU-lidstaat waarvan de verkoper een
ingezetene is en, als de verkoper een onroerende zaak verhuurt, aan de bevoegde autoriteit
van de EU-lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen.19
Ten aanzien van de rapportageplicht worden hierna vijf elementen toegelicht:
1) platformexploitanten die zijn gehouden gegevens en inlichtingen te rapporteren (paragraaf 2.3.1);
2) verkopers en relevante activiteiten (paragraaf 2.3.2);
3) verzamel- en verificatievereisten en rapportageverplichtingen (paragraaf 2.3.3);
4) inlichtingen die worden verzameld en gerapporteerd (paragraaf 2.3.4); en
5) informeren van te rapporteren verkopers (paragraaf 2.3.5),
2.3.1 Platformexploitanten die zijn gehouden gegevens en inlichtingen te rapporteren
De rapportageverplichtingen van Richtlijn (EU) 2021/514 gelden, kort gezegd, voor
elke platformexploitant die fiscaal ingezetene is van een EU-lidstaat20 en voor platformexploitanten die géén fiscaal ingezetene zijn van een EU-lidstaat,
maar die wel voorzien in de facilitering van de verrichting van een relevante activiteit
door te rapporteren verkopers of een relevante activiteit in verband met de verhuur
van onroerende zaken die in een EU-lidstaat zijn gelegen.21 Dergelijke platformexploitanten worden aangeduid als rapporterende platformexploitanten.
Om dubbele of meervoudige rapportage te voorkomen, is een rapporterende platformexploitant
ontheven van de rapportageverplichting als hij aantoont dat de inlichtingen die hij
gehouden is te rapporteren, reeds door een andere rapporterende platformexploitant
zijn gerapporteerd.22
Als een rapporterende platformexploitant gehouden is gegevens en inlichtingen aan
de belastingautoriteiten van meer dan een EU-lidstaat te rapporteren, bijvoorbeeld
omdat die platformexploitant fiscaal ingezetene is van meerdere EU-lidstaten, kiest
die platformexploitant in welke van die EU-lidstaten hij aan zijn rapportageverplichtingen
voldoet.23 De rapporterende platformexploitant stelt de belastingautoriteiten van alle betrokken
EU-lidstaten in kennis van zijn keuze. Ook in het geval de te rapporteren verkopers
ingezetene zijn van meerdere EU-lidstaten hoeft een rapporterende platformexploitant
slechts in één EU-lidstaat aan de rapportageverplichting te voldoen. Zoals aangegeven
wisselen de EU-lidstaten de relevante informatie vervolgens onderling met elkaar uit.24
2.3.1.1 Buitenlandse platformexploitanten
Om het systeem van gegevensuitwisseling goed te laten functioneren, een gelijk speelveld
te creëren en oneerlijke concurrentie tegen te gaan, kan de rapportageverplichting
zoals aangegeven ook van toepassing zijn op digitale platformen die geen fiscaal ingezetene
zijn van een EU-lidstaat maar wel binnen de EU opereren. Dit is het geval als zij
vanuit een niet-Unierechtsgebied de verrichting van een relevante activiteit door
verkopers faciliteren, waarbij het kort gezegd gaat om verkopers die wél ingezetene
zijn van een EU-lidstaat of die een onroerende zaak die in een EU-lidstaat is gelegen,
verhuren (buitenlandse platformexploitanten). In dat geval zijn buitenlandse platformexploitanten
gehouden zich met betrekking tot hun activiteiten in de interne markt in één EU-lidstaat
te registreren, om vervolgens daar aan hun rapportageverplichtingen te voldoen. Vervolgens
is deze EU-lidstaat «van unieke registratie» gehouden om de inlichtingen op automatische
basis uit te wisselen met de belastingautoriteiten van andere betrokken EU-lidstaten.
Ten aanzien van de rapporterende platformexploitanten die in Nederland aan hun rapportageverplichtingen
voldoen (en dus Nederland hebben gekozen als EU-lidstaat van unieke registratie),
geldt dat de Minister van Financiën de verkregen inlichtingen op automatische basis
verstrekt aan de belastingautoriteit van de EU-lidstaat waarvan de te rapporteren
verkoper een ingezetene is. Als de te rapporteren verkoper onroerende zaken verhuurt,
verstrekt de Minister van Financiën de inlichtingen in ieder geval aan de belastingautoriteit
van de EU-lidstaat waarin de onroerende zaak is gelegen.
De EU-lidstaten streven naar een gecoördineerde handhaving van het naleven van de
registratie- en rapportageverplichtingen voor digitale platformen die actief zijn
vanuit niet-Unierechtsgebieden, waarbij in het uiterste geval wordt voorkomen dat
dergelijke digitale platformen binnen de EU kunnen opereren.25 Wanneer een buitenlandse platformexploitant zich opnieuw in de EU wil registreren
nadat een eerdere registratie is ingetrokken, is deze platformexploitant ertoe verplicht
om de betrokken EU-lidstaat passende garanties te bieden wat betreft de nakoming van
de rapportageverplichtingen zoals onder ede afgelegde schriftelijke verklaringen,
zekerheidsstellingen of waarborgsommen.
2.3.1.2 Het switch off-mechanisme
Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven, zijn niet alleen binnen de EU rapportageverplichtingen
voor platformexploitanten geïntroduceerd (door middel van Richtlijn (EU) 2021/514),
maar ook in OESO-verband (door middel van modelregels). Om dubbele rapportage te vermijden
en de administratieve lasten voor platformexploitanten te minimaliseren, bevat Richtlijn
(EU) 2021/514 een zogenoemd switch off-mechanisme.26 Dit mechanisme is in twee vormen van toepassing. Allereerst bestaat de switch off
uit een ontheffing van de registratie- en rapportageplicht voor buitenlandse platformexploitanten
– zoals beschreven in de paragraaf hiervoor – ten aanzien waarvan al gelijkwaardige
inlichtingen worden uitgewisseld.27 Een buitenlandse platformexploitant die, kort gezegd, fiscaal ingezetene is van een
niet-Unierechtsgebied dat beschikt over een adequate overeenkomst28 met de bevoegde autoriteiten van alle EU-lidstaten op grond waarvan automatische uitwisseling plaatsvindt van inlichtingen
die gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen die ingevolge Richtlijn (EU) 2021/514 worden uitgewisseld,
is door deze vorm van het switch off-mechanisme uitgezonderd van de registratie- en
rapportageverplichting.29 Op deze manier zijn dergelijke platformexploitanten uitsluitend gehouden inlichtingen
over verkopers te rapporteren aan de belastingautoriteiten van het niet-Unierechtsgebied
waar zij zijn gevestigd, waarop die autoriteiten de inlichtingen op automatische basis
verstrekken aan de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Of de inlichtingen die
op grond van een hierboven genoemde adequate overeenkomst worden uitgewisseld gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen die ingevolge Richtlijn (EU) 2021/514 worden uitgewisseld,
wordt door de EC bepaald. Een door de EC aangesteld comité30 bepaalt op een door de EC vastgestelde wijze31 of sprake is van een adequate overeenkomst tussen een EU-lidstaat en een niet-Unierechtsgebied
en of daarmee is voldaan aan een uitwisseling van gelijkwaardige informatie.32 Het comité verricht deze beoordeling op verzoek van een EU-lidstaat of op eigen initiatief.
Het feit dat de beoordeling van adequate overeenkomsten op Europees niveau plaatsvindt,
zorgt ervoor dat het gelijke speelveld tussen rapporterende platformexploitanten in
de EU en in OESO-lidstaten (niet zijnde een EU-lidstaat) wordt gewaarborgd.
Conceptueel gezien is het switch off-mechanisme gebaseerd op het uitgangspunt dat
de inlichtingen die tussen OESO-lidstaten en EU-lidstaten worden uitgewisseld op basis
van de modelregels (inclusief optionele module), gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen
die op grond van Richtlijn (EU) 2021/514 dienen te worden uitgewisseld. Dit betekent
dat een buitenlandse platformexploitant die fiscaal ingezetene is van een OESO-lidstaat
die zowel de modelregels als de optionele module heeft onderschreven en op grond daarvan
relevante inlichtingen uitwisselt met alle EU-lidstaten, zich niet hoeft te registreren
in (en niet hoeft te rapporteren aan) een EU-lidstaat. De relevante inlichtingen bereiken
de EU-lidstaten in dat geval namelijk via de OESO-lidstaat die de inlichtingen op
grond van de modelregels en de optionele module met hen uitwisselt.
Naast de «volledige» switch off, zoals hierboven beschreven, is tevens een switch
off-mechanisme van toepassing in de situatie waarin een buitenlandse platformexploitant
fiscaal ingezetene is van een niet-Unierechtsgebied dat op grond van een adequate
overeenkomst33 inlichtingen uitwisselt ten aanzien van een aantal, maar niet ten aanzien van alle relevante activiteiten die onder Richtlijn (EU) 2021/514 vallen34, of met een aantal, maar niet met alle EU-lidstaten. Het switch off-mechanisme brengt in dit geval met zich dat een dergelijke
buitenlandse platformexploitant zich wel in een EU-lidstaat dient te registreren,
maar bepaalde overlappende informatie niet twee keer hoeft te melden (aan de bevoegde
autoriteit van het niet-Unierechtsgebied én aan de EU-lidstaat van registratie). Ook
op deze manier wordt voorkomen dat gelijkwaardige inlichtingen meer dan eens worden
gerapporteerd en doorgegeven.
2.3.2 Verkopers en relevante activiteiten
De inlichtingen die rapporterende platformexploitanten dienen te verstrekken, zien
op verkopers die gebruikmaken van hun digitale platform. Onder verkoper wordt de gebruiker
van een platform verstaan die op enig ogenblik tijdens de rapportageperiode op het
platform is geregistreerd en een zogenoemde relevante activiteit verricht. Verkopers
waarover rapporterende platformen dienen te rapporteren (te rapporteren verkopers)
zijn verkopers die, kort gezegd, ingezetene zijn van een EU-lidstaat of die een onroerende
zaak verhuren die in een EU-lidstaat is gelegen. Gezien het wijdverspreide gebruik
van digitale platformen bij commerciële activiteiten, zowel door natuurlijke personen
als door entiteiten, is de rapportageverplichting van toepassing ongeacht de juridische
aard van de verkoper.35 Overheidsinstanties en verkopers die een entiteit zijn waarvan de aandelen regelmatig
worden verhandeld op een erkende effectenbeurs of een gelieerde entiteit hiervan vallen
niet onder de rapportageverplichting. Ten aanzien van laatstgenoemde entiteiten is
transparantie over de behaalde inkomsten langs andere weg gewaarborgd.36 Onder een relevante activiteit wordt verstaan de verhuur van onroerende zaken, de
verrichting van persoonlijke diensten, de verkoop van goederen en de verhuur van transportmiddelen.
Cruciaal is dat de relevante activiteit wordt verricht voor een tegenprestatie, waarvan
het bedrag bij de platformexploitant gekend is of redelijkerwijs gekend kan worden.
De term relevante activiteit omvat niet de activiteiten die door een verkoper worden
verricht in de hoedanigheid van werknemer van een platformexploitant of werknemer
van een met de platformexploitant gelieerde entiteit. De rapportageverplichting heeft
zowel betrekking op grensoverschrijdende als op niet-grensoverschrijdende activiteiten,
teneinde de doeltreffendheid van de rapportageverplichtingen, de goede werking van
de interne markt, een gelijk speelveld en het non-discriminatiebeginsel te waarborgen.37
Om onnodige nalevingskosten te beperken, kent Richtlijn (EU) 2021/514 een aantal drempels.
Zo geldt dat een entiteit waarvoor de rapporterende platformexploitant tijdens de
rapportageperiode meer dan 2.000 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd door de
verhuur van onroerende zaken die op hetzelfde straatadres zijn gelegen, in het bezit
zijn van dezelfde eigenaar en door dezelfde verkoper via een digitaal platform te
huur worden aangeboden, wordt aangemerkt als uitgesloten verkoper.38 Dit betekent dat de rapportageverlichting ten aanzien van bijvoorbeeld hotelketens
of touroperators niet van toepassing hoeft te zijn. Ook ten aanzien van hen geldt
dat transparantie over behaalde inkomsten langs andere weg wordt bewerkstelligd.39 Ook is een rapporterende platformexploitant niet gehouden te rapporteren over een
verkoper van goederen voor wie de platformexploitant tijdens de rapportageperiode
minder dan 30 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd en voor wie het totale bedrag
van de tegenprestatie dat is betaald of gecrediteerd, niet meer dan € 2.000 bedroeg.
Door deze drempel is de rapportageverplichting dus niet van toepassing ten aanzien
van zogenoemde kleine verkopers.
2.3.3 Verzamel- en verificatievereisten en rapportageverplichtingen40
Om aan de rapportageverplichting te kunnen voldoen, zijn rapporterende platformexploitanten
gehouden specifieke inlichtingen te verzamelen over verkopers die gebruikmaken van
hun digitale platform op grond van zogenoemde verzamel- en verificatievereisten, in
Richtlijn (EU) 2021/514 ook wel due diligence-procedures genoemd.41 Deze verzamel- en verificatievereisten worden opgenomen in een algemene maatregel
van bestuur, waarbij strikt wordt aangesloten bij Richtlijn (EU) 2021/514 en geen
andere vereisten worden gesteld dan die richtlijn voorschrijft. Een rapporterende
platformexploitant dient de verzamel- en verificatievereisten uiterlijk op 31 december
van de rapportageperiode te hebben voltooid.42 Onder de rapportageperiode wordt verstaan het kalenderjaar waarop de rapportage ziet.43 Voor verkopers die op 1 januari 2023 reeds op een digitaal platform zijn geregistreerd
(of die reeds op een digitaal platform zijn geregistreerd vanaf de datum waarop een
entiteit een rapporterende platformexploitant wordt – zogenoemde «bestaande verkopers»),
geldt dat de genoemde verzamel- en verificatievereisten uiterlijk op 31 december van
de tweede rapportageperiode voor de rapporterende platformexploitant moeten worden voltooid.44 Dit betekent dat ten aanzien van bestaande gebruikers extra tijd wordt geboden om
de juiste gegevens en inlichtingen te verzamelen en te verifiëren. Om de doelstelling
van een juiste belastingheffing van inkomsten die via een digitaal platform worden
behaald te kunnen realiseren, zijn rapporterende platformexploitanten gehouden om
de verzamelde en geverifieerde inlichtingen in een vroeg stadium te rapporteren aan
de belastingautoriteiten. Derhalve zijn de rapporterende platformexploitanten gehouden
om uiterlijk 31 januari van het jaar dat volgt op de rapportageperiode waarin de verkoper
als te rapporteren verkoper is aangemerkt, de inlichtingen aan de belastingautoriteiten
te rapporteren.45 De belastingautoriteiten zijn vervolgens gehouden deze inlichtingen uiterlijk twee
maanden na het einde van de rapportageperiode op automatische basis uit te wisselen
met de betreffende belastingautoriteiten van andere EU-lidstaten.46 Kort gezegd betekent dit dat de belastingautoriteiten de inlichtingen ten aanzien
van een rapportageperiode uiterlijk 31 januari van het jaar volgend op die rapportageperiode
ontvangen, waarna zij die inlichtingen voor 1 maart van dat jaar dienen uit te wisselen.
Om de automatische uitwisseling van inlichtingen te faciliteren, vindt de uitwisselingen
van inlichtingen elektronisch plaats via het gemeenschappelijke communicatienetwerk
van de EC (CCN).
2.3.4 Inlichtingen die worden verzameld en gerapporteerd
De inlichtingen die platformexploitanten gehouden zijn te rapporteren (en daaraan
voorafgaand, indien van toepassing, te verzamelen en te verifiëren), zijn in grote
lijnen onder te verdelen in drie categorieën.47 Ten eerste worden inlichtingen over de rapporterende platformexploitant zelf gerapporteerd,
zoals het geregistreerde kantooradres, het Tax Identification Number (TIN)48 en de handelsnaam van het platform waarover de platformexploitant rapporteert. Daarnaast
worden inlichtingen over te rapporteren verkopers verzameld, geverifieerd en vervolgens
gerapporteerd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen te rapporteren verkopers die
onroerende zaken verhuren en te rapporteren verkopers die andere relevante activiteiten
verrichten. De inlichtingen ten aanzien van te rapporteren verkopers bestaan deels
uit persoonsgegevens om de identiteit van de verkoper vast te kunnen stellen, zoals
voor- en achternaam, adres hoofdverblijf, TIN49 of bij gebrek daaraan geboorteplaats, btw-identificatienummer (indien van toepassing),
identificatiecode van de financiële rekening en geboortedatum. Daarnaast worden ook
gegevens zoals de betaalde of gecrediteerde tegenprestatie(s) en het bijbehorende
aantal relevante activiteiten en het adres en kadasternummer van de onroerende zaak
(indien van toepassing) gerapporteerd. Ten aanzien van te rapporteren verkopers die
een entiteit zijn, betreft het ook enkele aanvullende of andersoortige gegevens, zoals
het bedrijfsregistratienummer en bepaalde gegevens ter zake van vaste inrichtingen.50
2.3.5 Informeren van de te rapporteren verkoper
Rapporterende platformexploitanten zijn gehouden om de inlichtingen die zij rapporteren
aan de belastingautoriteiten van een EU-lidstaat ook te verstrekken aan de te rapporteren
verkopers waarop die inlichtingen betrekking hebben.51 Deze verstrekking dient uiterlijk plaats te vinden op 31 januari van het jaar dat
volgt op het kalenderjaar waarin de verkoper is aangemerkt als te rapporteren verkoper.
Dit moment is gelijk aan het moment waarop de inlichtingen uiterlijk aan de belastingautoriteiten
moeten worden verstrekt.52 Op deze manier is de te rapporteren verkoper ervan op de hoogte welke inlichtingen
ten aanzien van hem of haar aan de belastingautoriteit zijn doorgegeven. Onder deze
inlichtingen bevindt zich onder andere een overzicht van de totale tegenprestatie
die aan de te rapporteren verkoper is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal
van de rapportageperiode.53 Dit overzicht kan de te rapporteren verkoper gebruiken voor de belastingaangifte.
2.4 Andersoortige wijzigingen in Richtlijn (EU) 2021/514
Naast de bepalingen uit Richtlijn (EU) 2021/514 die zien op de uitbreiding van de
automatische uitwisseling van inlichtingen ten aanzien van inkomsten behaald via de
platformeconomie, introduceert deze richtlijn een aantal bepalingen dat ten doel heeft
de werking van Richtlijn 2011/16/EU op andere vlakken te verbeteren of uit te breiden.
Deze worden hierna kort toegelicht.
2.4.1 Deelname aan administratief onderzoek en gelijktijdige controles
Richtlijn 2011/16/EU bevat de mogelijkheid voor EU-lidstaten om – onder bepaalde voorwaarden –
direct betrokken te zijn bij een administratief onderzoek dat in een andere EU-lidstaat
plaatsvindt (administratief onderzoek)54 en om gelijktijdig met andere EU-lidstaten controles te verrichten, elk op eigen
grondgebied, bij een of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair
belang hebben (gelijktijdige controles).55 Deze instrumenten hebben steeds ten doel om te kunnen overgaan tot de uitwisseling
van inlichtingen.56 Ingevolge Richtlijn (EU) 2021/514 worden deze bepalingen versterkt en aangescherpt,
met het oog op een doeltreffende toepassing van die bepalingen.57 Zo wordt uitdrukkelijk bepaald dat als in het kader van een administratief onderzoek
ambtenaren van een EU-lidstaat aanwezig zijn op het grondgebied van een andere EU-lidstaat,
zij onder de procedurele regelingen vallen die de aangezochte EU-lidstaat (op wiens
grondgebied het onderzoek plaatsvindt) heeft vastgesteld. Ook is geregeld dat de deelname
aan een dergelijk administratief onderzoek, waar passend, met gebruikmaking van elektronische
communicatiemiddelen kan plaatsvinden.58 Tevens is bepaald dat de EU-lidstaat die door een andere EU-lidstaat wordt verzocht
gemachtigde ambtenaren aanwezig te laten zijn of (elektronisch) te laten deelnemen
aan een administratief onderzoek, binnen zestig dagen op een dergelijk verzoek dient
te reageren (waarbij het verzoek kan worden ingewilligd of gemotiveerd kan worden
geweigerd).59 De termijn van zestig dagen wordt ook geïntroduceerd als reactietermijn op een verzoek
aan een EU-lidstaat om deel te nemen aan een gelijktijdige controle.60
2.4.2 Gezamenlijke audits
Uit multilaterale controles die werden uitgevoerd met steun van het Fiscalis 2020-programma61 is het nut gebleken van gecoördineerde controles van een of meer belastingplichtigen
die van gezamenlijk of complementair belang zijn voor de bevoegde autoriteiten van
twee of meer lidstaten. Zulke gezamenlijke acties worden momenteel alleen uitgevoerd
op basis van de gecombineerde toepassing van bestaande bepalingen inzake de aanwezigheid
van ambtenaren van één lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat en inzake
gelijktijdige controles. In veel gevallen heeft die praktijk echter aangetoond dat
verdere verbeteringen nodig zijn om rechtszekerheid te scheppen. Derhalve is Richtlijn
2011/16/EU aangevuld met een aantal bepalingen ter verduidelijking van het kader en
de belangrijkste beginselen die moeten worden toegepast tijdens een zogenoemde gezamenlijke
audit (ook wel «joint audit» genoemd).62 Een gezamenlijke audit is een administratief onderzoek dat gezamenlijk door de belastingautoriteiten van twee of meer EU-lidstaten wordt uitgevoerd, en
verband houdt met een of meer personen met gezamenlijk of complementair belang voor
die autoriteiten. Deze audits vormen een extra instrument voor administratieve samenwerking
tussen EU-lidstaten op het gebied van belastingen en kunnen daarmee een bijdrage leveren
aan een beter functioneren van de interne markt. Richtlijn (EU) 2021/514 introduceert
hiertoe een wettelijk kader in de vorm van onder andere procedureregels teneinde de
rechtszekerheid in het kader van gezamenlijke audits te waarborgen. Zo bevat Richtlijn
(EU) 2021/514 bepalingen inzake de specifieke termijn voor het beantwoorden van een
verzoek om een gezamenlijk onderzoek, de reikwijdte van de rechten en plichten van
de ambtenaren die deelnemen aan een gezamenlijk onderzoek, en het proces dat leidt
tot de opstelling van een eindverslag van een gezamenlijke audit.63 De bepalingen inzake gezamenlijke audits mogen niet aldus worden uitgelegd dat zij
vooruitlopen op procedures die in een EU-lidstaat conform diens nationale recht zouden
plaatsvinden naar aanleiding van of als vervolg op de gezamenlijke audit, zoals het
heffen van belastingen of de rechtsmiddelen die belastingplichtigen in het kader van
procedures daaromtrent ter beschikking staan. Met het oog op de rechtszekerheid moet
het eindverslag van een gezamenlijke audit een weergave zijn van de bevindingen waarover
de betrokken belastingautoriteiten overeenstemming hebben bereikt.
2.4.3 Gegevensinbreuk
Op grond van Richtlijn 2011/16/EU wordt een grote hoeveelheid gegevens van belastingplichtigen
uitgewisseld ten behoeve van het verbeteren van de administratieve samenwerking tussen
de EU-lidstaten en het handhaven van nationale belastingwetgeving. Hoewel gegevensuitwisseling
plaatsvindt via het door de EC opgezette CCN-netwerk, blijft het van groot belang
om gegevensinbreuken te voorkomen en mogelijke schade van een gegevensinbreuk te beperken.
In dit kader wordt de beveiliging van deze gegevens verbeterd. Hiertoe is Richtlijn
(EU) 2021/514 aangevuld met regels inzake de procedure die de EU-lidstaten en de EC
moeten volgen in geval van een gegevensinbreuk in een EU-lidstaat of in het CCN. Gezien
de gevoelige aard van de gegevens waarop een gegevensinbreuk betrekking zou kunnen
hebben, voorziet Richtlijn (EU) 2021/514 in maatregelen zoals het verzoeken om de
schorsing van de uitwisseling van inlichtingen met de EU-lidstaat/lidstaten waar de
gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden, of het schorsen van de toegang tot het CCN voor
een of meer EU-lidstaten totdat de gegevensinbreuk is verholpen.64 Gezien de technische aard van de procedures voor gegevensuitwisseling, moeten de
EU-lidstaten, met de hulp van de EC, overeenstemming bereiken over de praktische regelingen
die nodig zijn voor de uitvoering van de procedures die moeten worden gevolgd in geval
van een gegevensinbreuk en over de maatregelen die moeten worden genomen om toekomstige
gegevensinbreuken te voorkomen.65
2.5 Sancties
Ingevolge het onderhavige wetsvoorstel wordt ook de huidige sanctiebepaling in de
WIB uitgebreid.66 Zodoende kan het opzettelijk of grofschuldig niet-nakomen van de in dit wetsvoorstel
opgenomen verplichtingen door rapporterende platformexploitanten worden bestraft met
een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie67 en kan er tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan. Richtlijn (EU) 2021/514
vereist dat de EU-lidstaten voorzien in een sanctie die doeltreffend, evenredig en
afschrikwekkend is.68 Een schending van de verplichtingen die met het onderhavige wetsvoorstel worden geïntroduceerd,69 kan immers (internationaal) gevolgen hebben voor de uitwisseling van gegevens met
betrekking tot te rapporteren verkopers en daarmee voor het tegengaan van belastingontwijking.
Dit risico wordt vergroot door het grensoverschrijdende karakter van digitale platformen
en de mogelijkheid die Richtlijn (EU) 2021/514 biedt ten aanzien van rapportage in
één EU-lidstaat over ingezetenen van meerdere EU-lidstaten. Bovendien is nakoming
van deze verplichtingen van groot belang om het gelijke speelveld te bewaren. Ook
om die redenen vindt het kabinet een boete van ten hoogste het bedrag van de zesde
categorie passend. De woorden «ten hoogste» zijn toegevoegd om te benadrukken dat
in elk concreet geval een boete proportioneel dient te zijn. Wat een proportionele
boete is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval.
Deze worden afgewogen door de inspecteur en kunnen leiden tot een forse vermindering
van het bedrag van de boete. Het genoemde boetemaximum van de zesde categorie sluit
aan bij de bestuurlijke boete die ten hoogste kan worden opgelegd inzake het niet-nakomen
van de verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn (EU) 2016/881 («DAC4», inzake
Country-by-Country Reporting) en Richtlijn (EU) 2018/822 («DAC6», inzake meldingsplichtige
grensoverschrijdende constructies).70 Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de sanctiebepaling alleen geldt ten aanzien
van rapporterende platformexploitanten en niet ten aanzien van te rapporteren verkopers
die via de platformen actief zijn.
3. Gegevensbescherming
3.1 Inleiding
De gegevens en inlichtingen die rapporterende platformexploitanten ingevolge het onderhavige
wetsvoorstel dienen te verzamelen, verifiëren en rapporteren aan de Belastingdienst,
kunnen betrekking hebben op persoonsgegevens. Onder persoonsgegeven wordt verstaan
elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.71 Ingevolge het onderhavige wetsvoorstel zijn rapporterende platformexploitanten gehouden
ten aanzien van bepaalde verkopers72 specifieke gegevens te verzamelen, te verifiëren en aan de Belastingdienst te rapporteren.73 De gegevens die de Belastingdienst van de rapporterende platformexploitant ontvangt,
verstrekt de Belastingdienst vervolgens op automatische basis via het CCN-netwerk
aan de EU-lidstaten waarvan de verkoper ingezetene is.74 De betrokken belastingautoriteiten krijgen via deze automatische uitwisseling alleen
de voor hen relevante gegevens, namelijk de gegevens over hun eigen ingezetenen.75 De belastingautoriteiten van de andere EU-lidstaten zullen hetzelfde doen met betrekking
tot de door hen ingevolge Richtlijn (EU) 2021/514 ontvangen gegevens en inlichtingen
van verkopers die ingezetene zijn van Nederland.
Het voorgaande roept de vraag op in hoeverre de met de verwerking van persoonsgegevens
gepaard gaande inmenging in de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is ten opzichte
van het doel dat ermee wordt nagestreefd. In paragraaf 3.2 wordt in dit kader ingegaan
op de bepaling inzake het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven
in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en wordt beoordeeld of
de verwerking van persoonsgegevens zoals hiervoor beschreven hieraan voldoet. Voorts
is op de verwerking van persoonsgegevens de Algemene verordening gegevensbescherming76 (AVG) van toepassing. In paragraaf 3.3 zal worden ingegaan op de specifieke waarborgen
uit de AVG.
Een belangrijke notie vooraf is evenwel dat iedere vorm van gegevensverwerking in
het onderhavige wetsvoorstel rechtstreeks voortvloeit uit Richtlijn (EU) 2021/514.
Dit wetsvoorstel introduceert geen extra verplichtingen of voorwaarden ten opzichte
van de richtlijn. Een tweede notie is dat het voorstel dat ten grondslag heeft gelegen
aan Richtlijn (EU) 2021/514 is onderworpen aan een zogenoemd «impact assessment» door
de EC. Hierin is geconcludeerd dat het voorstel wat betreft de impact op fundamentele
rechten geheel in lijn is met Europese verdragen.77 Daarnaast is ook de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd
welke heeft geoordeeld dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn
2011/16/EU in overeenstemming is en blijft met de AVG en Verordening (EU) 2018/172578 van het Europees Parlement en de Raad.
3.2 Recht op respect voor het privéleven
Persoonsgegevens worden beschermd als onderdeel van het privéleven.79 Het recht op respect voor het privéleven wordt gewaarborgd in het EVRM.80 Ingevolge het EVRM is een inmenging in het recht op respect voor het privéleven evenwel
gerechtvaardigd wanneer deze bij wet is voorzien en in een democratische samenleving
noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid
of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare
feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming
van de rechten en vrijheden van anderen.
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt voldaan aan de eis dat de inmenging bij wet
is voorzien, waardoor het voor burgers kenbaar en voorzienbaar is dat een inmenging
kan plaatsvinden en onder welke omstandigheden dat het geval is. Daarnaast geldt dat
de voorgestelde bepalingen noodzakelijk zijn in het belang van het economisch welzijn
van Nederland. Het doel van Richtlijn (EU) 2021/514 is, kort samengevat, meer (gestroomlijnde)
transparantie inzake de activiteiten die via digitale platformen worden verricht en
de inkomsten die via deze activiteiten worden vergaard.81 Dit zal leiden tot een eerlijkere belastingheffing en tot een vermindering van de
nalevingslasten voor zowel belastingdiensten als belastingbetalers. Om dit doel te
kunnen realiseren, is het van wezenlijk belang dat de belastingautoriteiten van de
EU-lidstaten op automatische basis volledige en relevante informatie met elkaar uitwisselen
ten aanzien van zogenoemde relevante activiteiten die via digitale platformen worden
verricht. Met die informatie komen de EU-lidstaten te beschikken over uitvoerige inlichtingen
die nodig zijn om de verschuldigde belastingen correct vast te stellen. Vanwege het
internationale karakter van digitale platformen is het essentieel dat een uniforme
rapportageverplichting wordt ingevoerd die overal in de interne markt geldt.82 Verschillende nationale regelingen zorgen immers voor aanzienlijke administratieve-
en nalevingskosten voor platformexploitanten. Met Richtlijn (EU) 2021/514 wordt een
uniforme rapportageverplichting ingevoerd waarbij platformexploitanten ertoe worden
verplicht inkomsten die verkopers door het gebruik van het digitale platform verkrijgen
in slechts één enkele EU-lidstaat te rapporteren.83
Voorts dient ingevolge het EVRM het wetsvoorstel te voldoen aan de voorwaarden van
proportionaliteit – de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens
betrokkene mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen
doel – en subsidiariteit: het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt, dient
in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens
betrokkene minder nadelige wijze te kunnen worden bereikt. Toetsing aan voorgenoemde
eisen levert het volgende beeld op. De uit Richtlijn (EU) 2021/514 voortvloeiende
verplichtingen gaan niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen daarvan
te verwezenlijken. De inmenging in de persoonlijke levenssfeer vindt plaats met het
doel om, kort samengevat, meer (gestroomlijnde) transparantie te verkrijgen inzake
de activiteiten die via digitale platformen worden verricht en de inkomsten die via
deze activiteiten worden vergaard. Gezien de moeilijkheden om belastbare feiten te
detecteren in verband met commerciële activiteiten die via digitale platformen worden
gefaciliteerd, en tevens rekening houdend met de extra administratieve last voor de
belastingdiensten in dergelijke gevallen, is het noodzakelijk een rapportageverplichting
in te stellen voor platformexploitanten. De platformexploitanten zijn van alle mogelijk
betrokken partijen het best in staat om de noodzakelijke inlichtingen te verzamelen
en te verifiëren met betrekking tot alle verkopers die werkzaam zijn op en gebruikmaken
van een specifiek digitaal platform.84 Tot de verstrekking van gegevens dient alleen te worden overgegaan ten aanzien van
een verkoper die aan bepaalde voorwaarden voldoet.85 Zonder de betreffende persoonsgegevens die worden meegeleverd, is het voor belastingautoriteiten
niet mogelijk om te achterhalen op welke te rapporteren verkoper de inlichtingen betrekking
hebben. In verband met de subsidiariteit geldt verder dat gegevens en inlichtingen
die niet strekken tot de nakoming van (de doelen van) Richtlijn (EU) 2021/514 niet
worden gevraagd. Zo kent Richtlijn (EU) 2021/514, zoals in paragraaf 2.3.2 is toegelicht,
een aantal drempels ingevolge waarvan de rapportageverplichting niet van toepassing
is ten aanzien van zogenoemde kleine verkopers. Hun persoonsgegevens worden derhalve
niet verwerkt. De uitgewisselde informatie mag (in beginsel) alleen worden gebruikt
voor de administratie en uitvoering van de belastingwet, inclusief de bijbehorende
boetebepalingen.86
3.3 AVG
Zoals reeds opgemerkt, worden persoonsgegevens beschermd als onderdeel van het privéleven.
De AVG geeft een nadere uitwerking aan dit recht. In deze paragraaf wordt ingegaan
op de belangrijkste waarborgen uit de AVG. Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt87 in overeenstemming met de wet en op een wijze die ten aanzien van de betrokkene (zijnde
degene van wie de persoonsgegevens worden verwerkt) rechtmatig, behoorlijk en transparant
is.88 Met het onderhavige wetsvoorstel wordt aan de eis van rechtmatigheid voldaan, aangezien
verwerking van de gegevens noodzakelijk is voor naleving van de belastingwet en het
voor burgers kenbaar en voorzienbaar is dat een inmenging kan plaatsvinden en onder
welke omstandigheden dat het geval is.89 De uitwisseling van gegevens kan daadwerkelijk bijdragen aan de inspanningen die
worden geleverd om een goede werking van de interne markt te garanderen en een gelijk
speelveld en het non-discriminatiebeginsel te waarborgen.90
Zoals aangegeven is sprake van een zuivere implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514
in de WIB. De WIB bevat reeds de implementatie van een groot aantal bepalingen uit
Richtlijn 2011/16/EU. Op de gegevensverwerking die onderhavig wetsvoorstel regelt,
worden de betreffende bepalingen in de WIB van toepassing. In de WIB is bepaald dat
de bepalingen van die wet strekken tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van
de Europese Unie en andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot
het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen.91 In de WIB is daarnaast bepaald dat alleen inlichtingen worden verstrekt indien de
verstrekking daarvan strekt tot uitvoering van richtlijnen van de EU en andere regelingen
van internationaal of interregionaal recht.92 Het onderhavige wetsvoorstel voorziet derhalve niet in de verwerking van persoonsgegevens
die niet strikt samenhangt met de verwezenlijking van het doel dat met Richtlijn (EU)
2021/514 (en Richtlijn 2011/16/EU) wordt nagestreefd.
Voorts zal op grond van de AVG de rapporterende platformexploitant alle redelijke
maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de gegevens juist zijn.93 In dit kader is relevant dat in Richtlijn (EU) 2021/514 verzamel- en verificatievereisten
zijn opgenomen ten aanzien van het verzamelen en verifiëren van inlichtingen over
te rapporteren verkopers door rapporterende platformexploitanten.94 Voor zover het gaat om het verstrekken van gegevens en inlichtingen door de platformexploitant
aan de Belastingdienst, is hierin bepaald welke verantwoordelijkheid de rapporterende
platformexploitant draagt bij het vaststellen van de juistheid van die gegevens en
inlichtingen. Zo is de rapporterende platformexploitant gehouden om te bepalen of
de ontvangen inlichtingen betrouwbaar zijn door gebruik te maken van de inlichtingen
en documenten waarover hij in zijn elektronisch doorzoekbare registers beschikt, en,
indien aanwezig, ten aanzien van de geldigheid van TIN of btw-identificatienummers,
door gebruik te maken van een elektronische interface die gratis beschikbaar is gesteld
door een EU-lidstaat of de EU. Hoofdstuk III AVG bevat voorschriften met betrekking
tot, kort samengevat, het informeren van de betrokkene van wie persoonsgegevens worden
verwerkt in het kader van diens rechten. Richtlijn (EU) 2021/514 bevat in lijn daarmee
ook enkele voorschriften ten aanzien van de inlichtingenplicht richting betrokken
natuurlijke personen die te maken hebben met Richtlijn 2011/16/EU.95 De AVG is ook van toepassing op buitenlandse platformexploitanten, voor zover zij
op grond van deze richtlijn gegevens van Europese ingezetenen verzamelen, verifiëren
en rapporteren.96
Wanneer de gegevens en inlichtingen aan de Belastingdienst zijn gerapporteerd, wordt
de Belastingdienst als verwerkingsverantwoordelijke aangemerkt. De betrokkene van
wie persoonsgegevens worden verwerkt, heeft op grond van de AVG bepaalde rechten,
zoals het recht op inzage, en kan de Belastingdienst bijvoorbeeld verzoeken om incorrecte
persoonsgegevens aan te passen. Op de website van de Belastingdienst kan de betrokkene
van wie persoonsgegevens worden verwerkt meer informatie hierover vinden.97
De betreffende gegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor
het doel waarvoor zij zijn verwerkt.98 Voor het bewaren en het vernietigen van gegevens hanteert de Belastingdienst de termijnen
die overeenkomstig de bepalingen in de Archiefwet bekend worden gemaakt.99 De bestaande beveiligingsregels binnen de Belastingdienst zullen onverkort worden
toegepast op de onderhavige verwerking van persoonsgegevens.100 Voorts geldt dat de persoonsgegevens door het nemen van passende technische of organisatorische
maatregelen op een dusdanige manier moeten worden verwerkt dat een passende beveiliging
ervan gewaarborgd is.101 Nadat de gegevens en inlichtingen door de rapporterende platformexploitant aan de
Belastingdienst zijn verstrekt, geldt dat de Belastingdienst de betreffende informatie
op automatische basis via het CCN-netwerk aan het door de EC te ontwikkelen beveiligd
centraal register verstrekt.102 Zodra de informatie zich in het centraal register bevindt, kan de EC worden aangemerkt
als de verwerkingsverantwoordelijke, waarbij geldt dat ook de Europese instituties
gehouden zijn de bescherming van persoonsgegevens te eerbiedigen.103
Tot slot wordt in dit verband nog opgemerkt dat ten aanzien van iedere gegevensuitwisseling
tussen de EU-lidstaten geldt dat de gegevens en inlichtingen onder de geheimhoudingsplicht
vallen en de bescherming genieten waarin het nationale recht van de ontvangende EU-lidstaat
met betrekking tot soortgelijke inlichtingen voorziet.104 In de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is de geheimhoudingsplicht van de
Belastingdienst geregeld.105 In de WIB is deze geheimhoudingsplicht van overeenkomstige toepassing verklaard op
inlichtingen die in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit
van een andere staat106 zijn verkregen, alsmede op de inlichtingen die in dat kader zijn verkregen van rapporterende
platformexploitanten.107
3.4 Autoriteit persoonsgegevens
Ingevolge de AVG is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geraadpleegd over de per internet
geconsulteerde conceptversie van het onderhavige wetsvoorstel. Nu iedere vorm van
gegevensverwerking in het onderhavige wetsvoorstel rechtstreeks voortvloeit uit Richtlijn
(EU) 2021/514 en het wetsvoorstel geen extra verplichtingen of voorwaarden ten opzichte
van die richtlijn introduceert, en de afwegingen met betrekking tot de verwerking
van persoonsgegevens in belangrijke mate zijn gemaakt op het niveau van de Europese
richtlijn, heeft de AP geen opmerkingen die de inhoud van onderhavig wetsvoorstel
aangaan108. De AP heeft wel geadviseerd om in de toelichting te expliciteren dat bij de procedure
ingeval van een gegevensinbreuk, de relevante artikelen van de AVG onverkort van toepassing
zijn.109 In het artikelsgewijze commentaar is deze opmerking overgenomen.110
4. Administratieve lasten, uitvoeringskosten en budgettaire effecten
4.1 Effecten voor bedrijven en burgers
Het onderhavige wetsvoorstel heeft gevolgen voor zowel rapporterende platformexploitanten
als voor te rapporteren verkopers. In paragraaf 4.1.1 wordt eerst ingegaan op de administratieve
lasten voor rapporterende platformexploitanten. In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan
op de lasten voor de te rapporteren verkopers (voor de burger).
4.1.1 Administratieve lasten voor rapporterende platformexploitanten
Het onderhavige wetsvoorstel introduceert de verplichting voor rapporterende platformexploitanten
om gegevens en inlichtingen te verzamelen, verifiëren en rapporteren ten aanzien van
te rapporteren verkopers die relevante activiteiten verrichten via hun digitale platform.
Dientengevolge heeft het onderhavige wetsvoorstel een toename van de administratieve
lasten tot gevolg voor rapporterende platformexploitanten. Afhankelijk van de activiteiten
van de betreffende rapporterende platformexploitant is een aantal van de te verzamelen,
verifiëren en rapporteren gegevens en inlichtingen wellicht al aanwezig in de registers
van dat platform. Ten aanzien van de gegevens waarvoor dat niet geldt, zal de rapporterende
platformexploitant de te rapporteren verkoper moeten vragen deze te verstrekken. Na
het verzamelen en verifiëren van de betreffende gegevens en inlichtingen is de rapporterende
platformexploitant gehouden om deze jaarlijks te rapporteren aan de Belastingdienst.
Tot slot zijn rapporterende platformexploitanten gehouden om de betrokken verkopers
in te lichten over de hen aangaande gegevens en inlichtingen die zijn gerapporteerd
aan de Belastingdienst. Voorgaande verplichtingen zorgen voor extra administratieve
lasten voor rapporterende platformexploitanten. Een van deze lasten kan zich uiten
in de aanpassing of het ontwerp van ICT-systemen van rapporterende platformexploitanten.
Immers, de verstrekking van de gegevens en inlichtingen zal, net als andere vergelijkbare
gegevensstromen, digitaal plaatsvinden. Over de wijze waarop de gegevens en inlichtingen
aan de Belastingdienst worden gerapporteerd, worden regels gesteld.111
Teneinde de toename van deze administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden,
kunnen rapporterende platformexploitanten in één enkele EU-lidstaat aan hun rapportageverplichting
voldoen.112 De gerapporteerde gegevens en inlichtingen worden vervolgens automatisch uitgewisseld
met de betrokken EU-lidstaten. Deze vorm van internationale samenwerking voorkomt
dat landen nationale verplichtingen opleggen die zorgen voor aanzienlijke administratieve-
en nalevingskosten voor rapporterende platformexploitanten. Daarnaast zijn in het
onderhavige wetsvoorstel verschillende bepalingen opgenomen ter voorkoming van dubbele
rapportage, waarmee onnodige administratieve lasten voor platformexploitanten worden
beperkt.113 Ook zijn twee drempels opgenomen114 waardoor de rapportageverplichting niet van toepassing is ten aanzien van zogenoemde
kleine verkopers en grote touroperators of hotelketens.
De EC verwacht dat de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 eenmalige kosten voor
rapporterende platformexploitanten met zich brengt ter grootte van € 875 miljoen.
De structurele kosten bedragen € 105 miljoen. Naar rato bedraagt de toename in administratieve
lasten voor Nederlandse bedrijven incidenteel € 44 miljoen en structureel € 5 miljoen.115
4.1.2 Administratieve lasten voor de te rapporteren verkoper (burgerparagraaf)
Te rapporteren verkopers zijn ingevolge het onderhavige wetsvoorstel niet gehouden
om gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst. Wel kunnen te rapporteren
verkopers door de digitale platformen waarop zij actief zijn, worden gevraagd om gegevens
en inlichtingen over henzelf aan dat platform te verstrekken (bijvoorbeeld de eigen
voor- en achternaam, de eigen geboortedatum en, indien van toepassing, het aan hen
afgegeven btw-identificatienummer). Ten aanzien van de toename van administratieve
lasten voor te rapporteren verkopers geldt dat de inlichtingen die hen ingevolge het
onderhavige wetsvoorstel kunnen worden gevraagd te verstrekken, worden geacht «voor
de hand liggende gegevens» te zijn. Dat wil zeggen dat het de te rapporteren verkoper
niet veel moeite zal kosten deze informatie aan de rapporterende platformexploitant
te verstrekken. De administratieve last om hiertoe over te gaan, is dan ook beperkt.
De informatie hoeft slechts eenmaal bij de rapporterende platformexploitant te worden
aangeleverd, tenzij zich na het aanleveren van die gegevens wijzigingen voordoen.
Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een te rapporteren verkoper verhuist. De betreffende
informatie kan digitaal worden aangeleverd bij de betreffende te rapporteren platformexploitant
op wiens platform de te rapporteren verkoper actief is. Als een te rapporteren verkoper
de vereiste gegevens en inlichtingen niet verstrekt na twee aanmaningen volgend op
het initiële verzoek van de rapporterende platformexploitant, maar niet voordat zestig
dagen zijn verstreken, is de rapporterende platformexploitant gehouden de account
van die te rapporteren verkoper af te sluiten en te verhinderen dat die verkoper zich
opnieuw op het platform registreert of de betaling van de tegenprestatie aan te houden
zolang de verkoper de vereiste inlichtingen niet heeft verstrekt.116 De termijn van zestig dagen is bedoeld als minimumtermijn waarmee te rapporteren
verkopers voldoende tijd wordt geboden om de gevraagde gegevens en inlichtingen te
verstrekken aan de rapporterende platformexploitant voordat de rapporterende platformexploitant
dient over te gaan tot een van de hiervoor genoemde acties.
Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor het rapporteren, verzamelen en verifiëren
van gegevens en inlichtingen bij de rapporterende platformexploitant. Dat betekent
dat de sancties zoals besproken in paragraaf 2.5 alleen gelden ten aanzien van rapporterende
platformexploitanten en niet kunnen worden opgelegd aan de te rapporteren verkopers
van het digitale platform. Het voorgaande maakt dat het onderhavige wetsvoorstel weinig
vergt van het doenvermogen van burgers.
4.1.3 Adviescollege toetsing regeldruk
Het onderliggend wetsvoorstel is voor advies aan de ATR voorgelegd. Het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat Richtlijn (EU) 2021/514 geen nationale afwegingsruimte kent. Het onderliggend
wetsvoorstel bevat alleen maatregelen die samenhangen met de implementatie van Richtlijn
(EU) 2021/514.
4.2 Communicatie
Op dit moment is voor verkopers vaak niet duidelijk wat hun aangifteverplichtingen
zijn ten aanzien van de inkomsten die zij verkrijgen via digitale platformen. Deze
aangifteverplichtingen kunnen zien op onder meer de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting
en de omzetbelasting. Met het stijgende aantal verkopers dat actief is op een digitaal
platform, stijgt ook het aantal verkopers dat – bewust of onbewust – niet (juist)
aangifte doet. Voor een goede compliance van deze verkopers is van groot belang dat
hen begrijpelijk wordt uitgelegd wanneer en hoe zij de inkomsten die zij via een digitaal
platform verkrijgen, dienen te betrekken in de aangifte. Om dit te bereiken, zal de
Belastingdienst specifieke informatie op haar website plaatsen aan de hand waarvan
voor verkopers (veel meer dan nu) duidelijk wordt welke belastingverplichtingen ten
aanzien van de vergaarde inkomsten gelden en op welke manier de aangifte dient te
worden gedaan. Dergelijke informatie wordt ook verspreid via social media. Daarnaast
kunnen verkopers terecht bij de Belastingtelefoon, waarbij de medewerkers van de Belastingtelefoon
zullen worden voorbereid op vragen die zien op inkomsten die worden behaald via de
digitale platformeconomie. Ook zal de Belastingdienst een aantal digitale platformen
benaderen voor inhoudelijke samenwerking, zodat verkopers optimaal bereikt worden.
Zoals eerder genoemd zijn rapporterende platformexploitanten gehouden om rapporterende
verkopers op de hoogte te stellen van de inlichtingen die zij ten aanzien van hen
verstrekken aan de belastingautoriteiten van een EU-lidstaat. Onder deze inlichtingen
bevindt zich onder andere een overzicht van de totale tegenprestatie die aan de te
rapporteren verkoper is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode.117 Dit overzicht vergemakkelijkt het doen van een juiste aangifte voor de verkoper.
4.3 Uitvoeringskosten en budgettaire effecten
De maatregelen van het onderliggende wetsvoorstel zijn door de Belastingdienst beoordeeld
op uitvoerbaarheid. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in twee uitvoeringstoetsen
(TK-sjablonen deel 1 en 2, als bijlage toegevoegd)118. Eén sjabloon beoordeelt de uitvoerbaarheid van de gegevensuitwisseling in de digitale
platformeconomie, het andere sjabloon richt zich op de overige wijzgingen van Richtlijn
(EU) 2021/514. In het eerstgenoemde sjabloon is opgenomen dat het onderliggende wetsvoorstel
omvangrijke en complexe wijzigingen vergt voor de automatisering en uitvoering binnen
de Belastingdienst. De conclusie is dat de Belastingdienst de maatregelen uitvoerbaar
acht, met de daarbij in de uitvoeringstoetsen gemaakte kanttekeningen. De met de maatregelen
samenhangende uitvoeringskosten zijn opgenomen in de uitvoeringstoetsen en bijbehorende
stukken. De uitvoeringskosten worden gedekt op begroting IX.
5. Consultatie
5.1 Consultatie tijdens het onderzoek «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel»
In 2020 heeft het Ministerie van Financiën het onderzoek «bouwstenen voor een beter
belastingstelsel» gepubliceerd, met als onderdeel een onderzoek naar het belasten
van inkomsten behaald via de platformeconomie.119 In het kader van dit traject zijn belanghebbende partijen, zoals digitale platformen,
in de gelegenheid gesteld om hun visie te geven. In aanloop naar de publicatie van
voornoemd onderzoek is in september 2019 een rondetafelbijeenkomst georganiseerd waarvoor
een aantal nationaal- en internationaal opererende digitale platformen was uitgenodigd.
Zij werden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze met betrekking tot beleidslijnen
kenbaar te maken. In vervolg hierop is in oktober 2019 een seminar georganiseerd waarbij
naast de digitale platformen ook andere experts of belanghebbenden zoals wetenschappers,
belangenorganisaties, beleidsdepartementen, gemeenten en toezichthouders waren uitgenodigd.
Tijdens dit seminar werd vanuit de verschillende perspectieven gereflecteerd op de
mogelijkheden om inkomsten behaald uit de deel- en kluseconomie te belasten. Uit beide
bijeenkomsten is gebleken dat de voorkeur uit ging naar internationale samenwerking
en eenduidige regelgeving tussen EU-lidstaten. Beide bijeenkomsten hebben bijgedragen
aan de gedachtenvorming over de mogelijkheden voor de digitale economie. Tevens was
de input waardevol gedurende het totstandkomingsproces van de modelregels en Richtlijn
(EU) 2021/514.
5.2 Internetconsultatie
Een voorontwerp van dit wetsvoorstel heeft in de periode van 8 oktober 2021 tot 9 november
2021 voor internetconsultatie opengestaan. Er zijn in deze periode acht reacties binnengekomen.
Een aantal van deze reacties is openbaar en raadpleegbaar via de website.120 Een vijftal reacties is niet openbaar gemaakt omdat de indiener van de reactie daarvoor
heeft gekozen. Naar aanleiding van de opmerkingen en vragen die in reactie op de internetconsultatie
zijn geplaatst, is de toelichting ten aanzien van een groot aantal onderwerpen aangevuld.
Zo is de artikelsgewijze toelichting uitgebreid ten aanzien van bijvoorbeeld de onderwerpen
persoonlijke diensten, samenhangende transacties en de verzamel- en verificatievereisten.
Bij een aantal definities zijn voorbeelden toegevoegd.
6. Transponeringstabel
Richtlijn (EU) 2021/514
Bepaling in gewijzigde Richtlijn 2011/16/EU
Implementatiebepaling
Toelichting
Artikel 1, eerste lid, onderdelen a en b
Artikel 3, negende lid, onderdeel a
Geen wetgeving/implementatie nodig
Reeds geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, WIB
Artikel 1, eerste lid, onderdeel c
Artikel 3, negende lid, tweede alinea
Artikel 2e, onderdeel d, WIB
Voorts reeds geïmplementeerd in de artikelen 2, eerste lid, onderdeel f, 2a, eerste
lid, onderdeel a, en 2d, eerste lid, onderdeel d
Artikel 1, eerste lid, onderdeel d
Artikel 3, zesentwintigste en zevenentwintigste lid
Artikel 2, eerste lid, onderdelen r en s, WIB
Artikel 1, tweede lid
Artikel 5bis
Artikelen 5bis en 23 WIB
Artikel 1, derde lid
Artikel 6, tweede lid
Artikel 8 WIB
Artikel 1, vierde lid
Artikel 7, eerste lid
Artikel 5a, eerste lid, WIB
Zie ook artikel 19, eerste lid, WIB
Artikel 1, vijfde lid
Artikel 7, vijfde lid
Artikel 5a, vijfde lid, WIB
Artikel 1, zesde lid, onderdeel a
Artikel 8, eerste lid
Artikel 6b, eerste lid, WIB
Wat betreft de implementatie van artikel 1, zesde lid, onderdeel a, onder 1, laatste
twee alinea’s en onderdeel 2, van Richtlijn (EU) 2021/514 is geen wetgeving/implementatie
nodig
Artikel 1, zesde lid, onderdeel b
Artikel 8, derde lid
Artikel 6b, derde lid, tweede zin, WIB
Artikel 1, zevende lid, onderdeel a
Artikel 8bis, vijfde lid, onderdeel a
Artikel 6d, vijfde lid, WIB
Artikel 1, zevende lid, onderdeel b
Artikel 8bis, zesde lid, onderdeel b
Artikel 6d, eerste lid, WIB
Artikel 1, achtste lid, onder 1
Artikel 8 bis quater, eerste lid
Zie onder andere afdeling 4ac en artikel 11 WIB
Artikel 1, achtste lid, onder 2
Artikel 8 bis quater, tweede lid
Artikelen 6g, 10j, tweede, derde en vierde lid, en 10l, derde en vijfde lid, WIB
Zie ook bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn (EU) 2021/514 (verwijzing ingezetene)
Artikel 1, achtste lid, onder 3
Artikel 8 bis quater, derde lid
Artikelen 6g, tweede lid, en 19, derde lid, WIB
Artikel 1, achtste lid, onder 4
Artikel 8 bis quater, vierde lid
Artikelen 10l, eerste en tweede lid, en artikel 10m, WIB
Artikel 1, achtste lid, onder 5
Artikel 8 bis quater, vijfde lid
Artikel 10n WIB
Artikel 1, achtste lid, onder 6
Artikel 8 bis quater, zesde lid
Geen wetgeving/implementatie nodig
Artikel 1, achtste lid, onder 7
Artikel 8 bis quater, zevende lid
Deels geen wetgeving/implementatie nodig, zie verder artikel 10l, zesde lid, WIB
Artikel 1, negende lid
Artikel 8 ter, eerste en tweede lid
Geen wetgeving/implementatie nodig
Artikel 1, tiende lid
Artikel 11, eerste en tweede lid
Artikelen 9 en 27 WIB
Artikel 1, elfde lid
Artikel 12, derde lid
Artikel 8a, derde lid, WIB
Artikel 1, twaalfde lid
Artikel 12bis (Gezamenlijke audits)
Artikelen 10bis, 10ter en 27a WIB
Artikel 1, dertiende lid, onder a
Artikel 16, eerste lid
Artikelen 17, eerste lid, 28 en 30, eerste lid, WIB
Artikel 1, dertiende lid, onder b
Artikel 16, tweede lid
Artikelen 17, derde lid, en 30, vierde lid, WIB
Artikel 1, veertiende lid, onder a
Artikel 20, tweede lid
Geen wetgeving/implementatie nodig
Artikel 1, veertiende lid, onder b
Artikel 20, derde en vierde lid
Artikel 19, tweede en derde lid, WIB
Artikel 1, vijftiende lid
Artikel 21, zevende lid
Geen wetgeving/implementatie nodig
Artikel 1, zestiende lid
Artikel 22, eerste lid (bis)
Artikel 10g, eerste lid, WIB
Artikel 1, zeventiende lid
Artikel 23bis, tweede lid
Geen wetgeving/implementatie nodig
Artikel 1, achttiende lid
Artikel 25 (Gegevensbescherming)
Afdeling 4ad WIB
Artikel 1, negentiende lid
Artikel 25bis (Sancties)
Artikel 11 WIB
Artikel 1, twintigste lid
Bijlage V
Opgenomen in een groot aantal artikelen in de WIB, zie hieronder nader gespecificeerd
Artikel 2
N.v.t. Inwerkingtredingsbepaling
Geen implementatie in de WIB
Zie artikel II van het wetsvoorstel
Bijlage V, deel I
Bijlage V, deel I, onderdelen A, B en C
Artikelen 2a, zesde lid, en 2e WIB
Bijlage V, deel II
Bijlage V, deel II, onderdelen A, C, E, F, G, H
Artikel 10i WIB
Op grond van artikel 10i WIB worden bij algemene maatregel van bestuur verzamel- en
verificatievereisten gesteld aan rapporterende platformexploitanten met het oog op
het door die platformexploitanten rapporteren van gegevens en inlichtingen, waarbij
de hieraan gerelateerde bepalingen als opgenomen in bijlage V, delen II en IV, worden
opgenomen.
Bijlage V, deel II, onderdeel B
Artikelen 10j, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, en 10l, vijfde
lid, WIB
Bijlage V, deel II, onderdeel D (Ingezetene)
Artikelen 6g, eerste lid, 10j, derde lid, onderdelen b en d, vierde lid, onderdelen
b en d, en 10l, derde lid, onderdeel f, WIB
Bijlage V, deel III
Bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 1, 6 en 7
Artikel 10j WIB
Bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 2
Artikelen 10j en 10k WIB
Bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 3 en 4
Artikel 10l WIB
Bijlage V, deel III, onderdeel A, onder 5
Artikel 10o WIB
Bijlage V, deel III, onderdeel B
Artikel 10j, tweede, derde en vierde lid, WIB
Bijlage V, deel IV
Bijlage V, deel IV, onderdeel A
Artikelen 10i en 11 WIB
Bijlage V, deel IV, onderdeel B
Artikelen 10i, 10j, 10k, 10l en 11 WIB
Bijlage V, deel IV, onderdelen C en D
Geen wetgeving/implementatie nodig
Bijlage V, deel IV, onderdeel E
Artikel 10k WIB
Bijlage V, deel IV, onderdeel F
Artikelen 10l en 10m WIB
Bijlage V, deel IV, onderdeel F, punten 5, 6 en 7 heeft geen implementatie/wetgeving
nodig
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTNG
Artikel I, onderdeel A (artikel 2, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Aan artikel 2, eerste lid, WIB worden twee onderdelen toegevoegd. Met het voorgestelde
artikel 2, eerste lid, onderdeel r, WIB wordt bepaald dat onder gezamenlijke audit
wordt verstaan een administratief onderzoek dat gezamenlijk door de bevoegde autoriteiten
van twee of meer EU-lidstaten wordt uitgevoerd, en verband houdt met een of meer personen
van gezamenlijk of complementair belang voor de bevoegde autoriteiten van die EU-lidstaten.
Op dit onderwerp wordt nader ingegaan in de artikelsgewijze toelichting bij de voorgestelde
afdeling 4bis WIB (Gezamenlijke audits), dat in het geheel op gezamenlijke audits
ziet.
Met het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel s, WIB wordt bepaald dat onder
gegevensinbreuk wordt verstaan een inbreuk op de beveiliging die leidt tot vernietiging,
verlies, wijziging of elk voorval van ongepaste of ongeoorloofde inzage, openbaarmaking
of gebruik van inlichtingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, persoonsgegevens
die worden doorgegeven, opgeslagen of anderszins verwerkt, als gevolg van opzettelijke
onwettige handelingen, nalatigheid of ongevallen. Een gegevensinbreuk kan betrekking
hebben op de vertrouwelijkheid, de beschikbaarheid en de integriteit van gegevens.
Dit onderwerp wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij het voorgestelde
artikel 10q WIB, dat op gegevensinbreuken ziet.
Artikel I, onderdeel B (artikel 2a van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In artikel 2a, zesde lid, WIB wordt een verwijzing toegevoegd naar de artikelen 10j
en 10l WIB. Op deze manier wordt geregeld dat ook voor de toepassing van de artikelen 10j
en 10l WIB en de daarop berustende bepalingen onder een fiscaal identificatienummer
mede wordt begrepen het functionele equivalent daarvan. Het definiëren van het fiscaal
identificatienummer in het voorgestelde artikel 2e WIB is hiermee niet meer nodig.121
Artikel I, onderdeel C (artikel 2e van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In het voorgestelde artikel 2e, onderdelen a tot en met x, WIB zijn definities opgenomen
die van belang zijn voor een aantal artikelen waarmee Richtlijn (EU) 2021/514 in de
WIB wordt geïmplementeerd, te weten genoemd artikel 2e zelf, artikel 6g, artikel 8,
eerste lid, hoofdstuk II, afdeling 4ac, en de daarop berustende bepalingen en artikel 11
WIB.
Platform
In het voorgestelde artikel 2e, onderdeel a, WIB wordt het begrip platform gedefinieerd
met een verwijzing naar de definitie van dat begrip in bijlage V, deel I, onderdeel A,
onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU. Op grond van deze definitie is een platform elke
software, met inbegrip van een website of onderdeel daarvan en toepassingen waaronder
mobiele toepassingen, die toegankelijk is voor gebruikers en waardoor verkopers in
staat worden gesteld verbonden te zijn met andere gebruikers voor het verrichten van
een relevante activiteit, direct of indirect, ten behoeve van dergelijke gebruikers.
Daaronder begrepen zijn ook alle regelingen voor de inning en betaling van een tegenprestatie
met betrekking tot de relevante activiteit. Onder software kan ook een app worden
verstaan. De activiteit vindt direct of indirect plaats ten behoeve van dergelijke
gebruikers, wat betekent dat de verkoper zelf de relevante activiteit kan verrichten
of deze door een derde kan laten verrichten. Het is voor de kwalificatie van platform
niet doorslaggevend of de relevante activiteit rechtstreeks door verkopers aan gebruikers
wordt geleverd, of dat het platform de activiteit eerst inkoopt en vervolgens uit
eigen naam aan gebruikers aanbiedt.122 Van belang is steeds of verkopers door het platform in staat worden gesteld verbonden te zijn met andere gebruikers voor het verrichten van een relevante activiteit. Als bijvoorbeeld een maaltijdbezorgbedrijf
de diensten inkoopt van verkopers (in dit voorbeeld zijn dit de maaltijdbezorgers)
om de maaltijden vervolgens uit eigen naam door hen te laten bezorgen aan zijn gebruikers
(in dit voorbeeld de afnemers van de maaltijd), kan dat maaltijdbezorgbedrijf als
platform in de zin van genoemd artikel 2e, onderdeel a, WIB worden beschouwd. Het
bedrijf verbindt de bezorgers als derde partij immers aan de gebruikers van het platform.123 Dit geldt niet als een bezorger een werknemer is van het platform en de maaltijden
in die hoedanigheid bezorgt aan de gebruikers van dat platform.124 Wat betreft de verkoop van goederen geldt dat als sprake is van een website van een
bedrijf dat uitsluitend de online verkoop van goederen van datzelfde bedrijf faciliteert,
een dergelijke website niet kwalificeert als platform.125 In de toelichting op het begrip verkoper wordt hierop verder ingegaan.
Het begrip platform omvat niet de software die zonder enige verdere interventie bij
het verrichten van een relevante activiteit uitsluitend een van de volgende activiteiten mogelijk maakt:
a) Het uitvoeren van betalingen in verband met een relevante activiteit. Dit betekent
dat betaalservices, waarvan de software uitsluitend betalingsverkeer regelt in verband
met een relevante activiteit, als zodanig niet is aan te merken als een platform als
bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU.
b) Het aanbieden of adverteren van een relevante activiteit door gebruikers. Elke software
die door gebruikers wordt gebruikt om relevante activiteiten uitsluitend aan te bieden
of te adverteren maar waarbij die software verder niet intervenieert, wordt niet als
zodanig aangemerkt als platform. Te denken valt aan websites waarop aanbiedingen of
advertenties worden weergeven die onder de categorie relevante activiteiten zijn te
scharen, maar waarbij de software verder geen enkele betrokkenheid heeft.
c) Het doorverwijzen of overbrengen van gebruikers naar een platform. Te denken valt
hierbij aan zoekmachines.
Onder een platformexploitant als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel b,
WIB wordt verstaan een entiteit die een overeenkomst sluit met een verkoper om een
platform geheel of gedeeltelijk beschikbaar te stellen aan die verkoper.126
In afwijking van de volgorde van de begrippen in bijlage V van Richtlijn 2011/16/EU
en in genoemd artikel 2e worden de begrippen verkoper, relevante activiteit en tegenprestatie
hieronder eerst toegelicht. De invulling van deze begrippen is namelijk van belang
voor de beantwoording van de vraag of bepaalde software al dan niet onder de definitie
van platform valt. Het begrip gebruiker dat in diverse definities terugkomt, is niet
gedefinieerd in Richtlijn 2011/16/EU. Uit de definitie van verkoper blijkt dat een
verkoper in ieder geval (ook) wordt gezien als gebruiker van een platform. Het zal
van de feiten en omstandigheden van het geval afhangen welke personen als gebruikers
worden aangemerkt. In ieder geval zijn gebruikers personen die via een platform verbonden
zijn met een verkoper waarbij zij een zogenoemde relevante activiteit afnemen. Hierbij
gaat het bijvoorbeeld om degene die via een verhuurplatform een huis huurt van een
verkoper, of via een platform een taxi bestelt bij een verkoper (waarvoor hij direct
of indirect een tegenprestatie levert, bijvoorbeeld in de vorm van een geldbedrag,
waarover hieronder meer).
Verkoper
Onder een verkoper als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel l, WIB, wordt
verstaan een gebruiker van een platform, hetzij een natuurlijke persoon, hetzij een
entiteit, die op enig ogenblik tijdens de rapportageperiode op het platform is geregistreerd
en een relevante activiteit verricht. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de verhuurder
van een onroerende zaak, de verrichter van een persoonlijke dienst, de verhuurder
van transportgoederen of de verkoper van goederen, die als gebruiker van een platform
via dat platform wordt verbonden aan andere gebruikers van dat platform voor het verrichten
van die activiteit. Het begrip registratie dient ruim te worden geïnterpreteerd. Registratie
behelst bijvoorbeeld zowel de situatie waarin verkopers profielen of accounts op een
platform aanmaken als de situatie waarin verkopers een contractuele relatie met een
platform aangaan.127 Als een platform echter via de traditionele kanalen goederen afneemt of inkoopt van
bijvoorbeeld een groothandelaar (of toeleverancier) en die vervolgens onder eigen
naam verkoopt, kwalificeert een dergelijke groothandelaar voor die activiteit niet
als verkoper als geen sprake is van een (indirecte) verbinding tussen die groothandelaar
en de gebruikers van het platform.128 Dit is bijvoorbeeld het geval als een supermarkt een grote hoeveelheid planten inkoopt
bij een groothandelaar, om die vervolgens uit eigen naam (ook) online te verkopen.
Wanneer via een website van een bedrijf goederen worden verkocht die door datzelfde
bedrijf zijn geproduceerd, kwalificeert dat bedrijf ten aanzien van de verkoop via
die website niet als verkoper.129 In een dergelijk geval is immers geen sprake van een verkoper die zich op een platform
registreert om te worden verbonden met gebruikers van dat platform. Kort gezegd is
voor de beoordeling of bij het verrichten van een relevante activiteit sprake is van
een verkoper doorslaggevend of deze verkoper via het platform – door middel van registratie –
(indirect) wordt verbonden aan andere gebruikers van dat platform voor het verrichten
van een relevante activiteit. Uit welke naam de goederen worden verkocht of de diensten
worden geleverd kan bijdragen aan deze beoordeling, maar is niet doorslaggevend.
In de meldingssystematiek zijn verder de begrippen actieve verkoper, te rapporteren
verkoper en uitgesloten verkoper van belang. Deze begrippen zijn in het voorgestelde
artikel 2e, onderdelen m, n, respectievelijk o, WIB gedefinieerd door een verwijzing
naar de definities van die begrippen in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 2 tot
en met 4, van Richtlijn 2011/16/EU. Een actieve verkoper is een verkoper die tijdens
de rapportageperiode een relevante activiteit verricht, of aan wie een tegenprestatie
wordt betaald of gecrediteerd in verband met een relevante activiteit tijdens de rapportageperiode.
Wanneer een verkoper de relevante activiteit wel aanbiedt maar niet zelf verricht
omdat de activiteit bijvoorbeeld door een collega of andere derde is verricht, maar
de tegenprestatie wel wordt betaald of gecrediteerd aan de verkoper, is deze verkoper
ook een actieve verkoper.
Onder te rapporteren verkoper wordt verstaan een actieve verkoper, die geen uitgesloten
verkoper is, die een ingezetene is van een EU-lidstaat of die een onroerende zaak
heeft verhuurd die in een EU-lidstaat is gelegen. In de verzamels- en verificatievereisten
is bepaald wanneer een rapporterende platformexploitant een verkoper als ingezetene
van een EU-lidstaat dient te beschouwen.130
Onder uitgesloten verkoper wordt verstaan een verkoper:
a) die een overheidsinstantie is;
b) die een entiteit is waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende
effectenbeurs of een gelieerde entiteit is van een entiteit waarvan de aandelen regelmatig
worden verhandeld op een erkende effectenbeurs;
c) die een entiteit is waarvoor de platformexploitant tijdens de rapportageperiode meer
dan 2.000 relevante activiteiten in de vorm van de verhuur van de onroerende zaak
met betrekking tot één eigendomslijst heeft gefaciliteerd; of
d) voor wie de platformexploitant tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante
activiteiten heeft gefaciliteerd door de verkoop van goederen, en voor wie het totale
bedrag van de tegenprestatie dat is betaald of gecrediteerd, ten hoogste € 2.000 bedroeg.
De vraag of een te rapporteren verkoper zich als ondernemer of particulier manifesteert
op een platform en de vraag of een te rapporteren verkoper met een bepaalde verkoop
winst of verlies maakt, is irrelevant voor de beoordeling of sprake is van een te
rapporteren verkoper.
Opgemerkt wordt dat de laatste drempel alleen van toepassing is op de verkoop van
goederen en niet op de verhuur van een onroerende zaak, het verlenen van een persoonlijke
dienst of de verhuur van transportmiddelen (zie verder hieronder). De uitzondering
voor beursgenoteerde entiteiten komt voort uit het feit dat deze entiteiten over het
algemeen onderworpen zijn aan andere vormen van regelgevend toezicht en transparantie,
wat de naleving door deze entiteiten van hun fiscale verplichtingen bevordert. De
uitsluiting geldt ook voor entiteiten die gelieerd zijn aan de beursgenoteerde entiteit.131 Als een dergelijke entiteit actief is als verkoper op een platform, valt deze entiteit
dus onder de definitie van uitgesloten verkoper.
Relevante activiteit
Het begrip relevante activiteit, bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel h,
WIB, wordt gedefinieerd door een verwijzing naar de definitie van dat begrip in bijlage V,
deel I, onderdeel A, onder 8, van Richtlijn 2011/16/EU. Onder relevante activiteit
wordt een van de onderstaande activiteiten verstaan die worden verricht voor een tegenprestatie:
a) de verhuur van een onroerende zaak;
b) een persoonlijke dienst;
c) de verkoop van goederen;
d) de verhuur van transportmiddelen.
De term relevante activiteit omvat niet de activiteiten die door een verkoper worden
verricht in de hoedanigheid van werknemer van de platformexploitant of van werknemer
van een met de platformexploitant gelieerde entiteit. Onder werknemer wordt in dit
verband verstaan een werknemer als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964. De
logica hierachter is dat als een relevante activiteit door een persoon in de hoedanigheid
van werknemer als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt verricht, de tegenprestatie
(de betaling) al onder de loonbelasting valt en reeds wordt gerenseigneerd. Op deze
manier is reeds sprake van transparantie ten aanzien van de tegenprestatie.
Van belang is de koppeling tussen relevante activiteit en tegenprestatie. Als geen
sprake is van een tegenprestatie (waarbij een persoonlijke dienst bijvoorbeeld om
niet wordt verricht of goederen zonder vergoeding worden uitgeleend of uitgewisseld),
is geen sprake van een relevante activiteit waardoor ook geen sprake is van een platform
als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU.
Het begrip tegenprestatie wordt hieronder verder toegelicht.
Onder verhuur van een onroerende zaak wordt verstaan het tijdelijk ter beschikking
stellen van een onroerende zaak waarvoor de gebruiker een tegenprestatie levert.132 Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde
beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd,
hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.133
Opgemerkt wordt dat tevens de verhuur van een gedeelte van een onroerende zaak (bijvoorbeeld een kamer of tuinhuis) wordt aangemerkt als
een relevante activiteit. De onroerende zaak kan zowel vanuit privé als vanuit zakelijke
eigendom worden verhuurd.
Onder een persoonlijke dienst134 wordt verstaan een dienst, die een tijdgebonden of taakgerichte activiteit omvat,
die door een of meer natuurlijke personen wordt uitgevoerd, hetzij zelfstandig, hetzij
namens een entiteit, en die wordt verricht op verzoek van een gebruiker, hetzij online,
hetzij fysiek offline, na facilitering door een platform. Het begrip persoonlijke
dienst kan een breed scala aan diensten omvatten, zoals transport- en bezorgdiensten,
bijles-, schoonmaak-, tuinier-, of kluswerkzaamheden of administratieve, juridische
of boekhoudkundige taken, op voorwaarde dat deze worden uitgevoerd op een specifiek
verzoek van een gebruiker.135 Een specifiek verzoek van een gebruiker kan een-op-een plaatsvinden (bijvoorbeeld
als een woningeigenaar een hovenier via een platform verzoekt om zijn tuin op te knappen),
maar ook onpersoonlijker van aard zijn. Van belang is dat de persoonlijke dienst,
in ieder geval tot op zekere hoogte, is aangepast of aan te passen is aan de wensen
van de gebruiker. Diensten die tegelijkertijd aan meer dan één gebruiker worden geleverd,
zoals online taal-, muziek-, of sportlessen of uitvoeringen, kunnen kwalificeren als
een persoonlijke dienst die wordt verricht tussen de verkoper en elk van de gebruikers
(bijvoorbeeld degenen die de taallessen online volgen) als de gebruikers ieder invloed
(kunnen) hebben op het verloop van de dienst. Voor de vraag of een dergelijke activiteit
ook wordt aangeboden via een platform, is weer van belang of de verkoper bij het verrichten van de relevante activiteit
via het platform – door middel van registratie – (indirect) wordt verbonden aan andere
gebruikers van dat platform. Voor de kwalificatie van een persoonlijke dienst is het
niet noodzakelijk dat de uitvoerder van de dienst (bijvoorbeeld de sportleraar die
digitaal sportlessen geeft) gelijk is aan de aanbieder op het platform (de sportorganisator
die de dienst aanbiedt).
Met de verkoop van goederen wordt bedoeld het overgaan van het eigendom van elke materiële
zaak van verkoper naar gebruiker anders dan om niet.
Er zijn transacties denkbaar die elementen bevatten van een relevante activiteit,
maar ook elementen die niet behoeven te worden gerapporteerd. In een dergelijk geval
dient de transactie waar mogelijk te worden gesplitst. Verondersteld wordt dat dit
mogelijk is wanneer de elementen van de transactie ook los van elkaar kunnen worden
verkocht, verricht of geleverd.136 Als dit niet het geval is en een relevante activiteit derhalve onlosmakelijk verbonden
is met een niet te rapporteren element, dient de gehele transactie te worden gerapporteerd,
tenzij het niet te rapporteren element van de transactie de hoofdmoot vormt waaraan
de relevante activiteit puur ondergeschikt is. Dit dient per situatie te worden beoordeeld.137
Het bepalen van de samenhang tussen meerdere elementen in één transactie is ook relevant
voor transacties waarbij meerdere elementen bestaan die allen kwalificeren als relevante
activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld spelen als zowel sprake is van de verkoop van een
goed als van de verrichting van een persoonlijke dienst. In dergelijk situaties speelt
de vraag of sprake is van twee losse te rapporteren activiteiten, of dat de facto
sprake is van één (relevante) activiteit. Ook hierbij is van belang om te kijken of
een gedeelte van de transactie puur ondergeschikt is aan het grotere geheel van de transactie.
Voorbeeld
Wanneer een te rapporteren verkoper, bijvoorbeeld een bezorger, via een platform een
maaltijd bezorgt aan een gebruiker (verrichting van een persoonlijke dienst), maar
de maaltijd door een andere verkoper, bijvoorbeeld een restaurant, aan die gebruiker
wordt verkocht (verkoop van een goed), kan niet worden gesteld dat de bezorging van
de maaltijd door de bezorger ondergeschikt is aan de verkoop van die maaltijd door
dat restaurant of andersom. De activiteiten kunnen worden gesplitst, wat betekent
dat de transacties (bezorging en verkoop) niet worden gerapporteerd als één relevante
activiteit. De bezorger verricht met de bezorging een persoonlijke dienst, het restaurant
verkoopt een goed. Wanneer bepaalde onderdelen van de transactie door verschillende
te rapporteren verkopers worden verricht, is doorgaans sprake van meerdere relevante
activiteiten en kan niet worden gesproken van ondergeschiktheid.
Voorbeeld
In de situatie waarin een te rapporteren verkoper een goed verkoopt en vervolgens
verzendt aan de gebruiker, waarbij de verkoper ook arbeid verricht bij het verzenden
van het goed (bijvoorbeeld inpakken en op de post doen), kan deze arbeid als ondergeschikt
worden beschouwd aan de verkoop van het goed. In dat geval kan de transactie als één
relevante activiteit worden gerapporteerd, in casu de verkoop van een goed, en hoeft
deze niet te worden gesplitst.
Tegenprestatie
Onder een tegenprestatie als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel j,
WIB, wordt verstaan een compensatie in welke vorm ook138, met aftrek van alle honoraria, commissielonen of belastingen die door de platformexploitant
worden ingehouden of geheven, die wordt betaald of gecrediteerd aan een verkoper in
verband met de relevante activiteit, en waarvan het bedrag voor de platformexploitant
gekend is of redelijkerwijs gekend kan worden. Een compensatie wordt geacht te zijn
betaald of gecrediteerd aan een verkoper als deze is betaald of gecrediteerd op een
door de verkoper zelf opgegeven rekening, zelfs als deze rekening niet op naam van
de verkoper staat.139 De tegenprestatie kan zowel tussen verkoper en gebruiker onderling worden afgewikkeld,
als met tussenkomst van het platform. Van belang is de voorwaarde dat het bedrag van
de tegenprestatie door de platformexploitant gekend is of redelijkerwijs gekend kan
worden. Bij de beoordeling hiervan wordt kennis van betrokken dienstverleners en andere
platformexploitanten meegenomen.140 Als een platformexploitant geen wetenschap heeft, of redelijkerwijs kan hebben, van
het bedrag van de tegenprestatie dat wordt betaald of gecrediteerd aan een verkoper
in verband met de relevante activiteit, wordt niet voldaan aan het element tegenprestatie.
Bij ontbreken van een tegenprestatie is evenmin sprake van een relevante activiteit,
waardoor in dat geval ook geen sprake is van een platform als bedoeld in Richtlijn
2011/16/EU. Als de platformexploitant – al dan niet op automatische basis – een honorarium,
in welke vorm dan ook, toepast op grond van de afname van een relevante activiteit,
wordt die platformexploitant geacht het bedrag van de tegenprestatie redelijkerwijs
te kennen. Dit is ook het geval wanneer de platformexploitant op welke manier dan
ook een terugkoppeling ontvangt over de uiteindelijk betaalde of gecrediteerde tegenprestatie.
Kort samengevat (en in grote lijnen) is de definitie van «platform» van toepassing
als sprake is van:
1. Software, met inbegrip van een website of onderdeel daarvan en toepassingen waaronder
mobiele toepassingen;
2. die toegankelijk is voor gebruikers;
3. waardoor verkopers in staat worden gesteld verbonden te zijn met andere gebruikers
voor het verrichten van een relevante activiteit, direct of indirect, ten behoeve
van dergelijke gebruikers;
4. waarbij die relevante activiteit ziet op:
a. de verhuur van een onroerende zaak, daaronder begrepen een zakelijke en een niet-zakelijke
onroerende zaak;
b. een persoonlijke dienst;
c. de verkoop van goederen; of
d. de verhuur van transportmiddelen;
5. waarbij die relevante activiteit wordt verricht voor een tegenprestatie die wordt
betaald of gecrediteerd aan een verkoper; en
6. waarbij het bedrag door de platformexploitant gekend is of redelijkerwijs gekend kan
worden.
In het kader van de meldingssystematiek zijn verder de hieronder genoemde begrippen
van belang. Deze worden allemaal in het voorgestelde artikel 2e WIB gedefinieerd door
een verwijzing naar de definities van die begrippen in bijlage V, deel I, van Richtlijn
2011/16/EU.
Uitgesloten en rapporterende platformexploitant
Zoals ook onder het kopje platform beschreven, wordt onder een platformexploitant als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e,
onderdeel b, WIB verstaan een entiteit die een overeenkomst sluit met een verkoper
om een platform geheel of gedeeltelijk beschikbaar te stellen aan die verkoper.141
Met een uitgesloten platformexploitant als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e,
onderdeel c, WIB wordt bedoeld een platformexploitant die vooraf en jaarlijks ten
genoegen van de bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat waaraan hij anders had moeten
rapporteren overeenkomstig de voorschriften van bijlage V, deel III, onderdeel A,
onder 1 tot en met 3, van Richtlijn (EU) 2021/514, heeft aangetoond dat het volledige
bedrijfsmodel van het platform van dusdanige aard is dat het niet over te rapporteren
verkopers beschikt. In het geval de Minister van Financiën vaststelt dat een platform
een uitgesloten platform is, stelt hij de bevoegde autoriteiten van de andere EU-lidstaten
daarvan in kennis. Indien is vastgesteld dat een platformexploitant als uitgesloten
platformexploitant kwalificeert, wordt dit geregistreerd in het centraal register
van de EC. Dit register is beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten.142
Onder een rapporterende platformexploitant als bedoeld in artikel 2e, onderdeel d,
WIB wordt verstaan een andere platformexploitant dan een uitgesloten platformexploitant,
die in een van de volgende situaties verkeert:
a. hij is een fiscaal ingezetene van een EU-lidstaat of, indien dat niet het geval is,
voldoet hij aan een van de volgende voorwaarden:
i. hij is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een EU-lidstaat;
ii. zijn plaats van leiding (inclusief werkelijke leiding) bevindt zich in een EU-lidstaat;
iii. hij heeft een vaste inrichting in een EU-lidstaat en is geen gekwalificeerde platformexploitant
buiten de Unie; of
b. hij is geen fiscaal ingezetene van een EU-lidstaat, noch is hij opgericht in overeenstemming
met de wetten van een EU-lidstaat, noch heeft hij zijn plaats van leiding of een vaste
inrichting in een EU-lidstaat, maar hij faciliteert de verrichting van een relevante
activiteit door te rapporteren verkopers of een relevante activiteit in verband met
de verhuur van onroerende zaken die in een EU-lidstaat zijn gelegen, en hij is geen
gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie (ook wel buitenlandse platformexploitant
genoemd in het algemeen deel van de memorie van toelichting).143
Gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie
Ingevolge bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4 en 5, van Richtlijn 2011/16/EU vallen
gekwalificeerde platformexploitanten buiten de Unie niet onder de definitie van rapporterende
platformexploitant. Dit betekent dat een gekwalificeerde platformexploitant buiten
de Unie zich niet bij de bevoegde autoriteit van een EU-lidstaat hoeft te registreren
en niet aan de bevoegde autoriteit van die EU-lidstaat hoeft te rapporteren.144 Een gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie hoeft de gelijkwaardige inlichtingen
over de te rapporteren verkopers in dat geval uitsluitend te rapporteren aan de belastingautoriteiten
van het niet-Unierechtsgebied waarvan hij fiscaal ingezetene is. De betreffende belastingautoriteit
wisselt die inlichtingen vervolgens uit met de belastingautoriteiten van alle EU-lidstaten.
Een gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie is een platformexploitant voor
wie alle relevante activiteiten die hij faciliteert ook zogenoemde gekwalificeerde
relevante activiteiten zijn en die een fiscaal ingezetene is van een zogenoemd gekwalificeerd
niet-Unierechtsgebied of, indien hij dat niet is, aan een van de volgende voorwaarden
voldoet:
a. hij is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied,
of
b. zijn plaats van leiding (inclusief de werkelijke leiding) bevindt zich in een gekwalificeerd
niet-Unierechtsgebied.145
Onder gekwalificeerde relevante activiteiten worden ingevolge het voorgestelde artikel 2e,
onderdeel i, WIB verstaan relevante activiteiten die vallen onder de automatische
uitwisseling op grond van een vigerende adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten.
Onder gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied wordt ingevolge het voorgestelde artikel 2e,
onderdeel f, WIB verstaan een niet-Unierechtsgebied dat beschikt over een van kracht
zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten met de bevoegde autoriteiten
van alle lidstaten die in een door dit niet-Unierechtsgebied gepubliceerde lijst zijn
aangemerkt als te rapporteren rechtsgebieden.146
Onder een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten147 wordt ingevolge het voorgestelde artikel 2e, onderdeel g, WIB verstaan een overeenkomst
tussen de bevoegde autoriteiten van een EU-lidstaat en een niet-Unierechtsgebied,
op grond waarvan de automatische uitwisseling plaatsvindt van inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan die genoemd in het voorgestelde artikel 10j, tweede en derde of vierde lid,
WIB.148 Deze overeenkomst moet tevens zijn bevestigd in een uitvoeringshandeling overeenkomstig
artikel 8 bis quater, zevende lid, van Richtlijn 2011/16/EU. Hierbij is het uitgangspunt
dat de inlichtingen die tussen OESO-lidstaten en EU-lidstaten worden uitgewisseld
op basis van de modelregels (inclusief optionele module), gelijkwaardig zijn aan de
inlichtingen die op grond van Richtlijn (EU) 2021/514 dienen te worden uitgewisseld.
Dit betekent dat een buitenlandse platformexploitant die fiscaal ingezetene is van
een OESO-lidstaat die zowel de modelregels als de optionele module heeft onderschreven
en op grond daarvan relevante inlichtingen uitwisselt met alle EU-lidstaten, zich
niet hoeft te registreren in (en niet hoeft te rapporteren aan) een EU-lidstaat. De
relevante inlichtingen bereiken de EU-lidstaten in dat geval namelijk via de OESO-lidstaat
die de inlichtingen op grond van de modelregels en de optionele module met hen uitwisselt.
In dat geval is derhalve sprake van een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen
bevoegde autoriteiten.149
Voorbeeld
– Platform X is fiscaal ingezetene van staat B150;
– Staat B is een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied, wat betekent dat staat B geen
EU-lidstaat is maar beschikt over een van kracht zijnde adequate overeenkomst met
de bevoegde autoriteiten van alle EU-lidstaten die in een door staat B gepubliceerde lijst zijn aangemerkt als te rapporteren
rechtsgebieden;
– Alle activiteiten die platform X faciliteert, zijn gekwalificeerde relevante activiteiten;
– Op grond van de genoemde overeenkomst wisselt staat B inlichtingen inzake de gekwalificeerde
relevante activiteiten die platform X verricht, automatisch uit met alle EU-lidstaten.
Deze inlichtingen zijn gelijkwaardig aan de inlichtingen die in bijlage V, deel III,
onderdeel B, van Richtlijn 2011/16/EU zijn gespecificeerd (overeenkomende met de gegevens
en inlichtingen, bedoeld in het voorgestelde artikel 10j, tweede, derde en vierde
lid, WIB).
Omdat staat B ten aanzien van de gekwalificeerde relevante activiteiten die platform
X faciliteert automatisch inlichtingen uitwisselt met de belastingautoriteiten van
alle EU-lidstaten, waarbij die inlichtingen gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen
die in bijlage V, deel III, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16/EU zijn gespecificeerd,
is het niet nodig dat platform X overgaat tot registratie in een EU-lidstaat om vervolgens
aan de bevoegde autoriteit van die EU-lidstaat nogmaals aan de rapportageverplichtingen
te voldoen. Ingevolge bovenstaande systematiek krijgen de EU-lidstaten immers reeds
beschikking over de benodigde inlichtingen.
Overige definities
Tot slot is in artikel 2e, onderdelen p tot en met x, WIB, door een verwijzing naar
de definitie van die begrippen in bijlage V, deel I, onderdeel C, van Richtlijn 2011/16/EU,
een aantal andere begrippen gedefinieerd. Hierna volgt per begrip een korte toelichting.
Onder entiteit wordt voor deze richtlijn verstaan een rechtspersoon of een juridische
constructie, zoals een vennootschap, samenwerkingsverband, trust of stichting. Een
entiteit is een gelieerde entiteit als een van de entiteiten zeggenschap heeft over
de andere, of als beide entiteiten onder een gemeenschappelijke zeggenschap vallen.
Onder zeggenschap wordt mede verstaan de directe of indirecte eigendom van meer dan
50% van de stemrechten en het vermogen in een entiteit. Bij indirecte eigendom wordt
dit vereiste bepaald door vermenigvuldiging van de deelnemingspercentages door de
opeenvolgende niveaus heen. Een persoon die meer dan 50% van de stemrechten houdt,
wordt geacht 100% te houden.
Onder overheidsinstantie wordt verstaan de regering van een EU-lidstaat of ander rechtsgebied,
een staatkundig onderdeel van een EU-lidstaat of ander rechtsgebied (met inbegrip
van een staat, provincie, district of gemeente), of een agentschap of instantie van
een EU-lidstaat of ander rechtsgebied of van een of meer van de voorgaande overheidsinstanties
dat, onderscheidenlijk die, volledig daartoe behoort.
Onder btw-identificatienummer wordt verstaan het unieke nummer ter identificatie van
een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon, die is geregistreerd
voor btw-doeleinden.
Met hoofdadres wordt bedoeld het adres van de hoofdverblijfplaats van een verkoper
die een natuurlijke persoon is, alsook het adres van het geregistreerde kantoor van
een verkoper die een entiteit is.
Onder rapportageperiode wordt verstaan het kalenderjaar waarvoor de rapportage wordt
afgesloten.
Onder eigendomslijst wordt verstaan alle onroerende zaken die op hetzelfde straatadres
gelegen zijn, in het bezit zijn van dezelfde eigenaar en door dezelfde verkoper via
een platform te huur worden aangeboden. Meerdere kamers in één hotel (dus hetzelfde
straatadres), in het bezit van dezelfde eigenaar, die door dezelfde verkoper worden
verhuurd, vallen onder een en dezelfde eigendomslijst. Wanneer sprake is van meerdere
kamers in één hotel (dus hetzelfde straatadres) die weliswaar in het bezit zijn van
dezelfde eigenaar, maar door verschillende verkopers worden verhuurd, is echter sprake
van verschillende eigendomslijsten.
Met de identificatiecode van de financiële rekening wordt bedoeld het unieke identificatienummer
of referentienummer van de rekening bij een bank of bij een andere vergelijkbare betalingsdienst
waarover de platformexploitant beschikt en waarop de tegenprestatie wordt betaald
of gecrediteerd.
Onder het begrip goederen wordt verstaan alle materiële zaken.151
Artikel I, onderdeel D (artikel 5bis van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In het voorgestelde artikel 5bis, eerste lid, WIB wordt het begrip verwacht belang152 afgebakend en gecodificeerd. Dit om de doeltreffendheid van de uitwisseling van inlichtingen
te garanderen en onterechte weigeringen van verzoeken te voorkomen, alsook met het
oog op het bieden van meer duidelijkheid aan zowel belastingdiensten als belastingplichtigen.
Volgens genoemd artikel 5bis, eerste lid, zijn de inlichtingen waar de bevoegde autoriteit
van een verzoekende staat om verzoekt naar verwachting van belang voor de administratie
en handhaving van de nationale wetgeving van die verzoekende staat als, op het moment
van het verzoek, die bevoegde autoriteit van oordeel is dat er overeenkomstig haar
nationale wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen
van belang zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van een of meerdere belastingplichtigen,
bij naam of anderszins geïdentificeerd, en het verzoek gerechtvaardigd is voor de
doeleinden van het onderzoek. Om het verwachte belang aan te tonen, is de bevoegde
autoriteit van een verzoekende staat ingevolge het voorgestelde artikel 5bis, tweede
lid, WIB gehouden ten minste de volgende inlichtingen aan de Minister van Financiën
te verstrekken:
a. het fiscale doel waarvoor de informatie wordt opgevraagd; en
b. een specificering van de inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering of handhaving
van haar nationale wetgeving.
Vanwege de koppeling met het verzoek, bedoeld in artikel 5 WIB, betreft het de nationale
wetgeving met betrekking tot de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte
van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB. In de context van de inlichtingenuitwisseling
op verzoek vereist de norm dat de redelijke mogelijkheid dat de gevraagde informatie
relevant zal zijn zoals hiervoor beschreven, zich voordoet op het tijdstip dat een
verzoek wordt ingediend. Of de informatie wanneer zij eenmaal is verstrekt ook werkelijk
relevant blijkt te zijn, doet niet ter zake. Een verzoek mag bijvoorbeeld niet worden
afgewezen in gevallen waarin de relevantie van de informatie voor een lopend onderzoek
pas definitief kan worden beoordeeld na ontvangst van de informatie.
Met het voorgestelde artikel 5bis WIB wordt de invulling van het begrip verwacht belang
in overeenstemming gebracht met de al heersende praktijk die bestaat naar aanleiding
van het Model belastingverdrag voor inkomen en vermogen153 en het WABB-verdrag.154 Op grond van deze praktijk bestaat de toets naar verwacht belang uit een beoordeling
van de casusbeschrijving in samenhang met een beoordeling of het belang van de gevraagde
informatie voor de belastingheffing voldoende is onderbouwd. Ook wordt bekeken of
het verzoek voldoet aan de overige gestelde voorwaarden voor de inlichtingenuitwisseling.
Zo nodig wordt de verzoekende staat verzocht om aanvullende informatie te verstrekken.
Zoals aangegeven strekt het voorgestelde artikel 5bis WIB tot afbakening en codificatie
van het reeds bestaande begrip verwacht belang. Aan het systeem van rechtsbescherming
dat hierbij van toepassing is of andere gerelateerde zaken wordt geen verandering
aangebracht.155
Een verzoek om inlichtingen kan ook betrekking hebben op een groep belastingplichtigen
die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd. Als sprake is van een dergelijk
groepsverzoek, verstrekt de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat ingevolge
het voorgestelde artikel 5bis, derde lid, WIB ten minste de volgende inlichtingen
aan de Minister van Financiën:
a. een gedetailleerde beschrijving van de groep;
b. een toelichting bij de van toepassing zijnde wetgeving en bij de feiten op basis waarvan
redelijkerwijs kan worden vermoed dat de belastingplichtigen in de groep die wetgeving
niet hebben nageleefd;
c. een toelichting bij de manier waarop de gevraagde inlichtingen zouden bijdragen aan
het bepalen van de mate waarin de belastingplichtigen in de groep aan de van toepassing
zijnde wetgeving voldoen; en
d. in voorkomend geval, feiten en omstandigheden die verband houden met de betrokkenheid
van een derde die actief heeft bijgedragen aan de mogelijke niet-naleving van de van
toepassing zijnde wetgeving door de belastingplichtigen in de groep.
De woorden «in voorkomend geval» in genoemd artikel 5bis, derde lid, onderdeel d,
zijn opgenomen omdat niet ter zake van elke groep belastingplichtigen waarover informatie
wordt opgevraagd, derde partijen actief hebben bijgedragen aan mogelijke niet-naleving
van de van toepassing zijnde wetgeving door de belastingplichtigen in de groep. De
genoemde voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die reeds zijn opgenomen in
het Model belastingverdrag voor inkomen en vermogen156 en het WABB-Verdrag157. Als uit een inlichtingenverzoek niet voldoende naar voren komt of aan de bovengenoemde
voorwaarden wordt voldaan, wordt de verzoekende staat verzocht om aanvullende informatie
te verstrekken alvorens het verzoek wordt geaccepteerd en de inlichtingen worden uitgewisseld.
Artikel I, onderdeel E (artikel 5a van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Met de voorgestelde wijziging van artikel 5a, eerste lid, WIB worden de termijnen
voor het verstrekken van inlichtingen op verzoek gedeeltelijk gewijzigd. Ten aanzien
van inlichtingen die nog niet in het bezit zijn van de Minister van Financiën wordt
de termijn voor het verstrekken gesteld op uiterlijk drie maanden na de datum van
ontvangst van het verzoek. Als dit niet haalbaar is, is de Minister van Financiën
gehouden de redenen hiervoor onmiddellijk, maar uiterlijk drie maanden na ontvangst
van het verzoek, mee te delen aan de verzoekende EU-lidstaat, met vermelding van de
datum waarop hij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen. Hierbij geldt dat aan het
verzoek uiterlijk zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek dient te worden
voldaan. Daarnaast wordt bepaald dat inlichtingen die reeds in bezit zijn van de Minister
van Financiën, binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek dienen te worden
verstrekt aan de verzoekende EU-lidstaat.
Ingevolge de voorgestelde wijziging in artikel 5a, eerste lid, WIB wordt artikel 5a,
vijfde lid, WIB overbodig. Daarom wordt voorgesteld dat lid te laten vervallen.
Artikel I, onderdeel F (artikel 6b van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Op grond van artikel 6b, eerste lid, WIB verstrekt de Minister van Financiën de bevoegde
autoriteit van elke EU-lidstaat automatisch de inlichtingen inzake een aantal specifieke
inkomsten- en vermogenscategorieën waarover hij ten aanzien van ingezetenen van die
andere EU-lidstaat beschikt. Voorgesteld wordt om in genoemd artikel 6b, eerste lid,
aanhef, WIB de woorden «de inlichtingen» te vervangen door «alle inlichtingen». Met
deze wijziging wordt beoogd vollediger te zijn wat betreft de inlichtingen die worden
uitgewisseld per specifieke categorie.
Daarnaast wordt een categorie toegevoegd aan de genoemde inkomsten- en vermogenscategorieën
waaromtrent automatische gegevensuitwisseling kan plaatsvinden, namelijk de categorie
royalty’s. Voor de definitie van royalty’s kan worden aangesloten bij de definitie
zoals deze wordt gebruikt in de EU-Interest- en royaltyrichtlijn.158 Het begrip royalty heeft in het algemeen betrekking op zaken en rechten betreffende
de verschillende vormen van werken van literaire of kunstzinnige aard, vormen van
intellectuele eigendom of inlichtingen over industriële, commerciële of wetenschappelijke
ervaringen. Royalty’s zijn de betalingen die worden gedaan voor het gebruik, of het
recht tot gebruik, van de zaken of rechten, bedoeld in de vorige zin. Een royalty
zal vaak plaatsvinden in de vorm van een periodieke betaling waarbij de hoogte van
de betaling afhankelijk is van de mate van het feitelijke gebruik van de hiervoor
bedoelde zaken of rechten. Het periodieke karakter is echter geen wezenskenmerk van
een royalty. Ook een eenmalige vergoeding is een royalty, mits dit een vergoeding
betreft voor het gebruik van de eigendom van de hiervoor bedoelde zaken of rechten
en niet een betaling is ter verkrijging daarvan.159 Opgemerkt wordt dat de automatische uitwisseling, bedoeld in artikel 6b WIB, ziet
op inlichtingen waarover de Minister van Financiën beschikt, waaronder wordt verstaan dat die inlichtingen zich in de belastingdossiers van de
Belastingdienst bevinden en opvraagbaar zijn overeenkomstig de procedures voor het
verzamelen en verwerken van inlichtingen in Nederland.160
Tenslotte komt het huidige artikel 6b, derde lid, tweede zin, WIB te vervallen aangezien
deze bepaling ingevolge de overige wijzigingen in artikel 8 van Richtlijn 2011/16/EU
niet langer relevant is.161
Artikel I, onderdeel G (artikel 6d van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Met de voorgestelde wijziging van artikel 6d, eerste lid, onderdeel b, WIB, worden
de inlichtingen die de Minister van Financiën automatisch uitwisselt ten aanzien van
grensoverschrijdende rulings of verrekenprijsafspraken, uitgebreid met alle andersoortige
inlichtingen die nuttig kunnen zijn voor de bevoegde belastingautoriteit van de EU-lidstaat
bij de evaluatie van een mogelijk belastingrisico.
Met de voorgestelde wijziging van genoemd artikel 6d, vijfde lid, aanhef, WIB wordt
verduidelijkt wanneer de Minister van Financiën de inlichtingen ten aanzien van grensoverschrijdende
rulings of verrekenafspraken aan de bevoegde autoriteit dient mede te delen. Inlichtingen
dienen aan de bevoegde autoriteit te worden medegedeeld direct zodra de grensoverschrijdende
ruling of verrekenafspraak is afgegeven of gemaakt, gewijzigd of hernieuwd en – kort
gezegd – uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het halfjaar waarin de grensoverschrijdende
ruling of verrekenprijsafspraak is afgegeven, gemaakt, gewijzigd of hernieuwd. Met
deze wijziging verandert noch de maximale termijn waarbinnen de inlichtingen moeten
worden uitgewisseld, noch de werkwijze van de Belastingdienst, maar wordt expliciet
benadrukt dat de inlichtingen zo spoedig mogelijk dienen te worden uitgewisseld.
Artikel I, onderdeel H (artikel 6g van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Het voorgestelde artikel 6g WIB regelt de automatische uitwisseling van de gegevens
en inlichtingen, bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j, tweede, derde en vierde
lid, en 10l, derde en vijfde lid, WIB door de Minister van Financiën aan de bevoegde
autoriteit van de EU-lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is
als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU. Een verkoper
wordt als ingezetene beschouwd van de EU-lidstaat waar deze zijn hoofdadres heeft.
Indien verschillend van de EU-lidstaat van het hoofdadres van de verkoper, is een
verkoper óók ingezetene van de EU-lidstaat die aan de verkoper een fiscaal identificatienummer
heeft afgegeven. Indien de verkoper inlichtingen heeft verstrekt in verband met het
bestaan van een vaste inrichting op grond van bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 2,
subonderdeel f, van Richtlijn 2011/16/EU, wordt een verkoper ook als ingezetene van
de EU-lidstaat beschouwd waarin de vaste inrichting is gelegen.162 Daarnaast wordt een verkoper gezien als ingezetene van elke EU-lidstaat die wordt
bevestigd door een elektronische identificatiedienst.163 Indien de verkoper onroerende zaken verhuurt, verstrekt de Minister van Financiën
de gegevens en inlichtingen in ieder geval aan de bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat
waarin de onroerende zaak is gelegen. Op grond van het voorgaande kan een verkoper
ingezetene zijn van meerdere EU-lidstaten. In dat geval worden de gegevens en inlichtingen
over deze verkoper aan meerdere EU-lidstaten verstrekt.
De gegevens en inlichtingen waarop de automatische uitwisseling ziet, zijn de gegevens
en inlichtingen, bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j, tweede, derde en vierde
lid, en 10l, derde en vijfde lid, WIB. Dit zijn, kort gezegd, de gegevens en inlichtingen
die rapporterende platformexploitanten ingevolge de rapportageverplichtingen (opgenomen
in de voorgestelde artikelen 10j en 10l WIB) gehouden zijn te rapporteren aan de Minister
van Financiën.
Ingevolge het voorgestelde artikel 6g, tweede lid, WIB is de Minister van Financiën
gehouden de gegevens en inlichtingen uiterlijk twee maanden na het einde van de rapportageperiode
waarop de op de rapporterende platformexploitant toepasselijke rapportageverplichtingen
betrekking hebben, te verstrekken.
Artikel I, onderdeel I (artikel 8 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Op grond van artikel 8, eerste en derde lid, WIB zijn de (nationale) onderzoeksbevoegdheden,
bedoeld in hoofdstuk VIII, afdeling 2, met uitzondering van artikel 53, tweede en
derde lid, AWR, van overeenkomstige toepassing bij het verstrekken van de inlichtingen,
bedoeld in de artikelen 5 (op verzoek), 6 (op automatische basis in de door de Minister
van Financiën met een andere bevoegde autoriteit overeengekomen gevallen), 6f (op
automatische basis ten aanzien van meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies)
en 7 (spontaan) WIB.
Ingevolge de voorgestelde wijziging van artikel 8, eerste lid, WIB gaan de in dat
lid bedoelde onderzoeksbevoegdheden ook gelden ten behoeve van het automatisch uitwisselen
van gegevens en inlichtingen als bedoeld in de artikelen 10j, tweede, derde en vierde
lid, en 10l, vijfde lid, WIB. Dit betreft de gegevens en inlichtingen die in het kader
van de rapportageverplichting van rapporterende platformexploitanten aan de Minister
van Financiën worden verstrekt.
De voorgestelde wijziging van artikel 8, tweede lid, WIB houdt in dat indien de Minister
van Financiën van oordeel is dat er geen administratief onderzoek nodig is, dit onmiddellijk en op gemotiveerde wijze aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende EU-lidstaat
wordt medegedeeld.
Artikel I, onderdeel J (artikel 8a van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 8a WIB ziet op de mogelijkheid dat de Minister van Financiën met de bevoegde
autoriteit van één of meer andere staten overeenkomt om gelijktijdig, elk op het eigen
grondgebied, bij één of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair
belang hebben, controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen.
De voorgestelde wijziging van artikel 8a WIB houdt in dat de Minister van Financiën
de autoriteit die de gelijktijdige controle voorstelt, binnen een termijn van zestig
dagen na ontvangst van het voorstel een bevestiging van deelname of een gemotiveerde
weigering toestuurt. Voorheen was deze termijn van zestig dagen niet in de bepaling
opgenomen.
Artikel I, onderdeel K (artikel 9 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
De voorgestelde wijzigingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b,
WIB zijn gedeeltelijk redactioneel van aard. Daarnaast wordt verduidelijkt dat de
door Nederland vastgestelde procedurele regelingen van toepassing zijn als sprake
is van, kort gezegd, de aanwezigheid van buitenlandse ambtenaren in Nederlandse belastingkantoren
of van deelname door die ambtenaren aan onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd.
Het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel c, WIB regelt dat door de bevoegde
autoriteit van een verzoekende staat gemachtigde ambtenaren eveneens via elektronische
communicatiemiddelen aan een administratief onderzoek in Nederland kunnen deelnemen
in het geval die staat daartoe verzoekt en de Minister van Financiën dat verzoek inwilligt.
Ook in dat geval vallen deze ambtenaren onder de door Nederland vastgestelde procedurele
regelingen. Het voorgestelde artikel 9, tweede lid (nieuw), WIB bepaalt dat de Minister
van Financiën binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst reageert op het verzoek,
bedoeld in artikel 9, eerste lid, WIB, van de bevoegde autoriteit van de andere staat.
Hierbij wordt aan de verzoekende autoriteit de inwilliging van het verzoek of de gemotiveerde
weigering ervan meegedeeld. Het voorgestelde artikel 9, derde lid (nieuw), WIB regelt
dat indien gemachtigde ambtenaren van de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat
deelnemen aan een onderzoek, zij onder de door Nederland vastgestelde procedures ook
personen kunnen ondervragen en bescheiden kunnen onderzoeken. Dit geldt ook voor ambtenaren
van de andere staat die met gebruikmaking van elektronische communicatiemiddelen aan
onderzoek in Nederland deelnemen.
Artikel I, onderdeel L (Afdeling 4bis van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
De voorgestelde afdeling 4bis WIB ziet op gezamenlijke audits. Het voorgestelde artikel 2,
eerste lid, onderdeel r, WIB definieert een gezamenlijke audit als een administratief
onderzoek dat gezamenlijk door de bevoegde autoriteiten van twee of meer EU-lidstaten
wordt uitgevoerd, en verband houdt met een of meer personen van gezamenlijk of complementair
belang voor de bevoegde autoriteiten van die EU-lidstaten. In de voorgestelde afdeling 4bis
WIB worden onder andere de procedurele voorschriften ten aanzien van gezamenlijke
audits verder uitgewerkt.
Artikel 10bis van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10bis, eerste lid, WIB bepaalt dat de Minister van Financiën
door de bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende EU-lidstaten kan worden verzocht
om een gezamenlijke audit uit te voeren. Op grond van het voorgestelde artikel 10bis,
tweede lid, WIB is de Minister van Financiën verplicht om op een dergelijk verzoek
binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van dat verzoek te reageren. Het
verzoek kan gemotiveerd worden verworpen. Het voorgestelde artikel 10bis, derde lid,
WIB bepaalt dat een gezamenlijke audit die in Nederland plaatsvindt, wordt uitgevoerd
op vooraf door de Minister van Financiën en de bevoegde autoriteit van de verzoekende
EU-lidstaat of lidstaten overeengekomen gecoördineerde wijze, met inbegrip van taalregelingen,
en in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving en de in Nederland geldende procedures.
Het voorgestelde artikel 10bis, vierde lid, WIB bevat een aantal specifieke bepalingen
dat onverminderd het derde lid van dat artikel van toepassing is op een gezamenlijke
audit. Onderdeel a van genoemd vierde lid bepaalt dat door de bevoegde autoriteiten
van de verzoekende EU-lidstaat of de verzoekende EU-lidstaten gemachtigde ambtenaren
tijdens een gezamenlijke audit personen kunnen ondervragen en bescheiden kunnen onderzoeken.
Dit dient te gebeuren in samenspraak met de ambtenaren die namens Nederland zijn betrokken.
Door de onverminderde toepassing van artikel 10bis, derde lid, WIB dienen de Nederlandse
procedurele regelingen hierbij in acht te worden genomen. Het voorgestelde artikel 10bis,
vierde lid, onderdeel b, WIB bepaalt dat bewijsmateriaal dat tijdens de activiteiten
van een gezamenlijke audit is verzameld, ook wat betreft de toelaatbaarheid daarvan,
wordt beoordeeld onder dezelfde juridische voorwaarden als wanneer de audit alleen
door Nederland was uitgevoerd. Het voorgestelde artikel 10bis, vierde lid, onderdeel c,
WIB bepaalt dat een persoon die aan een gezamenlijke audit wordt onderworpen of erdoor
wordt geraakt, dezelfde rechten en plichten heeft als wanneer de audit alleen door
Nederland was uitgevoerd.
Een gezamenlijk audit wordt – zoals de benaming al aangeeft – gezamenlijk uitgevoerd,
waarbij het «thuisland» de leiding heeft en daarbij erop moet toezien dat de nationale
procedurele regels worden gerespecteerd. Op grond van het voorgestelde artikel 10bis,
vijfde lid, WIB wijst de Minister van Financiën derhalve een vertegenwoordiger aan
die voor Nederland wordt belast met het toezicht op en de coördinatie van de activiteiten
van een gezamenlijke audit in Nederland. Het voorgestelde artikel 10bis, zesde lid,
WIB bepaalt dat de rechten en plichten van ambtenaren die zijn gemachtigd door de
bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende EU-lidstaten worden vastgesteld overeenkomstig
de Nederlandse wetgeving indien zij aanwezig zijn bij de activiteiten van een gezamenlijke
audit die in Nederland plaatsvindt. De gemachtigde ambtenaren zijn gehouden aan de
Nederlandse wetgeving en oefenen in ieder geval geen bevoegdheden uit die verder gaan
dan de bevoegdheden die aan hen krachtens de wetgeving van hun lidstaat zijn verleend.
Artikel 10ter van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10ter WIB beschrijft het proces dat leidt tot de opstelling
van een eindverslag van een gezamenlijke audit, en op welke manier dat eindverslag
kan worden toegepast. Het voorgestelde artikel 10ter, eerste lid, WIB bepaalt dat
de Minister van Financiën ernaar moet streven met de bij de gezamenlijke audit betrokken
bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende lidstaten overeenstemming te bereiken
over de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de gezamenlijke audit, en
over de fiscale positie van de geauditeerde persoon op basis van de resultaten van
de gezamenlijke audit. De bevindingen van de gezamenlijke audit worden ingevolge het
voorgestelde artikel 10ter, tweede lid, WIB opgenomen in een eindverslag. Op grond
van het voorgestelde artikel 10ter, derde lid, WIB geldt dat in het eindverslag de
punten worden opgenomen waarover de betrokken bevoegde autoriteiten overeenstemming
hebben bereikt. Deze punten worden in aanmerking genomen bij de toepassing van de
relevante instrumenten die de Minister van Financiën – in de praktijk de inspecteur –
naar aanleiding van de gezamenlijke audit kan uitvaardigen. Overigens kunnen de betrokken
bevoegde autoriteiten ook overeenkomen dat het eindverslag de punten bevat waarover
geen overeenstemming kon worden bereikt.164 De reden waarom geen overeenstemming is bereikt, kan worden toegelicht in het eindverslag.
Indien sprake is van een verschil in inzicht omtrent de waargenomen feiten of een
verschil van mening over de interpretatie daarvan, kan deze toelichting behulpzaam
zijn voor latere procedures zoals een zogenoemde mutual agreement procedure.165 De ambtenaren die betrokken zijn bij een gezamenlijke audit zijn anderen dan diegene
die betrokken zijn bij een mutual agreement procedure.
Het voorgestelde artikel 10ter, vierde lid, WIB bepaalt dat de geauditeerde persoon
binnen zestig dagen na het uitbrengen van het eindverslag in kennis wordt gesteld
van het resultaat van de gezamenlijke audit en een kopie van dat eindverslag ontvangt.
Dit komt overeen met de in Nederland geldende procedures voor een boekenonderzoek.
Op grond van het voorgestelde artikel 10ter, vijfde lid, WIB geldt dat de handelingen
die de Minister van Financiën – in de praktijk de inspecteur – verricht naar aanleiding
van een gezamenlijke audit, alsmede eventuele verdere procedures, plaatsvinden overeenkomstig
de Nederlandse wetgeving. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het besluit over te gaan
tot navordering op basis van gegevens die uit de gezamenlijke audit naar voren zijn
gekomen, een beroepsprocedure of een daarmee verband houdende schikking. Het eindverslag
dat gedeeld is met de geauditeerde persoon wordt toegevoegd aan het dossier van de
belastingplichtige.
Artikel I, onderdeel M (artikel 10g van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Met de voorgestelde wijziging van artikel 10g, eerste lid, WIB, wordt een verwijzing
naar artikel 32 bis van Richtlijn (EU) 2015/849166 toegevoegd aan artikel 10g, eerste lid, WIB. Genoemd artikel 32 bis van die richtlijn
ziet op de verplichting voor lidstaten om te voorzien in gecentraliseerde automatische
mechanismen die de tijdige identificatie mogelijk maken van alle natuurlijke personen
of rechtspersonen die houder zijn van of zeggenschap hebben over betaalrekeningen
en bankrekeningen met een IBAN-identificatienummer, zoals bepaald in Verordening (EU)
nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad, alsook over kluizen die worden
aangehouden door een kredietinstelling op hun grondgebied. Met de toevoeging van artikel 32
bis aan artikel 10g, eerste lid, WIB krijgt de Minister van Financiën op verzoek binnen
een door hem te stellen termijn en op een door hem te bepalen wijze toegang tot de
mechanismen, procedures, documenten en overige inlichtingen, bedoeld in genoemd artikel 32
bis.
Artikel I, onderdeel N (afdelingen 4ac en 4ad van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Afdeling 4ac. Verplichtingen ten behoeve van de verzameling en verificatie van inlichtingen
over verkopers door rapporterende platformexploitanten en de rapportage daarvan
Met de nieuwe afdeling 4ac WIB worden verschillende artikelen voorgesteld ten behoeve
van de verzamel- en verificatievereisten ten aanzien van inlichtingen over verkopers
(het voorgestelde artikel 10i WIB) en de rapportage van die inlichtingen (de voorgestelde
artikelen 10j tot en met 10l WIB). De nieuwe afdeling is gericht op de rapporterende
platformexploitant die, kort gezegd, fiscaal ingezetene is van Nederland of, indien
dat niet het geval is, voldoet aan de voorwaarde dat hij is opgericht naar Nederlands
recht, de plaats van de werkelijke leiding zich in Nederland bevindt of hij een vaste
inrichting in Nederland heeft en geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de
EU is (het voorgestelde artikel 10j, eerste lid, WIB), de rapporterende platformexploitant
die zowel in Nederland als in een of meer andere lidstaten voldoet aan een met bijlage V,
deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende
wettelijke bepaling en ervoor heeft gekozen in Nederland te rapporteren (de voorgestelde
artikelen 10k, eerste lid, en 10j, eerste lid, WIB) en de rapporterende platformexploitant
die (kort gezegd) geen fiscaal ingezetene is van een EU-lidstaat167 (de buitenlandse platformexploitant) en ervoor kiest zich in Nederland te registreren
(het voorgestelde artikel 10l, tweede lid, WIB).
Artikel 10i van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Op grond van het voorgestelde artikel 10i WIB worden bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur verzamel- en verificatievereisten gesteld aan rapporterende platformexploitanten
die, kort gezegd, zijn gehouden hun rapportageverplichtingen te voldoen aan de Minister
van Financiën.168 De verzamelings- en verificatievereisten worden gesteld met het oog op het door die
rapporterende platformexploitanten rapporteren van gegevens en inlichtingen als bedoeld
in de voorgestelde artikelen 10j tot en met 10l WIB. Het gaat hierbij om de verzamelings-
en verificatievereisten zoals weergegeven in deel II van bijlage V van Richtlijn 2011/16/EU.
Deze zullen worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur. Er worden geen
nadere of aanvullende eisen gesteld dan de eisen die zijn opgenomen in de genoemde
bijlage. Op basis van de delegatiebepaling zullen tevens regels worden gesteld over
de wijze waarop de gegevens en inlichtingen, bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j
tot en met 10l WIB, aan de Belastingdienst dienen te worden verstrekt. Deze verstrekking
zal, net als andere vergelijkbare gegevensstromen, digitaal plaatsvinden.
In bijlage V, deel II, onderdeel A, van Richtlijn 2011/16/EU is bepaald op welke manier
een rapporterende platformexploitant kan bepalen of een verkoper geldt als een uitgesloten
verkoper omdat die verkoper a) een overheidsinstantie is, b) een entiteit is waarvan
de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs of een gelieerde
entiteit is van een entiteit waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een
erkende effectenbeurs, c) een entiteit is waarvoor de platformexploitant tijdens de
rapportageperiode meer dan 2.000 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd die bestaan
uit de verhuur van onroerend goed met betrekking tot een eigendomslijst, of d) een
verkoper is voor wie de platformexploitant tijdens de rapportageperiode minder dan
30 relevante activiteiten heeft gefaciliteerd door de verkoop van goederen, en voor
wie het totale bedrag van de tegenprestatie dat is betaald of gecrediteerd, ten hoogste
€ 2.000 bedroeg.169 Om te bepalen of een verkoper als uitgesloten verkoper kan gelden als bedoeld in
de hiervoor genoemde onderdelen a en b, kan een rapporterende platformexploitant zich
baseren op publiekelijk beschikbare informatie of een bevestiging van de desbetreffende
verkoper. Om te bepalen of een verkoper kan gelden als uitgesloten verkoper als bedoeld
in de onderdelen c en d, kan de rapporterende platformexploitant zich baseren op de
registers waarover hij beschikt.
In een algemene maatregel van bestuur wordt opgenomen welke inlichtingen de rapporterende
platformexploitant dient te verzamelen ten aanzien van elke verkoper die een natuurlijke
persoon en geen uitgesloten verkoper is170 en ten aanzien van elke verkoper die een entiteit en geen uitgesloten verkoper is.171, 172 In bijlage V, deel II, onderdeel C, van Richtlijn 2011/16/EU is aangegeven dat een
rapporterende platformexploitant bepaalt of de inlichtingen die zijn verzameld op
grond van bijlage V, deel II, onderdeel A, onderdeel B, onder 1 en onder 2, subonderdelen
a tot en met e, en onderdeel E, betrouwbaar zijn door gebruik te maken van alle inlichtingen
en documenten waarover hij in zijn registers beschikt. Als sprake is van een elektronische
interface die gratis beschikbaar is gesteld door een EU-lidstaat of de Europese Unie,
dient een rapporterende platformexploitant hiervan gebruik te maken voor het vaststellen
van de geldigheid van de verzamelde fiscale identificatienummers of btw-identificatienummers.173 Als uit de registers of de elektronische interface blijkt dat de verzamelde inlichtingen
niet betrouwbaar zijn, bijvoorbeeld omdat deze afwijken van hetgeen al in registers
is opgenomen, is de rapporterende platformexploitant gehouden alsnog de juiste informatie
te verzamelen. Naast het onderzoek op basis van de registers of de elektronische interface
is een rapporterende platformexploitant niet gehouden om ook extern onderzoek te doen
naar de verzamelde inlichtingen, bijvoorbeeld in de zin van onderzoek op internet
of in andere publiekelijk beschikbare bronnen. Voor de voltooiing van de verzamelings-
en verificatievereisten ten aanzien van verkopers die, kort gezegd, op 1 januari 2023
al op het platform waren geregistreerd, kan een rapporterende platformexploitant bepalen
of de hiervoor genoemde inlichtingen betrouwbaar zijn door gebruik te maken van de
inlichtingen en documenten waarover hij in zijn elektronisch doorzoekbare registers beschikt.174 Als de Minister van Financiën aan een rapporterende platformexploitant inlichtingen
verstrekt over een specifieke verkoper op basis waarvan de rapporterende platformexploitant
redenen heeft om aan te nemen dat gegevens als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdelen
B of E, van Richtlijn 2011/16/EU onnauwkeurig kunnen zijn, verzoekt die rapporterende
platformexploitant die verkoper om de gegevens die niet correct zijn gebleken, te
corrigeren. Ook is de rapporterende platformexploitant in een dergelijk geval gehouden
de betreffende verkoper te verzoeken om ondersteunende documenten, gegevens of inlichtingen
te verstrekken die betrouwbaar zijn en afkomstig uit een onafhankelijke bron, zoals
a) een geldig identiteitsbewijs afgegeven door een overheidsorgaan, of b) een recent
certificaat van fiscale woonplaats.175
Bijlage V, onderdeel II, van Richtlijn 2011/16/EU bevat ook voorschriften inzake het
tijdschema en de geldigheid van de verzamelings- en verificatievereisten, die eveneens
in de algemene maatregel van bestuur worden opgenomen. Voorgeschreven is dat de rapporterende
platformexploitant uiterlijk op 31 december van de rapportageperiode de verzamelings-
en verificatievereisten, bedoeld in bijlage V, deel II, onderdelen A tot en met E,
van Richtlijn 2011/16/EU, zal voltooien.176 Voor verkopers die op 1 januari 2023 al op het platform waren geregistreerd (of die
al op het platform waren geregistreerd vanaf de datum waarop een entiteit een rapporterende
platformexploitant wordt), zogenoemde bestaande verkopers, geldt dat de genoemde verzamelings-
en verificatievereisten uiterlijk op 31 december van de tweede rapportageperiode voor de rapporterende platformexploitant moeten worden voltooid.177 Als bijvoorbeeld sprake is van een platformexploitant die vanaf het moment van inwerkingtreding
van de bepalingen uit het onderhavige wetsvoorstel (1 januari 2023) kwalificeert als
rapporterende platformexploitant, geldt dat die platformexploitant ten aanzien van
de verkopers die op dat moment (dus vóór 1 januari 2023) al op dat platform waren
geregistreerd, de verzamel- en verificatievereisten uiterlijk op 31 december 2024
dient te hebben voltooid waarna de gegevens en inlichtingen over deze bestaande verkopers
uiterlijk op 31 januari 2025 moeten worden gerapporteerd.178
Ook wordt in de algemene maatregel van bestuur opgenomen dat een rapporterende platformexploitant
zich kan baseren op de verzamel- en verificatievereisten die in eerdere rapportageperiodes
zijn uitgevoerd, mits:
a. de in bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 1 en 2, van Richtlijn 2011/16/EU vereiste
inlichtingen over de verkoper hetzij werden verzameld en geverifieerd, hetzij werden
bevestigd, in de laatste 36 maanden, en
b. er voor de rapporterende platformexploitant geen redenen zijn om aan te nemen dat
de inlichtingen die op grond van bijlage V, deel II, onderdelen A, B en E, van Richtlijn
2011/16/EU zijn verzameld, onbetrouwbaar of incorrect zijn (geworden).179
Verder wordt in de algemene maatregel van bestuur opgenomen dat de rapporterende platformexploitant
ervoor kan kiezen de voorgeschreven verzamel- en verificatievereisten uitsluitend
toe te passen op actieve verkopers.180 Wat betreft de voltooiing van verzamel- en verificatievereisten door derden wordt
in de algemene maatregel van bestuur opgenomen dat een rapporterende platformexploitant
een beroep kan doen op een derde als dienstverrichter om de verzamel- en verificatievereisten
te vervullen, maar dat de verantwoordelijkheid ter zake in dat geval bij de rapporterende
platformexploitant blijft berusten.181 Dit is ook het geval als een platformexploitant de verzamel- en verificatievereisten
vervult voor een rapporterende platformexploitant met betrekking tot hetzelfde platform.182
Ook wordt in de algemene maatregel van bestuur opgenomen dat als een te rapporteren
verkoper de vereiste gegevens en inlichtingen niet verstrekt na twee aanmaningen volgend
op het initiële verzoek van de rapporterende platformexploitant, die platformexploitant
gehouden is de account van die te rapporteren verkoper af te sluiten en te verhinderen
dat die verkoper zich opnieuw op het platform registreert of de betaling van de tegenprestatie
aan te houden zolang de verkoper de vereiste inlichtingen niet heeft verstrekt.183 Deze acties mogen niet plaatsvinden voordat zestig dagen na het initiële verzoek
zijn verstreken (en voordat twee aanmaningen zijn uitgegaan). Deze termijn is bedoeld
als minimumtermijn waarmee te rapporteren verkopers voldoende tijd wordt geboden om
de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de rapporterende platformexploitant
voordat de rapporterende platformexploitant dient over te gaan tot een van de hiervoor
genoemde acties.
Artikel 10j van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10j WIB ziet op de rapporterende platformexploitant die fiscaal
ingezetene is van Nederland of, als dat niet het geval is, voldoet aan een van de
volgende voorwaarden:
a. hij is opgericht naar Nederlands recht;
b. de plaats van de werkelijke leiding bevindt zich in Nederland;
c. hij heeft een vaste inrichting in Nederland en is geen gekwalificeerde platformexploitant
buiten de EU.184
Als sprake is van een rapporterende platformexploitant die, naast in Nederland, ook
in andere EU-lidstaten aan vergelijkbare vereisten voldoet185 en die ervoor kiest in een andere EU-lidstaat dan Nederland te rapporteren, is het
voorgestelde artikel 10j, eerste lid, WIB niet van toepassing op die platformexploitant.186 Rapporterende platformexploitanten die onder de kwalificatie van genoemd artikel 10j,
eerste lid, WIB vallen zijn gehouden de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j,
tweede en derde of vierde lid, WIB te rapporteren aan de Minister van Financiën. De
gegevens en inlichtingen die zien op de rapportageperiode dienen uiterlijk op 31 januari
van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin een verkoper als te rapporteren
verkoper187 is aangemerkt, te worden gerapporteerd. Het voorgestelde artikel 10j, tweede lid,
WIB schrijft voor welke inlichtingen de rapporterende platformexploitant dient te
rapporteren over zichzelf. Het gaat hierbij om de naam, het geregistreerde kantooradres,
het fiscale identificatienummer en, in voorkomend geval, het op grond van het voorgestelde
artikel 10l, tweede lid, WIB aan hem toegewezen individuele registratienummer. Ook
gaat het hierbij om de handelsnaam of de handelsnamen van het platform of de platformen
waarover de rapporterende platformexploitant rapporteert. Het voorgestelde artikel 10j,
derde en vierde lid, WIB schrijven voor welke gegevens en inlichtingen de rapporterende
platformexploitant dient te rapporteren over de te rapporteren verkopers die een relevante
activiteit hebben verricht. In artikel 10j, derde lid, WIB worden de gegevens en inlichtingen
opgesomd die een rapporterende platformexploitant met betrekking tot elke te rapporteren
verkoper die een andere activiteit heeft verricht dan de verhuur van onroerende zaken
moet rapporteren. Artikel 10j, vierde lid, WIB somt op welke gegevens en inlichtingen
met betrekking tot elke te rapporteren verkoper die als relevante activiteit de verhuur
van onroerende zaken heeft verricht, moeten worden gerapporteerd. Ten aanzien van
de rapportage van elk aan de verkoper afgegeven fiscaal identificatienummer188 geldt dat dit nummer dient te worden gerapporteerd inclusief vermelding van elke
EU-lidstaat die dat nummer heeft afgegeven. Verder wordt opgemerkt dat bijvoorbeeld
een contractuele verplichting tot geheimhouding van de tegenprestatie niet in de weg
staat aan de verplichting tot rapportage van die tegenprestatie zoals bepaald in het
voorgestelde artikel 10j, derde lid, onderdeel e, en vierde lid, onderdeel f, WIB.
Het voorgestelde artikel 10j, vijfde lid, WIB schrijft voor op welke manier de inlichtingen
met betrekking tot de tegenprestatie behoren te worden gerapporteerd. Inlichtingen
over de tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd in een fiduciaire valuta worden
gerapporteerd in de munt waarin die tegenprestatie is betaald of gecrediteerd. Als
de tegenprestatie is betaald of gecrediteerd in een andere vorm dan een fiduciaire
valuta, is de rapporterende platformexploitant gehouden de tegenprestatie op een consistent
vastgestelde wijze om te zetten of te waarderen in de lokale munt en te rapporteren
in die lokale munt.
Het voorgestelde artikel 10j, zesde lid, WIB bevat een ontheffing van de rapportageverplichting
voor de rapporterende platformexploitant, bedoeld in genoemd artikel 10j, eerste lid,
WIB ingeval die rapporterende platformexploitant kan aantonen dat de gegevens en inlichtingen,
bedoeld in artikel 10j, tweede en derde of vierde lid, WIB op grond van een met artikel 8
bis quater, eerste lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling
reeds door een andere rapporterende platformexploitant zijn gerapporteerd. Genoemd
zesde lid beoogt daarmee dubbele rapportage van gegevens en inlichtingen te vermijden.189 Het aannemelijk maken dat bepaalde gegevens en inlichtingen reeds door een andere
platformexploitant zijn gerapporteerd, kan bijvoorbeeld aan de hand van een ontvangstbevestiging
van een EU-lidstaat waaraan de betreffende gegevens en inlichtingen reeds zijn gerapporteerd
door een andere rapporterende platformexploitant.
Artikel 10k van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10k, eerste lid, WIB ziet op de rapporterende platformexploitant
die zowel in Nederland als in een of meer andere lidstaten voldoet aan een met bijlage V,
deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende
wettelijke bepaling. Deze platformexploitant kiest in welke van die lidstaten hij
de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, tweede, derde en vierde lid,
WIB rapporteert. Indien een dergelijke platformexploitant ervoor kiest in Nederland
te rapporteren, is het voorgestelde artikel 10j WIB van toepassing op die platformexploitant.
Dit betekent dat die rapporterende platformexploitant is gehouden de betreffende gegevens
en inlichtingen uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar
waarin een verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt, aan de Minister van
Financiën te rapporteren. Ook de ontheffingsmogelijkheid van het voorgestelde artikel 10j,
zesde lid, WIB geldt ten aanzien van een dergelijke platformexploitant.
Ingevolge het voorgestelde artikel 10k, tweede lid, WIB is de rapporterende platformexploitant
gehouden alle bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten ten aanzien waarvan hij voldoet
aan een met bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn
2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling in kennis te stellen van zijn keuze
inzake de EU-lidstaat waarin hij aan zijn rapportageverplichtingen voldoet.190 In Nederland wordt hiervoor een elektronisch formulier beschikbaar gesteld op een
portaal van de Belastingdienst.191
Artikel 10l van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10l WIB voorziet in de procedure ten aanzien van rapporterende
platformexploitanten als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b,
van Richtlijn 2011/16/EU, ook wel buitenlandse platformexploitanten genoemd. Dit betreft
platformexploitanten die geen fiscaal ingezetene zijn van een EU-lidstaat, noch zijn
opgericht in overeenstemming met de wetten van een EU-lidstaat, noch hun plaats van
leiding of een vaste inrichting hebben in een EU-lidstaat, maar die faciliteren in
de verrichting van een relevante activiteit door te rapporteren verkopers of een relevante
activiteit in verband met de verhuur van onroerende zaken die in een EU-lidstaat zijn
gelegen, en geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de Europese Unie zijn.
Ingevolge het voorgestelde artikel 10l, eerste lid, WIB dient een dergelijke buitenlandse
platformexploitant zich te registreren bij de bevoegde autoriteit van een EU-lidstaat
(waarbij het om het even is welke EU-lidstaat die buitenlandse platformexploitant
kiest). Deze registratie dient plaats te vinden bij aanvang van zijn activiteit als
rapporterende platformexploitant of op het moment waarop hij als rapporterende platformexploitant
kwalificeert. Dit betekent dat een platformexploitant die op het moment waarop het
onderhavige wetsvoorstel in werking treedt (1 januari 2023) valt onder de definitie
van bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU,
zich op dat moment moet registreren. De EU-lidstaat waarin de buitenlandse platformexploitant
zich registreert, wordt de lidstaat van unieke registratie genoemd.192
Uit het voorgestelde artikel 10l, tweede lid, WIB volgt dat indien een dergelijke
buitenlandse platformexploitant ervoor kiest zich in Nederland te registreren, de
Minister van Financiën hem een individueel registratienummer toekent. De Minister
van Financiën deelt het toegekende individuele registratienummer via elektronische
weg mee aan de bevoegde autoriteiten van alle EU-lidstaten. Na registratie wordt deze
buitenlandse platformexploitant opgenomen in het centraal register dat uiterlijk op
31 december 2022 door de EC wordt opgezet.193
Met het voorgestelde artikel 10l, derde lid, WIB wordt geregeld welke gegevens en
inlichtingen een buitenlandse platformexploitant dient te verstrekken aan de Minister
van Financiën bij unieke registratie in Nederland. In het centraal register dat door
de EC wordt opgezet, worden de overeenkomstig bijlage V, deel IV, onderdeel F, onder 2,
van Richtlijn 2011/16/EU te verstrekken gegevens geregistreerd. Dat centraal register
is beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten van alle EU-lidstaten.194 Op grond van het voorgestelde artikel 10l, vierde lid, WIB is de buitenlandse platformexploitant
die zich op basis van het voorgestelde tweede lid van dit artikel in Nederland heeft
geregistreerd, gehouden de Minister van Financiën in kennis te stellen van wijzigingen
die zich voordoen ten aanzien van de inlichtingen die op grond van het voorgestelde
derde lid van dit artikel zijn verstrekt.
Op grond van het voorgestelde artikel 10l, vijfde lid, WIB is de buitenlandse platformexploitant
die ervoor heeft gekozen zich in Nederland te registreren, verplicht om in Nederland
aan de rapportageverplichting te voldoen. Dit betekent dat deze platformexploitant
is gehouden de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het voorgestelde artikel 10l,
derde lid, WIB en in het voorgestelde artikel 10j, derde of vierde lid, WIB met betrekking
tot de rapportageperiode uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar
waarin de verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt, aan de Minister van
Financiën te rapporteren.
Switch off mechanisme (artikel 10l, zesde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Het voorgestelde artikel 10l, zesde lid, WIB bevat een uitzondering op de hiervoor
beschreven rapportageplicht voor de buitenlandse platformexploitant195 die ervoor heeft gekozen zich in Nederland te registreren. Deze buitenlandse platformexploitant
is niet gehouden de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, derde en vierde
lid, WIB te rapporteren aan de Minister van Financiën als het gaat om gekwalificeerde
relevante activiteiten die vallen onder een zogenoemde van kracht zijnde adequate
overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten196 (hierna kortheidshalve adequate overeenkomst), die reeds voorziet in de automatische
uitwisseling van gelijkwaardige inlichtingen met een EU-lidstaat over te rapporteren
verkopers die ingezetene zijn van die lidstaat. Het gaat hierbij dus om een rapporterende
platformexploitant van buiten de Europese Unie197 die zich bijvoorbeeld registreert in Nederland, maar die ten aanzien van bepaalde
aspecten is vrijgesteld van de rapportageverplichting in Nederland. Deze dient te
worden onderscheiden van een gekwalificeerde platformexploitant buiten de Europese
Unie198 die zich níet hoeft te registreren in een EU-lidstaat, waarover hieronder meer.
Als, kort gezegd, een adequate overeenkomst tussen een niet-Unierechtsgebied en een
EU-lidstaat ervoor zorgt dat gelijkwaardige inlichtingen worden uitgewisseld tussen
dat rechtsgebied en die EU-lidstaat over te rapporteren verkopers die ingezetene zijn
van die EU-lidstaat, is een rapporterende platformexploitant die in dat niet-Unierechtsgebied
heeft gerapporteerd, ontheven van zijn verplichting om die gegevens en inlichtingen
ook in de EU-lidstaat van registratie te rapporteren. De logica hiervan is dat de
bewuste gegevens en inlichtingen dan reeds via die adequate overeenkomst worden gerapporteerd
aan de betreffende EU-lidstaat, en deze gegevensstroom dus niet nogmaals via de EU-lidstaat
van registratie hoeft te lopen. De betreffende gegevens en inlichtingen zijn dan immers
al op de «plaats van bestemming». Benadrukt wordt dat bovenstaande situatie afwijkt
van de situatie zoals besproken in de toelichting bij het voorgestelde artikel 2e,
onderdeel e, WIB, waar het gaat over gekwalificeerde platformexploitanten buiten de
Unie. Als sprake is van een gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie wisselt
het niet-Unierechtsgebied waar dat platform is gevestigd op grond van een adequate
overeenkomst, kort gezegd, ten aanzien van alle relevante activiteiten die dat platform
faciliteert199 gelijkwaardige inlichtingen uit met alle EU-lidstaten, waardoor dat platform zich
niet in een EU-lidstaat hoeft te registreren.200 Deze algehele vrijstelling van registratie verschilt van de situatie, bedoeld in
het voorgestelde artikel 10l, zesde lid, WIB omdat in laatstgenoemd geval wel degelijk
registratie nodig is.201 Onder het voorgestelde artikel 10l, zesde lid, WIB valt namelijk de situatie waarin
op grond van de adequate overeenkomst geen volledige uitwisseling van inlichtingen plaatsvindt (bijvoorbeeld slechts ten aanzien van een
aantal, maar niet ten aanzien van alle relevante activiteiten die onder Richtlijn 2021/514 vallen)202, of waarin de uitwisseling niet met alle EU-lidstaten plaatsvindt. In een dergelijke situatie valt een rapporterende platformexploitant203 niet onder de definitie van gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie. Om
te voorkomen dat een platformexploitant in een dergelijk geval bepaalde «overlappende»
informatie twee keer dient te rapporteren (aan de bevoegde autoriteit van een niet-Unierechtsgebied
én aan de EU-lidstaat van registratie) voorziet artikel 10l, zesde lid, WIB in het
hiervoor beschreven mechanisme, dat «switch off» wordt genoemd.
Voorbeeld
Een rapporterende platformexploitant faciliteert de verhuur van onroerende zaken door
te rapporteren verkopers in de EU-lidstaten Duitsland, Nederland en Frankrijk en is
gevestigd in het niet-Unierechtsgebied Y. De rapporterende platformexploitant heeft
zich geregistreerd in Nederland.204 Dit betekent dat de rapporterende platformexploitant is gehouden te rapporteren aan
de Minister van Financiën.205 Als echter sprake is van een adequate overeenkomst tussen niet-Unierechtsgebied Y
en Duitsland op grond waarvan reeds wordt voorzien in de automatische uitwisseling
van gegevens en inlichtingen over de te rapporteren verkopers die ingezetene zijn
van Duitsland, hoeft de rapporterende platformexploitant die gegevens en inlichtingen
niet meer aan Nederland te rapporteren. Die gegevens en inlichtingen worden immers
al aan Duitsland gerapporteerd door het niet-Unierechtsgebied Y. De gegevens en inlichtingen
over de te rapporteren verkopers uit Nederland en Frankrijk dient de rapporterende
platformexploitant wel te rapporteren aan Nederland.
Voorbeeld
Als een adequate overeenkomst tussen niet-Unierechtsgebied Y en alle lidstaten voorziet in de automatische uitwisseling van gelijkwaardige inlichtingen
ten aanzien van de verhuur van onroerende zaken, maar niet ten aanzien van de verkoop
van goederen, is de rapporterende platformexploitant níet verplicht gegevens en inlichtingen
ten aanzien van de verhuur van onroerende zaken te rapporteren aan de Minister van
Financiën (die worden immers al door het niet-Unierechtsgebied verstrekt), maar wél
verplicht de gegevens en inlichtingen ten aanzien van de verkoop van goederen te rapporteren.
Onder gekwalificeerde relevante activiteiten worden alle relevante activiteiten begrepen
die vallen onder de automatische uitwisseling op grond van een van kracht zijnde adequate
overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten.206, 207 Onder een dergelijke overeenkomst wordt verstaan een overeenkomst tussen de bevoegde
autoriteiten van een EU-lidstaat en een niet-Unierechtsgebied, op grond waarvan de
automatische uitwisseling plaatsvindt van inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan
die welke in bijlage V, deel III, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16/EU zijn gespecificeerd
(overeenkomend met de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het voorgestelde artikel 10j,
derde en vierde lid, WIB), zoals bevestigd in een uitvoeringshandeling overeenkomstig
artikel 8 bis quater, zevende lid, van Richtlijn 2011/16/EU. Op grond van artikel 26
van Richtlijn 2011/16/EU en de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG zal een comité
op een door de EC vastgestelde wijze208 bepalen of sprake is van een adequate overeenkomst tussen een EU-lidstaat en een
niet-Unierechtsgebied en of daarmee is voldaan aan een uitwisseling van gelijkwaardige
informatie.209 Dit comité beoordeelt daarmee of een buitenlandse platformexploitant zich niet in
de EU hoeft te registreren en ook geen rapportageverplichting heeft binnen de EU,
dan wel dat zij als non-EU-platformexploitant gedeeltelijk wordt vrijgesteld van haar
rapportageverplichting binnen de EU op basis van het switch off-mechanisme. Het comité
verricht deze beoordeling op verzoek van een EU-lidstaat of op eigen initiatief. Het
feit dat de beoordeling van adequate overeenkomsten op Europees niveau plaatsvindt,
zorgt ervoor dat het gelijke speelveld tussen Europese en niet-Europese lidstaten
wordt gewaarborgd. Het switch off mechanisme is conceptueel gebaseerd op de veronderstelling
dat de informatie die de komende jaren op basis van de OESO-modelregels210 tussen niet-Unierechtsgebieden en lidstaten wordt uitgewisseld, als gelijkwaardig
kan worden beschouwd.
In het voorgestelde artikel 10l, zevende lid, WIB is bepaald dat de ontheffingsmogelijkheid,
bedoeld in artikel 10j, zesde lid, WIB van overeenkomstige toepassing is op de buitenlandse
platformexploitant die ervoor kiest zich in Nederland te registreren.
Artikel 10m van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10m WIB regelt dat de registratie van een buitenlandse platformexploitant
die zich in Nederland registreert als bedoeld in het voorgestelde artikel 10l, tweede
lid, WIB wordt ingetrokken als die rapporterende platformexploitant na twee aanmaningen
van de Minister van Financiën nog steeds niet voldoet aan de rapportageverplichtingen
die ten aanzien van hem gelden.211 Het voorgestelde artikel 10m, tweede lid, WIB bepaalt dat de intrekking van de registratie
niet eerder plaatsvindt dan na het verstrijken van 30 dagen na de tweede aanmaning.
Dit biedt de rapporterende platformexploitant de tijd om alsnog aan de rapportageverplichtingen
te voldoen. Als niet alsnog aan de rapportageverplichtingen wordt voldaan, vindt de
intrekking van de registratie niet later plaats dan na het verstrijken van 90 dagen
na die tweede aanmaning. Ingevolge het voorgestelde artikel 10m, derde lid, WIB kan
een rapporterende platformexploitant ten aanzien van wie de registratie eerder is
ingetrokken – in welke EU-lidstaat dan ook – zich enkel in Nederland registreren als
hij passende waarborgen verstrekt aan de Minister van Financiën inzake zijn vaste
voornemen om te voldoen aan de rapportageverplichtingen als bedoeld in het voorgestelde
artikel 10l, derde tot en met vijfde lid, WIB. Deze passende waarborgen dienen ook
te zien op het alsnog nakomen van de rapportageverplichtingen waaraan niet is voldaan.
Bij passende waarborgen kan gedacht worden aan een extra toets voorafgaand aan de
tweede registratie of borgsommen. Voor het handhaven van de naleving van de registratieplicht,
streven EU-lidstaten ernaar hun acties te coördineren, waarbij in het uiterste geval
wordt voorkomen dat de rapporterende platformexploitant binnen de EU kan opereren.212 Intrekking van de registratie betreft een voor bezwaar vatbare beschikking van de
Minister van Financiën. Aldus staat tegen een besluit tot intrekking van de registratie
bezwaar en beroep open.213
Artikel 10n van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10n WIB regelt dat als de Minister van Financiën vaststelt
dat een platformexploitant kwalificeert als een uitgesloten platformexploitant als
bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel c, WIB (dat verwijst naar de opgenomen
definitie in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU), hij
de bevoegde autoriteiten van alle andere EU-lidstaten daarvan in kennis stelt, alsmede
van eventuele latere wijzigingen (waarbij kan worden gedacht aan het geval waarin
een platformexploitant niet langer als uitgesloten platformexploitant kwalificeert
door verandering van activiteiten).
Artikel 10o van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10o WIB bepaalt dat de rapporterende platformexploitant,
bedoeld in de voorgestelde artikelen 10j, eerste lid, en 10l, tweede lid, WIB, die
de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, derde en vierde lid, WIB rapporteert
aan de Minister van Financiën, deze gegevens en inlichtingen tevens verstrekt aan
de te rapporteren verkoper waarop deze betrekking hebben.214 Op deze manier is de te rapporteren verkoper ervan op de hoogte welke inlichtingen
ten aanzien van hem of haar aan de Minister van Financiën zijn doorgegeven en mogelijk
op automatische basis worden uitgewisseld met de betrokken belastingautoriteiten van
andere EU-lidstaten. Onder deze inlichtingen bevindt zich onder andere een overzicht
van de totale tegenprestatie die aan de te rapporteren verkoper is betaald of gecrediteerd,
weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode. De termijn voor deze informatieplicht
aan de te rapporteren verkoper is gelijk aan de termijn waarin de rapporterende platformexploitant
aan zijn rapportageverplichtingen dient te voldoen, namelijk uiterlijk 31 januari
van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de verkoper als te rapporteren
verkoper is aangemerkt. Deze verplichting geldt onverminderd de verplichting die is
opgenomen in het voorgestelde artikel 10p WIB.
Als een te rapporteren verkoper tevens administratieplichtig is in de zin van artikel 52
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), maken de door hem ontvangen gegevens
en inlichtingen als bedoeld in het voorgestelde artikel 10o WIB onderdeel uit van
zijn administratie. Deze gegevens en inlichtingen maken tevens deel uit van de administratie
van de rapporterende platformexploitant. Er is namelijk sprake van bescheiden die
gegevens bevatten die voor de heffing van belasting van belang (kunnen) zijn. Daarmee
geldt voor deze documenten een bewaarplicht.
Afdeling 4ad. Gegevensbescherming
De voorgestelde afdeling 4ad in de WIB ziet op gegevensbescherming. Deze afdeling
bestaat uit de artikelen 10p en 10q WIB.
Artikel 10p van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10p WIB ziet op de gegevensbescherming van natuurlijke personen.
Ingevolge dit artikel is elke rapporterende financiële instelling215, intermediair216 en rapporterende platformexploitant217 die is gehouden gegevens en inlichtingen te rapporteren aan de Minister van Financiën,
gehouden om elke betrokken natuurlijke persoon in kennis te stellen van het feit dat
de hem betreffende inlichtingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen
zullen worden verzameld en gerapporteerd (het voorgestelde artikel 10p, onderdeel a,
WIB). Het voorgestelde artikel 10p, onderdeel b, WIB bepaalt daarnaast dat aan elke
betrokken natuurlijke persoon ook tijdig alle gegevens en inlichtingen moeten worden
verstrekt waarop die persoon van deze financiële instelling, intermediair of rapporterende
platformexploitant ingevolge de AVG recht heeft, zodat die persoon zijn rechten inzake
gegevensbescherming kan uitoefenen. Tijdig betekent in elk geval voordat de inlichtingen
worden gerapporteerd aan de Minister van Financiën.
Artikel 10q van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10q WIB beschrijft de procedure ingeval van een gegevensinbreuk.
Een gegevensinbreuk is het gevolg van een inbreuk op de beveiliging die leidt tot
vernietiging, verlies, wijziging of elk voorval van ongepaste of ongeoorloofde inzage,
openbaarmaking of gebruik van inlichtingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot,
persoonsgegevens die worden doorgegeven, opgeslagen of anderszins verwerkt, als gevolg
van opzettelijke onwettige handelingen, nalatigheid of ongevallen. Een gegevensinbreuk
kan betrekking hebben op de vertrouwelijkheid, de beschikbaarheid en de integriteit
van gegevens.218 In het voorgestelde artikel 10q, eerste lid, WIB is bepaald dat als een gegevensinbreuk
in Nederland plaatsvindt, de Minister van Financiën die inbreuk en alle daaropvolgende
corrigerende maatregelen onverwijld meldt aan de EC. De EC stelt vervolgens alle EU-lidstaten
onverwijld in kennis van de haar gemelde of bekende gegevensinbreuk en van eventuele
corrigerende maatregelen. Als de gegevensinbreuk niet onmiddellijk en op passende
wijze onder controle kan worden gebracht, is de Minister van Financiën ingevolge het
voorgestelde artikel 10q, tweede lid, WIB gehouden de EC schriftelijk om een schorsing
van de toegang tot het CCN-netwerk te verzoeken voor de toepassing van de WIB. Het
voorgestelde artikel 10q, derde lid, WIB bepaalt dat de Minister van Financiën de
uitwisseling van inlichtingen met een EU-lidstaat waar een gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden
kan schorsen door de EC en de betrokken EU-lidstaat daarvan schriftelijk in kennis
te stellen. Een dergelijke schorsing wordt onmiddellijk van kracht. Als een dergelijke
gegevensinbreuk (ook) betrekking heeft op persoonsgegevens, zijn de verplichtingen
genoemd in de artikelen 33 en 34 AVG onverkort van toepassing.219 Dat betekent dat de Minister van Financiën in een dergelijk geval in principe ook
de bevoegde toezichthoudende autoriteit (in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens)
zonder onredelijke vertraging en, indien mogelijk, uiterlijk 72 uur nadat hij van
de gegevensinbreuk kennis heeft genomen, over de inbreuk dient te informeren.220 Onder omstandigheden (zie artikel 34 AVG) dient ook degene op wie de persoonsgegevens
betrekking hebben over de inbreuk te worden geïnformeerd.221
Artikel I, onderdeel O (artikel 11 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Het voorgestelde artikel 11, derde lid (nieuw), WIB bepaalt dat sprake is van een
vergrijp indien het aan opzet of grove schuld van de rapporterende platformexploitant,
bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, 10k, eerste lid, of 10l, eerste en tweede
lid, WIB is te wijten dat de voorgestelde verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk II,
afdeling 4ac, WIB, en de op die afdeling berustende bepalingen, niet, niet tijdig,
niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen en dat dit vergrijp kan worden
bestraft met een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie222 (met ingang van 1 januari 2022: € 900.000).
De bepaling ziet op de rapporterende platformexploitant die is gehouden te rapporteren
aan de Minister van Financiën vanwege bijvoorbeeld fiscaal ingezetenschap van Nederland
(op grond van artikel 10j, eerste lid, WIB) en op de buitenlandse platformexploitant
die ervoor kiest zich in Nederland te registreren (artikel 10l, tweede lid, WIB).
Ook ziet de bepaling op rapporterende platformexploitanten als bedoeld in artikel 10k,
eerste lid, WIB die dienen te kiezen om in Nederland of in een andere EU-lidstaat
te rapporteren en op buitenlandse platformexploitanten als bedoeld in artikel 10l,
eerste lid, WIB, die zich dienen te registeren in een EU-lidstaat. De in hoofdstuk II,
afdeling 4ac, WIB en de daarop berustende bepalingen opgenomen verplichtingen voor
rapporterende platformexploitanten zijn in hoofdzaak (maar niet uitsluitend) de verplichting
tot naleving van de verzamel- en verificatievereisten223, de verplichting tot het rapporteren van gegevens en inlichtingen over te rapporteren
verkopers224 en, indien van toepassing, de verplichting om te kiezen in welke EU-lidstaat tot
rapportage wordt overgegaan en dit mee te delen225 en – ten aanzien van buitenlandse platformexploitanten – de verplichting tot registratie
in een EU-lidstaat.226
Het genoemde boetemaximum van de zesde categorie sluit aan bij de bestuurlijke boete
die ten hoogste kan worden opgelegd inzake het vergrijp, bedoeld in artikel 29h, eerste
lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) en het vergrijp,
bedoeld in artikel 11, tweede lid, WIB. Zowel genoemd artikel 11, tweede lid, als
de onderliggende boetebepaling betreft de implementatie van artikel 25 bis van Richtlijn
2011/16/EU.227 De zesde categorie past derhalve in de bestaande systematiek. Daarnaast wordt een
boete van de zesde categorie passend geacht omdat een schending van de verplichtingen
die met het onderhavige wetsvoorstel worden geïntroduceerd, (internationaal) nadelige
gevolgen kan hebben voor de uitwisseling van gegevens en inlichtingen met betrekking
tot te rapporteren verkopers en daarmee voor het tegengaan van belastingontwijking.
Deze gevolgen worden vergroot door het grensoverschrijdende karakter van digitale
platformen en de mogelijkheid die Richtlijn (EU) 2021/514 biedt ten aanzien van rapportage
in één EU-lidstaat. Immers, nu in één EU-lidstaat kan worden gerapporteerd over te
rapporteren verkopers uit meerdere EU-lidstaten, zijn meerdere EU-lidstaten afhankelijk
van een volledige en juiste rapportage in de EU-lidstaat van rapportage. Van belang
is dat een boete in elk concreet geval proportioneel dient te zijn.228 Wat een proportionele boete is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden
van het concrete geval. Zowel strafverminderende als strafverzwarende omstandigheden
dienen bij de straftoemeting te worden betrokken.229 Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is hierbij van toepassing.230 Een boetematigende omstandigheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een rapporterende
platformexploitant ten aanzien van slechts een klein aantal rapporterende verkopers
niet (volledig) voldoet aan zijn rapportageverplichting. Een boete moet voorts in
verhouding staan tot de ernst van het vergrijp. Zo verschilt de situatie waarin een
rapporterende platformexploitant de gegevens en inlichtingen van «zijn» te rapporteren
verkopers opzettelijk in het geheel niet of onjuist meldt van de situatie waarin de
gegevens en inlichtingen van de te rapporteren verkopers correct maar een dag te laat
worden gemeld. Daarnaast spelen financiële omstandigheden van de rapporterende platformexploitant
een rol bij het bepalen van de hoogte van de boete. Bij recidive of samenspanning
kan sprake zijn van een strafverzwarende omstandigheid. Voorts worden de strafrechtelijke
bepalingen uit hoofdstuk IX AWR231 van overeenkomstige toepassing verklaard op het niet-nakomen van de verplichtingen,
bedoeld in het voorgestelde hoofdstuk II, afdeling 4ac, WIB.232 Dit gebeurt door de voorgestelde aanpassing van artikel 11, zesde lid (nieuw), WIB.
Op die manier kan in ernstige gevallen tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan.
Indien sprake is van een strafrechtelijke overtreding kan de betrokkene worden gestraft
met een geldboete van de derde categorie233 (met ingang van 1 januari 2022: € 9.000) of met hechtenis van ten hoogste zes maanden.
Gebeurt het niet-nakomen opzettelijk, dan is sprake van een misdrijf waarop een geldboete
van de vierde categorie234 (met ingang van 1 januari 2022: € 22.500) of een gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren staat. Voor een vergrijp als bedoeld in het voorgestelde artikel 11, derde
lid (nieuw), WIB geldt derhalve het duale stelsel, dat wil zeggen dat het bestuurlijke
boeterecht of het strafrecht van toepassing kan zijn.235 Overigens geldt ook met betrekking tot voormelde strafbepalingen dat de geldboete,
hechtenis of gevangenisstraf in elk concreet geval proportioneel moet zijn. Met de
mogelijkheid om bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties te treffen, wordt
voorzien in het doeltreffende handhavingskader dat de implementatie van Richtlijn
(EU) 2021/514 vereist («De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschikkend236»).
Door de voorgestelde aanpassing van artikel 11, vierde lid (nieuw), WIB wordt hoofdstuk VIIIA,
afdeling 2, AWR van overeenkomstige toepassing op het vergrijp, bedoeld in het voorgestelde
artikel 11, derde lid (nieuw), WIB. Genoemde afdeling 2 bevat een aantal bepalingen
van meer procedurele aard. Ingevolge de voorgestelde aanpassing van artikel 11, vijfde
lid (nieuw), WIB geldt dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete
ook ten aanzien van het vergrijp, bedoeld in genoemd artikel 11, derde lid (nieuw),
vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan, vervalt.
Artikel I, onderdeel P (artikel 14 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 14 WIB bevat een aantal weigeringsgronden voor het verstrekken van inlichtingen
aan een andere staat. De voorgestelde wijziging van artikel 14, vijfde lid, WIB voorkomt
dat de bepalingen in dat artikel ook van toepassing zijn op de automatische uitwisseling
van inlichtingen op grond van het voorgestelde artikel 6g WIB.
Artikel I, onderdeel Q (artikel 17 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
De voorgestelde wijziging van artikel 17, eerste lid, WIB, beoogt te verduidelijken
dat de inlichtingen die de Minister van Financiën ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU
verstrekt aan de bevoegde autoriteit van een andere EU-lidstaat, tevens gebruikt kunnen
worden voor de vaststelling, tenuitvoerlegging en handhaving van het nationale recht
van de andere EU-lidstaat met betrekking tot de omzetbelasting en andere indirecte
belastingen. Dit was tot dusver niet uitgesloten, maar als gevolg van een onduidelijk
kader is hierover onzekerheid ontstaan. Met de aanpassing van artikel 17 WIB wordt
de mogelijkheid van het gebruik van inlichtingen voor het genoemde doel derhalve verduidelijkt.237
In het voorgestelde artikel 17, derde lid (nieuw), WIB is bepaald dat de Minister
van Financiën de bevoegde autoriteiten van alle andere EU-lidstaten een lijst kan
mededelen van andere doeleinden dan die genoemd in artikel 17, eerste lid, WIB waarvoor
overeenkomstig het nationale recht van die andere EU-lidstaten de verstrekte inlichtingen
kunnen worden gebruikt. De bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat die de inlichtingen
ontvangt, kan de inlichtingen vervolgens zonder verdere toestemming van de Minister
van Financiën gebruiken voor alle doeleinden die in de lijst zijn medegedeeld.238
Artikel I, onderdeel R (artikel 19 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
De voorgestelde wijziging van artikel 19, eerste lid, WIB is redactioneel van aard
en houdt verband met de voorgestelde wijzigingen in artikel 5a WIB. De voorgestelde
wijziging in het tweede lid van dat artikel is opgenomen omdat in Richtlijn (EU) 2021/514
een aantal bepalingen wordt toegevoegd waarvoor geldt dat gebruikgemaakt wordt van
de door de EC vastgestelde standaardformulieren.239 Op grond van de voorgestelde wijziging in artikel 19, derde lid, WIB geldt dat ook
de automatische inlichtingenuitwisseling op grond van het voorgestelde artikel 6g
WIB plaatsvindt door middel van een standaardformulier en voor zover mogelijk langs
elektronische weg.240
Artikel I, onderdeel S (artikel 23 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 23 WIB biedt de Minister van Financiën de mogelijkheid om een bevoegde autoriteit
van een andere staat te verzoeken om inlichtingen wanneer die inlichtingen naar verwachting
van belang zijn voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van
de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB. De voorgestelde leden 2 tot en
met 4 (nieuw) van artikel 23 WIB zijn voor een groot gedeelte spiegelbeeldig aan het
voorgestelde artikel 5bis WIB. Met het voorgestelde artikel 23, tweede lid (nieuw),
WIB wordt het begrip verwacht belang afgebakend en gecodificeerd. Aangegeven wordt
dat de verzochte inlichtingen naar verwachting van belang zijn als op het moment van
het verzoek de Minister van Financiën van oordeel is dat er overeenkomstig de Nederlandse
wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen van belang
zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van een of meerdere belastingplichtigen,
hetzij bij naam geïdentificeerd of anderszins, en het verzoek gerechtvaardigd is voor
de doeleinden van het onderzoek.
Om het verwachte belang aan te tonen, is de Minister van Financiën ingevolge het voorgestelde
artikel 23, derde lid (nieuw), WIB gehouden ten minste de volgende inlichtingen aan
de bevoegde autoriteit van een aangezochte staat te verstrekken:
a) het fiscale doel waarvoor de informatie wordt opgevraagd; en
b) een specificering van de inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering of handhaving
van de Nederlandse wetgeving. Zoals volgt uit artikel 23, eerste lid, WIB betreft
dit de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de heffing van belastingen die vallen
onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB. In het
voorgestelde artikel 23, vierde lid (nieuw), WIB is opgenomen welke inlichtingen de
Minister van Financiën dient te verstrekken bij een verzoek om inlichtingen dat betrekking
heeft op een groep belastingplichtigen die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd.241
Artikel I, onderdeel T (artikel 27 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 27 WIB ziet op de spiegelbeeldige situatie als de situatie die is beschreven
in artikel 9 WIB. Artikel 27 WIB betreft de situatie waarin de Minister van Financiën
de bevoegde autoriteit van een andere staat verzoekt ter uitwisseling van inlichtingen
in het kader van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB, ambtenaren aanwezig
te laten zijn in de buitenlandse belastingkantoren of te laten deelnemen aan een belastingonderzoek
dat in het buitenland wordt uitgevoerd. De voorgestelde wijzigingen in artikel 27,
eerste lid, aanhef, onderdelen a en b, WIB, zijn deels redactioneel van aard. Daarnaast
wordt verduidelijkt dat de door de aangezochte staat vastgestelde procedurele regelingen
van toepassing zijn als sprake is van een hiervoor beschreven situatie waarin Nederlandse
ambtenaren deelnemen aan buitenlandse onderzoeken. De bevoegdheden van Nederlandse
belastingambtenaren zijn van toepassing voor zover de bevoegdheden naar het recht
van de aangezochte staat dit toelaten. In het geval de procedures voor een audit in
de aangezochte staat verder reiken dan de Nederlandse procedures, blijven de Nederlandse
gemachtigde ambtenaren gehouden aan de Nederlandse wetgeving. Zij oefenen derhalve
geen bevoegdheden uit die verder gaan dan de bevoegdheden die hen krachtens de Nederlandse
wetgeving zijn verleend.
Het voorgestelde artikel 27, eerste lid, onderdeel c, WIB regelt dat door de Minister
van Financiën gemachtigde ambtenaren eveneens via elektronische communicatiemiddelen
aan een administratief onderzoek in het buitenland kunnen deelnemen in het geval de
Minister van Financiën daarom verzoekt en de bevoegde autoriteit van de aangezochte
staat dat verzoek inwilligt. Ook in dat geval vallen deze ambtenaren onder de door
de aangezochte staat vastgestelde procedurele regelingen.
Het voorgestelde artikel 27, derde lid (nieuw), WIB regelt dat indien gemachtigde
ambtenaren van Nederland deelnemen aan een onderzoek in een aangezochte staat, zij
overeenkomstig de door de aangezochte staat vastgestelde procedures ook personen kunnen
ondervragen en bescheiden kunnen onderzoeken. Dit geldt ook voor de ambtenaren die
met gebruikmaking van elektronische communicatiemiddelen aan een onderzoek in de aangezochte
staat deelnemen.
Een belastingplichtige kan de Belastingdienst verzoeken zich in te spannen om mogelijke
dubbele belastingheffing te voorkomen. Indien de Belastingdienst naar aanleiding hiervan
een audit uitvoert, overweegt de Belastingdienst of de uitvoering van een gezamenlijke
audit van toegevoegde waarde is.242
Artikel I, onderdeel U (Hoofdstuk III, afdeling 3a. Gezamenlijke audits)
De voorgestelde afdeling 3a WIB ziet op gezamenlijke audits in een andere EU-lidstaat
op verzoek van de Minister van Financiën. Afdeling 3a bestaat uit artikel 27a WIB.
Artikel 27a van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
De voorgestelde afdeling 3a WIB ziet op gezamenlijke audits in een andere EU-lidstaat
op verzoek van de Minister van Financiën. Het voorgestelde artikel 27a WIB verleent
de Minister van Financiën de bevoegdheid om de bevoegde autoriteit van een aangezochte
EU-lidstaat te verzoeken om een gezamenlijke audit.
Artikel I, onderdeel V (artikel 28 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In artikel 28 WIB wordt de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR van overeenkomstige
toepassing verklaard op de gegevens en inlichtingen die door de Minister van Financiën
in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat
zijn verkregen. Voorgesteld wordt de fiscale geheimhoudingsplicht ook van toepassing
te laten zijn op de gegevens en inlichtingen die de Minister van Financiën verkrijgt
op grond van de voorgestelde artikelen 10j en 10l WIB.
Artikel I, onderdeel W (artikel 30 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In artikel 30, eerste lid, WIB is bepaald dat tenzij een bevoegde autoriteit van een
andere staat anders bepaalt, de door haar aan de Minister van Financiën verstrekte
inlichtingen uitsluitend kunnen worden gebruikt voor de heffing van belastingen die
vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1 WIB.
Met de voorgestelde aanvulling op artikel 30, eerste lid, WIB wordt verduidelijkt
dat deze inlichtingen eveneens kunnen worden gebruikt voor de vaststelling, tenuitvoerlegging
en handhaving van het nationale recht met betrekking tot de omzetbelasting en andere
indirecte belastingen. Dit was tot dusver niet uitgesloten, maar als gevolg van een
onduidelijk kader is hierover onzekerheid ontstaan. De voorgestelde wijziging is voor
een groot gedeelte spiegelbeeldig aan de voorgestelde wijziging in artikel 17 WIB.
Artikel 30, vierde lid (nieuw), WIB voorziet in de mogelijkheid dat de bevoegde autoriteit
van een andere EU-lidstaat de Minister van Financiën een lijst mededeelt van andere
dan de in genoemd artikel 30, eerste en derde lid, bedoelde doeleinden waarvoor de
verstrekte inlichtingen kunnen worden gebruikt overeenkomstig de Nederlandse wetgeving.
In dat geval kan de Minister van Financiën die inlichtingen zonder de toestemming,
bedoeld in artikel 30, tweede lid, WIB, gebruiken voor alle doeleinden die in de lijst
zijn medegedeeld.243
Artikel II (inwerkingtreding)
Ingevolge artikel II, eerste lid, treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari
2023.244
Ingevolge artikel II, tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing op artikel I,
onderdelen L en U, betreffende de gezamenlijke audits. Deze bepalingen treden in werking
op 1 januari 2024.245
Artikel III (citeertitel)
Ingevolge artikel III kan deze wet worden aangehaald als: Wet implementatie EU-richtlijn
gegevensuitwisseling digitale platformeconomie.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.