Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten (Kamerstuk 22112-3281)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3307 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 maart 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en de Minister voor Natuur en Stikstof over:
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 januari 2022 inzake het Fiche:
Verordening betreffende ontbossingsvrije producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3281)
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 5 januari 2022
inzake Reactie op het verzoek van het lid Teunissen, gedaan tijdens de Regeling van
Werkzaamheden van 30 november 2021, over over de betrokkenheid van Nederlandse supermarkten
en zuivel- en vleesbedrijven bij ontbossing, landroof en corruptie (Zembla, 25 november
2021) (Kamerstuk 26 485, nr. 394)
De vragen en opmerkingen zijn op 7 februari 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit en de Minister voor Natuur en Stikstof voorgelegd. Bij brief van
7 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Verordening betreffende ontbossingsvrije
producten en de bijgaande kabinetsappreciatie. Deze leden zien het belang van het
tegengaan van wereldwijde ontbossing. Met het oog op klimaatverandering en verlies
aan biodiversiteit hebben ze dan ook begrip voor de insteek van dit Europese voorstel,
namelijk «de consumptie van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing
of bosdegradatie verband houden, tot een minimum te beperken en de vraag naar «ontbossingsvrije»
grondstoffen en producten in de EU, alsook de handel daarin, te doen toenemen.» Wel
hebben zij enkele vragen over het voorstel.
De leden van de VVD-factie vragen aan de Ministers om nader in te gaan op de impact
van het voorstel op individuele ondernemers in Nederland. Deze leden lezen in het
fiche dat ondernemers volgens ramingen van de Europese Commissie «eenmalig kosten
van 5.000 tot 90.000 euro per marktdeelnemer moeten maken voor het opstellen van het
gepaste zorgvuldigheidssysteem.» Bovendien lezen zij dat het kabinet nog niet kan
inschatten hoeveel Nederlandse bedrijven door het EU-voorstel geraakt gaan worden.
Het verontwaardigt deze leden dit te lezen. Immers, hoe kan het kabinet zich positief
uitlaten over het voorstel zonder er zeker van te zijn hoe het gaat uitwerken op bedrijfsniveau?
Deze leden horen graag een nadere duiding van de Ministers over de uitwerking op het
Nederlands bedrijfsleven, binnen welke (deel-)sectoren de impact het grootst gaat
zijn en wat er precies van ondernemers verwacht gaat worden. Hoe gaat het kabinet
borgen dat bedrijven kunnen overstappen op alternatieve producten indien nodig en
hoe waarborgt het kabinet dat deze überhaupt beschikbaar zijn? Om welke producten
gaat het dan? Wat hebben ondernemers te verwachten van de eenmalige kosten? Wat gaat
het voorstel voor hen betekenen?
Antwoord
Het voorstel heeft financiële consequenties voor het bedrijfsleven. De precieze gevolgen
voor Nederlandse bedrijven en/of (deel-)sectoren zijn op dit moment echter nog niet
aan te geven. De impact zal afhankelijk zijn van verdere besluitvorming over het voorstel
en met name de uiteindelijke omvang van de goederen- en productenscope, eventuele
uitbreiding naar andere ecosystemen en het aantal landen dat als hoog-risicoland wordt
aangemerkt.
De eenmalig kosten van 5.000 tot 90.000 euro die bedrijven moeten maken voor het opstellen
van eigen zorgvuldigheidssystemen («due diligence») zijn ramingen uit het Impact Assessment
behorend bij het commissievoorstel. Het kabinet heeft op dit punt geen andere gegevens.
Of het voor bedrijven noodzakelijk zou kunnen worden deels over te stappen op alternatieve
producten, is een vraag die in dit stadium van discussie en besluitvorming nog niet
valt te beantwoorden. Dit is inherent aan de duurzaamheidstransitie waar we nu middenin
zitten en waarvoor ook in het kader van deze verordening enige tijd beschikbaar zal
zijn, om waar nodig aanpassingen te doen aan de bedrijfsvoering. Overigens schrijven
IMVO-standaarden voor dat bedrijven juist niet overstappen op andere producten of
leveranciers, maar in eerste instantie hun invloed gebruiken om ontbossing in hun
ketens tegen te gaan.
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat Nederlandse partijen die soja, palmolie,
cacao, koffie en tropische hout importeren in de afgelopen jaren stappen hebben gezet
ter bevordering van verduurzaming van deze ketens. Het is goed dat het Nederlandse
verbruik van deze grondstoffen inmiddels overwegend duurzaam gecertificeerd is. Gezien
het mondiale karakter van de problematiek rondom ontbossing hebben deze leden begrip
voor een verdere aanpak op Europees niveau. Zij vinden het wel van belang om hierbij
te benadrukken dat een gelijk speelveld binnen de Europese Unie het uitgangspunt blijft.
Zijn de Ministers het met deze leden eens dat de Verordening in alle lidstaten op
gelijke wijze geïnterpreteerd en geïmplementeerd moet gaan worden? Hoe gaat het kabinet
borgen dat alle Europese lidstaten de Verordening serieus gaan nemen en Nederland
niet solitair de vlucht naar voren neemt?
Antwoord
De Verordening moet in alle lidstaten op gelijke wijze geïnterpreteerd, uitgevoerd
en gehandhaafd worden. Verordeningen zijn rechtshandelingen die automatisch en uniform
van toepassing zijn op alle EU-landen zodra ze van kracht worden. De verordening heeft
rechtstreeks werking en geldt direct in elke lidstaat. Verordeningen zijn in al hun
onderdelen bindend voor alle EU-landen en zorgen voor een gelijk speelveld. Het kabinet
acht het voor het behoud van een gelijk speelveld van belang dat definities, normen
en procedures binnen de verordening helder en eenduidig zijn.
De leden van de VVD-fractie horen zorgen over het benchmarkingsysteem van landen met
een indeling in laag-, midden- en hoog-risicoland. Zo zou het kunnen leiden tot het
terugtrekken van huidige investeringen uit gebieden met een hoger risico en zou de
vraag zich verplaatsen naar gebieden met een laag risico, wat uiteindelijk ten koste
kan gaan van boeren die op dit moment nog beloond worden voor de teelt en levering
van ontbossingsvrije sojaproducten. Herkennen de Ministers deze zorgen en zo ja, hoe
nemen zij deze zorgen weg?
Antwoord
De zorgen van de leden van de VVD-fractie worden herkend, zoals ook gedeeld in het
BNC-fiche. Om die reden wil het kabinet dat de Commissie deze risico’s in het voorstel
sterker adresseert en ook meeneemt in de uitwerking van het in onze ogen noodzakelijke
flankerende beleid ter ondersteuning van boeren in productielanden. Naast de zorg
dat bedrijven onder de huidige opzet van de verordening gebieden met een hoger risico
op ontbossing zouden kunnen verlaten, met alle gevolgen van dien, is het bij de opzet
van het voorgestelde, gelaagde benchmarking systeem onvoldoende duidelijk hoe voorkomen
kan worden dat grondstoffen en producten uit hoog-risico gebieden vermengd worden
met diezelfde producten uit laag-risico gebieden. Daarom zou eenduidige toepassing
van gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen
en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, wenselijk zijn. Dit vraagstuk vormt onderdeel van de lopende besprekingen in Raadsverband
en van de gesprekken met de Commissie. Vanuit dit standpunt is Nederland in gesprek
met de Commissie, die voorstander is van een gelaagd benchmarkingsysteem. Nederland
heeft dit onderwerp ook aangekaart in de lopende besprekingen in Raadsverband.
Het is voor het kabinet van belang dat marktdeelnemers en handelaren blijven investeren
in het verduurzamen van de productie, zeker in de gebieden waar de ontbossing het
grootst is, omdat juist op die wijze impact kan worden bereikt bij het tegengaan van
ontbossing. Ter versterking van de effectiviteit van de voorliggende verordening en
ter voorkoming van ongewenste neveneffecten, is het zaak dat er adequaat invulling
wordt gegeven aan de ondersteuning van en samenwerking met productielanden, waarbij
voldoende aandacht is voor de positie van kleine boeren en producenten.
De leden van de VVD-fractie lezen in het fiche dat uit een eerste analyse blijkt dat
de handhaving en uitvoering zal gaan leiden tot een significante stijging van fte’s
bij onder andere de douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Wat
verwachten de Ministers hiervan en op welke wijze wordt dit gefinancierd? Kunnen de
Ministers toezeggen dat deze lasten niet worden doorberekend aan het bedrijfsleven?
Wat zijn de risico’s? Voorzien zij problemen bij uitvoeringsorganisaties? Zijn zij
hierover met hen in gesprek?
Antwoord
Het voorstel heeft inderdaad financiële gevolgen voor de rijksoverheid, in het bijzonder
voor instanties die onderdeel vormen van de handhavingsketen zoals de Douane, de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), het openbaar ministerie (OM) en de rechtspraak
(bestuursrechter en strafrechter). Ook is aangegeven dat precieze gevolgen en kosten
in Nederland voor de uitvoering nog moeilijk zijn aan te geven afhankelijk van de
uiteindelijke omvang van de productenscope, een eventuele uitbreiding naar andere
ecosystemen en aantal landen dat als hoog-risico wordt aangemerkt, aangezien deze
categorie meer controle zal vergen. Budgettaire gevolgen zullen worden ingepast op
de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels inzake
budgetdiscipline. De getalsmatig grootste uitbreiding wordt bij de NVWA verwacht en
zal ervoor moeten zorgen dat tijdig de juiste mensen met de juiste kennis en expertise
worden geworven. Daar zit een mogelijk toekomstig uitdaging in bij een aanhoudende
krappe arbeidsmarkt.
Het kabinet kan daarbij niet toezeggen dat extra lasten niet worden doorberekend.
De leden van de VVD-fractie vragen de Ministers om nader in te gaan op het onderhandelingstraject
en de inwerkingtreding van het voorstel. Op welke wijze en op welke momenten kan de
Kamer meepraten over de verdere inzet van het kabinet en de implementatie van de Verordening?
Wat is de juridische implicatie van de Verordening op Nederlandse wetgeving? Deze
leden lezen dat het kabinet er voor de implementatie vanuit gaat dat het stelsel van
de Omgevingswet als zodanig conform planning op 1 juli 2022 in werking treedt. Hoe
heeft dat effect op de juridische implicaties van de Verordening, nu de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vorige week heeft bekendgemaakt niet vast
te houden aan deze datum?
Antwoord
De Verordening zal leiden tot aanpassing van enkele artikelen van de Omgevingswet,
zoals gewijzigd door de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, van enkele artikelen van
het Besluit activiteiten leefomgeving, zoals gewijzigd door het Aanvullingsbesluit
natuur Omgevingswet, en van een artikel in de Aanbestedingswet 2012. Hiertoe zullen
een wetsvoorstel en een AMvB worden voorbereid.
Het is nu nog niet duidelijk wanneer de Verordening in werking zal treden en of dan
binnen 12 maanden de noodzakelijke verankering in nationale wetgeving tot stand moet
worden gebracht, zoals de Commissie nu voorstelt, of binnen 24 maanden, zoals de ervaring
was bij de Europese houtverordening. Het aanwijzen van bevoegde autoriteiten en informeren
van de Commissie is, zoals aangegeven in het BNC-fiche, al geregeld in artikel 3.39
van het Besluit kwaliteit leefomgeving, zoals gewijzigd door het Aanvullingsbesluit
natuur Omgevingswet. Voor dit aanwijzen en informeren is de termijn in het voorstel
thans gesteld op 3 maanden na inwerkingtreding van de Verordening. Daarbij is in het
fiche opgemerkt dat die termijn van 3 maanden geen problemen oplevert, waarbij er
van wordt uitgegaan dat het stelsel van de Omgevingswet als zodanig conform planning
op 1 juli 2022 in werking treedt.
Inmiddels vindt er besluitvorming plaats over een mogelijke nieuwe datum van inwerkingtreding
van dit stelsel. Uw Kamer zal hierover spoedig door de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening worden geïnformeerd. Het nieuwe tijdstip van inwerkingtreding
van het stelsel van de Omgevingswet zal daarbij naar verwachting geen effect hebben
op de juridische implicaties van deze Verordening, gegeven de doorlooptijd voor de
totstandkoming en inwerkingtreding van de Verordening. Als daar aanleiding voor zou
bestaan, zou er overigens ook voor gekozen kunnen worden om niet alleen in het stelsel
van de Omgevingswet maar, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het stelsel van
de Omgevingswet, ook in het thans nog geldende stelsel van de Wet natuurbescherming
de nodige wijzigingen door te voeren.
Met betrekking tot het meepraten van uw Kamer over de verdere inzet van het kabinet
het volgende: deze gelegenheden doen zich voor als verdere besluitvorming in de Raad
aan de orde is. Zo streeft het Franse voorzitterschap naar besluitvorming over een
algemene positie van de Raad in juni 2022. Een mogelijkheid kan zich ook aandienen
bij een eerste bespreking in de Milieuraad op 17 maart a.s. Uitgangspunt van de kabinetsinzet
is die zoals beschreven in het BNC-fiche.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche over
de Verordening ontbossingsvrije producten. Deze leden zijn positief over het doel
van de Verordening, namelijk een bijdrage leveren aan het stoppen van wereldwijde
ontbossing en bosdegradatie. Dit is zeer nodig omdat de wereldwijde biodiversiteit
razend snel achteruit holt. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die ze aan
de Ministers willen voorleggen.
Afgeleide producten en herziening daarvan
De leden van de D66-fractie constateren dat de reikwijdte van de Verordening zich
beperkt tot zes type goederen. Daarnaast is in de bijlage van de Verordening een korte
lijst opgenomen met hiervan afgeleide producten. Deze lijst wordt na twee jaar herzien
en vervolgens regelmatig herzien. Is al meer bekend over hoe vaak dit zal zijn? Hoe
vaak zijn de Ministers van mening dat deze lijst herzien moet worden? Zullen zij hier
ook op aandringen? Deze leden lezen in het BNC-fiche dat bepaalde andere (afgeleide)
producten zoals rubber en maïs voor nu uit het voorstel zijn gebleven en dat de Ministers
een uitgebreidere onderbouwing willen waarom hiervoor is gekozen. Deze moeten zijn
ontvangen voor de evaluatieperiode. Kunnen de Ministers uiteenzetten welke onderbouwing
eerst was gekozen en waarom dit als onvoldoende onderbouwing wordt geacht? En kan
worden toegelicht waarom in het BNC-fiche specifiek wordt gesproken over maïs en rubber,
maar vlees waarvoor soja is gebruikt in het veevoer, niet wordt genoemd? Kunnen de
Ministers bovendien toelichten hoe de Kamer op de hoogte zal worden gehouden richting
dit evaluatiemoment? Zo nee, waarom niet? Indien dit wel het geval is, kunnen hierbij
de afwegingen rondom uitvoerbaarheid, effectiviteit en handhaafbaarheid van de Verordening
en eventuele extra uitvoeringkosten ook worden gedeeld?
Antwoord
In het voorstel is voorzien in mogelijke aanpassingen van de lijst van producten,
zoals opgenomen in bijlage 1 bij de verordening. De eerste gelegenheid hiervoor is
voorzien na een eerste evaluatie, die de Commissie moet uitvoeren uiterlijk 2 jaar
na inwerkingtreding van de verordening en daarna met regelmatige tussenpozen. Deze
evaluaties moeten de basis bieden om te beoordelen of het passend is de lijst van
producten te wijzigen. Het voorstel van de Commissie is tevens dat elke aanpassing
van bijlage 1 gebeurt op basis van een bevoegdheidsdelegatie («delegated act») en
daarmee op relatief korte termijn kan worden doorgevoerd. Nederland heeft, conform
het BNC-fiche, de Commissie gevraagd vaart te maken en voorbereidingen voor een eerste
evaluatie en mogelijke uitbreiding van de lijst met producten nu al te starten.
Specifiek aangaande de vragen over maïs, rubber en vlees waarvoor soja is gebruikt
in het diervoer het volgende. Volgens de Commissie zijn maïs en rubber onder de geanalyseerde
grondstoffen verantwoordelijk voor een relatief klein deel van ontbossing in verhouding
tot het door de EU afgenomen handelsvolume, maar in absolute termen is de EU-voetafdruk
in relatie tot deze grondstoffen nog wel significant. Het kabinet vraagt zich af of
ook andere factoren van invloed zijn geweest bij de afweging om betreffende producten
weg te laten uit de lijst. Het antwoord op de vraag waarom door de Commissie niet
apart aandacht wordt besteed aan «vlees waarvoor soja is gebruikt in het diervoer»
is niet bekend, maar deze aanpassing zou wel kunnen leiden tot een verdere uitbreiding
van de lijst van goederen omdat andere diersoorten via hun voeding met mogelijk daarin
soja verwerkt dan ook toegevoegd zouden moeten worden. Dat zou de gewenste snelle
invoering van de verordening verder kunnen belemmeren.
Inzake de vraag over hoe uw Kamer op de hoogte zal worden gehouden richting dit evaluatiemoment:
dit raakt ook het eerder gegeven antwoord over meepraten van de Kamer over de inzet
van het kabinet (zie het antwoord op de vraag van de VVD-fractie). Dit gebeurt zodra
verdere besluitvorming in de Raad aan de orde is.
Ecosystemen
De leden van de D66-fractie lezen dat andere kwetsbare ecosystemen op dit moment buiten
het voorstel zijn gebleven omdat de Commissie dit niet uitvoerbaar acht, maar dat
dit over twee jaar heroverwogen kan worden. Ook constateren deze leden dat hier door
Nederland een extra onderbouwing over gevraagd zal worden. Zij zijn benieuwd waarom
er nu pas voor wordt gekozen om deze extra onderbouwing te vragen, in het bijzonder
omdat zij meermaals aandacht hebben gevraagd over het excluderen van andere kwetsbare
ecosystemen en de risico’s hiervan. Kan nader toegelicht worden waarom hiervoor gekozen
is? Ook vragen zij uiteen te zetten waarom de huidige beoordeling van de Commissie
is dat het opnemen van andere ecosystemen in het wetsvoorstel onuitvoerbaar zou zijn
en welke stappen moeten worden gezet om dit over twee jaar wel uitvoerbaar te laten
zijn. Zij constateren dat wanneer de wet alleen bossen beschermt, er een nog groter
risico zal zijn op natuurvernietiging in andere ecosystemen. Dit omdat landbouw dan
zal verplaatsen naar andere gebieden. Hoe beoordelen de Ministers dit gegeven? Zijn
de Ministers het met deze leden eens dat het uitbreiden van het voorstel naar andere
cruciale ecosystemen, zoals deze leden meermaals hebben voorgesteld, direct in wetgeving
opgenomen zou moeten worden, dus zonder het voorbehoud wat in het fiche wordt geschetst?
Antwoord
Het kabinet deelt de zorgen over andere ecosystemen dan bos en ziet graag dat ook
de conversie van deze andere kwetsbare ecosystemen wordt gestopt. De Commissie geeft
in het wetsvoorstel aan dat op basis van ervaring met bestaande wetgeving een uitbreiding
naar andere ecosystemen nog te vroeg komt omdat het gebrek aan praktische ervaring
nadelig zou zijn voor de effectiviteit en handhaafbaarheid. Hier gaat het volgens
de Commissie met name om de beschikbare data en geschikte, internationaal geaccepteerde
definities van andere ecosystemen. Het kabinet ontvangt graag nadere toelichting van
de Commissie op de barrières die men nu nog ziet voor uitbreiding van de reikwijdte
naar andere ecosystemen. Mocht uitbreiding op dit moment inderdaad niet wenselijk
of haalbaar zijn, dan wil het kabinet de Commissie oproepen alle noodzakelijke voorbereidingen
te treffen, EU-intern en multilateraal, om uitbreiding naar andere ecosystemen na
de eerste evaluatie van het voorstel alsnog zo spoedig mogelijk in te kunnen voeren
om ook daar de snel voortschrijdende conversie een halt toe te roepen.
Cut-off date
De leden van de D66-fractie begrijpen uit het voorstel dat de zogenoemde cut-off datum
nu is gesteld op 31 december 2020, vooral omdat een eerdere datum niet uitvoerbaar
zou zijn en om kleine boeren te ontzien. Kan nader worden toegelicht hoe kleine boeren
hiermee precies ontzien zouden worden en waarom een eerdere cut-off datum niet haalbaar
bleek voor de uitvoerbaarheid? Welke cut-off datum was de oorspronkelijke inzet van
de Ministers? Deze leden lezen tevens dat de Ministers willen pleiten voor onderzoek
naar mogelijke aanvullende maatregelen die bevorderen dat reeds bestaande nationale
of regionale cut-off data voor bepaalde grondstoffen gehandhaafd blijven. Kan nader
toegelicht worden hoe de Ministers dit onderzoek precies voor zich zien en welke maatregelen
zij hierbij voorzien?
Antwoord
De Europese Commissie heeft gekozen voor een zogenaamde cut-off datum die relatief dicht bij de aankondiging van nieuwe EU-regelgeving ligt, om bestaande
handel onder huidige regelgeving niet met terugwerkende kracht te ondermijnen en alle
betrokken landen, producenten en handelaren de kans te geven zich aan te passen aan
de nieuwe EU-regelgeving. Naar verwachting zullen vooral kleine boeren, met beperkte
toegang tot informatie en middelen, problemen ervaren bij de aanpassing aan de nieuwe
regelgeving. Door een latere cut-off datum te kiezen, zullen zij niet gestraft worden voor mogelijke relatief recente
ontbossing op hun land. Het kabinet had geen specifieke cut-off datum in gedachten, ook omdat het niet eenvoudig is een enkele datum te kiezen die
wereldwijd voor alle productgroepen van toepassing wordt, terwijl lokale omstandigheden
in productielanden sterk kunnen verschillen. Mede daarom wil het kabinet in de context
van deze verordening aan de Commissie vragen om te onderzoeken hoe bestaande nationale
of regionale cut-off data, die al onderdeel zijn van bestaande wetgeving en handelspraktijken, gerespecteerd
zouden kunnen blijven worden, zodat de EU-verordening niet kan leiden tot verzwakking
van bestaande regelgevende kaders. Omdat een eenvoudige oplossing voor dit vraagstuk
niet direct evident is, wil het kabinet met de Commissie en de lidstaten in gesprek
gaan over mogelijke aanpassingen of maatregelen.
Aandachtspunten
De leden van de D66-fractie zien dat de Ministers aangeven dat de termijn van 12 maanden
te kort is om de vereiste wetgeving te realiseren. Dat zou namelijk 24 maanden moeten
zijn. Daarbij benadrukken de Ministers dat zij bereid zijn akkoord te gaan met de
nog beperkte reikwijdte van het voorstel, omdat dit ten goede komt aan een snelle
uitvoering. Deze leden zijn echter benieuwd waarom de Ministers van mening zijn dat
de invoering van deze wet 24 maanden in plaats van 12 maanden zou moeten duren. Kan
dit niet veel sneller gezien de urgentie van dit voorstel? Ook vernemen deze leden
dat er volgens de Ministers vragen zijn over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid,
ook in het kader van geolocaties en de rol van huidige (vrijwillige) certificeringssystemen.
Kunnen de Ministers verder uiteenzetten wat zij hier precies mee bedoelen? Waarom
hebben zij vragen over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid? Zijn zij van mening
dat volledige traceerbaarheid nodig is om deze wet tot succes te laten zijn? Welke
vragen hebben zij omtrent de bestaande vrijwillige certificeringssystemen? Hoe zien
zij zelf de relatie tussen deze systemen en het voorliggend voorstel?
Antwoord
De Verordening zal leiden tot aanpassing van enkele artikelen van de Omgevingswet,
zoals gewijzigd door de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, van enkele artikelen van
het Besluit activiteiten leefomgeving, zoals gewijzigd door het Aanvullingsbesluit
natuur Omgevingswet en van een artikel in de Aanbestedingswet 2012. Hiertoe zullen
een wetsvoorstel en een AMvB worden voorbereid. Gezien de doorlooptijd voor de totstandkoming
en inwerkingtreding van een wet zal een termijn van 12 maanden naar verwachting te
kort zijn. Die termijn zou 24 maanden moeten zijn, zoals de ervaring leert bij de
Europese Houtverordening. De vraag of de termijn van 12 maanden te kort is, hangt
mede af van de vraag wanneer de Europese Commissie de verordening inwerking zal laten
treden. Daar is nu nog geen duidelijkheid over. Als de Commissie snel na vaststelling
van de Verordening tot publicatie overgaat en de verordening in werking laat treden,
is die termijn te krap. Er zijn wel mogelijkheden om het wetgevingsproces te versnellen,
bijvoorbeeld door de interne voorbereiding van het wetsvoorstel al vroegtijdig op
te starten, nog voor de Verordening is vastgesteld. Ook zouden andere onderdelen van
het wetgevingsproces mogelijk versneld kunnen worden zoals toetsing, advisering door
de Raad van State, en behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer en Eerste
Kamer, maar dan nog is de termijn van 12 maanden naar verwachting te kort om de vereiste
wetgeving te realiseren.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn «sine qua non» als het gaat om het effectief
kunnen invoeren en uitvoeren van de verordening. Essentie van het voorstel is om bepaalde
goederen en productstromen «vrij van ontbossing of bosdegradatie te maken». Daarvoor
is exacte traceerbaarheid naar herkomst noodzakelijk en in het voorstel speelt de
vaststelling daarvan via geolocaties daarvoor een doorslaggevende rol. Tegelijkertijd
is dat een nieuw instrument, dat op de nu voorgestelde wijze en omvang niet eerder
is beproefd en is er de vraag hoe precies alle (geo)locaties moeten worden vastgesteld,
bijvoorbeeld als het om bulktransporten gaat of bij «bewegende goederen», zoals rundvee.
Bij import van cacaobonen kan een zending samengesteld zijn uit partijen afkomstig
van vele tienduizenden afzonderlijke producenten, en in dit voorbeeld van cacao zijn
dat in veel gevallen kleine boeren. Naast de vraag bij wie in de keten deze bewijslast
precies komt te liggen en of deze kleine boeren onder deze verordening nog kans maken
te exporteren naar de EU, is controleerbaarheid van dergelijke zendingen een vraag,
en ook of er alternatieven mogelijk zijn door bijvoorbeeld het vaststellen van herkomst
op basis van grotere samengestelde gebieden. Op dat punt kunnen bestaande vrijwillige
certificeringsstandaarden, waarbij soms ook kleinere boeren via de keten zijn aangesloten
een nuttige rol spelen, zeker ook bij grondstoffen als palmolie en soja. De Nederlandse
overheid heeft de constructieve rol van certificering bij verduurzaming steeds gesteund
en ziet graag dat de nu voorliggende verordening en certificeringsstandaarden zoveel
mogelijk complementair worden ingezet. Wereldwijd zijn miljoenen hectares landbouwgrond
duurzaam gecertificeerd, met brede duurzaamheidsgaranties en verzekering van markttoegang
voor veel (kleine) boeren die duurzaam produceren in vaak hoog-risicogebieden. Vrijwillige
certificeringssystemen kunnen bedrijven helpen om risico’s op het gebied van ontbossing
te mitigeren, maar vervangen de due diligence verplichtingen in het voorstel niet.
Speelveld
De leden van de D66-fractie vernemen dat er een aantal lidstaten is dat zich zorgen
maakt over de definities uit het voorstel. Kunnen de Ministers toelichten hoe zij
deze kritiek duiden? Zijn zij het bijvoorbeeld met Finland eens dat de definitie van
bosdegradatie te vaag en generiek is?
Antwoord
Zoals aangegeven in het BNC-fiche is het voor een gelijke handhaving in de verschillende
lidstaten van belang dat de definities, normen en procedures helder en eenduidig zijn.
Over het algemeen is het lastig om tot een duidelijke en praktische definitie van
bosdegradatie te komen. Dit komt deels door de mate van onzekerheid rond het degradatieproces,
maar ook door de hoge mate van variabiliteit in het vermogen van verschillende typen
bossen om te herstellen naar hun oorspronkelijke staat. Het kabinet kan zich daarom
vinden in de opmerking van Finland en zet zich zoveel mogelijk in voor het afspreken
van een werkbare definitie van bosdegradatie.
Overig
De leden van de D66-fractie vragen de Ministers tenslotte of zij de vragen kunnen
beantwoorden voor het commissiedebat dat gepland staat op 8 maart, over de Milieuraad
d.d. 17 maart. Bovendien vragen zij of de Minister de onderhandelingsinzet van de
Raad met de Kamer kan delen voordat hierover een definitief debat en besluit plaatsvindt
in de Raad.
Antwoord
De beantwoording van de vragen zal voor het commissiedebat op 8 maart a.s. over de
Milieuraad naar uw Kamer verstuurd worden. De Nederlandse onderhandelingsinzet wordt
uiteengezet in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3281). De beoordeling van het voorstel vormt de basis van de Nederlandse inzet op de Milieuraad.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Fiche: Verordening ontbossingsvrije
producten en hebben daarover enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie ondersteunen het doel van het Europese voorstel om ontbossing
die door consumptie en productie in de EU wordt veroorzaakt te minimaliseren en om
daarnaast ook de vraag op de Europese markt te vergroten naar goederen en producten
die legaal en ontbossingsvrij zijn geproduceerd. Het is volgens deze leden wel van
belang dat de Europese Verordening die dat mogelijk moet maken ook daadwerkelijk uitvoerbaar
en effectief is. Zij leden vragen de Ministers daarom om een eerste inschatting te
geven van de uitvoerbaarheid en effectiviteit van de Verordening. Wat zijn volgens
de Ministers voornaamste zwaktes en risico’s in het voorstel op het gebied van uitvoerbaarheid
en effectiviteit en hoe zouden deze kunnen worden ondervangen?
Antwoord
De uitvoerbaarheid van het voorstel hangt nauw samen met de te hanteren
definities, normen en procedures, zoals die voor gepaste zorgvuldigheid. Een nadere
toelichting van de risico’s van het voorstel wordt gegeven in het BNC-fiche. In het
kort kan worden gedacht aan de verbetering van de handhaafbaarheid van de verordening,
zodat deze in alle lidstaten op eenzelfde niveau plaatsvindt, de vergemakkelijking
van de bewijsvoering wanneer overtreding plaats vindt, het voorkomen van omzeiling
van de in de verordening gestelde vereisten, het benchmarkingsysteem voor landen,
de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de betrokken partijen bij de uitvoering van
de verordening, en de invulling van het stelsel van zorgvuldigheidseisen.
Daarnaast bevat het voorstel een grote handhavingscomponent, welk betrekking heeft
op controles en inspecties op zowel de invoer, het op de markt brengen, het binnenlands
toezicht en de uitvoer van de betrokken producten en de bijbehorende derivaten. Om
de werking van het voorstel mogelijk te maken is het essentieel dat de Commissie het
geplande informatiesysteem (Register) met een koppeling met de Douane via het zogenaamde
Single Window tijdig realiseert.
De effectiviteit van het voorstel uit zich in het verminderen van ontbossing en bosdegradatie.
De Commissie schat het effect van het jaarlijks minder ontboste areaal door Europese
consumptie op ten minste circa 72.000 hectare (qua oppervlakte ongeveer de helft van
de provincie Utrecht). Ook zou er 32 miljoen ton minder CO2 vrijkomen, dit komt volgens de commissie neer op een jaarlijkse kostenbesparing van
ten minste 3,2 miljard euro. Afgezet tegen de vele miljoenen hectare verlies aan bossen
en bosdegradatie dat zich mondiaal jaarlijks voltrekt maakt echter ook duidelijk dat
alleen dit voorstel bij lange na niet voldoende is die tendens te verminderen dan
wel ontbossing te stoppen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Ministers enkele zorgen hebben over het Europese
voorstel als het gaat om het voorkomen dat grondstoffen en producten uit hoog-risico
gebieden vermengd worden met diezelfde producten uit laag-risico gebieden en de mogelijke
prikkel aan marktdeelnemers en handelaren om hoog-risicogebieden te verlaten, waardoor
de EU minder invloed heeft op het tegengaan van ontbossing. Vergelijkbare zorgen worden
door deze leden ook vanuit de sector ontvangen. In de sector speelt zelfs de zorg
dat het voorstel ertoe zal leiden dat ontbossing in met name hoog-risicolanden zal
toenemen in plaats van afnemen. Is dat risico wat de Ministers betreft reëel, wanneer
de Nederlandse zorgen zoals uitgesproken in de BNC-fiche niet voldoende worden geadresseerd?
Zijn de Ministers voorts bekend met het feit dat vanuit de sector momenteel alternatieven
voor de zwakheden en lacunes in het huidige voorstel worden uitgewerkt door Europese
koepelorganisaties? Welke mogelijkheden zien zij om daarover in overleg te treden
met de verschillende betrokken branches en waar mogelijk de samenwerking te zoeken?
Antwoord
Het is inderdaad een zorg van het kabinet dat in de huidige opzet van de verordening
handelaren en marktdeelnemers de gebieden met een hoger risico op ontbossing zouden
kunnen verlaten, met alle gevolgen van dien. Daarnaast is het bij de opzet van het
voorgestelde, gelaagde benchmarking systeem onvoldoende duidelijk hoe voorkomen kan
worden dat grondstoffen en producten uit hoog-risicogebieden vermengd worden met diezelfde
producten uit laag-risicogebieden. Over beide punten vinden momenteel besprekingen
plaats in de Raad, mede op aandringen van Nederland. Naar verwachting dragen deze
besprekingen bij aan het verder in kaart brengen van deze risico’s. Het kabinet is
bekend met reacties op het Commissievoorstel vanuit het bedrijfsleven, maatschappelijk
middenveld en kennisorganisaties en is voornemens om belanghebbenden te blijven consulteren
wanneer dat van toegevoegde waarde is.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering in mei 2021 middels een motie
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1301) verzocht is om in EU-verband in te zetten op «made in Europe»-eiwitten en onder
andere te onderzoeken hoe veevoerbedrijven gestimuleerd kunnen worden om meer eiwithoudende
grondstoffen uit Europa te halen, zonder dat dit ontbossing in Europa tot gevolg heeft.
Deze leden vragen de Ministers om duidelijk te maken hoe dit Europese voorstel zich
verhoudt tot het verzoek uit deze motie en welke mogelijkheden het voorstel biedt
voor de inzet op «made in Europe»-eiwitten. Kunnen de Ministers tevens aangeven welke
acties zij hebben ondernomen en nog zullen ondernemen om uitvoering te geven aan deze
motie en om het gebruik van ontbossingsvrije eiwithoudende grondstoffen uit Europa
te stimuleren?
Antwoord
De motie van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1301) en het voorstel van de Commissie beogen beide bij de productie van eiwithoudende
grondstoffen ontbossing te voorkomen en liggen in die zin in elkaars verlengde. Waar
de motie Boswijk ziet op een toename van de productie van eiwithoudende grondstoffen
in Europa zelf, biedt het voorstel van de Commissie ruimte aan producenten in derde
landen om hun productie aan te passen en om te schakelen naar een ontbossingsvrije
productie en ketens. Een belangrijk deel van de eiwithoudende grondstoffen afkomstig
uit derde landen vindt zijn weg naar de Nederlandse veevoederindustrie. Momenteel
wordt in het kader van de Nationale Eiwit Strategie (NES) onderzocht of en zo ja hoe
de veevoerindustrie gestimuleerd kan worden om meer eiwithoudende grondstoffen vanuit
Europa te gebruiken, zoals uw Kamer ook verzocht heeft met de motie Boswijk c.s.
De leden van de CDA-fractie constateren dat in de Raad zal worden onderhandeld over
een onderhandelingspositie en dat het Frans EU-voorzitterschap daarvoor een tijdsplanning
voorziet die loopt tot eind juni 2022. Zij vragen de Ministers de onderhandelingsinzet
van de Raad met de Kamer delen voordat hierover een definitief debat en besluit plaatsvindt
in de Raad. Tevens vragen deze leden de Ministers om toe te lichten wat de eerste
geluiden uit het Europees Parlement zijn ten aanzien van de voorgestelde Verordening.
Antwoord
De Nederlandse onderhandelingsinzet wordt uiteengezet in het BNC-fiche (Kamerstuk
22 112, nr. 3281). De beoordeling van het voorstel vormt de basis van de Nederlandse inzet op de Milieuraad.
Het Europees Parlement steunt het voorstel, maar wil de productengroep uitbreiden
naar andere afgeleide producten en dat het niet alleen om ontbossing moet gaan maar
ook om conversie van andere waardevolle ecosystemen, zoals savannes en wetlands. Dit
laatste hebben ze al kenbaar gemaakt in een resolutie in oktober 2020.1
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en de PvdA-fracties
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben kennisgenomen van de stukken en
hebben hier enkele vragen en opmerkingen bij.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties steunen zonder voorbehoud het morele
uitgangspunt van de wet: wij zijn zelf verantwoordelijk voor alle gevolgen van onze
consumptie. Schade aan ecosystemen, klimaat, de lokale economie of maatschappij en
de mensenrechten die een gevolg zijn van het winnen van grondstoffen en productie
van goederen die wij van elders importeren, vallen mede onder onze verantwoordelijkheid.
De Nederlandse en Europese overheden kunnen geen wetten en regels opleggen aan soevereine
staten, maar we kunnen onze medeplichtigheid aan misstanden beperken door handel in
de producten die hiervoor verantwoordelijk zijn, tegen gaan en zo de economische drivers
die deze misstanden veroorzaken, wegnemen. Delen de Ministers deze uitgangspunten?
Antwoord
Het kabinet steunt de doelstelling om schade aan ecosystemen, klimaat, sociale schade
aan lokale gemeenschappen en mensenrechtenschendingen te voorkomen en duurzaamheidsdoelstellingen
te bevorderen. Daarnaast wil het kabinet toewerken naar een substantiële verkleining
van de ecologische voetafdruk. Zoals de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties
aangeven kunnen de Nederlandse en Europese overheden geen wetten en regels opleggen
aan derde landen. Middels samenwerkingsprogramma’s en handelsrelaties heeft de EU,
en Nederland specifiek, echter wel de mogelijkheid bij te dragen aan op verduurzaming
van waardenketens en handel. Het kabinet is van mening dat het beperken van handel
er niet noodzakelijkerwijs aan bijdraagt dat misstanden niet meer plaatsvinden. Handelsstromen
kunnen immers verlegd worden om aan de vraag vanuit andere landen te voldoen, waardoor
de invloed die de EU heeft om ketens te verduurzamen verder juist beperkt wordt. Juist
de handelsrelatie kan benutten worden om met overheden in derde landen samen te werken
aan implementatie en ontwikkeling van wet- en regelgeving, in lijn met internationale
doelstellingen. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij in lijn met de OESO richtlijnen
voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, gepaste zorgvuldigheid betrachten bij het zakendoen over de grens. Dit houdt in
dat bedrijven risico’s op het gebied van mens en milieu in de waardenketen moeten
identificeren en aanpakken, en daarover rekenschap dienen af te leggen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn van mening dat het nu voorliggende
voorstel goede stappen in de juiste richting zet, maar helaas nog wel belangrijke
punten laat liggen. Deze leden zouden graag zien dat de Ministers zich inzetten voor
aanscherping uitbreiding en verbetering van deze tekortkomingen.
Om te beginnen zijn de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties van mening dat de
beperking van het voorstel tot «bossen», te beperkt is. Bossen zijn uitermate belangrijke
en kwetsbare ecosystemen, maar er is geen goede reden om andere ecosystemen zoals
savannes, moerassen, of wateren uit te sluiten. Kunnen de Ministers aangeven wat de
Nederlandse inzet zal zijn om de regeling uit te breiden naar andere ecosystemen?
Kan dit direct en zo nee, waarom niet en wanneer wel?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties
naar de antwoorden op de vragen van de D66-fractie over ecosystemen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties zijn bezorgd dat de beperkte scope van
producten en grondstoffen die onder de regeling vallen, veel ruimte laat voor een
indirecte import via andere halffabricaten of producten. Zo kan straks geen foute
soja meer worden geïmporteerd, maar wel vlees van dieren die met diezelfde soja zijn
gevoerd. Bij cacao en chocolade is die link er wel. Waarom is dit niet consequent
doorgevoerd? Gaan de Ministers zich inzetten om deze indirecte import zonder voorbehoud
ook onder de regeling te laten vallen?
Antwoord
Op basis van een impactanalyse heeft de Commissie ervoor gekozen zes grondstoffen
en daarvan afgeleide producten op te nemen in het wetsvoorstel, waarbij bijvoorbeeld
grondstoffen als maïs en rubber vooralsnog niet zijn opgenomen door hun relatief kleine(re)
impact op ontbossing veroorzaakt door Europese consumptie. Het voorstel focust in
eerste instantie op het afdekken van een zo groot mogelijke massa, maar de leden van
uw Kamer wijzen terecht op het feit dat het voorstel in haar huidige vorm niet alle
niet alle door Europese consumptie veroorzaakte ontbossing afdekt. Het is dus mogelijk
dat rundvlees of vlees van andere diersoorten op de Europese interne markt wordt gebracht,
waarbij de dieren zijn gevoed met soja uit ontboste gebieden. De keuze van de Commissie
om de scope te beperken heeft ook met de eerder genoemde effectiviteit en uitvoerbaarheid
te maken. Zoals in de beantwoording op eerdere vragen is aangegeven zet het kabinet
in op snelle invoering van de Verordening met focus op uitbreiding naar andere ecosystemen
en bij producten op rubber en mais.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben een vraag over het toepassen van
de «Due diligence»-systematiek. Hier zijn verschillende interpretaties van. De richtlijn
voor de houtwet (EUTR) is een andere dan de OESO-richtlijn. Kunnen de Ministers beamen
dat er een duidelijk verschil zit in deze twee soorten Due diligence, waarbij in het
voorstel voor de Verordening eisen worden gesteld aan het product, en waarbij de IMVO-wetgeving
eisen moet stellen aan de gehele bedrijfsvoering? Zijn de Minister het met deze leden
eens dat beide soorten wetgeving nodig zijn, waarbij de wetgeving voor internationaal
maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) gericht is op de bedrijfsvoering naar
een hoger niveau te tillen en deze Verordening een verbod op producten inhoud die
bijdragen aan natuurvernietiging?
Antwoord
In het voorstel betreffende een EU verordening voor ontbossingsvrije producten stelt
de Commissie dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid (due diligence) moeten toepassen voordat zij producten die onder de Verordening vallen op de Europese
markt mogen brengen. Het kabinet constateert dat de benadering die de Commissie voorstelt
afwijkt van de due diligence systematiek volgens de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en heeft de Commissie gevraagd aan te tonen dat, waar afgeweken wordt van het voorgeschreven
proces in de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles, er toch voldoende waarborgen
zijn dat het risico op ontbossing afdoende wordt aangepakt. De OESO richtlijnen en
UN Guiding Principles stellen dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid dienen toe te passen.
Dit is een doorlopend proces op basis waarvan bedrijven nadelige gevolgen op het gebied
van mensenrechten, arbeidsrechten en milieu in hun waardeketen in kaartbrengen en
aanpakken en waarmee bedrijven rekenschap geven over hun aanpak van die nadelige gevolgen
als integraal onderdeel van hun besluitvormingsproces en risicobeheersysteem. Het
kabinet acht het van groot belang dat de Commissie de coherentie van het voorstel
inzake ontbossingsvrije producten met het Commissievoorstel voor verplichte gepaste
zorgvuldigheid (Corporate Sustainability Due Diligence), dat op 23 februari jl. gepubliceerd is, bewaakt en onderbouwt. Het is belangrijk
dat verschillende initiatieven gericht op het voorkomen van risico’s in de waardenketens
van bedrijven in samenhang worden bezien en complementair zijn aan elkaar. Op die
manier dient ook voorkomen te worden dat verschillende eisen leiden tot een stapeling
van verplichtingen voor bedrijven.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vrezen dat de nu voorliggende regeling
weliswaar opkomt voor bossen, maar aan de rechten van inheemse volkeren in die bossen
en mensenrechten in het algemeen voorbij gaat. Dat is een onnodig gemis en deze leden
zien graag dat de Ministers zich inzetten voor aanpassing. Klopt het dat het IMVO-wetsvoorstel
op Europees en Nederlands niveau beoogt dat bedrijven niet hoeven aan te tonen dat
hun import voldoet aan internationale mensenrechten afspraken? Waarom is dit? Wat
gaan de Ministers hieraan doen? Gaan de Ministers ervoor pleiten om dit alsnog op
te nemen in de regeling?
Antwoord
Het Commissievoorstel voor verplichte gepaste zorgvuldigheid (Corporate Sustainability Due Diligence), is 23 februari jl. gepubliceerd. Een BNC-fiche wordt opgesteld en gedeeld met uw
Kamer. Het uitgangspunt van het kabinet voor IMVO-wetgeving is dat een afgebakende
groep bedrijven verplicht wordt gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun waardeketen
in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. In deze internationale raamwerken op het gebied van IMVO zijn onder andere internationale
verdragen op het gebied van mensenrechten verankerd. Het kabinet zet zich ervoor in
om coherentie met deze internationale raamwerken te waarborgen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties concluderen uit de stukken dat de Ministers
bedrijven niet wil afschrikken met als gevolg dat bedrijven niet meer actief zouden
zijn in hoogrisicogebieden. De Ministers willen dat daarvoor flankerend beleid wordt
opgesteld. Deze leden vragen zich af of het voor het de Ministers ook denkbaar is
dat de EU wel stelt dat producten uit hoogrisicogebieden niet duurzaam zijn en dat
deze dus niet geïmporteerd kunnen worden? Het kabinet zegt vaak dat voor biomassa
Nederland de strengste duurzaamheidseisen van de wereld heeft. Toch zijn ook over
biomassa zorgen dat deze niet uit duurzaam beheerde bossen komt. Welke lessen zijn
er te trekken over deze duurzaamheidseisen die toegepast kunnen worden bij deze EU-wetgeving?
In dezelfde lijn zijn er eerder beloftes gedaan om ontbossing te stoppen, maar zijn
die niet gehaald. Waarom niet? Wat is er te leren van wat we dan nu kunnen toepassen?
Antwoord
Het kabinet heeft zich tot doel gesteld bij te dragen aan het stoppen van wereldwijde
ontbossing; het mijden van hoog-risicogebieden is daarvoor geen oplossing. Immers
in hoog-risicogebieden vindt juist veel ontbossing plaats en er zijn ook bedrijven
in deze gebieden die wel op een duurzame wijze produceren. IMVO-standaarden schrijven
voor dat bedrijven in eerste instantie hun invloed gebruiken om ontbossing in hun
ketens tegen te gaan. Het kabinet wil zich daarom inzetten bij de Commissie dat in
samenhang met deze verordening door middel van flankerend beleid, en in samenspraak
met productielanden die als hoog risico worden beschouwd, duurzame productie verder
wordt bevorderd en ontbossing in deze gebieden wordt gestopt. Ook nauwere samenwerking
met andere grote consumentenlanden die producten uit deze landen importeren, kan daar
aan bijdragen. Een importverbod zou contraproductief werken en zou producenten, waaronder
kleine boeren die wel duurzaam produceren hard kunnen raken. Dit kan leiden tot het
verleggen van handelsstromen of substitutie tussen producten, waardoor de invloed
die de EU heeft om ketens te verduurzamen verder beperkt wordt. Een importverbod staat
ook op gespannen voet met afspraken in WTO-verband.
Met betrekking tot biomassa en de eisen die Nederland daarop toepast: het gaat hierbij
niet om importeisen, maar om de duurzaamheidseisen die verbonden zijn aan de SDE+-subsidie
(vastgelegd in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen),
en RED2 en nationale eisen die gelden voor alle door de overheid gestimuleerde biomassa
die ingezet wordt voor energietoepassingen. Deze eisen hebben onder andere betrekking
op de wijze van bosbeheer en de aanwezigheid van een beheersplan. Het behouden van
biodiversiteit is daar een onderdeel van. Als de biomassa aan deze eisen voldoet,
dan is de biomassa duurzaam om in te zetten voor de opwekking van duurzame energie.
Borging van deze eisen vindt plaats door middel van certificering.2
Het stoppen van ontbossing is al lang een mondiaal afgesproken doel in het kader van
het internationale klimaat- en biodiversiteitsbeleid en is ook opgenomen in de agenda
Duurzame Ontwikkeling van de Verenigde Naties en de daaraan verbonden duurzame ontwikkelingsdoelen
voor 2030. Jaarlijks verdwijnt circa 10 miljoen hectare bos volgens de FAO. Bijna
90% van de ontbossing in de wereld wordt veroorzaakt door conversie van bos in landbouwgrond.
Daaraan liggen diepere oorzaken ten grondslag zoals een groeiende wereldbevolking,
toenemende welvaart, streven naar economische ontwikkeling, die gezamenlijk tot een
grotere en vaak (dierlijk)eiwitrijkere voedselbehoefte leiden. Slecht bestuur en landroof
doen daar een schep boven op. Nederland heeft mede om die reden samen met andere landen
van het Amsterdam Declarations Partnership de Commissie opgeroepen om met een Actieplan
voor het stoppen van ontbossing te komen. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de Mededeling
van de Commissie «Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU
opvoeren», gepresenteerd in juli 2019. De Commissie constateert daarin dat de huidige
maatregelen om ontbossing te stoppen niet genoeg zijn en presenteert een vijftal prioriteiten
met daaraan gekoppelde activiteiten. In deze Mededeling wordt het voorstel betreffende
ontbossingsvrije producten aangekondigd dat 17 november 2021 door de Commissie is
gepresenteerd. Met deze voorgestelde Verordening rekent de Commissie erop dat jaarlijks
circa 72.000 hectare bos wordt bespaard tot 2030. Er moet dus veel meer gebeuren.
De belangrijkste les hieruit is dat het stoppen van ontbossing een brede aanpak vergt
met meer dan alleen marktinstrumenten.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties beschouwen het als een groot gemis dat
de financiële sector geheel wordt ontzien. Het doel van de regeling is, om ontbossing
en natuurvernietiging te voorkomen. We gaan daarom ons eigen handelen (import en consumptie)
aanpakken. Dat is terecht en effectief. Zolang onze financiële instellingen echter
direct of indirect blijven investeren in ontbossing en natuurvernietiging, zolang
handel in de aandelen van bedrijven die actief zijn in natuurvernietiging legaal blijft
en pensioenfondsen blijven beleggen in grondstoffen, producten, bedrijven en sectoren
waar we zelf niet meer mee handelen, wat heeft het handelsverbod dan nog voor zin?
Deze leden vragen de Ministers met klem om in Europa te pleiten voor uitbreiding van
de Verordening naar de financiële sector.
Antwoord
De Commissie geeft in het wetsvoorstel aan dat het voorstel niet specifiek gericht
is op de financiële sector en investeringen en dat bestaande initiatieven, zoals de
EU taxonomieverordening en de toekomstige Corporate Sustainability Reportive Directive (CSRD), beter geschikt zijn om de rol van deze sector bij ontbossing aan te pakken.
Het kabinet is van mening dat de financiële sector een belangrijke rol kan spelen
in het tegengaan van ontbossing door de allocatie van haar financieringen en deelt
de analyse van de Commissie dat de CSRD en de EU-taxonomie twee instrumenten zijn
die kunnen bijdragen om geldstromen naar bedrijven die betrokken zijn bij ontbossing
te ontmoedigen. Dit specifieke voorstel van de Commissie biedt daarvoor niet het juiste
kader. Financiële instellingen vallen onder de dienstensector, waarvoor in EU-verband
andere regels gelden. Het opnemen in dit voorstel zou daarmee de totstandkoming van
deze Verordening zeer compliceren en daarmee vertragen. Het kabinet zal zich ervoor
blijven inzetten dat de Commissie ook maatregelen neemt die ervoor zorgen dat financieringen
en investeringen niet bijdragen aan ontbossing en bosdegradatie.
Zo heeft de Europese Commissie op 23 februari jl. een wetgevend Commissievoorstel
voor verplichte gepaste zorgvuldigheid (Corporate Sustainability Due Diligence) gepubliceerd. Dit voorstel betreft alle sectoren, inclusief de financiële. Een BNC-fiche
wordt opgesteld en gedeeld met uw Kamer.
Tenslotte hebben de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties een vraag over de benchmarking.
De Ministers stellen terecht vragen bij de laag-risico benchmarking. Waarom wordt
deze niet gewoon helemaal geschrapt. Zijn de Ministers bereid dit alsnog voor te stellen?
De problemen die de Ministers zelf schetst kunnen daarmee voorkomen worden.
Antwoord
Voor de beantwoording met betrekking tot het voorgestelde benchmarkingsysteem wetgeving
verwijs ik u door naar de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche
over de EU-Ontbossingsverordening. Deze leden zijn verheugd dat het voorstel er nu
eindelijk ligt, maar hebben hierover ook enkele vragen en kritische opmerkingen.
De bossen in de wereld zijn er slecht aan toe. De productie en consumptie van rijke
landen, voor een groot deel in de EU, hebben hier een grote bijdrage aan. De leden
van de Partij voor de Dieren-fractie willen dan ook benadrukken dat het van groot
belang is dat de Verordening er nu eindelijk ligt. Al had deze er al jaren eerder
moeten zijn. Nederland speelt een grote rol in het wereldwijde bosverlies als grootste
Europese aanjager van ontbossing. Dit staat in direct verband met het aantal dieren
in de veehouderij: meer dan 80% van de geïmporteerde soja – een van de grootste ontbossingsgoederen
van de lijst – is bestemd voor verwerking in veevoer. Wat deze leden betreft zou Nederland
dan ook een voorlopersrol moeten hebben. Helaas zien we dit niet voldoende terug in
de inzet van het kabinet. Waar het eerder nog stelde een zo ambitieus mogelijke wet
te willen, lijkt het kabinet op cruciale punten nu genoegen te nemen met wat er ligt.
Zo geeft het kabinet aan nadere informatie te willen van de Europese Commissie over
de beoordeling dat uitbreiding van het voorstel naar andere ecosystemen dan bosgebied
(zoals de Cerrado in Brazilië) op dit moment nog niet uitvoerbaar zou zijn. Indien
daaruit blijkt dat uitbreiding op dit moment niet haalbaar is, wil het kabinet de
Commissie oproepen voorbereidingen te treffen om uitbreiding naar andere ecosystemen
na de eerste evaluatie van het voorstel alsnog zo spoedig mogelijk in te kunnen voeren.
Uit de impact assessment van de Commissie blijkt dat soja de op een na grootste aanjager
is van ontbossing. Deze ontbossing vindt met name plaats in andere natuurgebieden,
zoals de savannes van de Cerrado. Sterker nog, in 2018 kwam 23% van alle soja die
de EU binnenkwam uit de Cerrado en dit percentage is sindsdien alleen maar gestegen.1
Het is dus cruciaal dat andere ecosystemen vanaf het begin in de wet zijn opgenomen.
Elke andere inzet rijmt niet met «een zo ambitieus mogelijke wet». Zijn de Ministers
het met deze leden eens dat het cruciaal is dat andere ecosystemen direct in de wetgeving
opgenomen worden? Zijn de Ministers het ermee eens dat anders de kans bestaat dat
de productie van ontbossingsgoederen zich nog verder verplaatst naar gebieden zoals
de Cerrado, waardoor de Verordening het tegenovergestelde zou bewerkstelligen van
wat het beoogt? Kunnen de Ministers duidelijk uitspreken dat cruciale ecosystemen
direct in wetgeving opgenomen moeten worden, zonder voorbehoud, om daadwerkelijk de
EU-voetafdruk aan te pakken?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen
van de D66-, GroenLinks- en PvdA-fractie. Wat de Cerrado betreft, is het kabinet zich
zeer bewust van de ontbossing en conversie die zich ook in dat ecosysteem op grote
schaal voordoet. Daarom is het kabinet voorstander van een zo spoedig mogelijke uitbreiding
van de reikwijdte van de verordening naar andere ecosystemen, inclusief de Cerrado,
waarbij rekening wordt gehouden met uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
Voorts geven de Ministers aan dat de termijn van 12 maanden te krap is om tijdig de
vereiste wetgeving tot stand te kunnen brengen. Volgens hen zouden dat minimaal 24 maanden
moeten zijn. Zij zijn echter wel bereid akkoord te gaan met concessies op de uiterst
belangrijke reikwijdte van de Verordening wat betreft ecosystemen, om inwerkingstelling
te bespoedigen. Hoe rijmen de Ministers deze twee tegenstrijdige standpunten met elkaar?
Kunnen de Ministers toelichten welke organisaties of bedrijven aangeven dat de termijn
van 12 maanden te kort is? Als het met name Nederlandse bedrijven zijn die aangeven
dat zij niet in 12 maanden kunnen voldoen aan de eisen van de wet, wat is dan hun
voornaamste argument? Wat in deze argumentatie maakt het voor de Ministers acceptabel
om deze oplossing – een wet die bijdraagt aan de bescherming van biodiversiteit en
klimaat – nog verder uit te stellen?
Antwoord
Voor de beantwoording met betrekking over 12 of 24 maanden termijn verwijs ik u naar
de beantwoording van de vragen van de D66-fractie.
Wat betreft de reikwijdte inzake ecosystemen, zoals aangegeven in het BNC-fiche heeft
de Commissie in dit stadium gekozen voor een beperkte reikwijdte van ecosystemen,
goederen en daarvan afgeleide producten met als doel snelle inwerkingtreding en uitvoerbaarheid
op korte termijn. Hierdoor vallen waardevolle ecosystemen als savannes, moerassen
en veengronden nu nog niet onder het voorstel. De Commissie stelt dat uitbreiding
naar andere ecosystemen op dit moment niet uitvoerbaar is, maar bij de eerste evaluatie
(binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit voorstel) kan worden overwogen. Het kabinet
heeft echter aangegeven graag nadere informatie van de Commissie die ten grondslag
ligt aan deze beoordeling te ontvangen. Mocht uitbreiding op dit moment inderdaad
niet wenselijk of haalbaar zijn, dan zal het kabinet de Commissie oproepen wel alle
noodzakelijke voorbereidingen te treffen, EU-intern en multilateraal, om uitbreiding
naar andere ecosystemen na de eerste evaluatie van het voorstel alsnog zo spoedig
mogelijk in te kunnen voeren. Het kabinet ziet geen tegenstrijdigheden tussen deze
ambities en de wetgevingstermijnen, waarover uw Kamer hiervoor in deze brief is geïnformeerd
(zie hiervoor ook het antwoord op de vragen van de D66-fractie)
Wat betreft de vraag over welke bedrijven en organisaties aangeven niet in 12 maanden
te kunnen voldoen aan de eisen van deze wet (Verordening), dat overzicht is er niet
en daar kan het kabinet derhalve ook niet nader op ingaan.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen ook dat afgeleide producten van
ontbossingsgoederen op dit moment niet in de Verordening zijn opgenomen, net zo min
als belangrijke ontbossingsgrondstoffen zoals maïs en rubber. De Europese Commissie
heeft aangegeven de toevoeging van deze producten en goederen tevens te overwegen
bij de evaluatie van de wet na twee jaar. Deze leden benadrukken dat dit niet twee
of misschien zelfs drie jaar kan wachten, omdat het doel van «het stoppen van de mondiale
ontbossing en bosdegradatie uiterlijk in 2030» zo steeds verder uit het zicht komt.
Zijn de Ministers zich ervan bewust dat dit doel, wat zij in het fiche «een van de
hoofddoelen van het Nederlandse internationale bosbeleid» noemen, door dit uitstel
in gevaar komt? Zijn de Ministers het met deze leden eens dat het niet zo kan zijn
dat soja waarvoor ontbost is niet de EU-markt op mag komen, maar vlees van dode dieren
die met aan ontbossing gelinkte soja zijn gevoerd wel? Kunnen de Ministers toezeggen
zich in de Raad uit te spreken voor het direct opnemen van maïs en rubber in de wet
zowel als afgeleide producten?
Antwoord
Het kabinet hecht grote waarde aan het behoud van natuur en biodiversiteit wereldwijd.
De Nederlandse inzet in de EU is dan ook om rubber en maïs zo spoedig mogelijk op
te nemen onder de voorgestelde wetgeving, en niet twee jaar te wachten met het starten
van een herziening (zoals de Commissie voorstelt). Onder de scope van dit wetgevingsvoorstel,
waarbij de Commissie focust op impact, efficiëntie, uitvoerbaarheid en snelle inwerkingtreding,
is een aantal producten buiten de scope van het voorstel gebleven. Dit is te verklaren
omdat dergelijke producten een relatief kleinere impact hebben op ontbossing veroorzaakt
door EU-consumptie. Gebaseerd op de beschikbare data is daarom begonnen met de gekozen
zes grondstoffen met uitbreiding naar rubber en maïs (respectievelijk 3,4% en 1,6%
aandeel in ontbossing door EU-consumptie). De Commissie zegt toe de ontwikkelingen
te blijven evalueren, om zo een beter beeld te krijgen van het EU-aandeel in ontbossing.
Zo is het bijvoorbeeld nog onvoldoende duidelijk hoe een aspect als bosdegradatie
op te nemen onder de verordening. De beschikbare statistieken en onderzoeken gaan
hier nog onvoldoende op in, hetgeen meetbaarheid moeilijk maakt.
Voorts herhalen de Ministers het standpunt van de Commissie dat financiële instellingen
buiten het voorstel vallen, omdat deze reeds onder andere regelgeving zouden vallen
en lijken hiermee genoegen te nemen. Echter, de bestaande initiatieven, zoals de implementatie
van de EU Taxonomy Regulation en de toekomstige Corporate Sustainability Reporting
Directive, CSRD (current Non-Financial Reporting Directive, NFRD) zijn niet geschikt
om de impact van ontbossing door financiële sectoren en investeerders aan te pakken.
Geen enkele van deze instrumenten verplicht financiële instellingen om in hun financiële
beslissingen due diligence te ondernemen om verwoesting van natuur en mensenrechtenschendingen
te voorkomen, noch te mitigeren. Erkennen de Ministers dat de Taxonomie Verordening
en de Corporate Sustainability Reporting Directive aan financiële instellingen geen
due diligence eisen stellen ten aanzien van ontbossing en mensenrechtenschendingen?
Indien zij dit niet erkennen, hoe tonen de Ministers aan dat deze instrumenten de
impact van financiële instellingen op ontbossing en mensenrechten aanpakken? Zijn
de Ministers bereid om in de Raad te pleiten voor het opnemen van financiële instellingen
in de wetgeving?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u door naar de antwoorden op de vragen
van de GroenLinks- en PvdA-fractie.
Ook schrijft het kabinet in het BNC-fiche dat er vragen zijn over de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid van de Verordening inzake traceerbaarheid en geolocaties en de
rol van huidige (vrijwillige) certificeringsystemen. Kunnen de Ministers aangeven
wie deze eis van traceerbaarheid lastig vindt? Zijn dat overheidsinstanties zoals
de Douane en de NVWA, die de wet moeten controleren, of zijn dat de bedrijven, die
de wet moeten naleven?
Antwoord
Wat betreft overwegingen inzake uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in relatie tot
traceerbaarheid en geolocaties verwijst het kabinet uw Kamer allereerst naar het antwoord
op vragen van de D66-fractie hierover. Op de vraag wie deze eisen voor traceerbaarheid
«lastig vinden», worden de uitvoeringsorganisaties bedoeld die voor de handhaving
verantwoordelijk zijn, zoals Douane en NVWA. Voor het inschatten van de handhaafbaarheid
en uitvoerbaarheid is de betekenis van de in de Verordening aangegeven eisen inzake
traceerbaarheid relevant.
Voor problemen die bedrijven zouden kunnen ondervinden bij naleving van de wet heeft
het kabinet uiteraard ook een luisterend oor en staat open voor het gesprek hoe bedrijven
kunnen worden geholpen deze verordening na te leven, maar deze zijn in dezen niet
leidend voor het oordeel en besluitvorming door het kabinet.
Voorts geeft het kabinet aan bezorgd te zijn over het feit dat de Commissie parallel
aan deze Verordening geen concrete voorstellen heeft gedaan om adequaat invulling
te geven aan de ondersteuning en samenwerking met productielanden. De leden van de
Partij voor de Dieren-fractie delen deze zorgen. Kunnen de Ministers toelichten welke
mogelijkheden er voor liggen om deze samenwerking te versterken? Gaan de Ministers
concrete suggesties doen richting de Commissie, en zo ja, welke? Kunnen de Ministers
toezeggen om zodra zij een reactie hebben van de Commissie deze te delen met de Kamer?
Antwoord
Ondersteuning van en samenwerking met productielanden is essentieel voor de effectieve
uitvoering van het voorstel en het algemene doel om wereldwijde ontbossing te stoppen,
zoals ook onderstreept door het kabinet in het BNC-fiche. De voorgestelde EU-verordening
benadrukt wel het belang van internationale samenwerking en kondigt aan dat de EU
zal inzetten op de ontwikkeling van partnerschappen met productielanden ter bevordering
van duurzaam landgebruik en ontbossingsvrije productie, in lijn met deze verordening,
maar de uitwerking van deze intenties vormt geen onderdeel van de verordening. Naar
het oordeel van het kabinet ontbreekt vooralsnog een samenhangende EU-strategie om
deze samenwerking adequaat vorm te geven, evenals een financiële onderbouwing van
deze inzet. De recentelijk geïnitieerde Team Europe Initiatives en Forest Partnerships ter bevordering van samenwerking met een deel van de productielanden, beantwoorden
naar verwachting nog onvoldoende aan de behoeften in al deze landen. Het kabinet wil
de Commissie vragen om een duidelijke strategie en passende flankerende maatregelen
ter ondersteuning van productielanden in de transitie naar duurzame, ontbossingsvrije
productie, die aansluiten bij de vraag en behoefte in betreffende productielanden.
Via de voorbereiding en verslaglegging van de Milieuraad en Landbouw- en Visserijraad
wordt uw Kamer op de hoogte gehouden van de vorderingen op dit gebied.
Ook de zorgen van het kabinet over het ontbreken van een eenduidige gepaste zorgvuldigheidsverplichting
voor alle risicolanden binnen het voorgestelde benchmarkingsysteem worden gedeeld
door deze leden. Hierdoor komt het risico te bestaan dat productie zich verplaatst
van hogerisicolanden naar lagerisicolanden, waar de eisen minder streng zijn. Kunnen
de Ministers toezeggen in de Raad een sterke positie in te nemen op dit punt?
Antwoord
Voor de beantwoording met betrekking tot het voorgestelde benchmarkingsysteem verwijs
ik u door naar de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie.
Kunnen de Ministers voorts toelichten hoe de voorliggende Verordening bij kan dragen
aan de uitvoering van het VN-Biodiversiteitsverdrag?
Antwoord
Hoe de verordening in de praktijk zal uitwerken is mede afhankelijk van de uitkomsten
van de besprekingen in Europees verband. Daar waar de verordening uiteindelijk bijdraagt
aan de bescherming van bossen zal deze in potentie ook bijdragen aan de doelstellingen
met betrekking tot de bescherming en het duurzaam gebruik van natuur in het concept
strategisch plan (Global Biodiversity Framework) van het VN-Biodiversiteitsverdrag.
Tot slot willen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie benadrukken dat parallel
aan ontbossingsvrij produceren ook het reduceren van het gebruik van ontbossingsproducten
noodzakelijk is om ontbossing en bosdegradatie tegen te gaan. Zien de Ministers ook
het belang in om – naast deze Verordening – in te zetten op een reductie van het gebruik
van ontbossingsproducten, met name soja voor veevoer? Zo ja, kunnen de Ministers toelichten
op welke manier zij zich hiervoor gaan inzetten en daarbij speciale aandacht te besteden
aan het krimpen van de veestapel?
Antwoord
Terecht wordt benadrukt dat het van belang is om – naast het stimuleren van ontbossingsvrij
produceren – ook in te zetten op minder of zelfs geen gebruik meer maken van producten
waarbij ontbossing heeft plaatsgevonden. Het voorstel van de Commissie ziet daar juist
ook op en vandaar dat het voorstel in principe de steun krijgt van het kabinet. Daarnaast
zet het kabinet in het kader van de Nationale Eiwitstrategie in op het stimuleren
van de productie en ontwikkeling van alternatieven voor de huidige eiwithoudende grondstoffen,
zoals soja. In de discussie over ontbossingsvrije producten is krimp van de veestapel,
evenals in andere discussies, voor het kabinet geen doel op zich maar kan het wel
de resultante zijn van na te streven doelenstellingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Ministers
over de Europese Verordening betreffende ontbossingsvrije producten. Deze leden hebben
nog enkele vragen.
Het Europese voorstel heeft tot doel om kwetsbare bosecosystemen te beschermen tegen
ontbossing door het verbieden van het verhandelen van enkele producten die niet vrij
zijn van ontbossing bij het productieproces. De leden van de ChristenUnie-fractie
hebben zorgen over de naleving van internationaal gemaakte afspraken met bedrijven
omtrent ontbossing. Controle op de handhaving van deze afspraken is essentieel voor
het bereiken van het doel van afname van wereldwijde ontbossing. Hoe vindt deze controle
plaats, ook in het licht van de recente opkomst van drones met ontbladeringsmiddel,
waarmee anoniem bos vernietigd kan worden? Daarnaast vragen deze leden zich af hoe
dit voorstel zich verhoudt tot het Mercosur-verdrag dat nu op tafel ligt, waardoor
grote hoeveelheden vlees, afkomstig uit gebieden met veel kwetsbare bossen geïmporteerd
zouden mogen worden.
Antwoord
Het kabinet deelt de notie van de ChristenUnie-fractie dat controle op handhaving
en daarmee handhaafbaarheid een essentieel element is voor het bereiken van het doel
van de verordening. Het kabinet verwijs hiervoor ook naar eerder hierover gegeven
antwoorden op de vragen gesteld door de D66- en CDA-fractie. Voor uitvoering van de
controles zijn door de Commissie uitgebreide voorstellen gedaan, die momenteel onderwerp
zijn van vele vragen uit lidstaten en nog daarop volgende discussies met de Commissie.
De Commissie heeft het Mercosur akkoord nog niet ter besluitvorming voorgelegd aan
de Raad. Over het algemeen geldt dat handelsakkoorden een van de instrumenten van
de EU zijn om afspraken te maken over milieubescherming, en dat deze afspraken complementair
dienen te zijn aan wetgeving om ontbossing tegen te gaan. In maart jl. heeft de Commissie
lidstaten verzocht om inbreng met betrekking tot mogelijke aanvullende afspraken met
de Mercosur-landen over handel en duurzame ontwikkeling. Uw Kamer werd over dit initiatief
van de Commissie geïnformeerd in de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse
Zaken Handel van 20 mei 2021.3 Op 28 oktober jl. heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
in een brief aan de Commissie de Nederlandse ideeën gedeeld over mogelijke afspraken
met de Mercosur-landen die kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van duurzaamheidsdoelstellingen.
Met deze inbreng wordt niet vooruit gelopen op een uiteindelijke Nederlandse positie
ten aanzien van een mogelijk EU-Mercosur associatieakkoord. Het kabinet zal hierover
pas een positie innemen wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie
zijn aangeboden aan de Raad voor besluitvorming. Momenteel wordt de EU-markt voor
gevoelige producten zoals rundvlees tegen import uit derde landen beschermd door quota
en tarieven. De verruiming van deze quota die deel uit maken van een eventueel Mercosur-akkoord
leiden volgens studies van de Commissie, Wageningen Universiteit en andere lidstaten
niet tot een wezenlijke toename van invoer van vlees uit de Mercosur-landen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tevens wat het krachtenveld wereldwijd
op dit gebied is en hoe wordt voorkomen dat met dit voorstel enkel bereikt wordt dat
een arme boer simpelweg een andere afnemer zoekt in plaats van overschakelt naar duurzame
productie. Is er ook beweging van andere grote en opkomende economieën naar duurzame
productie en wat doet Europa om deze ontwikkeling te stimuleren? Welke voorstellen
doet de Commissie zelf om binnen de EU ontbossing van primair bos tegen te gaan, zeker
in het kader van houtige biomassa voor warmte?
Antwoord
De EU loopt internationaal voorop bij de ontwikkeling van duurzame, ontbossingsvrije
handelsketens, samen met gelijkgezinde landen als Noorwegen, Verenigd Koninkrijk en
de Verenigde Staten. Andere grote consumptielanden, zoals China en India, zijn minder
ver, maar met name in China neemt de maatschappelijke aandacht toe en wordt het bedrijfsleven
actiever in het verduurzamen van toeleveringsketens. In het kader van deze nieuwe
EU-verordening wordt het belang van nauwere samenwerking met andere grote consumptielanden
ook benadrukt, ter bevordering van een mondiale transitie en gelijk speelveld. Productielanden
– die soms ook grote consumptielanden zijn, zoals Brazilië en Indonesië – zetten ook
zelf in op verduurzaming van productie, maar de snelheid waarmee verschilt per land.
Nauwe samenwerking en goede handelsrelaties met EU-landen kunnen bijdragen aan versnelling
van dit transitieproces. Nederland en gelijkgezinde (EU-)landen ondersteunen vele
programma’s wereldwijd om de verduurzaming van deze handelsketens te bevorderen, in
samenwerking met betreffende productielanden, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
De Team Europe Initiatives en Forest Partnerships die de Europese Commissie recentelijk heeft geïnitieerd, evenals reeds bestaande
samenwerkingsprogramma’s en reguliere dialogen met productielanden, dragen hier ook
aan bij.
Voor wat betreft de ontbossing van primair bos in de EU, in het kader van de Green
Deal heeft de Commissie de EU Biodiversiteitsstrategie en daaraan gerelateerde EU
Bossenstrategie gepresenteerd. Het beschermen van oerbossen en oude bossen neemt in
beide strategieën een belangrijke plaats in. De Commissie heeft een werkgroep ingesteld
waarin ook de lidstaten deelnemen. De werkgroep heeft als taak het definiëren, in
kaart brengen en monitoren van de resterende primaire bossen en oerbossen in de EU,
met het oog op hun behoud. Daarnaast wordt in bestaande EU-regelgeving die bossen
gerelateerd is, aandacht besteed aan behoud van primaire en oerbossen, zoals aanscherping
van de eisen voor biomassa in de Hernieuwbare Energie Richtlijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de VOLT-fractie merken op dat in het voorstel staat dat marktdeelnemers
en handelaren aan moeten tonen dat zij legaal geproduceerde producten verkopen. De
Europese Commissie categoriseert landen of gebieden in laag, gemiddeld of hoog risico
rondom het produceren van ontbossende producten. Dit risiconiveau geeft de voorwaarden
van aan. Daarnaast moeten er traceerbaarheidseisen bij producten komen. Volgens het
Amsterdam Declarations Partnership is gecertificeerde Round Table of Responsible Soy
(RTRS soja) duurzaam en bestaat 72% van de soja in het Nederlandse veevoer uit deze
RTRS gecertificeerde soja. Het Wereld Natuur Fonds (WNF), een van de initiatiefnemers
van het keurmerk Round Table of Responsible Soy (RTRS), zei in Zembla niet langer
vertrouwen in het label te hebben. Het WNF pleit nu voor wetgeving die het gebruik
van soja uit alle ontboste gebieden verbiedt. Welke rol speelt het RTRS-label in de
voorgestelde maatregelen die de Nederlandse vertegenwoordigers hebben bepleit in Brussel
voor de Europese ontbossingsstrategie? Hoe kijken de Ministers naar het verbieden
van soja uit alle ontboste gebieden en vinden de Ministers dat de mogelijkheden hiervoor
goed genoeg terug komen in de voorgestelde Verordening?
Antwoord
Over de Zembla-uitzending waar de leden van de Volt-fractie naar refereren, over de
positie en de rol van RTRS als duurzaamheidsstandaard voor soja, zijn recentelijk
vragen gesteld door de BBB- en D66-fractie en deze zijn beantwoord op 21 december
2021 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nrs. 1190 en 1188). Inzake de rol die het kabinet toedicht aan duurzaamheidsgaranties voor soja zoals
die door de RTRS kan worden afgegeven, verwijs ik uw Kamer naar die vragen en antwoorden.
Het kabinet vraagt de Commissie aanvullend om verduidelijking betreffende de rol die
duurzaamheidskeurmerken spelen in het voorstel. Het kabinet ziet certificering en
deze verordening als complementair en is van mening dat bedrijven certificering kunnen
gebruiken om geïdentificeerde risico’s, zoals die op ontbossing, te mitigeren. Certificering
is echter geen vervanging voor de due diligence vereisten onder het voorstel.
De ambtsvoorganger van de Ministers gaf eerder aan dat op initiatief van Nederland
vertegenwoordigers van Amsterdam Declarations Partnership-landen bij de Europese Commissie
hebben aangedrongen tot een mix van effectieve en ambitieuze maatregelen, inclusief
wetgeving, die bijdragen aan het voorkomen van ontbossing. Kunnen de Ministers aangeven
voor welke maatregelen er door Nederland gepleit? Hoe sluit dit aan bij de keuzes
die terugkomen in het Commissievoorstel voor de ontbossingstrategie?
Antwoord
Nederland heeft in gesprekken met de Europese Commissie gepleit voor een mix van ambitieuze
maatregelen, waaronder regelgevende maatregelen, maar heeft daarbij geen voorschot
genomen op specifieke maatregelen. Het kabinet heeft het voorstel van de Commissie,
inclusief de impactanalyse met betrekking tot een reeks van mogelijke maatregelen,
afgewacht. Het kabinet kan zich goed vinden in de keuze voor een verordening, inclusief
due diligence verplichting, al zullen aanvullende maatregelen nodig zijn om wereldwijde ontbossing
effectief tegen te gaan.
Het grootste deel van de mondiale ontbossing is verbonden aan productie van hout-
en landbouwgoederen. Om dit tegen te gaan zet Nederland zich, met gelijkgezinde landen,
in EU-verband in om ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens en houtproductie te
stimuleren, met als doel volledig ontbossingsvrije ketens in 2030. Kunnen de Ministers
aangeven met welke lidstaten Nederland zich inzet voor ontbossingsvrije ketens? Vallen
onder dit samenwerkingsverband ook landen buiten de EU? Zien de Ministers kansen voor
landen van buiten de EU vroegtijdig te laten aanhaken bij deze inzet?
Antwoord
Nederland zet zich via het Amsterdam Declarations Partnership sinds 2015 met gelijkgezinde
landen4 in voor ontbossingsvrije handelsketens. Hieronder vallen ook Noorwegen en het Verenigd
Koninkrijk.
Nederland, de EU-lidstaten en veel andere landen, grote bedrijven en organisaties
hebben in 2014 de New York Declaration on Forests ondertekend, die inzet op halvering
van wereldwijde ontbossing in 2020 en een einde aan ontbossing in 2030. Dat doel in
2020 is niet bereikt. Verwachten de Ministers dat de voorgestelde Verordening het
doel van 2030 zal halen en op basis waarvan maken de Ministers die aanname?
Antwoord
De voorgestelde Verordening heeft tot doel om ontbossing veroorzaakt door Europese
productie en consumptie te minimaliseren. Op deze manier wil de Verordening een bijdrage
leveren aan het stoppen van wereldwijde ontbossing. Wereldwijde ontbossing wordt echter
door meer factoren veroorzaakt dan Europese productie en consumptie. Het is daarom
van belang om naast deze voorgestelde verordening ook via andere wegen, bijvoorbeeld
diplomatie en partnerschappen met derde landen, in te blijven zetten op het stoppen
van wereldwijde ontbossing.
Na twee jaar wordt er een evaluatie gedaan om te kijken of de Verordening kan worden
uitgebreid naar andere systemen, zoals savannes, moerassen en veengronden. Hierbij
wordt ook gekeken naar een uitbreiding van grondstoffen, zoals maïs en rubber. Maïs
en rubber zijn, van de geanalyseerde grondstoffen (Impact assessment), verantwoordelijk
voor de kleinste fractie van ontbossing, terwijl hun handelsvolumes zeer groot zijn.
Het Europees Parlement heeft opgeroepen dat een wetgevend kader niet beperkt zou moeten
zijn tot bosgebieden en in ieder geval palmolie, soja, vlees, leer, cacao, koffie,
rubber en maïs zou moeten omvatten evenals alle van deze producten afgeleide halffabricaten
en eindproducten. Ook respect voor mensenrechten zou gewaarborgd moeten worden in
de verordening. WNF, Greenpeace en de International Union for Conservation of Nature
and Natural Resources (IUCN) vinden dat uitbreiding van de reikwijdte van de Verordening
nodig is, zowel voor de producten/grondstoffen als voor de ecosystemen. De Ministers
geven in de kabinetsappreciatie aan hierover verdere onderbouwing te hebben gevraagd
bij de Europese Commissie. Zijn de Ministers bereid de uitkomst hiervan te delen met
de kamer? Hoe kijken de Ministers naar de rol van afgeleide halffabricaten en eindproducten
in ontbossing? Zouden deze volgens de Ministers moeten worden toegevoegd aan de Verordening?
Zijn de Ministers bereid aan te geven bij de Commissie dat als op deze manier de 2030
doelen niet gehaald blijken te worden, er toch een uitbreiding van de Verordening
nodig is?
Antwoord
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de D66- en PvdD-fractie streeft
het kabinet naar een Verordening die snel wordt ingevoerd, maar daarbij ook effectief
en uitvoerbaar moet zijn. Dat is een afweging die in dialoog met diverse andere partners
in Europa en nationaal moet worden ingevuld. In het BNC-fiche is aangegeven op welke
onderdelen Nederland nog vragen heeft over de reikwijdte, maar ook gewezen op de noodzakelijke
toets op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid door onze uitvoeringsorganisaties en
bij eventuele rechtszaken.
Wat betreft de vraag of het kabinet bereid is de uitkomst over vragen gesteld aan
de Commissie te delen met de kamer, zoals ook eerder hiervoor aangegeven, geldt het
uitgangspunt dat alle relevante informatie ter voorbereiding en na afloop van raden
in Brussel waaraan Ministers deelnemen en waarop het voorstel geagendeerd staat, uw
Kamer daarover geconsulteerd en geïnformeerd wordt.
Het Nederlandse verbruik van deze grondstoffen is inmiddels overwegend duurzaam gecertificeerd.
Certificering is echter niet voldoende gebleken om ontbossing volledig uit te sluiten.
Welke problemen zijn er bij de certificering die ontbossing probeert uit te sluiten
en hoe gaan de Ministers ervoor zorgen dat deze problemen worden meegegeven in de
raadswerkgroep waar verder wordt gewerkt aan deze Verordening? Hoe nemen de Ministers
deze lessen mee in hun inzet voor de Verordening in de onderhandelingen in Raadsverband?
Hebben de Ministers hun inzet aangepast als een gevolg van het in gebreke blijven
van certificering? Welke voorstellen doen de Ministers om dit te kunnen ondervangen?
Antwoord
Belangrijk aandachtspunt bij huidige certificeringen door RTRS en RSPO is dat bij
mogelijke opties voor «Chain of Custody» handelsmodellen (Certificaten, (area) Mass
Balance en Segregated) de eerste twee handelsmodellen het meest gangbaar zijn, maar
geen 1-op-1 fysieke koppeling hebben tussen locatie waar de goederen zijn geproduceerd
en welke in een lading of zending terechtkomen, dus geen «Identity Preserved», zoals
het voorstel vereist. Certificaten en (area) Mass Balance staan echter wel borg voor
een bepaald volume en daarmee oppervlakte «duurzaam geproduceerd» en hebben daarmee
zeker een rol in de gewenste verduurzaming van productie van landbouwgoederen en hout.
Voor mogelijke voorstellen verwijs ik u naar het BNC-fiche voor onze inzet.
Het voorstel wordt een aanvulling op het aankomende initiatief op het gebied van duurzaam
ondernemen, waar een IMVO-verplichting voor bedrijven onderdeel van zal zijn. In overeenstemming
met het coalitieakkoord zal het kabinet zowel ambitieuze en effectieve EU-wetgeving
blijven bevorderen als een nationaal IMVO-wetsvoorstel ontwikkelen. Daarin komen met
name andere duurzaamheidseisen aan de orde, namelijk sociale werkomstandigheden, inkomen,
uitbannen kind-/slavenarbeid, gender, en de positie inheemse volkeren. Kunnen de Ministers
aangeven op welke manier zich dit verhoudt tot de onderhandelingen over wetgeving
voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zowel voor mogelijke nationale
als Europese wetgeving?
Antwoord
Volgens de Commissie is het voorliggende EU-voorstel voor ontbossingsvrije producten
complementair aan het het Commissievoorstel voor verplichte gepaste zorgvuldigheid
(Corporate Sustainability Due Diligence), dat 23 februari jl. is gepubliceerd. De Commissie stelt dat het voorliggende voorstel
voor ontbossingsvrije producten zich focust op het beperken van het op de EU-markt
brengen van producten die gelinkt kunnen worden aan ontbossing. Verdergaande eisen
op grond van een IMVO-verplichting zouden hier volgens de Commissie aanvullend op
zijn. Over het wetgevend voorstel voor verplichte gepaste zorgvuldigheid zal een BNC-fiche
worden opgesteld dat met uw Kamer gedeeld zal worden. Het kabinet acht het van groot
belang dat de Commissie de coherentie van het voorstel inzake ontbossingsvrije producten
met het Commissievoorstel op het gebied van gepaste zorgvuldigheid bewaakt en onderbouwt.
Het is belangrijk dat verschillende initiatieven gericht op het voorkomen van risico’s
in de waardenketens van bedrijven in samenhang worden bezien en complementair zijn
aan elkaar. Op die manier dient ook voorkomen te worden dat verschillende eisen leiden
tot een stapeling van verplichtingen voor bedrijven.
Daarnaast gaf de voorganger van de Ministers aan dat het doel is om tot effectieve
EU-maatregelen te komen die gericht zijn op het vermijden, dan wel minimaliseren,
van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing.
Dit zal EU-externe handelsrelaties raken. Op welke manier verwachten de Ministers
dat deze handelsrelaties zullen worden geraakt? Welke kansen zien de Ministers hier
voor Nederland om bij te dragen aan het tegen gaan van ontbossing, specifiek met het
oog op de te ontwikkelen IMVO-wetgeving en grote internationale handelsverdragen (bijvoorbeeld
EU-Mercosur)?
Antwoord
Het Commissievoorstel heeft betrekking op een reeks aan ontbossing gerelateerde producten
die op de EU-markt geplaatst worden en de export van deze producten. Naar verwachting
heeft de voorgestelde verordening dus zowel gevolgen voor EU-exporteurs van deze goederen
als voor derde landen die veel van de relevante producten naar de EU exporteren. Hoe
groot het effect is, hangt onder andere samen met de mate waarin producten uit bepaalde
landen aan ontbossing gerelateerd worden. Het kabinet zet erop in dat de verordening
ook daadwerkelijk tot minder ontbossing leidt, onder andere door samenwerking met
handelspartners van de EU.
Handel speelt een belangrijke rol in het verduurzamen van globale waardenketens van
onder andere landbouwgoederen. Middels handelsakkoorden promoot de EU naleving van
multilaterale milieuovereenkomsten en samenwerking op het gebied van milieubescherming
en IMVO. Het kabinet zet zich in EU-verband in voor ambitieuze duurzaamheidsafspraken
en effectieve naleving hiervan in handelsakkoorden. Dat geldt ook voor de afspraken
in een EU-Mercosur associatieakkoord. Zoals hierboven aangegeven zal het kabinet hierover
pas een positie innemen wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie
zijn aangeboden aan de Raad voor besluitvorming. Tegelijkertijd zijn handelsakkoorden
slechts een van de instrumenten om duurzaamheidsdoelstellingen te bevorderen. Een
ander belangrijk instrument is het Commissievoorstel voor verplichte gepaste zorgvuldigheid
(Corporate Sustainability Due Diligence), dat 23 februari jl. gepubliceerd is. Een BNC-fiche wordt opgesteld en gedeeld met
uw Kamer. Het kabinet ziet graag dat het voorstel het gepaste zorgvuldigheidsproces,
gebaseerd op de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles, verplicht stelt voor een
afgebakende groep bedrijven. Het risico op ontbossing maakt onderdeel uit van de OESO-richtlijnen.
Bosrijke lidstaten, in het bijzonder lidstaten met veel kleine bos- en houtondernemingen,
zullen naar verwachting deze nieuwe regelgeving niet verwelkomen. Volgens Finland
is de definitie van bosdegradatie te generiek en vaag, waardoor implementatieproblemen
kunnen ontstaan. Daarnaast is Finland bezorgd dat onder het huidige voorstel het aangemerkt
zou worden als risicoland. Ook Zweden uitte vergelijkbare zorgen en is van mening
dat er geen micromanagement op EU-niveau moet komen van bosbeheer. Verder uitte Letland
zorgen met betrekking tot de definitie van duurzame oogstactiviteiten. Kunnen de Ministers
een verklaring geven voor de opstelling van de Baltische en Oost-Europese lidstaten?
Wat is de impact van de opstelling van deze landen op de onderhandelingen over het
voorstel en de daarin nagestreefde ambitie? Welke mogelijke consequenties heeft dit
voor de effectiviteit van het voorstel? Zien de Ministers kansen om samen met deze
landen een oplossing te vinden voor de zorgen die geuit worden en de effectiviteit
van het voorstel te bewaren? Welke actieve rol speelt Nederland in de outreach naar
deze landen? Doet Nederland specifieke voorstellen om een mogelijk compromis te bereiken?
Antwoord
Vanuit het belang van bosbouw voor bosrijke landen, waaronder de Baltische en Oost-Europese
lidstaten, is het voor te stellen dat een ambigu begrip als bosdegradatie enige terughoudendheid
teweegbrengt. Hout is namelijk één van de producten die onder deze Verordening valt
en dat op grote schaal in deze landen wordt geproduceerd. Bovendien beschouwen zij
het bosbeleid als een nationale bevoegdheid. Deze landen waren al vertrouwd met de
EU Houtverordening, waarop deze Verordening is gebaseerd, maar daarbij gaat het uitsluitend
om het voorkomen van illegale kap. Nu moet straks sprake zijn dat hout niet afkomstig
is uit gebieden die ontbost zijn na 31 december 2020 of heeft geleid tot bosdegradatie.
Bosdegradatie is een moeilijk eenduidig te beschrijven begrip, omdat het een locatie-
en bostype afhankelijk en tijdsgebonden begrip is. Dat maakt eenduidige toepassing
en handhaving van de Verordening, zeker als het om hout uit het buitenland gaat, erg
moeilijk. In de EU-lidstaten is het voorkomen van bosdegradatie veelal in maatregelen
in nationale boswetgeving vastgelegd als het gaat om bossen die ook een houtproductiefunctie
hebben. Om tot bescherming van bossen in de EU te komen heeft de Commissie de EU Biodiversiteitsstrategie
en EU Bossenstrategie uitgebracht. De Raad heeft in zijn conclusies over de Bossenstrategie
gewezen op het belang van het vinden van een balans tussen de verschillende functies
die bossen in de EU moeten vervullen, zoals biodiversiteit, klimaat, recreatie en
houtproductie ten behoeve van de bioeconomie. Bovendien mag de EU Bossenstrategie
niet leiden tot meer houtimport uit landen buiten de EU, waarbij mogelijk ook ontbost
wordt.
Op basis van de New York Declaration on Forests is in 2015 het Amsterdam Declarations
Partnership (ADP) gelanceerd, waarin uiteindelijk negen Europese landen, waaronder
Nederland, de ambitie hebben uitgesproken om ontbossing te stoppen en productie van
ontbossingsvrije grondstoffen te bevorderen. Onder het Amsterdam Declarations Partnership
nemen de volgende Europese landen deel: België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland,
Italië, Nederland, Noorwegen, Spanje en het Verenigd koninkrijk. Welke stappen hebben
de Ministers gezet om ook andere Europese lidstaten zich te laten voegen bij deze
lijst landen? En hoe hangt dat samen met het krachtenveld rondom de Verordening? Gaan
de Ministers hier zich in raadsverband nog verder voor inspannen en op welke manier?
Antwoord
Nederland heeft samen met partnerlanden van het ADP regelmatig contact gehad met potentiële
nieuwe lidstaten, wat recentelijk heeft geleid tot formele toetreding van België en
Spanje. Het is geen doel op zich van het ADP om steeds verder te groeien, maar alle
Europese landen die zich herkennen in de ambities van het ADP en actief willen bijdragen
aan de verwezenlijking daarvan, zijn van harte welkom. Voor het vervullen van een
ambitieuze voortrekkersrol kan het ook een voordeel zijn om niet teveel leden te hebben,
waarvan de belangen bij elk nieuw initiatief gebalanceerd moeten worden. De EU-verordening
staat bij elke ADP-coördinatiebijeenkomst op de agenda en er wordt regelmatig kennis
uitgewisseld ter bevordering van een gezamenlijk begrip van de inrichting en verwachte
werking van de verordening. Ook worden ideeën besproken ter verbetering van de verordening.
Dit zou ook de inzet van de ADP-landen in de Raad kunnen beïnvloeden.
De Ministers stellen dat de termijn waarmee wet wordt ingevoerd met jaar verlengd
moet worden (van 12 maanden, naar 24 maanden). Kunnen de Ministers specifiek zijn
op welke aspecten de invoering van de wet niet in 12 maanden mogelijk zou zijn?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u door naar de antwoorden op de vragen
van de D66- en PvdD-fractie
Een Noorse startup heeft een manier gevonden om zacht hout hard te maken door planken
van zacht hout te dompelen in «natuurlijke materialen». Hout wordt hierdoor 50% steviger
en daarmee is het plotseling geschikt als steiger of tuinset. Door zorgvuldig te planten
en te beschermen is het hout mogelijk helemaal circulair en legt het CO2 vast. Wordt er ook gekeken naar dergelijke initiatieven bij de Nederlandse inbreng
voor de Verordening? En welke rol vinden de Ministers dat dergelijke ontwikkelingen
moeten spelen in het tegen gaan van ontbossing in de keten?
Antwoord
Het duurzaamheidskader biogrondstoffen (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 617) geeft aan dat in de bouw de toename in het gebruik van biogrondstoffen een bijdrage
kan leveren aan de reductie van CO2-emissie. Immers, de in de biogrondstoffen vastgelegde koolstof blijft tijdens de
levensduur in het product opgeslagen. Voorwaarde is dat het hout uit duurzaam beheerde
bossen komt. Pas in de afvalfase komt de koolstof vrij, zodat de emissie voor meerdere
decennia wordt uitgesteld. Daarnaast zijn deze producten aan het einde van hun levensduur
meestal goed recyclebaar. Het verlengen van de levensduur van biogrondstoffen door
bijvoorbeeld hout steviger te maken waardoor het langer meegaat en daardoor een hoogwaardige
toepassing kan krijgen past in het kabinetsbeleid. Dat beleid is er op gericht dat
hout een zo hoogwaardig mogelijk toepassing te geven. Dat past niet in deze Verordening
maar leidt wel tot zuiniger houtgebruik waardoor er minder beslag op bossen wordt
gelegd dat kan bijdragen aan het voorkomen van ontbossing en bosdegradatie. In Nederland
wordt in het kader van de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen5 woningen gerealiseerd met een zo’n klein mogelijke milieu-impact, waarbij ook biogrondstoffen
worden gebruikt. Op deze wijze wordt niet alleen aan klimaatbeleid bijgedragen, maar
ook bespaard op het gebruik van de grondstof hout. Deze ontwikkelingen kunnen enerzijds
de vraag naar hout verhogen, maar ook tegelijkertijd leiden tot een zuiniger houtgebruik.
Hout wordt daarmee een waardevolle grondstof waardoor de instandhouding van bos kan
worden bevorderd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche
over de Verordening ontbossingsvrije producten. Zij delen de wens om extra stappen
te zetten om ontbossing tegen te gaan. Zij hebben wel enkele vragen over het voorliggende
voorstel en de reactie van de regering daarop.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het EU-voorstel extra handhavingscapaciteit
van de NVWA zal vergen, terwijl deze capaciteit al schaars is. Zij hebben hierover
enkele vragen. Kan de Minister een inschatting geven van de extra handhavingscapaciteit
die de NVWA voor handhaving van de nieuwe Verordening nodig zal hebben en het benodigde
budget hiervoor, zo vragen deze leden. Wat zal dat betekenen voor de inzet bij andere
toezichtsdomeinen?
Antwoord
Een betrouwbare inschatting van de benodigde aanpak en capaciteit kan de NVWA pas
geven als de uiteindelijke productscope en reikwijdte van het voorstel duidelijk is.
Het Ministerie van LNV betrekt de NVWA maximaal bij de ontwikkelingen. Uitgangspunt
is dat nieuwe wetgeving niet ten koste mag gaan van de bestaande handhavingscapaciteit.
De leden van de SGP-fractie horen graag of op nationaal niveau in overleg met het
bedrijfsleven een impactanalyse wordt gemaakt van het EU-voorstel met het oog op de
inzet op een werkbare ontbossingsverordening.
Antwoord
Op dit moment is nog niet voorzien in een eventuele impactanalyse, al dan niet in
overleg of samen met het bedrijfsleven. Wel heeft het kabinet kennis genomen van zorgen
die bij het bedrijfsleven leven inzake onder meer handelsdistorties.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de totale terugkerende kosten voor het zorgvuldigheidssysteem,
met veel administratieve verplichtingen, worden geschat op 158 tot 2.354 miljoen per
jaar. Deze leden hebben hier enkele vragen over. Kunnen de Ministers deze enorme bandbreedte
nader duiden? Deze leden willen erop wijzen dat Nederland voor veel van de betrokken
producten veruit de grootste EU-importeur is. Is de veronderstelling juist dat een
aanzienlijk deel van de genoemde kosten daarom bij Nederlandse bedrijven terecht zal
komen? Waarop is de verwachting gebaseerd dat de nalevingskosten en administratieve
lasten voor Nederlandse bedrijven lager zullen uitkomen?
Antwoord
Op dit moment is er geen inzage in de exacte berekeningen die hebben geleid tot de
genoemde cijfers. De huidige kosten zijn gebaseerd op de invoering van het benchmarking
mechanisme, zoals het door de commissie wordt voorgesteld. Dit systeem categoriseert
landen in laag en hoog risico. Landen met een lage risico-inschaling worden aan minder
strenge handhaving onderworpen dan landen met een hoge risico-inschaling; een laag
risico betekent in dit geval minder controle en dat resulteert in lagere kosten. Op
basis van de huidige beschikbare cijfers (waarbij 26% van het Europese totaalvolume
van de zes grondstoffen uit laagrisicogebied komt, cijfers op basis van de Global
Illegal Logging and Associated Trade Risk Assessment Tool) is een inschatting gemaakt
van de kosten, waarbij 158 miljoen euro het lage eind representeert (100% import uit
laagrisicolanden) en 2.354 miljoen euro het hoge einde (100% import uit hoogrisicolanden).
Dit is een zeer grove schatting, er zijn cijfers noch data beschikbaar die deze kosten
op dit moment nauwkeuriger kunnen duiden. Het kabinet zal de Commissie vragen om deze
berekeningen te delen.
De verwachting dat de nalevingskosten en administratieve lasten voor het Nederlands
bedrijfsleven relatief lager zullen uitvallen heeft te maken met het feit dat een
deel van de bedrijven al voldoet aan de gestelde eisen. Dit neemt echter niet weg
dat er, op basis van het huidige voorstel, naar verwachting meer kosten zullen volgen
voor bedrijven, welk de Commissie schat op eenmalig € 5.000 – 90.000, afhankelijk
van omvang, (complexiteit van de) waardeketen en land van herkomst.
De leden van de SGP-fractie kunnen zich goed voorstellen dat het kabinet vragen heeft
over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de Verordening inzake de geolocaties.
Deze leden willen hierover de volgende vragen voorleggen. Is de veronderstelling juist
dat deze eis zou gelden voor alle marktdeelnemers ongeacht of producten uit laag-,
midden- of hoog-risicolanden geïmporteerd worden? Waarom is niet gekozen voor bijvoorbeeld
beperking van deze eis tot de hoogrisicolanden? Zou deze eis op juridische bezwaren
bij de productielanden kunnen stuiten?
Antwoord
Goede informatieverstrekking in het kader van het proces van gepaste zorgvuldigheid,
waaronder de GPS-coördinaten van het perceel waarop betreffende grondstof of product
is geproduceerd, is essentieel voor de handhaving en effectiviteit van de verordening,
en geldt inderdaad voor alle producten uit laag-, midden- en hoog-risicogebieden.
Het kabinet houdt bij de uitwerking van de verordening zorgvuldig in de gaten in hoeverre
de eisen omtrent informatieverstrekking in voldoende mate duidelijk, uitvoerbaar en
handhaafbaar zijn, ook wat betreft de complementariteit met nationale wetgeving in
derde landen, daar de effectiviteit van de verordening hier mede van af zal hangen.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Ministers nader inzicht kunnen geven
in de kosten die samenhangen met handelsdistorsies als gevolg van de Verordening en
in de gevolgen voor de markt- en consumentenprijzen (tegen de achtergrond van de oplopende
grondstoffenprijzen).
Antwoord
Hierover kan in dit stadium nog geen andere informatie worden verstrekt dan hetgeen
daarover in het BNC-fiche ten algemene is opgenomen dat additionele kosten, die voortkomen
uit de Verordening, door producenten kunnen worden doorberekend. Wel zijn en blijven
wij in gesprek met het bedrijfsleven hierover. Zodra we hier meer informatie over
hebben, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier