Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Ginneken over het bericht in de Gelderlander van 23 januari: 'Heisa in de Achterhoek over nieuwe tak van de Betuweroute: ‘Het brengt ons helemaal niets’
Vragen van het lid Van Ginneken (D66) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Heisa in de Achterhoek over nieuwe tak van de Betuweroute: «Het brengt ons helemaal niets»» (ingezonden 1 februari 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 16 februari
2022).
Vraag 1
Bent u bekend met de zorgen die leven onder (vertegenwoordigers van) inwoners van
Gelderland en Overijssel met betrekking tot het onderzoeken van de maatschappelijke
en economische meerwaarde van de zogenaamde Noordtak van de Betuweroute?1
Antwoord 1
Ja, daar ben ik bekend mee. Ik hecht eraan te benadrukken dat er nog geen besluit
voorligt of de noordtak van de Betuwelijn er wel of niet komt. Er zijn én worden hierover
nu geen besluiten genomen. Op basis van het Toekomstbeeld OV2040 – de gezamenlijke
visie van overheden, de OV-sector en maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen –
zoeken we naar een lange termijn oplossing voor goederentreinen die vanuit Nederland
naar Noordoost-Europa rijden. Het lopende vooronderzoek dat in oktober 2021 gestart
is, is bedoeld om inzicht te krijgen in de problematiek, nut en noodzaak en belangen
van alle betrokkenen. Het onderzoek moet leiden tot een beter inzicht in de problematiek
van het spoorgoederenvervoer, maar nog niet tot besluitvorming over de oplossing.
Wanneer het onderzoek is afgerond, zal ik uw Kamer informeren. Naar verwachting zal
dit in het voorjaar van 2022 zijn. Op dat moment kan ook worden bepaald hoe de motie
over de Noordtak Betuweroute (Kamerstuk 35 925 XII, nr. 24), waarin de regering wordt verzocht de maatschappelijke en economische meerwaarde
van de zogenaamde Noordtak Betuweroute te onderzoeken, past in een eventueel vervolgproces.
Hiermee sluit ik aan op de wijze waarop mijn voorganger op de motie heeft gereageerd,
tijdens het debat van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van IenW.
Vraag 2
Bent u bereid hen en andere regionale en lokale partijen zoals bijvoorbeeld bewonersgroepen
en maatschappelijke organisaties meer te betrekken bij de uitvoering van dit onderzoek?
Antwoord 2
Het betrekken van en de dialoog met verschillende partijen is én blijft een belangrijke
randvoorwaarde om tot een goede afweging te kunnen komen. De betrokkenen in het lopende
vooronderzoek over de goederenroute naar Noordoost Europa zijn geografisch verspreid
over Nederland en hebben verschillende belangen: de omwonenden en (bewoners) belangenorganisaties,
provincies en regio’s uit diverse landsdelen, spoorbeheerder en spoorvervoerders (goederen
en personen), havenbedrijven en werkgevers- en brancheorganisaties. Voor specifiek
Oost-Nederland geldt dat de (bewoners) belangenorganisaties Regionaal Overleg Noordelijke
Aftakking (RONA) en Landelijk Platform Overlast Goederen Treinen (PLOGT), de provincies
Overijssel en Gelderland en de regio’s Twente en de Achterhoek betrokken zijn. Een
grotere groep gemeenten is en wordt door de provincies geïnformeerd via de het bestuurlijk
overleg goederen Oost en het bestuurlijk overleg Brabantroute.
Ook bij een eventueel vervolg op het lopende onderzoek zullen belanghebbenden worden
betrokken. Als Staatssecretaris vind ik het belangrijk om niet over een regio te praten,
maar met de bewoners van een regio. Bewonersgroepen en maatschappelijke organisaties
spelen daarin vanzelfsprekend een rol.
Vraag 3
Op welke manier worden hun zorgen over de leefbaarheid betrokken in de uitkomsten
van dit onderzoek?
Antwoord 3
Het lopende onderzoek brengt de belangen van alle betrokkenen in kaart. Een goede
leefbaarheid is vanzelfsprekend één van die belangen. In deze fase worden de leefbaarheidsaspecten
kwalitatief in beeld gebracht en betrekken we breed de belanghebbenden. Indien het
project – in welke richting dan ook – verder wordt onderzocht, wordt daarbij aangesloten
bij de MIRT spelregels voor ruimtelijke en infrastructurele projecten, bijvoorbeeld
via een m.e.r.-procedure. In deze onderzoeken en uitwerking zal in lijn met de wettelijke
kaders en richtlijnen ook de leefbaarheid expliciet aandacht krijgen. De evaluatie
van de aanleg van de Betuweroute heeft ons in ieder geval geleerd leefbaarheid voor
omwonenden – en eventueel additionele maatregelen voor een betere inpassing – in een
vroeg stadium inzichtelijk te hebben en hen te betrekken in het besluitvormingsproces.
Vraag 4
Bent u bereid ook scenario’s te onderzoeken waar de lokale economie en maatschappij
kunnen meeprofiteren van het eventueel aanleggen van de Noordtak van de Betuwelijn?
Antwoord 4
Ja, daar ben ik toe bereid. Ik stel daarbij wel voor dit pas aan de orde te hebben
wanneer ook daadwerkelijk besloten zou worden tracé varianten te onderzoeken. Zoals
gezegd is daar nu nog geen sprake en wordt daarover ook nu nog niet besloten.
Vraag 5
Wordt bij de onderzochte scenario’s ook rekening gehouden met de mogelijkheden van
een Noord-Oostwaartse verbinding op het spoor in Duitsland?
Antwoord 5
De uitkomsten van het lopende vooronderzoek goederentreinen naar Noordoost Europa
zullen mede bepalen of én hoe een volgende stap genomen kan worden. In deze fase wil
ik dan ook nog niets uitsluiten en de onderzoeksresultaten afwachten.
Vraag 6
Wat is de stand van zaken en het verwachtte tijdpad met betrekking tot de werkzaamheden
aan het zogenaamde derde spoor tussen Zevenaar en Oberhausen?
Antwoord 6
In antwoord op een vergelijkbare vraag van het lid Omtzigt heb ik aangegeven dat onze
Duitse partners volop bezig zijn met de aanleg van het zogenoemde «derde» spoor. Over
de voortgang wordt u Kamer regelmatig geïnformeerd, laatstelijk in de brief over spoorgoederenvervoer
van 14 december 20212. In deze brief is aangegeven dat DB Netz verwacht dat nog lopende procedures voor
bouwvergunningen in de komende jaren succesvol afgerond kunnen worden, zodat de drie
sporen op het volledige, ruim 70 kilometer lange tracé tegen het eind van dit decennium
in gebruik kunnen zijn.
Vraag 7
Hoe verhoudt het volwaardig gebruik van de Betuweroute (uitgaand van afgeronde werkzaamheden
aan het voornoemde derde spoor) zich tot de vraag en het aanbod voor een eventuele
Noordtak van de Betuwelijn?
Antwoord 7
Met het gereedkomen van het «derde» spoor is het mogelijk de Betuweroute beter te
benutten. Momenteel kunnen zo’n 100 goederentreinen per dag via de grensovergang Zevenaar-Emmerich
rijden. Met het gereedkomen van het «derde spoor» kan dit aantal stijgen naar ongeveer
160 goederentreinen per dag. De capaciteit van de Betuweroute is echter groter. Een
eventuele Noordtak maakt het mogelijk om goederentreinen die nu door de Randstad van
en naar de grensovergang Oldenzaal-Bad Bentheim rijden, voortaan via de Betuweroute
en de bedoelde noordtak te laten rijden. Deze treinen hebben over het algemeen een
andere herkomst/bestemming in het achterland (Noordoost Europa, Rusland en China)
dan treinen die via de grensovergang Zevenaar-Emmerich gaan (Ruhrgebied, Zuid-Duitsland,
de Alpenlanden en Noord-Italië).
Vraag 8
Welke lessen over hinderbeperking en participatie bij de besluitvorming zijn getrokken
of kunnen worden getrokken uit (de aanleg van) het reeds bestaande deel van de Betuwelijn?
Antwoord 8
Het Tracébesluit voor de Betuweroute is tot stand gekomen na een uitgebreid besluitvormingsproces.
Daarbij zijn de geldende wettelijke procedures voor inspraak gevolgd. Meer specifiek
is in de milieueffectrapportage (m.e.r.) de hinderbeperking bezien. Voor een volledig
overzicht verwijs ik naar de volledige Planologische Kernbeslissing Betuweroute (Kamerstuk
22 589, nr. 193a).
In de evaluatie van de exploitatie van de Betuweroute schrijft de Algemene Rekenkamer
dat er veel maatschappelijk verzet was tegen het aanvankelijke kabinetsbesluit uit
1993 (bijlage bij Kamerstuk 34 475 XII, nr. 2). Na een heroverweging is in 1995 dit besluit bevestigd en zijn wettelijke procedures
voor inspraak in gang gezet. Deze procedures hebben veel aandachtspunten geïdentificeerd.
Sommige van deze aandachtspunten hebben geleid tot additionele maatregelen voor een
betere inpassing; de bouw van Betuweroute is daardoor weliswaar duurder geworden,
maar kon daardoor wel op meer maatschappelijk draagvlak rekenen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.