Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over een viertal door de minister van Buitenlandse Zaken toegezonden BNC-fiches inzake het Kapitaalmarkten Herstelpakket (Kamerstuk 22122-2930)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3000
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 december 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister
van Financiën voorgelegd over een viertal fiches inzake het Kapitaalmarkten Herstelpakket:
– Wijziging richtlijn markten voor financiële instrumenten om bij te dragen aan het
herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112 nr. 2930).
– Wijziging Prospectusverordening om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie
(Kamerstuk 22 112 nr. 2931);
– Wijziging Securitisatieverordening om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie
(Kamerstuk 22 112 nr. 2932);
– Wijziging verordening kapitaalvereisten om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie
(Kamerstuk 22 112 nr. 2933);
De vragen en opmerkingen zijn op 16 oktober 2020 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 16 december 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Buisman
Vragen en antwoorden
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, PVV, CDA, D66 en SP inzake het viertal BNC-fiches over
het Kapitaalmarkten Herstelpakket. Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde
van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden, waarbij indien gepast vragen
gezamenlijk zijn beantwoord. Ik begin hieronder met het beantwoorden van enkele algemene
vragen die op alle fiches zien. Daarna ga ik in op de vragen die gaan over de afzonderlijke
fiches.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de fiches
zoals die door de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Kamer zijn gestuurd. Zij
begrijpen uit de fiches dat deregulering noodzakelijk is in deze crisistijd, dat de
administratieve lasten daardoor omlaag gaan en dat de achterliggende doelstelling
niet wordt aangetast. Deze leden constateren dat de deregulering dan net zo goed permanent
kan worden gemaakt. Is het kabinet bereid zich daarvoor in te zetten?
De commissie heeft zowel maatregelen van tijdelijke als van permanente aard voorgesteld.
In het geval van twee gerichte wijzigingen aan de Prospectusverordening betreft het
een tijdelijke aanpassing. Deze zullen in de Prospectusverordening worden opgenomen
als nieuwe wetteksten met een begin- en einddatum. De tijdelijke maatregelen worden
expliciet meegenomen in de reeds geplande evaluatie van de verordening in juli 2022.
Het kabinet wil dan bezien wat de uitkomsten zijn en in overleg treden of de lessons
learned kunnen worden ingezet voor nieuwe of aangepaste regelgeving. De tijdelijke
maatregelen betreffen de introductie van een verkort prospectus – het EU-herstelprospectus
– en een tijdelijke verhoging van de vrijstellingsgrens voor kredietinstellingen.
De derde wijziging aan de Prospectusverordening is permanent van aard. Enkele specifieke
verplichtingen uit de Prospectusverordening vormen een mogelijk onevenredige administratieve
last voor marktpartijen. Het gaat bijvoorbeeld om de verplichting om contact op te
nemen met beleggers op de dag dat een supplement van een prospectus wordt gepubliceerd.
Het voorstel bevat op dat punt een verduidelijking. De voorgestelde wijzigingen van
de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 en de voorgestelde wijzigingen
van de securitisatieverordening en de kapitaalvereistenverordening zijn ook permanent
van aard. Hierop is een uitzondering: de verplichting om niet langer zogeheten best execution, of RTS-27-rapporten, te verstrekken wordt geschrapt voor een periode van twee jaar
na inwerkingtreding van de voorgestelde richtlijn. Tijdens de aangekondigde brede
herziening van MiFID II/ MIFIR wordt bezien of de verplichte inhoud van deze rapporten
kan worden verbeterd. De Commissie stelt in haar staff working document1 dat een aanpassing van de verplichte inhoud niet op korte termijn kan worden gerealiseerd
terwijl dit pakket wel snel aangenomen moest worden gegeven de urgentie ervan; en
bovendien leidt tot implementatiekosten die op dit moment onwenselijk zijn.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de vier fiches
over het Herstelpakket kapitaalmarkten. De leden van de CDA-fractie hebben enkele
algemene vragen naar aanleiding van de fiches over de wijzigingen van de Markets in
Financial Instruments Directive (MiFID)-II, de Prospectusverordening en de securisatieregels.
Tevens hebben deze leden enkele specifieke vragen per fiche. Allereerst vragen de
leden van de CDA-fractie in het algemeen of de Minister inzichtelijk kan maken hoe
deze wijzigingen precies bij zullen dragen aan (de bevordering van) het herstel van
de COVID-19-pandemie. In het verlengde daarvan vragen de leden van de CDA-fractie
in hoeverre bij de wijzigingen in deze richtlijn er van de situatie gebruik is gemaakt
door al wijzigingen door te voeren waar al langer behoefte aan was en daarmee minder
direct van toepassing zijn op de COVID-19-pandemie. De leden van de CDA-fractie zien
bijvoorbeeld bij de prospectusverordening dat er sprake is van wijzigingen rondom
financiële tussenpersonen met als motivatie dat voor veel marktpartijen onduidelijk
is wat bepaalde verplichtingen inhouden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister
of hij deelt dat hieruit een beeld ontstaat dat dit maatregelen zijn die niet direct
een gevolg zijn van de COVID-19-pandemie en of de Minister daar op wil reflecteren.
De Europese Commissie heeft in haar rapport van 27 mei getiteld «Europe's moment:
Repair and Prepare for the Next Generation» benadrukt dat liquiditeit en financiering
de komende periode een uitdaging zijn doch zeer fundamenteel voor het herstel van
de COVID-19-pandemie. Hiertoe heeft de Commissie in juli jl. het Kapitaalmarkten herstelpakket
gepubliceerd. Dit pakket bevat gerichte aanpassingen aan de richtlijn MiFID II, de
prospectusverordening, en securitisatieregels. Alle voorgestelde aanpassingen op de
regelgeving hebben als doel om de financiële markten te ondersteunen in het herstel
van de Europese economie.
De voorgestelde wijzigingen van MiFID II zien op een drietal onderwerpen. In de eerste
plaats stelt de Commissie voor om enkele informatieverplichtingen voor beleggingsondernemingen
te wijzigen, teneinde daarmee verband houdende nalevingkosten te verminderen en derhalve
het economisch herstel te bevorderen. Deze wijzigingen zien onder meer op de verstrekking
van periodieke kosteninformatie en end-of-day loss reports aan in aanmerking komende tegenpartijen (IATPs, of eligible counter parties, ECPs) en professionele beleggers. Bij deze rapporten, net als bij best execution reports, wegen de kosten van het opstellen van dergelijke rapporten niet op tegen de voordelen
ervan en de bescherming van beleggers, die deze rapporten doorgaans niet lezen. Tevens
worden obligaties met een make-whole clause (MWC) uitgezonderd van het MiFID II product governance (POG) regime. Deze clausule beschermt beleggers bij vervroegde aflossing van dergelijke
obligaties door de uitgever ervan.2 Deze vrijstelling van de POG-regels verbetert de beschikbaarheid van deze obligaties
met een MWC voor niet-professionele cliënten waardoor meer financiering kan worden
opgehaald door bedrijven ten behoeve van economische groei.
De voorgestelde wijzigingen van het positielimietenregime voor grondstoffenderivaten
hebben tot doel de werking van deze grondstoffenmarkten en de liquiditeit daarop te
bevorderen. Het is gebleken dat het huidige positielimietenregime een negatieve impact
heeft gehad op de ontwikkeling van nieuwe of minder liquide grondstoffenderivatencontracten
(zogeheten nascent contracts).3 Aan deze maatregel is al langer behoefte vanuit zowel de markt als (Europese) toezichthouders,
en is daarmee niet een direct gevolg van de pandemie. Desalniettemin zijn goed functionerende
en liquide markten voor grondstoffen van belang voor het herstel van de Europese economie,
omdat producenten van grondstoffen (zoals agrariërs en energiebedrijven) en ondernemingen
in de reële economie die deze grondstoffen gebruiken of verwerken zich beter kunnen
beschermen tegen (prijs)volatiliteit die tijdens crises toe kan nemen.
De voorgenomen wijzigingen van de research unbundling regels in MiFID II dragen volgens de Commissie bij aan het versterken van het financieringsecosysteem
voor het midden- en kleinbedrijf. Zo stelt zij dat als er meer informatie over deze
bedrijven beschikbaar is, zij beter zichtbaar zijn voor investeerders. Dit wordt gezien
het economisch herstel na de COVID-19-pandemie nadrukkelijk wenselijk geacht.
De voorgestelde wijzigingen aan de Prospectusverordening ten aanzien van de financiële
intermediairs is een wijziging die ziet op een langer lopend probleem bij de uitleg
van de wettekst. Gelet op de huidige situatie acht de Commissie het nu al wenselijk
om dit te verduidelijken. De verordening vereist dat financiële tussenpersonen beleggers
informeren over de mogelijkheid van een supplement en, onder bepaalde omstandigheden,
contact opnemen met beleggers op dezelfde dag dat een supplement wordt gepubliceerd.
Het voorstel bevat op dat punt een verduidelijking over de termijn en de wijze van
contact. Met deze verduidelijking wordt de druk op de sector verminderd en wordt er
ook voor gezorgd dat alle investeerders dezelfde informatie krijgen. Dit is dus niet
direct ten gevolge van de COVID-19-pandemie, maar kan wel degelijk bijdragen aan het
herstel van de economie in de herstelfase van de pandemie
De Commissie heeft, mede naar aanleiding van het rapport van EBA over de mogelijkheden
van een STS-keurmerk voor synthetische securitisaties, veranderingen voorgesteld in
de securitisatieverordening en de verordening kapitaalvereisten. Dit is niet ten gevolge
van de COVID-19-pandemie zelf, maar is wel een mogelijkheid om in tijden van extra
druk op banken en MKB extra kapitaal vrij te maken op bankbalansen, zodat dit de kredietverlening
aan het MKB kan bevorderen.
Ook de wijzigingen in de verordening kapitaalvereisten omtrent NPEs zijn niet zozeer
ten gevolge van de COVID-19-pandemie. Wel kan de reëlere beprijzing van NPEs op bankbalansen
ervoor zorgen dat banken minder kapitaal hoeven aan te houden voor dergelijke niet-presterende
leningen en kunnen zij het vrijgevallen kapitaal gebruiken voor de kredietverlening
aan het MKB.
De leden van de SP-fractie hebben met enige zorgen kennisgenomen van de vier Fiches
Herstelpakket kapitaalmarkten. De leden hebben daarom nog enige vragen. De leden vragen
de Minister waarom hij in tijden van crisis deregulering van financiële markten als
een oplossing ziet. De leden vragen de Minister waarom hij in tijden van crisis –
de lessen van de kredietcrisis indachtig – regels gaat versoepelen voor kapitaalmarkten
terwijl juist die markten zonder marktmeester de oorzaak waren van de crisis. De leden
vragen de Minister het offer dat door de samenleving is gebracht door de kredietcrisis
van 2008 in kaart te brengen. De leden vragen de Minister om welk bedrag het ging.
De leden vragen de Minister of dit offer opweegt tegen de risico’s op de kapitaalmarkten.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hierover een lobby heeft plaatsgevonden
vanuit de banken naar de Europese Unie. De Minister zou er goed aan doen transparant
te maken welke lobbygroep deze maatregelen heeft aangedragen. De leden eisen een overzicht
van alle financiële organisaties die hier afgelopen jaar met de Europese Commissie
contact over hebben gehad.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister niets geleerd heeft van de kredietcrisis.
De leden vragen wat de lessen waren. De leden vragen de Minister waarom in deze fiches
wordt gefocust op maatregelen die zijn gericht op het stimuleren van de economie door
het faciliteren van private investeringen en van de toegang tot financiering. De leden
vragen de Minister waarom hij niet kiest voor publiek gedreven acties in samenspraak
met De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Markten. De leden vragen de Minister
waarom deze risico’s in tijden van crisis niet streng wordt begeleid vanuit de overheid.
De leden vragen de Minister of hij weet heeft van het grote wantrouwen vanuit de samenleving
in deze financiële markten.
De COVID-19-pandemie heeft een enorme impact op onze samenleving en de economie. Deze
crisis is echter anders dan de kredietcrisis van 2008. De oorzaak ervan zijn de maatregelen
om de verspreiding van het coronavirus in te dammen. Zo worden delen van de economie
«uitgezet». In het verleden lag de oorzaak van een recessie, zoals bij de kredietcrisis,
veelal binnen de economie: onevenwichtigheden, speculatie, niet functionerende bedrijven.
Dit keer moeten bedrijven noodgedwongen dicht en willen consumenten nog wel geld uitgeven,
maar kunnen dat niet meer. Derhalve vergt dit een andere aanpak, waarbij uiteraard
de lessons learned van de vorige crisis worden meegenomen. Ook ik heb met het oog op de adequate borging
van de financiële stabiliteit en beleggersbescherming naar deze voorstellen gekeken,
zoals verwoord in de onderhavige BNC-fiches.
De kredietcrisis in de financiële sector leidde ertoe dat het kabinet een reeks ingrijpende
maatregelen nam, waarbij onder meer enkele banken werden genationaliseerd. Ook werden
er voorzieningen getroffen om financiële instellingen en burgers die door de kredietcrisis
in de problemen dreigden te raken, te ondersteunen. Gegevens over diverse maatregelen
die de rijksoverheid indertijd heeft getroffen naar aanleiding van de kredietcrisis
worden door de Algemene Rekenkamer op haar site bijgehouden.4
Uit de lessons learned zijn doelstellingen afgesproken om informatie meer openbaar
te maken en te zorgen voor hogere beleggersbescherming. Een van de middelen daarvoor
was de introductie van de prospectus, die na een richtlijn is omgezet in een verordening.
Aanvullingen die nu zijn voorgesteld op deze verordening dienen nog steeds dezelfde
doelstellingen. Omgeven met de kaders van de verordening zien de voorstellen op aanpassingen
voor de herstelfase van de economie. Bij de voorgestelde aanpassingen van MiFID II
is gekeken naar de verlaging van enkele (mogelijk disproportionele) nalevingskosten
voor beleggingsondernemingen. Hierbij heeft de Commissie nadrukkelijk gekeken naar
bepalingen die, bij aanpassing, niet leiden tot een onacceptabele vermindering van
de bescherming van beleggers. In het algemeen deel ik deze analyse, maar op bepaalde
punten zet ik mij in de Raad ervoor in dat beleggersbescherming, in het bijzonder
van niet-professionele beleggers, niet onder druk komt te staan door (verdergaande)
voorgestelde aanpassingen aan de regelgeving. Ook bij de aanpassingen aan het STS-keurmerk
voor synthetische securitisaties zet ik mij in voor het aanbrengen van strenge criteria
om te bepalen wanneer een synthetische securitisatie aan het keurmerk voldoet, zodat
het keurmerk aan een hoge standaard blijft voldoen.
Daarbij vind ik het van groot belang dat de aanpassingen aan de regelgeving niet leiden
tot een verarming van de standaarden ten aanzien van marktintegriteit en de beleggersbescherming,
of leiden tot grotere risico’s met betrekking tot de financiële stabiliteit. Juist
om te voorkomen dat het vertrouwen in de financiële sector afneemt.
Om te zorgen dat de Europese economie snel weer herstelt en bedrijven de financiële
mogelijkheden wordt geboden om te kunnen (blijven) investeren, is het van belang om
private investeringen zo goed mogelijk te faciliteren. Dit verlicht tevens de druk
op nationale overheden, en daarmee de belastingbetaler, om de volledige klap van deze
crisis op te vangen. Waarbij de noodpakketten vooral zorgen dat de gevolgen van het
korte termijn wegvallen van omzet worden gemitigeerd, ondersteunen deze aanpassingen
aan de regelgeving voor de kapitaalmarkten het langere termijn investeringsvermogen
van de Europese economie. De voorgenomen aanpassingen dragen immers bij aan het faciliteren
van zowel markt- als bancaire financiering van het Europese bedrijfsleven. Daarmee
faciliteren ze mede een spoedig herstel na de crisis.
Omdat kapitaalmarkten een sterk internationaal karakter hebben, acht ik nationale
publieke actie in samenspraak met De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële
Markten (AFM) niet per se de meest voor de hand liggende aanpak om kapitaalmarkten
te faciliteren om bij te dragen aan het herstel van de Europese economie. Veel wet-
en regelgeving waaruit de toezichtstaken van DNB en de AFM volgen is reeds Europees,
waardoor nationale aanpassingen daaraan niet altijd (op korte termijn) mogelijk zijn.
Hierbij is het van belang op te merken dat DNB of de AFM in Nederland wel is belast
met het toezicht op de naleving van de met dit herstelpakket te wijzigen Europese
regelgeving. Bovendien neemt dit niet weg dat ik de afgelopen periode veel contact
heb gehad met onder meer beide toezichthouders voor de nationale aanpak van de COVID-19
crisis. Ik zie deze Europese acties daarom als complementair aan de verschillende
nationale interventies.
Het pakket bevat een breed pallet van wijzingen die kunnen bijdragen aan het faciliteren
van private investeringen ten behoeve van het economisch herstel. Zoals hierboven
reeds uiteen is gezet wordt hierbij gekeken naar het verlagen van de nalevingskosten
voor beleggingsondernemingen; het beter faciliteren van de handel in grondstoffenderivaten;
het gemakkelijker maken voor small- en midcapbedrijven om ook nieuwe effecten uit
te geven, waardoor er een betere toegang is tot kapitaal zonder afstand te doen van
de nodige bescherming voor beleggers. De overeenkomst bij deze wijzigingen is dat
deze voornamelijk zien op het beter faciliteren van marktfinanciering, in plaats van
focussen op bancaire leningen. De aanpassingen zijn derhalve niet of niet enkel van
toepassing op banken. Daarnaast kan het instellen van een keurmerk voor synthetische
securitisaties meer transparantie en risicodeling op deze markt bevorderen, waardoor
meer kapitaal vrijgemaakt kan worden voor kredietverlening aan het MKB.
Zoals de Commissie in haar staff working document
5 verwoordt, heeft zij voor de totstandkoming van deze voorstellen met verschillende
stakeholders gesproken, of input van hen ontvangen (bijvoorbeeld in bij door de Commissie
uitgezette consultaties). Ik acht het van belang dat de Commissie de belangen van
verschillende stakeholders afweegt bij de totstandkoming van regelgeving. Ik ben niet
bekend met welke personen en organisaties de Europese Commissie over deze voorstellen
heeft gesproken. Voor een overzicht van de belangenorganisaties die actief zijn in
Europa verwijs ik u naar het Transparantieregister van de Europese Commissie.6
Fiche: Wijziging richtlijn markten voor financiële instrumenten om bij te dragen aan
het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2930)
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie krijgen graag enige toelichting op het voorstel rond «investment
research unbundling». De researchactiviteiten zijn indertijd beknot vanwege mogelijke
belangenverstrengeling bij financiële instellingen. Is de visie van de Europese Commissie
hierop veranderd? In hoeverre heeft de unbundling, los van de huidige crisis, geleid
tot verminderde toegang tot de kapitaalmarkt?
De Commissie heeft in het staff working document
7, dat zij ter onderbouwing van dit pakket met voorstellen heeft opgesteld, haar standpunt
met betrekking tot het separaat inzichtelijk maken van de kosten die in rekening worden
gebracht voor het verlenen van beleggingsdiensten enerzijds en onderzoek (investment research) naar bedrijven anderzijds niet gewijzigd. Echter, de Commissie stelt dat, met het
oog op het economisch herstel na de Covid-19-pandemie, kleine en middelgrote emittenten
(SMEs) van effecten gesteund dienen te worden door een sterk ecosysteem. Daarbij signaleert
de Commissie dat er een neerwaartse trend zichtbaar is wat betreft het volume aan
investment research-rapporten over SMEs die zij met onderhavig voorstel wil adresseren.
Investment research is van belang om emittenten beter zichtbaar te maken voor investeerders
en daarmee voldoende financiering en liquiditeit te bewerkstelligen. Derhalve stelt
de Commissie voor om, vanwege de exceptionele omstandigheden als gevolg van de Covid-19-pandemie,
beleggingsondernemingen de optie te geven onderzoek naar SMEs uit te zonderen van
de unbundling regels, met als doel de dekking van onderzoek naar deze ondernemingen te verbeteren.
Het is optioneel, zodat beleggingsondernemingen geen kosten hoeven te maken voor aanpassing
van (ICT-)systemen, indien zij geen gebruik willen maken van deze uitzondering.
Ik erken dat de beschikbaarheid van onderzoek naar SMEs van belang is voor de toegang
van deze ondernemers tot kapitaalmarkten. Daarbij ben ik wel van mening dat nog niet
aangetoond is dat de huidige investment research unbundling regels niet de hoofdoorzaak zijn de afgenomen beschikbaarheid van onderzoek naar
SMEs. Om te kunnen concluderen dat deze regels, die pas sinds 3 januari 2018 van toepassing
zijn, een negatieve impact hebben op de beschikbaarheid van onderzoek naar SMEs dient
eerst een grondig onderzoek gedaan te worden. ESMA stelt in een recent rapport dat
de MiFID II regelgeving voor investment research vooralsnog niet de belangrijkste
reden lijkt te zijn voor de afname van deze research en van onderzoekanalisten. Deze neerwaartse trend zette volgens ESMA al in voor inwerkingtreding
van MiFID II, mede door toename van het aandeel passieve beleggingen. De kwaliteit
van research neemt volgens ESMA wel gestaag toe.8 Het EP heeft tijdens de triloog onderhandelingen ervoor gepleit om tijdens de MiFID
II/ MiFIR van review, die voor 2021 gepland staat, specifiek te kijken naar deze unbundling
regels. Ik steun dit standpunt, waar ook de Raad en de Commissie mee hebben ingestemd.
Het akkoord wordt deze week door de Raad bekrachtigd in het Coreper.
Deze leden begrijpen dat het kabinet zich zorgen maakt over de retailbeleggers. Hoe
groot is dit segment? Is het aannemelijk dat deze beleggers informatie mislopen die
ze anders wél tot zich hadden genomen?
De aanpassingen die door de Commissie worden voorgesteld zien grotendeels op dienstverlening
aan professionele beleggers en in aanmerking komende tegenpartijen, en slechts in
zeer beperkte mate op niet-professionele (retail) beleggers. Dit is ook mijn inzet
geweest in de Raadsonderhandelingen. Zoals reeds in het BNC-fiche opgenomen, acht
ik het van belang dat de voorgenomen wijzigingen van informatievereisten geen negatieve
impact hebben op de bescherming van de belangen van beleggers, met name die van niet-professionele
beleggers (retailbeleggers).
Met de voorgestelde aanpassingen is het niet aannemelijk dat deze niet-professionele
beleggers informatie mislopen die zij anders wel tot zich hadden genomen. Zo wordt,
zoals hierboven reeds uiteen is gezet, met betrekking tot de informatieverplichtingen
voor beleggingsondernemingen voorgesteld om informatie niet langer als default wijze op papier te verstrekken. Retailbeleggers blijven dezelfde informatie dus (digitaal)
ontvangen, maar zij kunnen ervoor kiezen om de informatie ook op papier te blijven
ontvangen. Bij het doorgeven van orders voor het verwerven of verkopen van financiële
instrumenten waarbij de communicatie op afstand plaatsvindt (via de telefoon), kunnen
alle beleggers, dus ook retailbeleggers, ervoor kiezen om, onder bepaalde voorwaarden,
pas na de uitvoering van hun order kosteninformatie te ontvangen. Indien die kosteninformatie
steeds voorafgaand aan de uitvoering van orders van retailbeleggers zou moeten worden
verstrekt, zou dit een negatieve impact kunnen hebben op de snelheid waarmee de orders
van deze categorie van beleggers worden uitgevoerd. Beleggers ontvangen dus niet minder
kosteninformatie. Tevens wordt voorgesteld om tijdelijk de verplichting om best execution reports te verstrekken op te schorten. In haar staff working document stelt de Commissie dat 70% van de respondenten op een eerdere consulatie heeft aangegeven
dat zij deze rapporten niet behulpzaam vindt. Stakeholders stellen tevens dat, gelet
op het aantal views en downloads van best execution reports, deze rapporten zelden door beleggingsondernemingen worden gelezen.
Er zijn geen precieze data beschikbaar over hoeveel huishoudens in Nederland beleggen
en daarbij als niet-professionele belegger zijn aangemerkt. Volgens het CBS zijn er
ruim 1,1 miljoen Nederlandse huishoudens die, als onderdeel van hun vermogensmix,
effecten (aandelen en obligaties) bezitten (data van 2019).9 Dit is 15% van het totaal aantal huishoudens in Nederland. Uit de Consumentenmonitor
2019 van de AFM blijkt dat 16% van de Nederlanders aangeeft zelf te beleggen.10 18% van de respondenten (n= 50.864) geeft aan dat in hun huishouden belegd wordt.
Dit percentage is de afgelopen jaren vrij stabiel. Het percentage van Nederlanders
dat overweegt te gaan beleggen is 14%, een stijging van 4 procentpunt ten opzichte
van 2018.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat het kabinet aangeeft dat het
Nederlands beleid erop gericht is om enerzijds een juiste balans te vinden tussen
efficiënte toegang tot de kapitaalmarkten voor ondernemingen, en anderzijds het voldoende
beschermen van belangen van beleggers en de financiële stabiliteit. De leden van de
PVV-fractie vragen of het kabinet van mening is dat de juiste balans voor wat betreft
het bovengenoemde met deze voorstellen geborgd is.
In het algemeen acht het kabinet deze balans voldoende gewaarborgd in het voorstel
voor wijziging van MiFID II. Derhalve heb ik in het BNC-fiche steun uitgesproken voor
de gerichte aanpassingen aan MiFID II. Op specifieke onderwerpen acht ik het echter
van belang dat de door de Commissie voorgestelde wijzigingen van die richtlijn nader
tegen het licht worden gehouden. In de Raad heb ik ervoor gepleit dat de in MiFID
II opgenomen voorschriften inzake product governance worden gehandhaafd en dat er
geen ingrijpende wijzigingen van de research unbundling worden doorgevoerd zolang
er nog geen grondig onderzoek naar de effecten van het huidige research unbundling regime heeft plaatsgevonden. In algemene zin zet ik bij de voorstellen in dit pakket
sterk in op adequate bescherming van beleggers.
Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het kabinet staat tegenover het
gegeven dat de Europese Commissie wegens tijdgebrek geen onderbouwende impact assessment
heeft opgesteld voor het voorstel. Kan het impact assessment alsnog voor het voorstel
worden opgesteld?
De Commissie heeft aangegeven dat er geen impact assessment wordt opgesteld voor dit
voorstel. Zij heeft wel bovengenoemd staff working document opgesteld met een toelichting op de voorgestelde wijzigingen en keuzes. Ik kan mij
vinden in de keuze van de Commissie om geen impact assessment op te stellen om derhalve
dit voorstel spoedig te hebben kunnen aannemen. Om een spoedig herstel van de economie
te bevorderen, is het verstandig om op korte termijn te kijken welke aanpassingen
aan het huidige wetgevend kader gedaan kunnen worden om bedrijven – in het geval van
onderhavig voorstel voor MiFID, beleggingsondernemingen – beter in staat te kunnen
stellen met financiering dit herstel te ondersteunen. Echter, wegens het gebrek aan
een degelijke impact assessment, acht ik het van belang dat er geen controversiële
onderwerpen of onderwerpen waarvoor een nadere analyse noodzakelijk is, in dit voorstel
worden opgenomen. Dergelijke wijzigingen dienen tijdens de bredere herziening van
MiFID II en MIFIR, die gepland staat voor 2021, te worden geadresseerd.
Verder willen de leden van de PVV-fractie weten met hoeveel de structurele nalevingskosten
voor financiële ondernemingen, met name beleggingsondernemingen, met dit voorstel
worden verlaagd. Waarom worden er geen bedragen genoemd?
Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat het mogelijk is dat wijzigingen in
het voorstel leiden tot incidentele kosten voor financiële ondernemingen, omdat zij
hun processen en ICT-systemen moeten aanpassen. De leden van de PVV-fractie willen
weten hoe hoog deze incidentele kosten zullen zijn. Waarom zijn ook hier geen bedragen
genoemd?
De Commissie heeft over de in dit pakket opgenomen voorstellen onder meer contact
gehad met marktpartijen.11 Deze voorstellen zien onder meer op het schrappen van op beleggingsondernemingen
rustende verplichtingen om periodiek bepaalde handelsgegevens aan professionele beleggers
of in aanmerking komende tegenpartijen te verstrekken waarover deze beleggers reeds
via andere kanalen beschikken of het vereenvoudigen van de methodiek bij de toepassing
van de generieke uitzondering van MiFID II voor – kort samengevat – non-financials
die in het kader van de uitvoering van hun hoofdbedrijf posities in bepaalde afgeleide
instrumenten aanhouden (ancillary activity exemption). De feedback die de Commissie terzake ontving was dat de implementatie van die wijzigingen
weliswaar incidentele kosten veroorzaakt, maar dat die kosten niet opwegen tegen de
voordelen daarvan, namelijk structureel lagere nalevingskosten.
Wegens het ontbreken van een impact assessment is het lastig te bepalen wat exact
de financiële impact van de voorgestelde wijzigingen is. Wel staat vast dat de voorgenomen
wijzingen leiden tot een structurele verlaging van de nalevingskosten voor beleggingsondernemingen.
Ik kan hierbij geen precieze bedragen noemen, want deze zijn afhankelijk van een veelvoud
aan factoren. De kosten voor een specifieke beleggingsonderneming hangen onder meer
af van de omvang van de onderneming, de producten en diensten die zij levert, en aan
wie. Mogelijk zijn niet alle wijzigingen op hen van toepassing. Hetzelfde geldt voor
de incidentele kosten die mogelijk gemaakt moeten worden om systemen aan te passen.
Al is dit uiteraard afhankelijk van de wijze waarop desbetreffende beleggingsondernemingen
hun processen vorm gegeven hebben en de wijze van implementatie van ICT-systemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie constateren dat het kabinet de plannen steunt die als
doel hebben om overbodige informatieverplichtingen van beleggers, die tot disproportionele
beleggingskosten leiden te schrappen. In het voorbeeld dat het kabinet noemt worden
rapporten die weinig tot niet gelezen worden aangemerkt als overbodig. De leden van
de CDA-fractie vinden dit een merkwaardig voorbeeld en vragen de Minister hoe er gecontroleerd
wordt dat een rapport niet of nauwelijks wordt bekeken. Tevens vragen deze leden of
de Minister in wilt gaan op het archiverende aspect van rapportages, in de zin dat
rapporten ook van meerwaarde kunnen zijn in de toekomst wanneer er terug gekeken dient
te worden op het verleden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of dit archiverende
aspect ook een criterium is bij de afweging of de informatieverplichting bijdraagt
aan betere bescherming van beleggers.
Zoals reeds in bovenstaande antwoorden is genoemd, geeft de Commissie in haar staff working document aan dat zij voorafgaand aan het opstellen van dit voorstel, contact heeft gehad met
stakeholders. Zo vond eerder dit jaar een consultatie plaats in voorbereiding op de
MiFID II/ MiFIR herziening, waarin stakeholders zijn gevraagd naar hun ervaringen
met betrekking tot best execution reports. Stakeholders stellen dat, gekeken naar het aantal views en downloads, deze rapporten
zelden worden gelezen door beleggingsondernemingen. Tevens vindt 70% van de respondenten
deze rapporten niet behulpzaam, daar zij deze informatie ook op andere manieren kunnen
verkrijgen. Het schrappen van de RTS27-rapporten houdt niet in dat beleggingsondernemingen
daarom niet langer aan de best execution verplichting dienen te voldoen. Met andere
woorden, zij dienen nog steeds aan bijvoorbeeld de toezichthouder te kunnen aantonen
dat zij de in MiFID II opgenomen best execution verplichting naleven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie lezen met name in fiche drie (Wijziging richtlijn markten
voor financiële instrumenten om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie)
enkele wijzigingen die niet direct gerelateerd lijken aan de COVID-19 pandemie, zoals
bijvoorbeeld de wijziging van de ancillary activity exemption en de wijziging van
het positielimietenregime. Immers bij beiden lijkt de suggestie gewekt te worden dan
deze wijzigingen niet tijdelijk van aard zijn maar meer permanent van aard zijn. In
tegenstelling tot bijvoorbeeld de wijzigingen voorgesteld in fiche vier: Wijziging
Prospectusverordening om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk
22 112, nr. 2931) waarin expliciet staat vermeld dat «aangezien deze wijziging rechtstreeks verband
houdt met de herstelfase van de COVID-19-pandemie is het voorstel om deze wijziging
te laten duren voor een periode van 18 maanden.», merken deze leden op dat een dergelijke
zinssnede ontbreekt in fiche drie. Kan de Minister bevestigen dan wel ontkrachten
dat de voorgestelde wijzigingen uit fiche drie tijdelijk van aard zijn en zo ja, voor
hoe welke periode deze tijdelijkheid zal gelden? Zo nee, kan de Minister dan per wijziging
uit fiche drie aangeven of deze tijdelijk dan wel permanent is en ook hierover een
expliciete appreciatie geven? Ook vernemen deze leden graag of voorzien is in een
evaluatie van de voorgenomen wijzigingen nu deze evaluatie wel expliciet vermeld staat
in fiche vier: Wijziging Prospectusverordening om bij te dragen aan het herstel van
de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2931)? Indien geen evaluatie voorzien is, vindt de Minister dat wenselijk en zo nee, welke
stappen gaat hij ondernemen om dit te veranderen?
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt hebben de voorgestelde wijzigingen van MiFID II
een permanent karakter. Hierop is een uitzondering: de verplichting om niet langer
RTS-27 rapporten te verstrekken wordt geschrapt tot er tijdens de brede herziening
van MiFID II/MIFIR een verbetering aan deze rapporten wordt gemaakt, zodat deze beter
bruikbaar en duidelijker leesbaar worden. De Commissie stelt in haar staff working document dat verbetering van deze best execution rapportageverplichtingen mogelijk tot hogere (implementatie)kosten voor beleggingsondernemingen
leidt. Dit is niet in lijn met het doel van dit pakket. Derhalve stelt zij voor om,
tot hier een nader assessment over plaatsvindt, de verplichting tot het verstrekken van deze rapporten tijdelijk
op te schorten.
Ik acht het van belang dat de voorgestelde wijzigingen een permanent karakter hebben.
Dit met het oog op het doel van dit pakket; het faciliteren van een spoedig herstel
van de economie middels het verminderen van de nalevingskosten voor beleggingsondernemingen.
Wijzigingen met een tijdelijk karakter zouden slechts tot een beperkte verlichting
van nalevingskosten leiden. Verder is het lastig in te schatten hoe lang het herstel
van de economie zal duren en derhalve hoe lang deze ondernemingen en hun klanten baat
hebben bij deze verlichtingen. Door de wijzigingen een permanent karakter te geven,
worden tevens de implementatiekosten op de langere termijn beperkt, doordat beleggingsondernemingen
niet telkens geconfronteerd worden met wijzigingen van de regelgeving.
Zoals reeds in het BNC-fiche is aangegeven, is er een evaluatiebepaling in het Commissievoorstel
opgenomen. Deze bepaling ziet op de voorgenomen wijziging van de in artikel 2, eerste
lid, onderdeel j, van MiFID II neergelegde generieke vrijstelling van MiFID II voor
– kort samengevat – personen die in bepaalde financiële instrumenten handelen in het
kader van een nevenactiviteit van hun hoofdbedrijf. De Commissie dient deze vrijstelling
uiterlijk eind 2021 te evalueren. De Commissie heeft tevens een review van MiFID II
en MiFIR aangekondigd voor 2021. Derhalve bevat dit voorstel geen brede evaluatiebepaling.
Daar kan ik mij in vinden, gelet op de aanstaande brede review.
De Minister stelt dat de eerder aangehaalde ancillary activity exemption, wegens het
vervangen van kwantitatieve voor een kwalitatieve eisen, niet bevorderlijk is voor
de verdere integratie van de Europese kapitaalmarkten. Deelt de Minister de mening
van de leden van de D66-fractie dat de wijzigingen die in dit onderhavige schriftelijke
overleg besproken worden geen afbreuk mogen doen aan de verdere integratie van de
kapitaalunie en is de Minister bereid om voor deze positie gelijkgestemde landen te
vinden?
Deze uitzondering voor (bepaalde) nevenactiviteiten behelst een generieke uitzondering
op vrijwel alle in MiFID II opgenomen voorschriften. Van die uitzondering kunnen non-financials die – kort samengevat – in het kader van de uitoefening van hun hoofdbedrijf posities
in bepaalde afgeleide instrumenten aanhouden gebruik maken. De thans in het kader
van de toepassing van die uitzondering geldende kwantitatieve criteria zullen worden
vervangen door kwalitatieve criteria. Die wijziging heeft niet tot doel om het huidige
toepassingsbereik van de uitzondering te wijzigen, maar om de complexe wijze van berekening
– of er in een bepaald geval sprake is van een nevenactiviteit – te vereenvoudigen.
De in het herstelpakket op te nemen wijziging van de nevenactiviteit uitzondering
zal geen afbreuk doen aan de verdere integratie van de kapitaalmarktunie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie vragen wat het voor zin heeft om snelle herkapitalisatie
van bedrijven te organiseren wanneer hele sectoren dreigen te verdwijnen (bijvoorbeeld
de toeristenbranche). De leden vragen de Minister waarom het vermogen van banken vergroot
moet worden terwijl nu juist – indachtig de Basel III: international regulatory framework
for banks (Bazel-III)-maatregelen uit de vorige crisis – die banken daar zelf voor
moeten zorgen. De leden vragen de Minister dan ook of hij zich gemakkelijk voelt bij
het feit dat banken gezien de Bazel-III regels en buffers met groter gemak geld gaan
lenen om de economie te herkapitaliseren.
Juist om te voorkomen dat hele sectoren verdwijnen, acht ik het van belang om in te
zetten op snelle herkapitalisatie van bedrijven. Voorop staat voor mij dat bij wijzigingen
van het regelgevend kader voor beleggingsondernemingen (MiFID II), het belang van
de bescherming van beleggers en de financiële stabiliteit in goede balans is met de
efficiënte toegang tot kapitaalmarkten. Daarbij merk ik op dat de maatregelen zoals
voorgesteld door de Commissie wat betreft aanpassingen aan MiFID II bedoeld zijn voor
beleggingsondernemingen in brede zin, dus niet gericht zijn op het faciliteren van
bancaire leningen aan ondernemingen. In tegendeel, de wijzigingen hebben onder meer
tot doel de nalevingskosten voor beleggingsondernemingen te verminderen. Hiermee kunnen
deze vrijgekomen middelen worden ingezet bij het aanbieden en verhandelen van effecten
die ondernemers bijvoorbeeld kunnen uitgeven ten behoeve van de herkapitalisatie van
de onderneming.
De leden van SP-fractie vraagt de Minister wat de ratio is achter een verdere beleggersbescherming
ten aanzien van informatievoorziening zoals beschreven in de wet MiFID-II. De leden
vragen de Minister wat de bedoeling van een dergelijke versoepeling is. De leden vragen
de Minister of hij begrijpt waarom dit soort regels ooit zijn ingevoerd. De leden
vragen de Minister of de oorzaak dat de informatievoorziening van MiFID-II ooit is
ingesteld verdwenen is.
De ratio achter beleggersbescherming in brede zin in de kapitaalmarkten-regelgeving,
en specifiek in de richtlijn MiFID II, is dat goed geïnformeerde beleggers in financiële
instrumenten betere keuzes kunnen maken. In het bijzonder niet-professionele beleggers.
Keuzes die beter passen bij hun situatie wat betreft hun persoonlijke financiële doelen,
risicobereidheid en andere kenmerken.
Het belang van een adequate beleggersbescherming is niet afgenomen sinds het van toepassing
worden (op 3 januari 2018) van MiFID II. De Commissie is echter van oordeel dat in
bepaalde gevallen de informatievoorziening in de huidige vorm niet altijd juist gekalibreerd
is. De verschillende categorieën beleggers hebben belang bij een verschillend niveau
van informatievoorziening. In sommige gevallen blijkt de huidige kalibratie niet effectief.
Dit laatste geldt vooral wat betreft de informatievoorziening aan professionele beleggers
en aan in aanmerking komende tegenpartijen (IATPs). Een information overload, waarbij een belegger de informatie die hij ontvangt niet leest of niet begrijpt,
dient te worden voorkomen. In dit kader is het van belang dat professionele beleggers
en IATPs veelal de voor hen belangrijke informatie via andere kanalen dan de via de
beleggingsonderneming waarvan zij beleggingsdiensten afnemen.
Een neveneffect van deze overbodige informatieverplichtingen, die niet of slechts
in beperkte mate bijdragen aan de bescherming van met name professionele beleggers
en IATPs, is dat deze hoge nalevingskosten voor beleggingsondernemingen veroorzaken.
De in het herstelpakket op te nemen voorstellen tot wijziging van enige informatieverplichtingen
leiden ertoe dat de beleggingsondernemingen die deze verplichtingen moeten naleven
hun middelen effectiever kunnen inzetten ten behoeve van het herstel van de economie,
zonder daarbij significant op beleggersbescherming in te leveren. Ik acht het van
belang dat vorenbedoelde wijzigingen vooral zijn toegespitst op professionele beleggers
en IATPs, en niet op niet-professionele (retail)beleggers. In de Raad heb ik hier
ook voor gepleit.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom professionele beleggers een opt-in
mogelijkheid krijgen. De leden vragen de Minister of dat niet juist onderdeel uitmaakt
van hun professie. De leden vragen de ratio van deze maatregel in het licht van de
kredietcrisis.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom obligaties met een make-whole
clause uitgezonderd worden van de MiFID-II product governance regels. De leden vragen
de Minister of het risico waar deze regels op doelen is afgenomen.
Een professionele belegger wordt meer kundig en ervaren geacht dan een niet-professionele
belegger (retail belegger). Daartoe voorziet de wetgeving in een verschil in de informatie
die een beleggingsonderneming dient te verstrekken aan een retailbelegger en aan een
professionele belegger. Voor de eerste categorie is meer bescherming gewenst, waarbij
meer informatievoorziening als een van de middelen daartoe wordt gezien.
Via de opt-in mogelijkheid kan een professionele belegger aangeven dat hij bepaalde
informatie wenst te ontvangen als ware hij een retailbelegger. Of een professionele
belegger, op basis van zijn specifieke kennis en ervaring, behoefte heeft aan die
informatie kan hijzelf veelal het beste beoordelen. Of professionele beleggers gebruik
willen maken van de hiervoor bedoelde opt-in mogelijkheid is aan henzelf; de mogelijkheid
daartoe wordt in ieder geval geboden. Voor niet-professionele beleggers wordt deze
opt-in mogelijkheid niet geboden, omdat zij in alle gevallen worden geacht belang
te hebben bij deze informatie, en deze derhalve in alle gevallen dienen te ontvangen.
Het risico van obligaties met een make whole clause (MWC) is niet afgenomen. Echter, een dergelijke clausule biedt een zekere vorm van
bescherming van de belegger. Deze clausule beschermt beleggers bij vervroegde aflossing
van dergelijke obligaties door de emittent (uitgever van de obligatie). Indien een
dergelijke vervroegde aflossing plaatsvindt, dient de uitgever op grond van de MWC
een premie te betalen aan de belegger (koper). Deze premie, van verdisconteerde toekomstige
rentebetalingen, wordt met een vooraf bepaalde formule berekend. Derhalve kan een
obligatie met een MWC als minder risicovol worden aangemerkt.
Vanwege het belang van de product governance (POG) regels heeft het kabinet zich tijdens de onderhandelingen binnen de Raad sterk
gemaakt voor handhaving van de huidige POG-regels. Om te voorkomen dat het toepassingsbereik
van die POG-regels sterk zou worden ingeperkt, een belangrijk deel van de lidstaten
alsmede de Europese Commissie drongen daarop aan, heeft het kabinet teneinde een compromis
op dit onderwerp te bereiken, kunnen instemmen met het voorstel van de Commissie om
obligaties met een MWC buiten dat toepassingsbereik te brengen. Dat voorstel is voor
Nederland acceptabel omdat daardoor het hiervoor bedoelde toepassingsbereik slechts
in beperkte mate wordt gewijzigd en de onderhavige financiële instrumenten weinig
risicovol van aard zijn.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom grondstoffenderivaten cruciaal
zijn voor het afdekken van de risico’s als gevolg van prijsfluctuaties. De leden vragen
de Minister waarom grondstoffenmarkten afhankelijk worden gemaakt van financiële producten
zoals rentederivaten. De leden vragen de Minister dat als dat zo is dat dan juist
deze markten gezien hun publiek belang direct gereguleerd dienen te worden. De leden
vragen de Minister of hij de mening met de SP-fractie deelt dat het afdekken van prijsfluctuaties
op de grondstoffenmarkt niet afhankelijk mag zijn van derivaten gezien de ervaringen
van de kredietcrisis.
Grondstoffenderivaten zijn cruciaal voor producenten van grondstoffen (zoals agrarische
grondstoffen en energie) alsmede voor ondernemingen die deze grondstoffen gebruiken
of verwerken om toekomstige prijsrisico’s af te dekken. Zo kunnen grondstoffenderivaten
worden gebruikt door bijvoorbeeld energieproducenten die de waarde van hun toekomstige
fysieke energieproductie vooraf willen vastleggen. Op die wijze worden de grondstoffenderivaten
ingezet om toekomstige risico’s te verkleinen en geldstromen veilig te stellen. De
grondstoffenmarkten zijn niet afhankelijk van rentederivaten. De vergelijking van
grondstoffenderivaten en rentederivaten is in deze context dan ook niet correct. De
markt voor grondstoffenderivaten is met het van toepassing worden van MiFID II sinds
3 januari 2018 gereguleerd. Dit is bewerkstelligd door onder meer positielimieten
vast te stellen en rapportageverplichtingen te introduceren om hiermee de kans op
marktmanipulatie te verkleinen.
Fiche: Wijziging Prospectusverordening om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie
(Kamerstuk 22 112, nr. 2931)
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie lezen met belangstelling de voorstellen voor een EU-herstelprospectus
en voor de vermindering van regeldruk voor intermediairs. Zij vragen zich af wat het
kabinet nog kan doen om de administratieve lasten in Nederland te verminderen, bijvoorbeeld
door het drempelbedrag te verhogen tot het maximum van acht miljoen euro.
Bij de implementatie van de Prospectusverordening in 2019, die een lidstaatoptie bevat
om aanbiedingen van effecten met een totale tegenwaarde tot € 8 miljoen vrij te stellen
van de prospectusplicht, heeft het kabinet het drempelbedrag voor de prospectusplicht
vastgesteld op vijf miljoen. Daarbij heeft het kabinet overwogen dat een vrijstellingsgrens
van vijf miljoen het uiterste bedrag is waarbij de voordelen van lagere kosten voor
uitgevende instellingen nog opwegen tegen het ontbreken van een volledig prospectus
voor beleggers. Deze afweging is nog steeds actueel. Daarom ziet het kabinet geen
aanleiding om – in aanvulling op de in het Commissievoorstel opgenomen maatregelen
die de regeldruk verminderen – te kiezen voor een verhoging van de vrijstellingsgrens;
bij een verdere verlaging van de administratieve lasten zou de beleggersbescherming
in het geding komen.12
Kan het kabinet ook aangeven hoe dit voorstel zich verhoudt tot de financiële bijsluiter
(het essentiële-informatiedocument)? Is vereenvoudiging daarvan mogelijk en wenselijk?
Het voorstel van de Commissie ziet enkel op de prospectus, en niet op het essentiële
informatiedocument. Met het essentiële informatiedocument kan een retailklant in drie
pagina’s de belangrijkste eigenschappen van complexe financiële producten overzien
en met elkaar vergelijken. Het format voor het essentiële informatiedocument is vastgelegd
in de PRIIPs-verordening. Er is op dit moment geen aanleiding voor wijzigingen omwille
van vermindering van regeldruk.
Is het kabinet bereid om een lidstaatoptie te laten varen en ook elektronische identiteiten
(e-ID’s) in het Engels toe te laten?
De AFM heeft weloverwogen geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om naast de Nederlandse
taal een andere taal te aanvaarden voor het opstellen van het essentiële-informatiedocument.
Ook veel andere lidstaten hebben ervoor gekozen om alleen de officiële taal van de
lidstaat toe te staan bij het opstellen van het informatiedocument. De kern van het
essentiële-informatiedocument is dat de retailklant in maximaal drie pagina’s de essentiële
eigenschappen van het financiële product overziet. Daarbij is gekozen om deze informatie
in het Nederlands weer te geven. Het verwerken van informatie in de moedertaal zal
in veel gevallen gemakkelijker zijn dan in een vreemde taal. De AFM ziet op dit moment
geen reden dit besluit te heroverwegen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden de PVV-fractie merken op dat er een verhoging van de drempel is voorgesteld
van 75 miljoen euro tot 150 miljoen euro om kredietinstellingen te helpen meer financiering
te krijgen en ze de ruimte te geven om hun klanten in de reële economie te ondersteunen.
De leden van de PVV-fractie vragen nader te motiveren waarom er gekozen is voor een
verhoging van de drempel tot 150 miljoen euro.
Kredietinstellingen dragen, doordat zij financiering verschaffen, bij aan het economisch
herstel. Om deze functie van kredietinstellingen te ondersteunen, heeft de Europese
Commissie voorgesteld de drempel te verhogen naar 150 miljoen EUR. De Commissie heeft
daarmee gekozen voor een verdubbeling van de huidige grens en zet daarmee in op een
forse verruiming, waarbij is gekozen voor een in de tijd beperkte periode van anderhalf
jaar.
Ook hierbij vragen de leden van de PVV-fractie hoe het kabinet het beoordeelt dat
de Europese Commissie wegens tijdgebrek geen onderbouwende impact assessment heeft
opgesteld voor het voorstel. Is het mogelijk het impact assessment alsnog voor het
voorstel op te stellen?
Gezien de urgentie van maatregelen om het herstel na de financiële crisis te bevorderen
als gevolg van de COVID-19-pandemie was er onvoldoende tijd een volledige onderbouwend
impact assessment op te stellen en is deze vervangen door een kosten-batenanalyse
die is opgenomen ter ondersteuning bij het volledige herstelpakket voor kapitaalmarkten.
13 Het heeft de voorkeur van het kabinet om een uitgebreide impact assessment te verrichten.
Vanwege het spoedeisende karakter van het economisch herstel van de Covid-crisis en
de tijdelijke aard van de maatregelen, heeft het kabinet in dit geval begrip voor
de keuze van de Commissie.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat de kosten van een EU-herstelprospectus
naar schatting ongeveer 50% lager zullen zijn dan de kosten van een prospectus voor
secundaire uitgiften. De leden van de PVV-fractie vragen hierbij duidelijke bedragen
te noemen.
De kosten van een prospectus zijn doorgaans afhankelijk van de marktkapitalisatie
van de onderneming, juridische kosten, accountantskosten, het soort uitgegeven effect
en het bedrag van de uitgifte.
Op basis van de analyse die is uitgevoerd in de effectbeoordeling voor het Commissievoorstel
voor de Prospectusverordening14 bedragen de gemiddelde kosten van een prospectus 1 miljoen EUR en de gemiddelde kosten
van een secundair uitgifteprospectus worden geschat op 800.000 EUR. De Commissie neemt
aan dat de kosten van een EU-herstelprospectus de helft is van de kosten van een secundair
uitgifteprospectus aangezien de EU-herstelprospectus evenals een secundair uitgifteprospectus
alleen voor her uitgifte bedoeld is en korter is dan een secundair uitgifteprospectus.
Dit maakt dat de kosten ongeveer 400.000 EUR per prospectus bedragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat ten tijde van een crisis waarin de lidstaten
van de EU zich bevinden het wenselijk is dat bedrijven zich snel kunnen aanpassen
en middelen daarvoor kunnen inzetten. Wel vragen deze leden in hoeverre er sprake
is van «onnodige» administratieve beperkingen? Doelt de Minister er dan op dat deze
beperkingen op dit moment «onnodig» zijn omdat er sprake is van een crisis of in het
algemeen «onnodig» zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Ook willen de leden
van de CDA-fractie er op wijzen dat het vinden van een balans hierin van belang is
en vragen de Minister hoe dat terug komt in het standpunt van het kabinet op dit vlak.
Het voorstel van het EU-herstelprospectus heeft als doel om de procedure voor uitgevende
instellingen tijdelijk te vereenvoudigen zodat sneller kapitaal kan worden aangetrokken.
Dat is nodig met het oog op het herstel van de economie tijdens en na de COVID-19-pandemie.
De huidige prospectusvereisten hebben tot doel de bescherming van beleggers te waarborgen.
Die bescherming wordt afgewogen tegen het belang om de regeldruk van uitgevende instellingen
die een prospectus moeten opstellen beperkt te houden. In de huidige situatie valt
die afweging anders uit doordat tijdelijk kan worden volstaan met een minder uitgebreid
EU-herstelprospectus, aldus het voorstel van de Commissie. Volgens het kabinet is
dit een gebalanceerd pakket aan maatregelen om met inachtneming van voldoende bescherming
van beleggers de kapitaalmarkt te ondersteunen en de reële economie te helpen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de kosten van een EU-herstelprospectus
naar schatting 50% lager zullen zijn dan de kosten van een prospectus voor secundaire
uitgiften. De leden van de CDA-fractie vragen welk deel van het bedrijfsleven profiteert
van deze lagere kosten en welke Nederlandse bedrijfstakken profiteren van deze lagere
kosten.
Het voorstel dient er toe om ondernemingen in staat te stellen om toegang te verkrijgen
tot nieuwe financiering en op deze wijze een bijdrage kunnen leveren aan het economisch
herstel tijdens en na de COVID-19-pandemie. De inschatting is dat voor alle Nederlandse
uitgevende instellingen die het EU-herstelprospectus gaan gebruiken de administratieve
lasten zullen lager zijn; het voorstel is niet beperkt tot specifieke bedrijfstakken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie lezen dat wordt gesproken over «onnodige administratieve
beperkingen». Graag vernemen deze leden of deze beperkingen onnodig worden geacht
in het licht van de COVID-19 pandemie of dat de Minister de beperkingen überhaupt
onnodig vindt? In het tweede geval vragen deze leden zich af of de evaluatie van de
regeling ook mogelijk gevolgen kan hebben in die zin dat (delen) van de wijziging
van meer permanente aard zouden zijn?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de gelijkluidende
vraag van de leden van het CDA.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom het EU-herstelprospectus tot doel heeft te focussen op essentiële informatie. De leden vragen of
het prospectus voorheen niet haar focus had op essentiële informatie. De leden vragen
de Minister waarom het prospectus zich voorheen niet richtte op essentiële informatie.
Prospectussen bevatten altijd relevante informatie. Om de regeldruk voor uitgevende
instellingen te verminderen zal het EU-herstelprospectus voor enkele nauwkeurig omschreven
gevallen zich nog meer dan onder «normale» prospectussen beperken tot de belangrijkste
informatie. Het gaat om uitgevende instellingen die al ten minste 18 maanden effecten
hebben toegelaten op een gereglementeerde markt of een mkb-groeimarkt. Bij de initiële uitgifte is er een volledig prospectus algemeen verkrijgbaar
gesteld en daarnaast publiceren deze ondernemingen veel gereglementeerde informatie
uit hoofde van hun verplichtingen uit de Transparantierichtlijn en verordening marktmisbruik.15 Het EU-herstelprospectus moet in ieder geval essentiële informatie over de uitgevende
instelling en over de effecten geven. De precieze informatievereisten zijn opgenomen
in een gedelegeerde verordening.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom deze wijziging zich druk maakt
om financiële intermediairs. De leden vragen de Minister of hij de mening deelt dat
tussenpersonen juist bedoeld zijn om juiste informatie te leveren.
Het is juist dat de tussenpersonen die effecten doorverkopen verplicht zijn om informatie
aan te leveren, bijvoorbeeld als de publicatie van een supplement belangrijke nieuwe
informatie bevat. De Commissie heeft geconstateerd dat enkele specifieke verplichtingen
uit de Prospectusverordening belastend zijn voor marktpartijen. Het gaat bijvoorbeeld
om de verplichting om contact op te nemen met beleggers op de dag dat een supplement
van een prospectus wordt gepubliceerd. Het voorstel bevat op dat punt een verduidelijking
door te bepalen dat die verplichting uitsluitend geldt ten aanzien van beleggers die
via hen effecten hebben gekocht of op effecten hebben ingeschreven tussen het tijdstip
waarop het prospectus was goedgekeurd en de afsluiting van de aanbiedingsperiode of
het tijdstip waarop de handel op een gereglementeerde markt was begonnen. Met deze
verduidelijking wordt de druk op de sector verminderd.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij het niet zorgwekkend dat de Europese
Commissie geen onderbouwende impact assessment opgesteld heeft voor het voorstel.
De leden vragen de Minister of hij genoegen neemt met een kosten-batenanalyse.
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de gelijkluidende
vraag van de leden van de PVV.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe hij zonder een onderbouwende impact
assessment komt tot een positief oordeel van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het kabinet heeft het voorstel van de Commissie kritisch bekeken, onder meer aan de
hand van de ervaringen met de huidige Prospectusverordening. Die verordening is sinds
vorig jaar ook in Nederland van toepassing. Op basis van die analyse en komt het kabinet
tot een positieve appreciatie van het voorstel.
Fiche: Wijziging Securitisatieverordening om bij te dragen aan het herstel van de
COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2932)
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie zien het grote belang van de securitisatiemarkt voor de
Nederlandse financiële sector, omdat instellingen daarmee hun balans kunnen verkorten
en risico’s beter kunnen beheersen. Zij vragen zich evenwel af welke (tail end-) risico’s
besloten liggen in synthetische securitisatieproducten. Kan het kabinet daarop een
toelichting geven en aangeven of aanvullende zekerheden nodig zijn?
Wat betreft tail-end risico’s zijn er relevante verschillen tussen synthetische securitisatie en true-sale securitisatie.
Bij true sale securitisatie houdt een bank geregeld de junior tranches deels zelf
aan. Onderschatte risico’s van een concentratie van deze junior tranches op bankbalansen,
in combinatie met veel vreemd vermogen op de balansen van bij banken, leidden in de
kredietcrisis tot grote problemen. Sindsdien zijn diverse maatregelen genomen om de
markt transparanter te maken, deze risico’s beter in te schatten en daar adequate
kapitaalniveaus voor aan te houden. Hier kom ik later in mijn beantwoording op terug.
Waar true-sale securitisatie vaak gericht is op het aantrekken van relatief goedkope
financiering, wordt bij synthetische securitisatie met name risico overgedragen aan
investeerders, met het oog op kapitaalverlichting voor de bank. In veel gevallen wordt
bijvoorbeeld het kredietrisico van een deel van de portefeuille overgedragen. Het
risico is dan ook beperkt dat door synthetische securitisatie juist een concentratie
van risicovolle tranches op bankbalansen ontstaat; de (tail-end) risico’s worden immers
veelal overgedragen aan investeerders.
Synthetische securitisaties kunnen daardoor bijdragen aan betere spreiding van risico’s
binnen het financieel systeem, hetgeen kan bijdragen aan de weerbaarheid. Uiteraard
moet voorkomen worden dat tail-end risico’s zich elders in het financieel systeem
concentreren. De additionele transparantie ten aanzien van synthetische securitisaties,
die met dit pakket beoogd wordt, kan eraan bijdragen dat tail-end risico’s inzichtelijker
zijn en landen bij investeerders die deze kunnen dragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Wederom vragen de leden van de PVV-fractie hoe het kabinet het beoordeelt dat de Europese
Commissie wegens tijdgebrek geen volledige impact assessment heeft opgesteld voor
het voorstel. Kan het impact assessment alsnog voor het voorstel op worden gesteld?
Vanwege de spoedige reactie op de coronapandemie is er geen volledige impact assessment
gemaakt van de voorstellen, aangezien dit een vertraging van minimaal een jaar op
zou leveren, wat onder de huidige omstandigheden onwenselijk werd geacht. Wel is een
staff working document opgesteld waarin een aantal beleidsopties wordt toegelicht en bekeken.16 Ook volgt het voorstel voor de aanpassing van de securitisatieverordening het rapport
van de EBA uit 2020 over synthetische securitisaties. De EBA analyseert hierin de
voorgestelde wijzigingen en sprak ook uitgebreid met diverse stakeholders.17 Bovendien worden de wijzigingen uitvoerig geëvalueerd, op grond waarvan de Commissie
uiterlijk 1 januari 2022 een evaluatierapport en eventuele wetswijzigingen dient aan
te leveren.
Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat er financiële en mogelijk ook personele
consequenties zijn voor De Nederlandsche Bank als toezichthouder. De leden van de
PVV-fractie vragen deze kosten voor De Nederlandsche Bank in kaart te brengen (de
leden verzoeken hierbij graag bedragen te vermelden).
Op dit moment is DNB reeds de aangewezen toezichthouder ten aanzien van STS-true-sale
securitisaties. De afgelopen twee jaar heeft DNB geen synthetische securitisaties
behandeld. Dit betekent echter niet dat dit in de toekomst ook niet het geval zal
zijn, het is lastig te voorspellen in hoeverre de markt gaat veranderen. Zo kan bijvoorbeeld
ook de invoering van Bazel 3.5 ervoor zorgen dat het aantal synthetische securitisaties
toeneemt. Mocht het aantal transacties toenemen dan kan dit DNB mogelijk circa 1 fte
kosten. Toezichtskosten worden via een speciale heffing door de sector zelf betaald.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie constateren een belangrijke wijziging in de Securisatieverordening,
namelijk de uitbreiding van het Simple, Transparant and Standardised (STS)-keurmerk
naar synthetische securisaties. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het doel
is om de synthetische securisaties minder risicovol te maken. De leden van de CDA-fractie
vragen het kabinet wat dit betekent voor het risicoprofiel van synthetische securisaties
en of er ondanks het STS-keurmerk nog steeds sprake is van een risicovol product.
Het is van belang te benadrukken dat met de uitbreiding van het raamwerk voor STS-securitisaties
geen risicovrije markt ontstaat. Immers, dergelijke securitisaties kennen voor investeerders
nog steeds een (krediet)risico; alleen de structuur van de securitisatie is eenvoudiger
en meer gestandaardiseerd. Risico’s worden daarmee wel inzichtelijker. Daarnaast zijn
synthetische securitisaties niet bedoeld voor de particuliere investeerders. Het zijn
producten die voor institutionele investeerders (pensioenfondsen, hedge funds en vermogensbeheerders zijn de drie grootste investeerders18) wel interessant kunnen zijn omdat deze ondernemingen ook de mogelijkheid en de capaciteit
hebben om de risico’s van deze producten op een juiste wijze in te schatten. De EBA
stelt dat synthetische securitisaties niet risicovoller zijn dan true-sale securitisaties.
Uit het rapport van de EBA blijkt dat synthetische securitisaties van zowel hypotheekleningen
van consumenten (residential mortgage-backed securities (RMBS)) als hypotheekleningen voor commercieel vastgoed (commercial mortgage-backed securities (CMBS)) structureel minder defaults hadden dan true-sale securitisaties.19
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie delen de mening van de Minister wanneer hij stelt dat
de vormgeving van de specifieke criteria voor de synthetische securitisaties om onder
het STS-raamwerk te mogen vallen, van groot belang zijn. Echter de passage dat «de
criteria [...] voldoende scherp vast worden gesteld» vinden zij enigszins onduidelijk.
Wanneer is een criterium volgens de Minister «voldoende scherp»? Kan de Minister deze
leden op de hoogte houden van de verdere vormgeving van de criteria?
Het STS-keurmerk voor true-sale securitisaties kent een dertigtal criteria waaraan
deze securitisaties moeten voldoen om te bepalen of zij onder het STS keurmerk vallen.
In het rapport van de EBA waarop dit voorstel gebaseerd is heeft zij beoordeeld in
hoeverre deze STS-criteria ook toepasbaar zijn op synthetische securitisaties. In
haar rapport concludeert EBA dat deze criteria grotendeels ook toepasbaar zijn voor
synthetische securitisaties, maar dat ook rekening gehouden dient te worden met de
specifieke eigenschappen van synthetische securitisaties. Hiertoe zijn specifieke
criteria vastgesteld die uitsluitend voor synthetische securitisaties gelden. Dit
betreft met name de criteria ten aanzien van «credit events, credit protection payments,
credit protection payments following the close out/final settlement at the final legal
maturity of the credit protection agreement, credit protection premiums, early termination
events, synthetic excess spread, eligible credit protection agreement, counterparties
en collateral».20Nederland zet zich in de onderhandelingen in om te zorgen dat deze criteria voldoende
strikt worden vormgegeven om de kwaliteit van het keurmerk te waarborgen en een duidelijk
onderscheid te maken tussen securitisaties die wel of niet onder het keurmerk vallen.
Specifiek wil Nederland voorkomen dat synthetic excess spread21 gebruikt zou kunnen worden voor arbitrage-doeleinden. Mede dankzij de inzet van Nederland
in de onderhandelingen is het voorstel in Raadsverband aangepast waardoor er nu een
kapitaalweging aan synthetic excess spread wordt verbonden, om arbitrage te voorkomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie vragen de Minister in hoeverre securitisatie kan bijdragen
aan verder herstel gezien de lessen die getrokken zijn uit de kredietcrisis van 2008
inzake dit soort transacties.
Door middel van securitisatie kan een bredere groep van investeerders aangesproken
worden om het economisch herstel te bevorderen. Dit is mogelijk doordat de leningen
op de bankbalansen door securitisatie omgezet worden in verhandelbare effecten waar
investeerders in kunnen investeren. Door deze synthetische securitisaties, en het
daarmee overdragen van het kredietrisico, kunnen banken kapitaal vrijmaken waardoor
zij beter in staat zijn aanvullende financiering aan bedrijven, in het bijzonder aan
MKB, te verlenen.
De oorzaak van de kredietcrisis is wezenlijk anders dan de huidige situatie. Naar
aanleiding van de kredietcrisis zijn verschillende maatregelen genomen om securitisaties
veiliger te maken. De lessen die uit de kredietcrisis zijn getrokken zijn onder meer
dat het veelvuldig verpakken van securitisaties in nieuwe securitisaties (in de VS
vooral bekend als CDO-squared) de ondoorzichtigheid in de markt vergrootte. Deze hersecuritisatie
is onder de huidige securitisatieverordening niet toegestaan.22 Ook zijn er na de kredietcrisis maatregelen genomen die gericht zijn op het meer
in lijn brengen van de belangen van de uitgevende partij en de investeerders. Zo is
de risicoretentie-eis geïntroduceerd die stelt dat de verkopende partij altijd een
financieel belang moet houden in de securitisatie. Het STS-keurmerk is in de securitisatieverordening
ingevoerd teneinde de markt voor securitisaties te uniformeren en eenduidige criteria
op te stellen om dit soort securitisaties minder complex en transparanter te maken
voor de markt. Al deze maatregelen hebben ervoor gezorgd dat de markt voor securitisaties
een stuk veiliger is geworden. Securitisatie kan hierdoor bijdragen aan verder herstel
van de economie onder de huidige omstandigheden.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe hij denkt door leningen in verhandelbare
effecten om te zetten kapitaal kan vrijspelen voor banken.
Doordat banken het kredietrisico van bestaande leningen kunnen delen met de investeerdersmarkt
verminderen zij haar eigen blootstellingen op deze leningen. Door de verminderde blootstellingen
van banken op deze leningen hoeven zij minder kapitaal aan te houden. Het kapitaal
dat hiermee wordt vrijgespeeld, kunnen banken inzetten om kredietverleningen aan bedrijven,
bijvoorbeeld het MKB, in stand te houden of verder uit te breiden. Op deze manier
kunnen banken bijdragen aan verder herstel van de economie.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of het vrijspelen van banken in tijden
van coronacrisis ongepast is gezien het wantrouwen van de samenleving in de financiële
sector. De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom hij dit piramidespel
wil stimuleren.
De COVID-19-pandemie heeft grote gevolgen voor zowel de samenleving en de economie.
Banken kunnen een rol spelen om de economische schade te beperken. Het doel van de
aanpassingen aan de securitisatieverordening is dan ook niet het vrijspelen van banken.
Het doel is het vrijspelen van kapitaal dat banken kunnen gebruiken om het bedrijfsleven
van verdere leningen te voorzien om de COVID-19-pandemie door te komen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom hij banken verder in gevaar wil
brengen door in crisistijd nog grotere risico’s te nemen.
De mogelijkheid om synthetische securitisaties te voorzien van een keurmerk geeft
banken betere mogelijkheden om een deel van het kredietrisico te delen met de investeringsmarkt.
Met de idee van risicodeling wordt op een verantwoorde wijze het kredietrisico bij
banken, waar veel van het risico van leningen logischerwijs ligt, juist verkleind.
Bovendien is er op dit moment ook al een markt in synthetische securitisaties in Europa.
Het mogelijk maken van het STS-keurmerk kan juist bijdragen aan het minder complex
en transparanter maken van deze markt en hierdoor juist bestaande risico’s terugdringen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister wie het verlies gaat dragen zodra het
vertrouwen uit de markt is verdwenen en niemand meer weet van wie de leningen in de
basis uitgingen. De leden vragen de Minister om een duidelijke verklaring gezien de
maatschappelijke ernst van het inpakken van financiële transacties en de risico’s
die ermee gepaard gaan.
Het huidige securitisatieraamwerk, waarin onder meer het eerder genoemde verbod op
hersecuritisatie en transparantievereisten zijn opgenomen, zorgt ervoor dat er meer
transparantie is in de markt en het duidelijk is wie de leningen uitgegeven heeft
en welke leningen in een portfolio zijn opgenomen. De criteria zoals in het voorstel
zijn neergelegd met betrekking tot de simpliciteit dragen hier verder aan bij. De
voorgestelde wijzigingen moeten in die zin het vertrouwen van de markt in deze instrumenten
versterken.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom in deze tijd synthetische securitisaties
waarbij een deel van het kredietrisico overgedragen worden aan investeerders met behulp
van derivaten of garanties als oplossing wordt gezien voor liquiditeit.
Zoals hierboven toegelicht, geven de voorstellen banken meer mogelijkheden om kredietverlening
in stand te houden of uit te breiden waardoor het bedrijfsleven naar verwachting meer
toegang heeft tot financiering.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of meer risico nemen juist in deze tijden
een groter probleem is.
De mogelijkheid om synthetische securitisaties te voorzien van een keurmerk geeft
banken een betere mogelijkheid om een deel van het kredietrisico te delen met de investeringsmarkt.
Daarnaast beperkt het mogelijk maken van het STS-keurmerk voor synthetische securitisaties
het risico omdat deze securitisaties aan stringentere eisen moeten voldoen als ze
in aanmerking willen komen voor dit label.
De leden van de SP-fractie vragen of het midden-en kleinbedrijf nu wordt gebruikt
om risicovolle synthetische securitisaties door te voeren.
Door synthetische securitisaties kan ruimte ontstaan op bankbalansen die gebruikt
kan worden voor kredietverstrekking. Daarnaast kunnen securitisaties institutionele
beleggers in staat stellen om ook een rol te spelen bij het financieren van het MKB.
De voorstellen van de Commissie zijn niet zo vormgegeven dat zij exclusief op het
MKB zijn gericht. Evenwel kan het MKB profiteren van de securitisatievoorstellen via
de genoemde kanalen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of het bestaande STS-keurmerk (simpel,
transparant, gestandaardiseerd) de risico’s wegnemen van synthetische securitisaties.
Het is van belang te benadrukken dat met de uitbreiding van het raamwerk voor STS-securitisaties
geen risicovrije markt ontstaat. Immers, dergelijke securitisaties kennen nog steeds
een (krediet)risico voor de investeerder; alleen de structuur van de securitisatie
is eenvoudiger en gestandaardiseerd. Risico’s worden daarmee inzichtelijker. Met de
voorliggende voorstellen wordt het verkrijgen van een beter inzicht in de risico’s
gestimuleerd door eisen te stellen aan de eenvoud, transparantie en standaardisering
van securitisaties. Banken moeten aan strenge criteria voldoen willen zij in aanmerking
komen voor het STS-keurmerk. Hierdoor worden synthetische securitisaties transparanter
en minder complex. Een gebrek aan inzicht in de risico’s is immers een van de zaken
die heeft bijgedragen aan de kredietcrisis. Bovendien houdt DNB als aangewezen toezichthouder
toezicht op het voldoen door de banken aan alle eisen en kan DNB indien nodig sancties
opleggen bij niet-nakoming van die eisen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat de juiste balans is tussen efficiënte
toegang tot de kapitaalmarkten voor ondernemingen en voldoende bescherming van belangen
van beleggers en de financiële stabiliteit. De leden vragen hoe hij balans kan houden
bij zoveel belangen. Dat is toch onmogelijk?
De financiële stabiliteit is van groot belang. Het is voor mij van belang dat financiële
stabiliteit te allen tijde gewaarborgd blijft. Dit hoeft echter niet te betekenen
dat dit ten koste moet gaan van een efficiënte toegang tot de kapitaalmarkten. De
huidige voorstellen vinden in mijn ogen een goede balans tussen het waarborgen van
een veilig product enerzijds en het voorkomen van onnodige beperking van toegang tot
de kapitaalmarkten anderzijds.
Fiche: Wijziging verordening kapitaalvereisten om bij te dragen aan het herstel van
de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2933)
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de toelichting van dit voorstel dat het
risico op non-performing exposures reeds door het hanteren van de contante waarde
gemitigeerd wordt, waardoor een extra risicogewicht niet meer nodig is. Kan het kabinet
die lezing bevestigen?
Door het gebruik van de contante waarde voor securitisaties van niet-presterende leningen
(NPE), wordt, ten opzichte van wel presterende leningen, een lagere nominale waarde
gehanteerd doordat een lening niet langer presterend is: er vindt een afschrijving
plaats. De overgebleven waarde van de securitisatie wordt hierdoor kleiner, wat tot
gevolg heeft dat ook het potentiële verlies dat op een NPE-securitisatie geleden kan
worden, kleiner is. Het risicogewicht in het voorstel houdt hier beter rekening mee.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij kan onderbouwen dat het huidige
raamwerk te strikte eisen stelt aan risicoretentie bij securitisatie van niet-presterende
leningen.
Het huidige raamwerk bepaalt de risicoretentie van securitisaties van NPEs alsof het
securitisaties van presterende leningen betreft. Deze vormen van securitisaties verschillen
echter fundamenteel van elkaar. Bij presterende transacties dragen investeerders het
risico dat een uitgever verzuimt te betalen (kredietrisico). Op de activa in NPE-securitisatie
is echter al verzuimd te betalen. Als gevolg hiervan worden NPEs gesecuritiseerd met
een reductie (de NRRPD of non-refundable purchase prices discount) op de uitstaande of «nominale» waarde. De NPE-securitisaties bevatten dus al een
afschrijving waardoor de overgebleven waarde van deze securitisatie lager is dan de
waarde van een presterende securitisatie. Het potentiele verlies dat resteert is in
een NPE-securitisatie dan ook kleiner. In het huidige raamwerk neemt de retentie-eis
echter de nominale waarde als uitgangspunt, waarbij geen rekening wordt gehouden met
de reductie die al heeft plaatsgevonden. Het voorstel om bij de retentie-eis niet
de nominale waarde als uitgangspunt te nemen maar de contante waarde (waarvan dus
de non-refundable purchase price discount is afgetrokken) lost dit op. Hiermee wordt
meer recht gedaan aan de daadwerkelijke risico’s van gesecuritiseerde NPEs.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij de mening van de leden deelt
dat het juist wenselijk is dat dit soort securitisaties weinig plaatsvinden.
Ik ben het met de leden van de SP-fractie eens dat een zo beperkt mogelijk omvang
van NPLs wenselijk is. Echter, als gevolg van de COVID-19 pandemie is de verwachting
dat het aantal NPLs zal toenemen. Wanneer het aantal NPLs toeneemt, kan securitisatie
een goede manier zijn om de risico’s hiervan niet alleen door banken te laten dragen,
maar om deze risico’s te spreiden over de markt en verschillende actoren, wat ook
het doel is van de Kapitaalmarktunie. Securitisatie van NPLs kan er op deze manier
voor zorgen dat de risico’s beter worden geabsorbeerd door de markt.
De leden van de SP-fractie geloven gezien het recente verleden helemaal niets van
de aanname dat te strikte eisen gesteld zijn aan risicoretentie. De leden vragen de
Minister om voorbeelden.
Zowel de EBA23 als het Bazel Comité voor banken24 geeft aan dat het raamwerk voor securitisaties is gebaseerd op de aanname dat de
onderliggende blootstellingen nog volledig presteren. Bij securitisaties van NPEs
is dat juist niet het geval. Hierbij is een onderliggende blootstelling al «in default»,
heeft dat risico zich al gematerialiseerd en heeft een bank hierop afgeschreven. Dit
soort leningen, en als gevolg daarvan securitisaties van die leningen, hebben een
lager potentieel verlies dan securitisaties van leningen die niet «in default zijn».
Het huidige raamwerk maakt geen onderscheidt tussen NPE securitisaties en securitisaties
van presterende leningen, waardoor retentievereisten voor NPE securitisaties te streng
zijn.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij kan reflecteren op het doel van
de oorspronkelijke regeling in aanleg.
Het huidige raamwerk is gebaseerd op wel presterende leningen, en daar wordt een risicogewicht
aan toegekend. Dit risicogewicht gaat uit van de onderliggende risico’s die bij een
nog presterende lening spelen (namelijk het risico op default). Omdat bij een NPE
al een default heeft voorgedaan, en de bank afschrijvingen heeft gedaan vanwege de
default van de onderliggende lening, spelen hier andere risico’s. Hierop wordt de
oorspronkelijke regeling ten aanzien van NPE-securitisaties aangepast.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom het vermogen van banken om herstel
te financieren vergroot dient te worden. De leden menen dat banken dit zelf moeten
doen gezien de inspanningen van het Bazel-comité van de afgelopen jaren.
Banken zijn de grootste bron van kredietverlening aan het MKB in Nederland. Als banken
door middel van een synthetische securitisatie een deel van het kredietrisico van
een portefeuille leningen kunnen verzekeren, kunnen banken in totaal meer leningen
verstrekken voor hetzelfde kredietrisico. Zo kunnen investeerders, die zelf geen directe
kanalen hebben naar bijvoorbeeld het MKB, door het overnemen van een deel van het
kredietrisico wel bijdragen aan kredietverlening. Een STS-keurmerk kan bijdragen aan
het stimuleren van de markt door deze simpeler en transparanter te maken.
De leden vragen de Minister of het gelijke speelveld niet in gevaar wordt gebracht
door securitisaties. Al helemaal wanneer de regels door de Europese Commissie worden
versoepeld.
Aangezien de wijzigingen in de securitisatieverordening en verordening kapitaalvereisten
worden aangebracht, en deze beide verordeningen rechtstreekse werking hebben en dus
voor elke lidstaat hetzelfde zijn, zie ik niet het gevaar voor een ongelijk speelveld.
Bovendien volgen de aanpassingen aan de verordening kapitaalvereisten met betrekking
tot NPEs rechtstreeks uit de discussie die op mondiaal niveau gevoerd wordt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
H.P.C. Buisman, adjunct-griffier