Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuik over het bericht 'Uitzetting de mist in door fouten overheid'
Vragen van het lid Kuik (CDA) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «Uitzetting de mist in door fouten overheid» (ingezonden 22 april 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 26 mei
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2687.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Uitzetting de mist in door fouten overheid»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u reageren op de berichtgeving in het artikel? Waarom moest in veertien procent
van de gevallen de bewaring worden opgeheven door gebreken van de overheid? Wat voor
gebreken? Hoe kan het dat dit soort gebreken zo veelvuldig voorkomen?
Antwoord 2
Het artikel baseert zich op een rapport van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken
(ACVZ) «Samenwerken aan Terugkeer» dat op 22 april jl. op de site van de ACVZ openbaar
is gemaakt. Ik zal daar conform de geldende afspraken binnen een termijn van 3 maanden
na de publicatie van het rapport op reageren. Vooruitlopend op die reactie wil ik
u het volgende melden.
Vreemdelingen die niet (langer) rechtmatig verblijf hebben, dienen Nederland te verlaten.
Daarbij wordt ingezet op zelfstandige terugkeer. Indien zelfstandige terugkeer uitblijft,
kan gedwongen terugkeer volgen. Daarbij is vreemdelingenbewaring het ultimum remedium
om de vertrekplichtige vreemdeling beschikbaar te houden voor terugkeer. De ACVZ legt
in haar advies uit dat bijna twee derde van het aantal inbewaringstellingen heeft
geleid tot het aantoonbare vertrek van de vertrekplichtige vreemdeling in de periode
2015–2019. Echter, het effectueren van terugkeer, zelfs bij inbewaringstelling, blijft
zoals de ACVZ ook concludeert afhankelijk van de medewerking van de vreemdeling alsook
het land van herkomst.
De ACVZ rapporteert dat het aantal opheffingen van bewaringen in verband met een zorgvuldigheidsgebrek
in het proces en/of de bewaringsmaatregel zelf, sinds 2015 is gedaald van 22% naar
12% in 2019. In de berichtgeving komt naar voren dat over de gehele tijdsperiode (2015–2019)
gemiddeld 14% van de inbewaringstellingen moest worden opgeheven vanwege een zorgvuldigheidsgebrek
in het proces en/of de maatregel. Het gaat dan om vormfouten, motiveringsgebreken,
onvoldoende voortvarendheid in het terugkeerproces, een onrechtmatige bewaringsmaatregel,
een niet tijdige beslissing of vanwege de conclusie dat (alsnog) kan worden volstaan
met een lichter middel. Hoewel het onfortuinlijk is dat bewaringen om deze redenen
moeten worden opgeheven, staat dit tegen de achtergrond van een gunstige trend.
De ACVZ noemt voor deze opheffingen als mogelijke redenen de hoge tijdsdruk en hoge
administratieve lasten en als oplossingsrichtingen verbeterde ketensamenwerking en
het ontwikkelen en behouden van kennis. Deze punten zijn bekend en sluiten ook aan
bij conclusies van andere onderzoekers, zoals die in het WODC onderzoek «Interpretatie
en implementatie van de Terugkeerrichtlijn» van 10 mei jl. waarin wordt geconstateerd
dat bewaring juridisch complex is.2 Het voorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring verlengt de termijn voor de ophouding
van zes tot negen uur, om zo meer tijd te bieden om de voorbereiding van de bewaring
zorgvuldig op te pakken. Waar dat mogelijk nog niet voldoende is, zal ik in de beleidsreactie
nader ingaan op de vervolgstappen.
Uit het onderzoek van de ACVZ haal ik ook dat – ondanks de toegenomen complexiteit
– de uitkomsten van de vertrekprocedures van de vreemdelingen die in bewaring zijn
gesteld, zijn verbeterd in de periode 2015–2019. Bijna twee derde van de bewaringen
heeft geleid tot aantoonbaar vertrek uit Nederland. Het gaat daarbij om ongeveer 9.000
personen in totaal. In de periode 2015–2017 vertoonde dit aandeel een stijgende lijn
en is sindsdien stabiel rond de 66% in 2019. Niet alleen het aantal inbewaringstellingen
is toegenomen maar ook de effectiviteit daarvan, gedefinieerd als mate van aantoonbaar
vertrek.
Terugkeer is en blijft weerbarstig. Het is zonder meer nodig voortdurend te zoeken
naar verbeteringen in de procedures rond het bewaringsproces en kritisch te blijven
op de eigen organisatie. Het rapport zal dan ook nauwkeurig worden bestudeerd om te
zien wat we eruit kunnen oppakken om het proces beter te maken. Maar anders dan het
artikel lijkt te suggereren zie ik ook positieve elementen in de conclusies van het
onderzoek, waaruit blijkt dat er een opgaande lijn is zowel in de kwaliteit als in
de effectiviteit. Het is zaak die te bestendigen en te versterken.
Vraag 3
Klopt het dat slechts één op de tien migranten uit Marokko en Algerije vanuit de vreemdelingenbewaring
uit Nederland vertrekt? Hoe kan dit?
Antwoord 3
Het ACVZ constateert ten aanzien van de bewaringen die niet zijn gericht op het uitvoeren
van een overdracht van een vreemdeling aan een andere EU lidstaat (Dublin claim) in
de periode van 2015–2019 dat circa 12 en 13% van de in bewaring gestelde Algerijnen
respectievelijk Marokkanen aansluitend aan de bewaring Nederland aantoonbaar hebben
verlaten. Als de bewaringen met het oog op Dublinoverdrachten worden meegenomen, is
het vertrek van in bewaring gestelde Algerijnen en Marokkanen respectievelijk rond
de 55 en 40%.
Zoals in antwoord op vraag 2 al uiteengezet, is het slagen van de terugkeer – niettegenstaande
alle inspanningen van de Nederlandse overheid – afhankelijk van zowel de medewerking
van de autoriteiten van het land van herkomst als de vreemdeling zelf. Hoewel het
percentage waarin de terugkeer wordt gerealiseerd uiteraard lager is dan beoogd, is
de verwachting reëel dat dat percentage nog lager zou zijn geweest indien geen vreemdelingenbewaring
zou zijn toegepast. Zeker waar het gaat om vreemdelingen met een strafblad ben ik
van mening dat alle middelen binnen de grenzen van de wet moeten worden ingezet om
terugkeer zo veel als mogelijk zeker te stellen.
Vraag 4
Bent u bekend met de inhoud van het rapport «Langdurig verblijvende vreemdelingen
zonder bestendig verblijfsrecht»3 waaruit onder meer blijkt dat vreemdelingenbewaring een van de meest effectieve manieren
is om vertrek van uitgeprocedeerde asielzoekers daadwerkelijk te bewerkstelligen?
Kunt u uitleggen waarom er dan zoveel fout gaat bij het opleggen van de bewaring?
Antwoord 4
Ik ben bekend met dat rapport. Evenals het rapport van de ACVZ ziet dit rapport bewaring
als een belangrijk onderdeel van het instrumentarium om terugkeer te realiseren. Voor
de goede orde: In 86% procent van de gevallen spelen er geen juridische kwesties rond
de oplegging van de maatregel. Om uiteenlopende redenen wordt de maatregel opgeheven
in de resterende gevallen. Het ACVZ-rapport signaleert dat het opleggen van een bewaringsmaatregel,
onder andere door de door (Europese) jurisprudentie toegenomen motiveringseisen, een
complexe aangelegenheid is die binnen zeer korte tijd moet plaatsvinden. Zoals gezegd,
met de Wet Terugkeer en Vreemdelingenbewaring zal o.a. de termijn waarbinnen een maatregel
moet worden opgelegd worden verruimd naar negen uur. Dat geeft de inbewaringstellende
autoriteiten meer tijd om dit complexe werk uit te voeren. In Europese voorstellen
die thans voorliggen, wordt in vergelijkbare situaties zelfs gesproken over 72 uur
om te komen tot een passende maatregel.
Vraag 5
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers uit Algerije en Marokko vertrekken daadwerkelijk
uit Nederland? Hoeveel procent is dit van het totaal aan uitgeprocedeerde asielzoekers
uit deze landen?
Antwoord 5
Van 2018 t/m 2020 zijn circa 720 Algerijnse vreemdelingen aantoonbaar vertrokken uit
Nederland (incl. Dublin). Dit is circa 20% van het totale vertrek van Algerijnse vreemdelingen
zoals geregistreerd door de DT&V. Van 2018 t/m 2020 zijn circa 810 Marokkaanse vreemdelingen
aantoonbaar vertrokken uit Nederland (incl. Dublin). Dit is circa 20% van het totale
vertrek van Marokkaanse vreemdelingen zoals geregistreerd door de DT&V. Het is binnen
de geautomatiseerde systemen van de DT&V niet mogelijk om onderscheid te maken tussen
uitgeprocedeerde asielzoekers en andere categorieën. Het gaat dus niet alleen om afgewezen
asielzoekers maar ook om bijvoorbeeld mensen die illegaal in Nederland verblijven
en mensen van wie de vergunning is ingetrokken of niet meer geldig is.4
Indien het niet lukt de vreemdeling aantoonbaar terug te laten keren, kan dat betekenen
dat deze zich aan het toezicht onttrekt. Het is dan onduidelijk of de vreemdeling
Nederland daadwerkelijk zelfstandig verlaat of in de illegaliteit terecht komt. Ik
wijs er wel op dat uit het onderzoek «Schattingen onrechtmatig in Nederland verblijvende
vreemdelingen 2017–2018»5 volgt dat het aantal illegalen in Nederland lager is dan het aantal uitgevaardigde
terugkeerbesluiten. In welke mate vertrek van uitgeprocedeerde asielzoekers uit Algerije
en Marokko plaatsvindt, kan ik niet met zekerheid zeggen aangezien dat in die fase
buiten het zicht van de overheid gebeurt.
Vraag 6
Wat heeft u afgelopen jaar gedaan om de relatie met Marokko en Algerije vlot te trekken
teneinde de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar deze landen te bevorderen?
Antwoord 6
Ten aanzien van Algerije is een goede dialoog gaande op verschillende niveaus en zijn
ook goede werkafspraken gemaakt over het proces. Hoewel dit proces door de maatregelen
ter bestrijding van de covid-pandemie is verstoord, worden op operationeel niveau
de contacten onderhouden en verwacht ik dat de verbeterde samenwerking in de terugkeersamenwerking
kan worden voortgezet.
Ten aanzien van Marokko is meerdere keren besproken dat de terugkeersamenwerking een
speerpunt is. Er is bilateraal contact op verschillende niveaus, en kabinetsbreed
met Marokko over een breed aantal onderwerpen. Daarbij wordt ook de intentie voor
versterkte dialoog op het gebied van migratie en terugkeer onder de aandacht gebracht.
Bij de verbetering van de bredere relatie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken
het voortouw.
Vraag 7
Waarom lukt het andere EU-landen, bijvoorbeeld Spanje, wél om concrete afspraken te
maken met landen als Marokko en Algerije om terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers
te bevorderen? Hoe staat het in de landen met afspraken met de vertrekcijfers?
Antwoord 7
De bredere relatie die andere EU-landen met specifieke landen van herkomst hebben
is vaak niet te vergelijken met die van Nederland. Ik heb ook geen volledig beeld
van de terugkeerresultaten in die landen en kan geen conclusies trekken over de effectiviteit
daarvan.
Vraag 8
Indien vreemdelingenbewaring en uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers mislukt,
maar er wel strafrechtelijke aanknopingspunten zijn, in hoeveel gevallen worden deze
dan ook daadwerkelijk benut? Vertrekken er veel criminele uitgeprocedeerde asielzoekers
met onbekende bestemming? Zo ja, om hoeveel personen gaat dit jaarlijks? Wat vindt
u daarvan?
Antwoord 8
Het Openbaar Ministerie besluit eigenstandig om tot strafvervolging over te gaan.
Hoofdregel is dat eerst strafvervolging plaatsvindt, voordat wordt uitgezet. De vertrekplichtige
vreemdeling in de strafrechtketen (hierna: VRIS) dient dan ook in beginsel eerst zijn
opgelegde straf uit te zitten. De DT&V werkt samen met de vreemdeling al gedurende
zijn strafrechtelijke detentie zoveel mogelijk aan terugkeer naar het land van herkomst.
Indien de vreemdeling na het uitzitten van de strafdetentie niet zelfstandig terugkeert
en er een substantieel risico op onttrekking aan het overheidstoezicht is, kan aansluitend
vreemdelingenbewaring worden opgelegd. Vervolging vindt dus als hoofdregel altijd
plaats als het OM daartoe besluit.
Ter beeldvorming, in 2018, 2019 en 2020 zijn respectievelijk 670, 700 en 480 vreemdelingen
uit de strafrechtketen aantoonbaar vertrokken naar het land van herkomst (gedwongen
of zelfstandig). Daarnaast zijn er in 2018 130 vreemdelingen vanuit het strafrecht
vertrokken (gedwongen of zelfstandig) onder de Dublin verordening. In 2019 waren dit
er 160 en in 2020 waren dit er 80.
In 2018, 2019 en 2020 zijn respectievelijk 250, 250 en 320 vreemdelingen uit de strafrechtketen
«zelfstandig zonder toezicht» vertrokken, dat wil zeggen zonder dat hun bestemming
bekend was. Of deze personen nog in Nederland zijn, kan ik niet zeggen. Als zij opnieuw
worden aangetroffen, zal per zaak worden bezien welke stappen mogelijk zijn, zowel
in het strafrecht als in het vreemdelingenrecht.
Vraag 9
Deelt u de mening dat het absoluut noodzakelijk is dat uitgeprocedeerde asielzoekers
daadwerkelijk vertrekken uit Nederland, zodat het draagvlak voor échte vluchtelingen
behouden blijft? Wat doet u eraan om dit dan ook daadwerkelijk te bewerkstelligen?
Antwoord 9
Ik deel deze mening volledig. Het kabinet zet daarom in op de terugkeer van uitgeprocedeerde
asielzoekers. Nadat een asielaanvraag is afgewezen wordt door de DT&V met de asielzoeker
gewerkt aan vertrek, waarbij eerst wordt ingezet op zelfstandig vertrek.
Voor de uitgeprocedeerde asielzoeker die zelfstandig wil vertrekken is ondersteuning
voorhanden vanuit de DT&V, de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en NGO’s.
Daarnaast is er onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie(s) van het Centraal Orgaan
opvang asielzoekers (COA) indien een vreemdeling actieve medewerking verleent aan
terugkeer. Gezinnen met minderjarige kinderen wordt onderdak geboden in de gezinslocaties
van het COA. Met deze gezinnen wordt door de DT&V gewerkt aan vertrek. Wanneer er
een significant risico op onttrekking aan het overheidstoezicht bestaat, kunnen vertrekplechtige
vreemdelingen als ultimum remedium, mits zicht op uitzetting aanwezig is en aan alle
vereisten in wet en regelgeving is voldaan, in bewaring worden gesteld.
Vraag 10
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Antwoord 10
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.