Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake voorhang Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen (Kamerstuk 32757-170)
32 757 Bouwbesluit
Nr. 174 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 november 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken over de brief van 21 april 2020
inzake voorhang Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen (Kamerstuk 32 757, nr. 170).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 mei 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
voorgelegd. Bij brief van 25 november 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Inleiding
Verschillende fracties hebben in hun vragen over het ontwerp van het Besluit kwaliteitsborging
voor het bouwen (hierna: het ontwerpbesluit) aandacht voor de rol die de gemeente
als bevoegd gezag in het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen heeft
en de verdeling van bevoegdheden tussen de kwaliteitsborger en de gemeente als bevoegd
gezag. De vragen zijn vooral ingegeven door de brief van de VNG mede namens de leden,
de Vereniging Bouw en Woningtoezicht Nederland (VBWTN), de veiligheidsregio’s verzameld
in Brandweer NL en de gezamenlijke omgevingsdiensten Nederland verenigd in Omgevingsdienst
Nederland van 12 mei 2020 waarin zij hun zorgen uiten over het proces en de uitvoerbaarheid
van het beoogde stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen. Naar aanleiding van
deze brief ben ik in overleg getreden met de VNG en de VBWNT over de uitwerking van
de afspraken uit het Bestuursakkoord implementatie en invoering wetsvoorstel Kwaliteitsborging
voor het bouwen dat ik op 17 januari 2019 met de VNG heb gesloten (hierna; bestuursakkoord)1. Daarbij is een drietal aspecten naar voren gekomen die in de praktijk mogelijk een
knelpunt zouden kunnen zijn voor het functioneren van het bevoegd gezag:
1. de wijze waarop rekening gehouden wordt met specifieke lokale risico’s;
2. doel en inhoud van het dossier bevoegd gezag bij gereedmelding van een bouwwerk;
3. beschikbaarheid van informatie ten behoeve van toezicht en handhaving tijdens de bouw.
In overleg met de VNG en de VBWTN zijn deze aspecten – mede op basis van een aantal
concrete cases – doorgesproken. Uit de resultaten van die gesprekken hebben wij gezamenlijk
geconstateerd dat de zorgen kunnen worden weggenomen door aanpassing van het ontwerpbesluit
om in specifieke gevallen de informatiepositie van het bevoegd gezag te versterken.
Inmiddels heb ik de voorgenomen wijzigingen ook met de overige partijen afgestemd.
Tevens is afgesproken dat de kosten van het toezicht nader in kaart zullen worden
gebracht door middel van onderzoek op basis van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Ik ben blij dat de VNG en de VBWTN hebben aangegeven dat met de voorgenomen aanpassingen
– die ik bij de beantwoording van uw vragen nader zal toelichten – de juridische belemmeringen
voor invoering van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: wet) zijn weggenomen.
Nu Rijk en gemeenten, zoals in ons gezamenlijke nieuwsbericht van 12 november 2020
aangegeven, akkoord zijn kunnen we gezamenlijk werken aan de invoering van de wet
op 1 januari 2022.
Hierna licht ik eerst integraal toe waarom een heldere verdeling van bevoegdheden
van groot belang is voor een effectief werkend stelsel van kwaliteitsborging voor
de bouwsector en hoe ik beoog deze bevoegdheidsverdeling op basis van de gemaakte
afspraken nader in te vullen. Daarna ga ik in op de vragen van de verschillende fracties.
Daarbij zal ik de volgorde van de vragen aanhouden waarbij ik vragen met dezelfde
strekking zoveel mogelijk samenvoeg.
Verantwoordelijkheidsverdeling in het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen
Aan de wet is de afgelopen jaren een uitgebreide maatschappelijke dialoog en consultatie
en, bij de parlementaire behandeling, een zorgvuldige politieke weging voorafgegaan.
Na uitvoerig debat over onder andere de bevoegdheidsverdeling tussen partijen is de
wet uiteindelijk met brede steun in beide Kamers aanvaard.2
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uitvoerig uiteengezet dat verdere
stimulansen nodig zijn ter verdere verbetering van de bouwkwaliteit. Recente voorbeelden,
zoals de instorting van het dak van het stadion in Alkmaar en de instorting van de
parkeergarage in Eindhoven, tonen het belang daarvan aan. Ook worden veel particulieren
geconfronteerd met tekortkomingen bij oplevering van hun nieuwe woning. Fouten die
vaak pas achteraf ontdekt worden en achteraf ook niet altijd goed te herstellen zijn.
Hierbij speelt een rol dat de bouw in de loop van de tijd steeds complexer is geworden,
onder andere door technische vooruitgang en steeds hogere eisen die aan bouwwerken
worden gesteld, bijvoorbeeld uit oogpunt van comfort en duurzaamheid. De faalkosten
zijn nog steeds hoog. En door de toenemende versnippering van het bouwproces door
toename van het aantal onderaannemers die binnen een bouwproject ieder een stukje
van het totale bouwwerk realiseren, is in geval van gebreken en tekortkomingen in
de praktijk niet altijd duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is. Deze toenemende
complexiteit heeft ook het toezicht op de bouwkwaliteit niet eenvoudiger gemaakt.
Een heldere verantwoordelijkheidsverdeling waarbij de verantwoordelijkheid voor de
bouwkwaliteit en het voldoen aan de bouwtechnische regels nadrukkelijker bij bouwers
zelf ligt en toezicht op de bouw adequaat kan worden ingevuld door gemeenten is van
belang. Daarom is gekozen voor een nieuw stelsel van kwaliteitsborging in de bouw.
De tijdige invoering daarvan is mede met het oog op de grote bouw- en verduurzamingsopgave
die voor de komende decennia voor ons ligt van het groot belang.
De nadruk in het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen zal niet langer, zoals
in het huidige stelsel, liggen op de controle van bij de vergunningaanvraag ingediende
bouwplannen op papier, maar op controle van de daadwerkelijke op de bouwplaats gerealiseerde
kwaliteit van het uiteindelijke bouwwerk. Ook worden ten opzichte van het bestaande
stelsel de bevoegdheden van partijen helderder verdeeld en de aansprakelijkheid van
de bouwers voor gebreken na de oplevering van het bouwwerk aangescherpt. De opdrachtgever
krijgt beter inzicht in de kwaliteit van het bouwwerk en de bouwer wordt meer aangezet
tot het nemen van de eigen verantwoordelijkheid voor die kwaliteit. Daarnaast controleert
de kwaliteitsborger of aan de bouwtechnische regels wordt voldaan voor en tijdens
de bouw en voor de gereedmelding van het gerealiseerde bouwwerk.
Bij de nieuwe verdeling van bevoegdheden tussen kwaliteitsborger en de gemeente als
bevoegd gezag is steeds van belang geweest dat deze niet leidt tot overlap, onduidelijkheid
en belemmeringen in de uitoefening van ieders taken. Dit is essentieel voor een optimale
werking van het stelsel. Immers, een van de belangrijke redenen om het huidige stelsel
te heroverwegen, is dat het niet optimaal functioneert doordat de verdeling van verantwoordelijkheden
nu niet helder is.
Om te komen tot een heldere verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn
in de wet en vervolgens in de nadere uitleg in het bestuursakkoord en nader uitgewerkt
in het ontwerpbesluit de bevoegdheden van partijen als volgt verdeeld:
– de instrumentaanbieder controleert of de kwaliteitsborger voldoet aan de in het instrument
voor kwaliteitsborging gestelde eisen;
– de kwaliteitsborger controleert of het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels
voor en tijdens de bouw en voor de gereedmelding van het gerealiseerde bouwwerk;
– de toelatingsorganisatie houdt toezicht op de toepassing van de instrumenten voor
kwaliteitsborging en aanbieders daarvan en de werking van het stelsel;
– de gemeente is als bevoegd gezag belast met het toezicht op de naleving van de bouwregelgeving
en draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving bij overtreding van die regelgeving.
Bij de verdere vormgeving en invulling van het stelsel van kwaliteitsborging voor
het bouwen is het bestuursakkoord voor zowel de VNG als voor mij een belangrijk uitgangspunt.
Ik ben het met de VNG, de VBWTN en anderen betrokkenen eens dat de gemeente moet kunnen
optreden wanneer dit in een specifiek geval nodig is omdat zaken echt misgaan, of
dreigen mis te gaan. Alle partijen zijn het er tegelijkertijd over eens dat dit niet
zo ver gaat dat de gemeente, naast de instrumentaanbieder, toezicht houdt op de kwaliteitsborger.
Het stelsel bevat voldoende prikkels om ervoor te zorgen dat daadwerkelijk volgens
de gestelde regels wordt gebouwd. Voor zowel de toelatingsorganisatie als de gemeente
als bevoegd gezag, moet het mogelijk zijn om ieder in hun eigen rol in het kader van
hun toezichthoudende taak, te kunnen optreden, indien daartoe aanleiding is. Daarbij
is het in het kader van de toezichthoudende en handhavende taak van de gemeente van
belang dat toepassing van een beoordelingsmethodiek in de vorm van een door de toelatingsorganisatie
toegelaten instrument voor kwaliteitsborging door een kwaliteitsborger het gerechtvaardigd
vertrouwen geeft dat een bouwwerk zal voldoen aan de bouwtechnische regels zoals thans
opgenomen in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van het Bouwbesluit 2012 en, na invoering
van het stelsel van de Omgevingswet, in de hoofdstukken 4 en 5 van het Besluit bouwwerken
leefomgeving (hierna Bbl) (hierna: de bouwtechnische regels). Het is primair aan de
instrumentaanbieder en niet aan de gemeente om de kwaliteitsborger zo nodig aan te
spreken op de juiste toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging. Als de
instrumentaanbieder onvoldoende ingrijpt is het aan de toelatingsorganisatie de instrumentaanbieder
hierop aan te spreken en zo nodig de toelating van het instrument voor kwaliteitsborging
in te trekken of te schorsen. Indien daadwerkelijk sprake is van overtreding van deze
bouwtechnische regels moet de gemeente de mogelijkheid hebben om in te grijpen en
haar handhavingsbevoegdheden in te zetten. Daartoe is een goede informatiepositie
van de gemeente van belang. In het ontwerpbesluit zoals dat bij uw Kamer is voorgehangen
wordt deze op verschillende manieren versterkt:
– De gemeente ontvangt bij een melding van een bouwactiviteit voor een bouwwerk dat
valt onder het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen (gevolgklasse 1) (hierna:
bouwmelding) het borgingsplan;
– De kwaliteitsborger informeert de gemeente over door hem geconstateerde afwijkingen
als hij verwacht dat deze niet voor het realiseren van het bouwwerk worden hersteld;
– Bij de gereedmelding van het bouwwerk ontvangt de gemeente een zogenoemd dossier bevoegd
gezag met relevante informatie over het voldoen van het gerealiseerde bouwwerk aan
de bouwtechnische regels.
Naar aanleiding van het overleg met de VNG en de VBWTN over de door hen geuite zorgen
bij het ontwerpbesluit en is afgesproken om het ontwerpbesluit op onderdelen aan te
vullen om de informatiepositie van de gemeente nog verder te versterken. In het ontwerpbesluit
wordt hiertoe opgenomen dat:
– de gemeente bij de bouwmelding naast het borgingsplan de risicobeoordeling ontvangt
waarop het borgingsplan is gebaseerd;
– in de risicobeoordeling rekening wordt gehouden met specifieke lokale omstandigheden;
– de gemeente informatie kan opvragen over specifieke werkbouwwerkzaamheden in bijzondere
situaties waarin bepaalde risico’s spelen die van invloed kunnen zijn op het voldoen
van het bouwwerk aan de bouwtechnische regels;
– de gemeente informatie kan opvragen over de momenten waarop specifieke bouwwerkzaamheden
plaatsvinden;
– op de bouwplaats een actuele planning van de bouwwerkzaamheden aanwezig moet zijn.
De gemeentelijke informatiepositie wordt hiervoor uitgebreid waarbij de gemeente bij
de bouwmelding, vier weken voor de start bouw, zowel de beschikking krijgt over de
risicobeoordeling als het daarop gebaseerde borgingsplan van de kwaliteitsborger.
Door de splitsing in 2 documenten wordt meer recht gedaan aan het amendement De Vries
dat de risicobeoordeling als een apart indieningsvereiste voorschrijft (gewenste risicobeoordeling
door bevoegd gezag3). Verder zal nader worden uitgewerkt dat de risicobeoordeling (mede) gebaseerd moet
zijn op bijzondere lokale omstandigheden zoals die zijn vastgesteld in het beleid
van de gemeente, anderszins kenbaar zijn gemaakt of redelijkerwijs bekend zijn. Deze
beoordeling moet volledig zijn bij het doen van de bouwmelding. Het hoe met deze risico’s wordt omgegaan is een zaak van de bouwer en de kwaliteitsborger.
Uiteraard werken de eerder geconstateerde risico’s in het borgingsplan door. Daarin
zal de kwaliteitsborger ingaan op de wijze waarop de risico’s kunnen worden beperkt
en of voorkomen.
De gemeente krijgt verder de bevoegdheid om in specifieke situaties tijdens de bouw
informatie op te vragen over bepaalde werkzaamheden en de momenten waarop werkzaamheden
worden uitgevoerd. Daarnaast wordt geregeld dat er bij alle melding- of vergunningplichtige
bouwactiviteiten op de bouwplaats een actuele planning aanwezig moet zijn van de data
waarop specifieke bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd.
Verder moet de kwaliteitsborger de gemeente informeren indien hij tijdens de bouw
tekortkomingen constateert die ertoe kunnen leiden dat het te realiseren bouwwerk
niet aan de bouwtechnische regels voldoet, tenzij een afwijking tijdens het bouwen
ongedaan kan worden gemaakt en dit vervolgens geen effect heeft op het uiteindelijk
voldoen van het te realiseren bouwwerk aan de bouwtechnische regels. Bij de gereedmelding
krijgt de gemeente een dossier bevoegd gezag met informatie die nodig is voor het
toezicht op het gerealiseerde bouwwerk. Een belangrijk onderdeel van dat dossier is
de verklaring van de kwaliteitsborger dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat
het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels. Bij de verklaring wordt, voor zover
van belang, ingegaan op de getroffen maatregelen om bouwtechnische risico’s te beperken
of te voorkomen.
Op basis van deze informatiestromen kunnen gemeenten het benodigde toezicht voor een
bouwproject adequaat invullen. Daarbij houdt de gemeente al haar toezichthoudende
en handhavende bevoegdheden en zij kan zelf bepalen hoe zij daaraan invulling geeft.
Als dat nodig is kan de gemeente onderzoeken of sprake is van een overtreding van
de bouwtechnische regels en zo nodig handhavend optreden. De gemeente kan dit doen
naar aanleiding van een melding van een kwaliteitsborger, op basis van signalen van
derden of kan zelf op onderzoek uit door bijvoorbeeld de bouwplaats te bezoeken en
extra informatie op te vragen bij de bouwpartijen.
Wanneer het vervolgens nodig is over te gaan tot handhaving kan de gemeente gebruik
maken van de handhavingsbevoegdheden ingevolge de Algemene wet bestuursrecht en de
Omgevingswet. In de nota van toelichting op het ontwerpbesluit is uitgebreid op deze
mogelijkheden ingegaan en zijn voorbeelden benoemd van specifieke situaties voor en
tijdens de bouw waarin gebruik kan worden gemaakt van deze bevoegdheden.
Enkele partijen hebben vragen gesteld over het in het ontwerpbesluit ontbreken van
een specifieke bevoegdheid voor gemeenten om maatwerkregels te stellen. Zoals hiervoor uiteengezet wordt in het ontwerpbesluit de informatiepositie
van de gemeente verder versterkt. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de zorgen van
de VNG en de VBWTN en krijgen gemeenten de mogelijkheid om in het gemeentelijke beleid
vooraf aandachtspunten op te nemen waar – in het specifieke geval – rekening mee gehouden
moet worden. Dit beleid moet vooraf kenbaar zijn zodat alle betrokken hier rekening
mee kunnen houden. Ook is het mogelijk dat de gemeente anderszins aandachtspunten
kenbaar maakt, bijvoorbeeld in het vooroverleg voor het project. Ook kan zij ten aanzien
van een project specifieke informatie opvragen als dat bijzonder is aangewezen met
het oog op het voorkomen van risico’s dat het bouwwerk niet gaat voldoen aan de bouwtechnische
regels. Hiermee kan voldoende maatwerk geleverd worden. Er is in overleg met partijen
niet gekozen voor een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet,
aangezien zo’n voorschrift is bedoeld om algemene rijksregels nader in te vullen,
aan te vullen of om ervan af te wijken. Daarvan is hier geen sprake; de algemene regels
waar het melden, het bouwen, en het uiteindelijke bouwwerk aan moeten voldoen blijven
in alle gevallen gelijk.
Over de voorbereidingen op invoering van het stelsel merk ik het volgende op. Gedurende
vele jaren worden proefprojecten uitgevoerd, in samenwerking met gemeenten, bouwers
en kwaliteitsborgers. Ook de komende tijd wordt in proefprojecten geoefend met het
stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen tot aan de inwerkingtreding ervan. Uit
de tot nu toe uitgevoerde evaluaties blijkt dat proefprojecten ertoe bijdragen dat
door de deelnemende partijen veel lering wordt getrokken en relevante ervaring wordt
opgedaan. Mochten er in toekomstige proefprojecten onverhoopt problemen in de uitvoering
worden gesignaleerd dan zal ik uw Kamer daarover informeren en aangeven hoe deze worden
opgelost.
Inmiddels heeft de VNG in overleg met de VBWNT en andere partijen een impactanalyse
uitgebracht. In de impactanalyse, die door de VNG zelf is uitgevoerd, is uitgebreid
ingegaan op de gevolgen van de invoering van het stelsel van kwaliteitsborging voor
het bouwen voor gemeenten. Ik constateer dat deze impactanalyse geen onvoorziene knelpunten
heeft gesignaleerd ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het stelsel. Het rapport
benadrukt dat een adequate uitvoering van de wet goed mogelijk is, mits gemeenten
tijdig adequaat beleid vaststellen over hoe zij met het stelsel willen omgaan. Ook
volgt uit de impactanalyse niet dat er strijdigheid zou zijn tussen het stelsel van
kwaliteitsborging voor het bouwen en het door mij met de VNG gesloten bestuursakkoord.
De aanbevelingen in de impactanalyse zal ik, binnen de uitgangspunten van het wettelijke
stelsel, waar mogelijk opvolgen, en zo nodig verwerken in het ontwerpbesluit.
Binnen de uitgangspunten van de wet blijf ik met partijen in gesprek om te bezien
hoe we kunnen komen tot een zo goed mogelijk werkend stelsel van kwaliteitsborging
voor het bouwen.
Zoals ook aangegeven in de nota van toelichting op het ontwerpbesluit stel ik samen
met de VNG een handreiking op ter ondersteuning van gemeenten bij het opstellen van
de uitvoerings- en handhavingsstrategie over welke interventiemomenten in het nieuwe
stelsel aan de orde kunnen zijn en welke handhavingsinstrumenten in die gevallen toepasbaar
en proportioneel zijn.
Vragen van de verschillende fracties
De leden van de VVD-fractie vragen welke onderdelen van het bestuursakkoord niet in
het besluit verwerkt zijn en waarom dit niet gedaan is (motie van het lid Koerhuis
c.s. (Kamerstuk 28 325, nr. 184). De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet volledig uitvoering wordt gegeven
aan de motie.
In het voorliggend ontwerpbesluit zijn de afspraken in het bestuursakkoord nader uitgewerkt.
Hierboven is toegelicht dat het ontwerpbesluit na overleg met de VNG en de VBWNT nader
wordt aangevuld om de informatiepositie van de gemeente verder te versterken.
In het bestuursakkoord is afgesproken dat de nadere uitwerking van de regels over
de inhoud van de risicobeoordeling en het dossier bevoegd gezag naar het karakter
van de inhoudelijke verantwoording door de vergunninghouder aan de gemeente wordt
vormgegeven. Daarbij is afgesproken dat in die nadere uitwerking in de lagere regelgeving
zal worden geregeld welke gegevens en bescheiden de risicobeoordeling en het dossier
bevoegd gezag moeten bevatten ten aanzien van het voldoen aan de bouwtechnische regels.
Daarbij moet tevens, voor zover van belang, rekening worden gehouden met de bijzondere
lokale omstandigheden. Op hoofdlijnen gaat het om de volgende informatie. In de risicobeoordeling
zal moeten worden ingegaan op de samenhang met andere (lokale) regels zoals het bestemmingsplan/omgevingsplan
en afwijkingsverzoeken daarvan, welstand, monumenten, adviezen van de veiligheidsregio/brandweer,
en de toepassing van gelijkwaardigheid en regels bij verbouw/transformatie. Voorts
zal de risicobeoordeling moeten ingaan op mogelijke risico’s van het specifieke bouwwerk
met betrekking tot de naleving van de bouwtechnische regels, met bijzondere aandacht
voor onderdelen van het bouwwerk die aan het zicht worden onttrokken.
Ook is met partijen afgesproken dat de gemeente bij de bouwmelding de risicobeoordeling
en het daarop gebaseerde borgingsplan ontvangt. De gemeente krijgt hiermee niet alleen
informatie over de risico’s, maar ook het plan hoe deze risico’s worden beheerst.
In samenwerking tussen de Vereniging Kwaliteitsborging Nederland en de VBWTN wordt
een format ontwikkeld voor de risicobeoordeling. Met dit format voor de risicobeoordeling
zal worden geborgd dat alle voor een specifiek bouwproject relevante risico’s worden
meegenomen in de beoordeling. Voor de gemeente zal invulling van het format duidelijkheid
geven over de specifieke risico’s van het bouwen zodat zij op basis hiervan haar toezichts-
en handhavingsstrategie kan inrichten. Het format voor de risicobeoordeling is een
richtlijn en kan worden gebruikt als een oplegger of samenvatting van het borgingsplan
zoals dat op grond van de verschillende toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging
wordt voorgeschreven. Op deze wijze ontstaat uniformiteit in de aan te leveren informatie
zonder dat de ruimte die de wet biedt voor maatwerk in instrumenten wordt ingeperkt.
Uitgangspunt voor het dossier bevoegd gezag is geweest dat dit dossier, naast de door
de kwaliteitsborger afgegeven goedkeurende verklaring, gegevens en bescheiden bevat
over het gerealiseerde bouwwerk die minimaal nodig zijn om adequaat invulling te kunnen
geven aan de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente in het nieuwe stelsel
na gereedmelding van het bouwwerk. Deze informatie heeft het bevoegd gezag nodig voor
het toezicht op het alsdan gerealiseerde bouwwerk. Naast informatie over de wijze
waarop bij het bouwen rekening is gehouden met in de risicobeoordeling genoemde risico’s
wordt in het dossier bevoegd gezag informatie opgenomen die inzichtelijk maakt dat
het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels.
Om te bepalen welke informatie bij de gereedmelding aangeleverd zou moeten worden
bij het bevoegd gezag is in opdracht van mijn ministerie een onderzoek gedaan naar
de informatiebehoefte van gemeenten.4 In overleg met marktpartijen en gemeenten is naar aanleiding van dit onderzoek naast
de verklaring van de kwaliteitsborger gekozen extra informatie te vragen op punten,
die met name van belang zijn bij het toezicht op de bestaande bouw en het gebruik
van bouwwerken en die niet te achterhalen valt anders dan door destructief onderzoek.
Dat betreft bijvoorbeeld de aanduiding van gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten
en afmetingen en maximale bezetting van alle ruimten, en bij eventuele calamiteiten,
zoals gegevens over de aard en plaats van brandveiligheidsinstallaties en de noodverlichting
en gegevens over de constructie. Later zijn hieraan, na overleg met de VNG en de gemeenten,
gegevens en bescheiden over de luchtverversing, de energiezuinigheid en de duurzaamheid
van het gerealiseerde bouwwerk toegevoegd en is toegevoegd dat het dossier tevens
gegevens en bescheiden moet bevatten waaruit blijkt op welke wijze invulling is gegeven
aan de in het borgingsplan opgenomen maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen
of te beperken. Onder het aanleveren van deze gegevens en bescheiden vallen ook tekeningen.
Dit is in het ontwerpbesluit uitgewerkt in de artikelen 1.44, derde lid, van het Bouwbesluit
2012 en 2.15quinquies, tweede lid, van het Bbl.
De leden van de VVD-fractie vragen te reageren op de zes punten die in de brief van
de Vereniging Bouw en Woningtoezicht Nederland (VBWT.NL), de veiligheidsregio’s verzameld
in Brandweer NL en de gezamenlijke Omgevingsdiensten Nederland verenigd in OD.NL genoemd
worden als ontbrekende zaken in het ontwerpbesluit. De leden van de CDA-fractie ontvangen
graag een uitgebreid commentaar op deze brief.
De leden van de GL-fractie ontvangen graag een uitgebreide reactie op de beoordeling
van het ontwerpbesluit op proces en uitvoerbaarheid door bovengenoemde organisaties
en vragen deze reactie per kritiekpunt uiteen te zetten. De leden van de PvdA-fractie
vragen of hun mening wordt gedeeld dat een aantal cruciale zaken in het ontwerpbesluit
en de toelichting ontbreken en verwijzen naar de punten uit de brief. Zij vragen of
ik bereid ben om het ontwerpbesluit aan te passen om deze knelpunten weg te nemen
en zo nee, waarom niet.
In reactie op de VNG-brief en de bijlagen daarbij reageer ik als volgt.
Bijlage 1
(A) Het ontbreken van de mogelijkheid tot het opleggen van info- en stopmomenten:
Het is niet duidelijk waarom de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om informatie-
en stopmomenten op te leggen niet in het ontwerpbesluit zelf kan worden vastgelegd.
Zoals de VNG terecht constateert is in de wet geregeld dat de gemeente als bevoegd
gezag in het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen geen taak heeft om vooraf
inhoudelijk te beoordelen of het aannemelijk is dat het te bouwen bouwwerk gaat voldoen
aan de bouwtechnische regels. Dit gaat eerst gelden voor bouwwerken die onder gevolgklasse 1
vallen. Dat betekent dat de gemeente in die gevallen op basis van de bouwmelding alleen
vooraf toetst of een voor dat bouwproject geschikt instrument voor kwaliteitsborging
wordt toegepast, er een kwaliteitsborger is die dit instrument voor kwaliteitsborging
gaat toepassen en of er een risicobeoordeling met een daarop gebaseerd borgingsplan
is. De gemeente houdt wel haar toezicht- en handhavende bevoegdheden. Hiertoe zijn
in overleg met de VNG en de VBWTN diverse aanpassingen in het ontwerpbesluit gedaan
om de informatiepositie van de gemeente nog verder te versterken. Deze aanpassingen
komen tegemoet aan de zorgen van de VNG en de VBWTN ten aanzien van dit punt en maken
mogelijk dat gemeenten om in het gemeentelijke beleid vooraf aandachtspunten op te
nemen waar – in het specifieke geval – rekening mee gehouden moet worden. Zo ontvangt
de gemeente bij de bouwmelding naast het borgingsplan de risicobeoordeling waarop
het borgingsplan is gebaseerd, wordt in de risicobeoordeling rekening gehouden met
specifieke lokale omstandigheden, Na het ontvangen van de bouwmelding krijgt de gemeente
de bevoegdheid om in bijzondere situaties informatie op te vragen over specifieke
bouwwerkzaamheden en over de momenten waarop bepaalde werkzaamheden worden uitgevoerd.
Op de bouwplaats moet een actuele planning van de data waarop specifieke bouwwerkzaamheden
worden uitgevoerd aanwezig zijn. De gemeente kan toezicht- en handhavende bevoegdheden
inzetten als hieraan niet wordt voldaan, waaronder zo nodig het stilleggen van de
bouw. Bij de gereedmelding krijgt de gemeente een dossier bevoegd gezag met informatie
die nodig is voor het toezicht op het alsdan gerealiseerde bouwwerk. Een belangrijk
onderdeel daarvan is de verklaring van de kwaliteitsborger dat het bouwwerk voldoet
aan de bouwtechnische regels en waarbij voor zover van belang, wordt ingegaan op de
getroffen maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen of te beperken.
(B) Ontbreken van gegevens bij de melding: Het moet duidelijk zijn wat er wordt gebouwd.
Tekeningen, globale maatvoering en afmetingen moeten worden ingediend, deze zijn nu
niet in de opsomming opgenomen.
In het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen toetst de gemeente de
bouwplannen van bouwwerken die onder gevolgklasse 1 vallen niet meer aan de bouwtechnische
regels. Als bij een bouwproject met toepassing van een toegelaten instrument voor
kwaliteitsborging door een kwaliteitsborger, die een borgingsplan heeft opgesteld
op basis van een risicobeoordeling overeenkomstig wordt gebouwd, mag de gemeente erop
vertrouwen dat het te bouwen bouwwerk zal voldoen aan de bouwtechnische regels. De
vragenbomen in de landelijke voorziening van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV)
helpen de aannemer en de kwaliteitsborger bij het beoordelen of het bouwwerk daadwerkelijk
in gevolgklasse 1 valt. Gemeenten hebben deze gedetailleerde regels in de meldingsfase
niet nodig. Het is immers de taak van de kwaliteitsborger om voor aanvang van de bouwwerkzaamheden
van een bouwproject het borgingsplan vast te stellen dat gebaseerd is op een beoordeling
van de bouwtechnische risico’s van die bouwwerkzaamheden en de in verband daarmee
te treffen maatregelen om eventuele bouwtechnische risico’s te voorkomen of te beperken.
De risicobeoordeling en het daarop gebaseerde borgingsplan moet de initiatiefnemer
voor het bouwen aan de gemeente verstrekken. De gemeente krijgt de bevoegdheid in
bijzondere situaties waarin bepaalde risico’s spelen die van invloed kunnen zijn op
het voldoen van het bouwwerk aan de bouwtechnische regels om meer informatie op te
vragen tijdens de bouw, en informatie op te vragen over de momenten van het uitvoeren
van bepaalde werkzaamheden (zoals het storten van het beton). Hiermee wordt de informatiepositie
van de gemeente als bevoegd gezag versterkt zodat de toezichts- en handhavingsstrategie
voor een concreet project goed kan worden ingericht. Bij de gereedmelding van het
bouwwerk krijgt de gemeente een dossier bevoegd gezag met informatie die nodig is
voor het toezicht op het alsdan gerealiseerde bouwwerk inclusief een verklaring van
de kwaliteitsborger dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels en waarbij,
voor zover van belang, wordt ingegaan op de getroffen maatregelen om bouwtechnische
risico’s te voorkomen of te beperken. Daarmee is het voor het bevoegd gezag voldoende
inzichtelijk wat er gebouwd gaat worden en welk bouwwerk er uiteindelijk is gerealiseerd.
(C) ontbreken van de melding start bouw 2 dagen voor aanvang: Indien dit niet juridisch
wordt verplicht, is het voor gemeenten niet mogelijk om dit toch af te dwingen.
Het ontwerpbesluit regelt dit in artikel 7.7, derde lid, van het Bbl. Hiermee geldt
de verplichting om 2 dagen voor de start van de bouw hierover mededeling te doen aan
het bevoegd gezag, ook voor bouwactiviteiten die vallen onder het stelsel van kwaliteitsborging
voor het bouwen.
(D) ontbreken van het toezicht op bouwtechnische eisen uit het omgevingsplan: In de
voorliggende teksten is niet opgenomen hoe wordt geborgd dat een kwaliteitsborger
bij de uitvoering van zijn of haar werkzaamheden rekening houdt met de door een gemeente
in haar omgevingsplan zwaardere gestelde bouwtechnische regels op bijvoorbeeld het
gebied van duurzaamheid en/of energieprestatie en/of wat de rol van het bevoegd gezag
hierbij is.
De bedoelde eisen zijn maatwerkregels die lokaal in het omgevingsplan in afwijking
van het Bbl mogen worden opgenomen. De lokale maatwerkregel, met veelal een strengere
eis, treedt daarmee in de plaats van de waarde uit de landelijke nieuwbouweis uit
hoofdstuk 4 van het Bbl. Aangezien het maatwerk op grond van het Bbl betreft, valt
dit onder de taak van de kwaliteitsborger om te controleren of het te bouwen bouwwerk
zal voldoen aan de bouwtechnische regels. Maatwerkregels zijn altijd vooraf kenbaar
en functioneren voor bouwwerken onder gevolgklasse 1 als rechtstreeks werkende algemene
regels. Deze dienen dus door de initiatiefnemer, bouwer en kwaliteitsborger te worden
beschouwd en nageleefd op een gelijke wijze als wanneer de eis direct in het Bbl was
opgenomen. De rol van het bevoegd gezag is voor deze eisen ook niet anders dan voor
de overige bouwtechnische regels. De bij de bouwmelding ingediende risicobeoordeling
en het daarop vastgestelde borgingsplan kunnen in het kader van het toezicht door
het bevoegd gezag gebruikt worden om desgewenst in een vroeg stadium toezicht te houden
op de naleving hiervan.
(E) uitvoeren van herstelwerk zonder melding aan het bevoegd gezag en (F) het ontbreken
van gegevens bij gereedmelding bouwwerk: Een afwijking die nog aangepast kan worden
en uiteindelijk hersteld is, hoeft niet aan de gemeente te worden gemeld. Hierover
is niet eerder gecommuniceerd en dit is ook voor de rol van het bevoegd gezag niet
acceptabel. Bij de aan te leveren gegevens voor de gereedmelding ontbreken tekeningen
van het bouwwerk en onderdelen daarvan. Deze gegevens zijn voor het bevoegd gezag
van belang voor de handhaving maar ook voor toekomstige initiatiefnemers van verbouwingen.
Voor deze formulering is in overleg met gemeenten en overige betrokken partijen gekozen
om ervoor te zorgen dat enkel relevante en voor het bevoegd gezag benodigde informatie
door de kwaliteitsborger wordt gemeld. Het is goed mogelijk dat er tijdens het bouwproces
bij de controle door de kwaliteitsborger kleine afwijkingen worden geconstateerd die
direct zonder enige discussie aangepast kunnen worden. Het is eerst de verantwoordelijkheid
van de bouwer om conform de regelgeving en het bouwplan te bouwen, vervolgens de taak
van de kwaliteitsborger om daarop te controleren en hierover met de bouwpartijen afspraken
te maken over eventuele herstelmogelijkheden. De bevoegdheid van de gemeente om toezicht
te houden en zo nodig te handhaven blijft te allen tijde gelden. Echter, wanneer een
afwijking tijdens het bouwen ongedaan wordt gemaakt en dit vervolgens geen effect
heeft op het uiteindelijk voldoen van het bouwwerk aan de bouwtechnische regels, is
het onnodig en zelfs inefficiënt om de gemeente hier in alle gevallen over te informeren.
Dit neemt niet weg dat de gemeente, indien zij daartoe aanleiding ziet, nadere informatie
op kan vragen bij de bouwende partijen over specifieke bouwwerkzaamheden en of over
de momenten waarop deze worden uitgevoerd. Daarmee heeft de gemeente meerdere mogelijkheden
om haar toezichtstaak vorm te geven en daar waar dat nodig is handhavend op te treden.
Om te bepalen welke informatie aangeleverd zou moeten worden bij de gereedmelding
van het bouwwerk bij de gemeente is in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties een onderzoek gedaan.5 In overleg met marktpartijen en gemeenten zijn de uitkomsten van dit onderzoek in
het ontwerpbesluit verwerkt en is voorgeschreven dat daarbij, naast de verklaring
van de kwaliteitsborger, gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd over onderdelen
van het bouwwerk die met name van belang zijn bij het toezicht op de bestaande bouw
en het gebruik van bouwwerken, bijvoorbeeld de aanduiding van gebruiksfuncties, verblijfsgebieden,
verblijfsruimten en afmetingen en maximale bezetting van alle ruimten, en bij eventuele
calamiteiten, zoals gegevens over de aard en plaats van brandveiligheidsinstallaties
en de noodverlichting en gegevens over de constructie. Later zijn hieraan na overleg
met de VNG en gemeenten over de nadere uitwerking van het bestuursakkoord in de opsomming
in het ontwerpbesluit van de gegevens en bescheiden die in het dossier bevoegd gezag
moeten worden opgenomen toegevoegd gegevens en bescheiden over de luchtverversing,
de energiezuinigheid, de duurzaamheid van het gerealiseerde bouwwerk, en gegevens
en bescheiden waaruit blijkt op welke wijze invulling is gegeven aan de in het borgingsplan
opgenomen maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen of te beperken. Dit
zijn gegevens en bescheiden die al nodig zijn bij de bouw van het bouwwerk en bij
oplevering ook beschikbaar zijn.
Daarnaast is het zogenoemde consumentendossier geregeld in artikel 757a van het Burgerlijk
Wetboek. Dit dossier wordt door de aannemer aan de opdrachtgever verstrekt bij de
oplevering van het bouwwerk. De gemeente heeft geen rol bij dit dossier. Het consumentendossier
is voor de toekomstige gebruiker en het dossier bevoegd gezag is voor de gemeente.
Wel ligt het voor de hand dat de inhoud van beide dossiers waar mogelijk op elkaar
worden afgestemd. Samen met consumentenorganisaties en de bouwsector bekijk ik de
precieze inhoud van het consumentendossier. Momenteel wordt een laatste hand gelegd
aan een Nationale Praktijk Richtlijn «Consumentendossier».
Daarnaast zal in afstemming met een begeleidingsgroep onder de regiegroep Kwaliteitsborging
en de DigiDeal voor de Gebouwde Omgeving een programma van eisen worden opgesteld
voor een digitaal dossier. Naar verwachting zal dit medio 2021 gereed zijn.
In de beschrijvingen van de te leveren producten en transacties overheerst de lijdende
vorm, waardoor in veel gevallen onduidelijk blijft wie waarvoor verantwoordelijk zal
zijn.
Er is aangesloten bij de systematiek van het Bouwbesluit 2012 en het Bbl. Vaak zijn
er meerdere mogelijke geadresseerden, bijvoorbeeld voor het doen van een bouwmelding.
Eenieder mag deze melding doen. In het ontwerpbesluit zal ik in het Bbl verduidelijken
dat de normadressaat degene is die het bouwwerk bouwt en dat diegene zorgdraagt voor
de naleving van de regels over de activiteit.
Bijlage 2
A. Wijze waarop dit (verzamel)ontwerpbesluit en toelichting in elkaar zitten kijkend
naar de Omgevingswet: Uitgangspunt is een beleidsneutrale inpassing (zie bestuursakkoord).
Onduidelijk is waarom er met het ontwerpbesluit een aanpassing wordt gedaan van het
Bouwbesluit 2012. Waarom staat bij artikel VI inwerkingtreding dat: «artikelen of
onderdelen verschillend kan worden vastgesteld».
Het nu voorgehangen ontwerpbesluit bevat zowel een wijziging van het huidig recht
(Bouwbesluit 2012), als van het toekomstig recht (Bbl, Omgevingsbesluit en Beluit
kwaliteit leefomgeving, besluiten onder de Omgevingswet). Dit is gedaan om aan alle
partijen inzichtelijk te maken wat er gewijzigd is ten opzichte van het eerder ten
tijde van de behandeling van de wet voorgehangen ontwerpbesluit. De wijzigingen in
het Bouwbesluit 2012 zijn inhoudelijk gelijk aan de daarmee corresponderende wijzigingen
in het Bbl, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het Omgevingsbesluit (Ob).
Enkel waar dat nodig was door de gewijzigde systematiek en begrippen in de Omgevingswet,
zijn deze technisch aangepast. Verder zijn in het Bbl enkele nieuwe inhoudelijke wijzigingen
aangebracht in verband met het onder de Omgevingswet geldende onderscheid in vergunningplichtige,
meldingplichte en vergunningvrije bouwwerken. Nu het stelsel van kwaliteitsborging
gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treedt zijn niet al deze wijzigingen van
het Bouwbesluit 2012 nodig en roept dit bij verschillende partijen vragen op. Ik zal
daarom in het ontwerpbesluit alleen de wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 opnemen
die met het oog op het tijdig instellen van de toelatingsorganisatie noodzakelijk
zijn. De toelatingsorganisatie moet namelijk ten minste een half jaar formeel ingesteld
zijn en in staat zijn om instrumenten voor kwaliteitsborging te beoordelen en toe
te laten, zodat wanneer het gehele stelsel op 1 januari 2022 onder de Omgevingswet
in werking treedt er voldoende geschikte instrumenten voor kwaliteitsborging beschikbaar
zijn. Artikel VI van het ontwerpbesluit geeft de mogelijkheid om de inwerkingtreding
per onderdeel te bepalen. Van deze mogelijkheid zal gebruik worden gemaakt om de onderdelen
van het Bouwbesluit 2012 die zien op de toelating van de instrumenten voor kwaliteitsborging
voor het bouwen eerder in werking te laten treden dan 1 januari 2022.
B. Het reduceren van de rol van de veiligheidsregio’s/brandweer voor gevolgklasse 1:
Het blijkt dat door een toevoeging van een paar woorden de veiligheidsregio’s/brandweer
geen rol meer hebben in de gevolgklasse 1. Juist het bestendigen van het veiligheidsniveau
en rol in het stelsel, en daarnaast de uiteindelijke evaluatie, maakt dat het voor
de veiligheidsregio’s/brandweer van belang is om van meet af aan in het (beoogde)
stelsel te participeren. Zie in de toelichting onder 15.2 Consultatie. Er is onvoldoende
bewijslast wat het nieuwe stelsel gaat betekenen voor een verandering van het veiligheidsniveau.
Ook ik hecht aan het bestendigen van het veiligheidsniveau en de rol van de veiligheidsregio’s
en brandweer in het stelsel. Er is aan de rol van deze partijen niets gewijzigd. Het
stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen heeft vooralsnog alleen betrekking op
bouwwerken in gevolgklasse 1. Dit zijn eenvoudige bouwwerken zoals eengezinswoningen
en kleine utiliteitsbouwwerken waarvoor geen gebruiksmelding brandveiligheid is vereist.
Ook moeten deze utiliteitsbouwwerken geheel voldoen aan de prestatie-eisen voor brandveiligheid
en mag er geen sprake zijn van een zogenaamde gelijkwaardige oplossing, bijvoorbeeld
als het gaat om de grootte van het brandcompartiment. Door deze restricties betreft
het alleen bouwwerken waarvoor nu in het algemeen ook geen betrokkenheid is van de
veiligheidsregio’s of de brandweer. In de Wet Veiligheidsregio’s is de rolverdeling
tussen het bevoegd gezag en de veiligheidsregio’s (waaronder de brandweer) vastgelegd.
In deze rolverdeling, de verhoudingen en verantwoordelijkheden, wordt geen verandering
aangebracht. Zo is de brandweer adviseur van het bevoegd gezag. Omdat brandveiligheid
een van de belangrijke onderwerpen is die mede in de bouwregelgeving is geregeld,
zal vanzelfsprekend ook in het nieuwe stelsel worden gezorgd dat de brandveiligheid
geborgd is. In dat kader heeft de brandweer op het gebied van brandveiligheid een
rol die voortvloeit uit het Bouwbesluit 2012 en wordt voortgezet in het Bbl. Voorafgaand
aan het bouwen dient over bijvoorbeeld de bereikbaarheid van het gebouw en de brandweeringang
overleg te worden gepleegd met de brandweer, zodat zij haar repressieve taak (en de
voorbereiding daarop) zo goed mogelijk kan uitvoeren. In paragraaf 15.2 van de nota
van toelichting bij het ontwerpbesluit wordt niet beoogd hieraan iets af te doen,
doch gereageerd op vragen ten aanzien van de adviesrol voor de brandweer en veiligheidsregio’s
bij gevolgklasse 2 en 3.
Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (paragraaf 2.3)
en in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit (paragraaf 15.2) wordt het belang
van een adviesrol voor de brandweer en veiligheidsregio’s bij gevolgklasse 2 en 3
onderschreven. Deze adviesrol hebben deze partijen ook al in het huidige stelsel en
met hen is afgesproken dat na politieke instemming over de aanwijzing van gevolgklasse 2
en 3 in het Bbl hun adviserende rol zal worden geborgd. Bij de evaluatie van de wet
zal er specifieke aandacht zijn voor het aspect brandveiligheid en de adviserende
rol van de brandweer en veiligheidsregio’s. Ook zullen de brandweer en veiligheidsregio’s
worden betrokken bij de vormgeving van de brandweeradviesfunctie en -expertise in
de toelatingsorganisatie bij uitbreiding naar gevolgklasse 2 en 3.
C. Ontbreken van heldere afbakening van bouwwerken onder gevolgklasse 1: Er wordt
nu geen beperking aan de oppervlakte en maximale hoogte van bouwwerken met een industriefunctie
in gevolgklasse 1 gesteld, en ook productie- en distributiebedrijven tot zelfs vuurwerkopslag
en cacaoloodsen kunnen eronder vallen. Deze invulling van gevolgklasse 1 zou niet
passen bij de toelichting bij het besluit.
Zoals in paragraaf 2.1 van de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is aangegeven
gaat het bij het bepalen van de gevolgklasse van een bouwwerk om de potentiële gevolgen
van het falen van een bouwwerk en van het falen van het gebruik van een bouwwerk.
Daarbij is met name gekeken naar de gevolgen als het gaat om veiligheid en gezondheid
van gebruikers. Hoe groter de potentiële gevolgen in de fysieke leefomgeving, hoe
zwaarder de regels voor kwaliteitsborging. Naast de regels in de bouwregelgeving,
die alleen zien op de technische regels aan het bouwwerk zelf, kunnen er op grond
van andere regels aanvullende eisen gelden. Zo gelden er specifieke regels voor de
opslag van specifieke goederen, in bijvoorbeeld het Vuurwerkbesluit of de Wet milieubeheer.
Een bouwwerk dat valt onder gevolgklasse 1 zal, net als onder de huidige regelgeving,
ook aan die betreffende regels en een eventuele vergunningplicht moeten voldoen. De
nota van toelichting bij het ontwerpbesluit zal op dit punt worden verduidelijkt.
D. Onvoldoende onafhankelijkheid kwaliteitsborger: Een kwaliteitsborger mag niet organisatorisch,
financieel of juridisch betrokken zijn bij het betreffende bouwproject. Hiermee is
niet uitgesloten dat de kwaliteitsborger niet betrokken is bij de betreffende onderneming
zelf. Hiermee is de onafhankelijkheid onvoldoende gewaarborgd.
In het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen is gekozen voor een strikte onafhankelijkheid
van de kwaliteitsborger. Dit betekent dat de kwaliteitsborger zelf geen organisatorische,
financiële of juridische binding mag hebben ten aanzien van het betreffende bouwproject,
tenzij deze binding uitsluitend voortvloeit uit de overeenkomst tot het uitvoeren
van de kwaliteitsborging. Een architect, adviseur, bouwer of een projectontwikkelaar
bijvoorbeeld kan geen kwaliteitsborger zijn in een project waar hij zelf direct of
indirect ook bij het bouwproces is betrokken. Reden hiervoor is dat wordt voorkomen
dat belanghebbenden invloed uitoefenen op het onpartijdige en onafhankelijke oordeel
van de kwaliteitsborger zoals vervat in de door hem afgegeven verklaring. Door deze
strikte regeling kan eenieder op de door de kwaliteitsborger afgegeven verklaring
vertrouwen. Dit is in het ontwerpbesluit opgenomen in artikel 1.47 van het Bouwbesluit
2012/3.23 Bkl.
E. Verwarring in de toelichting over monumenten: In de toelichting bij het ontwerpbesluit
bij paragraaf 2.2. wordt ten onrechte vermeld dat er afspraken zijn gemaakt met de
Federatie Monumentengemeenten over het uitvoeren van proefprojecten bij monumenten.
In het verleden is de federatie weleens benaderd met een dergelijke vraag maar in
het bestuursakkoord is duidelijk afgesproken dat de huidige afspraken alleen voor
risicocategorie 1 gelden en nog niet voor monumenten. Er zijn nu geen proefprojecten
bij monumenten en het is (conform het bestuursakkoord) niet waar dat er concrete afspraken
zijn gemaakt met de FMG over proefprojecten bij monumenten.
In het overleg van 30 maart 2017 met vertegenwoordigers van de Federatie Grote Monumentengemeenten
(FGM), de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit, de VNG, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
zijn eerste afspraken gemaakt over het starten van pilots (later proefprojecten» genoemd)
om bij beschermde monumenten met het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen
te experimenteren. Van deze bijeenkomst is een verslag gemaakt en aan de deelnemers
verstrekt. Deze afspraken betroffen onder andere dat er een startbijeenkomst zal plaatsvinden
om doelstelling, voorwaarden en leerdoelen van de pilots uit te werken en wat met
de pilots bereikt moet worden. Van een vervolg is het nog niet gekomen toen duidelijk
werd dat beschermde monumenten niet zouden worden meegenomen in gevolgklasse 1, dit
ter uitvoering van de door de Kamerleden De Vries en Ronnes ingediende moties.6 Zoals in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is aangegeven zullen de beschermde
monumenten gelijktijdig met gevolgklasse 2 onder het nieuwe stelsel worden gebracht.
De afspraken in het bestuursakkoord hebben alleen betrekking op gevolgklasse 1 en
dus niet op monumenten. Beschermde monumenten zullen niet de eerste prioriteit in
het kader van de implementatie krijgen nu deze gelijktijdig met gevolgklasse 2 onder
het nieuwe stelsel kunnen worden gebracht – niet eerder dan 3 jaar na invoering van
de wet.
Ik heb desgevraagd in het debat met de Eerste Kamer over het wetsvoorstel aangegeven
dat het wenselijk is om ook voor gevolgklassen 2 en 3 aanvullende ervaringen op te
doen.7 Ik ga hieraan gevolg geven en met de VNG bezien hoe we ook voor de gevolgklassen 2
en 3 verantwoorde proefprojecten mogelijk kunnen maken. Dit sluit aan op initiatieven
van verschillende partijen, waaronder het eigen Rijksvastgoedbedrijf, die inmiddels
proefprojecten houden voor de gevolgklassen 2 en 3. De komende periode wordt primair
ingezet op het uitvoeren van proefprojecten vallend in gevolgklasse 1. Tevens zal,
samen met de FGM, OCW en andere belanghebbenden het in 2017 ingezette traject om te
komen tot proefprojecten (onder gevolgklasse 2) met het bouwen aan, op of in beschermde
monumenten worden hervat.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verhouding tussen de kwaliteitsborger en
het bevoegd gezag vorm krijgt. Specifiek vragen zij hoe voorkomen wordt dat de kwaliteitsborger
goedkeuring geeft en het bevoegd gezag achteraf alsnog het bouwwerk afkeurt.
De kwaliteitsborger controleert voor en tijdens de bouw en voor de gereedmelding van
het bouwwerk of het (te bouwen) bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels. De
instrumentaanbieder controleert of de kwaliteitsborger voldoet aan de in het instrument
voor kwaliteitsborging gestelde eisen. De gemeente is als bevoegd gezag belast met
het toezicht op de naleving van de bouwregelgeving en draagt zorg voor de bestuursrechtelijke
handhaving bij overtreding van die regelgeving.
Voor mij is van belang dat de verschillende bevoegdheden elkaar aanvullen en niet
overlappen, omdat dit tot onduidelijkheden zal kunnen leiden over wie bevoegd is in
te grijpen wanneer sprake is van tekortkomingen. Ik ben het met de VNG, de VBWTN en
anderen betrokkenen eens dat de gemeente wanneer dit in een specifiek geval nodig
is omdat zaken misgaan, of dreigen mis te gaan, moet kunnen optreden. Het past echter
niet in het voorziene stelsel dat ook de gemeente als bevoegd gezag, naast de instrumentaanbieder,
toezicht houdt op de kwaliteitsborger. In het kader van de toezichthoudende en handhavende
taak van de gemeente is het van belang dat toepassing van een beoordelingsmethodiek
in de vorm van een door de toelatingsorganisatie toegelaten instrument voor kwaliteitsborging
door een kwaliteitsborger het gerechtvaardigd vertrouwen geeft dat een bouwwerk zal
voldoen aan de bouwtechnische regels. Het is primair aan de instrumentaanbieder en
niet aan de gemeente om de kwaliteitsborger zo nodig aan te spreken op de juiste toepassing
van het instrument voor kwaliteitsborging en, als de instrumentaanbieder onvoldoende
ingrijpt, aan de toelatingsorganisatie de instrumentaanbieder hierop aan te spreken
en zo nodig de toelating van het instrument voor kwaliteitsborging in te trekken of
te schorsen.
De leden van de VVD-fractie vragen of rechtszekerheid gegeven kan worden via een instrument
vergelijkbaar met de erkende technische toepassingen. De leden van de CDA-fractie
vragen op welke wijze vooraf zekerheid van goedgekeurde oplossingen verkregen kan
worden bij gestandaardiseerde oplossingen in de vorm van een Erkende Technische Toepassing
(ETT). De leden van de D66-fractie hechten in het kader van de woningbouwopgave aan
opschaling en standaardisatie van processen. Zij vragen in hoeverre er voor eerder
ETT zekerheid tot acceptatie door het bevoegd gezag bestaat in het voorliggende besluit.
De leden van de Groen Links-fractie merken op dat in woningbouw steeds meer gestandaardiseerde
oplossingen worden toegepast wat kwaliteit verhogend werkt, dat deze in regelingen
zoals de Renovatieversneller in toenemende mate door aanbieders in de markt aan corporaties
worden aangeboden en dat deze daarbij voldoen aan de vraagspecificatie van steeds
grotere groepen samenwerkende corporaties. Deze leden vragen op welke wijze daartoe
vooraf zekerheid van goedgekeurde oplossingen verkregen kan worden zoals door mij
verklaard in de vorm van een Erkende Technische Toepassing. De leden van de PvdA-fractie
verwijzen naar een eerder ingediende motie om voor veel voorkomende toepassingen een
systeem van erkende technische toepassingen te ontwikkelen door een gezaghebbende
organisatie en vragen of ik bereid ben dit op te nemen in het ontwerpbesluit. Verder
verwijzen de leden van de PvdA-fractie naar een eerder ingediende motie en vragen
of ik bereid ben een systeem van erkende technische oplossingen te ontwikkelen waarin
de beoordeling van technische toepassingen niet onder het takenpakket van de kwaliteitsborgers
valt en geen onderdeel zijn van de beoordeling van het bevoegd gezag. Ook vragen de
leden van de PvdA-fractie op welke manier vooraf zekerheid van goedgekeurde oplossingen
verkregen kan worden zoals door mij verklaard in de vorm van een ETT.
Ook ik hecht aan opschaling en standaardisatie van bouwprocessen, mede in het kader
van de woningbouwopgave. Het werken met erkende technische toepassingen past op zichzelf
dan ook goed in het voorgenomen stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen en kan
bijdragen aan standaardisatie in de bouw en het betaalbaar houden van het stelsel.
Zoals eerder is aangegeven in reactie op de motie van de leden Albert de Vries en
Van der Linde kunnen door marktpartijen aangedragen oplossingen bij gebleken geschiktheid
door een onafhankelijke instantie van een erkenning worden voorzien en behoeven deze
daarna in het kwaliteitsborgingsproces alleen nog marginaal getoetst te worden.8 De gevraagde zekerheid heeft dan ook hierop betrekking.
De marginale toets is van wezenlijk belang en houdt in dat de toepassing als zodanig
niet steeds opnieuw behoeft te worden beoordeeld, maar dat met name nog wel dient
te worden bezien hoe de erkende technische toepassing wordt geplaatst in het grotere
geheel van het bouwwerk. Dit is geheel in lijn met de uitgangspunten van de wet. De
wet gaat immers uit van een «as built»-verklaring van de onafhankelijke kwaliteitsborger
met betrekking tot het gehele bouwwerk. Deze dient zich dan ook een oordeel te kunnen
vormen over de daadwerkelijke uitvoering en inpassing van een erkende technische toepassing
in het bouwwerk. Zo wordt voorkomen dat opnieuw een (deels) papieren werkelijkheid
ontstaat die af kan wijken van het gerealiseerde bouwwerk in de praktijk. Onafhankelijk
onderzoek heeft dit onderschreven en ook in de bouwsector is hierover bij betrokken
partijen geen verschil van mening.9 Overigens is er ook nu reeds een stelsel van door de overheid erkende kwaliteitsverklaringen,
dat een aantal vergelijkbare elementen bevat, en eveneens tot doel heeft de toets
aan de bouwtechnische regels te vereenvoudigen.
Inmiddels heb ik, conform aan uw Kamer gedane toezegging, in 2019 en 2020 twee bijeenkomsten
georganiseerd met betrokken marktpartijen, waar ook initiatiefnemers van het systeem
van erkende technische toepassingen aan hebben deelgenomen. Onderwerp van de bijeenkomsten
was de toegevoegde waarde van erkende kwaliteitsverklaringen en erkende technische
toepassingen binnen het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen. Initiatiefnemers
van het systeem van erkende technische toepassingen hebben hier nogmaals hun voorstellen
toegelicht. Hierbij bleken er bij diverse partijen nog vragen te leven over dit systeem.
Naar aanleiding van deze bijeenkomsten is het nu aan betrokken partijen om hieraan
vervolg te geven. Ik vind het overigens van belang op te merken dat het hierbij gaat
om een privaat initiatief vanuit de markt, waarbij voor het gebruik zal moeten worden
betaald. Ik zie het dan ook niet als mijn taak om dit stelsel te bevoordelen ten koste
van andere vergelijkbare initiatieven. Daarom zullen de initiatiefnemers van erkende
technische oplossingen uiteindelijk zelf moeten zien te komen tot praktische uitwerking
en het op de markt brengen van hun voorstellen. Zij zullen hierbij onder andere ook
zelf de meerwaarde en betrouwbaarheid moeten aantonen, zodat partijen bereid zijn
om er gebruik van te maken en erin te investeren en toepassing binnen het stelsel
van kwaliteitsborging voor het bouwen kan plaatsvinden.
Het is nu dan ook aan de partijen gezamenlijk om een en ander nader uit te werken.
Vanuit marktpartijen zijn hiervoor handreikingen gedaan onder andere tijdens de genoemde
bijeenkomsten. Tot nu toe is, voor zover mij bekend, hierop niet concreet ingegaan
door de initiatiefnemers van erkende technische oplossingen.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de kosten die gemeenten mislopen wegens
het wegvallen van leges niet alsnog worden doorberekend. Daarbij maken zij zich met
name zorgen over het risico dat de bouwer uiteindelijk meer moet betalen, omdat er
nu zowel taken bij de private borger als bij de gemeente liggen. De leden van de CDA-fractie
vragen of aangegeven kan worden wat de financiële gevolgen zijn van het voornemen
om bouwwerken in gevolgklasse 1 vergunningvrij te maken en onder de Omgevingswet te
brengen.
De leden van de VVD-fractie constateren terecht dat er voor de activiteiten die vallen
onder gevolgklasse 1 onder het stelsel van de Omgevingswet een bouwmelding in plaats
van een vergunningplicht zal gaan gelden en dat gemeenten geen leges voor meldingen
kunnen vragen.
Daarbij verandert de verdeling van taken en bevoegdheden tussen de kwaliteitsborger,
toelatingsorganisatie en de gemeente, zoals die altijd is beoogd met het stelsel van
kwaliteitsborging voor het bouwen, niet door het werken met een meldplicht in plaats
van een vergunningplicht.10 Ook wanneer het stelsel nog onder het huidig recht (Woningwet en Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Wabo) in werking zou zijn getreden, zouden gemeenten geen preventieve
toetst meer hebben uitgevoerd op het bouwplan en via de leges dus geen kosten hiervoor
bij de aanvrager in rekening hebben mogen brengen.
In overleg met de koepels, waaronder de VNG, heb ik voorgesteld de Omgevingswet en
het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen tegelijk in werking te laten treden
op 1 januari 2022.11 Dit sluit ook aan bij de eerdere afspraak uit het bestuursakkoord. Een gevolg van
het tegelijkertijd in werking laten treden van deze twee stelsels is dat de bouwtechnische
activiteiten in gevolgklasse 1 meteen onder een meldplicht in plaats van een vergunningplicht
gaan vallen. Met de Omgevingswet is de bouwactiviteit «geknipt» in een technische
bouwactiviteit en een ruimtelijke omgevingsplanactiviteit voor het bouwen.12 Deze twee activiteiten kunnen los van elkaar vergunning- of meldplichtig zijn, of
vergunningvrij. Dit betekent dat de gemaakte keuze voor de technische bouwactiviteit
niet afdoet aan de bevoegdheid die de gemeente heeft om in een omgevingsplan de ruimtelijke
omgevingsplanactiviteit vergunningplichtig te maken. Nu er voor technische bouwactiviteiten
onder gevolgklasse 1 door het bevoegd gezag geen preventieve toets wordt uitgevoerd,
is een verbod behoudens instemming (een vergunning), een te zwaar en een niet passend
instrument onder het stelsel van de Omgevingswet.13 Het bevoegd gezag heeft immers niet de taak vooraf inhoudelijk naar de bouwtechnische
plannen te kijken. Daarnaast is goed toezicht en handhaving in de bouwfase van belang
voor het goed functioneren van het stelsel., waarbij de activiteit verboden is tenzij
deze 4 weken vooraf is gemeld, het geschikte instrument.
Op grond van de Gemeentewet mogen gemeenten leges (rechten) vragen voor door de gemeente
verstrekte diensten. Deze leges moeten in totaal kostendekkend zijn en dus in verhouding
staan met het totaalaantal verstrekte diensten.
Met de introductie van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen vervalt een
groot deel van de werkzaamheden van gemeenten in het kader van de omgevingsvergunning
voor het bouwen, omdat bouwplannen niet meer inhoudelijk getoetst worden door de gemeente.
Bij het uitwerken van de wet zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. In dat kader is
berekend dat de kosten die wegvallen omdat gemeenten dit werk niet meer hoeven te
doen, hoger zijn dan de baten (leges) die naar verwachting hiermee vervallen.14 Het vervallen van de vergunning en daarmee de grondslag om leges te heffen zal dus
gemiddeld gezien niet zorgen voor een verslechtering van de financiële positie van
gemeenten. De kosten voor het toetsen van de bouwplannen in het nieuwe stelsel verschuiven
naar de kosten voor de uitvoering van de kwaliteitsborging door de kwaliteitsborger.
Het verschuiven van inkomsten van gemeenten naar de kwaliteitsborger is dus ook noodzakelijk
om het stelsel te bekostigen. Het vervallen van de vergunning maakt dit voor eenieder
duidelijk. Hoe dit in een specifieke gemeente uitwerkt is afhankelijk van verschillende
factoren, zoals de verdeling van het aantal bouwactiviteiten over de verschillende
gevolgklassen en in het verleden gemaakte lokale keuzes rond de berekening van de
leges tarieven.15 De werkzaamheden die achterblijven bij gemeenten en die in de plaats komen van de
vergunning zijn geen diensten in de zin van de Gemeentewet en dienen dus uit algemene
middelen in plaats van leges gefinancierd te worden. Het gaat hier dan om bestaande
taken zoals het uitvoeren van toezicht en handhaving en het ontvangen en op volledigheid
checken van de bouwmelding.
De afgelopen jaren hebben gemeenten er door veranderingen in wet- en regelgeving en
door diverse incidenten in binnen- en buitenland meer werk bij gekregen, met name
waar het gaat om het toezicht en handhaving in de bestaande bouw. Deze ontwikkeling
zal zich naar verwachting ook de komende jaren doorzetten.
Zoals onder «inleiding» is aangegeven heb ik met de VNG en de VBWTN afgesproken dat de kosten van het toezicht
nader in kaart zullen worden gebracht door middel van onderzoek op basis van artikel 2
van de Financiële-verhoudingswet.
De leden van de VVD-fractie vragen in het licht van het wegvallen van de leges een
reflectie op de uitgevoerde pilots. Zij zijn hierbij met name benieuwd naar het gebleken
effect in de kosten en of de kosten voor leges daadwerkelijk worden verminderd voor
bouwers en, zo ja, met hoeveel.
Ten aanzien van te verwachten effecten op basis van uitgevoerde proefprojecten is
nog steeds relevant het evaluatierapport dat ik in november 2018 aan uw Kamer heb
gezonden.16, 17 Hieruit blijkt onder andere dat de kosten van kwaliteitsborging niet of nauwelijks
toenemen en waarschijnlijk zullen dalen. Ook blijkt uit het rapport dat de bouwkwaliteit
toeneemt en er sprake is van een leereffect bij de deelnemers aan proefprojecten.
Overigens is hierbij van belang dat conclusies uit proefprojecten niet een-op-een
kunnen worden vertaald naar conclusies over de werking van het beoogde stelsel van
kwaliteitsborging voor het bouwen. Dit omdat belangrijke elementen uit dit stelsel
in de proefprojecten nog niet van kracht zijn.
Bij de proefprojecten wordt al regelmatig gewerkt met een korting op de leges, al
zijn veel gemeenten hier terughoudend mee. Deze kortingen lopen uiteen per gemeente
en bevestigen het beeld dat lokale keuzes hierop invloed hebben.18 Op basis van deze gegevens en op basis van de samenwerking met de VNG en gemeenten
rond de proefprojecten heb ik er vertrouwen in dat de kosten voor de bouwers onder
het nieuwe stelsel een dalende lijn zullen laten zien. De kosten die de bouw gaat
maken voor kwaliteitsborging staan in verhouding met het te bereiken doel, namelijk
een betere bouwkwaliteit en tegenover deze kosten staat dat de huidige aanzienlijke
faalkosten naar verwachting zullen gaan dalen.
In het bestuursakkoord met de VNG is afgesproken dat drie jaar na inwerkingtreding
van de wet geëvalueerd zal worden of de wet leidt tot betere bouwkwaliteit tegen aanvaardbare
kosten. Daarbij zal in het bijzonder aandacht zijn voor de ontwikkeling van de leges
en de door de kwaliteitsborgers gehanteerde markttarieven.
De leden van de VVD-fractie lezen in het ontwerpbesluit dat de inwerkingtredingsdatum
van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen wordt heroverwogen. Graag zouden
deze leden hier een nadere toelichting op zien. Zij vragen zich af wat de nieuwe inwerkingtredingsdatum
wordt, van welke factoren dit afhankelijk is en wat de argumenten daarvoor zijn.
Bij brief van 20 mei 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de beoogde inwerkingtredingsdatum
van de wet 1 januari 2022 is.19 Ten aanzien van de wet is dit specifiek opgenomen in de bij de brief behorende bijlage
met een gezamenlijke verklaring die ik heb opgesteld met VNG, IPO en UvW.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af onder welke gevolgklasse verbouwingen vallen,
of het klopt dat verbouwingen in de huidige regelgeving onder gevolgklasse 1 vallen
en of dat in de nieuwe situatie ook zo blijft, zo nee, waarom niet. De leden van de
D66-fractie vragen in hoeverre er bij alle gebruikers van het besluit straks duidelijkheid
bestaat over welke bouwwerken onder gevolgklasse 1 zullen vallen, in hoeverre afwijkende
gebouwen ook onder gevolgklasse 1 vallen, of het bevoegd gezag hierin vrijheid heeft
om afwijkende gebouwen niet in gevolgklasse 1 te laten vallen, of er daarnaast duidelijkheid
is over de voorgeschreven indeling voor de onderverdeling binnen gevolgklasse 1 ten
aanzien van de kwaliteitsborgende instrumenten bij verschillende gebouwde objecten,
en in hoeverre gevolgklasse 1 voor het bevoegd gezag duidelijkheid geeft over welke
kwaliteitsborgende instrumenten te gebruiken voor verschillende gebouwde objecten
binnen gevolgklasse 1. De leden van de GL-fractie vragen onder welke gevolgklasse verbouwingen
onder de Omgevingswet vallen. De leden van de PvdA-fractie vragen of is voorzien dat
de op dit moment ontbrekende heldere afbakening van bouwwerken onder gevolgklasse 1
alsnog wordt toegevoegd. De leden van de PvdA-fractie vragen onder welke gevolgklasse verbouwingen
vallen onder de Omgevingswet en of ik de mening deel de bepalingen onder het Bouwbesluit
2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving niet eensluidend zijn.
In het ontwerpbesluit vallen verbouwingen zowel onder het Bouwbesluit 2012 (huidige
regelgeving) als onder het Bbl (nieuwe situatie) onder de definitie van gevolgklasse 1.
Er zijn geen inhoudelijke verschillen tussen deze bepalingen. Wel zijn er verschillen
in de gekozen uitwerking vanwege de verschillen in systematiek tussen het Bouwbesluit
2012 en het Bbl. Zo is in het ontwerpbesluit in artikel 1.43, derde lid, van het Bouwbesluit
2012 uitdrukkelijk geregeld dat ook verbouwingen onder gevolgklasse 1 vallen. Voor
het Bbl volgt dit al uit in de definities in bijlage 1 van de Omgevingswet, waar staat
dat onder bouwen wordt verstaan het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen,
veranderen of vergroten. Onder bouwen in gevolgklasse 1 wordt dus ook verbouw verstaan.
Of een bouwwerk onder gevolgklasse 1 valt wordt beantwoord aan de hand van de criteria
in de betreffende artikelen 1.43 Bouwbesluit 2012/2.15bis Bbl. Daarin is landelijk
uniform gedefinieerd welke bouwwerken behoren tot gevolgklasse 1. Dit wordt ondersteund
door de DSO-LV.
Bij een bouwmelding moet worden aangegeven wat er wordt gebouwd, welk instrument voor
kwaliteitsborging hierbij wordt toegepast en wie de kwaliteitsborger is. De gemeente
kan met behulp van de definitie van gevolgklasse 1 en het landelijk register van de
toelatingsorganisatie toetsen of deze drie aspecten overeenstemmen. In het landelijk
register is aangegeven welke instrumenten voor kwaliteitsborging mogen worden toegepast
voor welk type bouwwerk – inclusief de gevolgklasse – en welke kwaliteitsborgers deze
instrumenten mogen toepassen.
Verder merk ik op dat bij al het bouwen, en dus verbouwen, aan de hand van het risico
bezien is welke procedure onder het stelsel van de Omgevingswet – vergunningvrij,
bouwmelding (gevolgklasse 1) of vergunning (gevolgklassen 2 en 3) – het beste past
bij de betreffende activiteit. Een groot aantal kleine (ver)bouwactiviteiten is gezien
het geringe risico dat deze activiteiten met zich meebrengen momenteel al vergunningvrij,
en blijft dat in de toekomst ook. Doordat met de Omgevingswet het technisch bouwen
een zelfstandige activiteit wordt naast het ruimtelijk bouwen, zijn ruimtelijke randvoorwaarden
geschrapt in de afbakening van de procedures bij de technische bouwactiviteit. Daarmee
is ruimte ontstaan meer bouwactiviteiten vergunningvrij te maken, zoals het bouwen
of verbouwen van bouwwerken tot 5 meter hoog, en het verbouwen van bestaande gebouwen
(bv. het plaatsen van een dakkapel, ook aan de voorzijde). Uiteraard geldt dat alle
bouwactiviteiten altijd moeten voldoen aan de hieraan gestelde bouwtechnische regels.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoe de in de loop der tijd aangenomen moties
en het ter zake gesloten bestuursakkoord zijn verwerkt.
De stand van zaken van de aangenomen moties en het verwerken ervan in het bestuursakkoord
is als volgt:
– Motie van de leden Albert de Vries en Van der Linde, erkende verklaring.20 In deze motie wordt gevraagd te bevorderen dat een systeem van erkende kwaliteitsverklaringen
en erkende toepassingen tot stand komt waarbij door marktpartijen aangedragen oplossingen
bij gebleken geschiktheid door een onafhankelijke instantie van een erkenning worden
voorzien en daarna in het kwaliteitsproces alleen nog marginaal getoetst behoeven
te worden.
Zoals eerder in reactie op deze motie is aangegeven kunnen door marktpartijen aangedragen
oplossingen bij gebleken geschiktheid door een onafhankelijke instantie van een erkenning
worden voorzien en behoeven deze daarna in het kwaliteitsborgingsproces alleen nog
marginaal getoetst te worden.
De marginale toets is van wezenlijk belang en houdt in dat de toepassing als zodanig
niet steeds opnieuw behoeft te worden beoordeeld, maar dat met name nog wel dient
te worden bezien hoe de erkende technische toepassing wordt geplaatst in het grotere
geheel van het bouwwerk. Dit is geheel in lijn met de uitgangspunten van de wet. Deze
wet gaat immers uit van een «as built»-verklaring van de onafhankelijke kwaliteitsborger
met betrekking tot het gehele bouwwerk. Deze dient zich dan ook een oordeel te kunnen
vormen over de daadwerkelijke uitvoering en inpassing van een erkende technische toepassing
in het bouwwerk. Zo wordt voorkomen dat opnieuw een (deels) papieren werkelijkheid
ontstaat die af kan wijken van het gerealiseerde bouwwerk in de praktijk. Onafhankelijk
onderzoek heeft dit onderschreven en ook in de bouwsector is hierover bij betrokken
partijen geen verschil van mening. Overigens is er ook nu reeds een stelsel van door
de overheid erkende kwaliteitsverklaringen, dat een aantal vergelijkbare elementen
bevat, en eveneens tot doel heeft de toets aan de bouwtechnische regels te vereenvoudigen.
Inmiddels heb ik, conform aan uw Kamer gedane toezegging, in 2019 en 2020 twee bijeenkomsten
georganiseerd met betrokken marktpartijen, waar ook de initiatiefnemers van het systeem
van erkende technische toepassingen aan hebben deelgenomen. Onderwerp van de bijeenkomsten
was de toegevoegde waarde van erkende kwaliteitsverklaringen en erkende technische
toepassingen binnen het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen. Initiatiefnemers
van het systeem van erkende technische toepassingen hebben hier nogmaals hun voorstellen
toegelicht. Hierbij bleken er bij diverse partijen nog vragen te leven over het systeem.
Naar aanleiding van deze bijeenkomsten is het nu aan betrokken partijen om hieraan
vervolg te geven. Ik vind het overigens van belang op te merken dat het hierbij gaat
om een privaat initiatief vanuit de markt, waarbij voor het gebruik zal moeten worden
betaald. Ik zie het dan ook niet als mijn taak om dit stelsel te bevorderen ten koste
van andere vergelijkbare initiatieven. Daarom zullen de initiatiefnemers van erkende
technische oplossingen uiteindelijk zelf moeten zien te komen tot praktische uitwerking
en het op de markt brengen van hun voorstellen. Zij zullen hierbij onder andere ook
zelf de meerwaarde en betrouwbaarheid moeten aantonen, zodat partijen bereid zijn
om er gebruik van te maken en erin te investeren en toepassing binnen het stelsel
van kwaliteitsborging voor het bouwen kan plaatsvinden.
Het is nu volgens mij dan ook aan de partijen gezamenlijk om een en ander nader uit
te werken. Vanuit marktpartijen zijn hiervoor handreikingen gedaan onder andere tijdens
de genoemde bijeenkomst. Tot nu toe is, voor zover mij bekend, hierop niet concreet
ingegaan door de initiatiefnemers van erkende technische oplossingen.
– Motie van het lid Albert de Vries, rijksmonument en motie van het lid Ronnes, monumenten.21 Deze moties verzoeken de regering de rijksmonumenten pas in een volgende fase van
invoering van het stelsel van toepassing te verklaren op de verbouw en restauratie
van rijksmonumenten, respectievelijk de rijksmonumenten niet eerder onder deze wet
te brengen dan nadat vast staat dat monumentale waarden niet verloren gaan door de
splitsing van bouwtechniek en de monumentenkwaliteit.
Ik heb deze moties uitgevoerd door alle beschermde monumenten (gemeentelijke, provinciale
en rijksmonumenten) buiten het stelsel van gevolgklasse 1 te houden, zie artikel 1.43,
eerste lid, onder a, van het Bouwbesluit 2012/215bis, tweede lid, onder a, van het
Bbl. De beschermde monumenten zullen in de volgende fase in gevolgklasse 2 worden
meegenomen.
– Motie van het lid Van der Linde, over evaluatie aansprakelijkheid.22 In deze motie wordt gevraagd te evalueren of de reikwijdte van de niet uit te sluiten
aansprakelijkheid aanpassing behoeft.
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is opgenomen zullen de wijzigingen
van het Burgerlijk Wetboek drie jaar na inwerkingtreding van de wet worden geëvalueerd.23
– Gewijzigde motie van de leden Ronnes en Van der Linde over leges.24 In de motie wordt de regering verzocht een bestuursakkoord met de gemeenten te sluiten
opdat de leges voor omgevingsvergunningen substantieel dalen.
In het bestuursakkoord is hierin onder andere afgesproken dat drie jaar na inwerkingtreding
van de wet wordt geëvalueerd of deze heeft geleid tot een betere bouwkwaliteit tegen
aanvaardbare kosten. Bij de mate waarin de invulling van de taken van de gemeente
en kwaliteitsborgers op kosteneffectieve wijze is uitgevoerd, zal in het bijzonder
aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van de leges en de door de kwaliteitsborgers
gehanteerde markttarieven.
– Motie van het lid Ronnes over bijdrage VACpunt Wonen.25 De regering wordt verzocht het VACpunt Wonen financieel behulpzaam te zijn bij de
verdere ontwikkeling van het Kwaliteitsstempel.
Ik heb aan VACpunt Wonen een eenmalige financiële bijdrage verleend.26
De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting bij het ontwerpbesluit bij paragraaf 2.2
dat er afspraken zijn gemaakt met de Federatie Monumentengemeenten over het uitvoeren
van proefprojecten bij monumenten en vragen of dat juist is aangezien in het bestuursakkoord
is afgesproken dat de huidige afspraken alleen voor risicocategorie 1 gelden en nog
niet voor monumenten. Bovendien zou de VNG ontkennen dat er concrete afspraken zijn
gemaakt met de genoemde federatie over proefprojecten bij monumenten.
De leden van de SP-fractie vragen welke afspraken zijn gemaakt met de Federatie Monumentengemeenten
over het uitvoeren van proefprojecten bij monumenten en welke ervaringen hierbij zijn
opgedaan. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie hoe lang de regering beschermde
monumenten buiten het stelsel van kwaliteitsborging wil houden, aangezien er gesproken
wordt over «vooralsnog». Ook vragen deze leden welke «beschermde monumenten» worden
bedoeld en of dit alleen Rijksmonumenten of ook gemeentelijke, provinciale, archeologische
of een combinatie daarvan zijn.
Op dit onderwerp is ook ingegaan bij de beantwoording van de vragen over de brief
van de VNG.
In het overleg van 30 maart 2017 met vertegenwoordigers van de Federatie Grote Monumentengemeenten
(FGM), de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit, de VNG, het Ministerie van OCW en het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn eerste afspraken gemaakt over het
starten van pilots (later proefprojecten» genoemd) om bij beschermde monumenten met
het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen te experimenteren. Van deze bijeenkomst
is een verslag gemaakt en aan de deelnemers verstrekt. Deze afspraken betroffen onder
andere dat er een startbijeenkomst zal plaatsvinden om doelstelling, voorwaarden en
leerdoelen van de pilots uit te werken en wat met de pilots bereikt moet worden. Van
een vervolg is het nog niet gekomen toen duidelijk werd dat beschermde monumenten
niet zouden worden meegenomen in gevolgklasse 1, dit ter uitvoering van de door de
Kamerleden De Vries en Ronnes ingediende moties.27 Zoals in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is aangegeven zullen de beschermde
monumenten naar verwachting gelijktijdig met gevolgklasse 2 onder het nieuwe stelsel
worden gebracht. De afspraken in het bestuursakkoord hebben alleen betrekking op gevolgklasse 1
en dus niet op beschermde monumenten. Ik heb echter desgevraagd in het debat met de
Eerste Kamer over het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen aangegeven dat
het wenselijk is om ook voor gevolgklassen 2 en 3 aanvullende ervaringen op te doen.28 Ik ga hieraan gevolg geven en met de VNG bezien hoe we ook voor de gevolgklassen 2
en 3 verantwoorde proefprojecten mogelijk kunnen maken. Dit sluit aan op initiatieven
van verschillende partijen, waaronder het eigen Rijksvastgoedbedrijf, die inmiddels
proefprojecten houden voor de gevolgklassen 2 en 3.
De komende periode wordt primair ingezet op het uitvoeren van proefprojecten vallend
in gevolgklasse 1. Beschermde monumenten zullen niet de eerste prioriteit in het kader
van de implementatie krijgen nu deze naar verwachting gelijk met gevolgklasse 2 onder
het nieuwe stelsel kunnen worden gebracht – niet eerder dan 3 jaar na invoering van
de wet. Tevens zal, samen met de FGM, OCW en andere belanghebbenden het in 2017 ingezette
traject om te komen tot proefprojecten (onder gevolgklasse 2) met het bouwen aan,
op of in beschermde monumenten worden hervat.
Naast de rijksmonumenten die ter uitvoering van moties Albert de Vries en Ronnes29 op dit moment van het stelsel voor kwaliteitsborging voor het bouwen zijn uit gezonderd,
is besloten alle beschermde monumenten (dus ook de gemeentelijke en provinciale monumenten)
buiten het stelsel te houden totdat gevolgklasse 2 in werking treedt. De reden hiervoor
is dat het voor een effectieve uitvoering van het erfgoedbeleid door de gemeenten
noodzakelijk is dat bij de beoordeling van het bouwen voor de verschillende categorieën
beschermde monumenten (gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten) sprake is van
een en dezelfde wijze van toetsing. Ook onder het huidige stelsel gelden dezelfde
indieningsvereisten bij een aanvraag om een omgevingsvergunning en worden de aanvragen
inhoudelijk op dezelfde wijze behandeld door het bevoegd gezag, meestal de gemeenten.
Een verschillende aanpak schept ook onduidelijkheid voor de aanvrager.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de concrete regels zijn rondom de eis
dat een kwaliteitsborger niet organisatorisch, financieel of juridisch betrokken mag
zijn bij het betreffende bouwproject. Graag vernemen zij daarbij hoe omgegaan moet
worden met het grensgebied van de publiekrechtelijke regels vanuit de wet en de civielrechtelijke
regels van het contractrecht.
De leden van de SP-fractie vernemen graag op welke manier(en) de onafhankelijkheid
van een kwaliteitsborger is gewaarborgd, zowel financieel, juridisch of organisatorisch,
en waar in de regelgeving duidelijk wordt dat een kwaliteitsborger geen belangen mag
hebben of betrokken kan zijn bij de betreffende onderneming.
In het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen is gekozen voor een strikte onafhankelijkheid
van de kwaliteitsborger. Dit betekent dat de kwaliteitsborger zelf geen organisatorische,
financiële of juridische binding mag hebben ten aanzien van het betreffende bouwproject,
tenzij deze binding uitsluitend voortvloeit uit de overeenkomst tot het uitvoeren
van de kwaliteitsborging. Een architect, adviseur, bouwer of een projectontwikkelaar
bijvoorbeeld kan geen kwaliteitsborger zijn in een project waar hij zelf direct of
indirect ook bij het bouwproces is betrokken. Reden hiervoor is dat wordt voorkomen
dat belanghebbenden invloed uitoefenen op het onpartijdige en onafhankelijke oordeel
van de kwaliteitsborger zoals vervat in de door hem afgegeven verklaring. Door deze
strikte regeling kan eenieder op de door de kwaliteitsborger afgegeven verklaring
vertrouwen.
Het staat kwaliteitsborgers en hun opdrachtgevers vrij aanvullende afspraken te maken
over andere te verrichten werkzaamheden dan de in het stelsel van kwaliteitsborging
voor het bouwen voorgeschreven controle aan de bouwtechnische regels. Deze (privaatrechtelijke)
afspraken doen niet af aan de regels in het ontwerpbesluit (publiekrechtelijke regels)
over de wijze waarop de controle op het bouwwerk moet plaatsvinden en de verantwoording
over het gerealiseerde bouwwerk.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de gemeenten het bevoegd gezag blijven
dat uiteindelijk ingebruikname van de woning toestaat. Zij vragen of de kwaliteitsborging
vanuit de wet bepaalt en garandeert dat bij goede beoordeling de gemeente automatisch
daarin meegaat en er niet voor ingebruikname sprake kan zijn van weigering daarvan
terwijl de opdrachtgever verrast wordt en de kosten daarvan draagt. De leden van de
D66-fractie vragen in hoeverre het besluit aan bouwers de zekerheid geeft dat wanneer
de bepalingen uit de wet worden nageleefd tijdens de bouw, de gemeenten de ingebruikname
van de woning ook toestaan. De leden van de GL-fractie vragen of de kwaliteitsborging
vanuit de wet bepaalt en garandeert dat bij goede beoordeling de gemeente automatisch
daarin meegaat en er niet een paar dagen voor ingebruikname sprake kan zijn van weigering
daarvan terwijl de corporatie dat niet kan zien aankomen, de kosten daarvan draagt
en toekomstige bewoning dan plots vertraagt. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom
gemeenten niet de mogelijkheid krijgen tot inspecteren voor ingebruikname. Zij willen
weten of er gevaren zijn in de huidige regeling waardoor gemeenten verplicht zijn
tot ingebruikname ondanks eventueel aanwezige gebreken en of het onder de huidige
opgenomen regeling kan voorkomen dat ondanks de kwaliteitsborging vanuit de WKb de
gemeente ingebruikname weigert en die kosten terechtkomen bij woningcorporaties.
Voor het gereed melden van een bouwwerk bij het bevoegd gezag is vereist een dossier
bevoegd gezag met informatie die nodig is voor het toezicht op het alsdan gerealiseerde
bouwwerk. Een belangrijk onderdeel daarvan is de verklaring van de kwaliteitsborger
dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels en waarbij voor zover van belang,
wordt ingegaan op de getroffen maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen
of te beperken. Als naar het oordeel van de kwaliteitsborger het bouwwerk niet voldoet
aan de bouwtechnische regels, zal hij geen verklaring afgeven. Zonder verklaring van
de kwaliteitsborger of een incompleet dossier bevoegd gezag kan het bouwwerk niet
gereed worden gemeld. Wanneer de melding volledig is mag de gemeente erop vertrouwen
dat is voldaan aan de bouwtechnische regels. Dit is de kern van het stelsel van kwaliteitsborging
voor het bouwen: er vindt geen inhoudelijke toetsing plaats door de gemeente. Ik ben
van mening dat dit ook essentieel is om het stelsel goed te kunnen laten werken. Hiervoor
zijn ook de nodige voorwaarden opgenomen zoals opleidings- en onafhankelijkheidseisen
die aan de kwaliteitsborgers worden gesteld, instrumentaanbieders die toezien dat
kwaliteitsborgers de instrumenten goed toepassen en een toelatingsorganisatie die
toeziet op de werking van het gehele stelsel. Als (een deel van) de gegevens of de
verklaring echter ontbreken bij de melding, is ingebruikname niet toegestaan. Het
volledige dossier bevoegd gezag moet twee weken (in het ontwerpbesluit geformuleerd
als tien werkdagen) voor de beoogde feitelijke ingebruikname worden verstrekt aan
de gemeente. Als de gemeente constateert dat er zaken ontbreken of onjuist zijn, bijvoorbeeld
het ontbreken of onvolledig zijn van informatie over de constructie, ligt het in de
rede dat de gemeente op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur de initiatiefnemer
hiervan in kennis stelt binnen de termijn van twee weken. Eventueel kan dit direct
gepaard gaan met de waarschuwing van de gemeente dat zonder het alsnog doen van een
volledige melding het bouwwerk niet in gebruik mag worden genomen en gehandhaafd kan
worden op overtreding van het verbod. Eventuele handhaving zal uiteraard zo ook nu
al gebruikelijk is, afgestemd moeten worden op de ernst van de overtreding.
De leden van de D66-fractie vragen of er nader kan worden geduid op welke wijze de
veranderde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van invloed is op het ontwerpbesluit.
De leden van de Groen Links-fractie vragen wat het uitstel van de invoering van de
Omgevingswet precies betekent voor de wet. De leden van de VVD-fractie lezen in het
besluit dat de inwerkingtredingsdatum van het stelsel van kwaliteitsborging voor het
bouwen wordt heroverwogen. Graag zouden deze leden hier een nadere toelichting op
zien. Zij vragen zich af wat de nieuwe inwerkingtredingsdatum wordt, van welke factoren
dit afhankelijk is en wat de argumenten daarvoor zijn.
Met name vanuit de VNG is steeds aangedrongen op gelijktijdige inwerkingtreding van
de wet met de Omgevingswet. In het bestuursakkoord is de gelijktijdige inwerkingtreding
van deze wetten dan ook afgesproken. Inmiddels heb ik uw Kamer laten weten dat de
nieuwe inwerkingtredingsdatum is beoogd op 1 januari 2022.30 Hieraan voorafgaand zal de toelatingsorganisatie worden ingesteld opdat er instrumenten
voor kwaliteitsborging kunnen worden getoetst en toegelaten zijn voordat het stelsel
in werking treedt. Daarom zullen de bepalingen met betrekking tot het instellen van
de toelatingsorganisatie in de wet en ook de aanvraagvereisten voor instrumenten van
kwaliteitsborging voor het bouwen in het ontwerpbesluit eerder in werking treden.
Het streven is deze bepalingen zo spoedig mogelijk na het advies van de Raad van State
over het ontwerpbesluit in werking te laten treden.
Marktpartijen geven aan dat zij vooral behoefte hebben aan duidelijkheid over de nadere
invulling van het stelsel. Dan gaat het onder andere over duidelijkheid over de wijze
waarop in het stelsel aan de bouwtechnische regels gaat worden getoetst. Zolang de
nadere regelgeving niet is vastgesteld blijft voor marktpartijen onduidelijk wat ze
precies kunnen verwachten. Inwerkingtreding van het ontwerpbesluit kan een belangrijk
deel van deze onduidelijkheid wegnemen.
Apart aandachtspunt bij de inwerkingtreding van het ontwerpbesluit is de oprichting
van de toelatingsorganisatie en de start van de werkzaamheden van deze organisatie.
Inwerkingtreding van het ontwerpbesluit is voorwaardelijk voor de toelatingsorganisatie
om formele stappen te kunnen zetten en besluiten te kunnen nemen over toelating van
instrumenten voor kwaliteitsborging voor het bouwen. Zo kan de toelatingsorganisatie
zodra zij formeel kan starten met haar werkzaamheden, zich een oordeel vormen over
de instrumenten voor kwaliteitsborging die in het stelsel gebruikt gaan worden door
kwaliteitsborgers om de kwaliteit van bouwwerken te gaan toetsen. Wanneer instrumenten
die worden gehanteerd in proefprojecten worden toegelaten, geeft dit marktpartijen
de gevraagde duidelijkheid over de wijze waarop ook in het stelsel de toetsing aan
de bouwtechnische regels zal gaan plaatsvinden.
De nieuwe datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet, en van de wet, maakt dat
er meer tijd is voor een zorgvuldige inwerkingtreding van het beoogde stelsel. De
nu verlengde periode tot aan inwerkingtreding zal worden benut om verder te werken
aan de criteria uit het bestuursakkoord:
– Er mogen geen onoverkomelijke knelpunten meer naar voren komen voor invoering van
het stelsel uit de proefprojecten.
– De ICT bij Rijk en gemeenten dient op orde te zijn.
– De toelatingsorganisatie dient operationeel te zijn.
– Er dienen voldoende instrumenten voor kwaliteitsborging te zijn toegelaten tot het
stelsel.
– Er dienen voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar te zijn.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre er participatie mogelijk is of blijft
voor burgers in beslissingen over de buurt, wanneer onder gevolgklasse 1 geen vergunningen
meer worden verplicht maar meldingen. Zij willen weten hoe inspraak is geregeld voor
de omwonenden in de snellere trajecten van de melding in plaats van de vergunningsplicht
in de gevolgklasse 1. Verder vragen deze leden of er bij de kortere termijn behorende
bij een melding- in plaats van een vergunningstraject- voldoende tijd voor het bevoegd
gezag is om de melding goed te kunnen beoordelen.
Onder de Omgevingswet valt de vergunningplicht voor bouwactiviteiten uiteen in een
vergunningplicht met het oog op een toets aan de regels voor bouwtechnische activiteit
uit het Bbl en een vergunningplicht met het oog op een toets aan de lokale (ruimtelijke)
regels uit het omgevingsplan. Het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen, met
zijn gevolgklassen, ziet op de bouwtechnische activiteit. Deze activiteit gaat alleen
over uniforme landelijk vaststaande zaken zoals constructieve veiligheid, brandveiligheid,
gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid die vastgelegd zijn in een algemeen verbindend
voorschrift; participatie van derden is voorzien in het van de (internet) consultatie
over de voorgenomen wijzigingen.
De vraag of een gebouw of ander bouwwerk op een locatie aanwezig mag zijn en waarvoor
zo’n bouwwerk mag worden gebruikt, wordt geregeld in het omgevingsplan. Belangen van
derden en daarmee ook het belang van participatie spelen vooral een rol bij de besluitvorming
in het kader van het omgevingsplan.
Als duidelijk is dat een bouwontwikkeling in verband met het omgevingsplan op een
locatie is toegestaan, zal de technische uitwerking van het bouwplan plaatsvinden.
Tegen een melding dat een bouwwerk gebouwd wordt onder het stelsel van kwaliteitsborging
voor het bouwen (de bouwtechnische activiteit) staat geen bezwaar en beroep open.
De melding wordt door het bevoegd gezag alleen getoetst op volledigheid. Vier weken
is voldoende om deze toets te verrichten. Zowel tijdens als na voltooiing van het
bouwwerk wordt er gecontroleerd door de kwaliteitsborger. Als burgers menen dat niet
wordt voldaan aan de bouwtechnische regels kunnen zij net als nu het geval is een
handhavingsverzoek indienen bij het bevoegd gezag, dat zo nodig optreedt.
De leden van de D66-fractie vragen wat de gevolgen van het voorschrift dat de kwaliteitsborger
niet organisatorisch, juridisch of financieel betrokken mag zijn bij het betreffende
bouwwerk bijvoorbeeld zijn voor corporaties ten aanzien van het invullen van de kwaliteitsborging
en of dit betekent dat een corporatie niet de mogelijkheid kent om een ingehuurde
opzichter of medewerker de kwaliteitsborging uit te laten voeren, zowel in het kader
van de wet als voor de corporatie zelf. De leden van de Groen Links-fractie vragen
of de ingehuurde opzichter dan wel eigen medewerker van de corporatie voor de corporatie
kwaliteitsborging kan uitvoeren in zowel de publiekrechtelijke zin vanuit de wet als
de civielrechtelijke zin van het contract en/of hij deze beide activiteiten dus kan
combineren. De leden wijzen op de extra kosten als deze taken niet kunnen worden gecombineerd
en vragen hoe ik dit zie. Ook willen deze leden weten of het mogelijk voor woningcorporaties
is om eigen medewerkers in te zetten om de kwaliteitsborging uit te voeren en zo nee,
of de extra kosten voor inhuur van een kwaliteitsborger dan op het dak van de woningcorporatie
vallen.
Juist vanwege het grote belang van een onafhankelijk oordeel, zijn strikte eisen gesteld
aan de onafhankelijkheid van kwaliteitsborgers. Deze gelden voor alle kwaliteitsborgers
op gelijke wijze. Het is niet mogelijk om een eigen medewerker de wettelijk verplichte
controle door de kwaliteitsborger aan de bouwtechnische regels uit te laten voeren.
Los daarvan staat het partijen, waaronder corporaties, vrij om een medewerker dan
wel een ingehuurde opzichter ook aanvullend de kwaliteit te laten toetsen. Ook bouwers
zullen immers vanuit hun interne kwaliteitsborging zelf aandacht moeten besteden aan
de toetsing van de kwaliteit van bouwwerken die zij realiseren.
Wanneer een kwaliteitsborger de kwaliteit van een bouwwerk toetst zal deze gebruik
kunnen maken van zowel het toetswerk van een door een opdrachtgever/corporatie ingezette
kwaliteitstoetser als van de interne kwaliteitstoetsing door bouwbedrijven. Omgekeerd
kan een corporatie, via bijvoorbeeld een medewerker, dan wel een ingehuurde adviseur
gebruik maken van het feit dat een kwaliteitsborger zijn wettelijke controle aan de
bouwtechnische regels uitvoert en hier met de eigen werkzaamheden op aansluiten. Vanwege
deze synergie kunnen kostenvoordelen worden gerealiseerd.
Over eventuele afspraken ten aanzien van toetsing kan vooraf overleg plaatsvinden
tussen de opdrachtgever/corporatie en de kwaliteitsborger. Het is wel aan de kwaliteitsborger
zelf, om in alle onafhankelijkheid, de afweging te maken in hoeverre hij van de uitkomsten
van werkzaamheden van derde partijen gebruik maakt. Hij is immers verantwoordelijk
voor het geven van een eindoordeel over het gerealiseerde bouwwerk en als dit niet
voldoet aan de gestelde bouwtechnische regels zal hij geen verklaring kunnen afgeven.
Een kwaliteitsborger zal zich hierbij moeten houden aan de eisen van het door hem
gebruikte instrument voor kwaliteitsborging en als zodanig door de toelatingsorganisatie
is toegelaten tot het stelsel. Hiermee wordt tevens aan huurders de garantie gegeven
dat een kwalitatief goede en onafhankelijk toets op de kwaliteit van hun huurwoning
heeft plaatsgevonden.
De leden van de D66-fractie constateren dat gemeenten zelf de bevoegdheid hebben om
toezicht op de bouwregelgeving vorm te geven. Zij vragen op welke wijze deze invulling
door gemeenten wordt gemonitord en volgens welke minimale richtlijnen deze invulling
tot stand dient te komen. Daarnaast vragen deze leden in hoeverre, wanneer de kwaliteitsborging
bij een borgende partij komt te liggen, het voor het bevoegd gezag mogelijk blijft
om controle op de processen uit te voeren.
Zoals de leden van D66-fractie constateren blijft het toezicht op naleving en handhaving
van de bouwregelgeving inderdaad bij de gemeenten liggen.31 Gemeenten houden hierin net als nu een grote mate van autonomie en kunnen dus lokale
afwegingen maken en prioriteiten stellen. Gemeenten stellen hiertoe handhavingsbeleid
op en het toezicht en de handhaving moeten voldoen aan de kwaliteitscriteria gesteld
in de Omgevingswet, die overigens gelijkluidend zijn aan de criteria zoals die nu
in de Wabo gesteld zijn.
Het ligt in de rede dat het handhavingsbeleid zal worden aangevuld met specifiek beleid
voor de bouwwerken die onder het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen vallen.
Dit is niet alleen relevant voor gemeenten zelf maar ook voor de bij de bouw betrokken
partijen, zodat zij vooraf meer duidelijkheid hebben over de handelwijze van de gemeenten
en de wijze van respons na het verstrekken van informatie aan de gemeente. Wanneer
specifieke lokale bijzonderheden, zoals de gesteldheid van de bodem, en prioriteiten
duidelijk lokaal kenbaar zijn gemaakt, kunnen alle partijen hier vroegtijdig rekening
mee houden. Het verdient ook aanbeveling dat de gemeente hier duidelijk over communiceert,
bijvoorbeeld door in een voorgesprek te wijzen op lokale bijzonderheden of de aandachtpunten
uit het handhavingsbeleid actief op de gemeentelijke website te benoemen.
Zoals ook aangegeven in de nota van toelichting op dit ontwerpbesluit stel ik samen
met de VNG een handreiking op ter ondersteuning van gemeenten bij het opstellen van
de uitvoerings- en handhavingsstrategie over welke interventiemomenten in het nieuwe
stelsel aan de orde kunnen zijn en welke handhavingsinstrumenten in die gevallen toepasbaar
en proportioneel zijn.
De leden van de D66-fractie constateren dat er een onderscheid in het ontwerpbesluit
wordt gemaakt tussen het dossier bevoegd gezag en het consumentendossier. Zij vragen
in hoeverre het dossier bevoegd gezag ook toegankelijk is voor de woning-/gebouweigenaar.
Het dossier bevoegd gezag moet aan de gemeente worden overgelegd bij het gereedmelden
van het bouwwerk. In het ontwerpbesluit is uitgewerkt welke gegevens en bescheiden
dit dossier moet bevatten. Deze informatie heeft de gemeente nodig om te kunnen beoordelen
of het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels. Gemeenten zijn
niet verplicht om het dossier bevoegd gezag toegankelijk te maken voor de woning-/gebouweigenaar,
maar een aantal gemeenten geeft nu wel inzage in dossiers die bij de aanvraag om een
omgevingsvergunning voor het bouwen worden overgelegd. Het ligt in de rede dat ze
deze werkwijze ook toepassen op het dossier bevoegd gezag. Het consumentendossier
is een verplichting van de aannemer jegens zijn opdrachtgever. In de wet is deze verplichting
opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Het consumentendossier moet de aannemer aan de
opdrachtgever geven bij de oplevering van het bouwwerk en bevat alle informatie die
de opdrachtgever nodig heeft om te kunnen beoordelen of het opgeleverde bouwwerk voldoet
aan de gemaakte afspraken. Het consumentendossier biedt tevens informatie voor gebruik
en onderhoud van het bouwwerk. Momenteel wordt in overleg met consumentenorganisaties
en de bouwsector bezien hoe voor de consument relevante informatie uit het dossier
bevoegd gezag verstrekt kan worden via het consumentendossier.
In overleg met consumentenorganisaties en de bouwsector wordt momenteel de laatste
hand gelegd aan een Nationale Praktijk Richtlijn «Consumentendossier». Aansluitend
zal in afstemming met de begeleidingsgroep «Digitale Dossiers» onder de regiegroep
Kwaliteitsborging en de Digi-Deal voor de Gebouwde Omgeving een programma van eisen
worden opgesteld voor een digitaal consumentendossier. Naar verwachting zal dit medio
2021 gereed zijn.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze wordt geborgd dat de kwaliteitsborger
in staat is de kwaliteit van controles van externe partijen te controleren die zij
zelf vanwege mindere efficiëntie of -kennisniveaus aan externe partijen hebben gelaten
Een kwaliteitsborger dient zelf de kennis en kunde in huis te hebben om een bouwwerk
onder kwaliteitsborging geheel en in samenhang te kunnen beoordelen. Dit kunnen overigens
ook in bepaalde disciplines gespecialiseerde kwaliteitsborgers zijn die onder één
rechtspersoon vallen. Bij ministeriële regeling zullen opleidingseisen worden gesteld
aan de kwaliteitsborger. Bij het geven van toestemming om een instrument voor kwaliteitsborging
te gebruiken zal de instrumentaanbieder hieraan toetsen. Externe partijen kunnen bijdragen
aan een efficiënte kwaliteitsborging door het vastleggen van de geleverde kwaliteit
en het registreren van metingen en dergelijke. De kwaliteitsborger blijft echter te
allen tijde zelf verantwoordelijk voor het uiteindelijke oordeel of het gerechtvaardigd
vertrouwen bestaat dat een bouwwerk aan de regels voldoet.
De leden van de D66-fractie constateren dat er in het bestuursakkoord als voorwaarde
is vastgelegd dat uit proefprojecten geen onoverkomelijke knelpunten naar voren dienden
te komen. Deze leden vragen in hoeverre er dergelijke proefprojecten hebben plaatsgevonden
of nog in de planning staan en wat hiervan de (verwachte) uitkomsten zijn. De leden
van de SP-fractie vragen specifiek naar het aantal proefprojecten dat is gedaan in
gemeenten. Hoeveel zijn dat er en hoeveel zouden het er moeten zijn, voordat de wet
in kan gaan, zo vragen zij. Tevens vragen deze leden waarom er weinig wordt geoefend
met de uitvoering van de wet en vragen zij om een toelichting bij mogelijke oplossingsrichtingen
om meer ervaring met de wet op te doen en tot proefprojecten te komen.
Ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de wet is het van belang dat er voldoende
geoefend wordt. Hierbij maak ik het volgende onderscheid:
• Oefenen om onoverkomelijke knelpunten in het stelsel op te sporen.
Door gebruik te maken van een representatieve doorsnede in de proefprojecten wordt
vanuit zoveel mogelijk invalshoeken het stelsel bekeken.
• Oefenen om zoveel mogelijk ervaring op te doen door de ketenpartners.
Het komende anderhalf jaar wordt gebruikt om samen met de ketenpartners ervaring op
te doen. Hoe meer er wordt geoefend des te beter is eenieder voorbereid. Inzet is
daarbij het streven naar voldoende proefprojecten, zodat we op basis van dit volume
kunnen spreken over een inslijtend werkpatroon voor alle stakeholders en zodoende
vertrouwen hebben in de werking van het stelsel.
Op het moment van beantwoording van deze vraag (medio november) lopen er 188 proefprojecten,
waarvan 37 volledig volgens de werkwijze van de wet («integrale proefprojecten» genoemd).
De focus bij de integrale proefprojecten ligt op het gezamenlijk oefenen met de nieuwe
werkwijze onder de wet. Hiertoe worden projecten geselecteerd zodat er een op basis
van een representatieve doorsnede van bouwwerken hierover een goed beeld ontstaat.
Tot nu toe zijn er vanuit de proefprojecten nog geen (onoverkomelijke) knelpunten
naar voren gekomen. Wel is duidelijk dat de kosten voor kwaliteitsborging bij kleine
projecten een aandachtspunt zijn. Mede hierom wordt er gestreefd naar extra proefprojecten
om dit en beter in beeld te krijgen en te komen tot goede oplossingen die de kosten
kunnen beperken.
Zoals ik ook in mijn brief van 17 april 2020 heb aangegeven, vind ik dat het aantal
proefprojecten sneller omhoog moet. Samen met de VNG en de ketenpartners heb ik daarom
een aanpak ontwikkeld die deze versnelling moet gaan realiseren. Kern is dat er zogenaamde
regionale ambassadeursnet-werken worden ingericht, die een voortrekkersrol vertolken
in de regio en daarmee ambassadeurs zijn voor de wet. In het netwerk zijn de ketenpartijen
vertegenwoordigd. Per netwerk wordt één gemeente benoemd als ambassadeursgemeente
die daarmee een leidende rol binnen het netwerk heeft. Iedere ambassadeursgemeente
realiseert in samenwerking met omliggende gemeenten, bouwers en kwaliteitsborgers
zo’n 10 proefprojecten conform een representatieve doorsnede. In totaal worden er
dan in deze netwerken naar schatting 180 proefprojecten uitgevoerd, die bijdragen
aan het opsporen van eventuele onoverkomelijke knelpunten. Deze aanpak zal ik financieel
ondersteunen.
De verwachting is dat de netwerken die deze ambassadeurgemeenten door deze aanpak
opbouwen een vliegwieleffect zullen hebben in de regio. Hierdoor zal de gehele regio
ervaring op gaan doen met de wet. Daarnaast zal ik via diverse acties de proefprojecten
onder de aandacht blijven brengen en ondersteunen van en met de ketenpartners, zoals
webinars, roadshows, rollenspellen, websites van brancheverenigingen, een database
met vragen en antwoorden, etc. Door de coronamaatregelen wordt een aantal acties anders
vormgegeven om te voldoen aan de richtlijnen.
De leden van de D66-fractie vragen wat de huidige stand van zaken is van de voor dit
ontwerpbesluit relevante ICT-systemen, en welke werkzaamheden hiervoor nog in de planning
staan.
Voor de wet is een beperkt aantal aanvullende acties nodig op de DSO-LV naast die
van de Omgevingswet. De aanvullingen betreffen het kunnen bepalen of het bouwwerk
valt onder gevolgklasse 1 en het kunnen opnemen van een verwijzing naar het landelijk
register met de instrumenten voor kwaliteitsborging voor het bouwen en de kwaliteitsborgers.
Beide aanvullingen worden gerealiseerd met behulp van de zogenoemde beschikbare bouwstenen
voor de DSO-LV. De voorzieningen ten behoeve van de wet volgen daarmee direct de ontwikkelingen
van de DSO-LV. De DSO-LV zal tijdig gereed zijn voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet
en daarmee ook voor de wet die gelijktijdig in werking treedt met de Omgevingswet.
Vanuit de wet monitor ik de voortgang en planning van de DSO-LV en de realisatie van
de benodigde aanpassingen.
Gemeenten zorgen zelf voor de benodigde aanpassingen in hun eigen ICT-systemen. Het
betreft hier de digitale ondersteuning van het afhandelen van de via de DSO-LV binnenkomende
meldingen. Daarnaast komt een landelijk register met instrumenten voor kwaliteitsborging
en kwaliteitsborgers, dit gaat onderdeel uitmaken van het geautomatiseerd bedrijfssysteem
van de toelatingsorganisatie. Het register zal raadpleegbaar zijn op de website van
de toelatingsorganisatie32 () en zal ook via een hyperlink in de DSO-LV ontsloten worden. Zodra de toelatingsorganisatie
kwaliteitsborgingsinstrumenten heeft toegelaten, zullen deze in het register zijn
terug te vinden. Voorzien is dat het bedrijfssysteem, voor zover het toelating en
registratie betreft, ruim voor de volledige inwerkingtreding van de Wkb operationeel
zal zijn. Deze stap wordt in het eerste kwartaal van 2021 gefinaliseerd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de toezegging aan de Eerste Kamer van
23 april 2019 gestand wordt gedaan om de uitleg van de amendementen en de verdere
uitwerking daarvan zo veel als mogelijk ondubbelzinnig vast te leggen in de lagere
regelgeving. Zij vragen of de mening wordt gedeeld dat dit wenselijk is en dit draagvlak
garandeert en de praktische uitvoerbaarheid ten goede komt en zo nee waarom niet.
Verder vragen deze leden hoe ik ervoor ga zorgen dat ik op een lijn kom met de gemeenten
en de andere betrokken partijen en hoe wordt voorkomen dat de kwaliteit van de uitvoering
van het stelsel straks in gevaar komt.
Ik heb de amendementen over de risicobeoordeling en het dossier bevoegd gezag zoals
afgesproken op 23 april 2019 in een toezegging aan de Eerste Kamer verwerkt in het
voorliggende ontwerpbesluit. Ik zal het ontwerpbesluit verder nog aanvullen met de
hieronder staande afspraken die ik met partijen heb gemaakt.
In het bestuursakkoord is afgesproken dat de nadere uitwerking van de regels over
de inhoud van de risicobeoordeling en het dossier bevoegd gezag naar het karakter
van de inhoudelijke verantwoording door de vergunninghouder aan de gemeente wordt
vormgegeven. Daarbij is afgesproken dat in die nadere uitwerking in de lagere regelgeving
zal worden geregeld welke gegevens en bescheiden de risicobeoordeling en het dossier
bevoegd gezag moeten bevatten ten aanzien van het voldoen aan de bouwtechnische regels.
Op hoofdlijnen gaat het om de volgende informatie. In de risicobeoordeling zal moeten
worden ingegaan op de samenhang met andere (lokale) regels zoals het bestemmingsplan/omgevingsplan
en afwijkingsverzoeken daarvan, welstand, monumenten, adviezen van de veiligheidsregio/brandweer,
en de toepassing van gelijkwaardigheid en regels bij verbouw/transformatie. Voorts
zal de risicobeoordeling moeten ingaan op mogelijke risico’s van het specifieke bouwwerk
met betrekking tot de naleving van de bouwtechnische regels, met bijzondere aandacht
voor onderdelen van het bouwwerk die aan het zicht worden onttrokken.
Met partijen is afgesproken dat de gemeente bij de bouwmelding naast het borgingsplan
nu ook de risicobeoordeling ontvangt waarop het borgingsplan is gebaseerd. In de risicobeoordeling
wordt rekening gehouden met specifieke lokale omstandigheden. Hiermee wordt de informatiepositie
van de gemeente nog verder verbeterd. Zij krijgt hiermee niet alleen informatie over
de risico’s, maar ook het plan hoe deze risico’s worden beperkt en/of voorkomen. Verder
is afgesproken dat de gemeente informatie kan opvragen: a) over specifieke werkbouwwerkzaamheden
in bijzondere situaties waarin bepaalde risico’s spelen die van invloed kunnen zijn
op het voldoen van het bouwwerk aan de bouwtechnische regels; b) over de momenten
waarop specifieke bouwwerkzaamheden plaatsvinden; en dat op de bouwplaats een actuele
planning van de bouwwerkzaamheden aanwezig moet zijn.
In samenwerking tussen de Vereniging Kwaliteitsborging Nederland en de VBWTN, zal
een format wordt ontwikkeld voor de risicobeoordeling. Met dit format voor de risicobeoordeling
zal worden geborgd dat de indiener bij het uitvoeren van de risicobeoordeling alle
voor dat plan en voor die locatie relevante risico’s meeneemt in zijn beoordeling.
Voor de gemeente zal invulling van het format duidelijkheid geven over de specifieke
risico’s van het bouwen zodat zij op basis hiervan haar toezichts- en handhavingsstrategie
kan inrichten. Het format voor de risicobeoordeling is een richtlijn en kan worden
gebruikt als een oplegger of samenvatting van het borgingsplan zoals dat op grond
van de verschillende toegelaten instrumenten wordt voorgeschreven. Op deze wijze ontstaat
uniformiteit in de aan te leveren informatie zonder dat de ruimte die wet biedt aan
maatwerk in instrumenten wordt ingeperkt.
Uitgangspunt voor het dossier bevoegd gezag is geweest dat dit dossier gegevens en
bescheiden, bevat over het gerealiseerde bouwwerk die minimaal nodig zijn om adequaat
invulling te kunnen geven aan de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente in
het nieuwe stelsel na gereedmelding van het bouwwerk en de door de kwaliteitsborger
afgegeven goedkeurende verklaring dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels
en waarbij, voor zover van belang, wordt ingegaan op de getroffen maatregelen om bouwtechnische
risico’s te voorkomen of te beperken. Deze informatie heeft het bevoegd gezag nodig
voor het toezicht op het alsdan gerealiseerde bouwwerk. Naast informatie over de wijze
waarop bij het bouwen rekening is gehouden met in de risicobeoordeling genoemde risico’s
wordt in het dossier bevoegd gezag informatie opgenomen die inzichtelijk maakt dat
het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels en dat deze noodzakelijke
informatie niet te achterhalen valt, anders dan door destructief onderzoek.
Om te bepalen welke informatie bij de gereedmelding aangeleverd zou moeten worden
bij het bevoegd gezag is in opdracht van mijn ministerie een onderzoek gedaan naar
de informatiebehoefte van gemeenten.33 In overleg met marktpartijen en gemeenten is naar aanleiding van dit onderzoek naast
de verklaring van de kwaliteitsborger gekozen extra informatie te vragen op punten,
die met name van belang zijn bij het toezicht op de bestaande bouw en het gebruik
van bouwwerken, bijvoorbeeld de aanduiding van gebruiksfuncties, verblijfsgebieden,
verblijfsruimten en afmetingen en maximale bezetting van alle ruimten, en bij eventuele
calamiteiten, zoals gegevens over de aard en plaats van brandveiligheidsinstallaties
en de noodverlichting en gegevens over de constructie. Later zijn hieraan, na overleg
met de VNG en gemeenten, gegevens en bescheiden over de luchtverversing, de energiezuinigheid
en de duurzaamheid van het gerealiseerde bouwwerk toegevoegd en is toegevoegd dat
het dossier tevens gegevens en bescheiden moet bevatten waaruit blijkt op welke wijze
invulling is gegeven aan de in het borgingsplan opgenomen maatregelen om bouwtechnische
risico’s te voorkomen of te beperken.
Alle genoemde gegevens en bescheiden zijn nodig voor het ontwerp en de bouw van het
bouwwerk en beschikbaar als het bouwwerk gereed is. Het aanleveren van deze gegevens
en bescheiden waaronder ook tekeningen vallen, is geregeld in de artikelen 1.44, derde
lid, van het Bouwbesluit en 2.15quinquies, tweede lid, Bbl.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of door de introductie van de wet, en
daarbij van een systeem van meldingsplicht in plaats van vergunningplicht, de complexiteit
voor ondernemers en inwoners in het bouwproces sterk toe zal nemen en of dit ook geldt
voor het zogenaamde «vergunningvrije bouwen». Zij vragen of het in het nieuwe stelsel
met het voorliggende Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen zo kan zijn dat een
bouwplan op grond van de bouwactiviteit vergunningvrij is, maar op grond van de omgevingsplanactiviteit
toch vergunningplichtig en of het andersom ook mogelijk is. Verder vragen zij of ze
het goed begrijpen dat bij sommige bouwwerken (gevolgklasse 1) geen vergunningplicht
geldt maar een meldingsplicht. Ook willen ze weten of de Minister de zorg deelt dat
het stelsel voor veel burgers, voor gemeenten en voor bouwers onbegrijpelijk kan overkomen
en hoe zij zo goed mogelijk worden geholpen zodat het stelsel voor iedereen begrijpelijk
zal zijn.
Voor de inhoud van het voorliggende ontwerpbesluit moet ook rekening worden gehouden
met keuzes die gemaakt zijn in de Omgevingswet (via de Invoeringswet Omgevingswet)
om de bouwactiviteit op te splitsen in een technische bouwactiviteit en een lokale
omgevingsplanactiviteit. Het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen regelt
voor bouwactiviteiten in gevolgklasse 1 vervolgens de procedurele manier waarop de
initiatiefnemer het bevoegd gezag hierover op de hoogte moet stellen, namelijk met
een melding.
Door deze splitsing in de Omgevingswet is het inderdaad mogelijk dat de technische
bouwactiviteit melding- of vergunningplichtig is, en de lokale omgevingsplanactiviteit
vergunningvrij, of vice versa. Door de bouwactiviteit op deze wijze «op te knippen»
in een technische activiteit en een ruimtelijke activiteit kan voorkomen worden dat
er onnodig aan bepaalde regels wordt getoetst. Ook wordt hiermee voorkomen dat initiatiefnemers
onnodige gegevens moeten aanleveren en dus kosten moeten maken.34
Uiteraard moeten initiatiefnemers, zeker als zij zich niet dagelijks met deze materie
bezighouden, ondersteund worden bij het begrijpen en kunnen toepassen van deze regelgeving.
Hiertoe zullen hulpmiddelen ingebouwd worden in de DSO-LV, zoals checks, zodat initiatiefnemers
via vragenbomen kunnen nagaan welke vergunningen of meldingen zij moeten doen in hun
geval. Als zij vervolgens overgaan tot het indienen van een aanvraag of een melding
zal de DSO-LV daarbij ook ondersteuning en uitleg geven. Daarmee is het moeten indienen
van een melding in plaats van een vergunning niet meer complex.
Daarnaast is op het Informatiepunt Omgevingswet ook veel informatie beschikbaar voor
initiatiefnemers om kennis te nemen van inhoud en procedures van de Omgevingswet en
het Bbl en kunnen zij vragen stellen als de informatie op de website niet in alle
uitleg voorziet. Initiatiefnemers, waaronder met name burgers en bedrijven die die
eenmalig een project uitvoeren, worden dus zo veel mogelijk op een gebruiksvriendelijke
manier door de regelgeving geholpen zonder dat zij hier zelf de hoed en de rand van
hoeven te kennen.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet en ook daarna worden de partijen in
de keten geïnformeerd over de werking van het stelsel. Dit gebeurt niet alleen vanuit
het Rijk, maar ook door de relevante brancheverenigingen. Via proefprojecten kunnen
bouwers en gemeenten oefenen met de wet om zich goed voor te bereiden op de inwerkingtreding.
Gemeenten kunnen daarnaast ook nog gebruik maken van de oefenomgeving van de DSO-LV.
De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag een nadere toelichting ontvangen
op het risicobeoordelingsplan. Zij vragen hoe beleidseisen, bouwtechnische veiligheidseisen
en welstandseisen zo op elkaar aansluiten dat een goede risicoanalyse gemaakt kan
worden. Ook vragen deze leden hoe de constructieve consequenties van bepaalde keuzes
hierbij expliciet in kaart worden gebracht.
De leden van de SP-fractie vragen waar de risicobeoordeling van de gemeente voorafgaand
aan het bouwproces terugkomt in het ontwerpbesluit.
Artikel 1.45 van het Bouwbesluit 2012/artikel 2.15quater van het Bbl bevat de indieningsvereisten
voor de bouwmelding. Op grond daarvan moet de initiatiefnemer zowel de risicobeoordeling
als het daarop gebaseerde borgingsplan van de kwaliteitsborging indienen. In de risicobeoordeling
van het specifieke project wordt ingegaan op de risico’s dat niet wordt voldaan aan
de bouwtechnische regels en de manier waarop deze risico’s kunnen worden beperkt en/of
voorkomen.
In samenwerking tussen de Vereniging Kwaliteitsborging Nederland en de VBWTN wordt
een format ontwikkeld voor de risicobeoordeling. Het format is een richtlijn en kan
worden gebruikt als een oplegger of samenvatting van de risicobeoordeling zoals dat
op grond van de verschillende toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging wordt
opgesteld. Op deze wijze ontstaat uniformiteit in de aan te leveren informatie zonder
dat de ruimte die wet biedt aan maatwerk in instrumenten wordt ingeperkt. Met het
te ontwikkelen format zal worden geborgd dat de indiener bij het uitvoeren van de
risicobeoordeling alle voor die locatie relevante risico’s meeneemt in zijn beoordeling.
Voor gemeenten zal de toepassing van het format vooraf duidelijkheid geven of een
bepaald risico door de indieners is meegenomen in de risicobeoordeling en welke maatregelen
zijn getroffen om die risico’s te beperken en/of te voorkomen. De risicobeoordeling
met het daarop gebaseerde borgingsplan kan voor de gemeente zo een eenduidige basis
zijn om de toezichts- en handhavingsstrategie voor het betreffende bouwproject in
te richten.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering alsnog bereid is om de stelselwijziging
op het bouwtoezicht te herzien, het huidige gemeentelijke bouw- en woningtoezicht
te versterken en de bouwconsument beter te beschermen. De leden van de PvdA-fractie
plaatsen vraagtekens bij het toebedelen van het toezicht aan private kwaliteitsborgers
en vragen of ik deze zorgen deel en zo ja, welke waarborgen er zijn er om de benoemde
risico’s verkleinen of weg te nemen.
Zoals onder «Verantwoordelijkheidsverdeling in het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen is uiteengezet ligt aan de basis van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen
de breed gedeelde analyse dat het huidige systeem van publiek toezicht op de bouw
op onderdelen verbetering behoeft. Dit heeft mede tot de conclusie geleid dat de kwaliteit
van de bouw in ons land nog aanzienlijk kan worden verbeterd. In de memorie van toelichting
bij de wet en de debatten die over het stelsel van kwaliteitsborging hebben plaatsgevonden
is hierop uitgebreid ingegaan.35 Belangrijke verbeteringen ten opzichte van het bestaande stelsel zijn dat door de
kwaliteitsborger een verklaring wordt afgegeven over het bouwwerk zoals het daadwerkelijk
is gerealiseerd («as-built»-verklaring), die niet beperkt is tot een toets van het
bouwplan op papier. Daarnaast betreft de verklaring van de kwaliteitsborger de volledige
scope van de bouwtechnische regels, dus naast de constructieve veiligheid en brandveiligheid,
ook de toegankelijkheid, de bruikbaarheid en de duurzaamheid en energieprestatie.
Civielrechtelijk verbetert de wet de positie van de bouwconsumenten door de aansprakelijkheid
van de bouwbedrijven (opdrachtnemer) aan te scherpen voor gebreken voor zover deze
aan hen zijn toe te rekenen. In de memorie van toelichting is tevens aangegeven dat
diverse pogingen zijn gedaan door eerdere kabinetten om het bestaande stelsel te verbeteren,
maar dat deze pogingen onvoldoende resultaat hebben gehad. De maatschappelijk baten
van deze wet als gevolg van deze verbeteringen zijn, blijkens de uitgevoerde maatschappelijke
kosten-/batenanalyse, zeer aanzienlijk.
Partijen als de VNG hebben weliswaar afgelopen periode de nodige vragen gesteld over
de wet, maar onderschrijven de noodzaak van een nieuw stelsel van kwaliteitsborging
voor het bouwen. Vandaar dat het bestuursakkoord dat ik met de VNG heb gesloten tot
doel heeft om het beoogde stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen op verantwoorde
wijze in te voeren. In overleg met de VNG en de VBWTN heb ik besloten diverse aanpassingen
in het ontwerpbesluit te doen om de informatiepositie van de gemeente nog verder te
versterken. Deze aanpassingen komen tegemoet aan de zorgen van de VNG en de VBWTN
van de brief van 12 mei 2020.
Het stelsel is zo ingericht dat wanneer kwaliteitsborgers te veel controleren, om
op die manier hogere kosten in rekening te brengen, het partijen vrij staat om met
een andere kwaliteitsborger samen te gaan werken. Wanneer blijkt dat kwaliteitsborgers
te veel door de vingers zien, zullen zij door hun instrumentaanbieder worden aangesproken.
Na een waarschuwing kan indien nodig schorsing volgen en uiteindelijk verwijdering
uit het stelsel. Een toelatingsorganisatie zal door middel van eigen onderzoek, ook
op bouwplaatsen, erop toezien dat tekortkomingen in het stelsel leiden tot het doorvoeren
van verbeteringen in het beoogde stelsel.
Om zo goed mogelijk voorbereid aan de slag te gaan worden al gedurende lange tijd
proefprojecten georganiseerd om ervaring op te doen. Deze hebben geleid tot aanpassingen
de wet en het ontwerpbesluit. Tot aan inwerkingtreding van het stelsel zal door middel
van nieuwe proefprojecten worden bezien hoe de verdere uitvoering van het stelsel
het best kan worden vormgegeven. Belangrijk hierbij is onder andere dat bouwbedrijven,
in de aanloop naar het nieuwe stelsel, hun eigen interne kwaliteitssystemen verbeteren.
Verwacht mag worden dat dit zal leiden tot een belangrijke verdere verbetering van
de bouwkwaliteit.
De leden van de SP-fractie vragen hoe een conclusie uit 2017 van de Onderzoeksraad
voor Veiligheid, dat er te veel schakels in het bouwproces zijn die tevens hun verantwoordelijkheid
niet nemen, zich verhoudt tot het toevoegen van nog meer schakels in de WKb. De leden
vragen om een toelichting en vragen hoe het aantal schakels verminderd kan worden.
De conclusie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat er te veel schakels in het
bouwproces hun verantwoordelijkheid niet nemen, sluit goed aan bij de analyse die
ten grondslag ligt aan de wet en die uitgebreid is verwoord in de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel.36 Samengevat is de complexiteit van de bouwpraktijk in de loop van de tijd steeds verder
toegenomen en is de bouwsector tegelijkertijd steeds verder versnipperd geraakt doordat
steeds meer gewerkt wordt met onderaannemers. Dit alles heeft bijgedragen aan afstemmingsproblemen
tussen partijen en daarmee samenhangende faalkosten. Hierdoor is een praktijk gegroeid
waarbij onduidelijk is wie toeziet op de integrale bouwkwaliteit van het totale bouwwerk.
Het ontbreekt vaak aan een heldere systematiek waarmee gedurende het bouwproces wordt
vastgesteld of wordt voldaan aan de wettelijke eisen en tevens aan een centrale partij
die verantwoordelijk is voor de integrale kwaliteit van het totale bouwwerk. Pogingen
dit stelsel in de loop van de tijd te verbeteren hebben tot onvoldoende resultaat
geleid.
In de huidige bouwpraktijk is hierdoor onvoldoende duidelijk wie verantwoordelijk
is voor de bouwkwaliteit. Resultaat hiervan is dat partijen in geval van gebreken
en tekortkomingen naar elkaar wijzen, onder andere ook richting bevoegd gezag dat
toezicht heeft gehouden op het bouwwerk en de vergunning heeft verleend. Met de wet
worden bouwende partijen weer verantwoordelijk voor de kwaliteit van het opgeleverde
bouwwerk. Door controle van het bouwwerk op de bouwplaats door de kwaliteitsborger
worden bouwbedrijven gestimuleerd om hun eigen kwaliteitssystemen op orde te brengen.
Ook de aanscherping van de aansprakelijkheid voor gebreken draagt hier verder aan
bij.
Uit de proefprojecten die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd blijkt dat bouwprojecten
onder het beoogde stelsel goed kunnen verlopen en tot een betere bouwkwaliteit kunnen
leiden, onder andere omdat de verantwoordelijkheden scherper zijn belegd. Ik ben ervan
overtuigd dat hiermee op adequate en gerichte wijze tegemoet wordt gekomen aan de
tekortkomingen zoals ook door de Onderzoeksraad voor Veiligheid in de bouwsector zijn
gesignaleerd en dat hiervan een stimulans zal uitgaan voor de bouwkwaliteit in ons
land.
De leden van de SP-fractie vragen naar de gevolgen van de coronacrisis op de bouwsector
in het geheel en op het bouwtoezicht in het bijzonder. Zijn het coronavirus en de
bijbehorende beperkende maatregelen echt de reden voor het uitstel of kloppen de berichten
dat er sprake is van een «loopgravenstrijd», zo vragen zij. Graag zien de leden een
reflectie op het artikel in Cobouw tegemoet. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie
welke ingangsdatum nu wordt voorzien.
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 20 mei 2020 is aangegeven is inwerkingtreding
per 1 januari 2021 niet meer mogelijk vanwege het uitstel van de Omgevingswet.37 Daarbij heb ik aangegeven dat ik bij het bepalen van een nieuwe inwerkingtredingsdatum
niet alleen rekening houd met de nieuwe inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet,
maar dat ik tevens de eventuele gevolgen van het coronavirus mee zal laten wegen.
Voor een reflectie op het artikel in Cobouw verwijs ik u graag naar mijn brief van
17 april 2020.38
Het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen zal tegelijkertijd met de
Omgevingswet in werking treden, namelijk op 1 januari 2022. Hieraan voorafgaand zal
de toelatingsorganisatie worden ingesteld opdat er instrumenten voor kwaliteitsborging
kunnen worden getoetst en toegelaten zijn voordat het stelsel in werking treedt. Daarom
zullen de bepalingen met betrekking tot het instellen van de toelatingsorganisatie
in de wet en ook de aanvraagvereisten voor instrumenten voor kwaliteitsborging in
het ontwerpbesluit eerder in werking treden. Het streven is deze bepalingen zo spoedig
mogelijk na het advies van de Raad van State over het ontwerpbesluit in werking te
laten treden.
De leden van de SP-fractie vragen om per punt uit het bestuursakkoord een stand van
zaken te geven, bijvoorbeeld: of er voldoende kwaliteitsborgers zijn, wat de stand
van zaken is met betrekking tot de toelatingsorganisatie en of de ondersteunende ICT
op orde is.
In het bestuursakkoord dat ik heb gesloten met de VNG zijn zes criteria van belang
in de aanloop naar inwerkingtreding van de wet. Eerste overkoepelend criterium is
dat het stelsel voldoende waarborgen bevat dat gerealiseerde bouwwerken voldoen aan
de bouwtechnische regels. De nadere criteria zijn:
1. Uit de proefprojecten komen geen onoverkomelijke knelpunten naar voren voor invoering
van het stelsel. Om eventuele knelpunten inzichtelijk te maken en op te lossen, worden
nieuwe proefprojecten gestart.
2. De ICT bij het Rijk en het bevoegd gezag is op orde.
3. De toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw is operationeel, zodat bouwprojecten
die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
4. Er zijn voldoende instrumenten voor kwaliteitsborging voor het bouwen toegelaten tot
het stelsel zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
5. Er zijn voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zodat bouwprojecten die onder het
stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Ad. 1. Proefprojecten hebben tot doel om enerzijds eventuele onvolkomenheden vroegtijdig
op te sporen en op te lossen, anderzijds wordt door het doen van de proefprojecten
werkervaring opgedaan met de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen partijen
(aannemer, kwaliteitsborger en gemeente). Er zijn de afgelopen jaren reeds vele proefprojecten
uitgevoerd. Daaruit kwam met name als knelpunt naar voren dat bouwende partijen niet
altijd en niet altijd voldoende tijdig de informatie aanleverden, die het bevoegd
gezag nodig heeft om zijn taken te kunnen uitvoeren. In meer recente proefprojecten
is op dit punt duidelijk verbetering te zien. Desalniettemin vind ik van belang dat
tot aan inwerkingtreding van het stelsel zoveel mogelijk ervaring door partijen wordt
opgedaan door middel van nieuw proefprojecten. Het starten van nieuwe proefprojecten,
in aanvulling op eerder uitgevoerde proefprojecten, gaat minder snel dan verwacht.
Nu de inwerkingtreding een jaar naar achteren schuift wordt deelname aan proefprojecten
voor partijen aantrekkelijker, omdat deze nog voor inwerkingtreding van het nieuwe
stelsel kunnen worden afgerond. Aandachtspunt voor de komende tijd zal zijn om een
meer brede diversiteit aan bouwprojecten mee te nemen. Het streven is om zo te komen
tot een representatieve doorsnede van alle bouwprojecten. Focus ligt daarbij op het
beproeven van alle stappen in het proces met betrokkenheid van alle partijen. Daarnaast
kunnen alle betrokkenen via de proefprojecten ervaring opdoen met het nieuwe stelsel.
Met de VNG en de ketenpartners is een aanpak ontwikkeld die de gewenste versnelling
gaat ondersteunen en realiseren.
Ad. 2. De digitalisering van het stelstel van kwaliteitsborging voor het bouwen leunt
voor een belangrijk deel op de digitalisering van het stelsel van de Omgevingswet.
De DSO-LV zorgt voor het kunnen indienen van de bouwmeldingen. Voor de bouwmelding
is een beperkt aantal aanvullende acties nodig de DSO-LV. De voortgang van de implementatie
van de DSO-LV wordt derhalve nauwlettend gemonitord.
De digitalisering van het Register kwaliteitsborging met daarin de registratie van
de kwaliteitsinstrumenten en de kwaliteitsborgers ligt op schema. Dit register wordt
ontwikkeld en beheerd door de toelatingsorganisatie en staat los van de DSO-LV.
Ad. 3. De oprichting van de toelatingsorganisatie ligt geheel op schema.
Ad. 4. Er zijn momenteel vier instrumenten voor kwaliteitsborging bekend die zouden
kunnen voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot het stelsel. Dit is voldoende
voor een werkend stelsel van kwaliteitsborging. Mogelijk zullen hier nog instrumenten
aan worden toegevoegd.
Ad. 5. De Vereniging Kwaliteitsborgers Nederland geeft aan dat zij verwacht voldoende
personeel te kunnen aantrekken. Hiervoor is echter wel nodig dat er werk voor deze
mensen is. Meer proefprojecten kunnen helpen om geleidelijk meer mensen aan te nemen
en deze ervaring te laten opdoen. Aandachtspunt hierbij is dat dit bij het eventueel
werven van kwaliteitsborgers bij bouwbedrijven en adviesbureaus bij deze partijen
niet leidt tot capaciteitsproblemen en weglek van kennis en expertise.
De leden van de SP-fractie willen weten wat de wet en het voorliggend ontwerpbesluit
concreet betekenen voor het veiligheidsniveau van panden, alsmede voor de veiligheid
van bouwvakkers.
Het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen heeft betrekking op de bouwtechnische
regels die in het Bouwbesluit 2012/Bbl worden gesteld aan bouwwerken. Een kwaliteitsborger
controleert het gehele project en het gerealiseerde bouwwerk. Als naar zijn oordeel
niet wordt voldaan aan de regels (waaronder brandveiligheid) dan legt hij geen verklaring
af. Zonder verklaring van de kwaliteitsborger kan het bouwwerk niet gereed worden
gemeld en in gebruik worden genomen.
Het stelsel van kwaliteitsborging heeft geen betrekking op de veiligheid van bouwvakkers.
De veiligheid van bouwvakkers op de bouwplaats is geregeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De veiligheid van eenieder in de directe omgeving van de bouw- of sloopwerkzaamheden
is geregeld in het Bouwbesluit 2012/Bbl. In het ontwerpbesluit houdende aanpassing
van het Bbl in verband met het regelen van de veiligheidscoördinator directe omgeving en enkele andere wijzigingen, zoals op 12 mei 2020 bij uw Kamer is voorgehangen en waarvan de beoogde in werking 1 januari 2022 is, wordt hieraan het aanstellen van een veiligheidscoördinator toegevoegd, als dat in een risicomatrix wordt aangegeven.
Graag vernemen de leden van de SP-fractie welke rollen zijn weggelegd voor de Veiligheidsregio’s
en voor de brandweer en hoe dat terugkomt in regelgeving. De leden van de PvdA-fractie
vragen om uit te leggen waarom de rol van de veiligheidsregio’s en brandweer voor
gevolgklasse 1 is gereduceerd.
Het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen heeft vooralsnog alleen betrekking
op bouwwerken in gevolgklasse 1. Dit zijn eenvoudige bouwwerken zoals eengezinswoningen
en kleine utiliteitsbouwwerken waarvoor geen gebruiksmelding brandveiligheid is vereist.
Ook moeten deze utiliteitsbouwwerken geheel voldoen aan de prestatie-eisen voor brandveiligheid
en mag er geen sprake zijn van een zogenaamde gelijkwaardige oplossing, bijvoorbeeld
als het gaat om de grootte van het brandcompartiment. Door deze restricties betreft
het alleen bouwwerken waarvoor thans in het algemeen ook geen betrokkenheid is van
de veiligheidsregio’s of de brandweer. Er is aan de rol van deze partijen niets gewijzigd.
Zie paragraaf 2.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waar is aangegeven
dat in de Wet Veiligheidsregio’s de rolverdeling tussen het bevoegd gezag en de veiligheidsregio’s
(waaronder de brandweer) is vastgelegd. In deze rolverdeling, de verhoudingen en verantwoordelijkheden,
wordt geen verandering aangebracht. Zo is de brandweer adviseur van het bevoegd gezag.
Omdat brandveiligheid een van de belangrijke onderwerpen is die mede in de bouwregelgeving
is geregeld, zal vanzelfsprekend ook in het nieuwe stelsel worden gezorgd dat de brandveiligheid
geborgd is. In dat kader heeft de brandweer op het gebied van brandveiligheid een
rol die voortvloeit uit het Bouwbesluit 2012. Voorafgaand aan het bouwen dient over
bijvoorbeeld de bereikbaarheid van het gebouw en de brandweeringang overleg te worden
gepleegd met de brandweer, zodat zij haar repressieve taak (en de voorbereiding daarop)
zo goed mogelijk kan uitvoeren.
Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (paragraaf 2.3)
en in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit (paragraaf 15.2) wordt het belang
van een adviesrol voor de brandweer en veiligheidsregio’s bij gevolgklasse 2 en 3
onderschreven. Deze adviesrol hebben deze partijen ook al in het huidige stelsel en
met hen is afgesproken hetgeen is vastgelegd in de memorie en nota van toelichting
dat na politieke instemming over de aanwijzing van gevolgklasse 2 en 3 in het Bbl
hun adviserende rol zal worden geborgd. Bij de evaluatie van de wet en het besluit
zal er specifieke aandacht zijn voor het aspect brandveiligheid en de adviserende
rol van de brandweer en veiligheidsregio’s. Ook zullen de brandweer en veiligheidsregio’s
worden betrokken bij de vormgeving van de brandweeradviesfunctie en -expertise in
de toelatingsorganisatie bij uitbreiding naar gevolgklasse 2 en 3.
De leden van de SP-fractie vragen naar het verschil tussen een vergunningplicht voor
een bouwactiviteit en de bouwmeldplicht. Graag zien deze leden een toelichting hoe
dit werkt in de praktijk en vernemen zij graag voorbeelden daarbij. Tevens vragen
de leden op welke manieren dergelijke (technische) verschillen worden duidelijk gemaakt
aan een bouwconsument.
Een meldplicht betekent dat de gemeente geen beschikking op een aanvraag neemt, de
proceduretijd van 8 weken verkort wordt naar 4 weken, er geen inhoudelijke toetsing
plaatsvindt en er geen bezwaar en beroep mogelijk is tegen de melding. Dit brengt
een wijziging van de gemeentelijke werkprocessen met zich mee. De kwaliteitsborger
controleert tijdens de bouw en op het gerealiseerde bouwwerk, de gemeente toetst geen
bouwpannen meer, zij toetst alleen of de melding volledig is. Een onvolledige melding
waarbij bijvoorbeeld de risicobeoordeling ontbreekt of niet voldoet aan de gestelde
eisen, is in juridische zin geen melding. De bouw mag dan niet vier weken later aanvangen.
Op een melding hoeft – los van een niet-inhoudelijke ontvangstbevestiging – geen bevestiging
of goedkeuring van de gemeente te volgen. De gemeente kan na het ontvangen van de
melding stellen dat de risicobeoordeling onvolledig is en de bouw niet vier weken
na de melding kan beginnen. Het is in zo’n geval met het oog op de beginselen van
behoorlijk bestuur wel zaak dat de gemeente de initiatiefnemer hier binnen de termijn
van vier werken op wijst, omdat anders in beginsel een gerechtvaardigd vertrouwen
ontstaat dat de melding juist is gedaan en de bouw kan beginnen. Eventueel kan dit
direct gepaard gaan met de waarschuwing van het bevoegd gezag dat zonder het alsnog
doen van een volledige melding de bouw niet kan beginnen en dat kan worden gehandhaafd
op het beginnen met de bouwwerkzaamheden zonder voorafgaande melding. Indien de initiatiefnemer
binnen de termijn van vier weken geen signaal van de gemeente ontvangt dat de melding
onvolledig is, ontstaat er in beginsel een gerechtvaardigd vertrouwen dat de melding
procedureel correct is gedaan en dat met de bouwwerkzaamheden mag worden begonnen.
Dit neemt niet weg dat de bouwwerkzaamheden en het bouwwerk te allen tijde aan de
bouwtechnische eisen moeten voldoen en bij afwijking daarvan, ongeacht de inhoud van
de oorspronkelijke melding, een handhavingstraject kan worden gestart gericht op herstel.
Een handhavingsinstrument zal uiteraard afgestemd moeten worden op de ernst van de
overtreding.
De introductie van een meldplicht heeft geen inhoudelijke gevolgen voor de beoogde
werkzaamheden van de gemeente onder het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen.
Dit omdat de gemeente de vergunningaanvraag voor gebouwen die onder het stelsel van
kwaliteitsborging onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ook niet inhoudelijk
zou toetsen. Ook de verdeling van taken en bevoegdheden tussen de kwaliteitsborger,
toelatingsorganisatie en het bevoegd gezag, zoals die altijd is beoogd met het stelsel
van kwaliteitsborging, verandert niet door het werken met een melding in plaats van
een vergunning.39 Op een melding kunnen in tegenstelling tot voor een vergunning geen leges worden
geheven.
Op gemeentesites en infobladen zal duidelijk worden hoe het stelsel van kwaliteitsborging
werkt. Op de gemeentelijke sites wordt doorgelinkt naar de DSO-LV. Daar kan de consument
die een huis bouwt of verbouwt nagaan welke procedure van toepassing is. Voor iemand
die een huis koopt/verbouwing laat doen is het alleen relevant dat de bouwer/projectontwikkelaar
zich aan de regels houdt. Als een consument daar meer van wilt weten kunnen ook de
DSO-LV en informatiebladen worden geraadpleegd.
De leden van de SP-fractie vragen wat – naast een gemeente – nog meer «het bevoegd
gezag» kan zijn om toezicht te houden of te handhaven, aangezien de gemeente wettelijk
belast is met het toezicht op de naleving.
De leden van de SP-fracties hebben gelijk dat in beginsel de gemeente het bevoegd
gezag is voor algemene regels over het bouwen en daarmee ook wettelijk belast is met
het toezicht op de naleving en de handhaving hiervan. Op grond van de Omgevingswet
en het Bbl is in specifieke gevallen de provincie, namelijk gedeputeerde staten, het
bevoegd gezag.
Dit is het geval op locaties waar eerder een omgevingsvergunning voor een milieubelastende
activiteit voor een complex bedrijf is verleend. Wanneer er op deze locatie een bouwactiviteit
wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld het bouwen van een nieuwe bedrijfshal, is de provincie
ook voor deze activiteit het bevoegd gezag.40
De zin uit de toelichting: «Gemeenten mogen er op vertrouwen dat het bouwwerk bij
gereedmelding zal voldoen aan de bouwtechnische regels als de kwaliteitsborger aan
de hand van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging werkt.» roept bij de
leden van de SP-fractie de vraag op wat er gebeurt als dat vertrouwen wordt geschaad,
of als er bij de gemeente een vermoeden is dat het niet klopt. De leden van de SP-fractie
vragen om een toelichting op deze situaties en vragen tevens welke mogelijkheden een
gemeente dan heeft om in te grijpen of de kwaliteitsborger aanwijzingen te geven.
De leden van de SP-fractie vragen of het bevoegd gezag informatiemomenten kan afdwingen.
Deze leden vragen hoe het bevoegd gezag zijn taak goed kan vervullen als het opleggen
van informatie- en stopmomenten afhangt van een waarneming of melding van de kwaliteitsborger.
De leden van de SP-fractie hebben eenzelfde vraag over het afdwingen of opleggen van
stopmomenten. Zij vragen welke mogelijkheden het bevoegd gezag hiertoe heeft en waarom
hier niets over opgenomen is in het ontwerpbesluit.
Met het nieuwe stelsel worden de taken rond de controle op de bouw anders belegd.
Onder «Verantwoordelijkheidsverdeling in het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen» ben ik daar uitgebreid op ingegaan. De verschillende rollen en bevoegdheden zijn
zoveel mogelijk complementair aan elkaar, en niet overlappend. De kwaliteitsborger
controleert voor en tijdens de bouw en voor de gereedmelding van het bouwwerk of het
(te bouwen) bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels aan de hand van een toegelaten
instrument voor kwaliteitsborging. De instrumentaanbieders zien toe op het functioneren
van de kwaliteitsborgers en de toelatingsorganisatie houdt toezicht op de toepassing
van instrumenten voor kwaliteitsborging en het functioneren van het stelsel als geheel.
De gemeente blijft bevoegd voor het toezicht op naleving van de bouwregelgeving en
kan handhavend optreden als hier in een concreet geval aanleiding toe is. Het gaat
hier uitdrukkelijk niet om toezicht of controle op de kwaliteitsborger en zijn taken.
Daarvoor zijn de andere genoemde elementen ingebouwd in het stelsel.
Ten behoeve van de toezichts- en handhavingstaak van de gemeente voorziet het ontwerpbesluit
in een aantal informatiemomenten. Na overleg met de VNG en de VBWNT wordt mogelijk
gemaakt
dat de gemeente bij de bouwmelding de risicobeoordeling en het daarop gebaseerde borgingsplan
van de initiatiefnemer ontvangt. De gemeente krijgt de bevoegdheid in bijzondere situaties
waarin bepaalde risico’s spelen die van invloed kunnen zijn op het voldoen van het
bouwwerk aan de bouwtechnische regels om meer informatie op te vragen tijdens de bouw,
en informatie op te vragen over de momenten van het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden
(zoals het storten van het beton). Hiermee wordt de informatiepositie van de gemeente
als bevoegd gezag versterkt zodat de toezichts- en handhavingsstrategie voor een concreet
project goed kan worden ingericht. Bij de gereedmelding van het bouwwerk krijgt de
gemeente een dossier bevoegd gezag met informatie die nodig is voor het toezicht op
het alsdan gerealiseerde bouwwerk inclusief een verklaring van de kwaliteitsborger
dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels en waarbij, voor zover van belang,
wordt ingegaan op de getroffen maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen
of te beperken. Daarmee is het voor het bevoegd gezag voldoende inzichtelijk wat er
gebouwd gaat worden en welk bouwwerk er uiteindelijk is gerealiseerd.
Uiteraard kan er in meer vergaande gevallen gebruik worden gemaakt van toezichts-
en handhavingsbevoegdheden wanneer het bevoegd gezag hiertoe aanleiding heeft of gerede
twijfel heeft over de juistheid van de informatie die ontvangen wordt van de initiatiefnemer
en de kwaliteitsborger, of aan de kwaliteit van het bouwwerk. Dit kan gebeuren op
basis van eigen waarnemingen, risico-gestuurd toezicht of signalen van derden.
In de nota van toelichting op het ontwerpbesluit is in paragraaf 3.2.1 een opsomming
gegeven van de instrumenten die het bevoegd gezag hierbij ter beschikking staan, zoals
onder meer een waarschuwing, (spoedeisende) bestuursdwang en een bestuurlijke boete.
Ik stel samen met de VNG een handreiking op ter ondersteuning van gemeenten bij het
opstellen van de uitvoerings- en handhavingsstrategie over welke interventiemomenten
in het nieuwe stelsel aan de orde kunnen zijn en welke handhavingsinstrumenten in
die gevallen toepasbaar en proportioneel zijn.
De leden van de SP-fractie vragen waarom in voorliggend besluit niet is opgenomen
hoe wordt geborgd dat een kwaliteitsborger bij de uitvoering van de werkzaamheden
rekening houdt met de extra eisen die een gemeente kan hebben gesteld, bijvoorbeeld
als het gaat om duurzaamheidseisen. De leden willen weten hoe een gemeente dit kan
controleren, kan bijsturen en welke andere rol of taken er hier zijn weggelegd voor
het bevoegd gezag. Wanneer er geen rol wordt gezien voor het bevoegd gezag, dan luidt
de vraag waarom er dan extra eisen gesteld kunnen worden en hoe deze kunnen worden
gecontroleerd.
De bedoelde eisen zijn maatwerkregels die lokaal in het omgevingsplan in afwijking
van het Bbl mogen worden opgenomen. De lokale maatwerkregel, met veelal een strengere
eis, treedt daarmee in de plaats van de waarde uit de landelijke nieuwbouweis uit
hoofdstuk 4 van het Bbl. Aangezien het maatwerk op grond van het Bbl betreft, valt
dit onder de taak van de kwaliteitsborger om te controleren of het te bouwen bouwwerk
zal voldoen aan de bouwtechnische regels. Maatwerkregels zijn altijd vooraf kenbaar
en functioneren voor bouwwerken onder gevolgklasse 1 als rechtstreeks werkende algemene
regels. Deze dienen dus door de initiatiefnemer, bouwer en kwaliteitsborger te worden
beschouwd en nageleefd op een gelijke wijze als wanneer de eis direct in het Bbl was
opgenomen. De rol van het bevoegd gezag is voor deze eisen ook niet anders dan voor
de overige bouwtechnische eisen. De bij de bouwmelding ingediende risicobeoordeling
en het daarop vastgestelde borgingsplan kunnen in het kader van het toezicht door
het bevoegd gezag gebruikt worden om desgewenst in een vroeg stadium toezicht te houden
op de naleving hiervan.
In de toelichting lezen de leden van de SP-fractie dat «Een afwijking die nog aangepast
kan worden en uiteindelijk hersteld is, niet aan de gemeente hoeft te worden gemeld.»
Het bevreemdt deze leden waarom dit niet gemeld hoeft te worden. Deze leden willen
graag een uitleg op dit punt en vragen tevens waar de gemeente het eerdergenoemde
vertrouwen dan op moet baseren als er geen open kaart gespeeld hoeft te worden over
afwijkingen of herstelwerkzaamheden in dit kader.
Aangezien het primair de taak van de kwaliteitsborger is om het voldoen aan de bouwtechnische
regels te controleren tijdens de bouw, worden afwijkingen die nog kunnen worden aangepast
en uiteindelijk hersteld zijn niet aan het bevoegd gezag gemeld. Uiteindelijk zal
de kwaliteitsborger alleen een verklaring afgeven als hij kan verklaren dat het gerealiseerde
bouwwerk naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische regels. In deze verklaring
geeft de kwaliteitsborger tevens aan hoe omgegaan is met de getroffen maatregelen
om bouwtechnische risico’s te beperken of te voorkomen. De bevindingen opgenomen in
reguliere controleverslagen zullen normaliter door de aannemer worden opgepakt. Alleen
die zaken die aan het uiteindelijk afgeven van een verklaring in de weg staan, worden
aan het bevoegd gezag gemeld. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om op basis
van de informatie van de kwaliteitsborger, eventueel eigen onderzoek en de ernst van
de overtreding van de bouwtechnische regels te besluiten om al dan niet handhavend
op te treden.
Welke onderdelen moet een «dossier bevoegd gezag» bevatten als een bouwwerk gereed
is, vragen de leden van de SP-fractie. De leden vragen welke afwegingen zijn gemaakt
om onderdelen wel of niet op te nemen en of het klopt dat (onderdelen van) tekeningen
er geen onderdeel van uitmaken en zo ja, waarom.
Uitgangspunt voor het dossier bevoegd gezag is geweest dat dit dossier naast de door
de kwaliteitsborger afgegeven goedkeurende verklaring, gegevens en bescheiden bevat
over het gerealiseerde bouwwerk die minimaal nodig zijn om adequaat invulling te kunnen
geven aan de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente in het nieuwe stelsel
na gereedmelding van het bouwwerk. Deze informatie heeft de gemeente nodig voor het
toezicht op het alsdan gerealiseerde bouwwerk. Naast informatie over de wijze waarop
bij het bouwen rekening is gehouden met in de risicobeoordeling genoemde risico’s
wordt in het dossier bevoegd gezag informatie opgenomen die inzichtelijk maakt dat
het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels.
Om te bepalen welke informatie bij de gereedmelding aangeleverd zou moeten worden
bij het bevoegd gezag is in opdracht van mijn ministerie een onderzoek gedaan naar
de informatiebehoefte van gemeenten.41 In overleg met marktpartijen en gemeenten is naar aanleiding van dit onderzoek naast
de verklaring van de kwaliteitsborger gekozen extra informatie te vragen op punten,
die met name van belang zijn bij het toezicht op de bestaande bouw en het gebruik
van bouwwerken en die niet te achterhalen valt anders dan door destructief onderzoek.
Dat betreft bijvoorbeeld de aanduiding van gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten
en afmetingen en maximale bezetting van alle ruimten, en bij eventuele calamiteiten,
zoals gegevens over de aard en plaats van brandveiligheidsinstallaties en de noodverlichting
en gegevens over de constructie. Later zijn hieraan, na overleg met de VNG en gemeenten,
gegevens en bescheiden over de luchtverversing, de energiezuinigheid en de duurzaamheid
van het gerealiseerde bouwwerk toegevoegd en is toegevoegd dat het dossier tevens
gegevens en bescheiden moet bevatten waaruit blijkt op welke wijze invulling is gegeven
aan de in het borgingsplan opgenomen maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen
of te beperken.
Alle genoemde gegevens en bescheiden zijn nodig voor het ontwerp en de bouw van het
bouwwerk en beschikbaar als het bouwwerk gereed is. Onder het aanleveren van deze
gegevens en bescheiden vallen ook tekeningen. Dit is in het ontwerpbesluit uitgewerkt
in de artikelen 1.44, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 en 2.15quinquies, tweede
lid, van het Bbl.
Graag ontvangen de leden van de SP-fractie hoe de overgang van bouwfase naar bestaand
bouwwerk eruitziet en hoe dit wordt vastgelegd.
De overgang van de bouwfase naar bestaand bouwwerk vindt plaats doordat het bouwwerk
gereed wordt gemeld bij het bevoegd gezag. De melding gaat vergezeld van een dossier
gezag, inclusief de verklaring van de kwaliteitsborger dat het gerealiseerde bouwwerk
naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische regels en waarbij voor zover van belang,
wordt ingegaan op de getroffen maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen
of te beperken (zie de artikelen 1.44, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012/2.15quinquies,
tweede lid, van het Bbl). In het dossier bevoegd gezag zitten gegevens en bescheiden
over het gerealiseerde bouwwerk die minimaal nodig zijn om adequaat invulling te kunnen
geven aan de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente in het nieuwe stelsel
na gereedmelding van het bouwwerk. Die informatie is nodig voor het toezicht op het
alsdan gerealiseerde bouwwerk. Naast informatie over de wijze waarop bij het bouwen
rekening is gehouden met de in de risicobeoordeling genoemde risico’s, wordt in het
dossier bevoegd gezag informatie opgenomen die inzichtelijk maakt dat het gerealiseerde
bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische regels en noodzakelijke informatie die niet
te achterhalen valt, anders dan door destructief onderzoek. Deze informatie kan de
gemeente gebruiken in het kader van haar toezichthoudende taak op de bestaande bouw.
De leden van de SP-fractie vragen welke efficiëntie bedoeld wordt in de zin: «Het
stelsel bevat verder prikkels om de kwaliteitsborging zo efficiënt mogelijk uit te
voeren.» Wordt hier ook financiële efficiëntie bedoeld, en daarmee dus de druk om
werkzaamheden zo goedkoop mogelijk uit te voeren en zo nee hoe dat wordt geborgd in
het voorliggende besluit, vragen de leden.
Wanneer wordt gesproken over het verbeteren van de efficiëntie in de bouw ben ik het
met de leden van de SP-fractie eens dat het stelsel niet zodanig dient te zijn ingericht
dat kostendruk tot gevolg heeft dat de kwaliteit te wensen overlaat. In het nieuwe
stelsel worden diverse wettelijke eisen gesteld die de kwaliteit van de werkzaamheden
moeten borgen. Voorbeelden zijn de eisen die aan de deskundigheid en onafhankelijkheid
van de kwaliteitsborger worden gesteld en de eisen die aan de instrumenten voor kwaliteitsborging
worden gesteld waar de toelatingsorganisatie op toeziet, zoals in het ontwerpbesluit
beschreven. De werkzaamheden moeten conform deze eisen worden uitgevoerd. Dit betekent
dat de uitvoering niet onder deze wettelijke «bodem» kan zakken. Uiteraard dient daarbij
het nieuwe stelsel kosteneffectief te worden ingericht, bijvoorbeeld doordat keuze
tussen meerdere instrumentaanbieders mogelijk is en ik zal zorgvuldig blijven volgen
hoe de kosten en opbrengsten van het nieuwe stelsel zich ontwikkelen. In het bestuursakkoord
met de VNG is daarom vastgelegd dat voor inwerkingtreding voldoende vertrouwen dient
te bestaan dat invoering van het stelsel van kwaliteitsborging leidt tot betere bouwkwaliteit
tegen aanvaardbare kosten. Deze passage is opgenomen mede naar aanleiding van overleg
met Vereniging Eigen Huis. In proefprojecten wordt hiermee uitgebreid ervaring opgedaan
en ook na inwerkingtreding van het stelsel zal ik zorgvuldig blijven volgen in hoeverre
dit stelsel leidt tot een betere kwaliteitsborging tegen aanvaardbare kosten.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de zorgen rondom het ontbreken van de wettelijke
bepalingen waardoor het bevoegd gezag naar aanleiding van de risicoanalyse kan ingrijpen
en of ik bereid ben om alsnog wettelijke bepalingen op te nemen die dit regelen en
zo nee, waarom niet.
De kwaliteitsborger neemt niet de taken van het bevoegd gezag over ten aanzien van
het toezicht op de naleving en de handhaving van de bouwregelgeving. Deze taak en
de bijbehorende bevoegdheden blijven op een gelijke manier als onder het huidige systeem
bij de gemeente. Gemeenten mogen erop vertrouwen dat het bouwwerk bij gereedmelding
zal voldoen aan de bouwtechnische regels als de kwaliteitsborger aan de hand van een
toegelaten instrument voor kwaliteitsborging werkt. Er zitten immers diverse controlemechanismen
in het systeem ingebouwd; de kwaliteitsborger die de bouwactiviteit controleert en
daarbij werkt volgens een door de overheid goedgekeurd instrument, de instrumentaanbieder
die toeziet op het functioneren van de kwaliteitsborgers en de toelatingsorganisatie
die toezicht houdt op de toepassing van instrumenten voor kwaliteitsborging en het
functioneren van het stelsel als geheel.
Wanneer de risicobeoordeling in een specifiek geval toch onvolledig is of er gerede
twijfel over het voldoen van het bouwwerk aan de inhoudelijke bouwregelgeving, kan
de gemeente op basis van de bestaande toezichthoudende en handhavende bevoegdheden
optreden. Om deze bevoegdheden goed te kunnen uitoefenen is een goede informatiepositie
van de gemeente nodig. Daartoe wordt, na overleg met de VNG en de VBWTN, in het ontwerpbesluit
aangevuld dat bij de bouwmelding naast het borgingsplan de risicobeoordeling wordt
overgelegd waarop het borgingsplan is gebaseerd. In de risicobeoordeling moet rekening
worden gehouden met specifieke lokale omstandigheden. Daarnaast kan de gemeente informatie
opvragen over specifieke werkbouwwerkzaamheden in bijzondere situaties waarin bepaalde
risico’s spelen die van invloed kunnen zijn op het voldoen van het bouwwerk aan de
bouwtechnische regels en kan de gemeente informatie opvragen over de momenten waarop
specifieke bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Verder moet op de bouwplaats een actuele
planning van de bouwwerkzaamheden aanwezig zijn. Deze informatiemomenten in combinatie
met de bestaande generieke bevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet
bieden de gemeente voldoende mogelijkheden om adequaat toezicht te houden op de naleving
van de bouwtechnische regels en, indien de concrete situatie daarom vraagt, tot handhaving
over te gaan.
De leden van de PvdA-fractie vragen of gegarandeerd kan worden dat het omzetten van
de wet naar de Omgevingswet inhoudelijk neutraal geschiedt.
Bij het omzetten van de wet naar de Omgevingswet is zoveel mogelijk een technische
omzetting van de wijzigingen in het Bouwbesluit 2012 beoogd. Een uitzondering daarop
is de wijziging van een vergunningplicht in een meldplicht zoals ik in antwoord op
de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks-fractie over het systeem van
meldplicht, vergunningplicht en vergunningvrij bouwen, heb aangegeven. Verder kan
de formulering hier en daar afwijken, zonder dat een inhoudelijke wijziging is beoogd.
Dit heeft te maken met verschillen in het gebruik van terminologie in het Bouwbesluit
2012 en de algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de beoordeling van het ontwerpbesluit
door de VNG. De zorgen gaan over de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en betaalbaarheid
van de verdere uitwerking van de wet. Deze leden delen deze zorgen en vragen of ik
deze ook deel. Zo ja, vragen zij welke stappen worden ondernomen om dit te ondervangen.
Naar aanleiding van het overleg met de VNG en de VBWTN over de door hen geuite zorgen
bij het ontwerpbesluit en is afgesproken om het ontwerpbesluit op onderdelen aan te
vullen om de informatiepositie van de gemeente nog verder te versterken. Zo ontvangt
de gemeente bij de bouwmelding naast het borgingsplan de risicobeoordeling waarop
het borgingsplan is gebaseerd, wordt in de risicobeoordeling rekening gehouden met
specifieke lokale omstandigheden, Na het ontvangen van de bouwmelding krijgt de gemeente
de bevoegdheid om in bijzondere situaties informatie op te vragen over specifieke
bouwwerkzaamheden en over de momenten waarop bepaalde werkzaamheden worden uitgevoerd.
Op de bouwplaats moet een actuele planning van de data waarop specifieke bouwwerkzaamheden
worden uitgevoerd aanwezig zijn. Deze aanpassingen komen tegemoet aan de zorgen van
de VNG en de VBWTN.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat in het ontwerpbesluit sinds 2017 niet
de aanpassingen zijn doorgevoerd die men zou verwachten na het aannemen door de Tweede
Kamer van de amendementen De Vries nr. 16 (gewenste risicobeoordeling door bevoegd
gezag) en nr. 17 (dossier overleggen aan bevoegd gezag). Deze leden zijn van mening
dat de rol van het bevoegd gezag onuitvoerbaar blijft. Zij vragen of ik bereid ben
om alsnog volledig uitvoering te geven aan de amendementen.
Met het geheel aan wet- en regelgeving, dus ook de Algemene wet bestuursrecht en de
bijzondere bepalingen in de Woningwet en de Omgevingswet, en de aanpassingen die ik
in overleg met gemeenten in het ontwerpbesluit doe, heeft het bevoegd gezag naar mijn
mening voldoende instrumenten in handen om het toezicht op de naleving en de handhaving
van de bouwregelgeving vorm te geven. Het bevoegd gezag zal in beginsel kunnen vertrouwen
op de informatie die hij ontvangt bij de bouw- en gereedmelding en de controle door
de kwaliteitsborger. Zoals ik onder «Verantwoordelijkheidsverdeling in het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen» heb uiteengezet zal de gemeentelijke informatiepositie in het ontwerpbesluit worden
uitgebreid door de gemeente bij de bouwmelding, vier weken voor de start bouw, zowel
de beschikking te geven over de risicobeoordeling als het daarop gebaseerde borgingsplan
van de kwaliteitsborger. Door de splitsing in 2 documenten wordt meer recht gedaan
aan het amendement De Vries (gewenste risicobeoordeling door bevoegd gezag42). Verder zal nader worden uitgewerkt dat de risicobeoordeling (mede) gebaseerd moet
zijn op bijzondere lokale omstandigheden zoals die zijn vastgesteld in het beleid
van de gemeente, anderszins kenbaar zijn gemaakt of redelijkerwijs bekend zijn. Deze
beoordeling moet volledig zijn bij indiening. Het hoe met deze risico’s wordt omgegaan is een zaak van de bouwer en de kwaliteitsborger.
Uiteraard werken de eerder geconstateerde risico’s in het borgingsplan door. De gemeente
krijgt verder de bevoegdheid om in specifieke situaties tijdens de bouw informatie
op te vragen over bepaalde werkzaamheden en de momenten waarop werkzaamheden worden
uitgevoerd. Daarnaast wordt geregeld dat er bij alle melding- of vergunningplichtige
bouwactiviteiten op de bouwplaats een actuele planning aanwezig moet zijn van de data
waarop specifieke bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd. Op basis van deze informatiestromen
kunnen gemeenten het benodigde toezicht voor een project invullen. Op basis van de
in het lokale handhavingsbeleid gemaakte keuzes, eigen waarneming of signalen van
derden zal daar waar nodig gebruik kunnen worden gemaakt van de handhavende bevoegdheden
als er zaken (dreigen) mis (te) gaan die niet door de kwaliteitsborger kunnen worden
ondervangen. Voor die handhavende rol heeft het bevoegd gezag voldoende instrumenten
in handen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het Bouwbesluit 2012 is aangepast juist
nu het de bedoeling is dat de wet gelijktijdig in werking treedt met de Omgevingswet
en de daaronder ressorterende algemene maatregelen van bestuur.
Het ontwerpbesluit bevat zowel een wijziging van het Bouwbesluit 2012 als van de algemene
maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet. Dit is gedaan om aan alle partijen
inzichtelijk te maken wat er gewijzigd is ten opzichte van het eerder ten tijde van
de behandeling van de wet voorgehangen ontwerpbesluit. De wijzigingen in het Bouwbesluit
2012 zijn inhoudelijk gelijk aan de daarmee corresponderende wijzigingen in het Bbl,
het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het Omgevingsbesluit (Ob). Enkel waar
dat nodig was door de gewijzigde systematiek en begrippen in de Omgevingswet, zijn
deze technisch aangepast. Verder zijn in het Bbl enkele nieuwe inhoudelijke wijzigingen
aangebracht in verband met het onder de Omgevingswet geldende onderscheid in vergunningplichtige,
meldingplichtige en vergunningvrije bouwwerken. Nu het stelsel van kwaliteitsborging
gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treedt zijn niet al deze wijzigingen van
het Bouwbesluit 2012 nodig en roept dit bij verschillende partijen vragen op. Ik zal
daarom in het ontwerpbesluit alleen de wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 opnemen
die met het oog op het tijdig instellen van de toelatingsorganisatie noodzakelijk
zijn. De toelatingsorganisatie moet namelijk ten minste een half jaar formeel ingesteld
zijn en in staat zijn om instrumenten voor kwaliteitsborging te beoordelen en toe
te laten, zodat wanneer het gehele stelsel op 1 januari 2022 onder de Omgevingswet
in werking treedt er voldoende geschikte instrumenten beschikbaar zijn. Artikel VI
van het ontwerpbesluit geeft de mogelijkheid om de inwerkingtreding per onderdeel
te bepalen. Van deze mogelijkheid zal gebruik worden gemaakt om de onderdelen van
het Bouwbesluit 2012 die zien op de toelating van de instrumenten voor kwaliteitsborging
voor het bouwen eerder in werking te laten treden dan 1 januari 2022.
De leden van PvdA-fractie vragen of de mening wordt gedeeld dat de bepalingen onder
het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving niet eensluidend zijn.
Zij vragen met een transponeringstabel op lid-niveau inzicht te verschaffen over de
omzetting van de regels van de wet (Stb. 2019, nr. 382) naar de regels onder de Omgevingswet, de Wabo en de Woningwet zoals de situatie
is beoogd op het geplande moment van inwerkingtreding. Ook vragen de leden of, nu
de gehele wetgeving in beweging is vanwege de overgang naar de Omgevingswet, aangegeven
kan worden welke bepaling van het voorliggende besluit is gebaseerd op welke wet en
op welke staat van die wet.
In het ontwerpbesluit zijn de wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 ook verwerkt in
het Bbl, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het Omgevingsbesluit (Ob) op
basis van de systematiek van de Omgevingswet. De Woningwet, deels, en de Wabo, geheel,
zullen opgaan in de Omgevingswet, via de Invoeringswet Omgevingswet. Onder andere
artikel 2 van de Woningwet komt te vervallen; dit artikel wordt vervangen door de
grondslag in artikel 4.3 van de Omgevingswet. Afdeling 1A, kwaliteitsborging voor
het bouwen, van de Woningwet blijft echter van toepassing op het stelsel van kwaliteitsborging
voor het bouwen. Dat betekent dat de grondslag voor het stellen van regels op grond
van het bepaalde in dit hoofdstuk van de Woningwet blijft. In verband met vervallen
van het Bouwbesluit 2012 bij de invoering van de Omgevingswet, zijn deze regels in
het ontwerpbesluit overeenkomstig de systematiek van de amvb’s onder de Omgevingswet
uitgewerkt in het Bbl (eisen aan het bouwen), het Besluit kwaliteit leefomgeving (eisen
waaraan de toelatingsorganisatie instrumenten voor kwaliteitsborging toetst in de
vorm van instructieregels) en in het Omgevingsbesluit (procedurele eisen en openbaar
register). Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk een technische omzetting van de
wijzigingen, met uitzondering van de wijziging van een vergunningplicht in een meldplicht
zoals hierover in antwoord op de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks-fractie
over het systeem van meldingplicht, vergunningplicht en vergunningvrij bouwen is uiteengezet.
Verder kan de terminologie hier en daar afwijken, zonder dat een inhoudelijke wijziging
is beoogd. Dit heeft te maken met verschillen in het gebruik van terminologie in het
Bouwbesluit 2012 en de algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet.
De leden van de PvdA-fractie vragen de wettelijke bepalingen van de wet over risicobeoordeling
en dossier bevoegd gezag in de Omgevingswet op te nemen om te voorkomen dat de wetgever
aan deze hoofdelementen voorbijgaat. Zij vragen om te bevestigen dat die artikelen
uit Stb. 2019, 382 onverkort in de Omgevingswet terugkeren.
In de Wet elektronische publicaties is de samenloop tussen de wet en de Invoeringswet
Omgevingswet geregeld voor zover deze wetten de Woningwet en de Wabo wijzigen. Deze
uitsluitend wetstechnische aanpassing is noodzakelijk, omdat in de Invoeringswet Omgevingswet
de Woningwet wordt gewijzigd en de Wabo komt te vervallen omdat deze zijn omgezet
in de Omgevingswet. Het onderdeel van de Woningwet dat betrekking heeft op het stelsel
van kwaliteitsborging voor het bouwen, inclusief de bepaling over het dossier bevoegd
gezag, blijft in de Woningwet. De grondslag voor de risicobeoordeling in artikel 2.8
van de Wabo is conform de systematiek van de Omgevingswet vervangen door een meer
algemene grondslag in artikel 4.3 van de Omgevingswet. Deze wetten zijn inmiddels
door de beide Kamers aangenomen en door de regering bekrachtigd. Op basis van de grondslagen
in de Woningwet voor het dossier bevoegd gezag en in de Omgevingswet voor de risicoboordeling
zijn deze onderwerpen thans uitgewerkt in het voorliggende ontwerpbesluit, zie artikel 2.15quater,
eerste lid, onder f, van het Bbl. Naar aanleiding van overleg met de VNG en de VBWTN
zal ik in het ontwerpbesluit opnemen dat bij de bouwmelding naast het borgingsplan
een aparte risicobeoordeling moet worden overgelegd. Hiermee wordt meer recht gedaan
aan de grondslag zoals deze in artikel 2.8 van de Wabo is opgenomen.
De leden van de PvdA-fractie vragen uit te leggen waarom in afwijking van de inhoud
en de nadrukkelijke bedoeling van het amendement TK 34 453, nr. 16 de risicobeoordeling volgens het ontwerpbesluit onderdeel is van het borgingsplan
van de kwaliteitsborger en of toegezegd kan worden dat deze bepaling alsnog zo wordt
aangepast.
Bij de melding dat gebouwd wordt met kwaliteitsborging moet de indiener van de melding
een risicoboordeling met een daarop gebaseerd borgingsplan overleggen aan het bevoegd
gezag. Door de splitsing in 2 documenten wordt meer recht gedaan aan het amendement
De Vries (gewenste risicobeoordeling door bevoegd gezag).43 De risicobeoordeling is de basis van dit borgingsplan en gaat in op de specifieke
risico’s van een project. Indien alleen een risicoboordeling zou worden ingediend
bij de melding dan zou een gemeente geen inzicht hebben in de maatregelen die in een
bouwproject getroffen worden om bouwtechnische risico’s te beperken en/of te voorkomen
en daarmee ook geen zicht hebben op de restrisico’s.
Een gerichte inzet van eventueel toezicht en handhaving zou daardoor lastiger zijn.
Zoals ik al heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen van de leden van de fracties
van GroenLinks en de SP wordt er in samenwerking tussen de Vereniging Kwaliteitsborging
Nederland en de VBWTN een format ontwikkeld voor de risicobeoordeling. Voor het bevoegd
gezag zal de toepassing van het format duidelijkheid geven of een bepaald risico door
de indieners is meegenomen in de risicobeoordeling. Een risicobeoordeling met het
daarop gebaseerde borgingspan kan voor de gemeente zo een eenduidige basis zijn op
de toezichts- en handhavingsstrategie voor het betreffende bouwproject.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom zeer risicovolle gebouwen, zoals BRZO’s
en hele grote brandcompartimenten met toepassing van NEN 6060 en NEN 6079 onder gevolgklasse 1
vallen en of ik bereid ben om deze gebouwen alsnog uit te sluiten van de eerste tranche
bouwwerken die gaan vallen onder de wet. Ook vragen zij om toe te zeggen dat dit ook
geldt voor bouwwerken die worden gebouwd over spoor- en tramwegen.
Het is een misverstand dat zeer risicovolle gebouwen, zoals BRZO’s, onder gevolgklasse 1
vallen. BRZO’s zijn onder de Omgevingswet, net zoals onder de huidige wetgeving, vergunningplichtig
inzake de milieubelastende activiteit. Bouwwerken waarvoor een dergelijke vergunning
nodig is, zijn in het ontwerpbesluit uitgezonderd van gevolgklasse 1, zie de artikelen 1.43,
eerste lid, onder c en e/2.15bis, tweede lid, onder c en e, van het Bbl. Over bouwwerken
waarbij met toepassing van NEN 6060 en NEN 6079 grote brandcompartimenten worden ontworpen
is met de brandweer en de VBWTN afgesproken dat deze buiten gevolgklasse 1 vallen.
De betreffende bepaling is abusievelijk vervallen in het ontwerpbesluit. Ik zal het
ontwerpbesluit hierop aanpassen.
Voor bouwwerken die worden gebouwd over spoor- en tramwegen geldt dat deze gezien
de definitie slechts beperkt onder gevolgklasse 1 kunnen vallen. Alleen bouwwerken
ten behoeve van specifieke infrastructurele voorzieningen voor spoor- en tramwegen,
zoals seinen en bovenleiding, zullen onder gevolgklasse 1 kunnen vallen. De nu onder
gevolgklasse 1 vallende fiets- en voetgangersbruggen zijn uitgezonderd voor zover
ze gebouwd worden over provinciale of rijkswegen. Gezien de beperking in overspanning
– maximaal 20 meter – zal de bouw over tram- of spoorwegen niet of nauwelijks voor
kunnen komen.
De aan het woord zijnde leden vragen waarom onder de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken
leefomgeving verbouwactiviteiten niet langer vallen onder gevolgklasse 1.
In het ontwerpbesluit vallen verbouwingen zowel onder het Bouwbesluit 2012 (huidige
regelgeving) als onder het Bbl (nieuwe situatie) onder de definitie van gevolgklasse 1.
Er zijn geen inhoudelijke verschillen tussen deze bepalingen. Wel zijn er verschillen
in de gekozen uitwerking vanwege de verschillen in systematiek tussen het Bouwbesluit
2012 en het Bbl. Zo is in het ontwerpbesluit in artikel 1.43, derde lid, van het Bouwbesluit
2012 uitdrukkelijk geregeld dat ook verbouwingen onder gevolgklasse 1 vallen. Voor
het Bbl volgt dit al uit in de definities in bijlage 1 van de Omgevingswet, waar staat
dat onder bouwen wordt verstaan het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen,
veranderen of vergroten. Onder bouwen in gevolgklasse 1 wordt dus ook verbouw verstaan.
Of een bouwwerk onder gevolgklasse 1 valt wordt beantwoord aan de hand van de criteria
in artikel 1.43 Bouwbesluit 2012/2.15bis Bbl. In de betreffende artikelen is landelijk
uniform gedefinieerd welke bouwwerken behoren tot gevolgklasse 1. Dit wordt ondersteund
door de DSO-LV.
De leden van de PvdA-fractie vragen aan te geven hoe alsnog aan de ontbrekende regels,
als bedoeld in 1.2.2 onder a tot en met h in het voorliggende besluit, invulling gaat
worden gegeven opdat gemeenten hun wettelijke toezicht- en handhavingstaken naar behoren
kunnen uitvoeren als bedoeld in de amendementen TK 34 453, nr. 16 en TK 34 453, nr. 17 en het bestuursakkoord.
De gemeente heeft als bevoegd gezag in het stelsel van kwaliteitsborging voor het
bouwen geen taak om vooraf inhoudelijk te beoordelen of het aannemelijk is dat het
te bouwen bouwwerk gaat voldoen aan de bouwtechnische regels. Dit gaat eerst gelden
voor bouwwerken die onder gevolgklasse 1 vallen. Dat betekent dat de gemeente in die
gevallen alleen vooraf toetst of een voor dat bouwproject geschikt instrument voor
kwaliteitsborging wordt toegepast, er een kwaliteitsborger is die dit instrument voor
kwaliteitsborging gaat toepassen en of er een risicobeoordeling en een daarop gebaseerd
borgingsplan zijn. In het individuele geval kan het wenselijk zijn dat er op specifieke
momenten tijdens de bouw toezicht wordt gehouden op specifieke bouwwerkzaamheden omdat
dat toezicht achteraf niet goed mogelijk is. Het bevoegd gezag kan dit beoordelen
op grond van de risicobeoordeling die bij de melding voor het specifieke project van
de initiatiefnemer ontvangen wordt, en toezicht en handhaving vervolgens inrichten
op basis van meer generiek handhavingsbeleid dat lokaal is vastgelegd in een handhavingsstrategie.
Als dit in een bijzonder geval nodig is kan daarnaast door de gemeente informatie
worden opgevraagd. In het ontwerpbesluit krijgt de gemeente de bevoegdheid om in bijzondere
situaties informatie op te vragen over specifieke bouwwerkzaamheden en over de momenten
waarop bepaalde werkzaamheden worden uitgevoerd. Op de bouwplaats moet een actuele
planning van de data waarop specifieke bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd aanwezig
zijn. Na de bouw ontvangt de gemeente een zogenoemd dossier bevoegd gezag met informatie
over het gerealiseerde bouwwerk en een verklaring dat het bouwwerk voldoet aan de
bouwtechnische regels waarbij, voor zover van belang, wordt ingegaan op de getroffen
maatregelen om bouwtechnische risico’s te voorkomen of te beperken. Als er aanleiding
is om over te gaan tot toezicht en handhaving op de bouwplaats dienen alle aanwezigen
op de bouwplaats hier medewerking aan te verlenen. De gemeente kan haar handhavende
bevoegdheden inzetten als zij constateert dat niet aan de bouwtechnische regels wordt
voldaan, waaronder zo nodig het stilleggen van de bouw.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe aan de financiële zorgen en risico’s van de
gemeenten tegemoet wordt gekomen als bedoeld in paragraaf 1.2.3 van de inleiding.
Met de introductie van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen vervalt een
groot deel van de werkzaamheden van gemeenten in het kader van de omgevingsvergunning
voor het bouwen, omdat bouwplannen niet meer inhoudelijk getoetst worden door de gemeente.
Bij het uitwerken van de wet zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. In dat kader is
berekend dat de kosten die wegvallen omdat gemeenten dit werk niet meer hoeven te
doen, hoger zijn dan de baten (leges) die naar verwachting hiermee vervallen.44 Het vervallen van de vergunning en daarmee de grondslag om leges te heffen zal dus
gemiddeld gezien niet zorgen voor een verslechtering van de financiële positie van
gemeentes. De kosten voor het toetsen van de bouwplannen in het nieuwe stelsel verschuiven
naar de kosten voor de uitvoering van de kwaliteitsborging door de kwaliteitsborger.
Het verschuiven van inkomsten van gemeenten naar de kwaliteitsborger is dus ook noodzakelijk
om het stelsel te bekostigen, het vervallen van de vergunning maakt dit voor eenieder
duidelijk.
Hoe dit in een specifieke gemeente uitwerkt is afhankelijk van verschillende factoren,
zoals de verdeling van het aantal bouwactiviteiten over de verschillende gevolgklassen
en in het verleden gemaakte lokale keuzes rond de berekening van de leges tarieven.45 De werkzaamheden die achterblijven bij gemeenten en die in de plaats komen van de
vergunning zijn geen diensten in de zin van de Gemeentewet en dienen dus uit algemene
middelen in plaats van leges gefinancierd te worden. Het gaat hier dan om bestaande
taken zoals het uitvoeren van toezicht en handhaving en het ontvangen en op volledigheid
checken van de bouwmelding.
De afgelopen jaren hebben gemeenten er door veranderingen in wet- en regelgeving en
door diverse incidenten in binnen- en buitenland meer werk bij gekregen, met name
waar het gaat om het toezicht en handhaving in de bestaande bouw. Deze ontwikkeling
zal zich naar verwachting ook de komende jaren doorzetten. Het stelsel van kwaliteitsborging
zorgt zoals hierboven beschreven aan de ene kant voor een vermindering van de werkzaamheden
bij gemeenten waar het gaat om het vooraf beoordelen of het aannemelijk is dat een
bouwwerk gaat voldoen aan de bouwtechnische regels (de preventieve toets), maar zorgt
ook voor een verschuiving naar de fase van bestaande bouw voor de rol van het bevoegd
gezag in het kader van toezicht en handhaving. Daarnaast is goede toezicht en handhaving
in de bouwfase van belang voor het goed functioneren van het stelsel. Met de wijzigingen
in de wet en het ontwerpbesluit, zijn hier ook extra stappen voor in het proces gebracht,
zoals de risicobeoordeling die aan het bevoegd gezag moet worden overgelegd, de informatieplicht
van de kwaliteitsborging wat betreft afwijkingen die tijdens het bouwen worden geconstateerd
en het dossier bevoegd gezag over het gerealiseerde bouwwerk. Hierdoor is de positie
van het bevoegd gezag in het kader van toezicht en handhaving verder versterkt.
De vraag of de algemene middelen die gemeenten voor deze taak ter beschikking worden
gesteld toereikend zijn wil ik in brede zin voor het gehele domein van het bouwen
bezien door hier een apart onderzoek als bedoeld in artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet
voor uit te laten voeren en op basis van deze uitkomsten te bezien of hier meer financiële
middelen nodig zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen of inzicht kan worden verschaft in de afspraken
die met de verzekeringswereld zijn gemaakt om te waarborgen dat gedurende de 20 jaar
garantietermijn de gebruiker van een bouwwerk een beroep kan doen op die verzekering.
Vermoedelijk verwijzen deze leden naar de verjaringstermijn van twintig jaar voor
aansprakelijkheid zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Deze aansprakelijkheid
staat los van verzekeringskwesties. Juist de aanscherping van de aansprakelijkheid
stimuleert bouwbedrijven om hun interne kwaliteitssystemen te verbeteren en hierdoor
meer grip te krijgen op en verantwoordelijkheid te nemen voor de door hen opgeleverde
kwaliteit. Ik ben voornemens om met verzekeraars te bezien in hoeverre zij een rol
kunnen spelen bij de invulling in de praktijk van de bescherming van bouwconsumenten
tegen de voor hen ongewenste gevolgen van gebreken in het aan hun opgeleverde bouwwerk.
Hiervoor zal echter eerst volledige duidelijkheid dienen te ontstaan omtrent het volledige
regelgevende kader, zodat het voor verzekeraars ook mogelijk is om de precieze gevolgen
in te schatten van eventuele op de markt te brengen verzekeringsproducten.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe onder de Omgevingswet invulling wordt gegeven
aan de door het bevoegd gezag te beoordelen indieningsvereisten die de risicobeoordeling
betreffen.
In het bestuursakkoord is afgesproken dat de nadere uitwerking van de regels over
de inhoud van de risicobeoordeling naar het karakter van de inhoudelijke verantwoording
door de vergunninghouder aan de gemeente wordt vormgegeven. Daarbij is afgesproken
dat in die nadere uitwerking in de lagere regelgeving zal worden geregeld welke gegevens
en bescheiden de risicobeoordeling en het dossier bevoegd gezag moet bevatten ten
aanzien van het voldoen aan de bouwtechnische regels. Daarbij moet tevens, voor zover
van belang, rekening worden gehouden met de bijzondere lokale omstandigheden. Op hoofdlijnen
gaat het om de volgende informatie. In de risicobeoordeling zal moeten worden ingegaan
op de samenhang met andere (lokale) regels zoals het bestemmingsplan/omgevingsplan
en afwijkingsverzoeken daarvan, welstand, monumenten, adviezen van de veiligheidsregio/brandweer,
en de toepassing van gelijkwaardigheid en regels bij verbouw/transformatie. Voorts
zal de risicobeoordeling moeten ingaan op mogelijke risico’s van het specifieke bouwwerk
met betrekking tot de naleving van de bouwtechnische regels, met bijzondere aandacht
voor onderdelen van het bouwwerk die aan het zicht worden onttrokken.
Ook is met partijen afgesproken dat de gemeente bij de bouwmelding de risicobeoordeling
en het daarop gebaseerde borgingsplan ontvangt. Hiermee wordt de informatiepositie
van de gemeente nog verder verbeterd. De gemeente krijgt hiermee niet alleen informatie
over de risico’s, maar ook het plan hoe deze risico’s worden beheerst. In samenwerking
tussen de Vereniging Kwaliteitsborging Nederland en de VBWTN wordt een format ontwikkeld
voor de risicobeoordeling. Met dit format voor de risicobeoordeling zal worden geborgd
dat de indiener bij het uitvoeren van de risicobeoordeling alle voor dat plan en voor
die locatie relevante risico’s meeneemt in zijn beoordeling. Voor de gemeente zal
invulling van het format duidelijkheid geven over de specifieke risico’s van het bouwen
zodat zij op basis hiervan haar toezichts- en handhavingsstrategie kan inrichten.
Het format voor de risicobeoordeling is een richtlijn en kan worden gebruikt als een
oplegger of samenvatting van het borgingsplan zoals dat op grond van de verschillende
toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging wordt voorgeschreven. Op deze wijze
ontstaat uniformiteit in de aan te leveren informatie zonder dat de ruimte die de
wet biedt voor maatwerk in instrumenten wordt ingeperkt.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het bestuursakkoord met de VNG het volgende
is opgenomen: «De risicobeoordeling kan door het bevoegd gezag worden gebruikt om
zijn handhavende taak van waarnemen, beoordelen en interveniëren vooraf inhoud en
richting te geven. De risicobeoordeling biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid zijn
repressieve rol uit te kunnen oefenen. In het kader van de handhavende taak kan het
bevoegd gezag, indien daartoe in het specifieke geval aanleiding wordt gezien, tijdens
de bouw informatiemomenten en stopmomenten aan de vergunninghouder opleggen.» Zij
vragen om toe te lichten waarom in het ontwerpbesluit, in afwijking van de strekking
van het bestuursakkoord, niet de mogelijkheid van een maatwerkvoorschrift over het
opleggen van informatiemomenten en stopmomenten is opgenomen.
De in het bestuursakkoord en door de leden van de PvdA-fractie genoemde passage heeft
betrekking op de bij het bevoegd gezag gelegen taak om toezicht en handhaving uit
te kunnen oefenen. Zoals ook toegelicht onder «Verantwoordelijkheidsverdeling in het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen» en op de vraag van de leden van de SP-fractie over de mogelijkheden van het bevoegd
gezag om informatie- en stopmomenten af te dwingen, bieden de algemene bevoegdheden
uit de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet de grondslagen om toezicht en
handhaving in te richten.
In overleg met de VNG en de VBWTN worden diverse aanpassingen in het ontwerpbesluit
gedaan. Hierdoor kan de gemeente vooraf in haar beleid kenbaar maken welke (lokale)
risico’s in acht genomen moeten met het oog op de bouwtechnische regels. Zo ontvangt
de gemeente bij de bouwmelding naast het borgingsplan de risicobeoordeling waarop
het borgingsplan is gebaseerd, wordt in de risicobeoordeling rekening gehouden met
specifieke lokale omstandigheden, Na het ontvangen van de bouwmelding krijgt de gemeente
de bevoegdheid om in bijzondere situaties informatie op te vragen over specifieke
bouwwerkzaamheden en over de momenten waarop bepaalde werkzaamheden worden uitgevoerd.
Op de bouwplaats moet een actuele planning van de data waarop specifieke bouwwerkzaamheden
worden uitgevoerd aanwezig zijn.
Deze aanpassingen komen tegemoet aan de zorgen van gemeenten. Met deze aanpassingen
kan dus voldoende maatwerk geleverd worden. Er is in overleg met deze partijen niet
gekozen voor een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet,
omdat zo’n voorschrift is bedoeld om algemene rijksregels nader in te vullen, aan
te vullen of om ervan af te wijken. Daarvan is hier geen sprake; de algemene regels
waar het melden, het bouwen, en het uiteindelijke bouwwerk aan moeten voldoen blijven
in alle gevallen gelijk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier