Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda informele bijeenkomst van milieuministers 11 en 12 juli 2024 te Boedapest, Hongarije (Kamerstuk 21501-08-952)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 954
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld op 11 juli 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 17 juni
2024 de geannoteerde agenda informele bijeenkomst van milieuministers 11 en 12 juli
2024 te Boedapest, Hongarije (Kamerstuk 21 501-08-952).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 juni 2024 aan de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 11 juli 2024 zijn de vragen, voorzien van een
inleiding, mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en
de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Postma
De adjunct-griffier van de commissie, Wiendels
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Inleiding
2
GroenLinks-PvdA-fractie
2
VVD-fractie
5
NSC-fractie
5
D66-fractie
6
BBB-fractie
7
Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
geannoteerde agenda voor de informele Milieuraad op 11 en 12 juli 2024. Hierover hebben
deze leden meerdere vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Milieuraad van 11 en 12 juli 2024. Zij hebben hierover nog enkele aanvullende vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda en hebben daarover nog een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele Milieuraad van 11 en 12 juli. Hierover hebben deze leden
nog enkele vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele Milieuraad van 11 en 12 juli en hebben hierover nog enkele
vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van geannoteerde
agenda van de informele Milieuraad, en hebben hierover op dit moment geen vragen of
opmerkingen.
GroenLinks-PvdA-fractie
Europese inzet richting de VN-Klimaatonderhandelingen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over de bespreking
van de Europese inzet richting de Klimaatconferentie (COP29) in het najaar van dit
jaar. Deze leden lezen het volgende in de geannoteerde agenda: «Verder is op COP28
de balans opgemaakt wat betreft de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs. In deze
Global Stocktake (GST) en de zogenaamde «UAE Consensus» is afgesproken om het aandeel
hernieuwbare energie wereldwijd te verdrievoudigen, om energie-efficiëntie te verdubbelen,
en om weg te bewegen van fossiele brandstoffen in energiesystemen.» Tijdens de vooronderhandelingen
in Bonn in juni dit jaar zijn verdere gesprekken in verschillende onderhandelingsonderwerpen,
waaronder National Adaptation Plans, een Gender Action Plan en een Mitigation Work
Progamme om deze uitkomst te implementeren, op niets uitgelopen. Wat wordt de Nederlandse
en Europese strategie in het doorbreken van de huidige impasse in de onderhandelingen?
Bereidt de Minister zich voor op een concreet aanbod (concreet bedrag in US-dollar)
om ontwikkelingslanden financieel te gaan ondersteunen om daarmee de impasse te doorbreken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat de huidige impasse mede wordt
veroorzaakt, doordat rijke landen, waaronder de EU, nog niet bereid zijn te onderhandelen
over de omvang van de publieke kern van het nieuwe klimaatfinancieringsdoel. Arabische
en Afrikaanse delegaties hebben aangegeven dat er een jaarlijks bedrag van 1,1 miljard
dollar tot 1,3 miljard dollar vanaf 2025 nodig is, en roepen rijke landen op om met
een concreet voorstel te komen en zo de dialoog voort te zetten. Wat is de inzet van
de Minister in de EU voor het formuleren van een dergelijk voorstel voor het nieuwe
klimaatfinancieringsbedrag?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ten aanzien van klimaatfinanciering
en schuldenproblematiek dat de Minister een belangrijke rol ziet voor internationale
financiële instellingen en andere vormen van publieke en private financiering van
klimaatactie. Toch wordt het grootste deel van klimaatfinanciering in de vorm van
leningen gegeven, vaak niet eens onder voordelige voorwaarden, wat de schuldenproblematiek
alleen maar verergert en daarmee contraproductief is. Hoe voorziet de Minister te
voorkomen dat ontwikkelingslanden verder in de schulden worden geduwd bij het genereren
van financiële middelen bij inmenging van private financiering en binnen de verantwoordelijkheid
van international financial institutions (IFI's)?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat met name voor adaptatie
en klimaatschade ook financiering in de vorm van giften nodig is. Hoe gaat de Minister
zich ervoor inzetten dat er voldoende financiering in de vorm van giften voor met
name adaptatie en klimaatschade in het doel New Collective Quantified Goal on Climate Finance (NCQG) komt te staan? In hoeverre zal de EU volgens de Minister in detail met een
actieplan komen dat uitstippelt hoe meer klimaatfinanciering wereldwijd naar lokale
gemeenschappen stroomt en direct voor hen toegankelijk wordt? Wordt er aandacht besteed
aan hoe klimaat-kwetsbare groepen zoals vrouwen en inheemse gemeenschappen meer zeggenschap
krijgen over waar internationale klimaatfinanciering terechtkomt? Schetst de NCQG
hoe lokale klimaatfinancieringsinitiatieven de komende jaren kunnen worden opgeschaald?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat de inzet van de EU en de Minister
is dat dat het nieuwe doel er anders uitziet dan het huidige puur kwantitatieve doel.
«Het is van belang dat financiering van klimaatactie wordt gezien als mondiaal doel,
waarbij ontwikkelde landen het voortouw nemen en er ook een rol is voor opkomende,
geïndustrialiseerde economieën.» Het oproepen voor een mondiaal doel op dergelijke
manier beschadigt het vertrouwen van ontwikkelingslanden door ogenschijnlijk de verantwoordelijkheid
van rijke geïndustrialiseerde landen weg te halen, die hun eerdere beloftes op klimaatfinanciering
structureel niet zijn nagekomen, op 2022 na. Hoe denkt de Minister dit vertrouwen
te herstellen om daadwerkelijk een akkoord te kunnen verwezenlijken dat een «belangrijke
factor [zal] zijn in de realisatie van ambitieuze klimaatplannen wereldwijd.»?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over klimaatadaptatie
en de Internationale Klimaatstrategie (IKS). In de geannoteerde agenda onderstreept
de Minister de urgentie van klimaatadaptatie en linkt deze aan de uitvoering van het
UAE Framework (voor adaptatie) en de Nederlandse bijdrage hieraan via de IKS. Tegelijkertijd
wordt in de op 8 mei jl. verstuurde voortgangsbrief (Kamerstuk 31 793, nr. 268) over de strategie het volgende vastgesteld: «Zoals aangegeven in de BHOS-begroting
2024 zijn door ombuigingen binnen het ODA-budget de doelstellingen in de Internationale
Klimaatstrategie om in 2030 minimaal vier miljoen extra mensen minder kwetsbaar te
maken voor klimaatverandering en zeven miljoen mensen extra toegang geven tot veilige
en klimaatbestendige drinkwater- sanitaire voorzieningen niet langer haalbaar.» Het
lijkt erop dat deze uitspraken elkaar tegenspreken. Kan de Minister toelichten hoe
de planning en uitvoering van adaptatie uit de IKS, die niet meer haalbaar zijn verklaard,
in lijn kunnen zijn met bijdragen aan de implementatie van de doelen uit het UAE Framework?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tot slot nog enkele vragen over het
Europese doel voor 2040 en de UAE Consensus. Volgens de geannoteerde agenda zal de
nieuwe Nationally Determined Contribution (NDC) voor 2035 voortvloeien uit het Europese
doel voor 2040, waarover momenteel wordt gesproken en dat via de Europese klimaatwet
wettelijk bindend wordt voor de EU. Tegelijkertijd stelt het European Scientific Advisory
Board on Climate Change (ESABCC) het volgende: «the EU must strive for net emissions
reductions of 90–95% by 2040, relative to 1990 levels. These reductions are essential
for mitigating climate risks and achieving a sustainable future». Waarom zet Nederland
niet in op het doel dat volgens de ESABCC het eerlijke aandeel is dat Europa moet
bijdragen? Welke landen moeten volgens de Minister het gat wel gaan dichten? Geeft
de Minister met deze lagere inzet dan wat de wetenschap aangeeft, het Parijsdoel op?
Waterweerbaarheid
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn positief over de erkenning dat klimaatverandering
leidt tot veel grotere waterrisico’s voor onder andere Nederland. Wát er moet gebeuren,
zegt de Minister niet. Het onderwerp vanuit Nederlands perspectief staat uiteraard
wel regelmatig op de agenda, maar biedt ook geen inzicht of oplossingen voor de Europese
dimensie. De recente overstromingen in Duitsland en in 2021 ook in Limburg laten zien
dat onvoorspelbare stortbuien, maar ook periodes met langdurige regenval, tot grote
overlast en schade kunnen leiden. Vergeleken met Duitsland viel de schade in Nederland
de laatste keren erg mee. Dat lag onder andere aan de betere hoogwaterbescherming.
Deze leden wijzen erop dat het niet alleen een kwestie is van hogere dijken hier,
maar ook van lagere dijken dáár. Wij hebben het hier droog gehouden, juist omdat in
Duitsland rivieren buiten hun oevers traden en zo veel water pas later en geleidelijker
Nederland bereikte. Goed voor Nederland, maar met grote schade in Duitsland tot gevolg.
Deze leden wijzen erop dat Duitsland voornemens is om in het kader van de klimaatadaptatie
zijn hoogwaterbescherming nu op te hogen naar Nederlands voorbeeld en zo zijn eigen
steden en dorpen beter te beschermen. Het gevolg hiervan is vermoedelijk wel een veel
lager waterbergend vermogen van Duitsland, en dus een groter overstromingsrisico in
Nederland. Klopt het dat daarmee onze eigen hoogwaterbeschermingsplannen alweer achterhaald
zijn? Is hier overleg over in Europees of bilateraal verband? Moet er niet voor elke
grote grensoverschrijdende rivier een inclusief plan komen waarin de risico’s van
hoog en laag water voor de scheepvaart, omgeving, natuur en landbouw worden bepaald?
Immers alles wat boven of benedenstrooms gebeurt, heeft gevolgen voor boven én beneden.
Dijken en uiterwaarden, stuwen en vaargeulen, bruggen en sluizen, industrie en landbouwlozingen,
koelwater, grindwinning; alles heeft invloed op elkaar en dus ook op wat in andere
landen kan. Deze leden zouden graag zien dat er een Europese variant komt van «water
en bodem sturend», die richtlijnen opstelt en belangen afweegt die grensoverschrijdende
effecten hebben. Is de Minister bereid dit te bepleiten en hier initiatieven toe te
nemen?
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te zien dat circulaire economie als kans
voor het versterken van het EU-concurrentievermogen op de agenda staat. Meer stimulans
voor bedrijven om te verduurzamen en te innoveren draagt bij aan zoveel mogelijk strategische
autonomie als antwoord op de schaarste van grondstoffen. Welke elementen zullen wat
de Minister betreft deel uitmaken van een derde «circulaire economie»-actieplan, waarvoor
zij wil pleiten bij de Europese Commissie?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Nederlandse zomers droger zullen worden
en de winters natter. Omdat de gevolgen van de klimaatverandering steeds zichtbaarder
worden, zijn klimaatadaptatie en het vergroten van de weerbaarheid tegen klimaatrisico’s
wat deze leden betreft van groot belang. Vanwege het door het KNMI voorspelde kantelpunt,
waarbij veranderingen ineens sneller gaan als de gemiddelde temperatuurstijging boven
een bepaalde drempelwaarde komt, is het goed om zo goed mogelijk voorbereid te zijn
op en hulpverlening paraat te hebben bij extreme weersomstandigheden. Onderlinge bijstand
tussen de EU-landen op het gebied van kennis en operationele inzet bij bijvoorbeeld
overstromingen en natuurbranden kan hierbij van grote meerwaarde zijn. Hoe verloopt
momenteel de samenwerking binnen RescEU en welke rol speelt de Minister hierin? Kan
de Minister bijvoorbeeld gebruik maken van kennis, kunde en materieel van andere,
meer zuidelijke landen, als het gaat om de preventie en de bestrijding van natuurbranden?
En in welke mate is de interoperabiliteit gewaarborgd?
De leden van de VVD-fractie lezen wat betreft de Europese inzet richting de COP29
dat er op de COP29 naar verwachting veel aandacht zal zijn voor een nieuw langetermijndoel
voor internationale klimaatfinanciering. Deze leden lezen dat de EU en de Minister
erop willen inzetten dat het nieuwe doel er anders uit komt te zien dan het huidige
puur kwantitatieve doel. Wat betekent dit precies? Hoe zou de Minister het doel idealiter
willen vormgeven? Als het doel primair gericht moet zijn op de ondersteuning van de
meest kwetsbare landen bij de implementatie van hun nationale klimaatplannen, wat
vraagt dit dan van Nederland? Hoe ziet het krachtenveld er binnen de EU uit? En hoe
staat het met de uitvoering van het Glasgow Climate Pact? Wordt hier al door alle
landen gehoor aan gegeven? Deze leden zijn in ieder geval blij om te lezen dat de
OESO recent heeft bevestigd dat het doel van 100 miljard dollar in 2022 is gehaald.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er op de COP29 ook wordt gesproken over handel
in koolstofkredieten. Deze leden zien hier kansen in, maar zijn het met de Minister
eens dat hiervoor robuuste kwaliteitscriteria moeten worden opgesteld, zodat de gerealiseerde
koofstofverwijdering daadwerkelijk bijdraagt aan het behalen van de klimaatdoelen.
Aan welke criteria denkt de Minister? Wat vinden andere lidstaten hiervan? Hoe gaat
er gecontroleerd worden of de handel voldoet aan dergelijke criteria?
NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie vragen of al duidelijk is wanneer de mededeling over «water
resilience» zal worden gepubliceerd en of Nederland daarop gaat aandringen bij de
informele Milieuraad. In het schriftelijk overleg over het BNC-fiche klimaatadaptatie
gaf de Minister aan de inzet van klimaatadaptatie in het Meerjarig Financieel Kader
(MFK) over te laten aan het nieuwe kabinet. Hoe ziet de(nieuwe) Minister de inzet
in het MFK ten gunste van klimaatadaptatie?
De leden van de NSC-fractie zijn verheugd te zien dat het «one out all out»-principe
in de Kaderrichtlijn Water vervangen lijkt te worden door een beoordelingsmethodiek
die een algemener beeld geeft over de stand van het oppervlaktewater. Deze leden vragen
hoe de Minister dit onderhandelingsresultaat beoordeelt en of hij dit als een werkbare
oplossing voor Nederland ziet. Ook zijn deze leden benieuwd naar de nieuwe doelen
die al voor na 2027 gesteld zullen worden. Kan de Minister inzicht geven wanneer hij
verwacht dat daar meer over bekend zal worden?
De leden van de NSC-fractie hebben meegekregen dat de Natuurherstelverordening bij
de Milieuraad van 17 juni jl. is aangenomen en constateren dat deze nu geïmplementeerd
dient te worden. Kan de Minister aangeven hoe hij het proces voor de totstandkoming
van het natuurherstelplan de komende twee jaar voor zich ziet? Welke rol ziet de Minister
daarin voor relevante partners zoals lagere overheden en de agrarische sector? Hoe
zal de Kamer worden betrokken bij de totstandkoming van het natuurherstelplan? En
hoe is de Minister van plan rekening te houden met de recent aangenomen motie-Van
Campen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1657)?
Tot slot hebben de leden van de NSC-fractie nog een enkele vraag over de Europese
inzet richting de VN-klimaatonderhandelingen (COP29). Deze leden lezen dat Nederland
eind februari 2025 zijn nieuwe NDC voor 2035 in dient te dienen. Hoe staat het met
de voorbereiding op de NDC-2035 in Nederland? Kan de Minister aangeven of, en zo ja
hoe, de Minister van plan is de Kamer hierbij te betrekken?
D66-fractie
De leden van de D66-fractie constateren dat eerder dit jaar het Europees parlement
heeft ingestemd met het voorstel voor recht op reparatie. Dit is een mooie stap richting
een circulaire en duurzame toekomst. Klopt het dat met dit voorstel niet is geregeld
dat producenten verplicht worden om onderdelen te leveren aan niet professionele reparateurs
(zoals bijvoorbeeld repaircafe’s)? Is de Minister het met deze leden eens dat ook
repaircafe’s de mogelijkheid zouden moeten hebben om reserveonderdelen te bestellen
om produceten te kunnen repareren? Zo ja, op welke manier gaat de Minister zich hier
in Europa hard voor maken?
De leden van de D66-fractie constateren dat eerder dit jaar de Europese Raad ook een
deal bereikte over nieuwe regels op het gebied van greenwashing (Green Claims). Hoe
kijkt de Minister naar het voorstel vanuit de Europese Raad? Welke gevolgen gaat dit
hebben voor de Nederlandse aanpak van greenwashing en de wet- en regelgeving daaromtrent?
De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Minister in zal
zetten op het opstellen van een derde actieplan voor circulaire economie. Daarnaast
lezen deze leden dat de focus van het nieuwe Hongaarse voorzitterschap zal liggen
bij concurrentievermogen en economische kansen voor de EU op circulair gebied. Is
de Minister het met deze leden eens dat import van goedkoop plastic (en andere materialen
en grondstoffen) het voortbestaan van circulaire industrie in Europa bemoeilijkt?
Welke stappen gaat de Minister in Europees verband zetten om circulaire bedrijven
die het nu moeilijk hebben te ondersteunen? Welke concrete voorstellen gaat hij doen
voor een derde actieplan circulaire economie? Is de Minister bereid om op Europees
niveau te pleiten voor een Europese circulaire industriepolitiek of een Europese recyclestrategie?
Is de Minister bereid om op Europees niveau te pleiten voor eerlijke prijzen voor
diverse grondstoffen zowel voor grondstoffen van binnen de EU als van daarbuiten,
zodat gerecyclede grondstoffen een eerlijke kans maken tegenover virgin grondstoffen? Zo ja, op welke manier gaat de Minister daar concreet aandacht voor
vragen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de geannoteerde agenda vaag blijft over
de inzet op het gebied van klimaat en water. Kan de Minister concreet aangeven wat
zijn inbreng zal zijn namens Nederland op het gebied van waterweerbaarheid en COP29?
BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie lezen dat er voor een derde «circulaire economie»-actieplan
gepleit gaat worden door de Minister. Welke concrete maatregelen zijn worden daarbij
voorgesteld en hoe bindend is dit?
De leden van de BBB-fractie vragen op wat voor manieren de investeringsbereidheid
versneld kan worden zonder dat dit het investeringsvermogen/vestigingsklimaat van
Nederland schaadt.
De leden van de BBB-fractie constateren dat er een groot tekort is aan financiële
middelen op Europese schaal om alle doelstellingen van de groene transitie te behalen.
Deze leden vragen of daarover wordt gesproken en of de conclusies van het onderzoek
««road to net zero»« van het Instituut Rousseau kloppen. Is het überhaupt mogelijk
om de tekorten te bekostigen vanuit Nederland en de andere lidstaten?
De leden van de BBB-fractie vragen hoeveel geld er in dit fonds moet komen, wanneer
het fonds geopend wordt en of dit fonds Nederland kan helpen in de uitdagingen die
het heeft om te adapteren ten aanzien van klimaatverandering op het gebied van water(infrastructuur)
en landbouw.
De leden van de BBB-fractie constateren dat het aandeel hernieuwbare energie verdriedubbelen
een enorme impact zal hebben op het vermogen van Nederland om netcongestie op te lossen.
Deze leden vragen of de Nederlandse netcongestieproblematiek en de moeilijkheden die
dit Nederland oplevert, voldoende bekend zijn en overgedragen kunnen worden door Europese
onderhandelaars. Welke rol krijgt de Nederlandse netcongestieproblematiek in de onderhandelingen?
Welke impact kan dit hebben op mogelijke uitkomsten?
De leden van de BBB-fractie vragen hoeveel de Nederlandse bijdrage voor het NCQG ongeveer
zal worden en of dit te bekostigen is bovenop de nationale en Europese doelstellingen
die behaald dienen te worden.
De leden van de BBB-fractie hebben zorgen over de internationale samenwerking op het
gebied van water en dan met name de waterkwaliteit. Nederland is een delta en daarmee
ligt het risico om het afvalputje van Europa te zijn op de loer. Nederland is dus
erg afhankelijk van de internationale samenwerking. Weliswaar wordt er veel samengewerkt
in internationale riviercommissies, maar, zoals de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur
(Rli) ook aangeeft: dit heeft nog niet geleid tot bindende afspraken. Deze leden willen
daarom graag weten wat de inzet van de Minister op dit onderwerp is en welke rol de
Europese Commissie hierin kan spelen. Zolang er enkel vrijblijvende afspraken gemaakt
worden, loopt Nederland het risico op te draaien voor problemen die in het buitenland
ontstaan. Deelt de Minister deze mening en wat is de visie van de Minister hierop?
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister om een appreciatie van het akkoord
dat in de Raad is gesloten op 19 juni 2024 omtrent de Kaderrichtlijn Water, de Grondwaterrichtlijn
en de Richtlijn prioritaire stoffen. In het bijzonder vragen deze leden naar de voortgang
rondom het schrappen van het principe «one out all out».
II Reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Agenda informele bijeenkomst van milieuministers
De laatste stand van zaken zoals vermeld in de geannoteerde agenda is gewijzigd. Op
donderdag 11 juli zullen tijdens twee werksessies de Europese inzet richting de VN-Klimaatonderhandelingen
(hierna: COP29) en waterweerbaarheid (Engels: Water Resilience) besproken worden. Tijdens een informele lunch zal op donderdag 11 juli tevens gesproken
worden over de circulaire economie in het kader van Europees concurrentievermogen.
Op vrijdag 12 juli vindt er een 3e werksessie plaats met als onderwerp grensoverschrijdende vervuiling van water en
lucht. Tijdens de informele lunch zal de financiering van de groene transitie op het
gebied van milieu, klimaat en circulaire economie besproken worden. Het kabinet zal
zich ambtelijk laten vertegenwoordigen tijdens de informele bijeenkomst.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reacties van de bewindspersonen
COP29
1. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over de bespreking
van de Europese inzet richting de Klimaatconferentie (COP29) in het najaar van dit
jaar. Deze leden lezen het volgende in de geannoteerde agenda: «Verder is op COP28
de balans opgemaakt wat betreft de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs. In deze
Global Stocktake (GST) en de zogenaamde «UAE Consensus» is afgesproken om het aandeel
hernieuwbare energie wereldwijd te verdrievoudigen, om energie-efficiëntie te verdubbelen,
en om weg te bewegen van fossiele brandstoffen in energiesystemen.» Tijdens de vooronderhandelingen
in Bonn in juni dit jaar zijn verdere gesprekken in verschillende onderhandelingsonderwerpen,
waaronder National Adaptation Plans, een Gender Action Plan en een Mitigation Work
Progamme om deze uitkomst te implementeren, op niets uitgelopen. Wat wordt de Nederlandse
en Europese strategie in het doorbreken van de huidige impasse in de onderhandelingen?
Bereidt de Minister zich voor op een concreet aanbod (concreet bedrag in US-dollar)
om ontwikkelingslanden financieel te gaan ondersteunen om daarmee de impasse te doorbreken?
Antwoord
In de VN-klimaatonderhandelingen heeft de Europese Unie (EU) zich altijd gepositioneerd
als partij die inzet op een zo hoog mogelijke en realistische ambitie. De EU treedt
daarbij op als bruggenbouwer en betrouwbare partner richting ontwikkelingslanden,
in het bijzonder de minst ontwikkelde landen en de kleine eilandstaten, onder meer
door consequent uitvoering te geven aan afspraken omtrent financiering. Dat zal de
EU blijven doen, ook richting COP29. Het kabinet steunt deze algemene opstelling.
Tijdens de informele bijeenkomst van milieuministers vindt een eerste gedachtewisseling
plaats tussen Ministers over de inzet van de EU richting COP29. De besluitvorming
over de daadwerkelijke inzet, en daarmee ook de besluitvorming over de strategie die
kan helpen verschillen tussen partijen te overbruggen, vindt plaats na de zomer. Daarin
wordt ook meegenomen hoe de EU het Mitigatie Werkprogramma verder wil brengen, onder
andere met het oog op de opvolging van de Global Stocktake. De besluiten over respectievelijk
de evaluatie van de Nationale Adaptatieplannen en de herziening van het Gender Action
Plan zijn voorzien voor COP29. De onderhandelingen daarover worden dus verder hervat
in Bakoe, Azerbeidzjan.
Voor een reactie op de vraag over klimaatfinanciering verwijzen wij graag naar het
antwoord op vraag 2.
2. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat de huidige impasse mede wordt
veroorzaakt, doordat rijke landen, waaronder de EU, nog niet bereid zijn te onderhandelen
over de omvang van de publieke kern van het nieuwe klimaatfinancieringsdoel. Arabische
en Afrikaanse delegaties hebben aangegeven dat er een jaarlijks bedrag van 1,1 miljard
dollar tot 1,3 miljard dollar vanaf 2025 nodig is, en roepen rijke landen op om met
een concreet voorstel te komen en zo de dialoog voort te zetten. Wat is de inzet van
de Minister in de EU voor het formuleren van een dergelijk voorstel voor het nieuwe
klimaatfinancieringsbedrag?
Antwoord
Het voorstellen van een bedrag door de EU of Nederland is op dit moment prematuur
aangezien dit mede afhankelijk zal zijn van belangrijke zaken zoals de manier waarop
het klimaatfinancieringsdoel wordt ingericht, welke landen zullen bijdragen en de
begunstigden van de middelen. Overigens betreffen de bedragen die door andere partijen
zijn genoemd USD 1,1–1,3 biljoen. Tijdens de tussentijdse onderhandelingen in Bonn
zijn er aangaande dit voorstel geen grote stappen gezet; het is gebruikelijk dat partijen
pas vlak voor of tijdens de klimaattop in het najaar dichter naar elkaar toe bewegen.
3. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ten aanzien van klimaatfinanciering
en schuldenproblematiek dat de Minister een belangrijke rol ziet voor internationale
financiële instellingen en andere vormen van publieke en private financiering van
klimaatactie. Toch wordt het grootste deel van klimaatfinanciering in de vorm van
leningen gegeven, vaak niet eens onder voordelige voorwaarden, wat de schuldenproblematiek
alleen maar verergert en daarmee contraproductief is. Hoe voorziet de Minister te
voorkomen dat ontwikkelingslanden verder in de schulden worden geduwd bij het genereren
van financiële middelen bij inmenging van private financiering en binnen de verantwoordelijkheid
van international financial institutions (IFI's)?
Antwoord
Nederland verstrekt geen publieke klimaatfinanciering in de vorm van leningen aan
andere overheden. Waar het gaat om de mobilisatie van private financiering betreft
het financiering aan bedrijven die actief zijn in ontwikkelingslanden en niet aan
overheden.
Bij de investeringen van internationale financiële instellingen (IFI’s), zoals de
Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), staan de behoeften van klantlanden
centraal. De financieringsvoorwaarden van IFI’s zijn gebaseerd op het vermogen van
landen om (concessionele) leningen terug te betalen en zijn vastgelegd in raamwerken
die toezien op een beheersbare schuld, zoals de Sustainable Development Finance Policy van de Wereldbank en de Debt Limits Policy van het IMF. IFI’s ondersteunen klantlanden ook actief in het nastreven naar duurzame
overheidsschulden, bijvoorbeeld met beleidsadvies, training aan ambtenaren in klantlanden
en door het aanbieden van gunstige leningsvoorwaarden. Het kabinet ondersteunt deze
initiatieven via trustfunds voor technische assistentie op het gebied van schuldenbeheer en public finance management.
4. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat met name voor adaptatie
en klimaatschade ook financiering in de vorm van giften nodig is. Hoe gaat de Minister
zich ervoor inzetten dat er voldoende financiering in de vorm van giften voor met
name adaptatie en klimaatschade in het doel New Collective Quantified Goal on Climate
Finance (NCQG) komt te staan? In hoeverre zal de EU volgens de Minister in detail
met een actieplan komen dat uitstippelt hoe meer klimaatfinanciering wereldwijd naar
lokale gemeenschappen stroomt en direct voor hen toegankelijk wordt? Wordt er aandacht
besteed aan hoe klimaat-kwetsbare groepen zoals vrouwen en inheemse gemeenschappen
meer zeggenschap krijgen over waar internationale klimaatfinanciering terechtkomt?
Schetst de NCQG hoe lokale klimaatfinancieringsinitiatieven de komende jaren kunnen
worden opgeschaald?
Antwoord
Het kabinet onderschrijft het belang van publieke financiering voor adaptatie, waaronder
giften. Gelet op de omvang van de uitdagingen zullen naast publieke financiering echter
ook andere financiële bronnen noodzakelijk zijn, waaronder private financiering. Het
kabinet zet zich in middels de Champions Group on Adaptation Finance en de in 2021 in het leven geroepen Climate and Development Ministerial. Naar verwachting zal het besluit over het nieuwe lange termijn klimaatfinancieringsdoel
(de NCQG) relatief beknopt zijn. Het kabinet bekijkt nog hoe Nederland hieraan zal
bijdragen.
5. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat de inzet van de EU en de
Minister is dat dat het nieuwe doel er anders uitziet dan het huidige puur kwantitatieve
doel. «Het is van belang dat financiering van klimaatactie wordt gezien als mondiaal
doel, waarbij ontwikkelde landen het voortouw nemen en er ook een rol is voor opkomende,
geïndustrialiseerde economieën.» Het oproepen voor een mondiaal doel op dergelijke
manier beschadigt het vertrouwen van ontwikkelingslanden door ogenschijnlijk de verantwoordelijkheid
van rijke geïndustrialiseerde landen weg te halen, die hun eerdere beloftes op klimaatfinanciering
structureel niet zijn nagekomen, op 2022 na. Hoe denkt de Minister dit vertrouwen
te herstellen om daadwerkelijk een akkoord te kunnen verwezenlijken dat een «belangrijke
factor [zal] zijn in de realisatie van ambitieuze klimaatplannen wereldwijd.»?
Antwoord
In het kader van het Klimaatverdrag is overeengekomen dat ontwikkelde landen vanaf
2020 jaarlijks collectief USD 100 miljard mobiliseren voor klimaatactie in ontwikkelingslanden
(de zogeheten USD 100 miljard doelstelling). Het recente rapport van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (de OESO) laat zien dat de overeengekomen
internationale verplichting van ontwikkelde landen in 2022 is gehaald met een bijdrage
van USD 115,9 miljard. Op basis van dit rapport is de verwachting dat de verplichting
gemiddeld genomen in de periode 2020–2025 zal worden nagekomen. Dit is belangrijk
voor het vertrouwen.
6. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over klimaatadaptatie
en de Internationale Klimaatstrategie (IKS). In de geannoteerde agenda onderstreept
de Minister de urgentie van klimaatadaptatie en linkt deze aan de uitvoering van het
UAE Framework (voor adaptatie) en de Nederlandse bijdrage hieraan via de IKS. Tegelijkertijd
wordt in de op 8 mei jl. verstuurde voortgangsbrief (Kamerstuk
31 793, nr. 268) over de strategie het volgende vastgesteld: «Zoals aangegeven in de BHOS-begroting
2024 zijn door ombuigingen binnen het ODA-budget de doelstellingen in de Internationale
Klimaatstrategie om in 2030 minimaal vier miljoen extra mensen minder kwetsbaar te
maken voor klimaatverandering en zeven miljoen mensen extra toegang geven tot veilige
en klimaatbestendige drinkwater- sanitaire voorzieningen niet langer haalbaar.» Het
lijkt erop dat deze uitspraken elkaar tegenspreken. Kan de Minister toelichten hoe
de planning en uitvoering van adaptatie uit de IKS, die niet meer haalbaar zijn verklaard,
in lijn kunnen zijn met bijdragen aan de implementatie van de doelen uit het UAE Framework?
Antwoord
Het kabinet is gecommitteerd aan het behalen van de doelen van de Overeenkomst van
Parijs en op het gebied van klimaatadaptatie meer specifiek de doelen gedefinieerd
in de Global Goal on Adaptation en het UAE Framework for Global Climate Resilience. Het kabinet zet zich actief in om onze nationale en internationale activiteiten
in lijn te brengen met de doelen van het mondiale raamwerk voor klimaatweerbaarheid.
Nationaal wordt er bijvoorbeeld gekeken hoe het traject van de herziening van de Nationale
Adaptatie Strategie (loopt tot 2026) aansluit bij de doelen van het mondiale raamwerk.
Internationaal draagt Nederland via partnerschappen en Nederlandse kennis en kunde
actief bij aan het weerbaarder en meer adaptief maken van verschillende landen, zoals
bijvoorbeeld Bangladesh, Mozambique, Colombia. Het Partners voor Water Programma en
de langjarige partnerschappen tussen Nederlandse drinkwaterbedrijven en Nederlandse
waterschappen en hun collega’s in het buitenland zijn hier voorbeelden van. De genoemde
ombuiging binnen het budget voor ontwikkelingssamenwerking (het ODA-budget) is de
aanleiding om de verhoging van de streefwaarden te schrappen en doet niet af aan de
internationale rol van Nederland op het gebied van adaptatie.
7. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tot slot nog enkele vragen over
het Europese doel voor 2040 en de UAE Consensus. Volgens de geannoteerde agenda zal
de nieuwe Nationally Determined Contribution (NDC) voor 2035 voortvloeien uit het
Europese doel voor 2040, waarover momenteel wordt gesproken en dat via de Europese
klimaatwet wettelijk bindend wordt voor de EU. Tegelijkertijd stelt het European Scientific
Advisory Board on Climate Change (ESABCC) het volgende: «the EU must strive for net
emissions reductions of 90–95% by 2040, relative to 1990 levels. These reductions
are essential for mitigating climate risks and achieving a sustainable future». Waarom
zet Nederland niet in op het doel dat volgens de ESABCC het eerlijke aandeel is dat
Europa moet bijdragen? Welke landen moeten volgens de Minister het gat wel gaan dichten?
Geeft de Minister met deze lagere inzet dan wat de wetenschap aangeeft, het Parijsdoel
op?
Antwoord
In de Overeenkomst van Parijs en in andere Klimaatverdragen is niet expliciet vastgelegd
welk aandeel een partij moet leveren om de mondiale temperatuurdoelen te realiseren.
Zodoende bestaan er geen internationaalrechtelijke afspraken over de lastenverdeling
tussen staten. Partijen leggen zelf in hun Nationally Determined Contribution (NDC)
vast welk aandeel ze zullen leveren ten behoeve van het mondiale klimaatdoel. Wel
is in de Overeenkomst van Parijs bepaald dat een NDC een zo hoog mogelijke ambitie
dient te bevatten, gebaseerd op billijkheid, waaruit de «gezamenlijke, doch verschillende,
verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden in het licht van uiteenlopende
nationale omstandigheden» blijken. Ook is vastgelegd dat ontwikkelde landen daarbij
het voortouw nemen.
Over de verdeling tussen sectoren en lidstaten wordt pas onderhandeld nadat het doel
is overeengekomen. Nederland zal hieraan een bijdrage leveren die zowel rechtvaardig
als haalbaar is. Nederland heeft geen eigen NDC, maar is onderdeel van de gezamenlijke
Europese NDC. Het kabinet steunt een ambitieuze Een realistische Europese NDC in lijn
met wetenschappelijke inzichten en internationale toezeggingen over het binnen bereik
houden van 1,5 graden. De EU levert op dit moment een ambitieuze bijdrage aan het
behalen aan de doelen van Parijs en zal dat ook in de toekomst blijven doen. De EU
heeft daarbij een voortrekkersrol, waarbij zij andere landen wil bewegen om meer ambitie
op te nemen in hun NDC, en het meenemen van de resultaten van de Global Stocktake.
PBL heeft een analyse uitgevoerd over de vraag wat de Overeenkomst van Parijs voor
Nederland betekent gelet op rechtvaardigheid en haalbaarheid.1 Bij het bepalen van Nederlandse emissiereductiedoelstellingen spelen namelijk naast
rechtvaardigheid ook overwegingen rond nationale haalbaarheid van de emissiereducties
een rol. Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan de internationale afspraken voor
klimaatneutraliteit in 2050. Voor een Europees tussendoel voor 2040 zet het kabinet
zich in voor een doel dat gebaseerd is op wetenschappelijke inzichten, dat haalbaar
is en voldoet aan de noodzakelijke randvoorwaarden. Daarom staat het kabinet positief
tegenover het door de Europese Commissie aanbevolen tussendoel van 90%, waarbij uw
Kamer middels een reactie op de motie Erkens is geïnformeerd over het randvoorwaardelijke
uitvoeringspakket dat nodig is om het Europese tussendoel mogelijk te maken2. Het gaat hier dus om een Europees tussendoel, en niet bijvoorbeeld om een nationale
tussendoelstelling voor 2040.
8. De leden van de VVD-fractie lezen wat betreft de Europese inzet richting de COP29
dat er op de COP29 naar verwachting veel aandacht zal zijn voor een nieuw langetermijndoel
voor internationale klimaatfinanciering. Deze leden lezen dat de EU en de Minister
erop willen inzetten dat het nieuwe doel er anders uit komt te zien dan het huidige
puur kwantitatieve doel. Wat betekent dit precies? Hoe zou de Minister het doel idealiter
willen vormgeven? Als het doel primair gericht moet zijn op de ondersteuning van de
meest kwetsbare landen bij de implementatie van hun nationale klimaatplannen, wat
vraagt dit dan van Nederland? Hoe ziet het krachtenveld er binnen de EU uit? En hoe
staat het met de uitvoering van het Glasgow Climate Pact? Wordt hier al door alle
landen gehoor aan gegeven? Deze leden zijn in ieder geval blij om te lezen dat de
OESO recent heeft bevestigd dat het doel van 100 miljard dollar in 2022 is gehaald.
Antwoord
Het kabinet ziet een financieringsdoel voor zich dat diverse financieringsstromen
omvat, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbaren, en waaraan een bredere groep
landen bijdraagt dan op basis van de in 1992 – aan de hand van het toenmalige OESO-lidmaatschap
– bepaalde verdeling tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden, en daarbij de huidige
economische realiteit als uitgangspunt te nemen met ruimte voor toekomstige groei.
Aangezien er in dit stadium nog geen duidelijkheid is over enkele cruciale elementen
rondom het doel, waaronder de omvang, mogelijke bronnen en contribuanten, kunnen nog
geen uitspraken worden gedaan over wat dit financieel betekent. Voornoemde inzet is
in lijn met de EU positie.
Waar het gaat om de in de Glasgow Climate Pact (2021) overeengekomen verdubbeling
van adaptatiefinanciering (naar USD 40 miljard in 2025) laat het recente OESO rapport
met een bedrag van USD 32,4 miljard in 2022 voortgang zien. Dit rapport bevat uitsluitend
de collectieve cijfers en geeft niet aan in welke mate elk land wel of niet aan de
oproep voldoet.
9. De leden van de VVD-fractie lezen dat er op de COP29 ook wordt gesproken over handel
in koolstofkredieten. Deze leden zien hier kansen in, maar zijn het met de Minister
eens dat hiervoor robuuste kwaliteitscriteria moeten worden opgesteld, zodat de gerealiseerde
koofstofverwijdering daadwerkelijk bijdraagt aan het behalen van de klimaatdoelen.
Aan welke criteria denkt de Minister? Wat vinden andere lidstaten hiervan? Hoe gaat
er gecontroleerd worden of de handel voldoet aan dergelijke criteria?
Antwoord
Het is van belang dat (handelen in) koolstofverwijdering niet kan worden gebruikt
om de noodzakelijke emissiereducties die op korte termijn nodig zijn uit te stellen.
Emissiereductie blijft de absolute prioriteit, het potentieel van koolstofverwijdering
wereldwijd is immers beperkt. Daarnaast brengen veel vormen van koolstofverwijdering
het risico met zich mee dat de verwijderde koolstof uiteindelijk weer in de atmosfeer
terecht komt, denk bijvoorbeeld aan koolstof die door een bos wordt opgenomen en vervolgens
weer vrijkomt door een bosbrand.
Nederland, de Europese Commissie en de andere EU lidstaten willen daarom dat er duidelijke
regels komen voor het omgaan met risico’s van zulke omkeringen, zodat deze worden
beperkt en volledig worden aangepakt als deze plaatsvinden. Tevens is het de EU-positie
dat enkel de toename in koolstofverwijdering die plaatsvindt door een menselijke interventie
in aanmerking komt voor handel onder de VN-regels. Dit is van belang omdat er ook
veel koolstofverwijdering plaatsvindt op land en in de oceaan zonder dat daar enige
menselijke activiteit bij betrokken is.
Andere criteria waar het kabinet zich via de EU voor inzet om de handel in koolstofkredieten
daadwerkelijk te laten bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelen en meer klimaatambitie
zijn onder andere i) duidelijke boekhoudregels, ii) conservatieve baselines ten opzichte
waarvan de additionele koolstofverwijdering wordt berekend, en iii) robuuste waarborgen
zodat koolstofverwijderingsactiviteiten een positieve impact hebben op gemeenschappen
en het milieu, naast het beperken van klimaatverandering.
Overigens beogen de EU en Nederland de wettelijke klimaatdoelen op eigen grondgebied
te realiseren zonder gebruik van VN-koolstofkredieten uit andere landen. Tot slot,
op de internationale koolstofmarkt van de VN wordt toezicht gehouden door een toezichthoudend
orgaan, dat naar verwachting ook zal toezien op de door landen (in de toekomst) overeengekomen
criteria.
10. Tot slot hebben de leden van de NSC-fractie nog een enkele vraag over de Europese
inzet richting de VN-klimaatonderhandelingen (COP29). Deze leden lezen dat Nederland
eind februari 2025 zijn nieuwe NDC voor 2035 in dient te dienen. Hoe staat het met
de voorbereiding op de NDC-2035 in Nederland? Kan de Minister aangeven of, en zo ja
hoe, de Minister van plan is de Kamer hierbij te betrekken?
Antwoord
Nederland heeft geen eigen NDC, maar is onderdeel van de gezamenlijke Europese NDC.
De nieuwe Europese NDC voor 2035 zal voortvloeien uit het Europese klimaatdoel voor
2035, waarover momenteel wordt gesproken en dat via de Europese klimaatwet wettelijk
bindend wordt voor de EU. De Kamer is daar via de voorbereiding op de Milieuraad,
via de geannoteerde agenda (GA)3, het verslag4, de schriftelijke overleggen over de GA’s5 en het Commissiedebat op 21 maart jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3951), bij betrokken.
11. De leden van de D66-fractie constateren dat de geannoteerde agenda vaag blijft
over de inzet op het gebied van klimaat en water. Kan de Minister concreet aangeven
wat zijn inbreng zal zijn namens Nederland op het gebied van waterweerbaarheid en
COP29?
Antwoord
Het kabinet zet in op het wereldwijd stimuleren van een integrale en inclusieve aanpak
van adaptatie. De Nederlandse aanpak op water en bodem sturend is hiervan een goed
voorbeeld. Dit is in lijn met de Internationale Klimaat Strategie en de Nederlandse
Internationale Water Ambitie (NIWA). Mede door de inzet van Nederland de afgelopen
jaren is de adaptatie actiecyclus een belangrijk onderwerp geworden binnen de klimaatonderhandelingen.
Ook tijdens COP29 zet het kabinet in op het plaatsen van water in het hart van klimaatactie.
Een groep van koplopers, waaronder Nederland, geeft tijdens COP29 podium aan water-
en adaptatie-oplossingen in het Water Paviljoen om waterweerbaarheid en klimaatadaptatie
op hoogpolitiek niveau te agenderen. Hier kan de Nederlandse sector kennis en kunde
delen en ophalen om adaptatie actie wereldwijd te versnellen.
12. De leden van de BBB-fractie vragen hoeveel geld er in dit fonds moet komen, wanneer
het fonds geopend wordt en of dit fonds Nederland kan helpen in de uitdagingen die
het heeft om te adapteren ten aanzien van klimaatverandering op het gebied van water(infrastructuur)
en landbouw.
Antwoord
Op COP28 werd het besluit genomen ter operationalisering van een fonds voor schade
en verlies. Nederland heeft als lid van een voorbereidend comité actief bijgedragen
aan de uitkomst. Daarbij heeft Nederland zich er voor ingezet dat het fonds grotendeels
is gericht op de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten en dat het fonds
een bredere, vrijwillige financieringsbasis heeft. In totaal werd tijdens COP28 meer
dan USD 700 miljoen toegezegd voor het fonds en andere financieringsregelingen voor
schade en verlies. Nederland zegde een bijdrage toe van EUR 15 miljoen voor de opstartkosten
van het fonds6. Naar verwachting is het fonds begin volgend jaar volledig operationeel. Het fonds
richt zich uitsluitend op ontwikkelingslanden.
13. De leden van de BBB-fractie constateren dat het aandeel hernieuwbare energie verdriedubbelen
een enorme impact zal hebben op het vermogen van Nederland om netcongestie op te lossen.
Deze leden vragen of de Nederlandse netcongestieproblematiek en de moeilijkheden die
dit Nederland oplevert, voldoende bekend zijn en overgedragen kunnen worden door Europese
onderhandelaars. Welke rol krijgt de Nederlandse netcongestieproblematiek in de onderhandelingen?
Welke impact kan dit hebben op mogelijke uitkomsten?
Antwoord
Tijdens de COP28 kwamen de partijen overeen om de mondiale capaciteit voor hernieuwbare
energie te verdriedubbelen. Voor de EU en Nederland brengt deze doelstelling geen
extra lasten met zich mee ten opzichte van de doelstellingen onder het Fit-for-55
pakket. Op Europees niveau is in de Richtlijn voor hernieuwbare energie7 afgesproken dat in 2030 minstens 42,5% van de verbruikte energie in de EU uit hernieuwbare
bronnen moet komen. De Nederlandse bijdrage aan het EU-doel zoals gecommuniceerd richting
de Europese Commissie in het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK)8 is een aandeel van 32–42% hernieuwbare energie in 2030, gebaseerd op de raming uit
de Klimaat- en Energieverkenning 2023 (KEV2023)9. Om de afgesproken doelen te behalen blijft het van groot belang om belemmeringen
weg te nemen voor de uitvoering van de energietransitie. In lijn met de eerder gecommuniceerde
inzet en de motie Erkens10 zal Nederland daarom blijven oproepen om gezamenlijk te werken aan een uitvoeringsagenda
ter versnelling van de energietransitie, onder andere door het aanpakken van netcongestie,
het bevorderen van de aanleg van energie-infrastructuur en versnelling van vergunningverlening.
14. De leden van de BBB-fractie vragen hoeveel de Nederlandse bijdrage voor het NCQG
ongeveer zal worden en of dit te bekostigen is bovenop de nationale en Europese doelstellingen
die behaald dienen te worden.
Antwoord
Op dit moment zijn de onderhandelingen over het nieuwe lange termijn klimaatfinancieringsdoel
nog in volle gang en is nog niet te zeggen hoe groot de Nederlandse bijdrage zal worden.
In dit stadium is er nog geen duidelijkheid over enkele cruciale elementen rondom
het doel, waaronder de omvang, mogelijke bronnen en contribuanten. Daarom kunnen nog
geen uitspraken worden gedaan over wat dit financieel betekent. De Nederlandse bijdrage
aan internationale klimaatfinanciering staat los van de inspanningen voor het behalen
van de vastgestelde nationale en Europese doelstellingen.
Circulaire economie
15. De leden van de VVD-fractie zijn blij om te zien dat circulaire economie als kans
voor het versterken van het EU-concurrentievermogen op de agenda staat. Meer stimulans
voor bedrijven om te verduurzamen en te innoveren draagt bij aan zoveel mogelijk strategische
autonomie als antwoord op de schaarste van grondstoffen. Welke elementen zullen wat
de Minister betreft deel uitmaken van een derde «circulaire economie»-actieplan, waarvoor
zij wil pleiten bij de Europese Commissie?
Antwoord
Zoals in het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–203011 is aangegeven, wordt nationaal circulaire economie-beleid ontwikkeld en uitgevoerd
in een internationale context. Om onze nationale ambitie – Nederland circulair in
2050 – te realiseren, is internationale samenwerking noodzakelijk. Met name op het
gebied van wet- en regelgeving heeft, met het oog op de impact en reikwijdte van maatregelen
en een gelijk speelveld, een inzet op Europees niveau de voorkeur.
In het schriftelijk overleg ter voorbereiding op de informele Milieuraad van 15 en
16 januari heeft de Kamer een uiteenzetting ontvangen van de Nederlandse wensen voor
een derde EU-actieplan Circulaire Economie12. Het kabinet vindt het van belang om het werk dat onder het huidige EU-actieplan
is opgepakt, voort te zetten en ziet kansen om met een derde EU-actieplan de transitie
naar een circulaire economie en circulaire bedrijfsmodellen verder te stimuleren.
Het kabinet zet in op bindende instrumenten als productregelgeving (waaronder het
uitwerken van product-specifieke maatregelen onder de Kaderverordening Ecodesign13), en herzieningen van Europese wetgeving die door de huidige Commissie al waren aangekondigd,
waaronder een bredere herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra)14, de Richtlijn voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)15, en de Richtlijn voor het beperken van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische
apparatuur (RoHS)16. Ook wil het kabinet de financiering van circulaire businessmodellen via private
financiering en Europese subsidies stimuleren. Tevens pleit het kabinet voor het stimuleren
van het gebruik van duurzame koolstof in de chemische industrie, ter ondersteuning
van de transitie richting een circulaire economie.
In een circulaire economie vallen de milieueffecten van grondstoffen voor productie
en consumptie binnen de grenzen van wat onze planeet aankan. Het kabinet ziet graag
in een derde EU-actieplan uitgewerkt wat de planetaire grenzen betekenen voor het
grondstoffengebruik in de EU. Tot slot hecht het kabinet er waarde aan dat in het
derde EU-actieplan maatregelen worden genoemd waarmee de EU en haar lidstaten op mondiaal
niveau de noodzaak van de transitie naar een circulaire economie uitdragen, bijvoorbeeld
via wereldwijde kennisuitwisseling en inbedding van duurzaam grondstoffengebruik in
multilaterale milieuovereenkomsten.
16. De leden van de D66-fractie constateren dat eerder dit jaar het Europees parlement
heeft ingestemd met het voorstel voor recht op reparatie. Dit is een mooie stap richting
een circulaire en duurzame toekomst. Klopt het dat met dit voorstel niet is geregeld
dat producenten verplicht worden om onderdelen te leveren aan niet professionele reparateurs
(zoals bijvoorbeeld repaircafe’s)? Is de Minister het met deze leden eens dat ook
repaircafe’s de mogelijkheid zouden moeten hebben om reserveonderdelen te bestellen
om producten te kunnen repareren? Zo ja, op welke manier gaat de Minister zich hier
in Europa hard voor maken?
Antwoord
In het voorstel voor een reparatie-richtlijn17 is de verplichting tot reparatie van toepassing op die producten waarvoor Europese
ontwerpeisen gelden, zoals vastgesteld onder de Ecodesign verordening (o.a. vaatwassers
en wasmachines en in de toekomst smartphones en tablets). De Ecodesign wetgeving vereist
dat deze producten beter te repareren zijn en dat producenten informatie delen over
hoe een product te repareren is. Hierbij wordt ook gelet op de beschikbaarheid en
de prijs van reserveonderdelen en het gemak van demontage. Welke verplichtingen en
welke reserveonderdelen voor professionele en niet-professionele reparateurs zullen
gelden wordt via de Ecodesign verordening uitgewerkt in product-specifieke regelgeving.
In aanvulling hierop staat in het voorstel voor een reparatie-richtlijn dat reparateurs
en consumenten voor een redelijke prijs reserveonderdelen moeten kunnen kopen.
Ter illustratie: in de Ecodesign eisen voor smartphones en tablets, die in juni 2025
van kracht worden, staat dat reserveonderdelen 7 jaar na de datum waarop het product
voor het laatst in de handel is gebracht beschikbaar moeten zijn. Bepaalde onderdelen
die moeilijk te vervangen zijn en die specifieke reparatievaardigheden vereisen zijn
alleen voor professionele reparateurs beschikbaar. Makkelijker te repareren onderdelen,
zoals de batterij of de achterkant van een smartphone, moeten ook aan niet-professionele
reparateurs en consumenten beschikbaar worden gesteld. Afhankelijk van de productgroep
en de situatie is er dus een verplichting tot het wel of niet moeten leveren van reserveonderdelen
aan (onder meer) repaircafé»s.
17. De leden van de D66-fractie constateren dat eerder dit jaar de Europese Raad ook
een deal bereikte over nieuwe regels op het gebied van greenwashing (Green Claims).
Hoe kijkt de Minister naar het voorstel vanuit de Europese Raad? Welke gevolgen gaat
dit hebben voor de Nederlandse aanpak van greenwashing en de wet- en regelgeving daaromtrent?
Antwoord
De Green Claims Richtlijn is een belangrijk voorstel om greenwashing tegen te gaan18. Europese regels zijn van belang om te zorgen dat de eisen aan de onderbouwing van-
en communicatie over milieuclaims worden geharmoniseerd. Hierdoor wordt een gelijk
speelveld en duidelijkheid voor handhavers en consumenten gegarandeerd. Door deze
nieuwe regels kunnen bedrijven die zich écht inzetten voor verduurzaming, zich effectief
onderscheiden. De Groene Claims Richtlijn moet bijdragen aan de betrouwbaarheid van
alle milieuclaims en keurmerken.
Het compromis dat de Raad heeft bereikt wordt door het kabinet positief beoordeeld.
Verdergaande harmonisatie van eisen is niet in het compromis opgenomen omdat daar
onvoldoende steun voor was binnen de Raad. Naar verwachting worden de verdere onderhandelingen
(de triloog-fase) met het Europees parlement het komend half jaar gestart. Nadat er
een definitief akkoord wordt bereikt, werken de lidstaten via eigen intern toepasselijke
methode de Richtlijn uit in nationale wetgeving, zodat zij hetzelfde afgesproken eindresultaat
behalen. Gezamenlijk met de Richtlijn «Grotere rol voor de consument bij de groene
transitie»19 die bepaalde misleidende generieke termen verbiedt, vormt het Green Claims voorstel een belangrijk onderdeel van de Nederlandse aanpak om greenwashing tegen te gaan. Europese wetgeving om greenwashing te bestrijden levert het meeste effect op en wordt daarom door het kabinet als uitgangspunt
genomen.
18. De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Minister in
zal zetten op het opstellen van een derde actieplan voor circulaire economie. Daarnaast
lezen deze leden dat de focus van het nieuwe Hongaarse voorzitterschap zal liggen
bij concurrentievermogen en economische kansen voor de EU op circulair gebied. Is
de Minister het met deze leden eens dat import van goedkoop plastic (en andere materialen
en grondstoffen) het voortbestaan van circulaire industrie in Europa bemoeilijkt?
Welke stappen gaat de Minister in Europees verband zetten om circulaire bedrijven
die het nu moeilijk hebben te ondersteunen? Welke concrete voorstellen gaat hij doen
voor een derde actieplan circulaire economie? Is de Minister bereid om op Europees
niveau te pleiten voor een Europese circulaire industriepolitiek of een Europese recyclestrategie?
Is de Minister bereid om op Europees niveau te pleiten voor eerlijke prijzen voor
diverse grondstoffen zowel voor grondstoffen van binnen de EU als van daarbuiten,
zodat gerecyclede grondstoffen een eerlijke kans maken tegenover virgin grondstoffen?
Zo ja, op welke manier gaat de Minister daar concreet aandacht voor vragen?
Antwoord
De leden van de fractie van D66 hebben meerdere vragen gesteld over de inzet op een
derde EU-actieplan Circulaire Economie en focus van het Hongaars voorzitterschap op
het concurrentievermogen en de economische kansen voor de EU op circulair beleid.
Deze worden hieronder separaat beantwoord.
Is de Minister het met deze leden eens dat import van goedkoop plastic (en andere
materialen en grondstoffen) het voortbestaan van circulaire industrie in Europa bemoeilijkt?
Ja. Import van goedkope en niet-circulaire materialen bemoeilijkt de transitie naar
een duurzame Europese circulaire economie. Om de transitie naar een circulaire economie
te ondersteunen, heeft Nederland zich in Brussel sterk uitgesproken voor (sectorale)
productregelgeving die circulariteitseisen stelt aan producten op de Europese interne
markt. Zo heeft Nederland zich onder andere tijdens de onderhandelingen over de Verpakkingenverordening,
conform de motie van Esch en Van der Graaf20, ingezet voor een Verordening die een belangrijke stap zou zetten richting verduurzaming
van de verpakkingenketen. Een voorbeeld is de verplichte toepassing van een bepaald
percentage plastic recyclaat in nieuwe verpakkingen. Dit zorgt ervoor dat de afzetmarkt
voor plastic recyclaat wordt versterkt en de markt voor virgin plastics (gemaakt van
fossiele grondstoffen zoals olie en gas) wordt ingeperkt. Geïmporteerde plastic verpakkingen
uit derde landen mogen alleen op de EU-markt worden gebracht, wanneer deze voldoen
aan deze Europese vereisten. Ook de productie van het recyclaat voor plastic verpakkingen
moet aan gelijkwaardige eisen voldoen als de Europese geldende regels. Tegelijkertijd
blijft het kabinet zich over het algemeen terughoudend opstellen ten opzichte van
de unilaterale toepassing van Europese productiestandaarden op geïmporteerde producten,
omdat dit raakt aan het recht van derde landen om het eigen systeem van wet- en regelgeving
in te richten. Dergelijke maatregelen moeten conform zijn met de regels van de Wereldhandelsorganisatie
(Engels: World Trade Organisation, WTO) en bij het opstellen ervan moeten legitieme
belangen van derde landen gerespecteerd worden. Zie voor een toelichting de Kamerbrief
over onderhandelingsresultaten Europese Verpakkingenverordening21.
Welke stappen gaat de Minister in Europees verband zetten om circulaire bedrijven
die het nu moeilijk hebben te ondersteunen?
In het schriftelijk overleg ter voorbereiding op de informele Milieuraad van 15 en
16 januari heeft de Kamer een uiteenzetting ontvangen van de Nederlandse wensen voor
een derde EU-actieplan Circulaire Economie. Het kabinet wil zich onder meer blijven
inzetten op EU-regelgeving om circulaire bedrijfsmodellen te stimuleren ten opzichte
van lineaire bedrijfsmodellen. Het kabinet zet zich bijvoorbeeld in om de toepassing
van recyclaat in Europese wetgeving te verplichten, waaronder in verpakkingen tijdens
de onderhandelingen in de Verpakkingenverordening, in textiel in de lopende onderhandelingen
voor de herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen en in voertuigen in de lopende
onderhandelingen over de Verordening voor circulaire voertuigen. Hiermee wordt een
gelijk speelveld gecreëerd in de Europese Unie ten behoeve van de transitie naar een
EU circulaire economie. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor het verplichten
van toepassing van recyclaat, waaronder bij de uitwerking van de productspecifieke
maatregelen onder de Kaderverordening Ecodesign.
Welke concrete voorstellen gaat hij doen voor een derde actieplan circulaire economie?
Is de Minister bereid om op Europees niveau te pleiten voor een Europese circulaire
industriepolitiek of een Europese recyclestrategie?
Zoals in het schriftelijk overleg ter voorbereiding op de informele Milieuraad van
15 en 16 januari jl. met de Kamer is gedeeld22, pleit Nederland voor de publicatie van een derde EU-actieplan Circulaire Economie,
om het werk dat onder het huidige EU-actieplan Circulaire Economie is opgepakt, voort
te zetten. Tijdens het eerste EU-actieplan Circulaire Economie (2015–2019)23 lag de focus op het afvalmanagement, de «achterkant» van de productketen. In het
tweede EU actieplan (2020–2024)24 lag het zwaartepunt op het verduurzamen van de gehele levenscyclus van producten
en kwam de aandacht meer te liggen op de voorkant van de keten, op bijvoorbeeld productontwerp.
Het kabinet ziet kansen om met een nieuw actieplan de transitie naar een circulaire
economie en circulaire bedrijfsmodellen verder te stimuleren. Het kabinet meent dat
een derde EU-actieplan Circulaire Economie een geschikt instrument is om de ontwikkeling
van de Europese circulaire industrie te ondersteunen en om de strategie te bepalen
voor de verdere verduurzaming van de hele levenscyclus van producten, waaronder hoogwaardige
recycling. Het kabinet wil daarom inzetten op instrumenten als productregelgeving
(waaronder de uitwerking van product-specifieke maatregelen onder de Kaderverordening
Ecodesign) en herzieningen van Europese wetgeving die door de huidige Commissie al
waren aangekondigd, waaronder een grondige herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen
(Kra)25, de Richtlijn voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)26, en de Richtlijn voor het beperken van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische
apparatuur (RoHS)27. Ook wil het kabinet de financiering van circulaire businessmodellen via private
financiering en Europese subsidies stimuleren. Tevens pleit het kabinet voor het stimuleren
van het gebruik van duurzame koolstof in de chemische industrie, ter ondersteuning
van de transitie richting een circulaire economie. In een circulaire economie vallen
de milieueffecten van grondstoffen voor productie en consumptie binnen de grenzen
van wat onze planeet aankan. Het kabinet ziet graag in een derde EU-actieplan uitgewerkt
wat de planetaire grenzen betekenen voor het grondstoffengebruik in de EU. Tot slot
hecht het kabinet er waarde aan dat in het EU-actieplan maatregelen worden genoemd
waarmee de EU en haar lidstaten op mondiaal niveau de noodzaak van de transitie naar
een circulaire economie uitdragen, bijvoorbeeld via wereldwijde kennisuitwisseling
en inbedding van duurzaam grondstoffengebruik in multilaterale milieuovereenkomsten.
Is de Minister bereid om op Europees niveau te pleiten voor eerlijke prijzen voor
diverse grondstoffen zowel voor grondstoffen van binnen de EU als van daarbuiten,
zodat gerecyclede grondstoffen een eerlijke kans maken tegenover virgin grondstoffen?
Zo ja, op welke manier gaat de Minister daar concreet aandacht voor vragen?
Het klopt dat gerecyclede grondstoffen nu veelal nog slecht kunnen concurreren met
primaire grondstoffen. Dat heeft ermee te maken dat de meeste primaire grondstoffen
eigenlijk te goedkoop zijn omdat niet betaald wordt voor de maatschappelijke kosten,
zoals milieuvervuiling. In de Kamerbrief over circulair klimaatbeleid28 heeft het vorige kabinet aangegeven nader te bezien welke financiële prikkels mogelijk
zijn, rekening houdend met de handelingsperspectieven van bedrijven en het internationale
speelveld. Hiernaar wordt nu een verkenning uitgevoerd. Deze is nog niet afgerond
dus het kabinet zal nog niet bij deze informele bijeenkomst van milieuministers, vooruitlopend
op het regeerprogramma en de uitkomsten van deze verkenning, pleiten voor specifieke
nieuwe stappen op Europees niveau.
19. De leden van de BBB-fractie lezen dat er voor een derde «circulaire economie»-actieplan
gepleit gaat worden door de Minister. Welke concrete maatregelen zijn worden daarbij
voorgesteld en hoe bindend is dit?
Antwoord
Verwezen wordt naar de beantwoording bij vraag 15.
Waterweerbaarheid en waterkwaliteit
20. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn positief over de erkenning dat klimaatverandering
leidt tot veel grotere waterrisico’s voor onder andere Nederland. Wát er moet gebeuren,
zegt de Minister niet. Het onderwerp vanuit Nederlands perspectief staat uiteraard
wel regelmatig op de agenda, maar biedt ook geen inzicht of oplossingen voor de Europese
dimensie. De recente overstromingen in Duitsland en in 2021 ook in Limburg laten zien
dat onvoorspelbare stortbuien, maar ook periodes met langdurige regenval, tot grote
overlast en schade kunnen leiden. Vergeleken met Duitsland viel de schade in Nederland
de laatste keren erg mee. Dat lag onder andere aan de betere hoogwaterbescherming.
Deze leden wijzen erop dat het niet alleen een kwestie is van hogere dijken hier,
maar ook van lagere dijken dáár. Wij hebben het hier droog gehouden, juist omdat in
Duitsland rivieren buiten hun oevers traden en zo veel water pas later en geleidelijker
Nederland bereikte. Goed voor Nederland, maar met grote schade in Duitsland tot gevolg.
Deze leden wijzen erop dat Duitsland voornemens is om in het kader van de klimaatadaptatie
zijn hoogwaterbescherming nu op te hogen naar Nederlands voorbeeld en zo zijn eigen
steden en dorpen beter te beschermen. Het gevolg hiervan is vermoedelijk wel een veel
lager waterbergend vermogen van Duitsland, en dus een groter overstromingsrisico in
Nederland. Klopt het dat daarmee onze eigen hoogwaterbeschermingsplannen alweer achterhaald
zijn? Is hier overleg over in Europees of bilateraal verband? Moet er niet voor elke
grote grensoverschrijdende rivier een inclusief plan komen waarin de risico’s van
hoog en laag water voor de scheepvaart, omgeving, natuur en landbouw worden bepaald?
Immers alles wat boven of benedenstrooms gebeurt, heeft gevolgen voor boven én beneden.
Dijken en uiterwaarden, stuwen en vaargeulen, bruggen en sluizen, industrie en landbouwlozingen,
koelwater, grindwinning; alles heeft invloed op elkaar en dus ook op wat in andere
landen kan. Deze leden zouden graag zien dat er een Europese variant komt van «water
en bodem sturend», die richtlijnen opstelt en belangen afweegt die grensoverschrijdende
effecten hebben. Is de Minister bereid dit te bepleiten en hier initiatieven toe te
nemen?
Antwoord
Met betrekking tot de vragen over waterweerbaarheid in de Europese context wordt verwezen
naar de recente verzamelbrief29 over verschillende actualiteiten uit het waterdomein. Deze brief beschrijft in de
breedte hoe we samen met andere overheden en ook samen met onze buurlanden continu
werken om Nederland ook in de toekomst veilig te houden en van voldoende schoon water
te kunnen blijven voorzien en hoe we ons inzetten om water en bodem sturend te laten
zijn in de ruimtelijke ontwikkeling. Dit door middel van nationaal beleid en bestuurlijke
samenwerking op weg naar de Nota Ruimte.
Specifiek wordt ook beschreven hoe wij de samenwerking met Duitsland, maar ook met
onze andere buurlanden, versterken. Voor het verminderen van risico’s van extreem
hoge afvoeren in het Nederlandse stroomgebied van de Rijn en de Maas zijn maatregelen
in de meest nabijgelegen gebieden, zoals Noordrijn-Westfalen, Vlaanderen, Wallonië
en Luxemburg het meest van belang. Daarom is ook specifiek ingezet op het versterken
van de samenwerking in deze grensoverschrijdende regionale stroomgebieden en de bilaterale
samenwerking voor de Neder-Rijn en Grensmaas. De samenwerking ziet ook toe op het
voorkomen van bovenstroomse maatregelen met een negatief effect voor Nederland, ook
voor laagwater situaties. Over dit alles zijn afspraken gemaakt in de Internationale
Commissie ter Bescherming van Rijn (ICBR) en de Internationale Maascommissie (IMC).
Bij dijkversterkingsprojecten wordt in Nederland al rekening gehouden met extreme
afvoeren op basis van de situatie in het buitenland. Plannen worden waar nodig periodiek
geactualiseerd. Nederland is als benedenstrooms land gebaat bij Europese regelgeving.
Binnen deze riviercommissies vindt onder andere afstemming van de implementatie van
de Richtlijn Overstromingsrisico’s plaats, hoogwatervoorspellingen en omgaan met laag
water. Daarnaast is actualisering van de klimaatadaptatiestrategie van de ICBR één
van de activiteiten van de ICBR zoals vastgesteld bij de Ministersconferentie in 2020
met als doel om te komen tot een duurzaam beheerd en klimaatbestendig Rijnstroomgebied.
In de Maas wordt gewerkt met een plan van aanpak laagwater. De inzet van het kabinet
is om de samenwerking binnen de internationale riviercommissies te versterken en het
EU Water Resilience Initiative, dat ook ingaat op grensoverschrijdende samenwerking, te ondersteunen. Via bestaande
programma’s en trajecten (waaronder het programma Integraal Riviermanagement en de
Deltaprogramma’s Zoetwater en Waterveiligheid) wordt ook bezien waar aanvullende internationale
samenwerking of afspraken nodig zijn. Met bovengenoemde activiteiten, wordt ook in
internationaal verband, invulling gegeven aan «water en bodem sturend».
21. De leden van de NSC-fractie vragen of al duidelijk is wanneer de mededeling over
«water resilience» zal worden gepubliceerd en of Nederland daarop gaat aandringen
bij de informele Milieuraad.
Antwoord
De mededeling van de Europese Commissie over het «Water Resilience Initiatief» (WRI)
werd in het voorjaar verwacht maar is uitgesteld. Hierna is wel het Europese Klimaatrisico-onderzoek
(EUCRA) gepubliceerd30 dat een onderbouwing van de noodzaak van het initiatief verzorgt, maar er is nog
geen mededeling over het WRI gedaan. Tijdens de informele bijeenkomst van de milieuministers
in Boedapest wordt het onderwerp besproken en zal het kabinet het belang ook benadrukken.
22. De leden van de NSC-fractie zijn verheugd te zien dat het «one out all out»-principe
in de Kaderrichtlijn Water vervangen lijkt te worden door een beoordelingsmethodiek
die een algemener beeld geeft over de stand van het oppervlaktewater. Deze leden vragen
hoe de Minister dit onderhandelingsresultaat beoordeelt en of hij dit als een werkbare
oplossing voor Nederland ziet. Ook zijn deze leden benieuwd naar de nieuwe doelen
die al voor na 2027 gesteld zullen worden. Kan de Minister inzicht geven wanneer hij
verwacht dat daar meer over bekend zal worden?
Antwoord
Op 27 juni jl. is de Kamer geïnformeerd over de appreciatie van het bereikte tussenresultaat31 in de onderhandelingen over een wetsvoorstel van de Europese Commissie tot wijziging
van de Richtlijn Prioritaire Stoffen, de Grondwaterrichtlijn en de Kaderrichtlijn
Water (KRW)32. In het algemeen is het kabinet zeer tevreden met het bereikte resultaat. Het is
zeker niet zo dat het «one out all out»-principe33 in de Kaderrichtlijn Water wordt vervangen of geschrapt. In de Kamerbrief van 22 februari
202434 is ook steun door het vorige kabinet uitgesproken aan de ambitie om uiteindelijk
alle doelen te realiseren. Dat is immers een voorwaarde voor schoon en gezond water.
Tegelijk is duidelijk dat het «one out all out»-principe ongeschikt is om de verbetering van de waterkwaliteit zichtbaar te maken.
In het tussenresultaat is daarom een opdracht aan de Europese Commissie opgenomen
om een aanvullende indicator voor dit doel in de KRW op te nemen. Weliswaar geeft
dit een afhankelijkheid van de Commissie, maar op basis hiervan kunnen Nederland en
andere lidstaten de Commissie wel aansporen dit op te pakken. Het tussenresultaat
heeft de instemming van de lidstaten en vormt de basis voor de triloog-onderhandelingen
met het Europees parlement, die vermoedelijk het laatste kwartaal van 2024 gaan starten
onder Hongaars voorzitterschap.
23. De leden van de BBB-fractie hebben zorgen over de internationale samenwerking
op het gebied van water en dan met name de waterkwaliteit. Nederland is een delta
en daarmee ligt het risico om het afvalputje van Europa te zijn op de loer. Nederland
is dus erg afhankelijk van de internationale samenwerking. Weliswaar wordt er veel
samengewerkt in internationale riviercommissies, maar, zoals de Raad voor de leefomgeving
en infrastructuur (Rli) ook aangeeft: dit heeft nog niet geleid tot bindende afspraken.
Deze leden willen daarom graag weten wat de inzet van de Minister op dit onderwerp
is en welke rol de Europese Commissie hierin kan spelen. Zolang er enkel vrijblijvende
afspraken gemaakt worden, loopt Nederland het risico op te draaien voor problemen
die in het buitenland ontstaan. Deelt de Minister deze mening en wat is de visie van
de Minister hierop?
Antwoord
In de eerste plaats wordt voor de beantwoording verwezen naar de antwoorden op eerdere
vragen over dit onderwerp, zoals de Kamer die ontving bij brief van 21 december 202235. Nederland is als benedenstrooms land gebaat bij grensoverschrijdende afspraken en
Europese regelgeving. Het is echter niet zo dat Nederland in algemene zin het afvoerputje
van Europa is. Er is sprake van een beeld dat verschillend is per stof en per locatie.
Zo geldt dat voor nutriënten de Rijn best schoon is bij binnenkomst in ons land en
dat ook voor de Maas de opgave met betrekking tot waterkwaliteit slechts beperkt is.
Met name in enkele grensoverschrijdende beken is sprake van een probleem met nutriënten,
maar de omvang van de problematiek verschilt tussen grensregio’s36. Het is van belang hierover het gesprek aan te gaan, maar dit moet steeds zijn toegespitst
op de specifieke problemen die er zijn. Dit betekent dat in de eerste plaats het overleg
moet plaatsvinden met het betreffende buurland en de internationale riviercommissies,
en niet gelijk met de Europese Commissie. De Europese Commissie kan gevraagd worden
te bemiddelen als er geen overeenstemming wordt bereikt en is ook betrokken bij de
Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn.
Wat betreft die bi- en multilaterale overleggen zijn er ook bindende afspraken gemaakt.
Zo zijn in Rijnverband al diverse afspraken vastgelegd met onze bovenstroomse partners
om de verontreiniging door chemische stoffen sterk te reduceren37. Tegelijk zijn nog niet alle grensoverschrijdende problemen opgelost en geldt op
grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)38 wel een resultaatsverplichting om per 22 december 2027 aan de doelen te voldoen.
Dit betekent dat ingezet wordt op verdere bespreking van de grensoverschrijdende problematiek
met onze buitenlandse partners, zowel bilateraal als in de internationale riviercommissies.
Uiteindelijk biedt de KRW een escalatiemogelijkheid richting de Europese Commissie.
In het verlengde hiervan moeten eind 2027 op grond van de KRW de nieuwe stroomgebiedbeheerplannen
(SGBP’s) worden vastgesteld voor de volgende planperiode (2028–2033). Hierin wordt
verantwoording afgelegd over het halen van de KRW-doelen per 2027. Voor de doelen
die niet per 2027 worden gehaald, moet hierin worden aangegeven welke legitieme uitzonderingsmogelijkheid
wordt toegepast. Ook hiervoor kan nodig zijn dat gesprekken gevoerd zijn met de buurlanden
en dat de Europese Commissie is ingelicht. Daarnaast wordt in deze nieuwe plannen
het KRW-beleid voor de periode 2028–2033 vastgelegd. Het gaat dan om de nieuwe ambities,
doelen en maatregelen voor de volgende planperiode.
Ook ná 2027 zal het bereiken en behouden van een goede waterkwaliteit en voldoende
(grond)waterbeschikbaarheid blijvende inzet vragen. Volgens de KRW moeten binnen een
stroomgebied waar het watergebruik grensoverschrijdende gevolgen kan hebben, de vereisten
voor het bereiken van de milieudoelstellingen van de KRW, en in het bijzonder alle
maatregelenprogramma’s, worden gecoördineerd voor het gehele stroomgebiedsdistrict.
Daartoe wordt een overkoepelend internationaal deel van de SGBP’s opgesteld. Dit gebeurt
in de internationale riviercommissies.
24. De leden van de BBB-fractie vragen de Minister om een appreciatie van het akkoord
dat in de Raad is gesloten op 19 juni 2024 omtrent de Kaderrichtlijn Water, de Grondwaterrichtlijn
en de Richtlijn prioritaire stoffen. In het bijzonder vragen deze leden naar de voortgang
rondom het schrappen van het principe «one out all out».
Antwoord
Verwezen wordt naar de beantwoording bij vraag 21.
Klimaatadaptatie
25. De leden van de VVD-fractie constateren dat de Nederlandse zomers droger zullen
worden en de winters natter. Omdat de gevolgen van de klimaatverandering steeds zichtbaarder
worden, zijn klimaatadaptatie en het vergroten van de weerbaarheid tegen klimaatrisico’s
wat deze leden betreft van groot belang. Vanwege het door het KNMI voorspelde kantelpunt,
waarbij veranderingen ineens sneller gaan als de gemiddelde temperatuurstijging boven
een bepaalde drempelwaarde komt, is het goed om zo goed mogelijk voorbereid te zijn
op en hulpverlening paraat te hebben bij extreme weersomstandigheden. Onderlinge bijstand
tussen de EU-landen op het gebied van kennis en operationele inzet bij bijvoorbeeld
overstromingen en natuurbranden kan hierbij van grote meerwaarde zijn. Hoe verloopt
momenteel de samenwerking binnen RescEU en welke rol speelt de Minister hierin? Kan
de Minister bijvoorbeeld gebruik maken van kennis, kunde en materieel van andere,
meer zuidelijke landen, als het gaat om de preventie en de bestrijding van natuurbranden?
En in welke mate is de interoperabiliteit gewaarborgd?
Antwoord
RescEU is een onderdeel van het bredere Europese instrument voor civiele bescherming,
het Union Civil Protection Mechanism (UCPM). Door het veranderende risicolandschap is het belang van het mechanisme de
afgelopen jaren sterk toegenomen (hierover ontving uw Kamer op 14 december jl. ook
een non-paper getiteld «The Future of Strategic Crisis Management in the EU»39).
Het mechanisme is gebaseerd op solidariteit tussen de deelnemende lidstaten om Europese
bijstand te coördineren in noodsituaties wanneer de nationale responscapaciteit onvoldoende
is om een crisis het hoofd te bieden. Het mechanisme is veelzijdig en omvat onder
andere uitwisselingen op expertniveau, zodat lidstaten gebruik kunnen maken van de
kennis, kunde en het materieel van andere lidstaten. Dit stelt lidstaten in staat
elkaar bij te staan met gespecialiseerde middelen en expertise. Interoperabiliteit
speelt hierbij een rol; de EU waarborgt gestandaardiseerde procedures en organiseert
regelmatig crisismanagementoefeningen op expertniveau, waaraan Nederland ook deelneemt.
Hierdoor kunnen verschillende nationale systemen effectief samenwerken tijdens noodsituaties.
RescEU fungeert binnen het mechanisme als laatste redmiddel en bestaat uit capaciteiten
die de Europese Commissie heeft aangeschaft om een additioneel vangnet te bieden.
RescEU richt zich momenteel vooral op de opbouw van een Europese vloot van blusvliegtuigen.
De inzet van Nederland is dat landen zelf blijven investeren in capaciteit. Tegelijkertijd
erkent het kabinet ook de effectiviteitsvoordelen die het mechanisme, inclusief rescEU,
met name rond natuurbranden biedt.
De coördinerende rol voor UCPM, en daarmee ook rescEU, is belegd bij de Minister van
Justitie en Veiligheid. Via UCPM kunnen lidstaten een oproep doen aan landen voor
mensen, middelen en capaciteiten. Hierbinnen vallen ook de voorraden die beschikbaar
zijn binnen rescEU. Ook Nederland kan hiervan gebruikmaken indien de situatie daarom
vraagt. Bijvoorbeeld, via het communicatiesysteem «CECIS» (Common Emergency Communication and Information System) vindt uitwisseling plaats van informatie en coördinatie van noodhulpoperaties tussen
de deelnemende landen.
26. In het schriftelijk overleg over het BNC-fiche klimaatadaptatie gaf de Minister
aan de inzet van klimaatadaptatie in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) over te
laten aan het nieuwe kabinet. Hoe ziet de (nieuwe) Minister de inzet in het MFK ten
gunste van klimaatadaptatie?
Antwoord
Klimaatadaptatie is een belangrijk thema voor Nederland en zal dan ook meegenomen
worden in de integrale afweging van de kabinetsinzet voor het volgend MFK. Hierbij
zal een integrale afweging moeten worden gemaakt tussen de verschillende beleidsprioriteiten.
Financiering van de groene transitie
27. De leden van de BBB-fractie vragen op wat voor manieren de investeringsbereidheid
versneld kan worden zonder dat dit het investeringsvermogen/vestigingsklimaat van
Nederland schaadt.
Antwoord
De groene transitie gaat gepaard met een stevige investeringsopgave, waarbij zowel
private als publieke investeringen van belang zijn. Om voldoende private investeringen
aan te trekken is een sterke EU investeringsagenda nodig. Centraal hierin is dat eenduidig
beleid de voorspelbaarheid en investeringszekerheid voor bedrijven vergroot. Doordat
de ontwikkeling en uitrol van schone technologie en producten met name in de komende
jaren plaats zal vinden, heeft de EU met een effectief investeringsbeleid een sterke
kans om een voortrekkersrol te nemen in het ontwikkelen van de technologie van de
toekomst. In de Commissiemededeling voor het aanbevolen 2040 klimaatdoel40 wordt daarom ook een sterke koppeling gemaakt tussen verduurzaming en het concurrentievermogen
van bedrijven. Op termijn zal dit het concurrentievermogen, het vestigingsklimaat
en de weerbaarheid van de EU versterken. Om ook op de korte- en middellange termijn
een gelijk Europees en mondiaal speelveld (en daarmee goed vestigingsklimaat) te realiseren,
heeft de Commissie onder andere het EU Emissions Trading System (ETS)41 in combinatie met de Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) 42 ingesteld.
28. De leden van de BBB-fractie constateren dat er een groot tekort is aan financiële
middelen op Europese schaal om alle doelstellingen van de groene transitie te behalen.
Deze leden vragen of daarover wordt gesproken en of de conclusies van het onderzoek
«road to net zero» van het Instituut Rousseau kloppen. Is het überhaupt mogelijk om
de tekorten te bekostigen vanuit Nederland en de andere lidstaten?
Antwoord
De groene transitie vergt de modernisering van grote delen van de Europese economie.
Producten, processen en diensten op basis van fossiele brandstoffen dienen vervangen
te worden door duurzame alternatieven. Hiervoor zijn langdurige investeringen nodig
in onderzoek, industrie en (productie)capaciteiten. Het onderzoeksrapport van Institut Rousseau onderschrijft deze significante investeringsbehoefte, waarbij moet worden opgemerkt
dat de methodologische onderbouwing van het rapport niet in detail kan worden gecheckt.
De Europese Commissie heeft in haar impact-assessment voor het aanbevolen 2040 doel43 gesteld dat de benodigde investeringen voor 2040 en 2050 van een significante omvang
zijn, maar historisch gezien niet uitzonderlijk zijn. Uit de impact-assessment bij de Commissiemededeling over het aanbevolen 2040 klimaatdoel blijkt ook dat verduurzaming
zal leiden tot een significante vermindering in de EU-brede importkosten van fossiele
brandstoffen. Daarnaast heeft de Commissie een schatting gemaakt van de kosten van
klimaatverandering als er geen actie wordt ondernomen. Hieruit blijkt dat deze kosten
veel hoger zijn dan de kosten die gemaakt moeten worden om de emissies te reduceren.
Door een combinatie van publieke en private investeringen is het mogelijk om langdurig
een hoog investeringsniveau te bereiken. Publieke investeringen zijn hierbij met name
van belang voor specifieke, innovatieve technologieën en de vroege opschaling van
nieuwe technologieën. Private investeringen zijn met name van belang voor sectoren
die reeds een industriële toepassing hebben, van innovatie in productieprocessen tot
de verdere opschaling van bestaande groene technologieën. Tot slot dient te worden
opgemerkt dat investeringen in de groene transitie niet louter de transitie ten goede
komen, maar tevens de Europese concurrentiekracht, onze weerbaarheid en het verdienvermogen
versterken.
Natuurherstel
29. De leden van de NSC-fractie hebben meegekregen dat de Natuurherstelverordening
bij de Milieuraad van 17 juni jl. is aangenomen en constateren dat deze nu geïmplementeerd
dient te worden. Kan de Minister aangeven hoe hij het proces voor de totstandkoming
van het natuurherstelplan de komende twee jaar voor zich ziet? Welke rol ziet de Minister
daarin voor relevante partners zoals lagere overheden en de agrarische sector? Hoe
zal de Kamer worden betrokken bij de totstandkoming van het natuurherstelplan? En
hoe is de Minister van plan rekening te houden met de recent aangenomen motie-Van
Campen(Kamerstuk
21 501-32, nr. 1657)?
Antwoord
Lidstaten moeten binnen twee jaar na inwerkingtreding van de Natuurherstelverordening
een concept Nationaal Natuurherstelplan indienen bij de Europese Commissie, met concrete
maatregelen voor de periode tot 2030 en met een doorkijk naar 2050. Uitgangspunt van
het kabinet is uitvoering van de Natuurherstelverordening in lijn met de motie Van
Campen44 dat wil zeggen zonder nationale koppen, zoals ook benoemd in het Hoofdlijnenakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37). Echter, ook zonder nationale koppen wordt de implementatie van de Natuurherstelverordening
een uitdaging voor Nederland. Samenwerken met een groot scala aan relevante partners
is van groot belang bij de totstandkoming van het natuurherstelplan. De Kamer zal
worden betrokken bij de uitvoering van de Natuurherstelverordening en op een later
moment verder worden geïnformeerd over het te volgen proces.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.L. Postma, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
N. Wiendels, adjunct-griffier