Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Inge van Dijk over het bericht 'Financiële les op school moet toenemende schulden bij jongeren tegengaan'
Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Financiën over het bericht «Financiële les op school moet toenemende schulden bij jongeren tegengaan» (ingezonden 22 januari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Nobel (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens
de Minister van Financiën (ontvangen 4 maart 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 1297.
Vraag 1
Bent u bekend met de cijfers dat één op de vijf jongeren te maken heeft met betaalproblemen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met de uitkomst van het onderzoek van Money Start onder ruim 1600 jongeren
op het vmbo en mbo dat 89% van de kinderen beschikt over onvoldoende financiële kennis
om het digitale leven tegemoet te treden?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Bent u bekend met de cijfers van ING uit 2024 dat 49% van de Nederlandse jongeren
tussen de 16 en 27 jaar te maken heeft met schulden?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Is het u bekend dat het aantal jongeren met schulden sinds de coronacrisis jaarlijks
verdubbeld is? Heeft u daar een verklaring voor?
Antwoord 4
De cijfers en inzichten over jongeren met geldzorgen en schulden die de afgelopen
jaren uit verschillende onderzoeken naar voren komen, hebben onze aandacht. Uit de
cijfers van DUO blijkt bijvoorbeeld dat er de laatste jaren bijvoorbeeld meer jongeren
met een studielening zijn, en het Nibud signaleert dat jongeren tussen 18 en 30 jaar
vaker geldzorgen hebben dan andere groepen.
Het Nibud geeft in dit rapport ook aan dat jongeren vaker een instabiel inkomen hebben
dan andere groepen (35% versus 15%). Ook weten ze minder vaak waar ze recht op hebben
of waar ze informatie kunnen vinden. Verder lijken ze anders met hun geld om te gaan:
ze zijn meer gericht op de korte termijn, en ze kopen vaker iets waar ze geen geld
voor hebben.2
De cijfers laten ook andere ontwikkelingen zien: uit onderzoek blijkt dat er minder
jongeren zijn met een consumptief krediet. Ook ziet het BKR juist een lichte daling
van betalingsachterstanden op kredieten bij jongeren al komen die betalingsachterstanden
wel vaker voor bij jongeren dan bij ouderen3. Het Nibud laat zien dat jongeren in 2024 juist minder moeite hebben met rondkomen
dan in 2022 (40% in 2024, ten opzichte van 47% in 2022)4.
Het kabinet vindt het van belang dat we voorkomen dat jongeren met geldzorgen en schulden
te maken krijgen. Daarom hebben we ingezet op financiële educatie en individuele financiële
begeleiding via de «Subsidieregeling financiële educatie op onderwijsinstellingen»,
en blijven we werken aan de samenwerking tussen jongerenwerk en mbo’s, laagdrempelige
anonieme hulproutes zoals Geldfit (website, bellen, chatten, appen, mailen) en zetten
we informatiecampagnes in voor jongeren op sociale media. In diverse gemeenten zijn
ook projecten voor jongeren met geldzorgen en/of schulden. Inmiddels zijn ongeveer
35 gemeenten aangesloten bij het Jongeren perspectief fonds, wat honderden jongeren
heeft geholpen om schuldenvrij te worden. Dit project wordt opgeschaald naar meer
gemeenten.
Vraag 5
Ziet u de noodzaak kinderen goed voor te lichten hoe om te gaan met geld, in plaats
van pas in actie te komen als de schulden er al zijn?
Antwoord 5
Ja, die noodzaak zie ik. Met de kamerbrief van 11 oktober jl. heeft het kabinet een
samenhangend pakket aangekondigd om schuldenproblematiek te voorkomen en tegen te
gaan.5 Inzet op de preventie van schulden is hiervan een belangrijk onderdeel, onder andere
door ervoor te zorgen dat mensen met beginnende geldzorgen en/of dreigende schuldenproblematiek
zo vroeg mogelijk bereikt worden en door in te zetten op financiële educatie voor
kinderen en jongeren. Financieel geletterde (jonge) consumenten zijn namelijk weerbaarder
tegen ongewenste beïnvloeding en beter in staat om gezonde financiële keuzes te maken.
Vraag 6
Hoe kijkt u naar de oproep dat financieel onderwijs veel meer aandacht zou moeten
krijgen in het reguliere onderwijs?
Antwoord 6
De subsidieregeling «Financiële Educatie voor onderwijsinstellingen»6 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een maatregel die als
doel heeft het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht binnen
het onderwijs. De subsidie biedt scholen onder meer de mogelijkheid om voor een periode
van maximaal drie jaar docenten/leerkrachten te trainen en medewerkers vrij te stellen
om financiële educatie een structurele plek te geven in het onderwijsprogramma, persoonlijk
financiële begeleiding te bieden en/of ouders te betrekken bij de financiële opvoeding
van hun kinderen. In 2023 hebben 27 mbo scholen de subsidie toegekend gekregen, in
2024 ging dit om 105 middelbare scholen en in 2025 krijgt een afgebakende groep basisscholen
de mogelijkheid om subsidie aan te vragen. Deze subsidie is in nauwe afstemming met
het Ministerie van OCW tot stand gekomen. Hierbij is de balans gezocht tussen de noodzaak
om aandacht in het onderwijs te richten op het verbeteren van de basisvaardigheden
in het primair onderwijs enerzijds, en het belang om aandacht te hebben voor financiële
educatie anderzijds.
Het platform Wijzer in Geldzaken, waarin het Ministerie van Financiën samenwerkt met
publieke en private partners uit de financiële sector, werkt op verschillende manieren
aan het vergroten van het financiële bewustzijn en de financiële competenties waaronder
kennis en vaardigheden. Zo dient de jaarlijkse Week van het geld als belangrijke aanjager
voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren
in de klas. Tijdens deze week is er veel aandacht voor onderwerpen zoals financiële
verleidingen (waaronder buy now, pay later (BNPL)) en financieel zelfstandig worden. Daarnaast moedigt Wijzer in geldzaken scholen
aan om ook in de rest van het jaar aandacht te besteden aan het leren omgaan met geld.
In samenwerking met het Ministerie van Financiën ontwikkelde het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid de voorlichtings- en bewustwordingscampagne «Je Geld de Baas»
over de risico’s en gevolgen van financiële verleidingen. Deze campagne is ook onderdeel
van de website en sociale media van Wijzer in geldzaken en behandelt onder andere
de risico’s van BNPL met de titel «Hoe voorkom je een Betaal Later Kater».
Vraag 7
Vindt u dat, onder andere bij Buy Now, Pay Later (BNPL) meer verantwoordelijkheid
moet worden gelegd bij de schuldeiser in plaats van alleen bij de consument, omdat
schuldeisers heel goed weten welk risico ze nemen?
Antwoord 7
Ja, dat ben ik met u eens. Voor aanbieders van consumptief krediet gelden strenge
regels. BNPL-krediet valt nu nog onder een uitzondering waardoor deze regels daarvoor
niet gelden. Met de implementatie van de herziene Europese Richtlijn consumentenkrediet
(de CCDII)7 gaan deze regels ook voor BNPL-aanbieders gelden (zie ook het antwoord bij vraag
8).
Indien een consument een overeenkomst niet nakomt hebben schuldeisers verschillende
mogelijkheden om een vordering te innen. Zo kunnen er onder voorwaarden incassokosten
in rekening worden gebracht bij uitblijvende betaling en heeft de schuldeiser de mogelijkheid
om betaling af te dwingen via een gerechtelijk vonnis. Deze algemene voorschriften
gelden nu nog op dezelfde wijze voor schulden die zijn ontstaan door een BNPL-overeenkomst.
Zodra echter de CCDII is geïmplementeerd, gelden voor BNPL-krediet (en de als gevolg
van BNPL ontstane schulden) de aanvullende strenge regels die gelden voor consumptief krediet, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren
van een kredietwaardigheidstoets, de maximumkredietvergoeding, maar ook de wettelijk
vastgelegde maximale vertragingsvergoeding die maximeert hoeveel kosten een aanbieder
in rekening mag brengen als een consument BNPL-krediet niet tijdig of volledig aflost.
Hiermee wordt reeds meer verantwoordelijkheid voor de schuld gelegd bij BNPL-aanbieders.
In aanvulling hierop geldt dat het kabinet de ambitie heeft om het stelsel van publieke
en private invordering te verbeteren doordat schulden zoveel mogelijk in een vroeg
stadium worden opgelost, door de kosten van invordering minder snel te laten oplopen
en door publieke en private invordering beter te coördineren. Bij dit alles geldt
dat het een gezamenlijk belang van crediteur en debiteur is dat de invordering van
schulden met zo weinig mogelijk bijkomende kosten wordt voldaan. Over de juridische
aanpak civiele invordering wordt uw Kamer, zoals eerder is toegezegd, voor 1 mei geïnformeerd.
Vraag 8
Bent u het met ons eens dat er vooruitlopend op nieuwe Europese regelgeving, zo snel
mogelijk nadere (afdwingbare) regels moeten komen voor BNPL-aanbieders, omdat BNPL-aanbieders
hun gedragscode in praktijk onvoldoende naleven, bijvoorbeeld bij leeftijdsverificatie?
Antwoord 8
De implementatie van de CCDII heeft voor het kabinet prioriteit. Na de implementatie
moeten BNPL-aanbieders voldoen aan dezelfde, strenge regels als andere aanbieders
van consumptief krediet en onder meer een kredietwaardigheidstoets uitvoeren, aansluiten
op en raadplegen van BKR en voldoen aan regels ten aanzien van informatieverstrekking
en reclame-uitingen. Het kabinet zet daarom in op zorgvuldige maar zo spoedig mogelijke
implementatie.
De gedragscode die door de BNPL-partijen is opgesteld en sinds 30 oktober 2023 in
werking is getreden, biedt minder bescherming dan de CCDII straks zal bieden. Het
kabinet blijft er daarom bij de BNPL-partijen op aandringen om de gedragscode, in
aanloop naar de implementatie van de CCDII, aan te scherpen naar een beschermingsniveau
dat verder in lijn komt met de regelgeving uit de CCDII. Het kabinet is hierover doorlopend
met de partijen in gesprek.
Ten aanzien van leeftijdsverificatie geldt dat door de aangesloten BNPL-partijen stappen
worden gezet om volledige leeftijdsverificatie bij alle klanten door te voeren. Het
kabinet ziet dat partijen hieraan werken. Het kabinet monitort de voortgang van deze
verificatie.
In lijn met de gedragscode zijn de aangesloten aanbieders daarnaast in het kader van
schuldhulpverlening aangesloten bij één van de convenanten van de Nederlandse Vereniging
voor Volkskrediet (NVVK). Wij vinden het goed dat de BNPL-aanbieders een convenant
hebben afgesloten met de NVVK waarin de aanbieders medewerking hebben toegezegd aan
het tot stand brengen van minnelijke schuldregelingen als een situatie daartoe aanleiding
geeft.
Vraag 9
Is het u bekend dat met name het niet betalen van de zorgverzekering door jongeren
in veel gevallen het begin van een lange periode met schulden is, en dat de overheid
de grootste schuldeiser is in Nederland?
Antwoord 9
Sommige verzekeraars geven aan iets meer jongeren te zien met beginnende betalingsachterstanden,
maar in de regeling Betalingsachterstand zorgpremie valt deze stijging niet waar te
nemen.8
Uit onderzoek van Panteia uit 2021 blijkt dat een derde van de schuldenlast afkomstig
is van publieke schuldeisers ten op zicht van twee derde van private partijen.9 Dit beeld wordt bevestigd door een recent onderzoek van Berenschot over schuldregelingen.10 De stelling dat het grootste deel van de schuldenlast voor rekening van de overheid
is, is derhalve onjuist.
Vraag 10
Kunt u uitzoeken in hoeveel gevallen het niet betalen van de zorgverzekering komt
doordat de zorgtoeslag al is uitgegeven voordat de zorgpremie wordt afgeschreven?
Antwoord 10
Het is niet eenvoudig om te onderzoeken in hoeveel gevallen het niet betalen van de
zorgverzekering komt doordat de zorgtoeslag al is uitgegeven voordat de zorgpremie
wordt afgeschreven.
Om dit probleem te voorkomen hebben verzekerden bij veel zorgverzekeraars een keuzemogelijkheid
en kunnen zij zelf bepalen wanneer de zorgpremie moeten worden betaald. De meeste
mensen laten dat moment samenvallen met de datum dat het salaris wordt gestort. Dit
vergroot de kans dat de automatische incasso van de zorgverzekering slaagt. Ook het
onderzoek ten behoeve van de uitvoering van de motie Inge van Dijk c.s. (zie vraag
11) draagt op termijn bij aan de slagingskans van een automatische incasso.
Vraag 11
Ziet u de noodzaak om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan de motie Inge van Dijk
c.s.11 om uitkeringen van de overheid zoveel mogelijk op een vast moment in de maand plaats
te laten vinden, zodat hierop met de afschrijving van vaste lasten kan worden aangesloten?
Antwoord 11
Ik zie het belang van de zaken die worden aangehaald in de motie Van Dijk. Het Ministerie
van SZW gaat daarom in de komende maanden een onderzoek laten uitvoeren naar het harmoniseren
van betaalmomenten.
Vraag 12
Heeft u kennisgenomen van de voorstellen van het CDA in hun Actieplan Financiële Weerbaarheid,
zoals u aangeboden bij de begrotingsbehandeling SZW, en deelt u de noodzaak om preventief
aan de slag te gaan met het financieel weerbaar maken van jongeren, om financiële
problemen later in hun leven te voorkomen?12
Antwoord 12
Ja, ik heb kennis genomen van het Actieplan Financiële Weerbaarheid en op het plan
is schriftelijk gereageerd13. Daarnaast deel ik ook de noodzaak om preventief in te zetten op het financieel weerbaar
maken van jongeren en dit doen wij vanuit het kabinet op verschillende wijzen (zie
antwoord 6).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
E. Heinen, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.