Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over vervolg proces concentratie interventies bij aangeboren hartafwijkingen (Kamerstuk 31765-841)
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 860
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 juni 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 21 februari
2024 over vervolg proces concentratie interventies bij aangeboren hartafwijkingen
(Kamerstuk 31 765, nr. 841).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 maart 2024 aan de Minister voor Medische Zorg
voorgelegd. Bij brief van 25 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
6
II.
Reactie van de Minister
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
het vervolg van het proces om interventies bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren.
Deze leden zijn blij dat de Minister niet in beroep gaat tegen de rechterlijke uitspraak
van 11 januari 2024 om de kinderhartcentra van de universitaire ziekenhuizen van Utrecht
en Leiden/Amsterdam niet te sluiten. Over het vervolgproces hebben deze leden echter
nog wel enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vragen te beginnen wat de Minister geleerd heeft van het
hele proces en hoe zij denkt de gemaakte fouten recht te zetten.
De leden van de PVV-fractie lezen in de brief dat de Minister in gesprek is met alle
betrokken partijen om tot gezamenlijke afspraken over concentratie te komen. Is dit
niet een herhaling van zetten, zo vragen deze leden. Er zijn immers al tientallen
jaren gesprekken gevoerd en omdat de partijen het niet eens konden worden namen twee
voormalige Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zelf een besluit.
Nu dat besluit niet zorgvuldig is gebleken kan deze Minister toch niet weer dezelfde
weg bewandelen? Graag een reactie.
De leden van de PVV-fractie begrijpen dat de Nederlandse Federatie van Universitair
Medische Centra (NFU) al met een eerste plan is gekomen, waarvan de Minister aangeeft
dat zij daar alle vertrouwen in heeft. Waar baseert de Minister dit vertrouwen op?
En wil zij dit plan met de Kamer delen? Deze leden lezen verder dat de Minister inzet
op een bestuurlijk akkoord. Kan zij dat akkoord toelichten? En waarom dient dat akkoord
gedragen te worden door zorgverzekeraars? Wat is hun rol hierin? Wordt er een prijskaartje
aan concentratie in de zorg gehangen?
De leden van de PVV-fractie verbazen zich over de inzet van de Minister om afspraken
te maken over hoe de kwaliteit en toegankelijkheid op korte termijn geborgd kunnen
blijven worden. De kwaliteit van alle kinderhartcentra is toch goed? De mortaliteit
van 2,6 procent op jaarbasis is naar internationale maatstaven toch laag? Waarom denkt
de Minister dat dit op korte termijn niet meer geborgd zou zijn?
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister inmiddels ook een onderzoek gestart
is naar de bredere gevolgen van de concentratie zoals het voortbestaan van een kinder
intensive care in Leiden/Amsterdam en Utrecht.
Waarin rekening gehouden wordt met de kennis en ervaring van het personeel in de kinderhartcentra
die ook worden ingezet voor bijvoorbeeld specialistische ingrepen bij kinderen met
kanker? En waarbij ook verder gekeken wordt dan alleen naar het aantal operaties,
kwaliteit bestaat immers uit veel meer factoren?
De leden van de PVV-fractie missen verder nog een tijdsplanning voor de komende jaren.
Welke stappen verwacht de Minister dat er op korte termijn gezet kunnen worden en
wat zijn de stappen voor de langere termijn? Hoe staat het nu met de vergunningen
voor de kinderhartcentra? Deze leden willen tot slot de Minister oproepen om nu geen
overhaaste stappen te zetten en geen onrust te veroorzaken onder personeel en patiënten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Allereerst willen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nogmaals het belang van
een kinderhartcentrum in Groningen benadrukken. Vanuit de continuïteit van acute zorg
in Noord-Nederland is dat cruciaal.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben verder kennisgenomen over het vervolgproces
rond de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen. Deze leden hebben
gedurende het gehele proces van concentratie kritisch gekeken naar de stappen van
de Minister. Het was voor deze leden erg belangrijk dat zo’n ingrijpend besluit boven
alle twijfel verheven zou zijn. De rechter heeft echter besloten dat het besluit van
de Minister onvoldoende onderbouwd was. Ook deze leden hebben telkens kritische vragen
over de onderbouwing van het besluit gesteld, bijvoorbeeld in de kwestie over concentratie
naar twee of drie centra.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie betreuren de gang van zaken op dit dossier
en vragen de Minister naar de lessen die zij uit de loop van dit proces trekt. Deze
leden hopen overigens wel, net als de Minister, dat het veld nu zelf met een oplossing
kan komen voor de kwestie van concentratie van kinderhartcentra. Maar zij zijn ook
benieuwd waarom de Minister denkt dat dit nu zal gaan lukken, omdat dit eerder in
het proces erg ingewikkeld is gebleken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het vervolg van
het proces omtrent de concentratie interventies bij aangeboren hartafwijkingen.
De uitspraak van de rechter vinden de leden van de VVD-fractie zeer teleurstellend
en deze leden sluiten dan ook aan bij de woorden van de Minister dat dit slecht nieuws
is voor alle betrokkenen. Deze leden waren blij dat de Minister na jarenlange discussie
én de oproep van de betrokken partijen zelf, over de concentratie van deze zorg een
besluit had genomen. Dat dit besluit door de rechter is vernietigd vinden zij zorgelijk,
zeker omdat alle betrokkenen recht hebben op duidelijkheid maar hierdoor nog langer
in onduidelijkheid en onzekerheid zitten. Deze leden vragen wat er nodig is om de
wet zodanig aan te scherpen dat de positie van de Minister in vraagstukken als deze
steviger is en zij haar verantwoordelijkheid kan uitvoeren als dat nodig is.
De leden van de VVD-fractie zien de noodzaak en urgentie om deze hoog complexe vorm
van zorg te concentreren om de hoogwaardige kwaliteit van deze interventies te kunnen
blijven waarborgen. Deze leden lezen dat deze noodzaak en urgentie ook worden gevoeld
in de gesprekken die de Minister voerde na de rechterlijke uitspraak en dat ook de
rechter dit heeft bevestigd. Maar dat is naar de mening van deze leden geen nieuws.
De gesprekken over concentratie van de hoog complexe zorg worden namelijk al meer
dan dertig jaar gevoerd. Dat nu opnieuw een traject van gesprekken wordt gestart,
baart deze leden dan ook grote zorgen. Hoe zorgt de Minister dat de betrokken partijen
er nu wel uitkomen? Wat maakt dat de Nederlandse Federatie van Universitair Medische
Centra (NFU) niet al eerder, ook na debatten hierover in de Kamer, een plan heeft
opgesteld?
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister het niet eens is met de
rechter als het gaat om het oordeel over de volumenorm. De betrokken beroepsgroepen
hebben deze volumenormen unaniem onderschreven. Wat deze leden betreft is het vreemd
dat dit een punt van discussie is. Zij delen de opvatting van de Minister over het
al dan niet gebruiken en ter discussie stellen van de volumenorm door partijen in
het conflict. De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de trend dat steeds
meer zorgbestuurders en beroepsverenigingen de gang naar de rechter opzoeken. Zij
vragen de Minister of zij dit herkent? Wat de leden van de VVD-fractie betreft is
samenwerking zelden gebaat bij juridische conflicten.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de Minister geen hoger beroep wil instellen
maar vragen wel of zij een duidelijk tijdspad kan geven van de komende stappen. Wanneer
wordt verwacht dat er duidelijkheid en zekerheid komt voor alle betrokkenen maar in
het bijzonder voor de patiënten en hun familieleden? Tot slot vragen deze leden van
de stand van zaken is met betrekking tot het opstellen van een totaalvisie met betrekking
tot te concentreren hoog specialistische zorg.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
medische zorg, waarin zij aangeeft geen hoger beroep in te stellen tegen de rechterlijke
uitspraak inzake de concentraties van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen
bij kinderen en complexe interventies bij volwassenen met deze aandoening. Terecht
geeft de Minister aan dat de noodzaak en urgentie om deze vorm te concentreren onverminderd
is en dat deze mening breed wordt gedeeld. Deze leden lezen in de brief en horen van
experts dat, zolang deze vorm van zorg niet is geconcentreerd, suboptimale zorg wordt
geboden. Immers wordt op deze manier niet door iedere betrokken arts aan de volumenorm
voldaan welke essentieel is voor het behouden van kennis en vaardigheden. Aangezien
dit vraagstuk over concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen al
jaren speelt en een besluit steeds wordt uitgesteld, vragen deze leden hoe lang de
Minister nog toestaat dat suboptimale zorg aan kinderen en volwassenen met aangeboren
hartafwijkingen wordt verleend.
De leden van de NSC-fractie vinden het een nobel streven dat de Minister langs de
weg van overleg met de genoemde partijen dit vraagstuk wil oplossen, maar de geschiedenis
leert ons dat gezamenlijk overleg tot nu toe verre van succesvol was. Waarom denkt
de Minister dat de partijen er nu wel uit zullen komen, vragen deze leden. En kan
de Minister «op korte termijn» nader specificeren? Voor welke datum verwacht de Minister
dat universitair medisch centra (umc’s) verdere stappen zetten? En met welke verdere
stap is de Minister pas echt tevreden? En, vragen deze leden, welke opties zijn voor
de Minister bespreekbaar als zij het heeft over «interventies voor patiënten met een
aangeboren hartafwijking op de best mogelijke wijze te organiseren».
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het vervolg proces concentratie
interventies bij aangeboren hartafwijkingen. Deze leden hebben nog de volgende vragen
aan de Minister.
De leden van de BBB-fractie zijn blij met de keus om niet in hoger beroep te gaan
en hebben alle vertrouwen dat de umc’s gezamenlijk en op korte termijn daadwerkelijk
verdere stappen gaan zetten om de interventies voor patiënten met een aangeboren hartafwijking
op de best mogelijke wijze te organiseren. Op welke manier ziet de Minister het vervolg
voor zich? Wil zij de verantwoordelijkheid neerleggen bij de professionals die het
daadwerkelijke werk ook doen. Kan zie hier een toelichting op geven?
Ook zijn de leden van de BBB-fractie benieuwd hoe de Minister kijkt naar de samenwerking
tussen Leiden, Amsterdam en Utrecht en het Prinses Máxima Centrum. Ziet zij deze samenwerking
als een stap vooruit waarbij de expertise rond de patiënt wordt georganiseerd, waarbij
de medisch specialisten werken als één team en waarbij zij meer samen opereren waardoor
zij meer ervaring opdoen en waarbij hun kennis en kunde wordt vergroot? Is deze vorm
van netwerkzorg een optie om het doel van kwaliteitsbehoud in de toekomst te bereiken?
Is de oplossing al binnen handbereik om deze samenwerking ook met het Erasmus MC en
het UMC Groningen te doen?
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie of de Minister ook ziet dat in de afgelopen
jaren door het besluit over de kinderhartchirurgie, er veel onzekerheid en druk is
geweest in het veld. En of zij ook ziet dat er nu tijd en ruimte nodig is om aan nieuwe
oplossing te werken? Hoe weegt de Minister dit mee in haar rolopvatting en gesprekken
die de komende tijd nodig zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
het vervolgproces en hebben hierover nog enkele vragen. Deze leden benadrukken dat
voor hen nog steeds overeind staat dat de enige goede manier om soorten hoog complexe
laag volume academische zorg te concentreren is om vooraf een integrale afweging te
maken, waarbij ook naar de spreiding wordt gekeken en de gevolgen voor de acute zorg
worden meegewogen. Ook is het onverminderd belangrijk dat er een voortvarende en zorgvuldige
oplossing komt, vooral voor de ouders en kinderen om wie het uiteindelijk gaat.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister het niet eens is met het oordeel
van de rechter over de volumenorm, maar dat zij desondanks het instellen van hoger
beroep niet constructief acht. Deze leden lezen dat zij meer heil ziet in gezamenlijk
overleg met alle betrokken partijen en vragen hoe dit gezamenlijke proces er de komende
maanden uit gaat zien.
De leden van de CDA-fractie verwelkomen het plan van de NFU voor een gezamenlijke
aanpak om tot een oplossing te komen voor de concentratie van de kinderhartchirurgie
in Nederland. Deze leden vragen of de Minister iets meer kan toelichten wat dit plan
van aanpak inhoudt.
De leden van de CDA-fractie verwijzen naar de aangenomen motie-van den Berg1 over een herschikkingsplan voor alle hoog complexe zorg en/of laagvolumezorg in Nederland.
Deze leden vragen hoe het staat met de uitvoering van deze motie en of de uitvoering
van de motie ook betrokken wordt in het vervolgproces ten aanzien van de concentratie
van kinderhartchirurgie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister over het vervolg van het proces met betrekking tot de concentratie van
kinderhartchirurgie. Wat deze leden betreft is er nu rust en ruimte nodig om ervoor
te zorgen dat de vijf betrokken umc’s weer met elkaar in gesprek gaan om tot afspraken
te komen hoe de kwaliteit en toegankelijkheid van deze vorm van zorg op de korte en
langere termijn geborgd kunnen blijven worden. Zij steunen van harte de inzet van
de Minister om het vraagstuk van de concentratie van de interventies bij aangeboren
hartafwijkingen langs de weg van overleg met de veldpartijen op te lossen.
De leden van de SGP-fractie hechten eraan te benadrukken dat de kwaliteit van de zorg
op dit moment niet in het geding is en dat er dus tijd en ruimte is om tot afspraken
te komen. Erkent de Minister dat?
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat alle partijen, dus ook de Minister,
met open vizier het gesprek aangaan. Is zij bereid om ook te kijken naar nieuwe oplossingen
voor het waarborgen van de kinderhartchirurgie voor de toekomst zonder schadelijke
neveneffecten? Is de Minister daarbij bereid om het principe van het concentreren
naar twee locaties los te laten? Staat zij ook open voor andere oplossingsrichtingen
om te concentreren?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in
de impactanalyse destijds heeft aangegeven dat het risicovol is dit concentratiebesluit
te nemen zonder zicht te hebben op andere noodzakelijke concentratiebewegingen en
adviseerde daarom dat er op korte termijn een integraal perspectief op een toekomstbestendig
academisch zorglandschap nodig. De leden van de SGP-fractie vragen of er op dit moment
wordt gewerkt aan zo’n perspectief en hoe het daarmee staat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de beschrijving van
het vervolgproces rond de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen.
Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het zeer spijtig is voor de kwaliteit
en toekomst van kinderhartchirurgie en voor de huidige en toekomstige patiënten en
hun ouders dat het proces tot concentratie zo lang duurt en na vele jaren, adviezen
en keuzes er nog steeds geen duidelijkheid is. Dat alle betrokken partijen ook nu
nog constateren dat concentratie noodzakelijk is om de kwaliteit en toegankelijkheid
van deze zorg te behouden en verder te verbeteren maar er nog geen eenduidig beeld
naar voren komt hoe dit proces verder vervolg moet krijgen, baart deze leden zorgen.
Deze leden vragen hoe de spreiding van de kinderhartchirurgie eruitziet totdat een
akkoord is bereikt en de transitie naar een concentratie gerealiseerd is. Op welke
manier borgt de Minister de kwaliteit van de zorg in die periode?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister welk tijdspad en planning
zij voor ogen heeft voor het bestuurlijk akkoord van de umc’s. Op welke manier wil
de Minister ervoor zorgen dat het akkoord ook gedragen wordt door patiënten en verzekeraars?
Heeft de Minister vertrouwen in een goed en spoedig proces? Deze leden vragen welke
rol de volumenormen spelen in het bestuurlijk akkoord, nu de rechter daar een uitspraak
over heeft gedaan maar de Minister aangeeft het met dat onderdeel van de uitspraak
niet eens te zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie gaan ervan uit dat de Minister
de rechterlijke uitspraak volgt aangezien zij niet in hoger beroep gaat. Daarnaast
vragen de leden of de regionale spreiding zoals die in tweede instantie, na de impactanalyse
van de NZa, is meegewogen, opnieuw meegewogen wordt in het bestuurlijk akkoord.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister kan schetsen wat de huidige
onderlinge verhoudingen zijn tussen de umc’s als het gaat om kinderhartchirurgie.
Hoe wordt er tussen de umc’s samengewerkt op bestuurlijk en uitvoerend niveau? Deze
leden maken zich zorgen dat verslechterde verhoudingen effect hebben op de zorg aan
kinderen. Deelt de Minister deze zorgen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister wat zij heeft geleerd van
het proces tot nu toe in het algemeen en de rechterlijke uitspraak in het bijzonder.
Kan zij reflecteren op de rol van het ministerie en de rol van de umc’s?
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
het vervolg van het proces om interventies bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren.
Deze leden zijn blij dat de Minister niet in beroep gaat tegen de rechterlijke uitspraak
van 11 januari 2024 om de kinderhartcentra van de universitaire ziekenhuizen van Utrecht
en Leiden/Amsterdam niet te sluiten. Over het vervolgproces hebben deze leden echter
nog wel enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vragen te beginnen wat de Minister geleerd heeft van het
hele proces en hoe zij denkt de gemaakte fouten recht te zetten.
De noodzaak en urgentie om deze vorm van zorg anders te organiseren om in de toekomst
een hoogwaardige kwaliteit van deze interventies te kunnen blijven waarborgen is onverminderd.
Ik betreur het dat dit vraagstuk in de rechtszaal terechtgekomen is. Voortzetting
van de juridische procedure heb ik niet constructief geacht en daarom heb ik geen
hoger beroep ingesteld. Het is heel belangrijk dat de patiënten steeds en vanaf het
begin betrokken worden in dit proces. Daarom heb ik in de afgelopen tijd ook veel
gesprekken gevoerd met de betrokken patiëntenorganisaties. Ik ben blij dat het bestuurlijk
akkoord dat ik heb gesloten met de Universitair Medische Centra (umc’s) meer duidelijkheid
biedt voor de patiënten.2
De leden van de PVV-fractie lezen in de brief dat de Minister in gesprek is met alle
betrokken partijen om tot gezamenlijke afspraken over concentratie te komen. Is dit
niet een herhaling van zetten, zo vragen deze leden. Er zijn immers al tientallen
jaren gesprekken gevoerd en omdat de partijen het niet eens konden worden namen twee
voormalige Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zelf een besluit.
Nu dat besluit niet zorgvuldig is gebleken kan deze Minister toch niet weer dezelfde
weg bewandelen? Graag een reactie.
Ik heb ingezet op een bestuurlijk akkoord, waarin VWS, de NFU en de umc’s gezamenlijke
maar niet vrijblijvende afspraken over de toekomstige organisatie van deze vorm van
zorg maken. Ook vind ik het belangrijk dat dit akkoord mede door de patiënten en zorgverzekeraars
gedragen wordt.
Met het besluit om geen hoger beroep instellen, heb ik een stap naar voren gezet en
heb ik een duidelijke handreiking gedaan naar de betrokken partijen. Ik verwacht nu
het bestuurlijk akkoord getekend is dat de umc’s op korte termijn daadwerkelijk verdere
stappen zetten om de interventies voor patiënten met een aangeboren hartafwijking
op de best mogelijke wijze te organiseren.
De leden van de PVV-fractie begrijpen dat de Nederlandse Federatie van Universitair
Medische Centra (NFU) al met een eerste plan is gekomen, waarvan de Minister aangeeft
dat zij daar alle vertrouwen in heeft. Waar baseert de Minister dit vertrouwen op?
En wil zij dit plan met de Kamer delen?
De NFU is met een eerste plan gekomen, dat uiteindelijk heeft geleid tot het bestuurlijk
akkoord.3 Niet eerder in dit proces is de NFU met zo’n plan gekomen. Daarom geeft deze eerste
aanzet mij vertrouwen dat er nu ook daadwerkelijk verdere stappen gezet zullen worden.
Deze leden lezen verder dat de Minister inzet op een bestuurlijk akkoord. Kan zij
dat akkoord toelichten? En waarom dient dat akkoord gedragen te worden door zorgverzekeraars?
Wat is hun rol hierin?
Zoals aangegeven, is de noodzaak en urgentie om deze vorm van zorg te concentreren
om in de toekomst een hoogwaardige kwaliteit van deze interventies te kunnen blijven
waarborgen onverminderd. Het bestuurlijk akkoord heb ik uw Kamer toegestuurd4. Zorgverzekeraars zullen uiteindelijk mede uitvoering moeten geven aan de gemaakte
afspraken. De zorgverzekeraars zijn medeverantwoordelijk de toegankelijkheid en kwaliteit
van deze vorm van zorg ook in de toekomst te borgen.
Wordt er een prijskaartje aan concentratie in de zorg gehangen?
Concentratie is geen bezuinigingsmaatregel. Sterker nog: concentratie kan, zeker in
het begin, juist meer kosten met zich meebrengen door de transitiekosten. Dit blijkt
ook uit de impactanalyse van de NZa5. Bij de concentratie van interventies voor patiënten met een aangeboren hartafwijking
staat het belang van de patiënt – de kwaliteit van zorg – centraal.
De leden van de PVV-fractie verbazen zich over de inzet van de Minister om afspraken
te maken over hoe de kwaliteit en toegankelijkheid op korte termijn geborgd kunnen
blijven worden. De kwaliteit van alle kinderhartcentra is toch goed? De mortaliteit
van 2,6 procent op jaarbasis is naar internationale maatstaven toch laag? Waarom denkt
de Minister dat dit op korte termijn niet meer geborgd zou zijn?
Er zijn knelpunten voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg in de nabije toekomst,
die niet binnen de huidige zorgstructuur zijn op te lossen. Uit alle rapporten6, meest recent de impactanalyse van de NZa, komt dit als rode draad naar voren. Ook
de rechter bevestigt dit in zijn uitspraak. Tevens blijkt uit alle eerdere rapporten
en adviezen dat de concentratie van deze interventies noodzakelijk is om het risico
op vermijdbare complicaties en sterfte te verminderen. Elke kans om het risico op
vermijdbare sterfgevallen nóg verder te verminderen moet mijns inziens worden aangegrepen.
Ik ben daarom blij met het bestuurlijk akkoord, dat zorgprofessionals de ruimte biedt
om intensiever te gaan samenwerken om de kwaliteit van deze zorg verder te verbeteren.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister inmiddels ook een onderzoek gestart
is naar de bredere gevolgen van de concentratie zoals het voortbestaan van een kinder
intensive care in Leiden/Amsterdam en Utrecht. Waarin rekening gehouden wordt met
de kennis en ervaring van het personeel in de kinderhartcentra die ook worden ingezet
voor bijvoorbeeld specialistische ingrepen bij kinderen met kanker? En waarbij ook
verder gekeken wordt dan alleen naar het aantal operaties, kwaliteit bestaat immers
uit veel meer factoren?
Net als de IGJ in haar advies van 10 november 20217, geeft ook de commissie Samsom in haar eindbrief aan dat volumenormen gelden voor
een behandelteam op een behandellocatie.8 Ik volg dit standpunt, precies om de reden die u ook schetst in uw vraag: kwaliteit
hangt niet enkel af van het aantal operaties, maar ook van de samenwerking binnen
het behandelteam en de concentratie van de aanpalende voorzieningen zoals de PICU-zorg.
De umc’s en zorgprofessionals gaan nu eerst aan de slag met de afspraken die zijn
gemaakt in het bestuurlijk akkoord. Waar nodig zullen op termijn maatregelen getroffen
worden om de kwaliteit van deze zorg verder te verbeteren. Uiteraard zal een transitie
naar een nieuwe zorgstructuur zeer zorgvuldig moeten plaatsvinden.
De leden van de PVV-fractie missen verder nog een tijdsplanning voor de komende jaren.
Welke stappen verwacht de Minister dat er op korte termijn gezet kunnen worden en
wat zijn de stappen voor de langere termijn?
Op korte termijn zullen de zorgprofessionals starten met een landelijk MDO en in gesprek
gaan over gezamenlijke kwaliteitsrichtlijnen en -registratie. Dan kunnen vervolgens
de gevolgen voor de verschillende centra in kaart gebracht worden middels jaarlijkse
evaluaties, waarna afgestemd kan worden welke maatregelen nodig zijn om tot slot te
komen tot de benodigde veranderingen in organisatie van deze vorm van zorg.
Hoe staat het nu met de vergunningen voor de kinderhartcentra? Deze leden willen tot
slot de Minister oproepen om nu geen overhaaste stappen te zetten en geen onrust te
veroorzaken onder personeel en patiënten.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 januari 2024 de besluiten van 13 april 2023
om de complexe interventies bij volwassen patiënten met een aangeboren hartafwijking
en de interventies bij kinderen met een aangeboren hartafwijking te concentreren op
twee locaties, namelijk het Erasmus MC en het UMCG Groningen, vernietigd. Dit heeft
tot gevolg dat de situatie van voor het genoemde besluit blijft bestaan, waarin vijf
umc’s deze vorm van zorg verlenen.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-PvdA-fractie
Allereerst willen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nogmaals het belang van
een kinderhartcentrum in Groningen benadrukken. Vanuit de continuïteit van acute zorg
in Noord-Nederland is dat cruciaal.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben verder kennisgenomen over het vervolgproces
rond de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen. Deze leden hebben
gedurende het gehele proces van concentratie kritisch gekeken naar de stappen van
de Minister. Het was voor deze leden erg belangrijk dat zo’n ingrijpend besluit boven
alle twijfel verheven zou zijn. De rechter heeft echter besloten dat het besluit van
de Minister onvoldoende onderbouwd was. Ook deze leden hebben telkens kritische vragen
over de onderbouwing van het besluit gesteld, bijvoorbeeld in de kwestie over concentratie
naar twee of drie centra.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie betreuren de gang van zaken op dit dossier
en vragen de Minister naar de lessen die zij uit de loop van dit proces trekt.
Zoals eerder toegelicht is de noodzaak en urgentie om deze vorm van zorg anders te
organiseren, om in de toekomst een hoogwaardige kwaliteit van deze interventies te
blijven waarborgen onverminderd. Ik betreur het dat dit vraagstuk in de rechtszaal
terechtgekomen is. Voortzetting van de juridische procedure heb ik niet constructief
geacht en daarom heb ik geen hoger beroep ingesteld. Het is heel belangrijk dat de
patiënten steeds en vanaf het begin betrokken worden in dit proces. Daarom heb ik
in de afgelopen tijd ook veel gesprekken gevoerd, onder andere met de betrokken patiëntenorganisaties.
Ik ben blij dat het bestuurlijk akkoord dat ik heb gesloten met de umc’s meer duidelijkheid
biedt voor de patiënten.9
Deze leden hopen overigens wel, net als de Minister, dat het veld nu zelf met een
oplossing kan komen voor de kwestie van concentratie van kinderhartcentra. Maar zij
zijn ook benieuwd waarom de Minister denkt dat dit nu zal gaan lukken, omdat dit eerder
in het proces erg ingewikkeld is gebleken.
De NFU is met een eerste plan gekomen, dat uiteindelijk heeft geleid tot het bestuurlijk
akkoord.10 Niet eerder in dit proces is de NFU met zo’n plan gekomen. Daarom geeft deze eerste
aanzet mij vertrouwen dat er nu ook daadwerkelijk verdere stappen gezet zullen worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het vervolg van
het proces omtrent de concentratie interventies bij aangeboren hartafwijkingen.
De uitspraak van de rechter vinden de leden van de VVD-fractie zeer teleurstellend
en deze leden sluiten dan ook aan bij de woorden van de Minister dat dit slecht nieuws
is voor alle betrokkenen. Deze leden waren blij dat de Minister na jarenlange discussie
én de oproep van de betrokken partijen zelf, over de concentratie van deze zorg een
besluit had genomen. Dat dit besluit door de rechter is vernietigd vinden zij zorgelijk,
zeker omdat alle betrokkenen recht hebben op duidelijkheid maar hierdoor nog langer
in onduidelijkheid en onzekerheid zitten. Deze leden vragen wat er nodig is om de
wet zodanig aan te scherpen dat de positie van de Minister in vraagstukken als deze
steviger is en zij haar verantwoordelijkheid kan uitvoeren als dat nodig is.
De rechtbank concludeert in haar uitspraak dat voldoende is onderbouwd dat een vorm
van concentratie van de interventies bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen
noodzakelijk is en onderschrijft ook dat dit standpunt breed wordt gedragen door de
beroepsgroep zelf. Ook oordeelt de rechtbank dat de juridische vormgeving van het
Planningsbesluit en de gevolgde procedure niet in strijd zijn met de Wet op bijzondere
medische verrichtingen (Wbmv). In zoverre is juridische aanscherping van de Wbmv en
versteviging van mijn rol als stelselverantwoordelijke niet noodzakelijk. Wel is het
van belang om vanaf het begin zowel de patiënten als de beroepsgroep te betrekken
bij concentratie, netwerkvorming en spreiding.
De leden van de VVD-fractie zien de noodzaak en urgentie om deze hoog complexe vorm
van zorg te concentreren om de hoogwaardige kwaliteit van deze interventies te kunnen
blijven waarborgen. Deze leden lezen dat deze noodzaak en urgentie ook worden gevoeld
in de gesprekken die de Minister voerde na de rechterlijke uitspraak en dat ook de
rechter dit heeft bevestigd. Maar dat is naar de mening van deze leden geen nieuws.
De gesprekken over concentratie van de hoog complexe zorg worden namelijk al meer
dan dertig jaar gevoerd. Dat nu opnieuw een traject van gesprekken wordt gestart,
baart deze leden dan ook grote zorgen. Hoe zorgt de Minister dat de betrokken partijen
er nu wel uitkomen?
Met het besluit om geen hoger beroep instellen, heb ik een stap naar voren gezet en
heb ik een duidelijke handreiking gedaan naar de betrokken partijen. Ik verwacht nu
het bestuurlijk akkoord getekend is dat de umc’s op korte termijn daadwerkelijk verdere
stappen zetten om de interventies voor patiënten met een aangeboren hartafwijking
op de best mogelijke wijze te organiseren.
Wat maakt dat de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) niet
al eerder, ook na debatten hierover in de Kamer, een plan heeft opgesteld?
Het is niet aan mij om namens de Nederlandse Federatie Universitair Medisch Centra
(NFU) te spreken. Wel heeft mijn ambtsvoorganger al in januari 2023 aan de NFU gevraagd
om hem een door alle universitaire medische centra (umc’s) gedragen voorstel te doen
voor de concentratie op twee locaties van interventies voor patiënten met een aangeboren
hartafwijking. De NFU heeft bij brief van 9 februari 2023 gereageerd met de mededeling
dat de universitaire medische centra (umc’s) concentratie als mogelijk middel om bij
te dragen aan kwaliteit van zorg werd onderschreven, maar dat zij geen gezamenlijk
standpunt kunnen bereiken over het aanwijzen van interventiecentra. Het feit dat het
de NFU nu wel is gelukt om met een gezamenlijk plan te komen, zie ik dan ook als een
eerste stap in de goede richting en geeft mij vertrouwen in de toekomst.
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister het niet eens is met de
rechter als het gaat om het oordeel over de volumenorm. De betrokken beroepsgroepen
hebben deze volumenormen unaniem onderschreven. Wat deze leden betreft is het vreemd
dat dit een punt van discussie is. Zij delen de opvatting van de Minister over het
al dan niet gebruiken en ter discussie stellen van de volumenorm door partijen in
het conflict. De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de trend dat steeds
meer zorgbestuurders en beroepsverenigingen de gang naar de rechter opzoeken. Zij
vragen de Minister of zij dit herkent? Wat de leden van de VVD-fractie betreft is
samenwerking zelden gebaat bij juridische conflicten.
Ik betreur het dat het in dit dossier zover heeft moeten komen. Het is van belang
dat gezamenlijk en op korte termijn daadwerkelijk verdere stappen worden gezet om
de interventies voor patiënten met een aangeboren hartafwijking op de best mogelijke
wijze te organiseren. Voortzetting van de juridische procedure heb ik tegen die achtergrond
niet constructief geacht.
Ook in meer algemene zin geldt dat dergelijke juridische procedures de samenwerking
tussen de zorgprofessionals in de vaak kleine beroepsgroepen schaadt, die na de procedure
toch met elkaar verder moeten. De gang naar de rechter staat ook ver af van het patiëntenbelang.
Anderzijds hebben zorgbestuurders en beroepsverenigingen het recht om tegen besluiten
op te komen. De scheiding der machten is een groot goed.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de Minister geen hoger beroep wil instellen
maar vragen wel of zij een duidelijk tijdspad kan geven van de komende stappen. Wanneer
wordt verwacht dat er duidelijkheid en zekerheid komt voor alle betrokkenen maar in
het bijzonder voor de patiënten en hun familieleden?
Zoals aangeven zullen op korte termijn de zorgprofessionals starten met een landelijk
MDO en in gesprek gaan over gezamenlijke kwaliteitsrichtlijnen en -registratie. Dan
kunnen vervolgens de gevolgen voor de verschillende centra in kaart gebracht worden
middels jaarlijkse evaluaties, waarna afgestemd kan worden welke maatregelen nodig
zijn om tot slot te komen tot de benodigde veranderingen in organisatie van deze vorm
van zorg.
Tot slot vragen deze leden van de stand van zaken is met betrekking tot het opstellen
van een totaalvisie met betrekking tot te concentreren hoog specialistische zorg.
Deze motie betrek ik bij zowel de het dossier van de aangeboren hartafwijkingen als
bij het vervolg op de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) over concentratie
en spreiding. Voor beide onderwerpen worden ook stappen gezet om het bredere perspectief
van alle hoog complexe en/of laagvolumezorg in Nederland mee te nemen. Onderdeel van
het bestuurlijk akkoord dat ik heb gesloten over de zorg voor aangeboren hartafwijkingen,
is een opdracht aan de NFU over de inrichting van het landschap van hoog complexe
laagvolume zorg. Om de afspraken uit het IZA rondom spreiding en concentratie te realiseren,
wordt nu de stap gemaakt naar regionale impactanalyses. De NZa heeft een kader opgesteld
voor hoe die impactanalyses vormgegeven dienen te worden. Onderdeel daarvan is de
opdracht om per regio te kijken hoe de concrete afspraken uit het IZA over oncologie
en vaatchirurgische zorg passen in de bredere context van spreiding en concentratie
van basiszorg en van alle hoog complexe en/of laagvolume zorg. Ik ben van mening dat
een toekomstbestendige inrichting van het zorglandschap het beste tot stand komt door
aan te sluiten bij de hierboven genoemde reeds lopende trajecten. Daarbij benadruk
ik dat de verantwoordelijkheid voor de beweging in de eerste plaats bij veldpartijen
zelf ligt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
medische zorg, waarin zij aangeeft geen hoger beroep in te stellen tegen de rechterlijke
uitspraak inzake de concentraties van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen
bij kinderen en complexe interventies bij volwassenen met deze aandoening. Terecht
geeft de Minister aan dat de noodzaak en urgentie om deze vorm te concentreren onverminderd
is en dat deze mening breed wordt gedeeld. Deze leden lezen in de brief en horen van
experts dat, zolang deze vorm van zorg niet is geconcentreerd, suboptimale zorg wordt
geboden. Immers wordt op deze manier niet door iedere betrokken arts aan de volumenorm
voldaan welke essentieel is voor het behouden van kennis en vaardigheden. Aangezien
dit vraagstuk over concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen al
jaren speelt en een besluit steeds wordt uitgesteld, vragen deze leden hoe lang de
Minister nog toestaat dat suboptimale zorg aan kinderen en volwassenen met aangeboren
hartafwijkingen wordt verleend.
De IGJ constateert dat de zorg voor de individuele patiënt bij alle centra onder de
huidige omstandigheden voldoende is geborgd. Gelet op de informatie die tot mijn beschikking
heb, zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat de kwaliteit op dit moment tekortschiet.
Het doel dat ik nastreef is om de kwaliteit van de zorg voor patiënten met een aangeboren
hartafwijking voor de lange termijn te borgen en te verbeteren. Ik vind dat we het
aan de patiënten en hun naasten verplicht zijn de lat hoogte leggen en ernaar moeten
streven om qua kwaliteit en uitkomsten van zorg tot de Europese en mondiale top te
behoren. Het is dan ook van belang dat de umc’s aan de slag gaan met de afspraken
uit het bestuurlijk akkoord om de interventies bij aangeboren hartafwijking op de
best mogelijke wijze te organiseren, voor zowel de patiënt van nu, als voor de patiënt
van de toekomst.
De leden van de NSC-fractie vinden het een nobel streven dat de Minister langs de
weg van overleg met de genoemde partijen dit vraagstuk wil oplossen, maar de geschiedenis
leert ons dat gezamenlijk overleg tot nu toe verre van succesvol was. Waarom denkt
de Minister dat de partijen er nu wel uit zullen komen, vragen deze leden. En kan
de Minister «op korte termijn» nader specificeren? Voor welke datum verwacht de Minister
dat universitair medisch centra (umc’s) verdere stappen zetten? En met welke verdere
stap is de Minister pas echt tevreden? En, vragen deze leden, welke opties zijn voor
de Minister bespreekbaar als zij het heeft over «interventies voor patiënten met een
aangeboren hartafwijking op de best mogelijke wijze te organiseren».
Zoals aangeven, geeft het bestuurlijk akkoord mij vertrouwen dat er nu ook daadwerkelijk
verdere stappen gezet zullen worden. Op korte termijn zullen de zorgprofessionals
starten met een landelijk MDO en in gesprek gaan over gezamenlijke kwaliteitsrichtlijnen
en -registratie. Dan kunnen vervolgens de gevolgen voor de verschillende centra in
kaart gebracht worden middels jaarlijkse evaluaties, waarna afgestemd kan worden welke
maatregelen nodig zijn om tot slot te komen tot de benodigde veranderingen in organisatie
van deze vorm van zorg.
Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het vervolg proces concentratie
interventies bij aangeboren hartafwijkingen. Deze leden hebben nog de volgende vragen
aan de Minister.
De leden van de BBB-fractie zijn blij met de keus om niet in hoger beroep te gaan
en hebben alle vertrouwen dat de umc’s gezamenlijk en op korte termijn daadwerkelijk
verdere stappen gaan zetten om de interventies voor patiënten met een aangeboren hartafwijking
op de best mogelijke wijze te organiseren. Op welke manier ziet de Minister het vervolg
voor zich? Wil zij de verantwoordelijkheid neerleggen bij de professionals die het
daadwerkelijke werk ook doen. Kan zie hier een toelichting op geven?
Zoals aangeven, geeft het bestuurlijk akkoord mij vertrouwen dat er nu ook daadwerkelijk
verdere stappen gezet zullen worden. Op korte termijn zullen de zorgprofessionals
starten met een landelijk MDO en in gesprek gaan over gezamenlijke kwaliteitsrichtlijnen
en -registratie. Dan kunnen vervolgens de gevolgen voor de verschillende centra in
kaart gebracht worden middels jaarlijkse evaluaties, waarna afgestemd kan worden welke
maatregelen nodig zijn om tot slot te komen tot de benodigde veranderingen in organisatie
van deze vorm van zorg.
Ook zijn de leden van de BBB-fractie benieuwd hoe de Minister kijkt naar de samenwerking
tussen Leiden, Amsterdam en Utrecht en het Prinses Máxima Centrum. Ziet zij deze samenwerking
als een stap vooruit waarbij de expertise rond de patiënt wordt georganiseerd, waarbij
de medisch specialisten werken als één team en waarbij zij meer samen opereren waardoor
zij meer ervaring opdoen en waarbij hun kennis en kunde wordt vergroot? Is deze vorm
van netwerkzorg een optie om het doel van kwaliteitsbehoud in de toekomst te bereiken?
Is de oplossing al binnen handbereik om deze samenwerking ook met het Erasmus MC en
het UMC Groningen te doen?
Zoals eerder toegelicht is de noodzaak en urgentie om deze vorm van zorg anders te
organiseren, om in de toekomst een hoogwaardige kwaliteit van deze interventies te
blijven waarborgen onverminderd. Ik ben dan ook blij dat intensievere samenwerking
tot stand is gekomen tussen de umc’s en zorgprofessionals.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie of de Minister ook ziet dat in de afgelopen
jaren door het besluit over de kinderhartchirurgie, er veel onzekerheid en druk is
geweest in het veld. En of zij ook ziet dat er nu tijd en ruimte nodig is om aan nieuwe
oplossing te werken? Hoe weegt de Minister dit mee in haar rolopvatting en gesprekken
die de komende tijd nodig zijn?
Zoals aangegeven betreur ik het dat het in dit dossier zover heeft moeten komen. Door
geen hoger beroep in te stellen en een bestuurlijk akkoord te sluiten is meer rust
en ruimte voor de zorgprofessionals ontstaan om verder aan de slag te gaan met de
gemaakte afspraken. Ook ben ik blij dat dit akkoord meer duidelijkheid biedt voor
de patiënten.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
het vervolgproces en hebben hierover nog enkele vragen. Deze leden benadrukken dat
voor hen nog steeds overeind staat dat de enige goede manier om soorten hoog complexe
laag volume academische zorg te concentreren is om vooraf een integrale afweging te
maken, waarbij ook naar de spreiding wordt gekeken en de gevolgen voor de acute zorg
worden meegewogen. Ook is het onverminderd belangrijk dat er een voortvarende en zorgvuldige
oplossing komt, vooral voor de ouders en kinderen om wie het uiteindelijk gaat.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister het niet eens is met het oordeel
van de rechter over de volumenorm, maar dat zij desondanks het instellen van hoger
beroep niet constructief acht. Deze leden lezen dat zij meer heil ziet in gezamenlijk
overleg met alle betrokken partijen en vragen hoe dit gezamenlijke proces er de komende
maanden uit gaat zien.
De leden van de CDA-fractie verwelkomen het plan van de NFU voor een gezamenlijke
aanpak om tot een oplossing te komen voor de concentratie van de kinderhartchirurgie
in Nederland. Deze leden vragen of de Minister iets meer kan toelichten wat dit plan
van aanpak inhoudt.
Onlangs heb ik uw Kamer het bestuurlijk akkoord toegestuurd dat ik met de umc’s heb
gesloten. Zoals aangeven zullen op korte termijn de zorgprofessionals starten met
een landelijk MDO en in gesprek gaan over gezamenlijke kwaliteitsrichtlijnen en -registratie.
Dan kunnen vervolgens de gevolgen voor de verschillende centra in kaart gebracht worden
middels jaarlijkse evaluaties, waarna afgestemd kan worden welke maatregelen nodig
zijn om tot slot te komen tot de benodigde veranderingen in organisatie van deze vorm
van zorg.
De leden van de CDA-fractie verwijzen naar de aangenomen motie-van den Berg11 over een herschikkingsplan voor alle hoog complexe zorg en/of laagvolumezorg in Nederland.
Deze leden vragen hoe het staat met de uitvoering van deze motie en of de uitvoering
van de motie ook betrokken wordt in het vervolgproces ten aanzien van de concentratie
van kinderhartchirurgie.
Deze motie betrek ik bij zowel de het dossier van de aangeboren hartafwijkingen als
bij het vervolg op de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) over concentratie
en spreiding. Voor beide onderwerpen worden ook stappen gezet om het bredere perspectief
van alle hoog complexe en/of laagvolumezorg in Nederland mee te nemen. In het dossier
van de aangeboren hartafwijkingen heb ik met partijen een bestuurlijk akkoord gesloten
met betrekking tot de toekomstige organisatie van deze vorm van zorg. Onderdeel van
het bestuurlijk akkoord is een opdracht aan de NFU over de inrichting van het landschap
van hoog complexe laagvolume zorg. Om de afspraken uit het IZA rondom spreiding en
concentratie te realiseren, wordt nu de stap gemaakt naar regionale impactanalyses.
De NZa heeft een kader opgesteld voor hoe die impactanalyses vormgegeven dienen te
worden. Onderdeel daarvan is de opdracht om per regio te kijken hoe de concrete afspraken
uit het IZA over oncologie en vaatchirurgische zorg passen in de bredere context van
spreiding en concentratie van basiszorg en van alle hoog complexe en/of laagvolume
zorg. Ik ben van mening dat een toekomstbestendige inrichting van het zorglandschap
het beste tot stand komt door aan te sluiten bij de hierboven genoemde reeds lopende
trajecten. Daarbij benadruk ik dat de verantwoordelijkheid voor de beweging in de
eerste plaats bij veldpartijen zelf ligt.
Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister over het vervolg van het proces met betrekking tot de concentratie van
kinderhartchirurgie. Wat deze leden betreft is er nu rust en ruimte nodig om ervoor
te zorgen dat de vijf betrokken umc’s weer met elkaar in gesprek gaan om tot afspraken
te komen hoe de kwaliteit en toegankelijkheid van deze vorm van zorg op de korte en
langere termijn geborgd kunnen blijven worden. Zij steunen van harte de inzet van
de Minister om het vraagstuk van de concentratie van de interventies bij aangeboren
hartafwijkingen langs de weg van overleg met de veldpartijen op te lossen.
De leden van de SGP-fractie hechten eraan te benadrukken dat de kwaliteit van de zorg
op dit moment niet in het geding is en dat er dus tijd en ruimte is om tot afspraken
te komen. Erkent de Minister dat?
Zoals eerder toegelicht constateert de IGJ dat de zorg voor de individuele patiënt
bij alle centra onder de huidige omstandigheden voldoende is geborgd. Gelet op de
informatie die tot mijn beschikking heb, zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat
de kwaliteit op dit moment tekortschiet.
Het doel dat ik nastreef is om de kwaliteit van de zorg voor patiënten met een aangeboren
hartafwijking voor de lange termijn te borgen en te verbeteren. Ik vind dat we het
aan de patiënten en hun naasten verplicht zijn de lat hoogte leggen en ernaar moeten
streven om qua kwaliteit en uitkomsten van zorg tot de Europese en mondiale top te
behoren. Het is dan ook van belang dat de umc’s aan de slag gaan met de afspraken
uit het bestuurlijk akkoord om de interventies bij aangeboren hartafwijking op de
best mogelijke wijze te organiseren, voor zowel de patiënt van nu, als voor de patiënt
van de toekomst. Ook de commissie Samsom dringt in haar eindverslag aan op voortgang
in dit dossier.12
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat alle partijen, dus ook de Minister,
met open vizier het gesprek aangaan. Is zij bereid om ook te kijken naar nieuwe oplossingen
voor het waarborgen van de kinderhartchirurgie voor de toekomst zonder schadelijke
neveneffecten? Is de Minister daarbij bereid om het principe van het concentreren
naar twee locaties los te laten? Staat zij ook open voor andere oplossingsrichtingen
om te concentreren?
Het belang van de patiënt is voor mij te allen tijde leidend. Ik heb nu een bestuurlijk
akkoord gesloten, waarin VWS, de NFU en de umc’s tot gezamenlijke maar niet vrijblijvende
afspraken over de toekomstige organisatie van deze vorm zorg hebben gemaakt. Ik blijf
daarover in gesprek met alle betrokkenen, onder andere op basis van de jaarlijkse
evaluaties die zijn afgesproken. Daarbij kijk ik met een open blik naar alle mogelijkheden,
zolang het doel, een toekomstbestendige organisatie van deze vorm van zorg met de
best mogelijke kwaliteit, maar overeind blijft.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in
de impactanalyse destijds heeft aangegeven dat het risicovol is dit concentratiebesluit
te nemen zonder zicht te hebben op andere noodzakelijke concentratiebewegingen en
adviseerde daarom dat er op korte termijn een integraal perspectief op een toekomstbestendig
academisch zorglandschap nodig. De leden van de SGP-fractie vragen of er op dit moment
wordt gewerkt aan zo’n perspectief en hoe het daarmee staat.
Zoals aangegeven, is er zowel in het dossier van de aangeboren hartafwijkingen als
bij het vervolg op de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) sprake van spreiding
en concentratie van zorg. Voor beide onderwerpen worden ook stappen gezet om het bredere
perspectief van alle hoog complexe en/of laagvolumezorg in Nederland mee te nemen.
In het dossier van de aangeboren hartafwijkingen heb ik met partijen een bestuurlijk
akkoord gesloten met betrekking tot de toekomstige organisatie van deze vorm van zorg.
Onderdeel van het bestuurlijk akkoord is een opdracht aan de NFU over de inrichting
van het landschap van hoog complexe laagvolume zorg. Om de afspraken uit het IZA rondom
spreiding en concentratie te realiseren, wordt nu de stap gemaakt naar regionale impactanalyses.
De NZa heeft een kader opgesteld voor hoe die impactanalyses vormgegeven dienen te
worden. Onderdeel daarvan is de opdracht om per regio te kijken hoe de concrete afspraken
uit het IZA over oncologie en vaatchirurgische zorg passen in de bredere context van
spreiding en concentratie van basiszorg en van alle hoog complexe en/of laagvolume
zorg. Ik ben van mening dat een toekomstbestendige inrichting van het zorglandschap
het beste tot stand komt door aan te sluiten bij de hierboven genoemde reeds lopende
trajecten. Daarbij benadruk ik dat de verantwoordelijkheid voor de beweging in de
eerste plaats bij veldpartijen zelf ligt.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de beschrijving van
het vervolgproces rond de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen.
Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het zeer spijtig is voor de kwaliteit
en toekomst van kinderhartchirurgie en voor de huidige en toekomstige patiënten en
hun ouders dat het proces tot concentratie zo lang duurt en na vele jaren, adviezen
en keuzes er nog steeds geen duidelijkheid is. Dat alle betrokken partijen ook nu
nog constateren dat concentratie noodzakelijk is om de kwaliteit en toegankelijkheid
van deze zorg te behouden en verder te verbeteren maar er nog geen eenduidig beeld
naar voren komt hoe dit proces verder vervolg moet krijgen, baart deze leden zorgen.
Deze leden vragen hoe de spreiding van de kinderhartchirurgie eruitziet totdat een
akkoord is bereikt en de transitie naar een concentratie gerealiseerd is. Op welke
manier borgt de Minister de kwaliteit van de zorg in die periode?
Zoals aangegeven heeft de rechtbank bij uitspraak van 11 januari 2024 de besluiten
van 13 april 2023 om de complexe interventies bij volwassen patiënten met een aangeboren
hartafwijking en de interventies bij kinderen met een aangeboren hartafwijking te
concentreren op twee locaties, namelijk het Erasmus MC en het UMCG Groningen, vernietigd.
Dit heeft tot gevolg dat de situatie van voor het genoemde besluit blijft bestaan,
waarin vijf umc’s deze vorm van zorg verlenen.
Zoals eerder toegelicht is er op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat thans
sprake is van tekortschietende kwaliteit of uitkomsten van zorg in de huidige centra.
De IGJ houdt de ontwikkelingen in het veld nauwlettend in de gaten. De IGJ is alert
op signalen over mogelijke risico’s voor de kwaliteit van zorg en zal indien nodig
maatregelen nemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister welk tijdspad en planning
zij voor ogen heeft voor het bestuurlijk akkoord van de umc’s. Op welke manier wil
de Minister ervoor zorgen dat het akkoord ook gedragen wordt door patiënten en verzekeraars?
Heeft de Minister vertrouwen in een goed en spoedig proces?
Het bestuurlijk akkoord heb ik uw Kamer onlangs toegestuurd.13 Om gezamenlijk de kaders van het bestuurlijk akkoord vast te stellen, ben ik actief
in gesprek geweest met alle betrokken partijen.
Deze leden vragen welke rol de volumenormen spelen in het bestuurlijk akkoord, nu
de rechter daar een uitspraak over heeft gedaan maar de Minister aangeeft het met
dat onderdeel van de uitspraak niet eens te zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie
gaan ervan uit dat de Minister de rechterlijke uitspraak volgt aangezien zij niet
in hoger beroep gaat. Daarnaast vragen de leden of de regionale spreiding zoals die
in tweede instantie, na de impactanalyse van de NZa, is meegewogen, opnieuw meegewogen
wordt in het bestuurlijk akkoord.
In het bestuurlijk akkoord dat ik uw Kamer onlangs heb toegestuurd is de afspraak
opgenomen dat de betrokken wetenschappelijke verenigingen nieuwe veldnormen zullen
opstellen waar de volumenormen een belangrijk onderdeel van zijn. Ook is in het akkoord
opgenomen dat de umc’s zullen samenwerken in twee netwerken.
Nu de gesprekken over het bestuurlijk akkoord nog lopen, is het niet mogelijk om in
te gaan op de inhoud daarvan, eventuele scenario’s en bestaande of nieuwe samenwerkingsverbanden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister kan schetsen wat de huidige
onderlinge verhoudingen zijn tussen de umc’s als het gaat om kinderhartchirurgie.
Hoe wordt er tussen de umc’s samengewerkt op bestuurlijk en uitvoerend niveau? Deze
leden maken zich zorgen dat verslechterde verhoudingen effect hebben op de zorg aan
kinderen. Deelt de Minister deze zorgen?
Zoals aangegeven, constateert de IGJ dat de zorg voor de individuele patiënt bij alle
centra onder de huidige omstandigheden voldoende is geborgd. Gelet op de informatie
die tot mijn beschikking heb, zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat de kwaliteit
op dit moment tekortschiet.
Dit gezegd hebbende, deel ik wel uw mening dat verslechterde verhoudingen in algemene
zin een negatief effect kunnen hebben op de zorg aan kinderen. In voorliggende maanden
hebben sommige bestuurders en professionals elkaar over en weer de maat genomen in
de media. Mijn ambtsvoorganger heeft hierover met de bestuurders en professionals
gesproken en hen opgeroepen te blijven samenwerken. Deze oproep herhaal ik hier vandaag.
Het kan niet zo zijn dat patiënten niet meer onderling besproken worden, geprobeerd
wordt patiënten van het ene of andere centrum weg te houden of gegevens niet meer
gedeeld worden. Ik neem de vragen en zorgen die mensen hierover hebben zeer serieus.
Hierover zijn dan ook afspraken gemaakt in het bestuurlijk akkoord. De geïntensiveerde
samenwerking tussen de umc’s en de zorgprofessionals geeft mij het vertrouwen dat
alle betrokken partijen het belang van de patiënt vooropstellen en we daarom gezamenlijk
verder stappen kunnen zetten om de afspraken uit het bestuurlijk akkoord uit te voeren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister wat zij heeft geleerd van
het proces tot nu toe in het algemeen en de rechterlijke uitspraak in het bijzonder.
Kan zij reflecteren op de rol van het ministerie en de rol van de umc’s?
Zoals aan te geven is de noodzaak en urgentie om deze vorm van zorg anders te organiseren
om in de toekomst een hoogwaardige kwaliteit van deze interventies te kunnen blijven
waarborgen onverminderd. Ik betreur het dat dit vraagstuk in de rechtszaal terechtgekomen
is. Voortzetting van de juridische procedure heb ik niet constructief geacht en daarom
heb ik geen hoger beroep ingesteld. Het is heel belangrijk dat de patiënten steeds
en vanaf het begin betrokken worden in dit proces. Daarom heb ik in de afgelopen tijd
ook veel gesprekken gevoerd met de betrokken patiëntenorganisaties. Ik ben blij dat
het bestuurlijk akkoord dat ik heb gesloten met de umc’s meer duidelijkheid biedt
voor de patiënten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier