Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Formele Energieraad 4 maart 2024 (Kamerstuk 21501-33-1056)
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1058
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 februari 2024
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Klimaat en Energie over de brief van 19 februari 2024
over de geannoteerde agenda van de formele Energieraad op 4 maart 2024 (Kamerstuk
21 501-33, nr. 1056), over de brief van 20 februari 2024 over het verslag van de Energieraad van 19 december
2023 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1057), over de brief van 4 december 2023 over antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde
agenda Energieraad 19 december 2023 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1049) (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1053), over de brief van 26 januari 2024 over het Fiche: Mededeling EU Actieplan elektriciteitsnetwerken
(Kamerstuk 22 112, nr. 3872), over de brief van 1 december 2023 over het Fiche: Europees Windpakket (Kamerstuk
22 112, nr. 3843) en over de brief van 1 december 2023 over het Fiche: Aanbeveling Energiearmoede
(Kamerstuk 22 112, nr. 3844).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 februari 2024 aan de Minister voor Klimaat en
Energie voorgelegd. Bij brief van 29 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Stoffer
De adjunct-griffier van de commissie, De Keijzer
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
geannoteerde agenda voor de Energieraad van 4 maart en de fiches over de aanbeveling
energiearmoede, de mededeling EU Actieplan elektriciteitsnetwerken en het Europees
windpakket. Deze leden hebben hier enkele vragen over.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat er sprake
is van een substantiële verbetering van de leveringszekerheid in het gasjaar 2024–2025
ten opzichte van het huidige gasjaar.
1.
Deze leden vragen daarom of het nodig is om als Nederland nog te investeren in nieuwe
LNG-terminals. Hoe ziet de Minister dit?
2.
Hoe verhoudt de verbeterde leveringszekerheid zich volgens hem tot de huidige Nederlandse
plannen als het gaat om het importeren van LNG?
3.
Is hij het met deze leden eens dat deze plannen moeten worden herzien nu de leveringszekerheid
is verbeterd?
Antwoord vraag 1 t/m 3:
De genoemde substantiële verbetering van de leveringszekerheid in het gasjaar 2024–2025
blijkt uit de jaarlijkse raming van Gasunie Transport Services (hierna: GTS) van 31 januari
jl. die op 9 februari jl. aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 33 529, nr. 1211). Zoals in de Kamerbrief van 9 februari is toegelicht, heeft GTS in de raming nog
wel geconstateerd dat, in het scenario van een koude winter, de komende gasjaren te
weinig importcapaciteit voorhanden is om voldoende gas te importeren om het vuldoel
van 90% de gasopslagen te behalen. De reeds geplande uitbreiding van de Gate terminal
vanaf 2026 is daarbij al meegenomen.
Gelet op dit advies blijft voldoende importcapaciteit noodzakelijk. Van deze capaciteit
blijft LNG-importcapaciteit een punt van aandacht. Ik blijf daarom met de betrokken
stakeholders in gesprek over de mogelijkheden voor de optimale benutting van bestaande
en reeds geplande LNG-infrastructuur en over de haalbaarheidsstudies wat betreft nieuwe
initiatieven.
Daarbij benadruk ik opnieuw dat bij eventuele nieuwe investeringen rekening gehouden
moet worden met hergebruik van infrastructuur voor duurzame toepassingen in de toekomst.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat energiecoöperaties een
belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de flexibiliteit van het energiesysteem. Gemeenschappen
kunnen samenwerken aan lokale opslag van energie en maximaal inspelen op flexibel
gebruik van energie.
4.
Ziet de Minister ook deze rol voor energiecoöperaties? Is de Minister bereid hier
in EU-verband op te wijzen en aandacht voor te vragen?
Antwoord vraag 4:
Energiecoöperaties kunnen, net als veel andere partijen, een bijdrage leveren aan
de flexibiliteit in het energiesysteem. Aan het leveren van flexibiliteit aan het
elektriciteitssysteem worden bepaalde eisen gesteld voor de leveringszekerheid en
de systeemveiligheid. Indien energiecoöperaties of andere partijen aan deze eisen
voldoen, kunnen zij hun beschikbare flexibiliteit direct inzetten op de verschillende
elektriciteitsmarkten ten behoeve van netbalans, maar de flexibiliteit ook aanbieden
voor congestiemanagement. Ook bestaan er zogenaamde aggregators die partijen, waaronder
energiecoöperaties, kunnen ondersteunen bij het aanbieden van hun flexibiliteit ten
behoeve van het elektriciteitssysteem.
Ik vind het van belang dat in EU-verband om alle mogelijkheden voor de ontwikkeling
van flexibiliteit en optimaal gebruik (die efficiënt kunnen bijdragen aan het borgen
of bereiken van de achterliggende doelen) van netbalans te onderzoeken. Dit zal ik
in EU-verband dan ook uitdragen.
5.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen ten aanzien van het fiche over de aanbevelingen
energiearmoede of er ook Europees aan meer bindende doelen wordt gewerkt.
Antwoord vraag 5:
De EU wil energiearmoede aanpakken en kwetsbare consumenten beschermen. De aanbevelingen
over energiearmoede geven de lidstaten handvatten voor hoe zij energiearmoede kunnen
aanpakken. Het is aan de lidstaten of en hoe zij de aanbevelingen implementeren in
hun nationale beleid.
Daarnaast neemt de EU andere maatregelen om energiearmoede te identificeren en aan
te pakken die een meer bindend karakter hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht
aan het Nationale Energie- en Klimaatplan, dat in 2024 wordt bijgewerkt en waarin
aan dit onderwerp aandacht moet worden besteed. Ook via verschillende richtlijnen,
zoals de EED (Energy Efficiency Directive) en de Elektriciteitsrichtlijn wordt aandacht
besteed aan kwetsbare en energiearme huishoudens. Zo moet volgens de EED een nationale
definitie worden geformuleerd van energiearmoede. Tevens moet een besparingsdoelstelling
worden vastgesteld. Bij deze doelstelling dient de hoeveelheid energiebesparing bij
huishoudens in energiearmoede in proportie te zijn met de grootte van de groep huishoudens
in energiearmoede. De EPBD (Eisen energieprestatie van gebouwen), die waarschijnlijk
dit jaar worden aangenomen, is onderdeel van het EU pakket dat specifiek is gericht
op de aanpak van slecht geïsoleerde woningen, zodat de energieprestaties van deze
woningen ook verbeteren.
6.
Ook zijn deze leden benieuwd of het kabinet gebruik gaat maken van de beschikbare
Europese financiering om energiearmoede verder aan te pakken en welke voorwaarden
daaraan zijn verbonden.
Antwoord vraag 6:
Het Social Climate Fund (SCF) is onderdeel van het EU Fit for 55 pakket en is ingesteld
om de impact van ETS2 op kwetsbare huishoudens en micro-bedrijven te beperken. Nederland
kan aanspraak maken op 720 miljoen euro tot 2032 en moet daarvoor in juni 2025 een
plan indienen bij de Europese Commissie. Voorwaarden zijn onder andere dat de middelen
worden ingezet om kwetsbare huishoudens en micro-bedrijven te helpen met energiebesparing.
Slechts een deel van de fondsen mag ingezet worden voor directe inkomenssteun. Een
cofinanciering van de lidstaat van 25% is daarbij nodig.
7.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het windpakket voldoende is om de
Europese klimaat- en energiedoelen te halen. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan?
8.
Vindt hij het windpakket voldoende ambitieus?
9.
Zijn de maatregelen niet te vrijblijvend voor lidstaten die achterblijven op het gebied
van windenergie?
Antwoord vraag 7 t/m 9:
Het windpakket (waarin de Europese Commissie twee mededelingen publiceert) is een
aanvulling op, en uitwerking van, bredere initiatieven zoals de EU Green Deal, het
Fit for 55-pakket en de Net Zero Industry Act. De mededelingen dienen, naast vele andere maatregelen,
bij te dragen aan het behalen van de Europese klimaat- en energiedoelen. In het pakket
worden geen nieuwe doelen en geen wetgeving voorgesteld.
Het windpakket is een pakket van maatregelen en beleidsinstrumenten om de Europese
windsector te ondersteunen en de Europese doelen voor hernieuwbare energie te halen.
De doelen van het voorstel passen binnen het Nederlandse industriebeleid, waarmee
het kabinet het concurrentievermogen wil versterken. Het pakket adresseert de juiste
knelpunten in de waardeketen rond windenergie, maar meer bindende sturing vanuit de
EU kan, waar Europees rechtelijk mogelijk, nog meer toegevoegde waarde hebben met
het oog op een gecoördineerde aanpak van de energietransitie in lidstaten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het fiche over het Europese windpakket
dat de Minister aangeeft dat onder andere de hoge rente een uitdaging is voor de windenergiesector.
In de nota naar aanleiding van het verslag van de Energiewet geeft de Minister aan
dat het kabinet bereid is om in de Europese Unie (EU) aandacht te vragen voor de effecten
van de hogere rente op hernieuwbare energieprojecten.
10.
Deze leden zouden graag zien dat de Minister dit op korte termijn in de Energieraad,
in de onderhandelingen over het Europese windpakket en wellicht ook in de Ecofin aan
de orde stelt. Kan de Minister aangeven hoe en wanneer hij hier aandacht voor gaat
vragen?
Antwoord vraag 10:
Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag van de Energiewet van 15 februari
2024 heb toegezegd, ben ik bereid om in EU-verband aandacht te blijven vragen voor
de businesscases van hernieuwbare energieprojecten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat standaarden kunnen helpen
bij voorspelbaarheid voor de industrie en vinden het goed dat het kabinet dit onderschrijft.
Deze leden lezen echter dat het kabinet eerst een uitgebreid onderzoek wil, terwijl
deze leden liever zien dat er direct een voorstel vanuit de Commissie komt met impact
assessment (waarin onderzoek wordt gedaan), zodat er toch snelheid wordt gemaakt.
11.
Kan de Minister hiervoor pleiten?
Antwoord vraag 11:
De Commissie heeft in het pakket aangekondigd om nut en noodzaak van technische (EU
en internationale) standaarden voor windturbines te onderzoeken. Ik ondersteun dit
initiatief.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie snappen wat betreft staatssteun dat de Minister
liever naar vraagstimulatie kijkt dan naar nationale subsidies, maar dan kan het aanbod
ook uit VS of China komen, dus dan is het probleem voor Europese bedrijven niet opgelost.
12.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de Europese windsector hier blijft en groeit?
13.
Ziet de Minister iets in Europese investeringen in de sector (in plaats van nationale),
bijvoorbeeld investeringen in innovatie en opschaling, zodat landen elkaar niet uit
de markt prijzen, maar er wel aan een Europese toekomst wordt gewerkt? Hoe kijkt de
Minister aan tegen een soort «made in Europe» standaard voor subsidies?
Antwoord vraag 12 en 13:
Ik onderschrijf het belang om in Europa gezamenlijk te kijken naar manieren om de
windenergie sector klaar te stomen voor de benodigde opschaling en versteviging van
de concurrentiepositie van de EU.
Zoals in het BNC-fiche over het windpakket (Kamerstuk 22 112, nr. 3843) is aangegeven, werkt het kabinet binnen het North Sea Energy Cooperation (NSEC)-verband
en via het Greater North Sea Basin Initiative samen met andere lidstaten en buurlanden
aan gedeelde uitdagingen rondom de Noordzee en windenergie op zee.
Zo heb ik vorig jaar binnen NSEC een studie laten uitvoeren naar de benodigde opschalingsmogelijkheden
voor haveninfrastructuur. Dit is een belangrijk thema dat binnen NSEC blijvend aandacht
krijgt. Daarnaast zet het kabinet zich onder andere in voor een robuuste en duurzame
toeleveringsketen in Europa door te pleiten voor meer harmonisatie van tenderontwerpen,
het stroomlijnen van vergunningverleningsprocedures en het slim integreren van windenergie
op zee in het gehele energiesysteem.
Vorig jaar hebben we tijdens het Nederlands co-voorzitterschap van NSEC gezamenlijk
een Actieagenda met daarin een «tender tool» gepubliceerd om duidelijkheid te geven
aan de sector over de aankomende tenders voor de Noordzee en hen zo te helpen voorkomen
dat de tenders voor windparken op zee van verschillende lidstaten elkaar hinderen.
Ik ben voorstander van het verkennen van meer harmonisatie op inhoudelijke prekwalificatie
criteria, bijvoorbeeld op kwalitatieve investeringen in natuur, veiligheid, circulariteit
en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en Europese investeringen
in innovatie en opschaling van windenergie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben aangaande het fiche over energienetten
ook een aantal vragen.
14.
Wat voor een rol ziet de Minister voor bijvoorbeeld de European Investment Bank (EIB)
om meer te doen met leningen of garanties?
15.
Kan meer Europese financiering helpen bij grensoverschrijdende verbindingen?
16.
Grensoverschrijdende verbindingen worden met regelmaat door landen zelf geblokkeerd,
ook al zijn ze in Europees belang. Vindt de Minister niet dat hier meer doorzettingsmacht
vanuit Europa nodig zou zijn? Bijvoorbeeld middels bemiddeling vanuit de Commissie?
Antwoord vraag 14 t/m 16:
Nederland is al goed verbonden met haar buurlanden, dit gaat alleen nog niet op voor
alle lidstaten. Het kabinet onderschrijft het standpunt van de Commissie dat nieuwe
energieverbindingen de werking van de Europese markt kunnen versterken en dat het
daarom nuttig kan zijn om deze aan te merken als project van gemeenschappelijk of
wederzijds belang. Het voorstel van het Grid Action Plan om de Commissie een sterkere
rol te geven bij projecten die de netverbinding tussen lidstaten moeten bevorderen,
kan op Nederlandse steun rekenen.
Het kabinet verwelkomt de actie vanuit het Europese Grid Action Plan om financieringsbehoefte
van energie-infrastructuur in kaart te brengen en de toegang tot financiering daarvan
te verbeteren. De Europese Commissie heeft in het Grid Action Plan aangegeven ook
te kijken naar de rol van het EIB m.b.t. financiering van energie-infrastructuur.
Het kabinet ziet de voordelen van betere toegang voor energie-infraprojecten tot (publieke
of private) financiering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het jammer dat de Kamer de gevraagde
kabinetsreactie op de brief van de Triodos Bank over non-proliferatieverdrag voor
fossiele brandstoffen niet tijdig heeft ontvangen.
17.
Wat is de reactie van de Minister op deze brief?
Antwoord vraag 17:
Inhoudelijk ben ik het eens met Triodos Bank dat fossiele brandstoffen de belangrijkste
oorzaken zijn van klimaatverandering en dat nieuwe investeringen in kolen, olie en
gas niet te rijmen zijn met inspanningen om het 1,5 graden doel te bereiken. Ook het
IPCC, IEA en anderen zijn daar glashelder over. Er is een noodzaak om te stoppen met
verdere exploitatie van fossiele brandstoffen. Om die transitie succesvol vorm te
kunnen geven, op een manier die zorgt dat ook iedereen toegang krijgt en blijft houden
tot schone energie, moet op korte termijn de mondiale capaciteit voor hernieuwbare
energie opgeschaald worden, dit is tijdens COP28 ook afgesproken. Alle 198 landen
die het Verdrag van Parijs hebben ondertekend, hebben ingestemd met de afspraak om
weg te bewegen van het gebruik van fossiele brandstoffen in de energiesector en om
voor 2030 de mondiale capaciteit voor hernieuwbare energie te verdrievoudigen. Ik
ben het daarom ook eens met Triodos Bank over het doel. Het is echter de vraag of
een non-proliferatieverdrag in werkbaar middel daartoe is. Het is de vraag of een
dergelijk verdrag dezelfde steun zou krijgen als de afspraken die we hebben gemaakt
tijdens COP28. De urgentie is hoog, en ik zal me daarom blijven inspannen voor meer
investeringen in hernieuwbare energie. Onder meer door subsidies voor fossiele brandstoffen
af te bouwen, door investeringen in fossiele projecten in het buitenland niet meer
te steunen en door te investeren in projecten voor de opwek van hernieuwbare energie
en de productie van groene waterstof.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Energieraad
van 4 maart. De leden hebben hierover nog enkele vragen. De leden van de VVD lezen
dat zonder beschikbaarheid van het Groningerveld er een klein risico is op tekorten.
18.
De leden van de VVD vragen welke verplichtingen Nederland nog heeft naar het buitenland
nu de productie in Groningen definitief ten einde komt.
Antwoord vraag 18:
In Duitsland, België en Frankrijk wordt laagcalorisch gas geconsumeerd. Dit gas komt
uit Nederland. Voorheen kwam laagcalorisch gas uit het Groningenveld, inmiddels is
al het laagcalorisch gas geconverteerd hoogcalorisch gas. In Duitsland, België en
Frankrijk schakelen afnemers van laagcalorisch gas om naar hoogcalorisch gas en rapporteren
hier twee keer per jaar over. Dit gaat voorspoedig: zowel Duitsland als België zien
mogelijkheden om afnemers van laagcalorisch gas eerder dan aanvankelijk geraamd om
te schakelen. Daardoor zal de ombouw in België dit jaar worden voltooid. In Frankrijk
en Duitsland schakelen de laatste gebruikers om in gasjaar 2029–2030.
19.
De leden van de VVD vragen wat dit betekent voor het komende jaar.
Antwoord vraag 19:
Het komende jaar sluit het Groningenveld. Er is dus geen sprake meer van gaswinning.
De afbouw van de laagcalorische gasvraag in het buitenland heeft bijgedragen aan de
afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Het laagcalorische gas dat nog geconsumeerd
wordt is geconverteerd hoogcalorisch gas. Uw Kamer is geïnformeerd over de raming
van GTS voor het gasjaar 2024–2025 (Kamerstuk 33 529, nr. 1211). GTS houdt in de ramingen ook rekening met de laagcalorische gasvraag in onze buurlanden.
GTS constateert dat er onder extreme omstandigheden (zowel een effectieve dagtemperatuur
van – 11 graden Celsius alsook volledige uitval van de gasopslag Norg) volgend gasjaar,
wanneer het Groningenveld gesloten is, een capaciteitstekort kan optreden. Doordat
dit alleen plaatsvindt bij deze combinatie van factoren, is de samengestelde kans
op een capaciteitstekort in gasjaar 2024–2025 zeer klein geworden. Uw Kamer wordt
in april nader geïnformeerd.
20.
Daarbij vragen de leden van de VVD om een stand van zaken omtrent het afsluiten van
lange termijn inkoopcontracten voor aardgas.
Antwoord vraag 20:
Inhoudelijk verwijs ik voor uw vraag over langetermijncontracten graag naar mijn uitgebreide
toelichting op dit onderwerp van 15 februari jl. in de Nota n.a.v. het verslag bij
de Energiewet naar aanleiding van vragen van de leden van de VVD (Kamerstuk 36 378, nr. 10 – vraag 4).
Onder meer heb ik hier toegelicht dat we in de praktijk zien dat het aantal transacties
op de gasmarkt toeneemt, en diverse contracten worden aangegaan, ook voor de lange
termijn. Dit gas komt ook naar Nederlandse afnemers. Voor gas is er inmiddels een
reeks succesvolle tenders gehouden in het kader van de Europese vraagbundeling via
het EU-platform AggregateEU. De Europese Commissie laat weten dat Nederlandse bedrijven een van de grootste aandelen
hebben in de volumes die via dit platform aan elkaar zijn gekoppeld (koper aan verkoper).
Via het platform wordt sinds kort ook ruimte geboden voor matching van contracten
met een looptijd tot 5 jaar (zie ook Kamerstuk 29 023, nr. 449). Verder laat het EU-platform onderzoeken of het wenselijk is om via het platform
ook contracten met een langere looptijd (5–20 jaar) te faciliteren.
Ten slotte, voor zover de leden van de VVD refereren aan de uitvoering van de motie
van het lid Erkens van 16 januari jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1344) waarin de regering wordt verzocht om in het eerste kwartaal van 2024 gesprekken
met Noorwegen en/of andere betrouwbare partners te faciliteren met als doel te komen
tot langetermijncontracten voor de levering van energie in de toekomst, kan ik u alvast
melden dat op regelmatige basis gesproken wordt over energie met de regering van Noorwegen
en andere belangrijke partners. Onlangs zijn er nog bilaterale gesprekken gevoerd,
bijvoorbeeld tijdens de recente IEA-ministeriële bijeenkomst, waar ook het onderwerp
gas aan bod is gekomen. De vertegenwoordiging van de Noorse regering gaf daarbij aan
dat zij zelf geen lange termijncontracten afsluiten en dat de gasverkoop de verantwoordelijkheid
is van het Noorse bedrijf Equinor.
Ik zal na dit eerste kwartaal van 2024 in een separate brief nader ingaan op de invulling
van de motie van het lid Erkens en mijn bevindingen wat betreft het waarborgen van
de lange termijn LNG-behoefte van Nederland en de rol van langetermijncontracten.
Zoals ik de Kamer reeds eerder heb gemeld, heb ik over dit onderwerp een onderzoek
uitgezet waarvan ik de resultaten eind van dit kwartaal verwacht. Ik zal de Kamer
daarover uiteraard informeren.
De leden van de VVD lezen verder dat de vraag naar gas afneemt in verband met energiebesparing.
21.
De leden van de VVD vragen hoe energiebesparing in de verschillende sectoren kan worden
verklaard. De leden van de VVD constateren dat de prijs van energie in 2022 erg hoog
was, waarschijnlijk heeft dit een grote rol gespeeld.
Antwoord vraag 21:
Uit een recent afgerond onderzoek van Decisio en Ipsos I&O naar energiegebruik van
bedrijven in 2022 en 2023 blijkt dat de energiecrisis voor (redelijk) veel bedrijven
een stimulans is geweest om efficiënter te opereren. Van de bedrijven gaf iets meer
dan de helft aan dat de stijgende energieprijzen hieraan heeft bijgedragen. Verder
gaf 43% van de bedrijven aan dat de genomen maatregelen een licht positief effect
hebben gehad op het bedrijfsresultaat, ten opzichte van een situatie waarin geen maatregelen
genomen zouden zijn. Het onderzoek zal ik binnenkort inclusief appreciatie met uw
Kamer delen.
22.
De leden van de VVD vragen af wat de huidige stand is.
Antwoord vraag 22:
De combinatie van een relatief milde winter en goed gevulde opslagen hebben tot een
betrekkelijk stabiel marktbeeld geleid. De maand-vooruit prijs van gas op de groothandelsmarkt
is gedaald van rond de 50 euro per MWh op 1 november 2023 naar circa 25 euro per MWh
op 26 februari 2024. Daarmee ligt het prijsniveau op de gashandelsplaats TTF (Title
Transfer Facility) nog steeds hoger dan in de jaren voor de start van de energiecrisis,
maar wel beduidend lager dan de extreme pieken in de zomer van 2022. Toch blijft waakzaamheid
geboden. Sinds de energiecrisis is de aanbodsituatie op de mondiale gasmarkt nog steeds
krap en gespannen en reageert de markt op mondiale en geopolitieke ontwikkelingen
die raken aan het evenwicht op de gasmarkt. In de komende periode kan dit nog een
weerslag op de prijscurve hebben.
23.
De leden van de VVD vragen zich af of de besparing gerealiseerd wordt vanuit verduurzaming
of door energiearmoede/hoge prijzen.
Antwoord vraag 23:
Zoals uit de antwoorden van vraag 21 blijkt, zijn energieprijzen in de afgelopen energiecrisis
een belangrijke prikkel geweest voor bedrijven om energiebesparende maatregelen te
treffen. Het onderzoek ging niet over huishoudens. Wel voert TNO momenteel een onderzoek
uit naar lagere consumptie bij huishoudens en de motivatie daarachter. Met onderconsumptie
wordt gedoeld op het minder consumeren van energie dan dat er nodig zou zijn om een
comfortabele woonsituatie te hebben. Wanneer dit onderzoek is afgerond, zal ik u hierover
informeren.
24.
De leden van de VVD vragen hoe andere lidstaten het doen op het gebied van energiebesparing
en vragen of daar de doelen worden gehaald.
Antwoord vraag 24:
Het doel om als EU 15% gas te besparen t.o.v. de referentieperiode is afgelopen jaren
gehaald. In de periode van augustus ’22 tot maart ’23 is dit op EU-niveau 18% geweest.
Voor de huidige periode zijn nog niet alle data beschikbaar. Uit data van februari
2024 blijkt dat van augustus 2022 tot en met december 2023 dat enkele landen het doel
van 15% gasbesparing nog niet hebben gehaald; dit zijn Spanje, Slovenië, Polen, Ierland,
Malta en Cyprus. De overige 21 lidstaten lijken het doel wel te halen (met Finland
en Letland als grote uitschieters). Nederland bevindt zich in het midden van de groep,
maar heeft met 29% energiebesparing in de vorige periode goed gepresteerd. Ook dit
jaar ligt Nederland op schema.1
De leden van de VVD delen het belang van flexibiliteit in de energiemarkt, gezien
de geïntegreerde elektriciteitsmarkt.
25.
De leden van de VVD vragen wat de inzet is van andere landen hierop en welke maatregelen
zij hebben ingevoerd.
Antwoord vraag 25:
Nederland is al goed verbonden met haar buurlanden, dit gaat nog niet op voor alle
lidstaten. Het kabinet onderschrijft het standpunt van de Commissie dat nieuwe energieverbindingen
de werking van de Europese markt kunnen versterken en dat het daarom nuttig kan zijn
om deze aan te merken als project van gemeenschappelijk of wederzijds belang. Het
voorstel van het Grid Action Plan dat de EC nauw betrokken is bij dit soort projecten
voor gemeenschappelijk belang kan een positieve invloed hebben op de haalbaarheid
hiervan.
26.
Verder vragen de leden van de VVD hoe de huidige ontwikkeling van flexibiliteit eruitziet
in Nederland en verzoeken om hierbij specifiek in te gaan op capaciteitsmechanismes.
Antwoord vraag 26:
Op dit moment is de elektriciteitsvoorziening in Nederland voldoende flexibel. Mede
hierdoor worden op korte- en middellange termijn geen leveringszekerheidsproblemen
voorzien. Inzet van een capaciteitsmechanisme of besluitvorming daarover acht ik daarom
nu nog niet nodig. Eind april zal TenneT specifiek voor de Nederlandse situatie de
jaarlijkse monitor leveringszekerheid publiceren. In lijn met de motie van de leden
Erkens en Grinwis (Kamerstuk 36 197, nr. 15) zal ik de Kamer uiterlijk eind 2024 informeren over de mogelijkheden om de leveringszekerheid
na 2030 te versterken, inclusief de mogelijke inzet van capaciteitsmechanismes daarbij.
27.
De leden van de VVD vragen zich af hoe Nederland deze ontwikkeling van flexibiliteit
zou willen stimuleren in EU-verband. De leden van de VVD vragen welke opties er voorliggen.
Antwoord vraag 27:
De recente Penta-studie naar flexibiliteit in de Penta-regio2 laat zien dat regionale integratie de totale flexibiliteitsbehoefte in de regio kan
verminderen. Voor deze regionale integratie zijn voldoende mogelijkheden voor biedzonegrens-overschrijdende
elektriciteitshandel van belang.
Technisch ziet Nederland hier twee belangrijke aandachtspunten. Ten eerste de beschikbaarheid
van voldoende (fysieke) grensoverschrijdende capaciteit en ten tweede het voor handen
hebben van voldoende mogelijkheden voor grensoverschrijdende elektriciteitshandel
die dicht aansluiten op het moment van fysieke levering. Nederland verwelkomt dan
ook de bepaling uit de recente EU-elektriciteitsmarkthervorming (EMD), die grensoverschrijdende
elektriciteitshandel in biedzones op de intraday-markt langer mogelijk maakt. In het algemeen blijft Nederland zich inzetten voor
de ontwikkeling van een efficiënte marktkoppeling binnen de Europese interne elektriciteitsmarkt,
omdat dit bijdraagt aan een efficiënte ontwikkeling van flexibiliteit op Europees
niveau.
Daarnaast ziet Nederland het als wenselijk dat landen hun nationale beleid gericht
op de ontwikkeling van flexibiliteit verder op elkaar afstemmen, dit vanwege de eerdergenoemde
voordelen van regionale integratie. Voor de verschillende flexibiliteit-bepalingen
uit het recente EMD-pakket kijkt Nederland dan ook uitdrukkelijk naar de mogelijkheden
om de implementatie van deze bepalingen gezamenlijk vorm te geven met de landen uit
de Penta-regio.
De leden van de VVD constateren verder dat de Eurocommissaris voor Energie dreigt
om Frankrijk een boete te geven als ze niet een groter aandeel wind en zon ontwikkelen
(44%). Dit terwijl het land al grotendeels CO2-vrij is door kerncentrales.
28.
De leden van de VVD vragen zich af of de regering deze bizarre lijn van de eurocommissaris
steunt.
De leden van de VVD onderstrepen dat Nederland voorstander is van ambitieuze doelstellingen
voor het beperken van CO2, maar de leden achten wel het belang dat lidstaten zelf mogen bepalen hoe zij invulling
geven aan klimaatdoelen.
29.
Is de regering het eens met de VVD dat de Europese klimaatwetgeving meer ruimte moet
bieden aan lidstaten om zelf te kiezen welke CO2-vrije opties ze inzetten in een volledig duurzame energievoorziening?
Antwoord vraag 28 en 29:
In 2018 is in de richtlijn voor hernieuwbare energie (RED II) een bindend overkoepelend
EU-doel voor hernieuwbare energie voor 2030 afgesproken. De lidstaten zorgen er samen
voor om dit doel te bereiken. De nationale bijdragen van lidstaten zijn indicatief.
Lidstaten zijn volgens de Governance-verordening (Verordening 2018/1999) wel verplicht
om in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen (INEK) een bijdrage voor
het overkoepelende EU-doel voor hernieuwbare energie op te nemen. Op basis hiervan
evalueert de Europese Commissie of de bijdragen van alle lidstaten volstaan om de
collectieve doelstellingen van de EU te bereiken. In de herziene versie van de richtlijn
(RED III) is in lijn met de ambitie van het kabinet afgesproken om het overkoepelende
EU-doel voor hernieuwbare energie op te hogen naar 42,5%. Eind juni 2024 moeten alle
lidstaten volgens de Governance-verordening een update van hun INEK bij de Europese
Commissie indienen en hierin een bijdrage voor het opgehoogde doel opnemen. Frankrijk
heeft in zijn concept-update van de INEK geen bijdrage voor het overkoepelende EU-doel
opgenomen. Het is verder aan de lidstaten hoe zij de energievoorziening klimaatneutraal
maken.
Daarnaast constateren de leden van de VVD dat de vrijwillige 15% gasbesparing mogelijk
verplicht kan worden gesteld.
30.
De leden van de VVD vragen de regering dit te bevestigen en wat het standpunt hierop
is.
Antwoord vraag 30:
In de noodverordening was een mogelijkheid opgenomen dat de Europese Commissie een
verplicht doel voor gasbesparing in het leven kon roepen middels een zogenaamd «Unie-alert».
Echter, op 27 februari jl. heeft de Commissie een voorstel gepubliceerd waarin de
verordening wordt omgezet naar een Raadsaanbeveling. Een Raadsaanbeveling heeft juridisch
gezien geen bindend karakter. In deze aanbeveling is de eerder genoemde verplichting
dan ook niet langer opgenomen. De reden dat de Commissie het juridische karakter van
deze verordening wijzigt, heeft te maken met dat volgens de Commissie niet langer
sprake is van een crisissituatie zoals noodzakelijk is voor de toepassing van artikel
122 VWEU (waarop de noodverordening is gestoeld). De Commissie refereert daarbij met
name aan situaties dat gasopslagen nog aanzienlijk gevuld zijn en vrijwillige gasbesparing
aanhoudt. Ik kan mij goed vinden in het feit dat artikel 122 VWEU, en daarop gebaseerde
instrumenten, enkel van toepassing zijn in een in dat artikel bedoelde crisissituatie.
Nederland zal blijven pleiten voor het belang van gasbesparing bij het adresseren
van eventuele vraag- en aanbodproblematiek op de gasmarkt en hoopt dat de (nieuwe)
Commissie hier ook passend instrumentarium voor zal ontwikkelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van onderhavige stukken.
Zij hebben hierover nog enkele vragen.
Ten aanzien van het BNC-fiche over het windpakket merken de leden van de D66-fractie
op dat het geschetste beeld over de windindustrie in Europa zorgelijk is. Deze leden
zien de windindustrie als een cruciale industrie voor een gezonde economie.
31.
Houdt de zorgelijke situatie van de windindustrie op enige wijze verband met het bestaan
van fossiele subsidies?
Antwoord vraag 31:
In het algemeen kunnen regelingen die het fossiele energieverbruik direct of indirect
financieel stimuleren de vraag naar hernieuwbare energie remmen. De verslechterende
situatie van de Europese windsector heeft echter verschillende oorzaken, zoals beschreven
in het BNC-fiche over het windpakket (Kamerstuk 22 112, nr. 3843). De uitdagingen in de windenergiesector zijn onder andere het gevolg van hoge inflatie,
hoge rente, toenemende internationale concurrentie, vertragingen in projecten door
beperkte capaciteit in de toeleveringsketen en technische problemen die zijn ontstaan
bij het opschalen van de windturbines.
32.
Welke andere cruciale groene sectoren vertonen eenzelfde soort zorgelijke ontwikkeling?
Antwoord vraag 32:
Het kabinet is zich terdege bewust van het belang om te zorgen dat Europese groene
sectoren voldoende concurrerend en weerbaar zijn, zodat er voldoende diversiteit in
aanbieders op deze markten aanwezig zijn. Naast wind is gebleken dat ook de Europese
zonnepanelensector het momenteel niet gemakkelijk heeft in haar concurrentie met China
(zie hiervoor bijvoorbeeld het rapport van de IEA Solar PV Global Supply Chains). Tegelijkertijd kent elke sector specifieke eigenschappen en omstandigheden die
van invloed zijn op de marktsituatie en kan de situatie en aanpak van de ene sector
niet direct gekopieerd worden naar een andere sector. Om op gepaste wijze gehoor te
geven aan de wens van de Kamer om meer over de concurrentiepositie van deze sectoren
te melden, alsmede op gepaste wijze om te gaan met de vertrouwelijkheid en strategische
waarde van de resultaten, heeft het kabinet uw Kamer een vertrouwelijke technische
briefing aan aangeboden (via de Kamerbrief Voortgang Kabinetsaanpak Risicovolle Strategische
Afhankelijkheden van 15 december jl.) (Kamerstuk 30 821, nr. 204).
Deze leden merken op dat er vele beleidslijnen, nationaal en Europees, lopen die verband
houden met de (markt)uitdagingen voor de windsector en andere sectoren die noodzakelijk
zijn voor de gezonde economie van de toekomst (o.a. sectoragenda maritieme maakindustrie,
Net Zero Industry Act Green Deal Industrial Plan, Critical Raw Materials Act).
33.
Zij vragen de Minister om een korte reflectie op dit complexe beleidsweb.
34.
Vindt de Minister de huidige beleidssituatie in Europa en in Nederland werkbaar en
goed ingericht en toegerust voor het aangaan van deze (markt)uitdagingen?
Antwoord vraag 33 en 34:
De markt voor groene technologieën zal in de EU steeds verder groeien. Met klimaatneutraliteit
in 2050 is er met bijbehorende wetgeving een stip op de horizon gezet die duidelijkheid
en zekerheid aan de markt biedt. Dit is belangrijk om private investeringen te verzekeren
en marktpartijen te motiveren te investeren in de ontwikkeling van deze technologieën.
Daarnaast zijn in de EU en NL verschillende initiatieven genomen om het investeringsklimaat
te verbeteren en netto-nul technologieën te ondersteunen, zoals bijv. de Net Zero Industry Act (hierna: NZIA), het Wind Power package, Important Projects of Common European Interest (IPCEI) voor waterstof en batterijen. Zo kan de NZIA, wanneer die in werking treedt,
een impuls geven aan de marktsituatie. De NZIA maakt het gemakkelijker productielocaties
voor netto-nul technologieën op te zetten door een (verkorte) maximumtermijn voor
vergunningen te stellen. Ook verbetert het de marktsituatie door weerbaarheids- en
duurzaamheidseisen bij publieke aanbestedingen en een percentage van de tenders in
te voeren.
De Critical Raw Materials Act (CRMA) bevat veel verschillende actielijnen die bij moeten dragen aan het versterken
van de Europese kritieke grondstoffenwaardeketen. Zo stelt de CRMA maatregelen voor
op het gebied van het uitbreiden van de Europese kritieke grondstoffenwaardeketen
(via o.a. Strategische Projecten), inzet op circulariteit (o.a. via vermindering gebruik,
rapportage en recycling), monitoring van risico’s in de toeleveringsketen, de verduurzaming
van de keten en inzet op diversificatie via internationale partnerschappen.
Deze actielijnen sluiten nauw aan op de vijf handelingsperspectieven van de Nationale
Grondstoffenstrategie (Kamerstuk 32 852, nr. 291). Het kabinet is dan ook blij dat deze aspecten ook zijn meegenomen in de CRMA. Op
deze manier wordt het doel van het waarborgen van de leveringszekerheid van kritieke
grondstoffen voor de Europese Unie op verschillende manieren bevorderd. Het kabinet
verwelkomt deze holistische en Unie-overstijgende aanpak.
Veel van de huidige initiatieven moeten nog in werking treden of zitten in de implementatiefase.
Ze zijn een stap in de goede richting van een Europees beleid dat bijdraagt aan verdere
verduurzaming, een versterkte concurrentiepositie en weerbare interne markt.
35.
Van welke instrumenten verwacht de Minister het meest in het aanpakken van de problemen?
Antwoord vraag 35:
Het is van belang de instrumenten in samenhang te zien. De verschillende instrumenten
behandelen allemaal een onderdeel van een complexe puzzel om het investeringsklimaat
te verbeteren en de uitrol van de energietransitie te versnellen. De NZIA heeft als
doel de Europese productie van de net-zero technologieën te bevorderen. De CRMA, met
de bevordering van de Europese leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, is een
belangrijke randvoorwaarde voor de productie van de net-zero technologieën zoals voor
windturbines, batterijen, electrolysers en zonnepanelen. Verder zijn er ook nog verschillende
IPCEI’s, zoals die voor waterstof of de Nederlandse voorstellen uit het Nationaal
Groeifonds waar ook investeringen worden gedaan. Al deze verschillende instrumenten
zijn nodig om uiteindelijk het concurrentievermogen en weerbaarheid in deze ketens
te stimuleren.
36.
Tevens lezen de leden van de D66-fractie dat de EU de risicovolle strategische afhankelijkheden
wil verminderen. Om welke afhankelijkheden gaat het dan exact?
Antwoord vraag 36:
In de Economische Veiligheidsstrategie van juni 2023 kondigde de Europese Commissie
aan vier risicoanalyses uit te gaan voeren, waaronder één risicoanalyse op weerbare
waardeketens, inclusief energiezekerheid, uitgevoerd door DG GROW. Op de uitkomsten
hiervan wordt nog gewacht. Daarnaast heeft het kabinet in het BNC-fiche Europees Windpakket
aangegeven dat het in kaart brengen van kwetsbaarheden en risicovolle strategische
afhankelijkheden een onmisbare eerste stap dient te zijn voordat wordt overgegaan
tot eventuele beleidsvorming (Kamerstuk 22 112, nr. 3843).
De Commissie geeft in het pakket onder andere aan dat er in de windenergieketen afhankelijkheden
op het gebied van grondstoffen zijn, maar specificeert niet welke grondstoffen het
specifiek betreft. Het kabinet roept de Commissie daarom op om tot een weloverwogen
en inzichtelijk afwegingskader te komen op basis waarvan bepaald kan worden of en
welk type beleidsvorming dan benodigd zal zijn.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft eind 2023 zelf ketenanalyses
verricht van verschillende waardeketens in het energiedomein om afhankelijkheden preciezer
te identificeren. Vanwege de vertrouwelijkheid en strategische waarde van de resultaten
kan niet verder ingegaan worden op de uitkomsten en eventuele vervolgstappen van individuele
analyses. Via de Kamerbrief Voortgang Kabinetsaanpak Risicovolle Strategische Afhankelijkheden
van 15 december jl. is heeft het kabinet uw Kamer een vertrouwelijke technische briefing
aan aangeboden, waarin nader op de inhoudelijke analyses ingegaan kan worden (Kamerstuk
30 821, nr. 204) (zie hiervoor ook vraag 32).
37.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of een Europees gestandaardiseerde
tiphoogte van windturbines, zoals ook verzocht door NWEA, onderdeel is van het windpakket
en zo nee, of de Minister bereid is hiervoor te pleiten in Europees verband.
Antwoord vraag 37:
Ik herken de oproep van de industrie voor gestandaardiseerde tiphoogte. Er zijn verschillende
visies op het vastleggen van maximale afmetingen van windturbines met voor- en nadelen
welke op zichzelf niet voldoende zijn om de problemen in de toeleveringsketen aan
te pakken. Een gestandaardiseerde tiphoogte van windturbines is niet onderdeel van
het windpakket. De Commissie heeft in het pakket wel aangekondigd om nut en noodzaak
van technische (EU en internationale) standaarden voor windturbines te onderzoeken.
Ik ondersteun dit initiatief.
38.
Deze leden vragen zich ook af of meer innovatie voor betere natuurbescherming bij
wind op zee onderdeel is van het windpakket en zo nee, of de Minister bereid is hiervoor
te pleiten in Europees verband.
Antwoord vraag 38:
De Europese Commissie heeft in het windpakket o.a. aangekondigd om de activiteiten
met betrekking tot windenergie in het kader van het herziene strategisch plan voor
energietechnologie (SET plan) te versterken en de steun voor onderzoek en innovatie
in de windenergiesector op te schroeven. Innovatie voor betere natuurbescherming wordt
hierin niet expliciet genoemd. Afgelopen jaar was Nederland NSEC-co-voorzitter, één van
drie prioriteiten was het balanceren van de natuur- en energietransitie op de Noordzee.
Daarnaast werken landen rondom de Noordzee samen via het Greater North Sea Basin Inititiave
(GNSBI), ook hier is aandacht voor natuur(bescherming). Ik ben voorstander van het
verkennen van meer harmonisatie op prekwalificatiecriteria, bijvoorbeeld voor natuur,
veiligheid, circulariteit en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Ook door bij de vormgeving van vergunningsprocedures oog te houden voor bredere maatschappelijke
uitdagingen kan een verantwoorde uitrol en adequate inpassing van windenergie op zee
beter geborgd worden.
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat de Europese Commissie zich ook
heeft gebogen over energiearmoede. Zij onderschrijven de positie van het kabinet.
Deze leden hebben hierover twee vragen. De Commissie stelt dat voorfinanciering van
verduurzamingsmaatregelen voor kwetsbare huishoudens vaak onmogelijk is.
39.
De leden van de D66-fractie herkennen dit beeld en vragen in hoeverre de lening van
het Warmtefonds wordt gebruikt door kwetsbare huishoudens.
Antwoord vraag 39:
Jarenlang lieten cijfers zien dat vooral woningeigenaren met hogere inkomens gebruik
maken van het Nationaal Warmtefonds. Dit is inmiddels veranderd. Ook woningeigenaren
met lage en midden inkomens doen steeds meer een beroep op het Nationaal Warmtefonds
voor verduurzamingsmaatregelen.
Deze trendbreuk is goed terug te zien in de monitor van CBS en TNO.3 Hieruit blijkt dat ongeveer 2700 woningeigenaren met een laag of middeninkomen gebruik
maken van het Nationaal Warmtefonds in de eerste helft van 2023. In heel 2022 waren dat 2100 aanvragen (monitor CBS en TNO 2022). Bij de huishoudens met de
hoogste inkomens blijkt het gebruik van het fonds in de eerste helft van 2023 juist
lager dan in heel 2022. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
stuurde de Tweede Kamer hierover een brief op 26 februari 2024 (Kamerstuk 32 847, nr. 1156). Belangrijke toevoeging is dat de genoemde monitor ook laat zien dat veruit de meeste
huishoudens met een laag inkomen in huurwoningen wonen. In die gevallen is het de
verhuurder die de verduurzamingsmaatregelen betaalt.
40.
Wordt het Warmtefonds conform verwachting benut en zo nee, is het kabinet voornemens
om aanvullende maatregelen te treffen zodat iedereen op de hoogte is van deze mogelijkheid?
Antwoord vraag 40:
Aanspraak op het Nationaal Warmtefonds door huishoudens met een laag of midden inkomen
groeit snel. Toch liggen er nog mogelijkheden voor bredere bekendheid, zowel bij individuele
huishoudens als bij het gebruik van Nationaal Warmtefonds door Verenigingen van Eigenaren.
Het Nationaal Warmtefonds en het kabinet werken aan de bekendheid van de financieringsmogelijkheden
van het Nationaal Warmtefonds. Zo staat informatie over de mogelijkheden op www.verbeterjehuis.nl. Het kabinet stimuleert het gebruik van het fonds daarnaast op verschillende manieren.
Allereerst zijn vorig jaar de leenvoorwaarden van Nationaal Warmtefonds nog aantrekkelijker
gemaakt, waardoor het gebruik zal toenemen. Ten tweede starten gemeenten met de lokale
aanpak om 750.000 huishoudens te ondersteunen bij het nemen van energiebesparende
isolatiemaatregelen. Gemeenten kunnen een aanbod doen aan bewoners om tegen zeer lage
kosten te isoleren vanwege de extra financiële steun uit de lokale aanpak en de landelijke
subsidies in combinatie met Nationaal Warmtefonds voor de overgebleven investeringskosten.
Hierdoor zal naar verwachting het aantal mensen dat financiering via het Warmtefonds
regelt aanzienlijk toenemen. Bovendien is het Warmtefonds een verkenning gestart met
een aantal partijen om te bekijken hoe mensen die zich elders oriënteren op verduurzamingsmaatregelen
de weg naar het Warmtefonds sneller weten te vinden.
41.
Welke mogelijkheden ziet de Minister om de toegankelijkheid van het Warmtefonds en
andere maatregelen ter bestrijding van energiearmoede verder te verbeteren?
Antwoord vraag 41:
Het Nationaal Warmtefonds heeft recent het aanvraagproces vereenvoudigd, zodat de
aanvrager direct ziet welke lening past bij de persoonlijke situatie en welke rente
daarbij van toepassing is. Ook woningeigenaren zonder leenruimte en eigenaren van
75 jaar en ouder gebruiken Nationaal Warmtefonds. Om kwetsbare woningeigenaren te
helpen met verduurzamen, is in 2023 het Nationaal Isolatieprogramma van start gegaan
met een lokale isolatie-aanpak en van gemeenten. In de hierboven genoemde Kamerbrief
staat toegelicht hoe het aanvragen van subsidies verder wordt vereenvoudigd.
Een voorbeeld is dat gemeenten nu de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing
(ISDE) namens woningeigenaren kunnen aanvragen en ontvangen. Daardoor wordt het makkelijker
voor – met name kwetsbare – huishoudens om hiervan gebruik te maken. Woningeigenaren
hoeven dan zelf niet meer de subsidie aan te vragen. Daarnaast kunnen gemeenten de
financiering voorschieten wanneer zij bijvoorbeeld de ISDE-aanvraag combineren met
de extra middelen voor de lokale aanpak vanuit het Nationaal Isolatieprogramma.
42.
Ten tweede vragen de leden van de D66-fractie zich af waarom collectief inkopen van
materialen en arbeid voor de verduurzaming van woningen niet wordt toegepast. Gemeenten
vinden nu per stuk het wiel opnieuw uit en moeten apart op zoek naar leveranciers.
Antwoord vraag 42:
Er wordt op verschillende manieren materiaal en arbeid collectief ingekocht of georganiseerd
voor de aanpak van energiearmoede. Gemeenten hebben een belangrijke regierol bij de
aanpak van energiearmoede. Dit geldt zowel voor de middelen ter bestrijding van energiearmoede
die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de gemeenten
ter beschikking zijn gesteld. Dit geldt ook voor de middelen ten behoeve van de lokale
aanpak isolatie. Juist deze rol van de gemeenten maakt het mogelijk om collectief
in te kopen, op gemeentelijk niveau.
Het programma Verbouwstromen is door de Rijksoverheid in het leven geroepen om gemeenten
ondersteuning te bieden bij het aanbesteden en inkopen van diensten voor verduurzaming
van woningen bij regionale samenwerkingen. Het betreft meerjarige aanpakken waar zowel
de vraag als het aanbod gebundeld wordt. De gemeente voert regie over de uitvoering
om aan te kunnen sluiten bij lopende initiatieven, doelgroepen te bereiken en passende
ondersteuning voor doelgroepen te bieden.
Organisaties als Energie Samen, de Energiebank en de Fixbrigade zijn actief om een
effectieve aanpak te verspreiden. Gemeenten werken hier in de praktijk in toenemende
mate samen, bijvoorbeeld via het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW).
In meerdere gemeenten verrichten landelijke organisaties zoals energiefixorganisaties
diensten waarbij zij op grotere schaal kunnen inkopen. Daarnaast is er kruisbestuiving
in kennis en kunde om effectief en efficiënt te organiseren. Tot slot worden in veel
gemeenten collectieve inkoopacties georganiseerd via energieloketten.
Kortom: De basis is dat de gemeente regie heeft, en een palet aan structuren zich
ontwikkelt waarmee gemeenten ook van elkaar kunnen leren om hun aanpak efficiënter
te maken.
43.
Ziet de Minister hierin een rol voor het Rijk, of zelfs voor de Europese Unie?
Antwoord vraag 43:
De Minister van BZK heeft een aantal initiatieven genomen waarmee de uitvoering van
energiearmoedebeleid wordt ondersteund. Daarmee is een goede dynamiek in de sector
gecreëerd. We voorzien dat dit verder uitgewerkt kan worden om nog meer effect te
hebben. De Rijksoverheid heeft veel contact met gemeenten en uitvoerende organisaties
over hoe het beleid doorontwikkeld kan worden. Een aantal belangrijke voorbeelden:
• Een consortium van Energie Samen, de Fixbrigade Nederland en de Energiebank heeft
voor de lokale energiearmoede aanpak een subsidie ontvangen om 50 lokale initiatieven
te ondersteunen en versterken;
• Het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) zet extra in op het ondersteunen
van gemeenten bij de aanpak van energiearmoede;
• Milieu Centraal heeft een subsidie gekregen voor een programma voor hulp voor huurders
in energiearmoede vanuit vertrouwde kring;
• de 20 focuswijken van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid hebben een
reeks van drie bijeenkomsten gehad om te bespreken hoe energiearmoede goed kan worden
georganiseerd;
• Het landelijk onderzoeksprogramma energiearmoede van TNO is versterkt om verschillende
energiefixaanpakken goed te vergelijken en daarover te adviseren naar alle relevante
partijen. Om gemeenten te faciliteren in de uitvoering van beleid van de energiearmoedemiddelen.
Tot slot merken de leden van de D66-fractie op dat nog steeds 15% van de Europese
gasimport bestaat uit Russisch gas, waarmee de oorlogskas van Poetin helaas gespekt
wordt. Nederland importeert jaarlijks nog 1 miljard m3 Russisch gas in de vorm van LNG.
44.
Wat kan het kabinet doen om de import van Russisch gas zo snel als mogelijk geheel
uit te bannen?
Antwoord vraag 44:
Nederland steunt uiteraard het uitgangspunt dat de inkomsten voor Rusland zo veel
mogelijk moeten worden ingeperkt. De afgelopen twee jaar is de import van Russisch
gas naar de EU en Nederland door maatregelen in EU-verband op gebied van vraagreductie,
verduurzaming en diversifiëring van import in record tempo naar een historisch laag
niveau teruggebracht. De import van Russisch gas in Nederland is al sinds de zomer
van 2022 teruggelopen tot een minimale reststroom LNG via de Gate-terminal.
Echter, op EU niveau zijn we nog niet zover dat alle import uit Rusland (via LNG en
pijpleidingen) kan worden vervangen met behoud van de gasleveringszekerheid en voorzieningszekerheid.
Hierbij speelt mee dat de mondiale gasmarkt de komende jaren nog krap is omdat er
tot ca. 2026 geen extra LNG-productiecapaciteit beschikbaar komt. Tegen deze achtergrond
zijn er tot nu toe nog geen EU-brede sanctiemaatregelen getroffen die de import van
Russisch gas verbieden. Indien maatregelen worden getroffen om de import van Russisch
gas (verder) te beperken, moet rekening gehouden worden met mogelijke Russische tegenacties,
bijvoorbeeld het verder beperken van de toevoer van pijpleidingengas naar «landlocked»
EU-lidstaten die nog steeds afhankelijk zijn van Russisch gas. Uit oogpunt van solidariteit
kunnen maatregelen daarom pas getroffen worden na een beoordeling van de impact ten
aanzien van de gasleveringszekerheid in de hele EU.
Dit laat onverlet dat zowel de EU als Nederland voortdurend onderzoeken welke aanvullende
sancties en maatregelen wél mogelijk zijn. Om te voorkomen dat de import van Russisch
gas weer zou kunnen toenemen, is in Nederland de import van Russisch LNG via nieuwe
importcapaciteit (Eems Energy Terminal en de uitbreiding van Gate) bij de veiling
van deze importcapaciteit contractueel verboden door de terminal operators. Verder
is in het zogenoemde EU gas- en waterstofpakket een bepaling opgenomen die individuele
lidstaten onder bepaalde voorwaarden en condities de bevoegdheid geeft om tijdelijk
de aanvoer van LNG uit Rusland en/of Wit-Rusland te beperken (indien dat nodig is
in belang van nationale veiligheid). Deze maatregelen mogen geen afbreuk doen aan
de werking van de interne markt voor aardgas en mogen de leveringszekerheid in de
Unie van een lidstaat niet in gevaar brengen. De Commissie en buurlanden dienen ook
vooraf te worden geconsulteerd over de maatregelen. Of Nederland van deze mogelijkheid
gebruik zou kunnen maken ten aanzien van de hiervoor genoemde zeer kleine reststroom
van Russisch LNG naar Nederland vergt, vanwege de strikte randvoorwaarden, een nadere
analyse.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda en bijbehorende
Fiches.
De leden van de BBB-fractie lezen in het Fiche: Aanbeveling Energiearmoede (Kamerstuk
22 112, nr. 3844) dat de beoordeling en inzet ten aanzien van dit voorstel zich onder andere richt
op het multidimensionale aspect van energiearmoede, waarbij het kabinet het van belang
acht dat er voor lidstaten ruimte blijft om in te spelen op de verschillende nationale
situaties en behoeftes.
45.
Deze leden vragen zich af of dit standpunt breder wordt gedeeld door de andere EU-landen.
Over de standpunten van andere EU-landen in den brede kan ik zeggen dat zij aandacht
besteden aan energiearmoede en hiervan ook het belang inzien. Wel willen de lidstaten
over het algemeen graag de ruimte behouden om energiearmoede op nationaal niveau vorm
te geven, vanwege de verschillende sociale stelsels en sociaaleconomische omstandigheden
tussen lidstaten. De wens om deze ruimte te behouden, onderschrijf ik, mede met het
oog op de bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en haar lidstaten.
De leden van de BBB-fractie lezen ook dat er middelen beschikbaar zijn voor gemeenten
om de aanpak van energiearmoede te ondersteunen.
46.
Deze leden zijn benieuwd naar de verdeelsleutel achter deze middelen. Iedere gemeente
heeft te maken met de moeilijkheden van de energietransitie en om de mensen daarin
te helpen, maar niet iedere gemeente staat financieel even sterk.
Antwoord vraag 46:
De middelen ter bestrijding van energiearmoede zijn verdeeld naar rato van het aantal
huishoudens met energiearmoede in een gemeente op basis van een analyse van TNO (hun
analyse is vervolgens gebaseerd cijfers van het CBS). De factoren die mee worden genomen
in de weging zijn: Laag inkomen met hoge energierekening (LIHE) en Laag inkomen met
lage energetische kwaliteit (LILEK). Door de verdeelsleutels hebben gemeenten met
veel huishoudens in energiearmoede dus meer middelen tot hun beschikking dan gemeenten
zonder veel energiearmoede.
De middelen voor de lokale aanpak om kwetsbare woningeigenaren te ondersteunen bij
het isoleren, zijn verdeeld op basis van de verdeelsleutel die CBS heeft opgesteld
en die betrekking heeft op het aantal slecht geïsoleerde woningen in combinatie met
inkomens met een risico op energiearmoede. Het gaat ten eerste om huishoudens met
een inkomen tot 290% van het sociaal minimum in woningen met een energetische staat
vergelijkbaar met label D en slechter. Ten tweede betreft het huishoudens met een
inkomen tot 150% van het sociaal minimum in woningen met een energetische staat vergelijkbaar
met label C en slechter. Voor alle gemeenten is op basis van die verdeelsleutel geld
gereserveerd, verdeeld over drie tranches. In 2023 is door 337 gemeenten vrijwel het
volledige budget van 425 miljoen euro aangevraagd voor het aanpakken van meer dan
200.000 woningen. In 2024 en 2025 volgen nog een tweede en derde tranche, voor in
totaal nog ruim 1 miljard euro.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Stoffer, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.L. de Keijzer, adjunct-griffier