Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 306 Regels ten behoeve van de kinderopvang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet kinderopvang BES)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
A. ALGEMEEN DEEL
Inhoudsopgave
blz.
1.
Inleiding
1
2.
Huidige situatie kinderopvang Caribisch Nederland
2
3.
Doel van het wetsvoorstel en de verantwoordelijkheidsverdeling
11
4.
Hoofdlijnen van het voorstel
19
5.
Kwaliteitseisen kindercentra en gastouders
37
6.
Verhouding tot nationale wetgeving
56
7.
Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen) en regeldruk
57
8.
Uitvoering
66
9.
Toezicht en handhaving
72
10.
Gegevens en informatie
83
11.
Financiën en financiële gevolgen
95
12.
Evaluatie
101
13.
Advies en consultatie
102
14.
Overgangsrecht en inwerkingtreding
115
1. Inleiding
Kinderen in Caribisch Nederland hebben volgens het kabinet recht op dezelfde kansen
om zich optimaal te kunnen ontwikkelen als kinderen in Europees Nederland, en ouders
moeten net als in Europees Nederland gebruik kunnen maken van kinderopvang.1 Uit onderzoek2 blijkt echter dat de armoedeproblematiek en de achterstandenproblematiek op het terrein
van ontwikkelen en leren groot zijn, en dat de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch
Nederland verbeterd kan worden.
Tegen de hierboven geschetste achtergrond hebben de bestuurscolleges van de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba samen met de verantwoordelijke bewindslieden
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(hierna OCW), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) en Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) de ambitie uitgesproken om te komen tot een stelsel
voor kwalitatief goede, veilige en betaalbare kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen
in Caribisch Nederland. Begin 2019 zijn hiertoe met de openbare lichamen bestuurlijke
afspraken gemaakt. In juni 2019 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen
van het beoogde stelsel,3 en in april 2020 over de voortgang.4
Voor de verdere uitwerking van de afspraken hebben de bestuurscolleges en verantwoordelijke
bewindslieden het programma BES(t) 4 kids ingericht. Het doel van het programma is
het versterken van de kinderopvang in Caribisch Nederland. De focus ligt op het creëren
van een veilige en zorgzame omgeving voor kinderen waar zij zich kunnen ontwikkelen,
en die toegankelijk is voor alle gezinnen. Dat is een gezamenlijke inspanning van
het Rijk en de drie openbare lichamen. Het programma is ingericht als ondersteuning
bij het realiseren van deze ambitie.
Vooruitlopend op dit wetsvoorstel is door elk van de openbare lichamen een Eilandsverordening
Kinderopvang tot stand gebracht en de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang
Caribisch Nederland is gerealiseerd (hierna: tijdelijke subsidieregeling).5 Ieder openbaar lichaam heeft een projectorganisatie ingericht om uitvoering te geven
aan de doelstellingen van het programma. Voor het verbeteren van de kwaliteit van
de kinderopvang zijn de houders van kindercentra en gastouders primair verantwoordelijk.
Zij worden daarbij zoveel als mogelijk en wenselijk ondersteund.
Met dit voorstel voor een Wet kinderopvang BES wordt beoogd een structureel kader
te creëren voor de inrichting van stimulerende kinderopvang in Caribisch Nederland
die goed aansluit op het primair onderwijs ten behoeve van e doorlopende ontwikkeling
van kinderen. Het wetsvoorstel is voorbereid door de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen in overeenstemming met de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris
Koninkrijksrelaties en Digitalisering. Het wetsvoorstel is gericht op:
1. de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland en het toezicht erop; en
2. de financiering van de kinderopvang in Caribisch Nederland.
2. Huidige situatie kinderopvang Caribisch Nederland
Sinds de staatkundige transitie van 10 oktober 2010 is de verantwoordelijkheid voor
kinderopvang in Caribisch Nederland belegd bij de openbare lichamen. De Europees Nederlandse
wetgeving voor de kinderopvang en het onderwijsachterstandenbeleid is er niet van
toepassing. De kinderopvang in Caribisch Nederland verschilt mede daarom van de situatie
in Europees Nederland, en heeft zich bovendien als gevolg van de lokale verantwoordelijkheid
verschillend ontwikkeld.
In dit hoofdstuk wordt de situatie van de kinderopvang in Caribisch Nederland gegeven.
Belangrijke bronnen hiervoor zijn de nulmeting (2019) en het vervolgonderzoek (2021)
van Ecorys.6 Uit de nulmeting blijkt dat de staat van de kinderopvang op de openbare lichamen
verschillend is. Op elk openbaar lichaam zijn er voorzieningen voor dagopvang en buitenschoolse
opvang waarvan ouders in verhouding veel gebruik maken. Daarnaast is er ook nog sprake
van informele opvang. In tegenstelling tot Europees Nederland gaan de kinderen vaak
gedurende een hele week naar de opvang en komt «deeltijd»-opvang (opvang gedurende
enkele dagen/dagdelen per week) minder voor. Uit het onderzoek blijkt ook dat de kwaliteit
van de voorzieningen wisselend is en dat er nog forse inspanningen nodig zijn om tot
structureel goede en voor iedereen betaalbare kinderopvang te komen. In 2021 heeft
Ecorys een vervolgonderzoek uitgevoerd dat voortbouwt op de nulmeting. Doel van dit
onderzoek is om de opbrengsten van het programma in kaart te brengen en een aantal
aanbevelingen te doen ten behoeve van het programma.
In paragraaf 2.1 wordt op hoofdlijnen de feitelijke situatie per openbaar lichaam
beschreven. In paragraaf 2.2 wordt stilgestaan bij de sociaaleconomische situatie
waarin kinderen in Caribisch Nederland opgroeien en het risico op leer- en ontwikkelachterstanden.
In de paragrafen 2.3 tot en met 2.5 worden de belangrijkste inzichten en conclusies
uit het onderzoek belicht langs de lijnen van dit wetsvoorstel: kwaliteit en het toezicht
erop, en financiering. Paragraaf 2.6 bevat de conclusie.
2.1 De openbare lichamen
2.1.1 Eilandelijke situatie: deelname en aanbod
Bonaire
Op Bonaire wonen ongeveer 3.000 kinderen in de leeftijd van 0 tot de middelbareschoolleeftijd.
Op Bonaire zijn in 2022 in totaal circa 45 aanbieders van kinderopvang actief. Daarnaast
zijn er ook enkele gastouders actief die kinderen thuis opvangen. De voertaal in de
kinderopvang is hoofdzakelijk Papiaments en Nederlands.
De organisaties verschillen in grootte, variërend van kleinere organisaties die aan
één groep opvang bieden op een locatie in of aan het huis van de aanbieder, tot organisaties
met meerdere groepen en soms meerdere locaties. Enkele organisaties nemen deel aan
de ontwikkeling van integrale kindercentra (IKC) op Bonaire. Deze organisaties werken
samen met scholen voor primair onderwijs en zijn soms gehuisvest in een schoolgebouw.
Een groot deel van de houders van kindercentra (40) heeft zich verenigd in de belangenorganisatie
Lokaal Overleg Kinderopvang Bonaire (LOKB). LOKB treedt vooral op als gesprekspartner
richting het openbaar lichaam en het Rijk.
Op Bonaire werd in 2021 door bijna 70% van de kinderen in de leeftijd van 0 tot 4
jaar gebruik gemaakt van dagopvang. Ten opzichte van de nulmeting (60%) zijn meer
kinderen gebruik gaan maken van de dagopvang. Ook het aantal kinderen dat naar de
buitenschoolse opvang gaat is toegenomen; van 42% naar 56% in het eerste kwartaal
van 2021. Het openbaar lichaam subsidieert enkele houders van kindercentra.
Sint Eustatius
Op Sint Eustatius wonen ongeveer 480 kinderen in de leeftijd van 0 tot de middelbareschoolleeftijd.
Er zijn zeven organisaties actief die opvang aanbieden. Twee particuliere organisaties
bieden dagopvang aan, twee buitenschoolse opvang, en een wat grotere organisatie biedt
beide vormen aan. Ook bieden twee scholen aan kinderen van drie jaar een «early stimulation»-programma aan. Op Sint Eustatius zijn geen gastouders actief. De voertaal in de kinderopvang
is hoofdzakelijk Engels.
Op Sint Eustatius gaat bijna 80% van de kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar naar
de dagopvang en iets meer dan de helft van de kinderen in de leeftijd van 4 tot de
middelbareschoolleeftijd gaat naar de gesubsidieerde buitenschoolse opvang (56%).
Saba
Op Saba wonen ruim 250 kinderen in de leeftijd van 0 tot de middelbareschoolleeftijd.
Er zijn twee aanbieders van kinderopvang, waarvan 1 dagopvang biedt, en 1 buitenschoolse
opvang. Op Saba zijn geen gastouders actief. De voertaal in de kinderopvang is hoofdzakelijk
Engels.
De dagopvang is op Saba onderdeel van het openbaar lichaam. Het personeel is in dienst
van het openbaar lichaam. Het beleid en de financiering worden volledig aangestuurd
door het openbaar lichaam. De buitenschoolse opvang ontvangt een beperkte subsidie
van het openbaar lichaam.
Op Saba gaat ongeveer twee derde van de kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar naar
de dagopvang en bijna 40% van de kinderen in de leeftijd van 4 tot de middelbareschoolleeftijd
naar de buitenschoolse opvang.
Algemeen beeld
In Caribisch Nederland gaat ruim de helft van de kinderen van 0 tot 4 jaar naar de
dagopvang en bijna de helft in de leeftijd van 4 tot de middelbareschoolleeftijd naar
de buitenschoolse opvang. Dit gebruik ligt, ondanks de bepekte overheidsbijdrage van
het Rijk en het openbaar lichaam, hoger dan in Europees Nederland. De dagopvang is
in verhouding duur voor ouders, ondanks dat dit op Saba en Sint Eustatius gesubsidieerd
wordt. De verwachting is dat als de ouderbijdrage lager wordt, het gebruik van de
voorzieningen zal toenemen. Het hoge gebruik van de buitenschoolse opvang kan worden
verklaard door de subsidies die aan deze voorzieningen worden verstrekt.
2.2 Sociaaleconomische situatie en risico op ontwikkel- en leerachterstanden
Sociaaleconomische situatie van gezinnen in Caribisch Nederland
Veel kinderen en gezinnen in Caribisch Nederland bevinden zich in een sociaaleconomisch
ongunstige situatie. Een deel van de kinderen groeit op in een situatie waarin het
inkomen van het huishouden onvoldoende is om te voorzien in de kosten voor levensonderhoud.
Veel ouders (vaak beide) zijn genoodzaakt om meerdere banen te hebben. Ouders hebben
hierdoor weinig tijd om aandacht en begeleiding te geven aan hun kinderen.
Risico op ontwikkel- en leerachterstanden
In Europees Nederland is er een CBS-indicator ontwikkeld om het risico op een onderwijsachterstand
te bepalen, waarbij gekeken wordt naar het opleidingsniveau van ouders, de verblijfsduur
in Europees Nederland, het land van herkomst en de vraag of ouders in de schuldhulpverlening
zitten. Van een achterstand is sprake als kinderen door een ongunstige economische,
sociale of culturele omgeving – met name in de thuissituatie – op school slechter
starten of presteren dan zij bij een gunstiger situatie «zouden kunnen» gezien hun
potentieel. Een achterblijvende ontwikkeling op het gebied van taal speelt hierbij
vaak een grote rol. Kinderen van 2,5 tot 4 jaar met een verhoogd risico op een achterstand
worden door de gemeente gestimuleerd om deel te nemen aan voorschoolse educatie.
Een dergelijke indicator kan op dit moment in Caribisch Nederland niet worden gebruikt
vanwege het ontbreken van data, maar gezien het (gemiddelde) opleidingsniveau van
de ouders, de meertalige situatie waarbij de moedertaal vaak niet het Nederlands is
en de armoedeproblematiek binnen gezinnen, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat
het merendeel van de kinderen in Caribisch Nederland een groot risico loopt op een
achterstand. Deze kinderen zouden in Europees Nederland in aanmerking komen voor voorschoolse
educatie.
2.3 Situatie met betrekking tot de kwaliteit
Uit de nulmeting en het vervolgonderzoek van Ecorys komt een wisselend beeld naar
voren over de kwaliteit. Dit wordt hieronder schetsmatig toegelicht.
2.3.1 Kwaliteit kinderopvang voor de start van het programma BES(t) 4 kids
Door de beperkte financiële mogelijkheden van een grote groep ouders en het vaak ontbreken
van voldoende middelen bij de openbare lichamen (zie paragraaf 2.5) is er bij houders
van kindercentra en gastouders een permanente druk geweest om de kosten van de opvang
laag te houden. Het ligt voor de hand dat dit een van de oorzaken is dat er weinig
is geïnvesteerd in de kwaliteit van de kinderopvang, de huisvesting en spelmaterialen.
Op Bonaire en Sint Eustatius waren in 2019 reeds Eilandsverordeningen voor de kinderopvang
van kracht met daarin enkele kwaliteitseisen. In het geval van Sint Eustatius gold
de Eilandsverordening wel voor de dagopvang, maar niet voor de buitenschoolse opvang.
Op Saba was geen Eilandsverordening van kracht, maar werd de dagopvang zoals gezegd
georganiseerd door het openbaar lichaam.
Er was in de kinderopvang al aandacht voor de ontwikkeling van kinderen. Het programma
High Scope (op Saba en Sint Eustatius) en Kaleidoscoop7 (op Bonaire) is jaren geleden, voor 10-10-2010, geïntroduceerd en verschillende medewerkers
zijn getraind om met die methodiek te werken. In de praktijk bleek echter dat deze
programma’s niet meer altijd volledig en naar behoren werden gehanteerd. De meeste
mensen die destijds hiervoor waren opgeleid, zijn inmiddels vertrokken en de afgelopen
jaren is slechts minimaal geïnvesteerd in het trainen van nieuwe mensen.
In de kinderdagopvang op Saba was het aantal kinderen per medewerker 1 op 6–8 en op
Sint Eustatius 1 op 6–7. Op Bonaire liep dat meer uiteen, van 1 op 4 tot 1 op 12.
Ook bij de buitenschoolse opvang was het beeld hiervan divers.
De opleidingsniveaus van medewerkers waren wisselend, terwijl dit samen met de groepsgrootte
een belangrijke voorspeller is voor de kwaliteit van de opvang. Medewerkers hebben
niet altijd een pedagogische opleiding. De meerderheid van de medewerkers heeft een
opleiding op het niveau van MBO-2 of lager. De beloning van de medewerkers varieert
en is laag met als gevolg dat werken in de kinderopvang als minder aantrekkelijk wordt
ervaren.
De kwaliteit van de huisvesting is ook wisselend en niet altijd toereikend. Meerdere
voorzieningen zijn specifiek ingericht voor de kinderopvang. Daarnaast zijn er echter
voorzieningen die zijn ingericht in voormalige woningen. Dit brengt met zich mee dat
in die situatie de indeling van de gebouwen niet altijd past bij de inrichting als
kindercentrum. Er is bijvoorbeeld sprake van onvoldoende ruimte binnen en onvoldoende
of zelfs het ontbreken van buitenruimte. Ook het onderhoud van de huisvesting laat
in bepaalde gevallen te wensen over. Naast de kwaliteit van de huisvesting is de bestaande
huisvesting van de voorzieningen niet altijd toereikend om de gewenste hoeveelheid
kinderen op te kunnen vangen. Om de opvang betaalbaar te houden worden soms meer kinderen
opgevangen dan op basis van de Eilandsverordening is toegestaan. Daarnaast is het
gebruikte meubilair en educatief speelgoed niet altijd van de gewenste kwaliteit en
soms verouderd.
Uit een door Ecorys uitgevoerde enquête onder ouders in 2019 komt wel naar voren dat
het merendeel van de ouders tevreden is met de kwaliteit van de kinderopvang. Zo gaf
bijvoorbeeld 83% van de ondervraagde ouders aan dat kinderen voldoende nieuwe dingen
leren in de kinderopvang. Uit de enquête blijkt verder dat kindercentra ouders op
verschillende manieren betrekken bij de opvang.
2.3.2 Kwaliteitsverbetering vanuit het programma BES(t) 4 kids
Sinds de start van het programma BES(t) 4 kids zijn verschillende stappen gezet met
betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit. Allereerst zijn vanuit het programma
nieuwe Eilandsverordeningen kinderopvang opgesteld, met daarin de basiskwaliteitseisen
waar de houders van kindercentra en gastouders aan moeten voldoen.8 De Eilandsverordeningen bevatten regels over de veiligheid en gezondheid, het pedagogisch
en educatief handelen, de personeelskwalificaties, de beroepskracht-kindratio, de
beschikbare ruimten, en het aanstellen van een oudercommissie en klachtencommissie.
Deze Eilandsverordeningen zijn in de loop van 2020 op alle eilanden, met enkele lokale
verschillen, van kracht geworden. Voor sommige kwaliteitseisen gelden grace periods, omdat dat om zaken gaat die een investering van meerdere jaren vergen, zoals opleidingseisen.
Op basis van de Eilandsverordeningen hebben de bestaande houders van kindercentra
en gastouders een exploitatievergunning aangevraagd. Alleen houders van kindercentra
en gastouders met een exploitatievergunning mogen kinderopvang aanbieden. De openbare
lichamen hebben de vergunningen verstrekt. De bestaande aanbieders kunnen gebruik
maken van de grace periods. Nieuwe toetreders tot de markt moeten wel direct aan alle eisen voldoen.
Ten aanzien van de veiligheid en gezondheid wordt in de Eilandsverordeningen geregeld
dat houders van kindercentra en gastouders beleid voeren dat ertoe leidt dat de veiligheid
en gezondheid van de kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. Belangrijke ondersteunende
eisen daarbij zijn dat de houders van kindercentra een beleidsplan opstellen met daarin
beschreven wat de grootste risico’s zijn en welke maatregelen daarvoor getroffen zijn,
en dat er altijd een volwassene aanwezig is die is gekwalificeerd in het bieden van
eerste hulp aan kinderen. Wat betreft de beleidsplannen is bekend dat nog niet alle
aanbieders die conform de eisen hebben. Vanuit het programma worden de aanbieders
hierbij ondersteund. Daarnaast worden er vanuit het programma EHBO-cursussen aangeboden.
Uit het vervolgonderzoek van Ecorys blijkt dat veel beroepskrachten de cursus al hebben
gevolgd.
Met betrekking tot het pedagogisch en educatief handelen wordt in de Eilandsverordening
geregeld dat houders van kindercentra en gastouders beleid moeten voeren dat ertoe
leidt dat dit redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang. Belangrijke ondersteunende
eisen daarbij zijn dat houders van kindercentra een pedagogisch beleidsplan moeten
opstellen waarin staat beschreven wat hun pedagogische visie is en hoe wordt voldaan
aan de eis voor verantwoorde kinderopvang, en dat de dagopvang moet werken met een
programma voor voorschoolse educatie. Ten aanzien van het pedagogisch beleidsplan
is bekend dat nog niet alle kindercentra dit voldoende hebben opgesteld. Vanuit het
programma worden de aanbieders hierbij ondersteund. Sinds 2020 is vanuit het programma
ingezet op het (her)implementeren van programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie.
Er worden trainingen aangeboden waar beroepskrachten van veel kindercentra aan deelnemen.
Goed opgeleid personeel is van groot belang om de kwaliteit van de kinderopvang naar
een hoger niveau te tillen. Wat betreft de beroepskwalificaties is de minimale eis
een mbo2-opleiding op de bovenwinden en een mbo3-opleiding op Bonaire (met een overgangsperiode
tot juli 2025). Sinds 2020 worden vanuit het programma opleidingen aangeboden ten
behoeve van het behalen van deze eis. In juni 2021 beschikte 47% van de beroepskrachten
over de gevraagde opleiding en in december 2021 53%, en op dat moment waren 131 beroepskrachten
nog in opleiding. De verwachting is dat op deze wijze de meeste beroepskrachten binnen
enkele jaren beschikken over de juiste opleiding. De beroepskwalificaties zullen uiteindelijk
worden vastgelegd in lagere wetgeving. Gedacht wordt om voor de beroepskwalificaties
een overgangsregeling van enkele jaren in te stellen, om de beroepskrachten in de
gelegenheid te stellen om de opleiding te volgen.
Om ervoor te zorgen dat het opgeleide personeel ook werkzaam blijft binnen de kinderopvang,
is het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden eveneens prioriteit. Op dit moment kiest
goed geschoold personeel voor het onderwijs of andere sectoren, omdat de arbeidsvoorwaarden
daar beter zijn. Het kabinet wil dit zo veel mogelijk voorkomen en zet in op het verbeteren
van de arbeidsvoorwaarden. Een eerste belangrijke stap is gezet met het verhogen van
de subsidies om te kunnen voldoen aan de wettelijke (minimum)lonen en eerste stappen
te zetten in het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden. In nauw overleg met de houders
van kindercentra en werknemers wordt binnen het programma BES(t) 4 kids onderzocht
of kan worden toegewerkt naar een CAO9 voor medewerkers in de kinderopvangsector.
In de Eilandsverordening zijn maximale groepsgroottes en de beroepskracht-kindratio
vastgelegd. Vooral kindercentra op Bonaire hadden op dit vlak stappen te zetten. Vanuit
het programma BES(t) 4 kids is bekend dat de meeste houders van kindercentra hier
inmiddels aan voldoen.
Voor wat betreft huisvesting is de verwachting dat, omdat de vraag naar kinderopvang
gezien de verbeterde financiële toegankelijkheid waarschijnlijk zal stijgen, de behoefte
aan passende huisvesting zal toenemen. Vooral op Bonajre betekent dit dat het aantal
plaatsen in de kinderopvang, zowel dagopvang als de buitenschoolse opvang, zal moeten
worden uitgebreid. Daarnaast voldoet de huisvesting niet in alle gevallen aan de kwaliteitseisen
die in de verordening worden gesteld. Van oudsher wordt daar door een aantal kindercentra
opvang aangeboden in huurhuizen die moeilijk aan te passen zijn aan de regelgeving.
Omdat houders van kindercentra en gastouders in principe zelf verantwoordelijk zijn
voor de huisvesting, zijn zij zelf bezig om te investeren in betere huisvesting. Samen
met het openbaar Lichaam worden de knelpunten en financieringsmogelijkheden in kaart
gebracht. Daarnaast zet het openbaar lichaam in op de ontwikkeling van integrale kindcentra.
Vanuit het programma zijn op verzoek van de openbare lichamen met onder andere middelen
uit de regio-envelop Caribisch Nederland, een drietal huisvestingsprojecten gestart.
Op Saba gaat het om een nieuwbouwproject voor de dagopvang en buitenschoolse opvang.
Op Sint Eustatius gaat het om een nieuwbouwproject voor de buitenschoolse opvang van
en activiteiten voor kinderen van 6 tot en met 18 jaar. Verschillende organisaties
in zullen in één gebouw van het Openbaar Lichaam worden gehuisvest. Op Bonaire bouwt
het openbaar lichaam in samenwerking met de Ministeries van OCW en SZW huisvesting
van een integraal kindercentrum.
Voor wat betreft het aanstellen van een oudercommissie (verplicht voor kindercentra
met meer dan 50 kinderen) en een klachtencommissie is bekend dat dit bij veel organisaties
nog in de kinderschoenen staat. Net als in Europees Nederland blijkt het best lastig
om ouders bereid te vinden om zitting te nemen in de oudercommissie. Op Saba is er
daarom voor gekozen om een eilandbrede oudercommissie in te stellen. Voor de andere
eilanden geldt dat dit nog een aandachtspunt is dat binnen het programma BES(t) 4
kids wordt opgepakt.
2.4 Situatie met betrekking tot het toezicht op de kwaliteit
Er is in de afgelopen periode geen sprake geweest van structureel toezicht op de kwaliteit
van de kinderopvang in Caribisch Nederland. Op Bonaire en Sint Eustatius waren wel
eilandelijke kwaliteitscommissies betrokken bij het verlenen van de vergunning. Sinds
enkele jaren zijn door de openbare lichamen eerste stappen gezet op weg naar het inrichten
van toezicht door enkele lokale toezichthouders in te zetten. Deze inspecteurs hebben
de eerste opleidingen bij de GGD-Haaglanden gevolgd en worden ingezet bij de beoordeling
van de aanvragen van de aanbieders voor een exploitatievergunning.
Als onderdeel van het programma BES(t) 4 kids hebben alle openbare lichamen in 2020
een (nieuwe10) Eilandsverordening kinderopvang vastgesteld, waarin het toezicht is opgedragen aan
de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie). Het is de bedoeling dat de
inspectie daarbij samenwerkt met de lokale inspecteurs, en hierover samenwerkingsafspraken
maakt met het openbaar lichaam. Door de situatie als gevolg van COVID-19 heeft de
inspectie pas in 2021 de eerste inspectiebezoeken kunnen afleggen.
Inmiddels heeft de inspectie de meeste kinderopvanglocaties op Bonaire, Sint Eustatius
en Saba bezocht en op basis van de Eilandsverordening de organisaties beoordeeld.
In het najaar van 2022 volgt een rapport van de inspectie over de staat van de kwaliteit
van de kinderopvang in Caribisch Nederland. Dit rapport biedt belangrijke informatie
over de stand van zaken en de stappen die nog gezet moeten worden ten aanzien van
de kwaliteit. Op basis daarvan wordt ook nog duidelijker welke ondersteuning de houders
van kindercentra en gastouders nodig hebben om de kwaliteit naar het gewenste niveau
te tillen. Het voornemen is dit mee te nemen in de uitwerking van de nadere regels
over kwaliteit bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
2.5 Situatie met betrekking tot financiering
De financiering van de kinderopvang in Caribisch Nederland verschilt van Europees
Nederland. Daar waar in Europees Nederland gewerkt wordt met een kinderopvangtoeslag,
is dat in Caribisch Nederland niet het geval. In de situatie ten tijde van de nulmeting11 hadden de openbare lichamen subsidierelaties met een aantal aanbieders van kinderopvang.
Op Saba en Sint Eustatius werd een deel van de dagopvang voornamelijk door het openbaar
lichaam gesubsidieerd. Op Bonaire gold dat voor de buitenschoolse opvang.
Daarnaast betalen ouders een ouderbijdrage. De openbare lichamen verstrekken voor
kinderen die opgroeien in armoede kindplaatssubsidies waardoor kinderopvang voor de
betreffende ouders gratis of tegen een gereduceerde ouderbijdrage wordt aangeboden.
De gemiddelde ouderbijdrage voor de dagopvang bedroeg ten tijde van de nulmeting12 zo’n $ 400 per maand (bij vijf dagen per week) en voor de buitenschoolse opvang zo’n
$ 250 per maand (bij vijf dagen per week). De daadwerkelijke prijs die ouders betalen
varieerde omdat (een deel van) de kosten soms door het openbaar lichaam worden gedragen.
Ook geven aanbieders aan dat ouders niet altijd in staat zijn om de ouderbijdrage
te betalen of dat de incasso van ouderbijdragen moeizaam verloopt. Zij nemen daardoor
soms genoegen met een lagere ouderbijdrage.
Als de hoogte van de ouderbijdrage wordt afgezet tegen het gemiddelde huishoudinkomen,
dan wordt duidelijk dat de reguliere kinderopvang voor een behoorlijk deel van de
bevolking in verhouding duur is. De gemiddelde dagopvang (5 dagen per week) kost op
Bonaire tussen 200 en 350 dollar per maand. Een gemiddeld besteedbaar inkomen van
een huishouden op Bonaire bedraagt $ 38.000.13 Ouders besteden derhalve gemiddeld tussen 10 en 15% van het inkomen aan kinderopvang.
Voor ouders die in armoede leven zou het aandeel in het inkomen rond 15% komen te
liggen. In Europees Nederland ligt dat percentage gemiddeld op zo’n 6%. Dit ligt lager
omdat in Europees Nederland voor werkende ouders ongeveer twee derde van de kosten
door de overheid wordt gefinancierd via de kinderopvangtoeslag. Gevolg is dat ouders
in Caribisch Nederland vaker overgaan tot informele vormen van opvang of dat ouders
thuisblijven.
Vanuit het Rijk werden in het verleden slechts beperkte structurele middelen voor
de kinderopvang in Caribisch Nederland ter beschikking gesteld. De Minister van VWS
subsidieerde de buitenschoolse activiteiten op de eilanden voor de jeugd tot 18 jaar
(gemiddeld $ 1,2 mln per jaar). Vanuit de bijzondere uitkering Integrale Middelen
werd gebundeld budget vanuit het Rijk (BZK, OCW, SZW en VWS) voor een samenhangende
aanpak in het sociale domein beschikbaar gesteld. De middelen zijn vaak op incidentele
basis vrijgekomen en waren niet bedoeld om de kinderopvang structureel te financieren.
Er was geen financiële basis om de kinderopvang structureel te verbeteren. Met de
start van het programma BES(t) 4 kids in 2018 is budget ingezet om de kinderopvang
kwalitatief te verbeteren en eerste stappen te zetten op weg naar een voor alle ouders
betaalbare kinderopvang. Vanaf 1 juli 2020 is de tijdelijke subsidieregeling van kracht
en ontvangen houders van kindercentra en gastouders subsidies.
Via de tijdelijke subsidieregeling is de ouderbijdrage sinds 2020 met stappen verlaagd.
Per juli 2021 bedraagt de (minimale) ouderbijdrage $ 100–125 en voor de buitenschoolse
opvang is dat $ 50. Ouders die gebruikmaken van gastouders betalen voor de dagopvang
een bedrag van $ 100 voor de buitenschoolse opvang. Met ingang van 1 januari 2022
is in het kader van koopkrachtmaatregelen de ouderbijdrage verlaagd: voor de dagopvang
met $ 25 voor de dagopvang en voor de buitenschoolse opvang bij volledige opvang per
maand. De openbare lichamen betalen de opvang voor een aantal ouders die het niet
kunnen betalen door middel van kindplaatssubsidies. Ongeveer 400 kinderen maken hiervan
gebruik. Voor deze ouders is kinderopvang gratis.
2.6 Conclusie
Gelet op de sociaaleconomische omstandigheden is de noodzaak voor kinderopvang in
Caribisch Nederland altijd aanwezig geweest. Er zijn verschillende vormen van kinderopvang
aanwezig in Caribisch Nederland. Inspanningen van de openbare lichamen en particuliere
initiatieven hebben ertoe geleid dat kinderopvang zich heeft ontwikkeld.
Het ontbreken van structurele steun van het Rijk maakte de kinderopvang duur voor
ouders. Het beeld bestaat dat een groot deel van de kinderen in Caribisch Nederland
een groot risico loopt op een achterstand, en dat juist voor deze kinderen de kinderopvang
minder financieel toegankelijk is. Zij worden informeel opgevangen of ouders besluiten
noodgedwongen niet te werken, terwijl deze kinderen juist gebaat zijn bij kwalitatief
goede opvang waar zij worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. Dit maakt verbetering
van de kwaliteit en de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang des te urgenter.
De kwaliteit van de kinderopvang is wisselend: het gaat dan bijvoorbeeld om de huisvesting,
het opleidingsniveau van medewerkers en de materialen. Op initiatief van de openbare
lichamen wordt gewerkt met een ontwikkelingsgerichte methodiek die de kans op ontwikkelings-
en onderwijsachterstanden verkleint. Dat vraagt om goed opgeleid personeel en een
daarbij passende beloning. Medewerkers ontvangen in de regel juist een bescheiden
beloning, waardoor werken in de kinderopvang niet heel aantrekkelijk is. Houders van
kindercentra hebben moeite om tot een gezonde bedrijfsvoering te komen.
Daarnaast is het toezicht op de kwaliteit pas recent opgestart. Meer uitgebreid toezicht
zal nodig zijn om enerzijds onveilige en onbehoorlijke situaties in de kinderopvang
te voorkomen, en anderzijds om kindercentra en gastouders blijvend te stimuleren de
kwaliteit te verbeteren. Dit wetsvoorstel biedt daarvoor de grondslagen en kaders.
3. Doel van het wetsvoorstel en de verantwoordelijkheidsverdeling
In paragraaf 3.1 wordt nader ingegaan op het doel van het wetsvoorstel. Daarnaast
wordt in dit hoofdstuk de verantwoordelijkheidsverdeling (paragraaf 3.3 en 3.4) die
ten grondslag ligt aan het wetsvoorstel toegelicht. Gerelateerd aan de verantwoordelijkheidsverdeling
wordt ook stilgestaan bij de relatie met de wetgeving in Europees Nederland (paragraaf 3.2),
de opbouw van het wetsvoorstel en lagere regelgeving (paragraaf 3.5) en het jaarlijkse
overleg tussen het Rijk, de openbare lichamen en de toezichthouders (paragraaf 3.6).
3.1 Doel van het wetsvoorstel
De eerste levensjaren zijn bepalend voor de ontwikkelingskansen voor een kind. Wetenschappelijk
onderzoek laat zien dat hoe eerder een kind wordt gestimuleerd, hoe positiever de
effecten op de ontwikkeling van het kind zijn.14 Wanneer een kind eenmaal een achterstand heeft, bijvoorbeeld op het gebied van woordenschatontwikkeling,
wordt het verschil ten opzichte van kinderen die geen achterstand hebben snel groter.
Ook vanuit onderwijskundig oogpunt15 geldt: vroeg starten met het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen heeft een
hoog rendement. Kinderopvang speelt in die zin een belangrijke rol in het vroegtijdig
stimuleren van kinderen.
De beschrijving van de situatie in Caribisch Nederland in hoofdstuk 2 laat zien dat
er sprake is van een substantiële problematiek van armoede en dat de risico’s op achterstanden
bij kinderen op het terrein van ontwikkelen en leren aanzienlijk zijn. Dit, in combinatie
met een stelsel van kinderopvang dat voor veel ouders duur is en vaak niet toereikend
is op het gebied van huisvesting en kwaliteit, maakt dat structurele verbeteringen
in de kinderopvang gewenst zijn. Er is behoefte aan kinderopvang die een veilige,
zorgzame en ontwikkelgerichte omgeving biedt aan kinderen, en die financieel toegankelijk
is voor alle kinderen.
Vanuit het uitgangspunt dat alle kinderen in Nederland recht hebben op dezelfde mogelijkheden
om zich te ontwikkelen, hebben de openbare lichamen en het Rijk samen uitgesproken
dat zij willen zorgen voor een stelsel van veilige, kwalitatief goede en betaalbare
kinderopvang in Caribisch Nederland. Met dit wetsvoorstel worden de kaders voor dit
kinderopvangstelsel structureel verankerd.
Het doel van het wetsvoorstel is het verbeteren van de kwaliteit en het verhogen van
de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang in Caribisch Nederland. Een stelsel
van veilige, kwalitatief goede en betaalbare kinderopvang moet bijdragen aan de optimale
doorlopende ontwikkeling en het reduceren van achterstanden ten behoeve van een perspectiefrijke
toekomst voor kinderen. Daarnaast draagt het bij aan de lastenverlichting en ontzorging
van ouders, zodat zij kunnen werken en zelf een inkomen kunnen genereren.
Het wetsvoorstel bevat kwaliteitseisen, een toezichtstelsel, en een financieringsstructuur.
Daarnaast bevat het wetsvoorstel ook enkele wijzigingen in de Wet primair onderwijs
BES, ten behoeve van een goede samenwerking en aansluiting tussen de kinderopvang
en het primair onderwijs in Caribisch Nederland. Bovendien bevat het wetsvoorstel
een heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk en de openbare lichamen,
die meer in lijn is gebracht met de verantwoordelijkheidsverdeling in Europees Nederland
(zie paragraaf 3.3 en 3.4).
3.2 Relatie tot de wetgeving in Europees Nederland
Kinderopvang is tot op heden de verantwoordelijkheid van de openbare lichamen. De
Wet kinderopvang die voor Europees Nederland geldt, is dan ook niet van toepassing
in Caribisch Nederland. Voor het voorkomen en terugdringen van achterstanden in het
onderwijs in Caribisch Nederland is momenteel de Wet primair onderwijs BES van toepassing.
Er is, mede door het ontbreken van een goede kinderopvangstructuur, nog geen onderwijsachterstandenbeleid
met betrokkenheid van de openbare lichamen en kinderopvang. Er ligt tot op heden geen
wettelijk kader voor de inrichting van de kinderopvang en voor- en vroegschoolse voorzieningen
in Caribisch Nederland.
Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel is overwogen om het stelsel voor kinderopvang
en het onderwijsachterstandenbeleid zoals dat in Europees Nederland is vormgegeven
ook in Caribisch Nederland in te voeren. Onder andere vanwege de Caribische context
en de wens om het stelsel eenvoudig te houden is daar uiteindelijk niet voor gekozen.
In de volgende alinea’s wordt dit nader toegelicht.
Wetgeving Europees Nederland
In Europees Nederland schept de Wet Kinderopvang het kader voor kwalitatief goede
en veilige kinderopvang. Het toezicht en de handhaving op de kinderopvang is lokaal
bij de gemeenten belegd. Het toezicht laten gemeenten door de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten
(GGD’en) uitvoeren. Het onderwijsachterstandenbeleid is in de Wet primair onderwijs
geregeld, die de verantwoordelijkheid voor de voorschoolse educatie binnen de wettelijke
kaders bij de gemeenten, en de verantwoordelijkheid voor vroegschoolse educatie bij
schoolbesturen primair onderwijs legt. Het toezicht op de educatieve kwaliteit van
voorschoolse educatie is bij de Inspectie van het Onderwijs belegd.
De overheid draagt momenteel een behoorlijk deel van de financiering van de kinderopvang,
vooral door middel van de kinderopvangtoeslag. De kinderopvangtoeslag is alleen beschikbaar
voor werkenden16 en is vooral gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie.
Het kabinet blijft de komende jaren sterk inzetten om de kwaliteit en de financiële
toegankelijkheid van kinderopvang in Nederland, zowel in Europees als Caribisch Nederland,
te verbeteren. In het coalitieakkoord heeft het kabinet besloten dat de kinderopvangtoeslag
direct wordt uitgekeerd aan aanbieders zodat ouders niet meer worden geconfronteerd
met hoge terugvorderingen. Daarbij heeft het kabinet de ambitie opgenomen om de kinderopvangvergoeding
in stappen te verhogen naar 95%, en om te bezien of in de toekomst – op basis van
de praktijkervaringen en gedragseffecten – het vergoedingspercentage wordt opgehoogd
naar 100%. Dit vanuit de gedachte dat ieder kind recht heeft op een goede start op
de kinderopvang. Met Prinsjesdag 2022 heeft het kabinet aangekondigd de vergoeding
met 1%-punt te verhogen naar 96%.
Deze maatregel geldt ook voor Caribisch Nederland.
Daarnaast stelt de rijksoverheid aan de gemeenten geld beschikbaar voor kinderopvang
gericht op de ontwikkeling van het kind en het onderwijsachterstandenbeleid. Dit laatste
budget gebruiken gemeenten om voorschoolse educatie te realiseren. Ouders van zogenaamde
doelgroepkinderen worden door de gemeente gestimuleerd om hun kind naar de voorschoolse
educatie te brengen. In veel gemeenten verloopt dit via de jeugdgezondheidszorg. De
gemeente bepaalt zelf de indicatoren voor het bepalen van de doelgroep.
Maatwerk Caribisch Nederland
In hoofdstuk 2 is beschreven dat veel kinderen in Caribisch Nederland opgroeien in
een sociaaleconomisch ongunstige situatie, en dat – hoewel hier geen nader onderzoek
naar heeft plaatsgevonden – verondersteld kan worden dat het merendeel van de kinderen
risico loopt op leer- en ontwikkelachterstanden. Het kabinet kiest in overleg met
de openbare lichamen voor een integrale benadering van het kinderopvangstelsel, waarbij
de ontwikkeling van het kind voorop staat en alle kinderen van deze voorziening gebruik
kunnen maken. Om die reden wordt in het wetsvoorstel in tegenstelling tot Europees
Nederland geen arbeidseis opgenomen. Het stelsel is toegankelijk en wordt gefinancierd
voor alle kinderen. In paragraaf 4.2.1 wordt het principe van integrale kinderopvang
verder uitgewerkt.
Verder dient bedacht te worden dat in Europees Nederland het kinderopvangstelsel mede
in relatie tot het onderwijsachterstandenbeleid, het daarmee samenhangende onderwijsstelsel
en de positie van de gemeenten in verschillende wettelijke kaders is ondergebracht.
Dat is ook terug te zien in de financiering, die daardoor gefragmenteerd is. Een Wet
kinderopvang voor Caribisch Nederland die aansluit bij de Europees Nederlandse wetgeving
zou daardoor behoorlijk complex worden, terwijl het kabinet en de openbare lichamen
vooraf de wens hebben uitgesproken om – onder andere gezien de schaalgrootte van de
eilanden – het kinderopvangstelsel en de daarmee samenhangende financiering zo eenvoudig
mogelijk te houden.
Tegen deze achtergrond is besloten het kinderopvangstelsel en in samenhang daarmee
de inrichting van de voor- en vroegschoolse voorzieningen in Caribisch Nederland door
middel van een zelfstandige wet vorm te geven en daarbij uit te gaan van een integrale
benadering. Bovendien geeft dat de mogelijkheid om meer recht te doen aan de lokale
omstandigheden en de wetgeving daarop te laten aansluiten.
3.3 Verantwoordelijkheidsverdeling
Dit wetsvoorstel vormt het kader voor het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland.
Daarbij wordt enerzijds aangesloten bij de inrichting van het stelsel van kinderopvang
in Europees Nederland als het gaat om de verantwoordelijkheid ten aanzien van wet-
en regelgeving en financiering. En anderzijds wordt bij de inrichting van het stelsel
uitdrukkelijk rekening gehouden met de omstandigheden in Caribisch Nederland. Het
gaat dan onder meer om schaalgrootte, de eilandelijke structuur waardoor geen gebruik
kan worden gemaakt van bovenlokale faciliteiten zoals speciaal onderwijs en specifieke
medische zorg, de sociaaleconomische omstandigheden en de uitvoeringskracht van de
openbare lichamen en de Rijksdienst Caribisch Nederland.
Met dit wetsvoorstel beoogt het Rijk de stelselverantwoordelijkheid voor de kinderopvang
in Caribisch Nederland op zich te nemen. Dat wil zeggen dat er centraal regels aan
veiligheid, kwaliteit en de financiering worden gesteld en het Rijk daarvoor ook de
middelen beschikbaar stelt. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de openbare lichamen,
omdat de openbare lichamen hun eigen rol en verantwoordelijkheden hebben binnen het
stelsel. Bovendien kan zo rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden
op de verschillende eilanden. Juist vanwege deze bijzondere omstandigheden krijgen
de openbare lichamen met dit wetsvoorstel de bevoegdheid om binnen de wettelijke kaders
een Eilandsverordening Kinderopvang op te stellen waarin eilandspecifieke elementen
opgenomen kunnen worden.
3.4 Rollen en verantwoordelijkheden binnen het stelsel kinderopvang in Caribisch Nederland
De verantwoordelijkheidsverdeling die in paragraaf 3.3 op hoofdlijnen is beschreven,
is door de openbare lichamen en het Rijk samen verder uitgewerkt in het kader van
de bestuurlijke afspraken binnen het programma BES(t) 4 kids, die in januari 2019
zijn vastgesteld. Deze verantwoordelijkheidsverdeling ligt ook ten grondslag aan dit
wetsvoorstel. In tabel 1 is de verantwoordelijkheidsverdeling weergegeven. In onderstaande
alinea’s worden de belangrijkste rollen en verantwoordelijkheden nader toegelicht.
Stelselverantwoordelijkheid
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (hierna: de Minister) is
stelselverantwoordelijk voor de inrichting van het stelsel van de kinderopvang. Onder
deze verantwoordelijkheid wordt de wet- en regelgeving vormgegeven. Omdat er sprake
is van het inrichten van een integraal stelsel van kinderopvang doet de Minister dat
in nauwe samenwerking met de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (MPVO),
die verantwoordelijk is voor het primair onderwijs inclusief de voor- en vroegschoolse
voorzieningen, en met de Staatssecretaris van VWS, die voor de jeugdzorg verantwoordelijk
is. Daarnaast is de Minister van BZK stelselverantwoordelijk voor de bestuurlijke
en financiële verhoudingen tussen het Rijk en de openbare lichamen.
De stelselverantwoordelijkheid van de Minister betekent ook dat de Minister aanspreekbaar
is op het uiteindelijk functioneren van het stelsel. Om die reden is er jaarlijks
overleg met de bestuurscolleges van de openbare lichamen en de door de Minister aangewezen
toezichthouders.
Beleidsmaker
Met dit wetsvoorstel worden de kaders voor het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland
vastgelegd. De kaders gelden voor heel Caribisch Nederland. Vanwege de specifieke
omstandigheden in Caribisch Nederland en de wens om met de couleur locale rekening te houden, krijgen de openbare lichamen de mogelijkheid om binnen de kaders
van de wet aanvullende regels op te stellen bij of krachtens Eilandsverordening. Het
gaat dan onder andere om het gewenste taalniveau, aanvullende opleidingseisen aan
de beroepskrachten of invulling van het begrip gezonde voeding. Het openbaar lichaam
is daarmee medebeleidsmaker. Het openbaar lichaam stelt de Eilandsverordening vast
en heeft daarover in verband met mogelijk financiële gevolgen overleg met de andere
openbare lichamen en het Rijk. De Eilandsraad stelt de Eilandsverordening vast binnen
de kaders van dit wetsvoorstel.
Financier
Het Rijk draagt hoofdzakelijk de kosten van de kinderopvang. Het Rijk zal het stelsel
financieren en zal ook de uitvoering van de financiering inclusief het toezicht op
de rechtmatige inzet van de middelen op zich nemen. Het betreft dan vooral de bekostiging
van de houders van kindercentra en gastouders en de bekostiging van organisaties die
in het kader van de wet een taak hebben bij het functioneren van het stelsel in de
openbare lichamen. Het voornemen is om de Rijksdienst Caribisch Nederland unit SZW
(hierna RCN-unit SZW) te belasten met de uitvoering van de financiering.
Als het openbaar lichaam het wenselijk vindt om bij of krachtens Eilandsverordening
extra eisen te stellen aan de kinderopvang, dan zal het openbaar lichaam de daarmee
samenhangende kosten zelf moeten financieren. Het openbaar lichaam is daarvoor zelf
verantwoordelijk. Het openbaar lichaam is in die zin medefinancier van het kinderopvangstelsel.
Het openbaar lichaam kan voor ouders die in armoede leven in het kader van het lokale
armoedebeleid besluiten om de ouderbijdrage voor zijn rekening te nemen.
Vergunningverstrekker
Kinderopvang mag alleen worden aangeboden als een organisatie een exploitatievergunning
heeft. Deze wordt door het bestuurscollege van het openbaar lichaam verstrekt. Alleen
aanbieders die aan de geldende wet- en regelgeving voldoen, komen in aanmerking voor
een exploitatievergunning. Het proces van vergunningverlening wordt nader toegelicht
in paragraaf 4.1.3.
Toezichthouder
Het voornemen is om de Inspectie van het Onderwijs aan te wijzen als eindverantwoordelijke
voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang. Redenen hiervoor zijn onder
andere de onafhankelijkheid en deskundigheid van de toezichthouder. Beide zijn belangrijke
vereisten voor het goed, zuiver en transparant uitvoeren van het toezicht. Daarnaast
is het voornemen om ook een lokale inspecteur van het openbaar lichaam aan te wijzen
als mede-toezichthouder, zodat er ook toezicht kan plaatsvinden en signalen opgepakt
kunnen worden op het moment dat ambtenaren van de inspectie niet op het eiland aanwezig
zijn. Op deze wijze worden ook de lokale omstandigheden in de beoordeling van de kwaliteit
van het toezicht betrokken. Zie paragraaf 4.3 en hoofdstuk 9 voor een uitgebreide
toelichting over het toezicht op de kwaliteit.
Het voornemen is om de RCN-unit SZW als uitvoerder van de financiering van de kinderopvang
aan te wijzen als toezichthouder op de rechtmatigheid. De RCN-unit SZW zal toezien
op het juist toepassen van de regelgeving die betrekking heeft op het verstrekken
van de kinderopvangvergoeding aan de organisaties en op het innen van de ouderbijdrage
door de houders van kindercentra en gastouders.
Handhaver
De Minister is verantwoordelijk voor de handhaving, en zal daarvoor verschillende
handhavingsinstrumenten ter beschikking hebben. Verderop in deze memorie van toelichting
(hoofdstuk 9) is beschreven welke instrumenten dat zijn. De Minister kan mandaat verlenen
om handhavingsbesluiten te nemen, waarbij eraan gedacht wordt om in dat kader mandaat
te verlenen aan de inspectie en het openbaar lichaam. Daarnaast zal het openbaar lichaam
de bevoegdheid krijgen om de vergunning van een locatie te schorsen of in te trekken.
Dit wordt in hoofdstuk 9.4 nader uitgewerkt.
Uitvoering kinderopvang
De uitvoering van de kinderopvang zal voornamelijk door houders van kindercentra en
gastouders plaatsvinden. De houders van kindercentra en gastouders zijn zelf verantwoordelijk
voor het voldoen aan de kwaliteitseisen zoals gesteld in het wetsvoorstel. Daarnaast
dienen zij nauw samen te werken met scholen en andere relevante stakeholders, ten
behoeve van een doorlopende ontwikkeling van kinderen in Caribisch Nederland. Het
openbaar lichaam zal de ondersteuning van de kinderopvang en de samenwerking tussen
kinderopvang en scholen op het eiland faciliteren.
Tabel 1: Rollen en verantwoordelijkheden van Rijk en openbaar lichaam bij de inrichting
van het stelsel kinderopvang
Rijk
BZK
Stelselverantwoordelijk voor de bestuurlijke en financiële verhoudingen tussen het
Rijk en de openbare lichamen.
SZW/OCW/VWS
Stelselverantwoordelijk voor het stelsel kinderopvang / onderwijs (incl. voor- en
vroegschoolse educatie en de aanpak van onderwijsachterstanden) / jeugdzorg, onderwijszorg
en sport.
Rol
Verantwoordelijkheid
Beleidsmaker
De bewindspersonen SZW, OCW en VWS zijn verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving
op het gebied van respectievelijk kinderopvang / onderwijs / (jeugd)zorg.
Financier/Bekostiger
De Minister van SZW is verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van de bekostiging
van de kinderopvang.
Toezichthouder
Het voornemen is om de Inspectie van het Onderwijs aan te wijzen als eindverantwoordelijke
voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang.
Het voornemen is om de RCN-unit SZW aan te wijzen als toezichthouder op de rechtmatigheid.
Uitvoerder
Het voornemen is om de RCN-unit SZW te belasten met de uitvoering van de financiering.
Handhaver
De Minister is verantwoordelijk voor de handhaving en heeft hiertoe handhavingsinstrumenten
tot zijn beschikking.
Openbare lichamen
Binnen de wettelijke kaders mede verantwoordelijk voor de inrichting van de kinderopvang
op het eiland.
Rol
Verantwoordelijkheid
Beleidsmaker/verordening
De openbare lichamen zijn verantwoordelijk voor het opstellen van een Eilandsverordening
Kinderopvang.
Daarnaast zijn de openbare lichamen verantwoordelijk voor het opstellen van het eilandelijk
jeugdbeleid, waaronder preventie en eerstelijns jeugdzorg.
(Mede-)financier
De openbare lichamen kunnen vanuit eigen middelen bijdragen aan de uitvoering van
onder meer (aanvullend) eilandspecifiek beleid en het in het kader van het lokale
armoedebeleid vergoeden van de ouderbijdrage voor ouders die de kinderopvang niet
kunnen betalen.
Vergunningverstrekker
De openbare lichamen zijn verantwoordelijk voor het inrichten en uitvoeren van het
vergunningstelsel voor de kinderopvang.
Coördinator
De openbare lichamen zijn verantwoordelijk voor de lokale afstemming met het veld
(stakeholders: onder andere kinderopvang, onderwijs en andere jeugdpartners).
Uitvoerder
Het openbaar lichaam is verantwoordelijk voor de ondersteuning van de kinderopvangcentra
en gastouders bij het realiseren van verantwoorde kinderopvang.
Het Openbaar Lichaam zal in het kader van het lokale armoedebeleid toetsen of een
ouder voldoet aan de criteria voor het vergoeden van de ouderbijdrage.
Toezichthouder
Het openbaar lichaam stelt een lokale toezichthouder aan die door de Minister wordt
aangewezen. Deze zal onder regie van de Inspectie van het Onderwijs gaan opereren.
Handhaver
De openbare lichamen kunnen, als vergunningverlener, in het uiterste geval overgaan
tot schorsing of intrekking van een exploitatievergunning.
3.5 Opbouw van het wetsvoorstel en lagere regelgeving
De hierboven weergegeven verantwoordelijkheidsverdeling blijkt ook uit de opbouw van
de regelgeving. Met dit wetsvoorstel wordt de Minister stelselverantwoordelijk voor
het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland. Voorgesteld wordt om de kaders voor
de kinderopvang op het gebied van kwaliteit, financiering en toezicht op het niveau
van de wet vast te leggen. Op onderdelen wordt voorgesteld om te voorzien in (sub)delegatie
van regelgevende bevoegdheid. Het gaat daarbij om het niveau van algemene maatregel
van bestuur, ministeriële regeling, Eilandsverordening en Eilandsbesluit. Dit zal
samen het pakket aan regels vormen voor het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland.
Daarbij wordt, zoals eerder aangegeven, op hoofdlijnen aangesloten bij de wet- en
regelgeving zoals die in Europees Nederland voor kinderopvang geldt, inclusief de
wijze waarop de delegatie van bevoegdheden is vormgegeven. Hieronder wordt uiteengezet
welke regels de regering voornemens is op welk niveau uit te werken.
In navolging van de Wet kinderopvang die voor Europees Nederland geldt bevat dit wetsvoorstel
de kaders en uitgangspunten voor het stelsel. Een wettelijke vergunningplicht voor
kindercentra en gastouders vormt de basis. Houders van kindercentra en gastouders
moeten volgens het wetsvoorstel, net als in Europees Nederland, verantwoorde kinderopvang
bieden. Houders van kindercentra en gastouders moeten het pedagogische beleid en het
veiligheids- en gezondheidsbeleid schriftelijk vastleggen en er zorg voor dragen dat
het beleid wordt uitgevoerd. Bovendien stelt dit wetsvoorstel eisen op het gebied
van een verklaring omtrent het gedrag, de overleg- en aangifteplicht in geval van
vermoedens van een strafbaar feit binnen de kinderopvang, en het instellen van een
oudercommissie en klachtencommissie. Voor de financiering van de houders van kindercentra
en de gastouders geldt dat bekostiging van de organisaties door het Rijk zal plaatsvinden
en de financiële bijdrage van ouders geïnd zal worden door de houders van kindercentra
en de gastouders. De kern van het voorgestelde stelsel ligt daarmee vast in de wet.
In algemene zin zal het merendeel van de regelgeving voor de kinderopvang in alle
drie de openbare lichamen van toepassing zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de inrichting
en regels van de financiering en bekostiging en voor een belangrijk deel ook voor
de kwaliteit van de kinderopvang. Daarbij staat de optimale borging van de kwaliteit
voorop. Voor de kinderopvang in alle drie de openbare lichamen zullen dezelfde minimumeisen
voor de kwaliteit gelden, waarbij in elk geval de eisen met betrekking tot veiligheid
en gezondheid van kinderen voor de openbare lichamen gelijk zullen zijn. Dat zal ook
het geval zijn voor regels over bijvoorbeeld de groepsgrootte en het aantal medewerkers
op de groep, wat belangrijke factoren zijn voor de kwaliteit van de kinderopvang.
Op deze onderdelen zullen daarom voor alle houders van kindercentra en gastouders
in Caribisch Nederland dezelfde regels gelden, zodat zij allemaal aan dezelfde standaard
voldoen. Daarom voorziet het wetsvoorstel hiervoor in de mogelijkheid tot (sub)delegatie
van regelgevende bevoegdheid aan de regering of de Minister. Dat sluit aan bij de
keuzes die zijn gemaakt in de Wet kinderopvang in Europees Nederland. De uitwerking
vindt in beginsel plaats op het niveau van algemene maatregel van bestuur. Waar het
gaat om meer technische details of onderdelen die regelmatig wijzigen zal gekozen
worden voor subdelegatie aan de Minister. Op die wijze kan meer flexibiliteit worden
bereikt en kunnen, waar nodig, op korte termijn wijzigingen door worden gevoerd.
Zowel ten aanzien van de financiering als de kwaliteit van de kinderopvang kunnen
lokale omstandigheden aanleiding geven om onderscheid te maken tussen de drie openbare
lichamen. Voor de financiering geldt dat er (nadere) regels gesteld kunnen bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen
de openbare lichamen als dit nodig is. Met betrekking tot de kwaliteit geeft het wetsvoorstel
de openbare lichamen ook de mogelijkheid om nadere regels te stellen bij of krachtens
Eilandsverordening. Dit geldt bijvoorbeeld voor de nadere specificering van de partners
met wie de houders van kindercentra en de gastouders samenwerkingsafspraken dienen
te maken zodat gezamenlijk de juiste ondersteuning aan kinderen kan worden geboden.
De partners en de uitwerking van hun rol binnen de jeugdketen verschilt immers per
openbaar lichaam. Op deze manier ontstaat er ruimte voor maatwerk en kan aansluiting
bij de lokale context worden geborgd. Dat mag uiteraard niet ten koste gaan van de
uitvoerbaarheid van het toezicht op die regelgeving. Maatwerk leidt immers tot meer
variatie in de regelgeving tussen de openbare lichamen, waardoor er verschil moet
worden gemaakt in het onderzoeks- en waarderingskader dat de toezichthouder zal hanteren.
Dat wordt verder uitgewerkt in paragraaf 9.1.3.
Bij de uitwerking van de lagere regelgeving zal als uitgangspunt worden gehanteerd
dat de inhoudelijke regels per onderwerp (bijvoorbeeld: nadere regels over de groepsgrootte,
of over gezonde voeding) zoveel mogelijk op hetzelfde niveau worden uitgewerkt. Dit
komt de overzichtelijkheid voor de aanbieders van kinderopvang en andere partners
binnen het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland ten goede. In sommige gevallen
wordt voorgesteld van dit uitgangspunt af te wijken, vanwege de lokale omstandigheden.
Een voorbeeld is de opleidingseis die aan beroepskrachten worden gesteld in relatie
tot voldoende gekwalificeerde medewerkers en opleidingsmogelijkheden binnen het openbaar
lichaam. Daar waar dit aan de orde is zal dit worden toegelicht.
3.6 Regelmatig overleg Rijk, openbaar lichaam en toezichthouders
Vanwege de samenhang en de verschillende verantwoordelijkheden zullen de openbare
lichamen, de Minister en de betrokken toezichthouders regelmatig gezamenlijk overleg
voeren over de continuïteit en het functioneren van het kinderopvangstelsel. Dit wetsvoorstel
schrijft voor dat dit overleg minimaal een keer per jaar plaatsvindt.
Tijdens dit overleg zal onder andere de staat van de kinderopvang in Caribisch Nederland
worden besproken, op basis van de periodieke rapportage van de toezichthouder over
de kwaliteit van het gehele kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland (zie ook paragraaf 4.3.3
en 9.1.2). Het overleg zal plaatsvinden voorafgaand aan het moment waarop de hoogte
van de kinderopvangvergoedingen en ouderbijdrage wordt vastgesteld. De openbare lichamen
worden in de gelegenheid gesteld hun opvattingen daarover kenbaar te maken. Daarnaast
kunnen alle partijen aandachtspunten signaleren en hierover afspraken maken. Doel
van de overleggen is om in gezamenlijkheid het functioneren van het kinderopvangstelsel
te monitoren, en waar nodig gezamenlijk bij te sturen. Ook wordt er in dit overleg
afstemming gezocht over mogelijke experimenten.
4. Hoofdlijnen van het voorgestelde stelsel
In het vorige hoofdstuk is omschreven dat het kabinet en de openbare lichamen toewerken
naar een stelsel van kwalitatief goede, veilige, betaalbare kinderopvang voor alle
kinderen in Caribisch Nederland. In dit hoofdstuk worden na een algemene toelichting
op de inrichting van het stelsel achtereenvolgens de hoofdlijnen van het wetsvoorstel
op het gebied van kwaliteit en het toezicht erop en de financiering beschreven.
4.1 Inrichting van het stelsel
Kinderopvang is in dit wetsvoorstel net als in Europees Nederland gedefinieerd als
«het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling
van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die
kinderen begint». In deze paragraaf worden allereerst de verschillende soorten van
kinderopvang beschreven in paragraaf 4.1.1. Vervolgens wordt het stelsel toegelicht
in paragraaf 4.1.2. Tot slot wordt stilgestaan bij de vergunningsprocedure in paragraaf 4.1.3.
4.1.1 Soorten kinderopvang
Kinderopvang kan in twee organisatievormen worden aangeboden: kindercentra en gastouders.
Kindercentra zijn pedagogische voorzieningen waar kinderen worden opgevangen en op
programmatische wijze in hun ontwikkeling worden gestimuleerd. Het is veelal bedrijfsmatig
opgezet. Gastouderopvang is de opvang van maximaal 6 kinderen (inclusief de eventuele
kinderen van de gastouder) aan huis bij de gastouder, of bij een van de ouders van
de kinderen in de groep thuis.
Er valt onderscheid te maken tussen drie soorten kinderopvang: dagopvang, buitenschoolse
opvang en flexibele opvang. Deze soorten opvang kunnen worden aangeboden door zowel
kindercentra als gastouders. Een kind mag met uitzondering van kinderen in de flexibele
opvang (nachtopvang) niet langer dan elf uren achtereen in een kindercentrum of bij
een gastouder verblijven.17
Dagopvang
Dagopvang is de opvang van kinderen in de leeftijd van 0 tot het moment dat de kinderen
naar de basisschool gaan (basisschoolleeftijd). In Caribisch Nederland zijn kinderen
vanaf 4 jaar leerplichtig. Vanaf dat moment worden kinderen geacht onderwijs te volgen,
tenzij er sprake is van een (gedeeltelijke) vrijstelling van de leerplicht op basis
van de Leerplichtwet BES. Zodra een kind de basisschoolleeftijd heeft bereikt, kan
het in de regel geen gebruik meer maken van de dagopvang. Dagopvang wordt op doordeweekse
dagen in de ochtend en de middag aangeboden.
Buitenschoolse opvang
Buitenschoolse opvang kan enkel plaatsvinden aan kinderen in de leeftijd dat zij naar
het basisonderwijs gaan. De opvang wordt geboden voor en na de dagelijkse schooltijd,
alsmede gedurende vrije dagen, vrije middagen en in de schoolvakanties. Op het moment
dat het kind naar het voortgezet onderwijs gaat, kan geen gebruik meer worden gemaakt
van buitenschoolse opvang.
Flexibele opvang
In de regel zal de opvang overdag op vastgestelde dagen en tijdstippen plaatsvinden.
Contracten in Caribisch Nederland zijn vaak gebaseerd op vijf hele of halve dagen
per werkweek. Er zijn echter ook ouders die buiten de gebruikelijke kantooruren werken.
Ook voor deze ouders moet passende opvang mogelijk zijn. Daarom is in dit wetsvoorstel
ook de mogelijkheid voor flexibele opvang opgenomen. Flexibele opvang is de opvang
gedurende de avond en nacht en gedurende het weekend. Ook voor deze vorm van opvang
geldt dat de houder van het kindercentrum of de gastouder een exploitatievergunning
moet hebben. Ouders maken specifieke afspraken over de opvanguren met de houder van
het kindercentrum of de gastouder.
Opvang door kindercentra geniet de voorkeur
Opvang in een kindercentrum heeft vanwege de opbouw van de expertise en de continuïteit
van de opvang in het algemeen de voorkeur boven gastouderopvang. Het kabinet maakt
in dit wetsvoorstel echter ook gastouderopvang mogelijk. Gastouderopvang is kleinschalig
en vindt in een huiselijke omgeving plaats, en kan om die reden voor sommige kinderen,
bijvoorbeeld kinderen die gebaat zijn bij beperkte prikkels, een goed alternatief
zijn. Daarnaast kan gastouderopvang een bescheiden bijdrage leveren aan het vergroten
van het aantal kinderopvangplekken. Op Bonaire zijn al gastouders actief, en de openbare
lichamen van Sint Eustatius en Saba hebben aangegeven om deze redenen niet uit te
sluiten dat gastouderopvang in de toekomst een oplossing kan bieden op het eiland.
Daarnaast wordt hiermee aangesloten bij Europees Nederland, waar gastouderopvang ook
mogelijk is. Op basis van dit wetsvoorstel worden eisen gesteld aan de kwaliteit van
de gastouderopvang en zal hierop toezicht worden gehouden.
Het openbaar lichaam heeft de mogelijkheid om het Rijk te adviseren over de financiering
van gastouderopvang door de overheid en om nadere regels te stellen aan het pedagogische
beleid en de pedagogische praktijk binnen de gastouderopvang, zodat het openbaar lichaam
kan sturen op de rol de gastouderopvang op het eiland in het stelsel heeft.
4.1.2 Kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland
Publiek stelsel, privaat uitgevoerd
Bij de uitwerking van de inrichting van het stelsel speelt de lokale context een belangrijke
rol. Niet alleen de schaalgrootte, maar ook de wijze van organisatie in de kinderopvang
en buitenschoolse voorzieningen in Caribisch Nederland is anders dan de Europees Nederlandse
situatie. Voor de inrichting van de kinderopvang in Caribisch Nederland heeft dit
tot gevolg dat niet zonder meer alle elementen uit het stelsel in Europees Nederland
kunnen worden overgenomen. Uitgangspunt is dat in Caribisch Nederland vergelijkbare
kwaliteits- en veiligheidsvoorschriften gelden als in Europees Nederland.
In het Europees Nederlandse stelsel zijn keuzevrijheid voor ouders, marktwerking en
vrije toetreding tot die markt van natuurlijke personen of rechtspersonen die kinderopvang
aanbieden belangrijke pijlers. Aan de rechtspersoon van het kindercentrum of gastouderschap
worden er vanuit deze optiek geen nadere voorwaarden gesteld. In Caribisch Nederland
is de markt daarentegen zo klein dat de marktwerking als regulerend mechanisme aanzienlijk
beperkter zal zijn. Bovendien kan de toetreding tot de door het Rijk gefinancierde
opvang worden gelimiteerd. Daarom is aanvullende regelgeving nodig. Dit wordt hieronder
nader toegelicht.
Keuzevrijheid ouders
Het uitgangspunt blijft dat ouders de vrijheid hebben om zo mogelijk de kinderopvang
van hun eerste voorkeur te kiezen. Kindercentra kunnen onder andere qua pedagogisch
beleid, activiteitenprogramma en dagritme van elkaar verschillen. Duidelijke kwaliteitseisen
en goed extern toezicht moeten ervoor zorgen dat alle houders van kindercentra en
gastouders kwalitatief goede kinderopvang aanbieden.
Marktwerking
Houders van kindercentra en gastouders hebben, als ze in aanmerking willen komen voor
een kinderopvangvergoeding, niet de vrijheid om zelf hun tarieven vast te stellen.
Op die manier wordt ervoor gezorgd dat kinderopvang voor alle kinderen gelijk toegankelijk
is en segregatie in de opvang zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarom zal de bekostiging
van de kinderopvang voor het grootste deel direct vanuit de overheid naar de houders
van kindercentra en gastouders plaatsvinden.
Op basis van het feitelijk aantal opgevangen kinderen zal de overheid een uniforme
vergoeding aan de kindercentra en gastouders uitbetalen. Een gevolg is dat er geen
concurrentie plaats zal vinden op basis van de prijs van de kinderopvang, maar dat
ouders op basis van andere overwegingen (bijvoorbeeld het pedagogisch beleid van een
aanbieder, of de locatie van de opvang) hun keuze voor een bepaalde kinderopvang zullen
maken. Dit betekent dat houders van kindercentra en gastouders ervoor moeten zorgen
dat hun aanbod ouders aanspreekt. Daarmee blijft de prikkel voor hen om goede opvang
te bieden bestaan.
Wel wordt van ouders een ouderbijdrage gevraagd. Dit wetsvoorstel voorziet erin dat
de ouders een door de overheid vastgestelde ouderbijdrage aan de de kinderopvang betalen.
Houders van kindercentra en gastouders mogen geen andere (vrijwillige) ouderbijdrage
vragen en in de regel geen kinderen weigeren. Tot op zekere hoogte is de beoogde bekostiging
te vergelijken met de bekostiging van het onderwijs. Er is sprake van een grotendeels
publiek bekostigde voorziening die privaat wordt uitgevoerd.
Beperking van het aantal te bekostigen kindplaatsen
In samenspraak met de houders van kindercentra en gastouders zullen het openbaar lichaam
en het kabinet bekijken hoe voldoende capaciteit op het eiland kan worden gerealiseerd.
De overheid zal ook de houders van kindercentra en gastouders stimuleren om goede
kwaliteit te blijven leveren. Goede huisvesting en een adequate bekostiging zijn noodzakelijke
voorwaarden om dat te realiseren. Iedere houder van een kindercentrum of gastouder
die voldoet aan de criteria kan daarom in aanmerking komen voor een exploitatievergunning
(zie paragraaf 4.1.3). Dat betekent niet automatisch dat deze ook in aanmerking komt
voor bekostiging van de kinderopvang.
Een vrije toetreding van kindercentra en gastouders is in principe van belang om ouders
een keuze te bieden en aanbieders te blijven stimuleren om goede kwaliteit te leveren.
Voor kwalitatief goede kinderopvang is een zeker aantal kinderen nodig om betaalbare
opvang te kunnen bieden. Er zijn bedrijfseconomische risico’s aan vrije toetreding
verbonden. Dat kan ertoe leiden dat er een te groot aanbod van plaatsen wordt gerealiseerd
en de gemiddelde bezettingsgraad van de opvang zal gaan dalen. Zeker op de kleinere
eilanden Saba en Sint Eustatius kan dat tot gevolg hebben dat ouders gebruik maken
van nieuwe aanbieders waardoor de bestaande kindercentra in financiële problemen kunnen
komen. Als dit als gevolg heeft dat kinderen van aanbieder wisselen, dan zullen de
gemiddelde kosten per kind gaan stijgen bij kindercentra en gastouders waar de kinderen
vertrekken. Hierdoor kan de exploitatie van sommige houders onder druk komen te staan.
De druk op de overheid om de vergoeding voor de opvang te verhogen zal daardoor toenemen
met als gevolg dat de totale kosten voor de opvang voor de overheid zullen stijgen.
Dat is een ongewenst effect en om die reden krijgt het Rijk op advies van het openbaar
lichaam de bevoegdheid het aantal door het Rijk te bekostigen kindplaatsen in de opvang
op het eiland te limiteren. In lagere regelgeving worden hier regels over gesteld.
In de afweging van het openbaar lichaam bij dit advies zal ook aandacht moeten zijn
voor het eventueel inperken van de keuzemogelijkheden van ouders mede ook in relatie
tot de geboden kwaliteit van de opvang.
Het voornemen is om met gebruikmaking van voornoemde delegatiegrondslag te regelen
dat het advies op basis van een eilandelijk besluit en onderbouwd op basis van demografie
en beschikbaar aanbod van plaatsen (inclusief de kwaliteit van de opvang bijvoorbeeld
op basis van de rapporten van de toezichthouder) zal worden vastgelegd. In het besluit
zou het openbaar lichaam ook een voorstel dienen te doen voor de procedure voor het
toekennen van te financieren plaatsen in de kinderopvang.
Uitgangspunt bij de toekenning van kinderopvangvergoeding is dat eenmaal aan een houder
toegekende reguliere plaatsen door de overheid gefinancierd zullen blijven worden
totdat de exploitatievergunning wordt ingetrokken. Toewijzing van vrijgekomen plaatsen
en van uitbreiding van het aantal plaatsen zal op basis van datum van aanvraag plaatsvinden.
Verwachte effecten voor het aanbod van kinderopvang op de eilanden
Voor de bestaande aanbieders geldt dat zij in aanmerking komen voor de kinderopvangvergoeding.
Als een nieuwe aanbieder wil toetreden en er geldt een limiet aan het aantal te financieren
plaatsen en het maximum is al bereikt, dan zal de nieuwe aanbieder zonder overheidsvergoeding
kinderopvang moeten aanbieden. De aanbieder zal dan naar verwachting de gehele kostprijs
aan de ouders in rekening brengen. Het is te verwachten dat niet veel ouders van deze
mogelijkheid gebruik zullen maken. Feitelijk wordt daarmee de toetreding van nieuwe
organisaties tot het eiland beperkt.
Het is de verwachting dat in elk geval de openbare lichamen Sint Eustatius en Saba
het Rijk zullen adviseren over een limitering van het aantal te financieren plaatsen
in de opvang. Het openbaar lichaam Bonaire heeft aangegeven de ontwikkelingen op het
eiland te willen afwachten.
4.1.3 Vergunningsprocedure
Om de kwaliteit van de opvang te kunnen borgen, voorziet dit wetsvoorstel erin dat
een exploitatievergunning nodig is om kinderopvang te kunnen aanbieden. Houders van
kindercentra en gastouders mogen alleen hun diensten aanbieden als aan hen een exploitatievergunning
is verleend. Het bestuurscollege is bevoegd om een exploitatievergunning te verlenen,
te schorsen of in te trekken.
Een natuurlijke persoon of organisatie (rechtspersoon) die voornemens is kinderopvang
aan te bieden, dient hiervoor een aanvraag in bij het openbaar lichaam. Het openbaar
lichaam heeft de taak om te onderzoeken of de aanvrager redelijkerwijze in staat is
om aan de vereisten in de wet- en regelgeving te voldoen. Het bestuurscollege besluit
op basis van het onderzoek om een exploitatievergunning af te geven of niet. Als het
aantal te bekostigen opvangplaatsen is gelimiteerd dan zal de betreffende persoon
of rechtspersoon om voor financiering in aanmerking te komen op een wachtlijst worden
geplaatst.
Om een afgewogen besluit te kunnen nemen schrijft het wetsvoorstel voor dat het bestuurscollege
advies inwint bij de kwaliteitscommissie. De kwaliteitscommissie is een door het openbaar
lichaam ingestelde commissie, die als taak heeft om het bestuurscollege te adviseren
over een aanvraag voor een exploitatievergunning. Het openbaar lichaam verzoekt bovendien
de toezichthouder18 om te onderzoeken of de organisatie redelijkerwijze kan voldoen aan de basiskwaliteitseisen
die gelden in of op grond van de wet. Door de toezichthouder in dit stadium al te
betrekken, wordt de kans kleiner dat na het verstrekken van een exploitatievergunning
de toezichthouder tot de conclusie komt dat een exploitatievergunning niet had mogen
worden verstrekt.19 Op basis van de bevindingen stelt de toezichthouder een rapport op en biedt dit rapport
aan het openbaar lichaam aan.
De kwaliteitscommissie stelt, mede op basis van het rapport van de toezichthouder,
het advies op aan het bestuurscollege over het al dan niet verstrekken van een vergunning.
De kwaliteitscommissie zal in dit advies alle relevantie feiten betrekken. Zo moet
zij de lokale context meewegen, bijvoorbeeld ten aanzien van de locatiekeuze. Ook
moet de kwaliteitscommissie bijvoorbeeld in het advies meenemen of de aanvrager al
eerder – al dan niet met succes – een aanvraag voor een exploitatievergunning heeft
ingediend. De kwaliteitscommissie zal het bestuurscollege eventueel ook adviseren
ten aanzien van het aantal benodigde plaatsen in de kinderopvang op het eiland. Op
basis van het advies neemt het bestuurscollege het besluit ten aanzien van het verstrekken
van de exploitatievergunning aan de aanvrager. De kwaliteitscommissie heeft geen rol
in het toezicht op de kinderopvang.
4.2 Kwaliteit
In deze paragraaf worden de uitgangspunten van de kwaliteitseisen beschreven die aan
de kinderopvang worden gesteld. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de kwaliteitseisen
in Europees Nederland, maar wel met oog voor de Caribische context. De uitgangspunten
zijn: 1) kinderopvang is een integrale voorziening; 2) alle kindercentra en gastouders
moeten verantwoorde kinderopvang aanbieden; en 3) kinderen moeten zich doorlopend
kunnen ontwikkelen. In hoofdstuk 5 worden de specifieke kwaliteitseisen voor kindercentra
en gastouders nader beschreven.
4.2.1 Kinderopvang als integrale voorziening
In hoofdstuk 2 is toegelicht dat veel kinderen in Caribisch Nederland opgroeien in
een sociaaleconomisch ongunstige situatie, en dat kan worden aangenomen dat het merendeel
van de kinderen in Caribisch Nederland een groot risico loopt op een achterstand.
Daarom wordt in dit wetsvoorstel uitgegaan van kinderopvang als integrale voorziening:
opvang die toegankelijk is voor alle kinderen en waar kinderen spelenderwijs en gericht
worden gestimuleerd in hun ontwikkeling ten behoeve van het voorkomen en bestrijden
ontwikkel- en leerachterstanden. Dit moet mede bijdragen aan een voorspoedige en doorlopende
ontwikkeling van het kind en een goede doorstroom in het basisonderwijs. Dit betekent
dat, anders dan in Europees Nederland, alle organisatievormen en opvangsoorten van
kinderopvang in Caribisch Nederland zich moeten richten op het stimuleren van taalvaardigheden,
rekenvaardigheden, motoriek en sociaal-emotionele vaardigheden. Bovendien wordt nagestreefd
om zoveel mogelijk kinderen deel te laten nemen aan de kinderopvang.
Voor de kindercentra met dagopvang is gespecificeerd dat zij door middel van een programma
voor voorschoolse educatie moeten voorzien in het voorkomen en bestrijden van ontwikkel-
en leerachterstanden. Door dit programma worden kinderen op een spelende wijze gericht
uitgedaagd in de ontwikkeling van hun taal-, reken-, motorische en sociaal-emotionele
vaardigheden. Een houder van een kindercentrum is vrij in de keuze voor welk programma
voor voorschoolse educatie hij aanbiedt, zolang het programma voldoet aan de eisen
in de geldende wet- en regelgeving.
Voor de kindercentra die buitenschoolse opvang en flexibele opvang bieden en voor
gastouders geldt dat zij aantoonbaar moeten maken dat hun aanbod ook is gericht op
het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Dit kan bijvoorbeeld door in het
activiteitenprogramma inzichtelijk te maken dat er educatieve activiteiten plaatsvinden,
zoals voorlezen en begeleid spelen.
Voor flexibele opvang geldt wel dat moet worden voorkomen dat kinderen op deze afwijkende
tijden worden «belast» met educatieve activiteiten. De nadruk van flexibele opvang
mag dan ook liggen op het aanbieden van een veilige, hygiënische en prettige omgeving
waar kinderen kunnen ontspannen. Met leuke activiteiten zoals voorlezen voor het slapengaan
en sport en spel in het weekend, kan toch de ontwikkeling worden gestimuleerd.
De balans tussen educatieve activiteiten en ontspanning kan dus verschillen per opvangsoort.
Het wetsvoorstel maakt het daarom mogelijk om in lagere regelgeving onderscheid te
maken in de verschillende opvangsoorten en organisatievormen met betrekking tot nadere
eisen.
4.2.2 Verantwoorde kinderopvang
Een houder van een kindercentrum of gastouder dient de kinderopvang op zodanige wijze
te organiseren dat dit redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang. In het
wetsvoorstel worden hiertoe verschillende kwaliteitseisen gesteld, en op onderdelen
wordt de mogelijkheid geschept om nadere regels te stellen in lagere regelgeving.
Zie voor een toelichting op de verhouding tussen het wetsvoorstel en lagere regelgeving
paragraaf 3.5.
Onder verantwoorde kinderopvang wordt verstaan «het in een veilige en gezonde omgeving
bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke
en sociale competentie van kinderen, de socialisatie van kinderen door overdracht
van algemeen aanvaarde waarden en normen, en het spelenderwijs en doelgericht stimuleren
van taalvaardigheden, rekenvaardigheden, motorische vaardigheden en sociaal-emotionele
vaardigheden ten behoeve van een doorlopend ontwikkelingsproces voor kinderen.»
Het eerste deel van de definitie: «het in een veilige [...] waarden en normen,» komt
overeen met de definitie van verantwoorde kinderopvang in Europees Nederland, zoals
is opgenomen in de Wet kinderopvang. Hieraan liggen de vier pedagogische doelen20 van Marianne Riksen-Walraven ten grondslag:
1. Het bieden van een veilige basis, zowel emotioneel als fysiek;
2. Het stimuleren van persoonlijke competentie;
3. Het bevorderen van sociale competentie;
4. Het overdragen van normen en waarden.
Door de focus te leggen op deze doelen, wordt er in de kinderopvang een pedagogisch
klimaat georganiseerd dat ten goede komt aan het welzijn en de ontwikkeling van de
kinderen. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel
van bestuur nadere regels te stellen ten aanzien van het pedagogisch klimaat. Gedacht
wordt aan de volgende regels, overeenkomstig de regels zoals die in Europees Nederland
gelden:
• Een houder van een kindercentrum of gastouder houdt rekening met de ontwikkelingsfase
waarin kinderen zich bevinden;
• Een houder van een kindercentrum of gastouder dient er zorg voor te dragen dat binnen
de kinderopvang op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan,
respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan
en structuur wordt geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel
veilig en geborgen kunnen voelen;
• Kinderen dienen begeleid te worden in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale
kennis en vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds
zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden;
• Kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen
aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang
met anderen en een actieve participatie in de maatschappij;
• Een houder van een kindercentrum of gastouder dient een activiteitenprogramma en een
dagritme aan te bieden.
Het tweede deel van de definitie: «en het spelenderwijs [...] voor kinderen.» is een
aanvulling op de definitie die in Europees Nederland geldt. Doel is om met deze aanvulling
het belang van een gerichte aanpak voor het spelenderwijs stimuleren van de ontwikkeling
van kinderen ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van ontwikkel- en leerachterstanden
en ter bevordering van een goede doorstroom in het basisonderwijs te onderstrepen.
Aansluiten bij de ontwikkelfase van het kind is daarbij van groot belang. Voor jonge
kinderen gaat het bijvoorbeeld om ontluikende geletterdheid en gecijferdheid.
4.2.3 Doorlopende ontwikkeling
Het derde uitgangspunt is dat er voor kinderen in Caribisch Nederland sprake moet
zijn van een doorlopende ontwikkel- en leerlijn, die start in de dagopvang en doorloopt
in – in ieder geval – het primair onderwijs en de buitenschoolse opvang. Het kind
staat daarbij centraal. Dat betekent dat kinderopvang, scholen, ouders en andere partijen
in de jeugdketen samen zullen moeten werken om die lijn te borgen.
Figuur 1 Aansluiting kinderopvangstelsel en primair onderwijs
In het wetsvoorstel wordt de aansluiting tussen het kinderopvangstelsel en het primair
onderwijs langs vier lijnen gecreëerd: de taal, het tweemaal jaarlijks overleg, een
doorlopende lijn van voor- naar vroegschoolse educatie, en een goede overdracht tussen
kinderopvang en de basisschool. In onderstaande alinea’s worden deze lijnen nader
toegelicht.
Taal
Op de eilanden worden verschillende talen gesproken. Op Bonaire wordt hoofdzakelijk
Nederlands en Papiaments gesproken. Op Sint Eustatius en Saba voornamelijk Engels,
en soms ook Nederlands. Op alle drie de eilanden wordt ook Spaans gesproken.
In de Wet primair onderwijs BES zijn de mogelijke instructietalen voor het basisonderwijs
in Caribisch Nederland vastgelegd. Op Bonaire wordt in groepen 1 en 2 lesgegeven in
het Papiaments, met Nederlands als «sterke vreemde taal». Vanaf groep 3 krijgen de
leerlingen les in het Nederlands. Op Saba en Sint Eustatius is de instructietaal in
alle groepen van het primair onderwijs Engels en wordt Nederlands aangeboden als sterke
vreemde taal. Het doel is dat de voertaal in de kinderopvang aansluit bij de doorlopende
ontwikkeling van het kind en dat deze bijdraagt aan een goede doorlopende lijn met
het basisonderwijs. Daarom is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de talen die worden
gehanteerd in het basisonderwijs. Dat betekent dat in de kinderopvang op Bonaire Papiaments
en Nederlands als voertaal kan worden gebezigd, en op Saba en Sint Eustatius uit Engels
en Nederlands. Het wetsvoorstel biedt voorts ruimte aan de beroepskrachten om met
kinderen te communiceren in een andere taal als de ontwikkeling of de situatie van
het kind daarom vraagt.
Het voornemen is om in lagere regelgeving voor te schrijven dat een houder van een
kindercentrum of gastouder in het pedagogisch beleidsplan moet opnemen welke taal
of talen op de locatie worden gebezigd.
Voor- en vroegschoolse educatie
In paragraaf 4.2.1 wordt voorgesteld dat alle vormen van kinderopvang zich moeten
richten op het voorkomen en bestrijden van ontwikkel- en leerachterstanden. In de
Wet primair onderwijs BES is eenzelfde soort bepaling opgenomen voor de basisscholen;
Artikel 10, achtste lid, van de Wet primair onderwijs BES luidt: «Het onderwijs wordt
zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed
aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder van taalachterstanden.»
In paragraaf 4.2.1 wordt daarnaast voorgesteld dat de kindercentra met dagopvang moeten
voorzien in een programma voor voorschoolse educatie. Met dit programma worden kinderen
spelenderwijs en gericht uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische, cognitieve,
taal- en creatieve vaardigheden. Dergelijke programma’s zijn voor kinderen tot circa
zes jaar en kunnen daarmee in de dagopvang worden ingezet, maar ook in de eerste jaren
van het basisonderwijs. Met betrekking tot de dagopvang wordt dan gesproken van voorschoolse
educatie, en met betrekking tot het basisonderwijs van vroegschoolse educatie.
Overeenkomstig de Europees Nederlandse situatie wordt voorgesteld om een programma
voor vroegschoolse educatie ook te implementeren in groep 1 en 2 van het basisonderwijs.
Om dezelfde reden als voor de dagopvang, namelijk dat een aanzienlijk deel van de
kinderen in Caribisch Nederland risico loopt op een achterstand, wordt voorgesteld
dat álle basisscholen voorzien in een programma van vroegschoolse educatie. Dit wetsvoorstel
regelt dat de Wet primair onderwijs BES op dit punt wordt aangepast. Net als een kindercentrum
kan een basisschool zelf bepalen welk programma voor vroegschoolse educatie wordt
aangeboden, zolang het programma voldoet aan de eisen in de geldende wet- en regelgeving.
Dit resulteert in de situatie dat kinderen in Caribisch Nederland tot hun vierde voor
gerichte stimulering van hun ontwikkeling door middel van een programma voor voorschoolse
educatie terecht kunnen in de dagopvang, en dit wordt voortgezet door middel van een
programma voor vroegschoolse educatie als kinderen vanaf hun vierde levensjaar instromen
in het basisonderwijs. Dit draagt bij aan het voorkomen en bestrijden van ontwikkel-
en leerachterstanden, en zorgt bovendien voor een soepele overgang van de dagopvang
naar het basisonderwijs voor kinderen.
Afspraken over overdracht van gegevens
Uit figuur 1 blijkt dat het kinderopvangstelsel en het primair onderwijs elkaar op
twee momenten raken: 1) bij de overgang van dagopvang naar basisonderwijs, en 2) gedurende
de basisschoolperiode indien een leerling ook naar de buitenschoolse opvang gaat.
Ten behoeve van de doorlopende ontwikkel- en leerlijn van kinderen is het wenselijk
dat houders van kindercentra en gastouders en basisscholen gegevens over de ontwikkeling
van een kind bij de instroom naar het basisonderwijs (moment 1) of gedurende de basisschoolperiode
(moment 2) kunnen overdragen aan de basisschool. Voorwaarde voor het overdragen van
gegevens tussen kinderopvang en scholen is dat wordt voldaan aan de Wet bijzondere
persoonsgegevens BES.
Met betrekking tot moment 1 is in dit wetsvoorstel opgenomen dat de dagopvang en de
basisschool, met instemming van de ouders, een «warme overdracht» organiseren in de
vorm van een gesprek. Indien mogelijk sluiten ook de ouders daarbij aan. Het wetsvoorstel
bevat de wettelijke grondslag voor deze gegevensoverdracht. Hierbij is instemming
van ouders opgenomen als extra waarborg, vanuit het uitgangspunt dat de ouder bij
uitstek waakt over de gegevens van het kind. Tijdens dit gesprek worden relevante
gegevens gedeeld over de ontwikkeling van het kind. Mede op basis van de informatie
uit dit gesprek kan de basisschool de instroom van het kind in de basisschool goed
organiseren. Indien het kind ook de overstap maakt naar buitenschoolse opvang, dan
kan de aanbieder van buitenschoolse opvang ook aansluiten bij dit gesprek. Basisscholen
en kinderopvang dienen afspraken te maken over de organisatie van dit gesprek. Er
kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het gezamenlijk opstellen van een overdrachtsformulier.
Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om in lagere regelgeving nadere eisen te stellen
aan de gegevensoverdracht tussen kinderopvang en scholen tijdens het gesprek. Gedacht
wordt om te specificeren om welke gegevens het kan gaan: ontwikkelingsgegevens op
het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele vaardigheden. Het gaat
hierbij uitdrukkelijk niet om gezondheidsgegevens. Deze kan de ouder indien gewenst
zelf delen met de kinderopvang dan wel met de basisschool.
Indien een ouder geen instemming verleent voor het gesprek, kan een houder van een
kindercentrum of gastouder op basis van artikel 8, onderdeel a, in samenhang met artikel 5
van de Wet bescherming persoonsgegevens BES wel aan de ouders om toestemming vragen
om ontwikkelgegevens schriftelijk met de basisschool te delen. Ouders zullen hiervoor
schriftelijk om uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toestemming worden gevraagd. Het
niet geven van toestemming door een ouder mag niet leiden tot geen dienstverlening:
ook als een basisschool bij de instroom geen gegevens over de ontwikkeling van een
kind van de dagopvang ontvangt, zal de basisschool een zo goed mogelijke start voor
de leerling moeten organiseren. Dit is immers ook het geval voor kinderen die niet
deel hebben genomen aan de dagopvang.
Met betrekking tot afstemming tussen school en buitenschoolse opvang (moment 2) is
het uitgangspunt dat er, met uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toestemming van de
ouders op grond van artikel 8, onderdeel a, in samenhang met artikel 5 van de Wet
bescherming persoonsgegevens BES, gegevens worden overgedragen indien de situatie
daarom vraagt. Ouders zullen gevraagd worden om een schriftelijke verklaring te ondertekenen
over het toestaan van de specifieke ontwikkelgegevens. Bovendien mag het niet geven
van toestemming of het intrekken van toestemming niet leiden tot een andere behandeling
van het kind door de buitenschoolse opvang dan wel de basisschool. De kinderopvang
en de basisschool zullen zich altijd moeten inzetten voor het bieden van een aanbod
dat aansluit op de ontwikkeling van het kind. Onderlinge gegevensdeling draagt echter
wel bij aan het optimaal vormgeven van het aanbod en aan de onderlinge afstemming
van het aanbod ten behoeve van de doorlopende ontwikkellijn.
Tweemaal jaarlijks overleg
De doorlopende ontwikkel- en leerlijn vergt een goede samenwerking tussen – in ieder
geval – de kinderopvang en het basisonderwijs. Om de onderlinge samenwerking en daarmee
de kwaliteit van de doorlopende ontwikkel- en leerlijn te bevorderen, is in het wetsvoorstel
opgenomen dat de houders van kindercentra, gastouders (of vertegenwoordigers van gastouders)
en de bevoegd gezagsorganen van alle basisscholen van het betreffende eiland hiertoe
minimaal twee keer per jaar in overleg treden. De overlegplicht komt overeen met de
situatie in Europees Nederland, waar gemeenten – als verantwoordelijke voor de voorschoolse
educatie – en schoolbesturen primair onderwijs – als verantwoordelijke voor de vroegschoolse
educatie – jaarlijks op overeenstemming gericht overleg dienen te voeren over de voor-
en vroegschoolse educatie.
Alle partners dienen bij te dragen aan het maken van de afspraken over de doorlopende
ontwikkel- en leerlijn. Het kan daarbij gaan over het maken van afspraken over de
warme overdracht van de dagopvang naar de basisschool, het samen werken aan het verhogen
van de ouderbetrokkenheid, het afstemmen van het aanbod en de activiteiten, en de
samenwerking tussen de basisscholen en de buitenschoolse opvang aangaande huiswerk
en huiswerkbegeleiding.
Het wetsvoorstel bevat een faciliterende rol voor het openbaar lichaam. Het openbaar
lichaam kan de integraliteit bewaken en waar nodig ook andere partners betrekken.
Het openbaar lichaam dient het overleg te initiëren.
4.3 Toezicht op de kwaliteit
In de voorgaande paragraaf zijn op hoofdlijnen de kwaliteitseisen opgenomen waaraan
de houders van kindercentra en gastouderopvang in Caribisch Nederland moeten voldoen.
De houders zijn zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de kwaliteitseisen en het
continu verbeteren van de kwaliteit. Handhaving van de kwaliteitseisen en een adequaat
toezicht daarop is van essentieel belang voor het bewaken en het stimuleren van het
verbeteren van de kwaliteit. Deze paragraaf gaat op hoofdlijnen in op de wijze waarop
het toezicht op de naleving van de kwaliteit wordt ingericht. In hoofdstuk 9 wordt
dit nader toegelicht, en wordt ook ingegaan op het toezicht op de rechtmatigheid.
Bij de inrichting van het toezicht wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
het toezicht is (1) onafhankelijk en transparant, (2) gericht op het voldoen van de
locatie aan de gestelde kwaliteitseisen en het stimuleren van verdere kwaliteitsverbetering,
en (3) zo eenvoudig mogelijk en zoveel mogelijk gelijk voor de drie openbare lichamen.
In de volgende paragrafen worden deze uitgangspunten nader toegelicht.
4.3.1 Onafhankelijk en transparant
Om het toezicht zuiver en gedegen plaats te laten vinden, is noodzakelijk dat de toezichthouder
onafhankelijk toezicht kan houden. In de brief van juni 2019 is de Tweede Kamer geïnformeerd
dat – in overleg met de openbare lichamen – het voornemen is om de Inspectie van het
Onderwijs te belasten met het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch
Nederland. Als externe toezichthouder kan de inspectie onafhankelijk het toezicht
uitvoeren. Daarnaast heeft de inspectie al ervaring op de eilanden gezien hun verantwoordelijkheid
aangaande het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in Caribisch Nederland, en
bovendien heeft de inspectie al expertise met betrekking tot het uitvoeren van het
toezicht op de voorschoolse educatie in Europees Nederland. De inspectie kan daarmee
voortbouwen op bestaande expertise die binnen de organisatie aanwezig is. Voor een
lokale partij zou het opbouwen en onderhouden van de expertise gezien de grootte van
de eilanden niet in verhouding staan tot de feitelijk benodigde inspectiecapaciteit.
Om te voorkomen dat de afstand te groot wordt, kan de inspectie samenwerken met lokale
ambtenaren van het openbaar lichaam. Dit wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 9.
Het toezicht wordt transparant ingericht langs de volgende drie elementen: (1) informatieverzameling:
het vaststellen van de stand van zaken; (2) oordeelsvorming: het op basis van de verkregen
informatie vormen van een oordeel of al dan niet aan de gestelde eisen wordt voldaan,
en (3) eventuele interventie: het naar aanleiding van het gevormde oordeel eventueel
te handhaven met als doel ervoor te zorgen dat de organisatie structureel aan de gestelde
eisen voldoet. In hoofdstuk 9 is de werkwijze nader uitgewerkt.
4.3.2 Gericht op het voldoen van de locatie aan de gestelde kwaliteitseisen en het
stimuleren van verdere kwaliteitsverbetering
Het toezicht zal op locatieniveau plaatsvinden. Dat betekent dat de locatie het object
van toezicht is, en niet de houder of de overkoepelende organisatie. De kwaliteitseisen
in dit wetsvoorstel kunnen immers het beste op locatieniveau worden getoetst. Per
locatie wordt vastgesteld of er krachtens de regels in dit wetsvoorstel en lagere
regelgeving gehandeld wordt. Er wordt een onderzoeks- waarderingskader opgesteld per
opvangvorm, waarin de verschillende kwaliteitseisen zijn opgenomen. De bevindingen
worden vastgelegd in een rapport. Het rapport wordt met de houder besproken, en indien
nodig worden er nadere afspraken gemaakt. Indien een houder van een kindercentrum
meerdere locaties heeft, zal voor iedere locatie dus een afzonderlijk rapport worden
opgesteld. In hoofdstuk 9 wordt nader ingegaan op het onderzoeks- en waarderingskader
en het rapport.
Indien een locatie aan alle kwaliteitseisen voldoet, dan zal in het eindoordeel in
het rapport worden aangeven dat de locatie voldoende basiskwaliteit levert. Indien
een locatie niet voldoet aan de kwaliteitseisen, dan zal de toezichthouder hierover
in overleg treden met de houder en hiervan melding maken in het rapport. In het rapport
wordt duidelijk aangegeven op welke onderdelen de locatie onvoldoende kwaliteit levert.
Bij het rapport wordt dan ook een herstelopdracht (of herstelopdrachten) bijgevoegd,
die de houder van een kindercentrum of de gastouder binnen een afgesproken termijn
moet uitvoeren. De herstelopdracht is erop gericht dat als de houder van een kindercentrum
of de gastouder de opdracht goed uitvoert, de locatie dan (weer) voldoet aan de kwaliteitseisen.
Het toezicht is vooral stimulerend van aard: gericht op het verbeteren van de kwaliteit.
De handhavingsinstrumenten worden nader uitgewerkt in hoofdstuk 9.
Het streven is dat op een locatie een niveau van professionaliteit aanwezig is waarbij
continu wordt gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit en een goed en veilig pedagogisch
klimaat. Ook als een locatie al voldoet aan de basiskwaliteit zoals wordt geregeld
in dit wetsvoorstel, kan een locatie de kwaliteit blijven ontwikkelen. Houders van
kindercentra en gastouders worden daarom gestimuleerd om eigen ambities te formuleren,
bovenop de basiskwaliteitseisen in dit wetsvoorstel.
4.3.3 Zo eenvoudig mogelijk
Om het toezichtstelsel helder te houden en niet nodeloos belastend voor de kinderopvang,
is gestreefd naar een zo eenvoudig mogelijk stelsel. Ook gezien de schaalgrootte van
de eilanden ligt een eenvoudig toezichtstelsel voor de hand. Langs drie lijnen wordt
de eenvoudigheid van het stelsel zo goed mogelijk gerealiseerd.
Allereerst zal de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht op de kwaliteit van alle
soorten kinderopvang bij één organisatie liggen. Dat is anders dan in Europees Nederland,
waar onderscheid wordt gemaakt tussen het toezicht op de «reguliere» kinderopvang
(gemeente, uitgevoerd door de GGD), de basisvoorwaarden voorschoolse educatie (gemeente,
uitgevoerd door de GGD) en het toezicht op de gehele voorschoolse educatie (Inspectie
van het Onderwijs). Daarbij helpt het dat de voorschoolse educatie volledig is geïntegreerd
in de dagopvang.
Ten tweede zal het toezicht alleen op locatieniveau plaatsvinden, en niet op organisatieniveau
of interbestuurlijk niveau. Wel zal de inspectie gevraagd worden om regelmatig te
rapporteren over de staat van de kwaliteit van het gehele kinderopvangstelsel in Caribisch
Nederland. De bevindingen worden besproken in het jaarlijkse overleg met de Minister
en de openbare lichamen, zoals beschreven in paragraaf 3.6. Uit dit overleg kunnen
bestuurlijke afspraken voortvloeien om het kinderopvangstelsel als geheel te verbeteren.
Ten derde zal het toezicht zo veel mogelijk gelijk zijn voor de drie openbare lichamen.
Aangezien in dit wetsvoorstel en de daarop te baseren lagere regelgeving de belangrijkste
kwaliteitseisen zijn of worden opgenomen, zal het onderzoeks- en waarderingskader
voor de openbare lichamen ook grotendeels overeenkomen. Alleen de nadere regels in
de Eilandsverordeningen kunnen verschillen tussen de drie eilanden opleveren. Deze
zullen worden verwerkt in het onderzoeks- en waarderingskader.
4.4 Financiering
Voor een structurele verbetering van de kinderopvang en het tegelijkertijd financieel
toegankelijk houden van de kinderopvang in Caribisch Nederland is de financiering
van belang. In paragraaf 4.1.2 is aangegeven dat er een publiek (gefinancierd) stelsel
komt waarbij aanvullende regels worden gesteld. In deze paragraaf wordt de financiering
verder uitgewerkt. Het stelsel dat voor de structurele bekostiging van de kinderopvang
wordt voorgesteld, is gebaseerd op drie belangrijke pijlers: (1) de rijksoverheid
bekostigt houders van kindercentra en gastouders rechtstreeks, (2) er wordt gebruik
gemaakt van gegevens over het gebruik van de kinderopvang, en (3) ouders betalen een
inkomensonafhankelijke ouderbijdrage aan de houder van het kindercentrum of de gastouder.
Voor gastouderopvang en flexibele opvang kunnen aanvullende afspraken ten aanzien
van de financiering worden gemaakt. Dit wordt in 4.4.4 afzonderlijk toegelicht. In
onderstaande tekst wordt daarom alleen gesproken over de financiering van de kindercentra.
In hoofdstuk 8 wordt de uitvoering van het stelsel waaronder het nieuwe financieringsstelsel
nader toegelicht.
4.4.1 Directe financieringsrelatie
Het kabinet en de openbare lichamen vinden het van groot belang om de financiële toegankelijkheid
van het stelsel te waarborgen. Om ervoor te zorgen dat kinderopvang voor alle kinderen
toegankelijk is, zullen houders van kindercentra en gastouders per kind vergoedingen
ontvangen die voor de verschillende vormen van kinderopvang worden vastgesteld.21 Zij krijgen de kinderopvangvergoeding direct van de rijksoverheid. Binnen dit stelsel
betalen de ouders een ouderbijdrage, die wordt geïnd door de houder van het kindercentrum
of de gastouder, conform de huidige situatie in de openbare lichamen.
Het is het voornemen om de RCN-unit SZW te belasten met de taak om betaling van de
kinderopvangvergoeding uit te voeren. De RCN-unit SZW is op alle eilanden aanwezig
en voert op de eilanden de verschillende regelingen van het Ministerie van SZW uit.
Het ligt daarom voor de hand dat de RCN-unit SZW deze taak gaat vervullen wanneer
de wet in werking treedt.
Omdat de kinderopvang voor alle ouders financieel toegankelijk moet blijven, mogen
kindercentra en gastouders geen andere dan door de overheid vastgestelde ouderbijdrage
vragen, ook geen vrijwillige, en is er een acceptatieplicht voor houders van kindercentra
en gastouders.22 Zij mogen geen kinderen weigeren, tenzij sprake is van een bij algemene maatregel
van bestuur aan te wijzen omstandigheid. Achtergrond is dat op deze wijze selectie
van kinderen door een houder van een kindercentrum of gastouder wordt voorkomen en
daarmee het risico op segregatie kan worden teruggedrongen.
Er zijn omstandigheden dat een houder van een kindercentra of een gastouder kinderen
wel kunnen weigeren. Dat geldt bijvoorbeeld als de maximale opvangcapaciteit is bereikt.
Er zijn ook situaties denkbaar waarin duidelijk wordt dat een kindercentrum voor het
betreffende kind niet de juiste plek is, bijvoorbeeld als het kind specifieke ondersteuning
nodig heeft, waarvoor het kindercentrum of de gastouder niet de deskundigheid of faciliteiten
in huis heeft. In zo’n situatie kan het kindercentrum besluiten het kind niet toe
te laten en geen overeenkomst met de ouder af te sluiten. Als een ouder het niet eens
is met het besluit van de houder van het kindercentrum of de gastouder, dan kan de
ouder dit voorleggen aan een door het openbaar lichaam ingestelde onafhankelijke organisatie
voor bemiddeling.
Houders van kindercentra en gastouders zullen per kind een vastgestelde vergoeding
ontvangen. Die vergoeding moet hen redelijkerwijs in staat stellen om een rendabele
exploitatie te realiseren en daarbij ook te werken aan de verbetering van de kwaliteit
van de opvang. Het kabinet overlegt jaarlijks met de openbare lichamen over de hoogte
van de vergoeding per kind.
Kindercentra en gastouders kunnen, zoals beschreven in paragraaf 4.1.2, dus niet concurreren
op prijs. Een stelsel waarin sprake is van vastgestelde vergoedingen maakt dat directe
bekostiging van kindercentra meer voor de hand ligt dan bekostiging via de ouders
van kinderen die naar de kinderopvang gaan. Bij directe bekostiging is sprake van
een directe financiële relatie met kindercentra waardoor de administratieve lasten
voor ouders en kindercentra worden beperkt. Bovendien krijgen de ouders niet zelf
de beschikking over het geld, zodat zij niet verantwoordelijk zijn voor de betaling
aan het kindercentrum.
In het wetsvoorstel worden de kaders van het financieringsstelsel vastgesteld. Op
basis daarvan zullen in lagere regelgeving de nadere regels over de kinderopvangvergoeding
en de hoogte van de ouderbijdragen worden opgenomen. Daarmee wordt de uitvoering meer
gedetailleerd vormgegeven en blijft tegelijkertijd de flexibiliteit behouden. Zo wordt
bijvoorbeeld de jaarlijkse bepaling van de hoogte en indexering van de kinderopvangvergoeding
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld, en zullen de exacte vergoedingen
jaarlijks op basis van de beschreven methodiek door de Minister worden bepaald.
Omdat de kindercentra een door de rijksoverheid vastgestelde ouderbijdrage vragen,
zal de kinderopvangvergoeding samen met de ouderbijdrage de kosten van de opvang volledig
moeten dekken. Ook gelet op het budgettaire belang van het Rijk zal de kinderopvangvergoeding
en de hoogte van de ouderbijdrage op basis van onafhankelijk onderzoek en na overleg
met de openbare lichamen worden vastgesteld. Het is het voornemen om elke vijf jaar
een onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden om te beoordelen of de hoogte van
de vergoeding nog in overeenstemming is met de feitelijke kostenontwikkeling binnen
de kinderopvang op het eiland.
Bij de bekostiging wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de eilanden en
de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud. Ook zal worden bezien of op basis
van objectieve criteria bekostigingsmaatstaven kunnen worden gehanteerd. Omdat de
grootte van de groepen en het daarvoor benodigde aantal medewerkers mede afhankelijk
is van de leeftijd van de kinderen is de leeftijd van het kind bijvoorbeeld een objectief
criterium dat kan worden gebruikt bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding.
De vergoeding zal jaarlijks op basis van de kostenontwikkeling worden aangepast (indexering).
Belangrijk aandachtspunt bij de vaststelling van de vergoeding is dat rekening wordt
gehouden met kostenverhogingen als gevolg van de in de Eilandsverordening vastgelegde
kwaliteitsverbeteringen.
Ouders blijven de ouderbijdrage betalen aan het kindercentrum of de gastouder. Hier
zijn zij aan gewend. Het kabinet ziet geen reden om de inning van de ouderbijdrage
door een uitvoeringsorganisatie te laten geschieden. Inning door een uitvoeringsorganisatie
levert extra kosten op die nauwelijks opwegen tegen de opbrengsten van de ouderbijdrage.
4.4.2 Betalen op basis van gebruik
In de overeenkomst tussen het kindercentrum of de gastouder en de ouder wordt vastgelegd
hoe vaak een kind naar de opvang gaat en welke dagen het betreft. Deze gegevens samen
vormen het «gebruik» van de kinderopvang door het gezin. Ook is er in de overeenkomst
opgenomen hoe met vakanties wordt omgegaan. Verder zal in de overeenkomst de duur
van de overeenkomst en de opzegtermijn worden opgenomen.
Op basis van informatie verkregen naar aanleiding van de tijdelijke subsidieregeling
financiering kinderopvang Caribisch Nederland blijkt dat het grootste deel van de
kinderen in Caribisch Nederland gebruik maakt van 5 dagen opvang in de week. In dit
wetsvoorstel is opgenomen dat ouders naar rato van het gebruik, zoals in de overeenkomst
is opgenomen, betalen. Dit principe komt overeen met de situatie in Europees Nederland.
In Caribisch Nederland wordt het gebruik in de huidige situatie in de regel vastgelegd
in een aantal dagdelen per week. Daarop zal in de toekomstige situatie worden aangesloten.
Een week heeft tien dagdelen. Dus een kind dat 3 dagen naar de opvang gaat, betaalt
60% van de vastgestelde ouderbijdrage voor 5 dagen opvang in de week. De ouder betaalt
daarmee per maand de ouderbijdrage naar rato van het gebruik.
De kinderopvangvergoeding wordt alleen verstrekt aan kindercentra en gastouderopvang
voor kinderen die daadwerkelijk gebruik maken van de kinderopvang. Het voornemen is
om daartoe met gebruikmaking van de delegatiegrondslag van het voorgestelde artikel 4.7
bij algemene maatregel van bestuur te regelen dat de houder van een kindercentrum
of gastouder een aanwezigheidsregistratie aan de Minister verstrekt. Als een kind
structureel niet aanwezig is, dan zal de kinderopvangvergoeding niet meer worden uitgekeerd
en zal het kindercentrum of de gastouder – indien de ouder wist of behoorde te weten
dat de kinderopvangvergoeding te hoog was vastgesteld – het teveel ontvangen bedrag
moeten terugbetalen. Is er sprake van bewust handelen, dan kan er zelfs een bestuurlijke
boete worden opgelegd, zie hiervoor hoofdstuk 9. Bij algemene maatregel van bestuur
worden nadere regels gesteld over de voorwaarde dat gebruik gemaakt wordt van de kinderopvang.
Het voornemen is om hierbij onder andere te regelen dat normale vakantieperiodes en
ziekte niet maken dat niet aan deze voorwaarde wordt voldaan. Bij langdurige ziekte
kan de uitvoeringsorganisatie om een verklaring vragen en op basis daarvan oordelen
of er sprake is van structurele afwezigheid die niet voor financiering in aanmerking
komt. Afwezigheid van meerdere maanden, bijvoorbeeld door verblijf in het buitenland,
wordt niet vergoed.
Soms hebben ouders behoefte om op incidentele basis kinderen naar de opvang te sturen.
Als er kindercentra of gastouders zijn die deze dienstverlening willen aanbieden dan
is ook in dat geval het bezit van een exploitatievergunning een vereiste. Incidentele
opvang zal niet worden gefinancierd door de overheid omdat voor verstrekken van de
kinderopvangvergoeding structurele kinderopvang een vereiste is. Een regelmatig gebruik
van de kinderopvang is in het belang van de ontwikkeling van het kind. Bovendien compliceert
het de uitvoering van het stelsel zowel bij het kindercentrum als de uitvoeringsorganisatie.
Als het kindercentrum of de gastouder gebruik maakt van overheidsfinanciering zal
de ouderbijdrage die de organisatie in rekening brengt voor incidenteel gebruik goedkeuring
behoeven van de uitvoeringsorganisatie.
Het openbaar lichaam kan het Rijk adviseren om uitzonderingen te maken op het uitgangspunt
dat de ouder moet betalen bij gebruik. Bijvoorbeeld als het gaat om calamiteiten die
naar het oordeel van het openbaar lichaam incidentele opvang noodzakelijk maken. Denk
bijvoorbeeld aan de situatie gedurende de COVID-19 pandemie, waarbij voor ouders die
werken in vitale beroepen de kinderopvang tijdelijk ter beschikking wordt gesteld.
Om de uitvoering zo eenvoudig mogelijk te houden en de houders van kindercentra en
gastouders enige zekerheid met betrekking tot de inkomsten te geven, wordt de kinderopvangvergoeding
op kwartaalbasis toegekend. In hoofdstuk 8 wordt dit verder uitgewerkt.
4.4.3 Ouderbijdrage
In hoofdstuk 2 is toegelicht dat uit de nulmeting kinderopvang Caribisch Nederland
is gebleken dat de kosten van kinderopvang voor ouders van kinderen van 0 tot en met
de basisschoolleeftijd, gerelateerd aan het besteedbare inkomen, hoog zijn. Om alle
kinderen de mogelijkheid te bieden om naar de kinderopvang te gaan, zullen de kosten
voor de opvang voor alle ouders in Caribisch Nederland aanzienlijk moeten worden verlaagd.
Met de tijdelijke subsidieregeling zijn al eerste (belangrijke) stappen gezet.
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord de ambitie opgenomen om de kinderopvangvergoeding
in Nederland – zowel in Europees als Caribisch Nederland – (zo mogelijk in stappen)
te verhogen naar 95%. Op Prinsjesdag 2022 heeft het kabinet aangekondigd dat de vergoeding
bij invoering van het nieuwe stelsel met 1%-punt naar 96% zal worden verhoogd en dat
als gevolg daarvan de ouderbijdrage 4% van de kosten van de kinderopvang zal gaan
bedragen.
Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om die ambitie in Caribisch Nederland door
te voeren. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen de hoogte van de
kinderopvangvergoeding en het tarief per dagdeel van de ouderbijdrage jaarlijks worden
bepaald. Op basis van de eerste twee fasen van het kostprijsonderzoek23 is de verwachting dat de ouderbijdrage tussen $ 16 en $ 28 per maand voor de dagopvang
en tussen $ 12 en $ 20 per maand voor de buitenschoolse opvang gaat bedragen. Deze
ambitie zal gelijktijdig met Europees Nederland in werking treden, op zijn vroegst
op 1 januari 2025.
Geen gratis kinderopvang voor elk kind
Het kabinet heeft op verzoek van het openbaar lichaam en vragen vanuit de Tweede Kamer
onderzocht of gratis kinderopvang voor alle kinderen op de eilanden in de rede ligt.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de te verwachten uitvoeringskosten
en verwachten inkomsten uit ouderbijdragen van de kinderopvang in Caribisch Nederland.
Op basis van een aantal aannames kan worden aangenomen dat tegenover een derving aan
niet ontvangen ouderbijdragen besparingen op de kosten aannemelijk zijn waardoor een
deel van de gederfde opbrengsten kan worden gecompenseerd.24
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om ouders een geringe ouderbijdrage te laten
betalen. Hoewel het kabinet het belang van goede kinderopvang onderschrijft, is er
geen verplichting tot deelname aan kinderopvang. Het is de ouder die deze keuze bewust
maakt. Door een ouderbijdrage te vragen wordt die keuze nadrukkelijker genomen en
worden ouders bewust gemaakt van de waarde van kinderopvang.
Daarnaast hecht het kabinet veel waarde aan «evidence-based» beleid. Met andere woorden: voordat een besluit tot gratis kinderopvang wordt genomen,
is het van belang om eerst te bezien wat de effecten zijn van het verder verlagen
van de ouderbijdrage, de wijze waarop ouders daarmee omgaan en welk effect dat heeft
op het gebruik van kinderopvang en de bedrijfsvoering. Het is de verwachting dat het
gebruik van kinderopvang toeneemt als het gratis is. De omstandigheden in Caribisch
Nederland, met momenteel tekorten aan goed opgeleid personeel en goede huisvesting,
zijn van dien aard dat het kabinet van mening is dat het ook vanuit deze optiek niet
opportuun is om op dit moment gratis kinderopvang voor elk kind aan te bieden (zie
verder hoofdstuk 11.5).
Wel financiële ondersteuning in het kader van lokaal armoedebeleid
Wel krijgt het openbare lichaam, als verantwoordelijke voor het eilandelijke armoedebeleid,
de ruimte om voor ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen, de ouderbijdrage
volledig te voldoen aan de houder van het kindercentrum of de gastouder. Voor deze
ouders wordt de kinderopvang gratis. Het openbaar lichaam stelt daarvoor bij eilandsbesluit
nadere regels op. Daarin wordt opgenomen wat de voorwaarden hiervoor zijn. Het openbaar
lichaam is bij uitstek in staat om op basis van vastgestelde criteria tot een zorgvuldige
beoordeling op individuele basis te komen. Op gezette tijden zal het beleid ten aanzien
van de betaling van de ouderbijdrage door het openbaar lichaam worden beoordeeld.
Het is aan het openbaar lichaam om de criteria te bepalen wie voor compensatie van
de ouderbijdrage in het kader van het lokale armoedebeleid in aanmerking komt.
4.4.4 Financiering gastouderopvang en flexibele opvang
Gastouderopvang en flexibele opvang zijn in principe mogelijk. In deze paragraaf wordt
nader ingegaan op de financiering van deze vormen van opvang.
Uiteraard moet de aanbieder van gastouderopvang of flexibele opvang in het bezit zijn
van een exploitatievergunning. Gastouderopvang kan in aanmerking komen voor een kinderopvangvergoeding
via de eerder omschreven directe financiering. Het gaat dan om opvang op de reguliere
tijden. Als het gaat om flexibele opvang is het voornemen om bij algemene maatregel
van bestuur te regelen dat het openbaar lichaam het Rijk kan adviseren over de voorwaarden
voor financiering. In dat geval zullen het Rijk en het openbaar lichaam nadere afspraken
hierover maken.
Net als een kindercentrum zal de gastouder op basis van een overeenkomst met de ouder
de kinderopvangvergoeding bij de uitvoeringsorganisatie aanvragen. De hoogte van de
kinderopvangvergoeding voor gastouderopvang zal op basis van een onafhankelijk onderzoek
worden vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat de gastouder een kinderopvangvergoeding
krijgt die een reële vergoeding is voor de verrichte werkzaamheden en kosten die worden
gemaakt.
Bij gastouderopvang is sprake van een bijzondere vorm van opvang waarbij het lastiger
is om op professionele wijze de kwaliteit van de zorg te kunnen borgen. Voor de meeste
kinderen wordt daarom de opvang in de professionele setting van kindercentra geprefereerd.
Tegen deze achtergrond heeft het openbaar lichaam de mogelijkheid om het Rijk te adviseren
om het aantal te financieren (gastouderopvang)plaatsen te beperken.
Omdat de gastouderopvang in het stelsel aanvullend is op de reguliere kindercentra,
mag de hoogte van de kinderopvangvergoeding geen extra financiële prikkel uitgaan
om gastouderschap financieel aantrekkelijker te laten zijn dan het reguliere kindercentrum.
Daarom zal de ouderbijdrage tenminste gelijk zijn aan de ouderbijdrage die ouders
voor de kinderopvang in een kindercentrum dienen te betalen.
Kinderopvang vindt in de regel overdag plaats. Voor ouders die op onregelmatige tijden
werken kan opvang in de weekend-, avond- en nachturen een ontlasting van hun zorgen
zijn. Als het openbaar lichaam flexibele opvang tot de financiering op het eiland
wil toelaten en daarover overeenstemming is met het Rijk, kunnen ouders voor aanvullende
financiering in aanmerking komen. Voorwaarde is wel dat de ouders kunnen aantonen
dat zij daadwerkelijk werken of in opleiding zijn op deze afwijkende tijdstippen.
Voor de flexibele opvang geldt dus wél een arbeidseis. De toetsing zal door het openbaar
lichaam plaatsvinden en die zal de uitvoeringsorganisatie daarover adviseren. De hoogte
van de ouderbijdrage wordt door het Rijk in overleg met het openbaar lichaam bepaald.
De uitvoering van de financiering van de flexibele opvang gebeurt door de uitvoeringsorganisatie.
Omdat het van belang is dat kinderen in hun ontwikkeling worden gestimuleerd kunnen
deze kinderen normaal gebruik maken van de reguliere opvang. De ouders betalen daarvoor
de ouderbijdrage die voor hen van toepassing is. Het aantal uren flexibele opvang
dat wordt afgenomen, gaat niet ten koste van het maximale aantal uren kinderopvang
dat tijdens kantooruren kan worden afgenomen.
5. Kwaliteitseisen kindercentra en gastouders
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de kwaliteitseisen die bij dit wetsvoorstel
worden gesteld aan respectievelijk kindercentra (paragraaf 5.1) en gastouders (paragraaf 5.2).
In paragraaf 5.3 worden nog enkele overige punten aangestipt die relatie hebben met
de kwaliteitseisen, te weten de kinderopvang aan kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte,
de gevolgen van calamiteiten zoals orkanen, en de mogelijkheid tot experimenteren.
5.1 Kwaliteitseisen kindercentra
De houder van een kindercentrum is verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen
zoals gesteld in en op grond van dit wetsvoorstel. Houders van kindercentra kunnen
dagopvang bieden, buitenschoolse opvang, flexibele opvang, of een combinatie van deze
drie vormen. Als een houder meerdere vormen aanbiedt, dan wordt de houder als één
aanbieder beschouwd. Dat betekent dat een houder bijvoorbeeld niet zowel voor de dagopvang
als voor de buitenschoolse opvang een apart veiligheidsbeleidsplan hoeft op te stellen,
maar dat er één veiligheidsbeleidsplan voor het gehele kindercentrum kan worden opgesteld,
waarbij er uiteraard wel rekening moet worden gehouden met de leeftijd en de ontwikkelfase
van de verschillende aanwezige kinderen. Ook moet er rekening worden gehouden met
de specifieke omstandigheden van de locatie van de opvang in het geval dat de opvang
op verschillende locaties wordt aangeboden. Indien er specifieke eisen voor een van
de vormen van kinderopvang worden gesteld, dan dient dit wel apart terug te komen
in de documenten van de houder.
Aan houders van kindercentra worden verschillende eisen gesteld in het kader van verantwoorde
kinderopvang. Het gaat om eisen omtrent het pedagogisch en educatief handelen, eisen
met betrekking tot de veiligheid en gezondheid, en randvoorwaardelijke eisen zoals
het personeel, de groepsgrootte en de ruimtes. Naast deze eisen is er nog een aantal
andere zaken waar de houder in moet voorzien. Het gaat hier om de meld-, overleg-
en aangifteplicht bij vermoedens van een (seksueel) misdrijf in de kinderopvang, en
het aanstellen van een oudercommissie en een klachtencommissie. In onderstaande alinea’s
worden deze eisen nader toegelicht.
Pedagogisch en educatief handelen
In paragraaf 4.2.2 is de definitie van verantwoorde kinderopvang toegelicht. Houders
van kindercentra dienen, net zoals in Europees Nederland, te beschikken over een pedagogisch
beleidsplan, waarin staat beschreven hoe de houder invulling geeft aan de aspecten
van verantwoorde kinderopvang. Daarmee is het pedagogisch beleidsplan een van de belangrijkste
documenten met betrekking tot de kwaliteit, en een belangrijke informatiebron voor
de toezichthouder bij het uitoefenen van het toezicht. Het plan moet openbaar zijn
voor ouders, zodat ook voor hen de informatie inzichtelijk is. De houder van een kindercentrum
moet er tevens zorg voor dragen dat er conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.
Bovendien dient de houder continu te werken aan kwaliteitsverbetering en professionalisering,
en daartoe dient het plan regelmatig geëvalueerd en geactualiseerd te worden.
Het wetsvoorstel schept, net als de Wet kinderopvang voor Europees Nederland, de mogelijkheid
om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels op te stellen voor
een aantal van de hierna aangegeven onderwerpen. De nadere regels zullen een detaillering
zijn van de in het wetsvoorstel opgenomen algemene uitgangspunten en voorwaarden.
Zo wordt eraan gedacht om nader te specificeren welke elementen aan bod moeten komen
in het pedagogisch en educatief beleidsplan, zoals:
• de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aspecten van verantwoorde kinderopvang;
• de wijze waarop de ontwikkeling van het kind wordt gevolgd en gestimuleerd, en van
welk gestandaardiseerd observatie-instrument hiertoe gebruik wordt gemaakt;
• de wijze waarop gewerkt wordt aan een doorlopende ontwikkel- en leerlijn met het basisonderwijs;
• de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de sociale veiligheid van de kinderen
en het personeel;
• het activiteitenprogramma en het dagritme;
• de wijze waarop ontwikkel- en leerachterstanden worden voorkomen en bestreden en in
het geval van dagopvang het programma dat wordt gebruikt voor voorschoolse educatie;
• de taken die beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers in de kinderopvang
kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij worden begeleid en ingezet, waarbij
het uitgangspunt is dat vrijwilligers altijd boventallig zijn;
• de wijze waarop wordt omgegaan met kinderen die een extra ondersteuningsbehoefte hebben
en welke afspraken hieromtrent zijn gemaakt met ketenpartners;
• de wijze waarop ouders worden betrokken bij de ontwikkeling van hun kind op de kinderopvang;
• de voertaal die in het kindercentrum gebezigd wordt.
Uitgangspunt is dat kindercentra een gevarieerd aanbod bieden waarin zowel ruimte
is voor het spelenderwijs stimuleren van de ontwikkeling van kinderen als voor ontspanning.
Het activiteitenprogramma moet dus gevarieerd en in balans zijn. Buitenschoolse opvang
mag bijvoorbeeld niet alleen of vooral uit huiswerkbegeleiding bestaan.
In het wetsvoorstel is daarnaast de eis opgenomen dat de houder van een kindercentrum
aantoonbaar aandacht moet besteden aan het volgen van de ontwikkeling van kinderen
en het signaleren van bijzonderheden. Op basis daarvan moet de houder van een kindercentrum
het programma afstemmen op wat het kind nodig heeft. Op deze manier moet het kinderopvangstelsel
ook plek bieden voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte, zie hierover verder
paragraaf 5.3.1 over inclusief kinderopvangstelsel als uitgangspunt.
Bovendien is het wenselijk dat de houder van een kindercentrum aandacht besteedt aan
ouderbetrokkenheid. Het voornemen is om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
te regelen dat ouderbetrokkenheid onderdeel uitmaakt van het pedagogisch en educatief
beleidsplan. Uit onderzoek25 blijkt immers dat ouderbetrokkenheid een positieve invloed heeft op de ontwikkeling
van kinderen. Ouders hebben veel kennis over hun kind die relevant is voor de kinderopvang.
En de kinderopvang heeft groot belang bij goede samenwerking met de ouders en een
stimulerend en ondersteunend gezinsklimaat. Beroepskrachten kunnen advies en informatie
aan de ouders geven over het kind en vice versa. Er kan onderscheid worden gemaakt
tussen ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid.26 Bij ouderparticipatie gaat het om de deelname van ouders bij de organisatie, bijvoorbeeld
door bij activiteiten te ondersteunen of door zitting te nemen in de oudercommissie.
Bij ouderbetrokkenheid gaat het om de betrokkenheid van de ouders bij de ontwikkeling
van hun kind op de kinderopvang of de school, bijvoorbeeld door thuis verder te oefenen
met taal. Bij een hoge mate van ouderbetrokkenheid ontstaat er «educatief partnerschap»
tussen ouders en de kinderopvang. Met betrekking tot ouderparticipatie is in het wetsvoorstel
opgenomen dat een kindercentrum een oudercommissie en een klachtencommissie dient
te hebben (zie toelichting verderop in deze paragraaf). Beide commissies dragen bij
aan de dialoog tussen het kindercentrum en de ouder op organisatieniveau. Met betrekking
tot ouderbetrokkenheid wordt er, zoals eerder aangegeven, aan gedacht om voor te schrijven
dat een houder van een kindercentrum in het pedagogisch beleidsplan moet opnemen hoe
ouders worden betrokken bij de ontwikkeling van hun kind.
Tot slot schept het wetsvoorstel de mogelijkheid om nadere regels te stellen aan de
kwaliteitszorg en de professionele kwaliteitscultuur binnen het kindercentrum. Het
is de bedoeling dat de houder en de medewerkers van een kindercentrum samen continu
werken aan het verbeteren van de kwaliteit van (de dienstverlening van) het kindercentrum.
Met kwaliteitszorg wordt bedoeld het op een systematische en gestructureerde wijze
continu werken aan kwaliteitsverbetering. Een kindercentrum kan daar verschillende
instrumenten en processen voor inzetten, zoals een kwaliteitsplan met concrete doelen,
een evaluatiecyclus, en bekwaamheidsbeleid. Kwaliteitszorg is dus een expliciete manier
van het organiseren van kwaliteitsverbetering. Naast kwaliteitszorg is ook een professionele
kwaliteitscultuur van belang. De professionele kwaliteitscultuur is ten opzichte van
de kwaliteitszorg meer impliciet: het is de voedingsbodem waarop de kwaliteit in een
kindercentrum tot bloei kan komen. Het gaat onder andere om de gedeelde waarden binnen
het kindercentrum, en de houding en het gedrag binnen het kindercentrum dat als normaal
wordt gezien. Daardoor kan een sfeer ontstaan waarin het veilig is om te leren, en
waarin er een collectieve gemotiveerdheid is om samen continu te werken aan het verbeteren
van de kwaliteit van het kindercentrum.
Veiligheid en gezondheid
Ten aanzien van veiligheid en gezondheid wordt een aantal eisen gesteld. Houders van
kindercentra dienen, net zoals in Europees Nederland, te beschikken over een veiligheids-
en gezondheidsbeleidsplan, waarin staat beschreven hoe de veiligheid en gezondheid
van de op te vangen kinderen wordt gewaarborgd. Het gaat daarbij om zaken als hygiëne,
brandveiligheid en emotionele veiligheid. Dit beleidsplan dient regelmatig te worden
geëvalueerd en geactualiseerd. Houders van kindercentra dienen er tevens zorg voor
te dragen dat er conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld.
Over aspecten van veiligheid en gezondheid worden nadere regels gesteld. Er wordt
aan gedacht om – overeenkomstig het Besluit kwaliteit kinderopvang dat voor Europees
Nederland geldt – nader te specificeren welke elementen aan bod moeten komen in het
veiligheids- en gezondheidsbeleidsplan, zoals:
• een beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum er zorg voor
draagt dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met de beroepskrachten een
continue proces is van het vormen van beleid, implementeren, evalueren en actualiseren;
• een beschrijving van de risico’s die de opvang van kinderen van het desbetreffende
kindercentrum met zich brengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:
o de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de veiligheid van kinderen;
o de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de gezondheid van kinderen; en
o het risico op grensoverschrijdend gedrag door beroepskrachten, beroepskrachten in
opleiding, stagiairs, vrijwilligers, overige aanwezige volwassenen en kinderen;
• een plan van aanpak waarin in concrete termen is aangegeven welke maatregelen binnen
welke termijn zijn genomen teneinde de eerdergenoemde risico’s in te perken en de
handelwijze indien deze risico’s zich verwezenlijken;
• een beschrijving in algemene zin van de wijze waarop kinderen wordt geleerd om te
gaan met risico’s waarvan de gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van kinderen
beperkt zijn;
• een beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum zorgdraagt dat
het actuele veiligheids- en gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk
zijn voor de beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers
en ouders; en
• een beschrijving van de wijze waarop wordt omgegaan met de inrichting, brandveiligheid,
hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum voor zover deze voorschriften
noodzakelijk zijn voor de kinderopvang.
Daarnaast schept dit wetsvoorstel de mogelijkheid voor de openbare lichamen om via
de eilandsverordening nadere regels te stellen aan gezonde voeding. Er is voor gekozen
om deze bevoegdheid aan de openbare lichamen toe te kennen, omdat veel houders van
kindercentra gebruik maken van een externe cateraar. Het openbaar lichaam kan dan
lokale afspraken hierover maken met de juiste partijen, en daarbij binnen de algemene
uitgangspunten rekening houden met de producten die op de eilanden beschikbaar zijn.
Tot slot dienen, overeenkomstig met de eisen voor kinderopvang in Europees Nederland
en conform de aanbeveling uit het Rapport onafhankelijke Commissie Onderzoek Zedenzaak
Amsterdam van april 2011, alle medewerkers van een kindercentrum en andere personen
die geregeld aanwezig zijn tijdens opvanguren te beschikken over een verklaring omtrent
het gedrag. Specifiek gaat het om de volgende personen:
• de houder of voorgenomen houder, zijnde de directeur en bestuurders, van een kindercentrum;
• de personen die in dienst zijn van de houder of met een uitzendorganisatie tijdens
opvanguren werkzaam zijn, dan wel zullen zijn, op de locatie waar de houder een kindercentrum
exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;
• de personen die op basis van een andere overeenkomst met de houder structureel tijdens
opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie waar de houder een kindercentrum
exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;
• de personen die op vrijwillige basis structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn
of zullen zijn op de locatie van waar de houder een kindercentrum exploiteert en waar
kinderen worden opgevangen;
• de personen die uit hoofde van hun functie toegang hebben of zullen hebben tot informatie
over de kinderen die worden opgevangen.
Het voldoen aan deze eis is een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor
een exploitatievergunning. De verklaring omtrent het gedrag mag op het tijdstip van
overlegging niet ouder zijn dan drie maanden en dient tweejaarlijks te worden geactualiseerd.
Tot slot krijgt de toezichthouder de mogelijkheid om van een houder van een kindercentrum
te verlangen dat een verklaring omtrent het gedrag kan worden overlegd van een persoon
van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang structureel aanwezig is, indien de
toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat deze persoon niet voldoet aan de eisen
voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag. Dit komt overeen met de situatie
in Europees Nederland. De achtergrond van dit voorschrift is dat het wenselijk is
dat ten aanzien van personen van 12 jaar of ouder die op het opvangadres ten tijde
van de opvang aanwezig zijn, ook overlegging van een VOG geëist kan worden als de
toezichthouder een redelijk vermoeden heeft van een ernstig strafbaar feit, zoals
een geweld- of zedendelict. Het zal dan vaak om signalen gaan die de toezichthouder
van andere instanties heeft ontvangen, aan de hand waarvan kan worden geconcludeerd
dat sprake kan zijn van direct gevaar voor een opgevangen kind. Het kan inwonende
personen, zoals de 15-jarige zoon van de houder van een aan huis gevestigd kindercentrum
betreffen. Daarnaast kan het gaan om niet-inwonende personen, zoals de partner van
de houder die niet woonachtig is op het adres waar wordt opgevangen, maar daar wel
op bezoek komt ten tijde van de opvang. Ook kan het gaan om personen van 12 jaar of
ouder die in het kindercentrum komen.
Randvoorwaardelijke eisen
De houder van een kindercentrum dient aan een aantal randvoorwaarden te voldoen, ten
behoeve van het bieden van verantwoorde kinderopvang. Deze randvoorwaarden hangen
ook samen met de eerder beschreven eisen met betrekking tot het pedagogisch en educatief
handelen, en de veiligheid en gezondheid. Het gaat om randvoorwaarden op het gebied
van opleiding en kwalificatie, de groepsgrootte en het aantal beroepskrachten in relatie
tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de beschikbare ruimte voor kinderen,
en de inrichting en herkenbaarheid van de ruimtes. In dit wetsvoorstel is opgenomen
dat de houder van een kindercentrum hier aantoonbaar aandacht aan moet besteden. Net
als in Europees Nederland kunnen hier nadere regels over worden gesteld. Gedacht wordt
aan onder meer de volgende regels:
•
Beschikbare ruimtes, inrichting en herkenbaarheid: De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden
opgevangen in een kindercentrum, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in
overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. Alle ruimtes
in een kindercentrum dienen voor een gezond binnenmilieu voorzien te zijn van goede
ventilatie. Een kindercentrum beschikt over een nader te bepalen minimaal aantal vierkante
meter binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. Een kindercentrum
beschikt over een nader te bepalen minimaal aantal vierkante meter gedeeltelijk overdekte
of schaduwrijke buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. Na signalen
van houders van kindercentra wordt eraan gedacht om toe te staan dat zogenaamde «porches»
(structureel overdekte buitenruimten) onder voorwaarden mee te laten tellen als binnenruimten,
omdat in Caribisch Nederland vaak buiten geleefd wordt. De buitenspeelruimte is bij
voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum. In het geval een buitenspeelruimte niet
aangrenzend is, is deze gelegen in de directe nabijheid van het kindercentrum en voor
kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar. Een kindercentrum beschikt voor kinderen
tot de leeftijd
•
Minimale opleidingseisen:
Beroepskrachten in het kindercentrum beschikken minimaal over een pedagogische opleiding
op MBO-2/CVQ-2 niveau. Daarnaast dient binnen het kindercentrum minimaal één beroepskracht
werkzaam te zijn die beschikt over een opleiding op MBO-3/CVQ-3 niveau die specifiek
gericht is op de signalering van leer- en ontwikkelingsachterstanden. De beroepskrachten
die beschikken over een opleiding op MBO-3/CVQ-3 niveau dienen minimaal drie dagen
per week werkzaam te zijn.
Het wetsvoorstel schept daarnaast de mogelijkheid voor openbare lichamen om bij Eilandsverordening
nog aanvullende opleidingseisen te stellen, alsmede eisen aangaande het taalniveau
van de beroepskrachten. Er is voor gekozen om deze bevoegdheid aan de openbare lichamen
toe te kennen, omdat de mogelijkheden hiervoor, onder andere gezien de beschikbaarheid
van opleidingen en beroepskrachten, per openbaar lichaam verschillen.
De houder van een kindercentrum dient er daarnaast zorg voor te dragen dat er gedurende
de kinderopvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd
is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen. Ten behoeve van het bijhouden van
kennis en vaardigheden dient er jaarlijks kinder-EHBO-training gevolgd te worden.
Ook dienen de beroepskrachten in de dagopvang geschoold te zijn in het werken met
een programma voor voorschoolse educatie.
• Maximale groepsgrootte: De maximale groepsgrootte wordt afgestemd op de leeftijd van de kinderen in de groep,
waarbij naarmate de kinderen in de groep ouder zijn, de groep uit meer kinderen mag
bestaan. Daarbij zal rekening gehouden worden met de lokale context (waaronder de
demografische kenmerken) van de openbare lichamen.
• Aantal beroepskrachten: Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op een groep wordt afgestemd op
het aantal aanwezige kinderen in de groep, waarbij naarmate de kinderen ouder zijn,
minder beroepskrachten hoeven te worden ingezet. Per stamgroep wordt er zoveel mogelijk
gewerkt met vaste beroepskrachten.
• Inzet beroepskrachten in opleiding en stagiairs: Bij de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs wordt rekening gehouden
met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden.
Beschermingscode huiselijk geweld en kindermishandeling
De regering is voornemens om regelgeving op te stellen voor Caribisch Nederland over
hoe te handelen in het geval van vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Er is hiervoor een ontwerp27 van een algemene maatregel van bestuur in internetconsultatie gegaan. Deze zal ook
gaan gelden voor de kinderopvang.
Vanuit het Ministerie van VWS is in 2019 al een handreiking beschikbaar gekomen waarin
de stappen met betrekking tot het melden van huiselijk geweld en kindermishandeling
worden toegelicht. De openbare lichamen kunnen op basis van de handreiking hier nader
beleid op ontwikkelen. De openbare lichamen zijn bovendien volgens het train-de-trainer-principe
hierin getraind, zodat vanuit de openbare lichamen ook andere organisaties in de (jeugd)keten,
zoals de kinderopvang, kunnen worden getraind.
Meld-, overleg- en aangifteplicht bij vermoedens mishandeling of zedenmisdrijf
Dit wetsvoorstel bevat een handelwijze voor situaties waarbij een houder of een medewerker
van een kindercentrum vermoedens heeft dat er sprake is van een misdrijf binnen het
desbetreffende kindercentrum, gepleegd door een bij het kindercentrum «werkzaam persoon».
Daaronder vallen ook stagiairs, vrijwilligers en bestuurders. De handelwijze komt
overeen met de handelwijze die in Europees Nederland geldt voor de kinderopvang. Indien
een houder van een kindercentrum of een medewerker van een kindercentrum op enigerlei
wijze bekend is geworden met een (seksueel) misdrijf binnen het kindercentrum, dient
deze persoon te handelen volgens deze handelwijze. Dit geldt voor alle medewerkers
van een kindercentrum.
Als een medewerker seksueel misbruik, seksuele intimidatie, of geweld tegen kinderen
vermoedt, moet hij dit onmiddellijk bekend maken bij de houder. Deze meldplicht geldt
voor alle medewerkers. De houder moet na een melding direct in overleg treden met
een bij ministeriële regeling aan te wijzen onafhankelijke deskundige. Dit is de overlegplicht.
De deskundige stelt vast of er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar
feit. In het geval een strafbaar feit wordt vermoed, dan is de houder altijd verplicht
om aangifte hiervan te doen bij de politie. De houder informeert ook de betrokkenen
over de aangifte. De aangewezen deskundige is vrijgesteld van de verplichting om aangifte
te doen van seksueel misbruik of seksuele intimidatie. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur zullen nadere regels worden gesteld over de deskundige. Er wordt in elk
geval voorzien in een geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht.
De deskundige kan ook benaderd worden voor advies ten aanzien van eventueel te nemen
stappen, en voor begeleiding bij het zoeken naar een oplossing dan wel bij het indienen
van een klacht of aangifte.
Oudercommissie
Overeenkomstig met Europees Nederland wordt voorgesteld om kindercentra met meer dan
50 kinderen te verplichten zich in te spannen om een oudercommissie in te stellen.
De oudercommissie heeft de taak het bestuur van het kindercentrum te adviseren over
het beleid dat gevoerd wordt aangaande de aspecten van verantwoorde kinderopvang.
Middels deze verplichting wordt de dialoog tussen het kindercentrum en de ouders van
de op te vangen kinderen gestimuleerd. Ouders kunnen zitting nemen in de oudercommissie
en via deze weg inspraak hebben in het beleid van het kindercentrum. Het openbaar
lichaam kan bij Eilandsverordening nadere regels stellen ten aanzien van de oudercommissie,
zodat recht gedaan kan worden aan de lokale context.
Klachtencommissie, klachtenprocedure en onafhankelijke bemiddeling
Indien een ouder ontevreden is over een gedraging jegens een ouder of een kind door
een medewerker van het kindercentrum, of over de overeenkomst tussen de ouder en de
houder van het kindercentrum, dan is het van belang dat de ouder hierover een klacht
kan indienen bij het kindercentrum. Daarom is in dit wetsvoorstel opgenomen dat een
houder van een kindercentrum, net als in Europees Nederland, een klachtenprocedure
vaststelt en deze inzichtelijk maakt voor ouders. Voor het behandelen van klachten
stelt de houder een klachtencommissie in. Op basis van de klachtenprocedure worden
de klachten zorgvuldig behandeld door de klachtencommissie. Het openbaar lichaam kan
bij Eilandsverordening nadere regels stellen ten aanzien van de klachtenprocedure
en klachtencommissie, zodat recht gedaan kan worden aan de lokale context.
In Europees Nederland hebben ouders ook de mogelijkheid om bij klachten zich te wenden
tot de Geschillencommissie Kinderopvang. Deze commissie is echter niet actief in Caribisch
Nederland. Desalniettemin is het wenselijk dat ouders voor, tijdens of na een klachtenprocedure
ook advies of ondersteuning kunnen inwinnen bij een onafhankelijke partij. Het kan
bijvoorbeeld gaan om de situatie dat ouders hun kind aanmelden bij een kindercentrum,
en dat de houder van het kindercentrum het kind om een bepaalde reden niet toelaat.
De onafhankelijke partij kan eventueel ook bemiddelen tussen ouders en (de klachtencommissie
van) het kindercentrum. In dit wetsvoorstel is daarom opgenomen dat het openbaar lichaam
zorg moet dragen voor de aanwezigheid van onafhankelijke partij waar ouders bij terecht
kunnen voor advies, begeleiding en onafhankelijke bemiddeling, met de ruimte om hier
door het openbaar lichaam bij Eilandsverordening nadere invulling aan te geven.
5.2 Kwaliteitseisen gastouderopvang
Op dit moment zijn er in Caribisch Nederland alleen op Bonaire enkele gastouders actief.
Zoals beschreven in paragraaf 4.1.1. kunnen gastouders bijdragen aan de flexibiliteit
en diversiteit van het kinderopvangstelsel. Voor gastoudervang gelden de kwaliteitseisen
zoals opgenomen in dit wetsvoorstel.
In Europees Nederland wordt gastouderopvang aangeboden via gastouderbureaus. Het gastouderbureau
is verantwoordelijk voor het pedagogisch beleid en het gezondheids- en veiligheidsbeleid
van de gastouderopvang, en ondersteunt en begeleidt de individuele gastouders hierin.
Gezien de schaalgrootte van de eilanden ligt het niet voor de hand om aparte gastouderbureaus
op te richten. Het is daarentegen wel van belang dat gastouders worden ondersteund
en begeleid, zeker omdat gastouders zich – anders dan in Europees Nederland – ook
moeten richten op het spelenderwijs en doelgericht stimuleren van de ontwikkeling
van kinderen en het voorkomen en bestrijden van ontwikkel- en leerachterstanden. Daarom
is, in overleg met de openbare lichamen, in het wetsvoorstel opgenomen dat het openbaar
lichaam ook zorg moet dragen voor de begeleiding en ondersteuning van de gastouders.
Het gaat dan bijvoorbeeld om begeleiding bij het opstellen van de benodigde beleidsplannen,
en het efficiënt organiseren van bijscholingscursussen. Het openbaar lichaam kan zelf
deze rol vervullen, maar kan hierover ook afspraken maken met een andere organisatie,
bijvoorbeeld een kindercentrum. De gastouder zelf blijft verantwoordelijk voor het
voldoen aan de kwaliteitseisen zoals gesteld in dit wetsvoorstel en de lagere regelgeving.
Zie hierover verder paragraaf 5.3.2.
Pedagogisch en educatief handelen
De definitie van verantwoorde kinderopvang, inclusief het gedeelte met betrekking
tot het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen, geldt ook voor gastouderopvang.
Gastouders dienen een dusdanig pedagogisch beleid te voeren dat dit redelijkerwijs
resulteert in verantwoorde kinderopvang. De gastouder dient dit beleid schriftelijk
vast te leggen. Dit is een belangrijke informatiebron voor de toezichthouder op de
kwaliteit voor het uitoefenen van het toezicht. Daarnaast dienen gastouders de ontwikkeling
van kinderen te volgen.
Het wetsvoorstel schept de mogelijkheid om nadere regels te stellen aan gastouderopvang
met betrekking tot de minimale opleidingseisen, de inrichting van een ondersteuningsstructuur
binnen de kinderopvang, en het activiteitenprogramma. Dit komt overeen met de mogelijkheid
die hiervoor voor kindercentra wordt geschept.
Het wetsvoorstel schept daarnaast de mogelijkheid voor de openbare lichamen om bij
Eilandsverordening nadere regels te stellen aan het pedagogisch beleid van de gastouderopvang.
Echter, omdat gastouderopvang zeer kleine organisaties zijn, is de intentie om het
in eerste instantie te laten bij de algemene eis uit dit wetsvoorstel: uit het schriftelijk
vastgestelde beleid moet blijken hoe gewerkt wordt aan verantwoorde kinderopvang.
De reden om dit voor gastouderopvang te regelen bij Eilandsverordening, is omdat de
specifieke lokale context bepalend kan zijn voor de invulling van het gastouderschap.
Zoals eerder gesteld moet een gastouder in ieder geval voldoen aan de volledige definitie
van verantwoorde kinderopvang.
Tot slot kunnen de openbare lichamen net als voor kindercentra ook nadere regels stellen
voor gastouderopvang aangaande gezonde voeding, en de lokale partners met wie de gastouder
afspraken maakt ten behoeve van de optimale ontwikkeling van kinderen. Dat geldt ook
voor het taalniveau van de gastouders.
Veiligheid en gezondheid
Gastouders dienen een dusdanig veiligheids- en gezondheidsbeleid te voeren dat dit
redelijkerwijs resulteert in verantwoorde kinderopvang. De gastouder dient dit beleid,
net als het pedagogisch beleid, schriftelijk vast te leggen.
Gedacht wordt om, net als voor houders van kindercentra te specificeren uit welke
elementen het veiligheids- en gezondheidsbeleid minimaal dient te bestaan. Aangezien
de setting en de omvang (en daarmee vaak ook de organisatiekracht) van een gastouderopvang
anders is dan van een kindercentrum, dient hier rekening mee te worden gehouden bij
het opstellen van de nadere eisen aangaande veiligheid en gezondheid. Voor de houders
van een kindercentra bestaat al een beeld van deze regels (zie paragraaf 5.1). Het
ligt niet voor de hand om deze eventuele nadere regels een-op-een over te nemen voor
de gastouderopvang. Indien wordt gekozen voor nadere regelgeving, zullen de eisen
worden opgesteld in overleg met de stakeholders, zodat deze aansluiten bij de omvang
van de gastouderopvang en de Caribische context.
Daarnaast dienen, overeenkomstig met de eisen voor kinderopvang in Europees Nederland
en conform de aanbeveling uit het Rapport onafhankelijke Commissie Onderzoek Zedenzaak
Amsterdam van april 2011, ook de gastouder en personen die op structurele basis aanwezig
zijn tijdens opvanguren te beschikken over een verklaring omtrent het gedrag. Specifiek
gaat het om de personen van 18 jaar en ouder die op het woonadres waar gastouderopvang
plaatsvindt hun hoofdverblijf hebben of zullen hebben dan wel die structureel tijdens
opvanguren aanwezig zijn. Bovendien krijgt de toezichthouder de mogelijkheid om, net
als van houders van kindercentra, van een gastouder te verlangen dat een verklaring
omtrent gedrag kan worden overlegd van een persoon van 12 jaar of ouder die ten tijde
van de opvang structureel aanwezig is, indien de toezichthouder redelijkerwijs mag
vermoeden dat deze persoon niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring
omtrent het gedrag. Dit komt overeen met de situatie in Europees Nederland. Hier kan
het gaan om inwonende personen, zoals het 15-jarige kind van de gastouder, of niet-inwonende
personen, zoals de partner van de gastouder die elders woont maar wel op bezoek komt
ten tijde van de opvang of de achterwacht van de gastouder die in geval van een calamiteit
de opvang van de gastouder tijdelijk overneemt. Ook kan het gaan om personen van 12
jaar of ouder die anders dan incidenteel in de voorziening voor gastouderopvang komen.
Randvoorwaardelijke eisen
De houder van een gastouderopvang dient aan een aantal randvoorwaarden te voldoen,
ten behoeve van het bieden van verantwoorde kinderopvang. Deze randvoorwaarden hangen
ook samen met de eerder beschreven eisen met betrekking tot het pedagogisch en educatief
handelen, en de veiligheid en gezondheid.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een gastouder achttien jaar of ouder dient te
zijn. Volwassenen van wie een of meer kinderen onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling
of voorlopige ondertoezichtstelling28, volwassenen die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen zijn ontheven uit
het ouderlijk gezag29, of volwassenen die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen zijn ontzet
van het gezag30 mogen geen gastouderopvang bieden.
Daarnaast gaat het om randvoorwaarden op het gebied van opleiding en kwalificatie,
de beschikbare ruimte en de inrichting ervan. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat
de gastouder hier aantoonbaar aandacht aan moet besteden. Hierover kunnen nadere regels
worden gesteld. Gedacht wordt in ieder geval aan de volgende regels:
• Opleidingseisen: Gastouders beschikken minimaal over een pedagogische opleiding op MBO-2/CVQ-2 niveau
en moeten aantoonbaar in staat zijn om ontwikkel- en leer achterstanden te voorkomen
en te bestrijden, en om de ontwikkeling van kinderen te kunnen volgen. Voor een gastouder
die kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte opvangt, geldt dat aanvullende eisen
aan de opleiding van de gastouder kunnen worden gesteld.
De gastouder moet daarnaast in staat zijn om eerste hulp aan kinderen te kunnen bieden.
Ten behoeve van het bijhouden van kennis en vaardigheden dient er periodiek een kinder-EHBO-training
gevolgd te worden.
• Beschikbare ruimtes en inrichting: De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden
opgevangen in een gastouderopvang, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht
in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. Alle
ruimtes in een gastouderopvang dienen voor een gezond binnenmilieu voorzien te zijn
van goede ventilatie. Een gastouderopvang beschikt over voldoende speel- en slaapruimte
voor kinderen, waaronder begrepen een voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf
jaar op het aantal kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte. Een gastouderopvang
beschikt over voldoende buitenspeelmogelijkheden, afgestemd op het aantal en de leeftijd
van de op te vangen kinderen. Zoals eerder gesteld kan de specifieke lokale context
bepalend zijn voor de invulling van het gastouderschap. Daarom kunnen de openbare
lichamen bij of krachtens Eilandsverordening nadere regels stellen aan de accommodatie,
de beschikbare ruimte voor kinderen en de inrichting van de ruimte die bestemd is
voor de gastouderopvang.
Beschermingscode huiselijk geweld en kindermishandeling
Zoals in paragraaf 5.1 is toegelicht is de regering voornemens regelgeving op te stellen
aangaande hoe te handelen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Naar verwachting zal deze regelgeving ook gaan gelden voor de gastouders in Caribisch
Nederland.
Overlegplicht vermoedens strafbaar feit
Net als voor houders van kindercentra wordt in dit wetsvoorstel een handelwijze vastgelegd
voor gastouders indien zij vermoedens hebben van een geweld- of zedendelict binnen
de gastouderopvang. Zoals eerder vermeld zijn er in Caribisch Nederland geen gastouderbureaus.
In Europees Nederland geldt de overleg- en aangifteplicht voor de houder van het gastouderbureau.
Op het moment dat de houder van het gastouderbureau vermoedens heeft van een geweld-
of zedendelict binnen de gastouderopvang – mogelijk gepleegd door de gastouder dan
wel een ander persoon van 18 jaar of ouder die structureel aanwezig is op de opvang,
bijvoorbeeld de partner van de gastouder – is de houder verplicht om in overleg te
treden met de daarvoor aangewezen deskundige.31 Op het moment dat de deskundige in het gesprek vaststelt dat de vermoedens gegrond
zijn, moet de houder aangifte doen bij de politie.
Door het ontbreken van gastouderbureaus is deze handelwijze voor de gastouderopvang
in Caribisch Nederland niet mogelijk. Het kabinet acht het in verband met de veiligheid
van de kinderen op de gastouderopvang echter noodzakelijk dat er ook een handelwijze
voor de gastouderopvang in Caribisch Nederland is. Daarom wordt voorgesteld om de
overlegplicht direct op te leggen aan de gastouders. Dat betekent dat als een gastouder
een geweld- of zedendelict jegens de opgevangen kinderen vermoedt binnen de gastouderopvang
– mogelijk gepleegd door iemand anders die structureel aanwezig is op de opvang, zoals
de partner of een familielid van de gastouder – de gastouder in overleg moet treden
met de bij ministeriële regeling aangewezen deskundige. Deze verplichting geldt ook
als een gastouder dergelijke vermoedens heeft die betrekking hebben op de situatie
bij een andere gastouder. De deskundige stelt vast of er sprake is van een redelijk
vermoeden van een strafbaar feit. Indien dat het geval is, adviseert de deskundige
wat de gastouder moet doen, bijvoorbeeld het tijdelijk sluiten van de opvang en een
melding maken bij de politie. Het opleggen van een aangifteplicht aan de gastouder
is niet mogelijk, omdat dit in strijd kan zijn met het verschoningsrecht ten aanzien
van de verplichting om aangifte te doen tegen familieleden. Daarom vervult de deskundige
na vaststelling van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit een adviserende
en begeleidende rol. Vanuit die rol kan de deskundige de gastouder bewegen om de juiste
acties te ondernemen.
5.3 Overige punten
In de volgende paragrafen wordt achtereenvolgens stilgestaan bij kinderopvang aan
kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, de gevolgen van calamiteiten,
en experimenten.
5.3.1 Een inclusief kinderopvangstelsel: de ondersteuningsstructuur
Zoals eerder beschreven is een van de doelen van dit wetsvoorstel het verbeteren van
de toegankelijkheid van de kinderopvang. In dat kader is het kabinet van mening dat
het kinderopvangstelsel ook een passende plek moet bieden voor kinderen met een extra
ondersteuningsbehoefte. Het kabinet streeft daarom naar een inclusief kinderopvangstelsel:
een kinderopvangstelsel dat in principe toegankelijk is voor alle kinderen, voor zover
dat vanuit medisch, pedagogisch, psychologisch en organisatorisch oogpunt verantwoord
is.
Vanuit het programma BES(t) 4 kids is op ieder eiland door middel van pilots geëxperimenteerd
met het vormgeven van een ondersteuningsstructuur binnen de kinderopvang, teneinde
de juiste opvang te bieden aan kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte en een
inclusief kinderopvangstelsel te realiseren. Op basis van de ervaringen uit de pilots
zijn in dit wetsvoorstel de kaders van een gelaagde ondersteuningsstructuur opgenomen,
waarin verantwoordelijkheden worden belegd bij de houders van kindercentra en gastouders,
het openbaar lichaam en het expertisecentrum onderwijszorg (hierna: EOZ). Deze partijen
stellen de behoefte van het kind centraal, en stemmen hun (beoogde) inzet altijd af
met de ouders. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur (nadere) regels te stellen over de ondersteuningsstructuur,
te weten over voorwaarden voor de opvang van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte
(plusopvang), de taken van het EOZ en de te verwerken gezondheidsgegevens.
In de volgende alinea’s wordt de gelaagde ondersteuningsstructuur toegelicht. Daarna
wordt dieper ingegaan op de organisatie die extra ondersteuning bij kinderen gaat
geven, het maken van afspraken over regie, gegevensdeling, toezicht, en de situatie
wanneer zorg nodig is in plaats van opvang.
Gelaagde ondersteuningsstructuur
In onderstaande figuur 2 zijn de hoofdlijnen van de ondersteuningsstructuur in de
kinderopvang op hoofdlijnen geschetst.
Figuur 2: De gelaagde ondersteuningsstructuur
De basis van de ondersteuningsstructuur is dat kinderen, ook kinderen met een extra
ondersteuningsbehoefte, zoveel mogelijk binnen reguliere groepen worden opgevangen.
Van belang daarbij is dat het een passende en verantwoorde plek is voor het kind en
dat houders van kindercentra en gastouders blijven voldoen aan hun verplichtingen
in het kader van verantwoorde kinderopvang. Verschillende kwaliteitseisen zoals beschreven
in paragraaf 5.1 en 5.2 zijn hierbij belangrijk: houders van kindercentra en gastouders
moeten aantoonbaar aandacht besteden aan het volgen van de ontwikkeling van kinderen
en het signaleren van bijzonderheden, waaronder door middel van een begeleidingsplan
indien bijzonderheden worden gesignaleerd. Daarnaast moeten houders van kindercentra
en gastouders het programma afstemmen op wat kinderen nodig hebben.
Op het moment dat houders van een kindercentrum of gastouders bijzonderheden signaleren,
moeten zij een begeleidingsplan opstellen. Dat zal in de praktijk gebeuren in samenspraak
met andere betrokken partners rondom het kind om ervoor te zorgen dat het begeleidingsplan
is afgestemd op de ondersteuning en zorg die het kind in de thuis- en schoolsituatie
nodig heeft. Zij gaan daarover in overleg met de ouders, waarbij zij de ouders eventueel
kunnen wijzen op de mogelijkheid om ondersteuning te ontvangen in de thuissituatie.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
omtrent het begeleidingsplan.
Ter versterking van de kwaliteit van pedagogisch medewerkers op de reguliere groepen
draagt het bestuurscollege van ieder openbaar lichaam ervoor zorg dat pedagogische
ondersteuning en advies wordt verleend voor houders van kindercentra en gastouders.
Dit betreft de zogenoemde 1e lijn. De pedagogische ondersteuning adviseert en ondersteunt ambulant en op afroep
pedagogisch medewerkers. Het gaat hier om laagdrempelige advisering: een sparringpartner
die meekijkt met pedagogisch medewerkers. In eerste instantie richt de pedagogische
ondersteuning zich op de relatie tussen de pedagogisch medewerker en het kind en/of
de groep. Daarbij gaat het met name om hoe de pedagogisch medewerker diens handelen
kan aanpassen om het kind of de groep beter te stimuleren in de ontwikkeling. Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking
tot de onderwerpen en taken waarvoor het bestuurscollege zorgdraagt voor de verlening
van pedagogische ondersteuning en advies. Het voornemen is hierin te regelen dat de
pedagogische ondersteuning en advies wordt verleend in samenhang met de eerstelijns
opvoedondersteuning en de jeugdgezondheidszorg, omdat de bestuurscolleges ook zorgdragen
voor deze diensten. Er is ruimte voor maatwerk om per eiland te bezien welke partij
deze rol het beste kan vervullen.
Regie
Voor het realiseren van een inclusief kinderopvangstelsel werken verschillende organisaties
samen. Dat zal in de praktijk gebeuren op het niveau van het kind in een multidisciplinair
overleg. Daarbij is het van belang dat deze organisaties hun werkwijze goed op elkaar
afstemmen. Daarom is in dit wetsvoorstel opgenomen dat er tweemaal jaarlijks overleg
plaats moet vinden tussen het EOZ, de verlener van pedagogische ondersteuning en advies
en de houders van kindercentra en gastouders over de lokale werking van de ondersteuningsstructuur,
onder aanvoering van het bestuurscollege van het openbaar lichaam. Alle partijen werken
mee aan de totstandkoming van afspraken in dit overleg. Dit zullen in de praktijk
in ieder geval algemene afspraken betreffen over de regie. Regie is nodig om te zorgen
dat de uitvoering van de plannen op elkaar aansluit en dat het bestuurscollege het
geheel overziet.
Advies voor extra ondersteuning voor het kind
Als de behoefte van het kind de mogelijkheden van de pedagogische ondersteuning overstijgt,
kan er worden opgeschaald naar het EOZ: de 2e lijn. In dit wetsvoorstel is het EOZ onder meer belast met de taak de houder van
een kindercentrum of de gastouder te adviseren over het begeleidingsplan. Het EOZ
heeft ook tot taak diagnostiek te verrichten. Het EOZ kan het kind en de ouders in
de praktijk ook verwijzen naar specialistische ondersteuning. Dit zal het EOZ in samenspraak
doen met andere lokale partners. Op ieder eiland worden al multidisciplinaire overleggen
georganiseerd, waar bijvoorbeeld ook de jeugdgezondheidszorg aan deelneemt. In dit
overleg kan een integrale aanpak worden afgestemd. Nota bene: een kind kan alleen
in een multidisciplinair overleg worden besproken als de ouder hier toestemming voor
geeft. Idealiter neemt de ouder deel aan het overleg.
De specialistische ondersteuning kan inhouden dat er via de zorgverzekeraar specifieke
zorg wordt geregeld voor een kind in de kinderopvang. Een andere mogelijkheid is dat
via bijvoorbeeld de kinderopvang of een van de zorgpartners namens de ouders het EOZ
wordt verzocht om een advies uit te brengen of een kind voor extra ondersteuning in
een plusopvang in aanmerking komt.
plusopvang
Onder plusopvang wordt verstaan dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang
waarin ook of alleen opvang wordt geboden voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.
Dit kan bijvoorbeeld passend zijn vanwege een verstandelijke of fysieke handicap,
ontwikkelachterstand of gedragsproblemen.
In het geval dat het EOZ positief adviseert, kan de ouder een geschikte plusopvang
benaderen voor opvang van het kind. Ouder en plusopvang sluiten een kinderopvangovereenkomst.
Zoals toegelicht in paragraaf 4.4.1 hebben houders van kindercentra en gastouders
in principe een acceptatieplicht, zo ook aanbieders van plusopvang. Het voornemen
is om onder meer te regelen dat de acceptatieplicht niet geldt als de houder van een
kindercentrum of de gastouder geen plekken meer heeft. Ook is het voornemen te regelen
dat kinderen met een positief advies van het EOZ voorrang krijgen op een beschikbare
extra ondersteuningsplaats. In de situatie dat een plusopvang een kind zonder advies
van het EOZ op een extra ondersteuningsplaats heeft geplaatst, kan dit consequenties
hebben voor de financiering van de plusopvang. Het is aan de houders van kindercentra
en de gastouders om contractueel te regelen dat in het uiterste geval de kinderopvangovereenkomst
met de ouders van een «regulier» kind kan worden opgezegd om plaats te maken voor
een kind met extra ondersteuningsbehoefte.
Hoewel het advies van het EOZ niet dwingend is, kan het voor de ouders en mogelijk
ook de opvangaanbieder gevolgen hebben, bijvoorbeeld of een kind met bijbehorende
financiering terecht kan bij een plusopvang. Daarom staan bezwaar en beroep open tegen
het advies van het EOZ. Daarvoor gelden de procedures op grond van de Wet administratieve
rechtspraak BES (zie ook paragraaf 8.2.7).
Aanwijzen plusopvang
Onderdeel van de ondersteuningsstructuur is de plusopvang. De plusopvang zal dusdanig
moeten worden ingericht dat de ondersteuningsvraag van de op te vangen kinderen kan
worden beantwoord. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen de aanvullende
eisen aan de plusopvang worden vastgelegd. Gedacht wordt aan aanvullende regels over
de beschikbare ruimte, de groepsgrootte en aanvullende eisen omtrent opleiding, scholing
en ervaring voor beroepskrachten. Het wetsvoorstel voorziet in een delegatiegrondslag
daarvoor.
Een houder van een kindercentrum of gastouder die plusopvang wil gaan aanbieden moet
hiervoor een aanvraag indienen bij het openbaar lichaam voor een vergunning voor plusopvang.
In de praktijk zal dit naar verwachting veelal een aanvraag zijn tot wijziging32 van de exploitatievergunning. Bij of krachtens eilandsverordening worden onder meer
nadere regels gesteld met betrekking tot de aanvraag, registratie en verlenging van
deze vergunning. Het is te verwachten dat in de aanvraag onder andere moet worden
aangegeven:
• Voor welke groep kinderen extra ondersteuning wordt aangeboden;
• Het aantal kinderen dat maximaal door de plusopvang kan worden opgevangen;
• De aanpassingen die worden gedaan om aan de aanvullende eisen te voldoen.
Het bestuurscollege van het openbaar lichaam beoordeelt de aanvraag, en vraagt hierbij
advies aan de kwaliteitscommissie. Ten behoeve van deze advisering verzoekt het bestuurscollege
de Inspectie van het Onderwijs als beoogd toezichthouder op de kwaliteit en het EOZ
onderzoek te doen. De inspectie onderzoekt of de exploitatie van de reguliere kinderopvang
en de plusopvang redelijkerwijs plaatsvindt of zal plaatsvinden in overeenstemming
met de bij of krachtens het wetsvoorstel opgenomen kwaliteitseisen voor reguliere
kinderopvang en de aanvullende kwaliteitseisen voor de plusopvang. Het EOZ adviseert
over of de voorgestelde aanpassingen ten behoeve van plusopvang voldoende aansluiten
bij de behoefte van de beoogde doelgroep, en of voor de betreffende specifieke groep
kinderen die de plusorganisatie wil opvangen op het eiland voldoende behoefte bestaat
(doelmatigheid voor de toegankelijkheid van het kinderopvangstelsel).
Indien het openbaar lichaam de aanvraag op basis van de adviezen positief beoordeelt,
dan kan het openbaar lichaam via de vergunning toestaan dat de houder van het kindercentrum
of de gastouder voor een bepaalde termijn plusopvang mag aanbieden. Deze termijn zal
in aanloop van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel in overleg met de openbare
lichamen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Na die
termijn vervalt de vergunning voor plusopvang. De houder van het kindercentrum of
de gastouder kan een verlenging van het betreffende onderdeel van de vergunning aanvragen.
In bepaalde gevallen kan het openbaar lichaam de vergunning voor plusopvang intrekken.
Dit zal in de praktijk veelal gebeuren door de vergunning voor exploitatie van kinderopvang
zo te wijzigen dat het deel over de plusopvang vervalt. Dit kan alleen als er gedurende
een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen periode geen plaatsen
zijn bezet door kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte, of als de plusopvang
herhaaldelijk niet voldoet aan de aanvullende kwaliteitseisen voor plusopvang.
Financiering plusopvang
Houders van kindercentra en gastouders die plusopvang aanbieden maken waarschijnlijk
extra kosten. Er wordt immers aan gedacht om bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aanvullende eisen te stellen aan de plusopvang, onder andere op het gebied
van personeelskwalificaties en groepsgrootte. Dat kan ertoe leiden dat de loonkosten
van de plusopvang hoger zullen zijn dan in de reguliere kinderopvang. Daarnaast kan
het zijn dat de houder van het kindercentrum of de gastouder aanpassingen moet doen
in de huisvesting (bijvoorbeeld prikkelarme ruimtes, aangepaste toiletten etc.). Dat
betekent dat de plusopvang in dergelijke voorzieningen zal moeten investeren.
De basis voor de financiering van de plusopvang is de reguliere financiering voor
de kinderopvang door middel van de kinderopvangvergoeding. Het wetsvoorstel maakt
het mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de hoogte van de kinderopvangvergoeding
per kind aan te passen voor de plusopvang. Gedacht wordt aan een algemene aanpassing
van de kinderopvangvergoeding per kind met een extra ondersteuningsbehoefte, waarbij
geen rekening zal worden gehouden met de specifieke ondersteuningsbehoefte van het
kind. Op basis van een kostprijsonderzoek zullen de realistische extra kosten hiervan
in beeld worden gebracht.
Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid om op aanvraag een aanvullende
tegemoetkoming te verstrekken aan de plusopvang. Het openbaar lichaam zal worden gevraagd
om te adviseren over de aanvraag. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
zullen nadere regels worden gesteld over de aanvullende tegemoetkoming. Gedacht wordt
om de aanvullende tegemoetkoming te laten bestaan uit twee delen.
Ten eerste wordt gedacht aan een vergoeding voor de aanschaf van aangepaste materialen
en voor eventuele aanpassing in de huisvesting. Dit zijn immers kosten die gemaakt
moeten worden ongeacht het aantal kinderen in de plusopvang. Deze vergoeding zou als
een soort «startbedrag» gezien kunnen worden waar de houder van een kindercentrum
of de gastouder die begint met het aanbieden van plusopvang aanspraak op kan maken
om de plusopvang passend in te richten.
Ten tweede wordt gedacht aan een vergoeding om gekwalificeerde medewerkers voor een
bepaalde periode in dienst te kunnen houden, ook al zijn er af en toe minder kinderen
met een extra ondersteuningsbehoefte in de groep aanwezig. Voorzien wordt namelijk
dat gezien het beperkte aantal kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte de bezetting
van de plaatsten in de plusopvang niet altijd volledig zal zijn. In het kader van
continuïteit is het van belang dat de ondersteuningsstructuur wel in stand blijft.
Tegelijkertijd is het niet doelmatig om financiering door te zetten als de bezettingsgraad
gedurende een langere tijd achterblijft. Daarom wordt eraan gedacht om deze vergoeding
in duur en hoogte te kunnen beperken als een plusopvang gedurende een langere tijd
minder of geen kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte opvangt. Bij of krachtens
een algemene maatregel van bestuur zal de financiering van de plusopvang in lijn hiermee
worden uitgewerkt.
Financiering taken openbare lichamen en EOZ in ondersteuningsstructuur
Zoals in deze paragraaf beschreven krijgen het bestuurscollege van het openbaar lichaam
en het EOZ taken en verantwoordelijkheden in de zorgstructuur. Het Rijk stelt hiervoor
de benodigde middelen beschikbaar. In lagere regelgeving zal de wijze van financiering
nader worden uitgewerkt.
Verwerken van bijzondere persoonsgegevens in het kader van de ondersteuningsstructuur
Om de juiste ondersteuning te kunnen bieden aan kinderen in de kinderopvang en de
ondersteuningsstructuur goed te kunnen laten werken, is het noodzakelijk dat houders
van kindercentra en gastouders, het bestuurscollege, de kwaliteitscommissie, de rechtspersoon
die pedagogische ondersteuning en advies verleent en het EOZ gegevens betreffende
iemands gezondheid verwerken en met elkaar kunnen delen. Het kan ook nodig zijn dat
deze gegevens worden verstrekt aan een basisschool voor de bevordering van een goede
doorstroom naar het basisonderwijs of een zorgaanbieder voor het bieden van specialistische
ondersteuning bij de opvang. Het kan bijvoorbeeld gaan om informatie dat een kind
gediagnostiseerd is met autisme. In paragraaf 10.5 wordt dit toegelicht.
Toezicht op de plusopvang en het EOZ
Omdat dit wetsvoorstel plusopvang introduceert en extra taken en verantwoordelijkheden
belegt bij het EOZ, ligt het voor de hand dat er toezicht hierop zal plaatsvinden.
Het wetsvoorstel bevat een aanwijzingsbepaling op basis waarvan de Minister de toezichthouder
kan aanwijzen, zie hierover hoofdstuk 9. Er wordt aan gedacht om de Inspectie van
het Onderwijs aan te wijzen voor beide toezichtstaken; de Inspectie van het Onderwijs
zal nog worden verzocht om een uitvoeringstoets hiervoor uit te voeren. Het toezicht
op de plusopvang ligt in het verlengde van het toezicht op de reguliere kinderopvang
waarvoor naar verwachting ook de Inspectie van het Onderwijs zal worden aangewezen.
Daarnaast houdt de Inspectie van het Onderwijs al toezicht op de onderwijstaken van
het EOZ. Dat toezicht wordt op grond van dit wetsvoorstel uitgebreid met het toezicht
op de in dit wetsvoorstel opgenomen taken van het EOZ in het kader van de ondersteuningsstructuur
in de kinderopvang.
Grenzen aan de ondersteuningsstructuur in de kinderopvang: zorg in plaats van opvang
De in deze paragraaf beschreven ondersteuningsstructuur met de verschillende onderdelen
zorgt ervoor dat het kinderopvangstelsel als geheel zo inclusief mogelijk is. Daarbij
moet worden aangetekend dat er in de praktijk kinderen kunnen zijn met dusdanig zware
of complexe problematiek, dat het ook voor een aanbieder van een plusopvang vanuit
medisch, pedagogisch, psychologisch en organisatorisch oogpunt niet verantwoord is
om het kind op te vangen. Dat is vaak niet in het belang van het kind, maar vaak ook
niet in het belang van de andere kinderen. In dergelijke situaties is de kinderopvang
niet de juiste plek voor het kind, maar zullen ouders samen met de (jeugd)zorginstanties
op zoek moeten naar een passende plek voor hun kind.
5.3.2 Ondersteuning kinderopvang door openbaar lichaam
In paragraaf 5.1 en 5.2 staan de kwaliteitseisen voor de kinderopvang beschreven.
Ook moeten houders van kindercentra en gastouders hun administratie op orde hebben
om de juiste gegevens aan te kunnen leveren bij de uitvoeringsorganisatie voor de
kinderopvangvergoeding. De houders van kindercentra en gastouders zijn zelf verantwoordelijk
voor het voldoen aan de eisen. In aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel
zijn zij vanuit het programma BES(t) 4 kids hierbij ondersteund, en ook na inwerkingtreding
zal het programma doorlopen (zie paragraaf 14.1).
Echter, ook na afloop van het programma BES(t) 4 kids vraagt het wetsvoorstel veel
van houders van kindercentra en gastouders. Daarom is, in overleg met de openbare
lichamen, in dit wetsvoorstel opgenomen dat het bestuurscollege van het openbaar lichaam
zorgdraagt voor begeleiding en ondersteuning aan houders van kindercentra en gastouders
bij het aanbieden van verantwoorde kinderopvang, waaronder pedagogische ondersteuning
en advies. Waar mogelijk werken de bestuurscolleges van de verschillende openbare
lichamen hierbij samen.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de ondersteuning
door het openbaar lichaam. Het voornemen is om te regelen dat ondersteuning wordt
verleend op 4 gebieden: 1) administratieve ondersteuning – bijvoorbeeld door formats
en het inzetten van een administratieve coach; 2) ondersteuning bij het voldoen aan
de kwaliteitseisen – bijvoorbeeld door het collectief inkopen van trainingen en materialen
en specialistische ondersteuning naar aanleiding van herstelopdrachten van de toezichthouder
op de kwaliteit; 3) juridische ondersteuning – bijvoorbeeld in relatie tot privacyregelgeving;
en 4) pedagogische ondersteuning en advies – zie hierover de voorgaande paragraaf
over de eerste lijn van de ondersteuningsstructuur.
5.3.3 Gevolgen van calamiteiten
Er kunnen calamiteiten plaatsvinden op de eilanden die gevolgen hebben voor de kinderopvang.
Het Caribisch gebied en met name de eilanden in de bovenwinden zijn bijvoorbeeld orkaan-
en aardbevingsgevoelig. De gevolgen daarvan kunnen verstrekkend zijn en de kans dat
het herstel lang duurt is reëel. Daarnaast heeft de situatie rond COVID-19 duidelijk
gemaakt dat er omstandigheden kunnen zijn waarbij de kinderopvang gedurende langere
tijd de deuren moet sluiten of onder aangepaste omstandigheden open is.
Calamiteiten kunnen tot gevolg hebben dat een houder van een kindercentrum of een
gastouder door de omstandigheden niet aan alle kwaliteitseisen kan voldoen. Bij een
langdurige situatie is daarnaast de kans aanwezig dat de aanbieders van kinderopvang
niet voldoen aan de voorwaarden die aan de financiering worden gesteld, terwijl de
financiële verplichtingen doorlopen.
Om op dergelijke calamiteiten in te kunnen spelen wordt voorgesteld dat de Minister
de bevoegdheid krijgt om naar aanleiding van calamiteiten vrijstelling of ontheffing
te verlenen van bepaalde eisen die aan de kwaliteit van de opvang worden gesteld.
Het gaat dan om eisen waarvan op voorhand duidelijk is dat herstel langere tijd gaat
vergen. Dat geldt ook voor een aantal voorwaarden die aan de financiering van de kinderopvang
zijn verbonden, bijvoorbeeld het daadwerkelijk aanbieden van kinderopvang in een bepaalde
periode.33 Daarmee wordt voorkomen dat organisaties in de financiële problemen komen en de continuïteit
van de opvang in het geding komt. Aan de vrijstellings- en ontheffingsmogelijkheid
is de voorwaarde verbonden dat de veiligheid en de gezondheid van het kind of de medewerkers
niet in het geding mag zijn.
5.3.4 Experiment
Zoals eerder beschreven heeft dit wetsvoorstel tot doel om het stelsel van kinderopvang
in Caribisch Nederland zodanig te organiseren en wettelijk te verankeren dat de kinderopvang
veilig, kwalitatief goed en financieel toegankelijk is voor alle kinderen in Caribisch
Nederland. Vanuit het programma BES(t) 4 kids is gewerkt aan een stelsel dat zo goed
mogelijk aansluit bij het doel en bij de Caribische context.
In de toekomst kan uit de praktijk blijken dat – ondanks dat het wetsvoorstel zorgvuldig
is opgesteld vanuit het programma BES(t) 4 kids en in nauwe samenwerking met stakeholders –
het stelsel op onderdelen kan worden verbeterd of moet worden aangepast ten behoeve
van het bereiken van het doel. Via een experiment kunnen mogelijke aanpassingen in
de regelgeving worden getoetst. Een dergelijk experiment biedt de benodigde informatie
op basis waarvan besloten kan worden om al dan niet een wetswijziging door te voeren.
Gezien bovenstaande is een experimenteerartikel opgenomen in dit wetsvoorstel. Daarmee
wordt ook gehandeld volgens het kabinetsprincipe «comply or explain»: de Wet kinderopvang in Europees Nederland bevat ook een experimenteerregeling en
het kabinet ziet geen aanleiding om hier voor Caribisch Nederland van af te wijken.
Bovendien maakt het experimenteerartikel het mogelijk om in Caribisch Nederland deel
te nemen aan experimenten die vanuit Europees Nederland worden geïnitieerd. Bijvoorbeeld
het experiment met meertalige dagopvang had ook relevant kunnen zijn voor Caribisch
Nederland.
In het kader van het rechtszekerheids- en het gelijkheidsbeginsel is het experimenteerartikel
wel met de nodige waarborgen omgeven. Een experiment betreft immers een afwijking
van de wet. Allereerst worden voorwaarden gesteld aan experimenten. Zo kan alleen
tijdelijk geëxperimenteerd worden en alleen als dit bij algemene maatregel van bestuur
wordt toegestaan. Bij of krachtens deze maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld aan onder andere de kwaliteitseisen voor een experiment, het toezicht
op de naleving van deze eisen en de financiering van het experiment. Bij die regels
kan worden afgeweken van de definities van kinderopvang, dagopvang, buitenschoolse
opvang en gastouderopvang die in het wetsvoorstel zijn opgenomen, en van artikelen
aangaande de kwaliteit, het toezicht en de financiering. Er kan niet worden afgeweken
van artikelen over gegevensdeling en handhaving. Over een dergelijke algemene maatregel
van bestuur, zal altijd voorafgaande afstemming hebben plaatsgevonden hierover met
de openbare lichamen. Immers, experimenten kunnen voortkomen uit de praktijk en zij
kunnen lokaal maatschappelijke effecten hebben. Ieder experiment wordt geëvalueerd
en de Staten-Generaal worden over deze evaluatie geïnformeerd.
Ten tweede kunnen experimenten alleen worden uitgevoerd met het oog op een of meer
van de doelen die in het wetsvoorstel zijn voorgesteld, te weten: 1) mogelijk maken
van de totstandkoming van innovatieve kinderopvang, 2) het verbeteren van de kwaliteit
van de opvang, 3) de kwaliteitseisen aangaande de huisvesting beter aan laten sluiten
op de Caribische context, 4) het versoepelen van de doorstroom naar en samenwerking
met het basisonderwijs, 5) het efficiënter inrichten van het financieringsstelsel.
Experimenten moeten altijd in de geest zijn van de definitie van verantwoorde kinderopvang
(zie paragraaf 4.2.2).
6. Verhouding tot nationale wetgeving
De toepasselijkheid van wet- en regelgeving op Caribisch Nederland is geregeld in
de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In artikel 2,
tweede lid, van die wet is geregeld dat wettelijke regelingen alleen van toepassing
zijn voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. In de memorie van toelichting
staat daarover het volgende: «dat Nederlandse wettelijke voorschriften alleen in de
openbare lichamen van toepassing zijn, voor zover dat in de desbetreffende wettelijke
voorschriften uitdrukkelijk is bepaald of daarin bepalingen met betrekking tot de
openbare lichamen zijn opgenomen. Is er in een Nederlandse wet niets geregeld over
de toepassing ervan ten aanzien van de openbare lichamen, dan is deze regelgeving
niet van toepassing».34
Dat betekent dat algemene wetten, zoals de Algemene wet bestuursrecht, niet van toepassing
zijn op Caribisch Nederland. In de memorie van toelichting staat daarover het volgende:
«Het in het wetsvoorstel neergelegde uitgangspunt dat de gewone Nederlandse wetten
niet van toepassing zijn, tenzij de toepasselijkheid uitdrukkelijk is geregeld, impliceert
dat ook de algemene wetten, zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene termijnenwet
en de Archiefwet niet automatisch van toepassing zullen zijn in de openbare lichamen.»35
Al eerder is in deze memorie van toelichting aangegeven dat de Wet kinderopvang niet
van toepassing is in Caribisch Nederland. In de Wet primair onderwijs BES is geen
nadere regelgeving met betrekking tot het onderwijsachterstandenbeleid opgenomen.
Dit wetsvoorstel voorziet daarin. Regels die in Europees Nederland zijn gevat in een
algemene wet, zoals de Algemene wet bestuursrecht, zijn in dit wetsvoorstel expliciet
geregeld of van toepassing verklaard door middel van een verwijzing naar die wetgeving.
Op bestuursrechtelijke procedures die worden gevoerd tegen besluiten die hun basis
vinden in dit wetsvoorstel is de Wet administratieve rechtspraak BES van toepassing.
Rechtsbescherming is dus een lokale aangelegenheid. Dat geldt zowel voor besluiten
over de aanvraag van een exploitatievergunning als voor besluiten die de Minister
voor APP of het bestuurscollege in het kader van bestuursrechtelijke handhaving nemen.
7. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen) en de regeldruk
Dit wetsvoorstel is in de kern gericht op de volgende punten:
1. de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland en het toezicht erop; en
2. de financiering van de kinderopvang in Caribisch Nederland.
De eisen die met betrekking tot bovenstaande punten zijn opgenomen in de wet hebben
gevolgen voor verschillende doelgroepen in Caribisch Nederland. Het gaat hoofdzakelijk
om de volgende groepen: kinderen, kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte, ouders,
houders van een kindercentrum, medewerkers van een kindercentrum, gastouders, basisscholen,
en de openbare lichamen. In paragraaf 7.1 worden de inhoudelijke gevolgen per doelgroep
beschreven. De gevolgen voor het openbaar ministerie en de rechterlijke macht worden
in het hoofdstuk over toezicht en handhaving beschreven, zie paragraaf 9.5. In paragraaf 7.2
wordt voor de doelgroepen kinderopvang (kindercentra en gastouders) en ouders de regeldruk
beschreven.
7.1 Inhoudelijke gevolgen
Kinderen
Zoals in de inleiding al is genoemd hebben kinderen in Caribisch Nederland recht op
dezelfde kansen om zich optimaal te kunnen ontwikkelen als kinderen in Europees Nederland.
Kwalitatief goede kinderopvang die gericht is op het stimuleren van de ontwikkeling
van kinderen moet hen daarbij een goede start bieden. Dit wetsvoorstel heeft als doel
om het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland dusdanig in te richten dat de kinderopvang
daadwerkelijk het startpunt vormt van de doorlopende ontwikkel- en leerlijn van kinderen,
die doorloopt in de basisschool.
Het wetsvoorstel bevat verschillende kwaliteitseisen (paragraaf 4.2 en hoofdstuk 5)
voor de kinderopvang in Caribisch Nederland. De implementatie van deze eisen heeft
direct effect voor de kinderen in de kinderopvang. Ten opzichte van de kinderopvang
ten tijde van de nulmeting in 2019 zal de kinderopvang vanuit het perspectief van
de kinderen op een aantal vlakken merkbaar veranderen. Kinderen zullen op termijn
in kleinere groepen kinderopvang ontvangen, en het programma in de dagopvang zal meer
gericht zijn op spelend ontwikkelen. Het gaat daarbij onder andere om de benadering
door de beroepskrachten, het gebruik van ontwikkelingsgerichte spelmaterialen, en
de inrichting van de huisvesting. De overgang naar het primair onderwijs zal door
de afstemming tussen kinderopvang en primair onderwijs voor het kind naar verwachting
soepeler verlopen. De buitenschoolse opvang ondergaat een kwaliteitsimpuls en moet
kinderen, aansluitend bij het onderwijsaanbod in de basisschool, stimuleren hun talenten
verder te ontwikkelen. Verbetering van de afstemming tussen basisschool en buitenschoolse
opvang draagt daar aan bij. Het aanbod moet gevarieerd zijn en ook voor de oudere
kinderen voldoende aantrekkelijk zijn om met plezier naar de buitenschoolse opvang
te gaan.
Het is de verwachting dat als gevolg van de verlaging van de ouderbijdrage het aantal
kinderen dat gebruik zal maken van de opvang verder zal toenemen. De ambitie is om
80% van de kinderen in de leeftijd van 0 tot de middelbare schoolleeftijd aan de opvang
te laten deelnemen.
Kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte
Zoals beschreven in paragraaf 5.3.1 gaat dit wetsvoorstel uit van een inclusief kinderopvangstelsel:
ook voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte biedt het stelsel waar mogelijk
een passende plek. Het wetsvoorstel bevat een ondersteuningsstructuur om dit te realiseren.
Kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte en hun ouders zullen merken dat in de
kinderopvang de ontwikkeling van kinderen wordt gevolgd zodat bijzonderheden kunnen
worden gesignaleerd. Als dat het geval is, zal de houder van een kindercentrum of
de gastouder het aanbod op de behoefte van het kind afstemmen. Indien nodig schakelt
de houder van het kindercentrum of de gastouder hiervoor pedagogisch advies en ondersteuning
in van het openbaar lichaam, en als er sprake is van complexere problematiek wordt
opgeschaald naar het EOZ. Dit zal altijd gebeuren met instemming van de ouders. Het
EOZ kan een ouder adviseren het kind aan te melden voor plusopvang: opvang speciaal
voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte, en daarvoor passend ingericht
op onder andere het gebied van expertise, groepsgrootte en huisvesting.
Ouders
Ouders moeten hun kinderen naar de opvang kunnen brengen zonder zich zorgen te maken
over de veiligheid en de kwaliteit van de opvang. Met het wetsvoorstel worden eventueel
bestaande drempels bij ouders om hun kind zonder zorgen naar de opvang te brengen
en te gaan werken zo veel mogelijk weggenomen. Kinderopvang is daarmee een belangrijk
instrument om arbeid en zorg te kunnen combineren. Daarnaast is het verhogen van de
kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland belangrijk voor de ontwikkeling
van hun kind. De prijs van de opvang mag voor ouders geen reden zijn om hun kind niet
naar de opvang te laten gaan.
Zoals in paragraaf 4.4.3 is beschreven wordt voorgesteld de ouderbijdrage voor kinderopvang
op alle eilanden aanzienlijk te verlagen. Hiermee wordt beoogd dat de kinderopvang
voor meer gezinnen in Caribisch Nederland financieel toegankelijk wordt.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een ouder en een houder van een kindercentrum
of een gastouder een schriftelijke overeenkomst moet sluiten als kinderopvang gestart
wordt voor een kind. De ouderbijdrage voor de kinderopvang betaalt de ouder aan de
houder van het kindercentrum of gastouder.
Daarnaast zullen ouders meer worden betrokken door de kinderopvang, zowel als het
gaat om ouderbetrokkenheid als om ouderparticipatie, zie paragraaf 5.1. Op het moment
dat een kind de overstap maakt van dagopvang naar de basisschool, zullen ouders om
instemming worden gevraagd om gegevens over de ontwikkeling van het kind over te dragen
van de dagopvang naar de basisschool. Tot slot kunnen ouders zitting nemen in de oudercommissie
van een kindercentrum.
Houders van een kindercentrum
Dit wetsvoorstel stelt regels en eisen op het gebied van financiering en kwaliteit
aan houders van een kindercentrum. Vanuit het programma BES(t) 4 kids zijn de houders
van een kindercentrum geconsulteerd bij de totstandkoming van de regels en eisen.
In paragraaf 4.2 hoofdstuk 5 zijn de kwaliteitseisen toegelicht. In paragraaf 4.4
en in hoofdstuk 8 staan de regels en eisen voor de financiering uitgewerkt.
Bovenstaande vraagt van houders van kindercentra om een implementatie van de kwaliteitseisen
en aanpassingen in de bedrijfsvoering ten aanzien van financiering. Vooruitlopend
op de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is in 2020 op alle eilanden een Eilandsverordening
Kinderopvang vastgesteld. De houders van kindercentra zijn vanuit het programma BES(t)
4 kids actief ondersteund bij de implementatie van de kwaliteitseisen in de Eilandsverordening,
bijvoorbeeld bij het opstellen van een eigen pedagogische visie en de implementatie
van een programma voor voorschoolse educatie. Ook bij de aanvullende eisen die worden
gesteld in dit wetsvoorstel, onder andere op het gebied van monitoring en de aansluiting
van de kinderopvang op het basisonderwijs, zullen de houders worden ondersteund vanuit
het programma BES(t) 4 kids.
In 2020 is ook gestart met de inrichting van het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang.
Op basis van de Eilandsverordeningen is er een onderzoeks- en waarderingskader ontwikkeld,
waarin ook de kwaliteitseisen uit dit wetsvoorstel, eenmaal wet, zullen worden opgenomen
(zie paragraaf 9.1.3).
Met betrekking tot de financiering van de kinderopvang zijn vanaf 2020 binnen het
programma BES(t) 4 kids stappen gezet. Voor de periode juli 2020 tot en met de inwerkingtredingsdatum
van dit wetsvoorstel kunnen houders van kindercentra en gastouders al in aanmerking
komen voor een tijdelijke subsidie financiering kinderopvang Caribisch Nederland vanuit
het Rijk. De tijdelijke subsidie heeft als doel om de ouderbijdrage te verlagen en
te kunnen starten met de implementatie van de kwaliteitseisen. Vanuit het programma
BES(t) 4 kids zijn de houders van een kindercentrum en de gastouders ondersteund bij
het indienen van de subsidieaanvraag, en daarmee zijn zij ook op weg geholpen voor
de structurele financieringssituatie na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Gastouders
Net als voor de houders van kindercentra stelt dit wetsvoorstel ook regels en eisen
aan gastouders op het gebied van financiering en kwaliteit. Anno 2020 zijn alleen
op Bonaire gastouders actief. Voor hen geldt dat zij vanaf 2020 al in aanmerking komen
voor subsidie, en dat zij zijn ondersteund bij het indienen van de subsidieaanvraag.
Gezien de aard en schaalgrootte van gastouderopvang zijn de kwaliteitseisen minder
vergaand dan voor houders van een kindercentrum, maar wel zodanig dat de eisen moeten
leiden tot veilige, gezonde en verantwoorde kinderopvang door gastouders. In paragraaf 4.2
en hoofdstuk 5 zijn de eisen toegelicht. Waar nodig worden gastouders vanuit het programma
BES(t) 4 kids ondersteund bij de implementatie van de kwaliteitseisen. In het wetsvoorstel
is opgenomen dat de openbare lichamen ook na de inwerkingtreding van de wet zorg moeten
dragen voor de begeleiding en ondersteuning aan gastouders indien aanwezig op het
eiland.
Beroepskrachten kindercentrum
Verschillende kwaliteitseisen die aan houders van een kindercentrum worden gesteld
hebben betrekking op de beroepskrachten. Het gaat om opleidings- en scholingseisen,
het werken met een programma voor voorschoolse educatie door beroepskrachten in de
dagopvang, het monitoren van de ontwikkeling van kinderen en het verplicht stellen
van een verklaring omtrent het gedrag. De opleidings- en scholingseisen worden nog
nader uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur. Vanuit het programma BES(t)
4 kids is op alle drie de eilanden gestart met opleidings- en trainingsprogramma’s
voor (nieuw of zittend) personeel. Daaraan kunnen ook reguliere leerlingen aan deze
MBO/CVQ-opleidingen deelnemen.
De salariëring en andere arbeidsvoorwaarden dienen in overeenstemming te zijn met
de eisen die aan de functie worden gesteld. Vanuit het programma BES(t) 4 kids zijn
basisfunctieprofielen en takenpakketten voor beroepskrachten opgesteld. Op basis daarvan
worden eerste stappen gezet op weg naar volwaardige arbeidsvoorwaarden.
Openbaar lichaam
Het openbaar lichaam speelt een belangrijke rol in het goed laten functioneren van
het kinderopvangstelsel. In het wetsvoorstel wordt een rol toebedeeld aan het openbaar
lichaam op de volgende onderdelen: het opstellen van de Eilandsverordening kinderopvang
(paragraaf 3.4), het verlenen en intrekken van een exploitatievergunning (paragraaf 4.1.3),
het bijdragen aan de doorlopende ontwikkel- en leerlijn door middel van het organiseren
van een tweemaal jaarlijks overleg tussen de kinderopvang en de basisscholen (paragraaf 4.2.3),
het zorg dragen voor begeleiding en ondersteuning aan houders van kindercentra en
gastouders onder andere op het gebied van pedagogisch advies en ondersteuning met
betrekking tot opvang aan kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte (paragraaf 5.3.1
en 5.3.2), het organiseren van onafhankelijke bemiddeling in het geval dat een ouder
een klacht heeft over een kindercentrum of gastouder (paragraaf 5.1), het bijdragen
aan het toezicht en de handhaving (hoofdstuk 9), het verstrekken van kindplaatssubsidies
in het kader van het lokale armoedebeleid (paragraaf 4.4.3 en 8.2.5), het deelnemen
aan het jaarlijks overleg tussen het Rijk, de openbare lichamen en de toezichthouder
(paragraaf 3.6), en het verstrekken en ontvangen van gegevens die nodig zijn voor
de uitvoering van dit wetsvoorstel (hoofdstuk 10).
Ten opzichte van de situatie ten tijde van de nulmeting in 2019 zijn deze rollen deels
nieuw voor het openbaar lichaam. In de periode 2019–2021 zijn er wel al de nodige
stappen gezet. Zoals eerder vermeld is in 2020 op alle eilanden een Eilandsverordening
kinderopvang vastgesteld. Dit wetsvoorstel vraagt naar verwachting om een actualisatie
van de Eilandsverordening op onderdelen. Op basis van de Eilandsverordening hebben
de huidige houders van kindercentra en gastouders al een exploitatievergunning aangevraagd.
De kwaliteitscommissie heeft het bestuurscollege geadviseerd over het al dan niet
verstrekken van de vergunning. De openbare lichamen zijn in de afgelopen periode al
in deze rol gegroeid.
De rol met betrekking tot het bevorderen van de doorlopende ontwikkel- en leerlijn
is in nauw overleg met de openbare lichamen tot stand gekomen. Het bevorderen van
de doorlopende ontwikkel- en leerlijn vraagt om een integrale benadering, en het openbaar
lichaam is bereid om in dat kader de goede samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs
te bewaken. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het openbaar lichaam tenminste tweemaal
jaarlijks een overleg belegt tussen de kinderopvang en de scholen, zodat over verschillende
elementen van de doorlopende ontwikkel- en leerlijn – zoals het ontwikkelen van een
eilandelijke pedagogische visie en een soepele overdracht – kan worden afgestemd.
De wettelijke eis voor dit overleg biedt het openbaar lichaam het instrument om de
doorlopende ontwikkel- en leerlijn te bevorderen. In 2020 zijn er op de eilanden onder
leiding van de openbare lichamen al startbijeenkomsten geweest met de kinderopvang
en basisscholen om afspraken te maken over dit overleg.
De taken met betrekking tot het organiseren van begeleiding en ondersteuning aan houders
van kindercentra en gastouders, en het organiseren van onafhankelijke bemiddeling
in het geval van klachten zijn eveneens in overleg met de openbare lichamen in het
wetsvoorstel opgenomen. De openbare lichamen hebben aangegeven beleidsruimte te willen
hebben om de wijze waarop dit gebeurt lokaal verder in te vullen. Deze ruimte biedt
het wetsvoorstel.
Op verzoek van de openbare lichamen is in dit wetsvoorstel opgenomen dat de eindverantwoordelijk
toezichthouder36 op de kwaliteit kan samenwerken met lokale inspecteurs van het openbaar lichaam.
In aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zullen de openbare lichamen
en de toezichthouder hier nadere samenwerkingsafspraken over maken. Daarnaast kan
het openbaar lichaam in uiterste gevallen handhaven op de kinderopvang. Zie hoofdstuk 9
voor een verdere toelichting over het toezicht in de handhaving.
Ouders in Caribisch Nederland betalen een ouderbijdrage die niet afhankelijk is van
het inkomen. Op verzoek van de openbare lichamen is in het wetsvoorstel opgenomen
dat openbare lichamen een kindplaatssubsidie kunnen verstrekken voor gezinnen die
in armoede leven. Dit gebeurt in het kader van het armoedebeleid van het openbaar
lichaam.
Om goed zicht te houden op het functioneren van het kinderopvangstelsel als geheel,
is in afstemming met de openbare lichamen in dit wetsvoorstel opgenomen dat er jaarlijks
een overleg plaatsvindt tussen de drie openbare lichamen, het Rijk en de toezichthouders.
Ook nadat het programma BES(t) 4 kids is afgerond, zal er dus nog een gremium zijn
waar deze partners elkaar treffen in het kader van de kinderopvang in Caribisch Nederland.
Tot slot zal het openbaar lichaam gegevens moeten verstrekken en ontvangen om ervoor
te zorgen dat het kinderopvangstelsel optimaal kan functioneren. In hoofdstuk 10 is
uitgewerkt door welke partijen gegevens worden verstrekt en ontvangen.
Basisscholen
In paragraaf 4.2.3 staan de drie voorgestelde wijzigingen in de Wet Primair Onderwijs
BES beschreven: het maken van afspraken over en het organiseren van een soepele overgang
tussen kinderopvang en de basisschool, het gebruikmaken van een programma voor vroegschoolse
educatie in groep 1 en 2, en de deelname aan het tweemaal jaarlijkse overleg met de
kinderopvang en het openbaar lichaam.
Vooruitlopend op dit wetsvoorstel is in 2020 al een start gemaakt met de overleggen
tussen het basisonderwijs, de kinderopvang en de openbare lichamen. In die overleggen
is ook de organisatie van een soepele overgang tussen kinderopvang en de basisschool
aan de orde gekomen. In aanloop naar de inwerkingtreding van de wet zullen vanuit
het programma BES(t) 4 kids scholen en de kinderopvang waar nodig worden ondersteund
bij het maken van afspraken ten behoeve van een soepele overgang. Voor de implementatie
van een programma van vroegschoolse educatie zullen scholen eveneens vanuit het programma
BES(t) 4 kids worden ondersteund.
7.2 Regeldruk
Onder de regeldruk wordt verstaan de administratieve last die wordt veroorzaakt als
gevolg van de inhoudelijke en administratieve verplichtingen die voortvloeien uit
dit wetsvoorstel. Het gaat daarbij om de extra last. Dat wil zeggen dat er naast extra
verplichtingen ook gekeken zal worden naar verplichtingen die zullen vervallen.
In voorliggend wetsvoorstel gaat het om regelgeving die betrekking heeft op ouders
en houders van kindercentra en gastouderopvang. In paragraaf 7.2.1 wordt ingegaan
op de wijzigingen in de verplichtingen die bij ouders optreden. In paragraaf 7.2.2
zal dit voor de houders in kaart worden gebracht.
Er is geen kwantitatief onderzoek gedaan naar de administratieve verplichtingen die
aan ouders en houders worden opgelegd. In deze paragraaf is op basis van een inschatting
van de aard van de verplichtingen een raming van de tijdsinzet gegeven.
7.2.1 Regeldruk bij ouders
Gelet op het belang van de opvang voor het kind is het zaak om de regeldruk voor ouders
zo laag mogelijk te houden zodat dit geen drempel is om kinderen naar de opvang te
laten gaan. In tabel 2 zijn de verplichtingen voor ouders opgenomen die voortvloeien
uit dit wetsvoorstel. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen eenmalige en periodiek
terugkerende verplichtingen. Ook is een inschatting gemaakt van het aantal ouders
dat met deze verplichting te maken zal krijgen. Hierbij is een indicatieve inschatting
van de benodigde tijd opgenomen.
Voor de ouders zijn er vooral financiële en administratieve verplichtingen. Daarnaast
zal de ouder gevraagd worden om in te stemmen met dat het kindercentrum of de gastouder
informatie over de ontwikkeling van het kind kan delen met de basisschool of experts
die het kind en de houders van kindercentra en gastouders helpen in zijn ontwikkeling.
In het wetsvoorstel is ook de verplichting voor de houders van kindercentra en gastouders
opgenomen om ouders te betrekken bij de ontwikkeling van hun kind in de opvang. Een
ouder zal bijvoorbeeld worden aangemoedigd om ouderavonden bij te wonen en deel te
nemen aan andere activiteiten die de opvang organiseert. Dit is voor de ouder geen
verplichting en wordt daarom niet meegenomen in het bepalen van de regeldruk voor
ouders.
Tabel 2: Regeldruk ouders
Verplichting
Toelichting
Omvang doelgroep
Inschatting tijd
Eenmalig
Kennisnemen van nieuwe regelgeving en registreren in het online portaal kinderopvang
Caribisch Nederland.
Indien nodig worden ouders hierbij ondersteund.
100%
1 uur
Instemming verlenen (indien akkoord) om informatie met onder andere de scholen te
delen over de ontwikkeling van het kind.
Gegevensdeling kan alleen plaatsvinden met instemming van de ouders.
100%
10 minuten
Het bevestigen van de informatie in de overeenkomst aan de uitvoeringsorganisatie
zoals die met de houders van kindercentra en gastouders is overeengekomen
De ouder controleert de relevante gegevens zoals omvang gebruik, juiste informatie
met betrekking tot het kind, contractduur. Ouder is bekend met deze gegevens. Informatie
zal zo mogelijk digitaal en in elk geval op papier worden verstrekt. Een beperkt deel
van de ouders zal naar de frontoffice komen voor ondersteuning.
100%
10 minuten
Verstrekken van informatie in kader van onderzoek naar rechtmatigheid
Dit zal zich voornamelijk richten op het verstrekken van inkomensinformatie en de
samenstelling van het huishouden.
50%
Afhankelijk van de aard van de uitvraag.
Periodiek
Het controleren van de wijzigingen die de uitvoeringsorganisatie van de kinderopvang
heeft ontvangen
Dit kan eigenlijk alleen als er wijzigingen in gebruik met de kinderopvang zijn overeengekomen
en in de overeenkomst zijn vastgelegd. Deze informatie is bij de ouder bekend.
100%
10 minuten
Het aanvragen van een compensatie voor de ouderbijdrage bij het openbaar lichaam.
Een ouder zal daartoe een aanvraag moeten indienen. De ouder moet daarvoor informatie
kunnen overleggen. Dus ook bankafschriften etc.
50 à 60%
30 minuten
Omdat er tot op heden in Caribisch Nederland geen algemene regels voor de financiering
van de kinderopvang zijn, vervallen er nagenoeg geen verplichtingen voor ouders. Alleen
voor ouders die in de huidige situatie een kindplaatssubsidie bij het openbaar lichaam
aanvragen hebben met verplichtingen die daarmee samenhangen te maken. De aanvraagprocedure
zal naar verwachting voor een groot deel van de ouders vervallen omdat deze ouders
meestal door de hoogte van hun huishoudinkomen in aanmerking komen voor gedeeltelijke
compensatie van de ouderbijdrage.
Op basis van de in tabel 2 opgenomen tijdsbelasting kan worden gesteld dat een ouder
een kleine twee uur kwijt is aan het verstrekken en verwerken van informatie als het
kind bij een kindercentrum wordt aangemeld en het kindercentrum een vergoeding aanvraagt.
Verwachting is dat een ouder ruim een half uur op jaarbasis kwijt is om gegevens te
controleren en te actualiseren. Uitgaande van 2.000 ouders leidt dit tot een regeldruk
tot een totaal van circa 4.000 uren eenmalig en circa 1.000 uren structureel.
7.2 Regeldruk bij kindercentra en gastouders
Het wetsvoorstel brengt voor kindercentra en gastouders substantiële wijzigingen in
de bedrijfsvoering met zich mee. Door de rechtstreekse bekostiging van deze organisaties
door de overheid zal het debiteurenrisico voor een groot deel vervallen en is er ook
meer zekerheid over de tijdigheid van de inkomsten. Uiteraard staan daar richting
overheid de administratieve verplichtingen tegenover.
Voor een deel zijn die er al in de huidige situatie omdat in de bestaande Eilandsverordening
en al een deel van de verplichtingen is opgenomen. Het betreft vooral de eisen die
betrekking hebben op de veiligheid, gezondheid en kwaliteit in de kinderopvang. Deze
kwaliteitseisen zijn in tabel 3 beschreven. Ook legt de nieuwe bekostigingswijze aanvullende
administratieve verplichtingen op.
Tabel 3: Regeldruk kindercentra en gastouders: onderdeel kwalitatieve verplichtingen
op jaarbasis
Verplichting
Toelichting
Omvang doelgroep
Inschatting tijd
Eenmalig
Kennisnemen van de nieuwe regelgeving
100%
3 uur
Schriftelijk vastleggen pedagogisch beleid
100%
10 uur
Schriftelijk vastleggen veiligheids- en gezondheidsbeleid
100%
8 uur
Instellen van een oudercommissie
Dit geldt alleen voor kindercentra met meer dan 50 kinderen.
40%
5 uur
Instellen van een klachtencommissie
Dit geldt niet voor gastouderopvang.
95%
5 uur
Implementeren handelwijze vermoedens misdrijf in het kindercentrum
100%
2 uur
Inrichten van een aanwezigheidsregistratie en personeels- planning, overeenkomstig
met regelgeving t.a.v. groepsgrootte en medewerker-kindratio.
50%
40 uur
Inrichten werkwijze om de ontwikkeling van het kind te monitoren.
100%
10 uur
Opstellen werkwijze warme overdracht, in samenwerking met basisscholen.
100%
8 uur
Periodiek
Bijhouden van een actuele aanwezigheidsregistratie en personeels- planning
Dit geldt niet voor gastouderopvang.
100%
48 uur (o.b.v. 4 uur per maand)
Bewaren van de verklaring omtrent gedrag van alle daartoe aangewezen functionarissen
van de organisatie
100%
5 uur
Bijscholingsbeleid personeel (o.a. EHBO)
100%
6 uur
Jaarlijkse evaluatie beleidsplannen en eventueel bijstellen.
Dit geldt niet voor gastouderopvang.
95%
3 uur
Volgen van de ontwikkeling van kinderen
100%
2 uur per groep
Warme overdracht en overleg met primair onderwijs
In het kader van het bewaken van de doorlopende ontwikkellijn
100%
0,5 uur per kind
Deelname halfjaarlijks overleg KO-PO-openbaar lichaam
Onder regie van het openbaar lichaam.
100%
4 uur
Wijzigingsaanvraag exploitatievergunning indien ambitie plusopvang aanbieden
Als een houder van een kindercentrum of gastouder de ambitie heeft om plusopvang aan
te bieden, moet hiervoor een aanvraag voor een wijziging van de exploitatievergunning
worden ingediend.
5%
6 uur.
Sinds 1 juli 2020 is de tijdelijke subsidieregeling van kracht. Daarmee is vooruitlopend
op het inwerking treden van het wetsvoorstel gestart met de financiering van de kindercentra
en gastouders. Kindercentra en gastouders moeten om in aanmerking te komen voor een
tijdelijke subsidie via een portaal de subsidie aanvragen en elk kwartaal wijzigingen
doorgeven. Daarnaast blijven de kindercentra de ouderbijdrage innen. In de structurele
situatie zullen eenzelfde soort verplichtingen van toepassing zijn. Deze verplichtingen
worden toegerekend aan dit wetsvoorstel.
Daarnaast subsidiëren de openbare lichamen specifieke kindercentra. Dat verschilt
per eiland en lang niet alle organisaties ontvangen een subsidie. Als gevolg van de
voorgestelde bekostiging van de kinderopvang zullen deze kindercentra geen subsidie
meer hoeven aan te vragen en de daarmee samenhangende verplichting zal daardoor vervallen.
In tabel 4 zijn de administratieve financiële verplichtingen van dit wetsvoorstel
opgenomen.
Tabel 4: Regeldruk kinderopvang onderdeel financiële verplichtingen op jaarbasis
Verplichting
Aard van de verplichting
Omvang doelgroep
Inschatting tijd
Eenmalig
Indienen eerste aanvraag kinderopvangvergoeding
De houder van een kindercentrum of gastouder dient een aanvraag voor de kinderopvang-vergoeding
in bij de uitvoeringsorganisatie. Nadat de organisatie is geregistreerd zal deze per
kind aan de uitvoeringsorganisatie de relevante informatie voor de bekostiging doorgeven.
100%
4 uur
Periodiek
Periodiek de actuele gegevens ten behoeve van de kwartaalopgave voor de bekostiging
aanleveren en doorgeven van nieuwe kinderen en van wijzigingen aan de uitvoeringsorganisatie.
Voor het bepalen van de kinderopvangvergoeding moet de voor de bekostiging relevante
informatie uit de overeenkomst met de ouder over soort opvang en aantal dagdelen worden
doorgegeven.
100%
30 minuten per kind
Doorgeven van nieuwe kinderen en van wijzigingen aan de uitvoeringsorganisatie.
Voor het bepalen van de kinderopvangvergoeding moet de voor de bekostiging relevante
informatie uit de overeenkomst met de ouder over soort opvang en aantal dagdelen worden
doorgegeven.
100%
30minuten per kind
Jaarlijks verstrekt de kinderopvang de jaarcijfers om op basis daarvan de ontwikkeling
van de kosten van de kinderopvang te kunnen volgen.
1 uur per organisatie
De administratieve lastendruk zal op basis van de in de tabellen 3 en 4 ingeschatte
urenbelasting als gevolg van de introductie van het wetsvoorstel eenmalig met gemiddeld
ongeveer 67 uur per organisatie toenemen. Er zijn ongeveer 60 organisaties en daarmee
is eenmalige lastendruk in uren in totaal zo’n 6.000 uren. De structurele administratieve
last bedraagt per organisatie ongeveer 7.400 uren per jaar uitgaande van 2.000 kinderen.
Tegenover de in tabel 3 beschreven administratieve verplichtingen vervallen met de
start van het nieuwe stelsel ook een aantal verplichtingen. Omdat de overheid de kosten
van de kinderopvang nagenoeg geheel vergoedt, zal het innen van de ouderbijdrage makkelijker
worden en daarmee vervalt bij de kindercentra en gastouders een deel van de kosten
van de inning (inclusief incasso) en zal ook het debiteurenrisico kleiner worden.
Het is afhankelijk van de grootte van het kindercentrum of de gastouderopvang en de
wijze van administratie welk tijdsbeslag hiermee gepaard zal gaan.
8. Uitvoering
8.1 Taken en verantwoordelijkheden uitvoeringspartijen
De financiering van de kinderopvang is de verantwoordelijkheid van de Minister. De
uitvoeringsorganisatie zal de uitvoering van de bekostiging en het toezicht op de
rechtmatigheid ter hand nemen. Het kindercentrum of de gastouder zal een verzoek voor
de kinderopvangvergoeding indienen bij de uitvoeringsorganisatie. De uitvoeringsorganisatie
beoordeelt de aanvraag, gaat bij de ouder na of de aanmelding terecht is en neemt
namens de Minister een beslissing over de aanvraag. Het openbaar lichaam en de uitvoeringsorganisatie
zullen bij deze procedure nauw samenwerken en waar mogelijk niet twee keer dezelfde
soort informatie uitvragen. Informatie wordt met elkaar uitgewisseld. Het openbaar
lichaam, de Minister en de uitvoeringsorganisatie zijn nog in overleg over de wijze
waarop dit samenwerkingsverband gestalte gaat krijgen. Uitgangspunt is dat de kinderopvang
zo klantvriendelijk mogelijk wordt ondersteund.
8.2 Uitvoering financiering
In paragraaf 4.4 zijn de drie pijlers voor de financiering toegelicht: (1) de rijksoverheid
bekostigt kindercentra en gastouders rechtstreeks (2) er wordt gebruik gemaakt van
gegevens over het gebruik van de kinderopvang en (3) ouders betalen een inkomensonafhankelijke
ouderbijdrage aan de houder van het kindercentrum of gastouder. In Figuur 3 is het
financieringsstelsel op hoofdlijnen weergeven. Hierna wordt het proces verder toegelicht.
Figuur 3: Stelsel financiering op hoofdlijnen
8.2.1 Recht op kinderopvangvergoeding – voldoen aan de voorwaarden
Om recht te hebben op een kinderopvangvergoeding moeten kindercentra en gastouders
aan verschillende voorwaarden voldoen. Allereerst komen alleen kindercentra en gastouders
met een exploitatievergunning in aanmerking voor een kinderopvangvergoeding (zie paragraaf 4.1.3),
tenzij het aantal te bekostigen kinderopvangplaatsen is beperkt (zie paragraaf 4.1.2).
Een belangrijke voorwaarde voor het recht op kinderopvangvergoeding is dat ouders
en kinderen op het eiland zijn ingeschreven in het bevolkingsregister. De openbare
lichamen kunnen hierop in overleg met de Minister in bijzondere gevallen een uitzondering
maken, bijvoorbeeld voor kinderen met een vluchtelingenstatus. Kinderen die niet staan
geregistreerd als ingezetenen en geen gebruik kunnen maken van de uitzonderingspositie,
kunnen wel gebruik maken van kinderopvang van een kindercentrum of gastouder die van
de Minister een kinderopvangvergoeding ontvangt. De ouders zullen dan de volledige
kosten voor de kinderopvang aan de houders van kindercentra en gastouders dienen te
betalen. Dat wordt geoperationaliseerd door de hoogte van de ouderbijdrage voor die
ouders gelijk te stellen aan de hoogte van de vergoeding die de betreffende organisatie
van het Rijk ontvangt plus de ouderbijdrage die ouders betalen van wie het kind wel
bij het openbaar lichaam staat ingeschreven.
Een andere belangrijke voorwaarde voor het recht op kinderopvangvergoeding is dat
kinderen feitelijk gebruik maken van de kinderopvang en afspraken tussen de ouder
en het kindercentrum of de gastouder in een schriftelijke overeenkomst zijn vastgelegd
(zie ook paragraaf 4.4.2 en 8.2.2). Het is dus van belang dat duidelijk is welke afspraken
er tussen ouder en kinderopvang zijn gemaakt. Als er geen schriftelijke overeenkomst
is, is er geen recht op kinderopvangvergoeding. Organisaties zullen de overeenkomst
op verzoek van de uitvoeringsorganisatie moeten kunnen tonen. Ouders kan worden gevraagd
om de aanmelding bij het kindercentrum of de gastouder bij de uitvoeringsorganisatie
te bevestigen.
Het recht op kinderopvangvergoeding is afhankelijk van de aard van de opvang en de
leeftijd van het kind. Vanaf 4 jaar is een kind in Caribisch Nederland leerplichtig
en zal het kind naar de basisschool gaan. De financiering van de dagopvang loopt daarom
in principe door tot de laatste dag van de maand waarin het kind 4 jaar wordt. Het
openbaar lichaam krijgt de bevoegdheid om bij uitzondering toe te staan dat kinderen
van vier jaar en ouder nog gebruik kunnen maken van de dagopvang. Vanaf de eerste
dag na de maand waarin het kind 4 jaar is geworden kan een organisatie voor buitenschoolse
opvang een kinderopvangvergoeding voor het betreffende kind aanvragen. Indien het
betreffende kind naar het voortgezet onderwijs gaat, komt het kindercentrum of de
gastouder niet meer in aanmerking voor door de kinderopvangvergoeding.
Een derde belangrijke voorwaarde om voor een kinderopvangvergoeding in aanmerking
te komen is dat het kindercentrum of de gastouder geen verplichte aanvullende financiële
bijdrage voor de opvang vraagt. Kinderopvang moet voor alle ouders toegankelijk zijn
en er mogen geen financiële beperkingen aan de toelating van kinderen worden opgelegd.
Het is niet de bedoeling dat houders van kindercentra en gastouders bij de aanname
van kinderen onderscheid gaan maken waardoor er een vorm van segregatie in de kinderopvang
gaat ontstaan (zie ook paragraaf 4.4.1).
Kindercentra en gastouders zijn niet verplicht om van de kinderopvangvergoeding gebruik
te maken. In dat geval hoeven zij ook niet aan de genoemde voorwaarden voor de kinderopvangvergoeding
te voldoen en kunnen zij hun eigen tarieven met de ouders overeenkomen. Dat laatste
geldt overigens alleen als de houders van kindercentra en gastouders in het geheel
geen gebruik maakt van de kinderopvangvergoeding. Uiteraard moeten zij om kinderopvang
te kunnen aanbieden wel in het bezit zijn van een exploitatievergunning en voldoen
aan de voorwaarden die daaraan zijn verbonden.
8.2.2 Aanvraag en toekenning kinderopvangvergoeding
Aanvraag kinderopvangvergoeding
Het proces om in aanmerking voor de kinderopvangvergoeding te komen, begint met de
keuze van de ouder voor een kindercentrum of gastouderopvang. De ouder en houders
van kindercentra en gastouders komen bepaalde afspraken met betrekking tot de af te
nemen kinderopvang overeen. De afspraken worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst
tussen het kindercentrum of gastouderopvang en de ouder en eventueel de partner.
Een kindercentrum of gastouder kan een aanvraag bij de Minister indienen voor het
recht op een kinderopvangvergoeding voor de kosten van de kinderopvang van de kinderen
die de organisatie opvangt. In de praktijk zal dat de uitvoeringsorganisatie zijn.
De gegevens die door het kindercentrum of de gastouder bij de aanvraag dienen te worden
verstrekt, worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Het zal in elk geval gaan om de
volgende gegevens: de soort kinderopvang, de datum waarop de kinderopvang aanvangt,
het aantal dagdelen kinderopvang per maand, en de begin- en einddatum van de kinderopvangovereenkomst.
De schriftelijke overeenkomst zelf hoeft niet aangeleverd te worden bij de aanvraag,
maar deze moet wel door het kindercentrum bewaard worden.37 Het aanleveren van de exploitatievergunning is niet nodig omdat deze informatie al
bij het openbaar lichaam beschikbaar is.
Nadat de aanvraag is ingediend, gaat de uitvoeringsorganisatie informatie verzamelen
om het recht op de kinderopvangvergoeding te bepalen. Uitgangspunt is dat de uitvoeringsorganisatie
waar mogelijk de informatie die al bij het openbaar lichaam en het Rijk beschikbaar
is, gebruikt. Op die manier wordt voorkomen dat organisaties dezelfde gegevens die
al bij de overheid bekend zijn opnieuw moeten aanleveren of kunnen bepaalde gegevens
(zoals bijvoorbeeld of een kind staat ingeschreven op het eiland) worden geverifieerd.
In dit wetsvoorstel wordt de grondslag voor deze vorm van gegevensdeling opgenomen.
Indien noodzakelijk kan de uitvoeringsorganisatie het openbaar lichaam vragen om informatie
te verifiëren en aanvullende informatie te verstrekken die van belang is voor het
toekennen van de kinderopvangvergoeding. De uitvoeringsorganisatie zal de schriftelijke
overeenkomst steekproefsgewijs bij de ouder controleren.
Termijn vaststelling van het recht op kinderopvangvergoeding
Wanneer de aanvraag voor het recht op kinderopvangvergoeding is ingediend, heeft de
uitvoeringsorganisatie acht weken de tijd om te beslissen op de aanvraag. Met die
termijn wordt aangesloten bij de beslistermijn uit de Algemene wet bestuursrecht.
De termijn kan met eenzelfde periode worden verlengd, wanneer hier aanleiding toe
is. Dit zullen zijnde maximale termijnen zijn, die nodig kunnen zijn als er bijvoorbeeld
aanvullende informatie moet worden opgevraagd.
Indien kinderopvangvergoeding wordt toegekend, ontvangt het kindercentrum of de gastouder
een beschikking met daarin het bedrag aan kinderopvangvergoeding waar het kindercentrum
of de gastouder voor het betreffende kind recht op heeft. De uitvoeringsorganisatie
zal in de beschikking altijd aangeven op welke grond het recht op kinderopvangvergoeding
is toegekend en, indien een aanvraag wordt afgewezen, op welke grond(en) dat is gebeurd.
De ouder is belanghebbende bij de beschikking. Een afwijzing van de aanvraag betekent
dat de ouder een hogere ouderbijdrage zal moeten betalen. De ouder krijgt daarom van
de uitvoeringsorganisatie informatie over de beschikking en de voor de beschikking
relevante gegevens. Dat geeft de ouder de mogelijkheid om in bezwaar te gaan en informatie
te verstrekken op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de houder van het kindercentrum
of gastouders wel degelijk recht heeft op de kinderopvangvergoeding voor het betreffende
kind. Op basis daarvan kan een afwijzing van de toekenning van de kinderopvangvergoeding
worden gecorrigeerd.
Het streven is om informatie-uitwisseling tussen de uitvoeringsorganisatie en de houders
van kindercentra en gastouders en de uitvoeringsorganisatie en de ouder zoveel mogelijk
digitaal plaats te laten vinden. Kindercentra, gastouders en ouders worden gefaciliteerd
om digitale informatie-uitwisseling mogelijk te maken.
Het recht op de kinderopvangvergoeding gaat in beginsel in vanaf het moment dat de
uitvoeringsorganisatie de aanvraag heeft goedgekeurd en dit per beschikking aan het
kindercentrum heeft laten weten. Het recht kan echter niet eerder ingaan dan de ingangsdatum
van het gebruik van de kinderopvang zoals die in de overeenkomst tussen ouder en houder
van het kindercentrum of gastouders is vastgelegd en de aanvraag voor de kinderopvangvergoeding
voor een vastgestelde datum is aangevraagd. De hoogte van de kinderopvangvergoeding
zal vanaf de maand waarin de opvang start gelden. Het recht op een kinderopvangvergoeding
zal vervallen vanaf de maand nadat de overeenkomst tussen ouder en houders van kindercentra
en gastouders is beëindigd (zie ook paragraaf 8.2.6).
8.2.3 Hoogte totale kinderopvangvergoeding en betaling
De hoogte van de totale kinderopvangvergoeding waarvoor een kindercentrum of gastouder
in aanmerking komt, wordt gebaseerd op de kinderopvangvergoeding per kind. Daarbij
is het in de schriftelijke overeenkomst overeengekomen aantal dagdelen kinderopvang
per maand bepalend. De kinderopvangvergoeding kan maximaal gebaseerd zijn op het aantal
plaatsen dat een organisatie op basis van de exploitatievergunning mag hebben.
Voor het bepalen van de totale hoogte van de kinderopvangvergoeding per kindercentrum
of gastouder voor de eerste periode na toekenning worden de gegevens uit de aanvraag
van de houders van kindercentra en gastouders gebruikt.
De kinderopvangvergoeding zal alleen worden verstrekt als er daadwerkelijk gebruik
van de kinderopvangvoorziening wordt gemaakt. Het voornemen is om bij algemene maatregel
van bestuur te regelen dat de houders van kindercentra en gastouders een actuele aanwezigheidsregistratie
bijhouden. Indien blijkt dat kinderen structureel niet aanwezig zijn, dan kan de uitvoeringsorganisatie
de hoogte van de kinderopvangvergoeding aanpassen. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur zal hieraan invulling worden gegeven (zie hoofdstuk 4.4.2).
Bij algemene maatregel van bestuur zal bepaald worden welke gegevens aangeleverd moeten
worden en op welk moment. Het zal dan in elk geval gaan om het kind waarop de kinderopvang
betrekking heeft en het aantal dagdelen kinderopvang per maand. Bij het aanleveren
van de periodieke informatie zal het kindercentrum de wijzigingen die zijn opgetreden
bij de ouders en kinderen (onder andere nieuwe kinderen, vertrokken kinderen, aangepaste
overeenkomst) moeten doorgeven. Het is niet nodig om bij de uitvoeringsorganisatie
al bekende informatie opnieuw aan te leveren. Als informatie bij de periodieke informatie
levering niet juist is, kan uitbetaling geheel of gedeeltelijk worden opgeschort.
Datzelfde geldt ook als bij een tussentijdse controle blijkt dat het kindercentrum
of de gastouderopvang niet (meer) voldoet aan de gestelde voorwaarden. Die opschorting
kan maximaal acht weken duren. Met die termijn wordt aangesloten bij de beslistermijn
van de Algemene wet bestuursrecht.
Indien de verstrekte gegevens uiteindelijk niet aan de eisen voldoen, kan de rechtmatigheid
van de kinderopvangvergoeding niet worden vastgesteld. De Minister van SZW kan dan
de beschikking tot toekenning van de kinderopvangvergoeding wijzigen of intrekken.
Als gevolg van een wijziging of intrekking ten onrechte verstrekte kinderopvangvergoeding
kan word teruggevorderd.
8.2.4 Hoogte ouderbijdrage
De ouder is verplicht een ouderbijdrage te betalen38 aan de houder van een kindercentrum of gastouder. Zoals in paragraaf 4.4.3 is beschreven
is het voornemen van het kabinet om de kinderopvangvergoeding – zo nodig in stappen –
te verhogen naar 96%. Voor Caribisch Nederland is dat vertaald naar 4% van de kostprijs
die op basis van onafhankelijk onderzoek zal worden vastgesteld. Dat betekent dat
de ouderbijdrage gekoppeld is aan de kinderopvangvergoeding die 96% van de kostprijs
bedraagt.
Het is aan de ouder in welke mate gebruik wordt gemaakt van de kinderopvang. De ouder
zal naar rato van gebruik betalen. De ouder van een kind dat slechts één dag per week
naar de dagopvang gaat betaalt een vijfde van de ouderbijdrage van de ouder die het
kind gedurende vijf dagen per week naar de dagopvang brengt. Een ouder betaalt voor
een eerste of volgende kind hetzelfde bedrag. Er wordt geen korting gegeven als binnen
een huishouden meerdere kinderen gebruik maken van de kinderopvang.
Basis voor de bepaling van het gebruik van een kind is de overeenkomst tussen ouder
en de houder van het kindercentrum of de gastouder. Het vaststellen van het gebruik
van de kinderopvang gebeurt op basis van dagdelen zoals overeengekomen in de schriftelijke
overeenkomst. In Europees Nederland wordt bij het bepalen van het gebruik uitgegaan
van uren. In de praktijk in Europees Nederland blijkt dat contracten in feite uitgaan
van de vergoeding van dagdelen waarbij het aantal uren wordt afgeleid van de openingstijden
van de kinderopvang. Kinderen gaan in Caribisch Nederland voor hele of halve dagen
naar de opvang en ouders betalen op maandbasis voor de opvang. Om die reden is er
in de Caribische situatie voor gekozen om dagdelen als uitgangspunt te kiezen. Dat
maakt ook de uitvoering eenvoudiger.
Een dagdeel is een blok van minimaal vier uur aaneengesloten opvang in de ochtend,
middag, avond of nacht. Een dag heeft maximaal 2 dagdelen en er zijn maximaal 40 dagdelen
per maand. Het maximaal aantal dagdelen waarvoor kinderopvangvergoeding kan worden
verstrekt kan per opvangsoort verschillen. Voor de buitenschoolse opvang geldt daarbij
dat er in de officiële vakantieperiode voor twee dagdelen per dag kan worden gedeclareerd.
De bekostiging van de kinderopvang op basis van dagdelen sluit hier in principe op
aan. De reguliere schoolvakanties en een kortdurende ziekte van het kind worden normaliter
doorbetaald.
Voor werkende ouders die op afwijkende tijden (avond- of nachturen, weekenden) kinderopvang
nodig hebben, geldt dat, als zij voldoen aan de voorwaarden, zij voor een bepaald
aantal dagdelen gebruik kunnen maken van flexibele opvang.39 De kinderen van deze ouders kunnen daarnaast gebruik maken van de reguliere opvang
en betalen daarvoor dan dezelfde ouderbijdrage als de andere ouders.
8.2.5 Inning van de ouderbijdrage
De ouder is, zolang het kind van de kinderopvang gebruik maakt en er een overeenkomst
is afgesloten, verplicht om de ouderbijdrage maandelijks te betalen aan het kindercentrum
of de gastouder. De houder van het kindercentrum of de gastouder is op grond van het
wetsvoorstel verplicht zich jegens de ouder in te spannen om de gefactureerde ouderbijdrage
daadwerkelijk te innen. Als deze dat niet doet, zou dat immers voor ouders betekenen
dat kinderopvang gratis wordt aangeboden. Alleen het openbaar lichaam heeft de mogelijkheid
om de ouderbijdrage in het kader van het lokale armoedebeleid voor de ouders te voldoen.
Met het inspannen voor het innen van de ouderbijdrage wordt verstaan dat, als de ouder
niet, niet volledig of niet tijdig betaalt, de houder van het kindercentrum of de
gastouder de ouder in de gelegenheid stelt binnen een vastgestelde periode te betalen.
Als volledige betaling dan nog steeds uitblijft, is het de bedoeling dat de houder
van een kindercentrum of de gastouder een deugdelijk invorderingsproces start.
8.2.6 Beëindiging kinderopvangvergoeding
De Minister beëindigt de kinderopvangvergoeding in drie gevallen. Ten eerste als niet
meer is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de kinderopvangvergoeding.
Als het bestuurscollege besluit om de exploitatievergunning van een organisatie in
te trekken, dan eindigt het recht op de kinderopvangvergoeding vanaf het eind van
de maand waarin de beslissing door het openbaar lichaam is genomen. Dit betekent bijvoorbeeld
dat de kinderopvangvergoeding van een organisatie waarvan op 15 oktober de exploitatievergunning
wordt ingetrokken, met ingang van 1 november stopt.
Een tweede reden voor de Minister om de kinderopvangvergoeding te beëindigen is als
de kinderopvangovereenkomst, die de ouder en de houder van het kindercentrum of de
gastouder zijn aangaan, eindigt of is opgezegd. Voor de dagopvang geldt in de meeste
gevallen dat deze overeenkomst van rechtswege eindigt als het kind vier jaar en daarmee
leerplichtig is geworden. Voor de andere vormen van kinderopvang eindigt de overeenkomst
als het kind de leeftijd heeft bereikt dat het kind naar het voortgezet onderwijs
gaat. Daarmee eindigt het recht op kinderopvangvergoeding.
Tot slot eindigt het recht op de kinderopvangvergoeding ook als de ouder een betalingsachterstand
van de ouderbijdrage van drie maanden heeft (zie paragraaf 8.2.5). Als de inningsactiviteiten
geen resultaat hebben en gedurende drie aaneengesloten maanden de ouderbijdrage niet
is betaald, dan is er geen recht meer op de kinderopvangvergoeding en zal de uitvoeringsorganisatie
de uitbetaling beëindigen. Van de kinderopvangorganisatie wordt verwacht dat zij dit
actief bij de uitvoeringsorganisatie meldt. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal
de uitvoeringsorganisatie de te lang uitgekeerde kinderopvangvergoeding terugvorderen.
8.2.7 Bezwaar- en beroepsprocedure
Ouders, houders van kindercentra en gastouders kunnen bezwaar maken en in beroep gaan
tegen besluiten die op grond van dit wetsvoorstel worden genomen. Daarvoor gelden
de procedures op grond van de Wet administratieve rechtspraak BES.
9. Toezicht en handhaving
Op basis van dit wetsvoorstel zal er zowel toezicht worden gehouden op de kwaliteit
van de kinderopvang als op de rechtmatigheid. Er komt een toezichthouder op de kwaliteit
van de kinderopvang en een toezichthouder op de rechtmatigheid. In paragraaf 9.1 wordt
beschreven hoe het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang op Caribisch Nederland
wordt ingericht. In paragraaf 9.2 wordt beschreven hoe het toezicht op de rechtmatigheid
wordt ingericht. In paragraaf 9.4 wordt de handhaving beschreven. In paragraaf 9.4
komt de samenwerking tussen de toezichthouders en andere partners zoals het openbaar
lichaam aan de orde.
9.1 Inrichting van het toezicht op de kwaliteit
De houders van kindercentra en gastouders in Caribisch Nederland zijn verantwoordelijk
voor de veiligheid en gezondheid, kwaliteit en continuïteit van de kinderopvang, zoals
beschreven in dit wetsvoorstel. Er zal op locatieniveau toezicht worden gehouden om
in beeld te brengen of een locatie aan de kwaliteitseisen voldoet. Het toezicht zal
stimulerend van aard zijn: gericht op kwaliteitsverbetering. Daarmee is het toezicht
een belangrijk instrument om de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland
over de gehele linie naar het wenselijke niveau te brengen.
9.1.1 Toezichthouders op de kwaliteit en hun bevoegdheden
Op grond van dit wetsvoorstel zullen toezichthouders worden aangewezen voor het toezicht
op de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland. Zoals in paragraaf 4.3.1
staat beschreven wordt eraan gedacht om de Inspectie van het Onderwijs aan te wijzen
als eindverantwoordelijke voor het toezicht op de kwaliteit.
Op basis van dit wetsvoorstel krijgt de inspectie de benodigde bevoegdheden om het
toezicht goed uit te kunnen voeren. Het gaat dan bijvoorbeeld om het brengen van een
aangekondigd dan wel onaangekondigd bezoek aan houders van kindercentra en gastouders
en het opvragen en inzien van documenten. De bevindingen worden vastgelegd in een
rapport.
Het wordt als wenselijk geacht dat een lokale inspecteur van het openbaar lichaam
meewerkt in de uitvoering van het toezicht. De lokale inspecteur is immers altijd
ter plaatse en kan bijvoorbeeld de voortgang van gemaakte afspraken bewaken, het onderzoek
uitvoeren ten aanzien van vergunningsaanvragen, onaangekondigde bezoeken brengen,
en in geval van een acute noodsituatie direct ingrijpen (zie voor het laatste paragraaf 9.4).
Bovendien zijn op Bonaire en Sint Eustatius al lokale inspecteurs aanwezig die ook
na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel een rol kunnen blijven vervullen.
Om ervoor te zorgen dat de lokale inspecteur ook de bevoegdheid heeft om toezichthoudende
taken uit te voeren, zal ook de lokale inspecteur worden aangewezen als toezichthouder.
Bij die aanwijzing zal worden afgebakend voor welke specifieke toezichthoudende taken
de lokale inspecteur bevoegd is. Gedacht wordt om de lokale inspecteur toezichthoudende
taken te geven gericht op de kwaliteitseisen aangaande onder andere veiligheid en
gezondheid. Dit wordt in samenwerking met de beoogde toezichthouders nader uitgewerkt.
In deze beoogde situatie zal de inspectie eindverantwoordelijk zijn voor het toezicht
op de kwaliteit. Alleen de inspectie kan oordelen en rapporten vaststellen. De lokale
inspecteur kan, onder regie van de inspectie, wel zelfstandig inspectiebezoeken afleggen
en voorlopige oordelen en herstelopdrachten benoemen op de onderdelen waarop de lokale
inspecteur toezichthoudende taken mag uitvoeren. De lokale inspecteur stelt vervolgens
een conceptrapport op en stemt deze af met de inspectie middels referte. Het conceptrapport
wordt vervolgens door de inspectie verstuurd naar de houder.
De toezichthouders zullen samen de samenwerking verder uitwerken en hierover afspraken
maken. De afspraken worden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Door dit te
regelen via een samenwerkingsovereenkomst kan de samenwerking desgewenst per eiland
verschillen. Bij het nader uitwerken van de samenwerking zal ook nadrukkelijk aandacht
zijn voor het onderdeel gegevensdeling. Doordat de standplaats van beide toezichthouders
verschilt, zijn er twee rechtsregimes van toepassing: de Wet bescherming persoonsgegevens
BES en de Algemene verordening gegevensbescherming.40 Voor beide toezichthouders moet de geldende wet- en regelgeving duidelijk zijn en
de onderlinge samenwerking moet conform de geldende wet- en regelgeving zijn.
In deze paragraaf zal verder de neutrale term «toezichthouders» gebruikt worden en
geen onderscheid worden gemaakt tussen de inspectie en de lokale inspecteur.
9.1.2 Toezichthoudende taken
Het toezicht op de kwaliteit bevat de volgende taken:
– op verzoek van het openbaar lichaam onderzoeken of een aanvrager van een exploitatievergunning
of een vergunning om plusopvang te exploiteren (of verlenging daarvan) redelijkerwijze
in staat is te voldoen aan de eisen zoals vastgelegd in de relevante regelgeving (paragraaf 4.1.3
en 5.3.1);
– controleren of alle kindercentra en gastouders ten minste voldoen aan de basiskwaliteit
(paragraaf 9.1.3);
– kindercentra en gastouders stimuleren dat zij eigen ambities formuleren en hier doelgericht
aan werken (paragraaf 9.1.3);
– interveniëren bij kindercentra en gastouders waar deze niet voldoen aan de basiskwaliteit,
zodat zij die zo snel mogelijk herstellen (paragraaf 9.4);
– het openbaar lichaam adviseren over het intrekken van een exploitatievergunning (paragraaf 9.4.2);
– rapporteren over de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland als geheel
(paragraaf 4.3.3);
– toezicht op de taken van het EOZ in het kader van de ondersteuningsstructuur (paragraaf 5.3.1).
Zoals in paragraaf 3.6 is beschreven zal de toezichthouder op de kwaliteit ook deelnemen
aan het jaarlijkse overleg tussen de openbare lichamen en de Minister. Daar kan de
toezichthouder eventuele knelpunten in het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland
agenderen.
9.1.3 Werkwijze toezichthouders
De toezichthouders zullen, met ingang van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel,
regelmatig toezicht houden op de naleving van de wet- en regelgeving door de houders
van kindercentra en gastouders. Het streven is dat elke locatie tenminste één keer
per kalenderjaar wordt bezocht. De toezichthouders gaan als volgt te werk:
1. Er wordt gestart met een documentanalyse van onder andere het pedagogisch beleidsplan,
de verklaringen omtrent het gedrag en de diploma’s van de beroepskrachten of gastouders.
2. Eventueel binnengekomen signalen, bijvoorbeeld van ouders, worden onderzocht.
3. Ter plekke wordt het handelen van de beroepskrachten en gastouders geobserveerd in
de groep.
4. Er worden gesprekken gevoerd met beroepskrachten of gastouders, de leiding van de
organisatie en locatie en, waar mogelijk, met kinderen en ouders.
5. Het bezoek wordt afgesloten met een eindgesprek waarin de bevindingen worden gedeeld
en aangegeven wordt wat goed gaat, wat beter kan en wat beter moet.
6. De bevindingen worden vastgelegd in een conceptrapport dat aan de houder wordt aangeboden.
De houder van het kindercentrum of de gastouder wordt in de gelegenheid gesteld om
binnen redelijke termijn te reageren op de bevindingen. De reactie wordt opgenomen
in het rapport. Daarna zal het rapport worden vastgesteld. Als de houder van het kindercentrum
of de gastouder en de toezichthouders het niet eens zijn over de inhoud van het rapport,
dan heeft de houder van het kindercentrum of de gastouder de gelegenheid om, naast
de al gegeven reactie, zijn zienswijze aan het rapport te hechten. Het rapport en
zienswijze worden in de derde week na vaststelling openbaar gemaakt.
Naast dit reguliere onderzoek kunnen de toezichthouders ook op andere momenten een
onderzoek starten. Signalen in de media of klachten kunnen bijvoorbeeld aanleiding
hiervoor zijn. Het extra onderzoek kan aangekondigd, maar ook onaangekondigd zijn.
Onderzoeks- en waarderingskader
Zoals eerder genoemd (paragraaf 4.3.2) wordt het toezicht uitgevoerd op basis van
een onderzoeks- en waarderingskader. In het kader zijn de verschillende kwaliteitseisen
zoals gesteld in dit wetsvoorstel opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
«de bij wet geregelde deugdelijkheidseisen» en «aanvullende ambities van de kinderopvang».
Deugdelijkheidseisen zijn algemene, objectiveerbare kwaliteitsnormen, die zijn beschreven
in dit wetsvoorstel of lagere regelgeving. We vatten dit samen met het begrip «basiskwaliteit».
Aanvullende ambities hebben betrekking op de ambities en doelen die een houder van
een kindercentrum of gastouder zichzelf stelt en die verder reiken dan de basiskwaliteit.
Voor de aanvullende ambities vormt het pedagogisch beleidsplan het vertrekpunt. Vanuit
de stimuleringsfunctie onderzoeken de toezichthouders of de houder van een kindercentrum
of de gastouder aanvullende ambities stelt. De toezichthouders voeren het gesprek
met de houder of gastouder over hoe deze elementen bijdragen aan de continue en duurzame
verbetering van de kinderopvangkwaliteit. In rapporten wordt een duidelijk onderscheid
gemaakt tussen oordelen die voortvloeien uit deugdelijkheidseisen, en bevindingen
die gaan over aanvullende ambities.
In aanloop naar de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt een onderzoeks- en
waarderingskader opgesteld. Daarover wordt overleg gevoerd met de betrokkenen, zoals
het openbaar lichaam, houders van kindercentra en gastouders. Ook worden de inzichten
en ervaringen benut die worden opgedaan in het programma BES(t) 4 kids.
Het kader wordt met de inwerkintreding van dit wetsvoorstel van kracht en is in principe
voor vier jaar geldig. Indien nodig kan, op basis van een evaluatie van de werking
en de effecten van het kader, worden besloten tot een vervroegde bijstelling van het
kader. Reeds lopende interventies en afspraken die op basis van de vigerende kaders
tot die datum zijn gemaakt, blijven van kracht.
Inspectierapport
Aan de hand van het onderzoeks- en waarderingskader doen de toezichthouders jaarlijks
onderzoek naar de kwaliteit van de kinderopvanglocaties. Voorlopige oordelen en bevindingen
worden altijd besproken met de houder van een kindercentrum of de gastouder. Vervolgens
wordt een conceptrapport opgesteld, gericht aan de houder of gastouder. In het rapport
worden de oordelen en waarderingen over de locatie beschreven en onderbouwd. Daarnaast
geeft het rapport een beeld van de ontwikkeling van de locatie. Daarbij wordt tevens
ingegaan op de omgevingsfactoren die mede van invloed zijn op de kinderopvangkwaliteit
zoals de toezichthouder die heeft aangetroffen. Tot slot bevat het rapport eventuele
herstelopdrachten. De houder kan in reactie op het conceptrapport eventuele feitelijke
onjuistheden en algemene opmerkingen schriftelijk melden.
De definitieve rapporten zijn openbaar, zodat ouders en samenleving kennis kunnen
nemen van de bevindingen van de toezichthouders. Op deze wijze vervult de toezichthouder
zijn publieke taak. Het rapport wordt in de derde week na vaststelling openbaar gemaakt.
Wanneer de houder van een kindercentrum of gastouder op basis van het definitieve
rapport een eigen zienswijze heeft opgesteld, wordt dat toegevoegd aan het rapport.
De zienswijze betreft geen feitelijke onjuistheden; deze worden op basis van het conceptrapport
gecorrigeerd.
De houder van een kindercentrum of gastouder stelt de ouders in kennis van het rapport
en bespreekt dit met de oudercommissie. Het rapport is bij de locatie in te zien.
Op verzoek kan een schriftelijk exemplaar van het inspectierapport worden verstrekt
door de toezichthouder. Hiervoor kan een vergoeding van de daaraan verbonden kosten
(zoals verzendkosten) in rekening worden gebracht.
9.2 Toezicht op de rechtmatigheid
Voor een correcte werking van de bekostiging is handhaving van de in dat kader opgelegde
verplichtingen en een adequaat toezicht daarop essentieel. Daarmee wordt het draagvlak
voor het stelsel behouden en worden organisaties en ouders aangespoord om zich aan
de regels te houden. In deze paragraaf zullen de hoofdlijnen van het toezicht op en
handhaving van de financiële rechtmatigheid nader worden toegelicht.
Het wetsvoorstel voorziet in het bekostigen van de kinderopvang. De kinderopvang wordt
door veelal particuliere organisaties uitgevoerd. De hoogte van de uit te keren vergoedingen
is afhankelijk van informatie die van deze organisaties en ouders afkomstig is.
In elke wettelijke regeling zijn er risico’s op onrechtmatigheden. Die kunnen ontstaan
door onduidelijkheid in de regelgeving, fouten die worden gemaakt, ouders en organisaties
die bewust of onbewust oneigenlijk gebruik maken van die regel en in sommige gevallen
zelfs frauderen. Om die reden zal ook het toezicht op de financieel rechtmatige uitvoering
worden ingericht.
Het voornemen is om de uitvoeringsorganisatie aan te wijzen als toezichthouder op
de rechtmatigheid van de verstrekking van de kinderopvangvergoeding en het vaststellen
van de hoogte van de ouderbijdrage. De toezichthouder op de rechtmatigheid krijgt
de benodigde bevoegdheden om het toezicht uit te voeren, zie paragraaf 9.3.
De toezichthouder zal steekproefsgewijze controles uitvoeren op de juistheid van de
informatie die voor het bepalen van de kinderopvangvergoeding van belang is. Ook kan
de toezichthouder de aan deze informatie ten grondslag liggende administratie aan
een nader onderzoek onderwerpen. Het is de bedoeling dat elke houder van een kindercentrum
of gastouder gemiddeld eens in de drie jaar wordt gecontroleerd. De omvang van de
steekproef en frequentie zal op basis van de bevindingen van de toezichthouder worden
aangepast.
9.3 Bevoegdheden toezichthouders
De toezichthouders moeten in staat worden gesteld om hun toezichthoudende taken uit
te voeren. Het wetsvoorstel stelt voor dat de toezichthouders hiervoor over de benodigde
bevoegdheden beschikken. Dat gebeurt door de relevante bepalingen van titel 2 van
de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing te verklaren. Een toezichthouder
moet een legitimatiebewijs dragen en dat op verzoek tonen. Voor het uitvoeren van
inspectiebezoeken zijn de toezichthouders bevoegd om elke plaats te betreden met uitzondering
van een woning zonder toestemming van de bewoner. Het kan voorkomen dat een kindercentrum
of gastouderopvang in een woning is gevestigd. In dat geval is de toezichthouder bevoegd
om zonder toestemming van de bewoner in die woning binnen te treden. Verder is een
toezichthouder bevoegd om inlichtingen te vorderen en inzage van een identiteitsbewijs
en zakelijke gegevens en bescheiden. Deze bevoegdheden gebruikt de toezichthouder
slechts voor zover dat nodig is voor de vervulling van zijn taak.
Ook de medewerkingsplicht van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht wordt
van overeenkomstige toepassing verklaard. Die verplichting houdt in dat iedereen verplicht
is om een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking
te verlenen die de toezichthouder redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van
zijn bevoegdheden.
Nadat een onderzoek heeft plaatsgevonden over de naleving van de bij en krachtens
de wet gestelde regels, legt de toezichthouder het oordeel en de bevindingen vast
in een inspectierapport. Voor zover het gaat om toezicht op de naleving van hoofdstuk 2,
de regels over kwaliteit, wordt het definitieve inspectierapport openbaar gemaakt.
9.4 Inrichting handhaving
Er wordt een handhavingsstelsel voorgesteld waarin zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk
kan worden gehandhaafd. In paragraaf 9.4.1 wordt dit nader toegelicht. In paragraaf 9.4.2
worden de voorgestelde handhavingsinstrumenten toegelicht. Het voornemen is dat de
Minister de toezichthouders mandateert om namens hem handhavingsbesluiten te nemen.
Dit wordt ook in paragraaf 9.4.2 toegelicht.
9.4.1 Keuze voor een duaal stelsel: verhouding tussen strafrecht en bestuursrecht
Ten aanzien van de handhaving op overtredingen gaat dit wetsvoorstel uit van een duaal
stelsel: bij overtredingen van sommige bepalingen kan er zowel bestuursrechtelijk
als strafrechtelijk worden gehandhaafd. De focus ligt echter op een bestuursrechtelijke
afhandeling. De reden hiervoor is dat het herstel van de gewenste situatie voorop
staat. Snel en adequaat handelen door de Minister, door middel van herstelsancties
(bijvoorbeeld de last onder dwangsom, zie paragraaf 9.4.2), is dan veelal effectiever
dan een strafrechtelijke gang van zaken die in de regel een veel langere doorlooptijd
kent en waarbij de sancties punitief van aard zijn. In veel gevallen zijn overtredingen
immers eenvoudig vast te stellen en op te lossen. Het betreft dan met name overtredingen
met een geringe normatieve lading. Een voorbeeld hiervan is het niet dan wel niet
volledig of tijdig bijwerken van de aanwezigheidsregistratie. Ook complexere overtredingen,
bijvoorbeeld het niet realiseren van een goed pedagogisch klimaat op de kinderopvang,
zijn bestuursrechtelijk af te handelen met herstelsancties. Als er geen herstel mogelijk
is of als de aanbieder of ouder beperkt financieel voordeel haalt uit de bewuste overtreding,
dan kan binnen het bestuursrecht ook punitief opgetreden worden met een bestuurlijke
boete, zie paragraaf 9.4.2. De bestuursrechtelijke handhavingsbesluiten worden genomen
door de Minister.
Het is vanuit het oogpunt van rechtsbescherming van belang dat de bestuursrechtelijke
handhaving op een uniforme wijze wordt ingericht. Dit wordt centraal ingericht waardoor
kennis en expertise op één plek aanwezig zijn. De beoogde toezichthouders hebben daarmee
vanuit hun huidige takenpakket ervaring.
De uitvoering van de het opleggen van een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom
vraagt om een zorgvuldige inrichting van het proces. In Caribisch Nederland is de
inzet van deze handhavingsinstrumenten nieuw. De beoogde uitvoerder voor de inzet,
namens de Minister, is de RCN-unit SZW. Binnen deze organisatie zullen de daarvoor
in te richten werkprocessen worden ingericht.
Alleen bij uitzondering zal tot strafrechtelijk ingrijpen worden overgegaan. Het gaat
dan bijvoorbeeld om 1) gevallen van recidive, zoals het herhaaldelijk aanbieden van
kinderopvang zonder dat de aanbieder een exploitatievergunning daarvoor heeft, of
2) als er opzettelijk op een onrechtmatige wijze een groot financieel voordeel wordt
gerealiseerd. In overleg met het openbaar ministerie in Caribisch Nederland is besloten
om in beginsel deze gevallen aan de officier van justitie voor te leggen.
Ook in het geval dat het financiële voordeel beperkt is, kan een overtreding aan de
officier van justitie worden voorgelegd. Daarbij moet met name gedacht worden aan
de volgende situaties:
– er is sprake van opzet met een of meer andersoortige strafbare feiten;
– status van de verdachte of voorbeeldfunctie;
– herhaling van overtredingen binnen een bepaalde periode;
– fraude met medewerking en of medeweten van ambtenaren van de uitvoerende instantie;
– fraude gepleegd in georganiseerd verband (samenspanning).
Over de taakverdeling tussen de Minister en het openbaar ministerie en de te hanteren
werkwijze zullen nadere afspraken worden gemaakt. Er vindt daarnaast overleg plaats
tussen de Minister en het openbaar ministerie om met het oog op het handhaven van
de rechtsorde op het eiland tot een zo effectief mogelijke inzet van het handhavingsapparaat
te komen waardoor ook bij in verhouding kleinere overtredingen kan worden ingegrepen.
9.4.2 Handhavingsinstrumenten
Wanneer een toezichthouder oordeelt dat een houder van een kindercentrum of gastouder
niet voldoet aan de eisen in dit wetsvoorstel en lagere regelgeving, dan kan over
worden gegaan tot interventies (handhaving) die erop gericht zijn ervoor te zorgen
dat de houder van het kindercentrum of de gastouder alsnog aan de wettelijke eisen
voldoet. Voor welke interventie wordt gekozen, is onder andere afhankelijk van de
opgebouwde «toezichtsgeschiedenis» van een houder van het kindercentrum of gastouder,
de «verwijtbaarheid» van de tekortkoming en de aard en de ernst van de tekortkoming.
De toezichthouder neemt ook de context waarbinnen de kinderopvang opereert mee. Omgevingsfactoren
kunnen immers van invloed zijn op de kinderopvangkwaliteit. Voorbeelden van zulke
factoren zijn onder meer: de ontwikkeling van de kindpopulatie, huisvesting en personele
samenstelling. Deze omgevingsfactoren zijn niet van invloed op het oordeel, maar spelen
wel een rol in het kader van vervolgtoezicht en de wijze van interventie. Tegelijkertijd
is de rechtszekerheid voor houders van kindercentra en gastouders van belang: de handhaving
moet voorspelbaar zijn voor hen. De toezichthouder zal in aanloop van de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel hier inzicht in geven.
Basisinstrument: overleg en herstelopdracht
Wanneer de toezichthouder een tekortkoming constateert, kan worden overgegaan tot
overleg over de tekortkoming en de manier waarop die wordt hersteld. Dit wordt ook
wel een herstelopdracht genoemd. De herstelopdracht is erop gericht ervoor te zorgen
dat de betreffende houder van een kindercentrum of gastouder binnen een aanvaardbare
hersteltermijn alsnog aan de betreffende deugdelijkheidseisen voldoet. Een herstelopdracht
wordt altijd in het inspectierapport vastgelegd.
In een herstelopdracht wordt verhelderd op welke onderdelen de houder van een kindercentrum
of de gastouder in gebreke is. Daarnaast wordt gemotiveerd welke maatregelen getroffen
moeten worden om het niveau van basiskwaliteit weer te bereiken. Ook wordt de termijn
vastgelegd waarbinnen de tekortkoming(en) moet(en) zijn hersteld.
Afhankelijk van de ernst en de omvang van de tekortkoming en de context waarbinnen
de instelling opereert, wordt bepaald of de houder van een kindercentrum of de gastouder
zelf toeziet op herstel van de naleving, of dat de toezichthouder dat doet middels
het uitvoeren van een herstelonderzoek. Een herstelonderzoek kan een volledig kwaliteitsonderzoek zijn; het kan ook gaan
om een verificatie van de informatie die is ontvangen van de houder van het kindercentrum
of de gastouder.
De bevindingen van een herstelonderzoek worden vastgelegd in een inspectierapport.
In het geval de tekortkoming in voldoende mate is hersteld, wordt de cyclus van een
jaarlijks inspectiebezoek weer hervat.
In sommige situaties – bijvoorbeeld als de veiligheid van kinderen in het geding is,
of als er gefraudeerd wordt met de administratie – is de herstelopdracht niet passend
of niet voldoende. Het voorstel is daarom dat de volgende handhavingsinstrumenten
kunnen worden ingezet:
1. Last onder dwangsom
De Minister beschikt in de eerste plaats over de bevoegdheid om een last onder dwangsom
op te leggen. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie en is bedoeld om de overtreding
ongedaan te maken of om herhaling van de overtreding te voorkomen. Dat houdt in dat
als de houder van een kindercentrum of de gastouder de overtreding niet herstelt binnen
de termijn die in de beschikking tot oplegging van de last onder dwangsom staat, die
houder of gastouder hij verplicht is tot betaling van de dwangsom. De last onder dwangsom
kan bijvoorbeeld worden ingezet als de regels over de groepsgrootte zijn overtreden.
Een ander voorbeeld is overtreding van de medewerkingsplicht,41 waarbij een houder van een kindercentrum of een gastouder bijvoorbeeld gevraagde
informatie niet aan de toezichthouder overhandigt. De dwangsom kan dan worden opgelegd
voor iedere tijdseenheid dat de houder of de gastouder informatie niet aanlevert.
De hoogte van de dwangsom moet in redelijke verhouding staan tot de overtreding. Bij
het vaststellen van de hoogte van de dwangsom wordt de Caribische context meegewogen.
2. Bestuurlijke boete
De Minister beschikt daarnaast over de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te
leggen. Een bestuurlijke boete is een bestraffende sanctie en niet gericht op herstel.
De bestuurlijke boete kan onder meer worden ingezet als de onrechtmatige situatie
niet meer valt te corrigeren, als een houder van een kindercentrum of een gastouder
verzaakt om de onrechtmatige situatie op te lossen of herhaaldelijk in overtreding
is, als de onrechtmatige situatie een (financieel) voordeel oplevert, of als de onrechtmatige
situatie met opzet in stand wordt gehouden.
Vanuit de gedachte van stimulerend toezicht, gericht op kwaliteitsverbetering, zal
de bestuurlijke boete in veel gevallen niet het eerst aangewezen handhavingsinstrument
zijn. Een houder van een kindercentrum of een gastouder zal over het algemeen via
een herstelopdracht eerst de kans krijgen om de situatie op te lossen. Als een houder
van een kindercentrum of een gastouder dat weigert te doen, zijn taken verwaarloost,
of als de situatie niet meer valt te corrigeren, dan komt de bestuurlijke boete in
beeld.
In het wetsvoorstel is opgenomen voor welke gedragingen een bestuurlijke boete kan
worden opgelegd. Daarbij is aangesloten bij de situatie in Europees Nederland. Het
gaat om overtreding van kwaliteitseisen en bepalingen over het verstrekken van informatie.
Voorbeelden van situaties waarin handhaving door middel van een bestuurlijke boete
kan plaatsvinden:
• Het al dan niet herhaaldelijk niet uitvoeren van gevraagde herstelopdrachten: de houder
van het kindercentrum of de gastouder verzaakt de situatie op te lossen en is herhaaldelijk
in overtreding.
• Het al dan niet met opzet overtreden van de maximale groepsgrootte
• Het verstrekken van verkeerde gegevens over het vragen van een aanvullende ouderbijdrage.
• Het al dan niet herhaaldelijk niet op orde hebben van de VOG’s: de situatie kan niet
meer worden gecorrigeerd, en de houder van het kindercentrum of de gastouder is herhaaldelijk
in overtreding.
Als de toezichthouder een overtreding vaststelt die in aanmerking komt voor handhaving
door middel van een bestuurlijke boete, maakt de toezichthouder een boeterapport op.
Op basis van het boeterapport beslist de Minister over het opleggen van een bestuurlijke
boete. In het rapport wordt in ieder geval vermeld: de bij het beboetbaar feit betrokken
persoon of personen, de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat
een beboetbaar feit is begaan, waar en wanneer de feiten zich hebben voorgedaan, en
het wettelijke voorschrift dat is overtreden. Dit rapport kan worden geïntegreerd
in het inspectierapport.
In het wetsvoorstel wordt de maximale hoogte van de bestuurlijke boete geregeld. Er
wordt onderscheid gemaakt tussen het niet voldoen aan kwaliteitseisen, het niet op
orde hebben van de administratie of het niet of onjuist aanleveren van informatie,
en fraude. De boetecategorieën sluiten aan bij het strafrecht (artikel 27, vierde
lid, van het Wetboek van Strafrecht BES). In navolging van de situatie in Europees
Nederland kan een boete worden opgelegd van maximaal de vierde categorie, tenzij het
gaat om opzet, dan geldt het boetemaximum van categorie 5. Voor overtredingen aangaande
de administratievoering en de informatieverstrekking geldt het maximum van categorie
2.
Op dit moment gaat het om de volgende maximum bedragen:
– Categorie 2: $ 2.800
– Categorie 4: $ 14.000
– Categorie 5: $ 56.000
De boete kan worden verrekend met door de overtreder te ontvangen bedragen, zoals
de kinderopvangvergoeding in het geval de overtreding wordt gemaakt door een houder
van een kindercentrum.
3. Tijdelijke sluiting
Wanneer een houder van een kindercentrum of een gastouder niet voldoet aan de wettelijke
voorschriften kan de situatie zo ernstig zijn dat direct ingrijpen noodzakelijk is.
In zulke gevallen kan de Minister overgaan tot een tijdelijke sluiting. Er wordt alleen
overgegaan tot een tijdelijke sluiting als andere interventies niet meer passend zijn.
Gedacht kan worden aan situaties waarin sprake is van ernstige vormen van fysieke
of sociale onveiligheid voor kinderen of personeel. De Minister kan in dergelijke
situaties besluiten over te gaan tot een tijdelijke sluiting.
Het bestuurscollege van het betreffende openbaar lichaam wordt hierover altijd onmiddellijk
geïnformeerd. In overleg met het bestuurscollege zullen afspraken met de houder van
het kindercentrum of de gastouder worden gemaakt over de verdere afhandeling, met
als doel te komen tot verantwoorde heropening.
4. Schorsen of intrekken exploitatievergunning
Wanneer een houder van een kindercentrum of een gastouder herhaaldelijk niet voldoet
aan de wettelijke eisen en er sprake is van grote of ernstige onvolkomenheden, kan
het bestuurscollege van het betreffende openbaar lichaam de exploitatievergunning
schorsen of intrekken. Deze bevoegdheid wordt aan het bestuurscollege toegekend, omdat
het bestuurscollege de exploitatievergunning afgeeft. Dit instrument wordt alleen
toegepast als ultimum remedium; de kwaliteit van de kinderopvang of de veiligheid
of de gezondheid van de kinderen of het personeel moet in het geding zijn of de rechtmatigheid
van de verstrekte kinderopvangvergoeding moet niet kunnen worden vastgesteld.
De Minister kan het bestuurscollege adviseren om de vergunning te schorsen of in te
trekken. De betreffende kinderopvangaanbieder wordt van dit advies op de hoogte gesteld.
Wanneer het openbaar lichaam het advies niet opvolgt, bijvoorbeeld omdat de maatschappelijke
impact op korte termijn te groot is, informeert het bestuurscollege de Minister hierover
en licht zijn besluit toe.
5. Strafrechtelijke handhaving
Zoals in paragraaf 9.4.1 is toegelicht kan in uitzonderlijke gevallen ook over worden
gegaan tot strafrechtelijke handhaving. Het wetsvoorstel regelt welke bepalingen strafrechtelijk
kunnen worden gehandhaafd. Het betreft bepalingen met kwaliteits- en financieringseisen
waar herhaling van overtreding als ernstig wordt beschouwd, zoals het herhaaldelijk
aanbieden van kinderopvang zonder exploitatievergunning, of waarbij groot financieel
voordeel kan worden behaald, zoals door bijvoorbeeld in de gegevensverstrekking voor
de kinderopvangvergoeding ten onrechte kinderen op te nemen waarvoor geen feitelijke
opvang wordt gegeven. In dergelijke gevallen zal het openbaar ministerie worden ingeschakeld.
Mandaat
Het voornemen is dat de Minister ambtenaren van de Inspectie van het Onderwijs en
de RCN-unit SZW mandateert om namens hem handhavingsbesluiten te nemen. De beoogde
praktijk is als volgt: de bovengenoemde ambtenaren kunnen namens de Minister een last
onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen. Daarnaast wordt eraan gedacht om
ambtenaren van de Inspectie van het Onderwijs ook te mandateren om het instrument
tijdelijke sluiting in te zetten. Dat instrument is bedoeld voor situaties waarin
bij een inspectiebezoek een ernstige, onveilige situatie wordt geconstateerd. In dat
geval is het zaak om direct in te kunnen grijpen met dit instrument. Om die reden
wordt er tevens aan gedacht om hiertoe ook lokale inspecteurs te mandateren, omdat
ambtenaren van de Inspectie van het Onderwijs niet altijd aanwezig zijn in Caribisch
Nederland en het instrument «tijdelijke sluiting» soms met spoed moet worden ingezet.
In die gevallen kan de lokale inspecteur optreden. Indien de lokale inspecteur namens
de Minister besluit over te gaan tot een tijdelijke sluiting, dan zal de Inspectie
voor het Onderwijs hierover direct geïnformeerd worden.
9.5 Samenwerking tussen toezichthouders en met andere partners
De verschillende toezichthouders zullen voor een deel gebruik maken van dezelfde gegevens
uit de administratie van een houder van een kindercentrum of gastouder. Het gaat bijvoorbeeld
om de aanwezigheidsregistratie die van belang kan zijn bij het bepalen van de beroepskracht-kindratio,
maar ook om vast te stellen of kinderen daadwerkelijk gebruik maken van de kinderopvang.
De toezichthouders kunnen elkaar informeren indien zij onrechtmatigheden in de administratie
ontdekken. De grondslag voor de gegevensdeling tussen de toezichthouders wordt in
het wetsvoorstel geregeld. Indien er handhavend moet worden opgetreden zal er, waar
nodig, afstemming plaatsvinden.
De toezichthouders werken indien aan de orde samen met andere toezichthouders zoals
de GGD en ambtenaren van het openbaar lichaam als het bijvoorbeeld gaat om bouw- en
woningtoezicht. Indien de toezichthouders signalen opvangen van mogelijke overtredingen,
dan zullen zij elkaar daarvan op de hoogte stellen.
9.6 Gevolgen voor het openbaar ministerie en de rechterlijke macht
In deze paragraaf worden de gevolgen voor het openbaar ministerie en de rechterlijke
macht in kaart gebracht. Het gaat daarbij onder meer over de voor bezwaar en beroep
vatbare beslissingen die door de uitvoeringsorganisatie en toezichthouders worden
genomen.
Huidige situatie
Op dit moment is er in Caribisch Nederland een vergunningstelsel voor de kinderopvang
van kracht, dat is neergelegd in de Eilandsverordeningen. Deze verordeningen zijn
met de start van het verbeterprogramma BES(t) 4 kids opgesteld en in de loop van 2020
door de openbare lichamen vastgesteld. Verder is sinds 1 juli 2020 de tijdelijke subsidieregeling
van kracht. Houders van kindercentra en gastouders kunnen daarmee een subsidie aanvragen
voor de verbetering van de kinderopvang en het verlagen van de kosten voor ouders.
In Caribisch Nederland is dus pas recent sprake van regelgeving op het terrein van
de kinderopvang. Bij overtredingen kunnen bestuurlijke maatregelen worden opgelegd
(intrekking vergunning en (onmiddellijke) sluiting) en overtreding van de vergunningplicht
is een strafbaar feit. Tot op heden zijn er geen rechtszaken geweest.
Gevolgen van de introductie van het wetsvoorstel
Met de introductie van het wetsvoorstel zal het aantal voor bezwaar en beroep vatbare
beslissingen kunnen toenemen. Houders van kindercentra en gastouders zullen elke aanvraag
voor de kinderopvangvergoeding (per kind) indienen. Ouders zijn in deze procedure
ook belanghebbende. Initieel gaat het om ongeveer 3.000 aanvragen. Vervolgens zullen
er naar verwachting jaarlijks zo’n 500 beschikkingen worden afgegeven voor de aanvragen
op basis van de normale in- en uitstroom (demografie). Het gaat hierom standaardprocedures
op basis van veelal bij de instanties bekende informatie en de afweging bij verstrekking
bevat bij uitzondering normatieve elementen.
Houders van kindercentra en gastouders zullen op basis van de met de ouders vastgelegde
overeenkomst bij de uitvoeringsorganisatie op kwartaalbasis een aanvraag voor de kinderopvangvergoeding
kunnen indienen. Verwacht wordt dat het om zo’n 300 beschikkingen op jaarbasis zal
gaan. De hoogte van de vergoeding zal op basis van de aangeleverde informatie worden
verstrekt. Omdat toekenning van de kinderopvangvergoeding wordt gebaseerd op kaders
die in regelgeving worden vastgelegd en die weinig normatieve elementen in zich hebben,
is de verwachting dat dit zelden tot juridische procedures zal leiden.
Daarnaast krijgt het bestuurscollege van het openbaar lichaam de bevoegdheid om een
besluit te nemen over een aanvraag voor een vergunning voor plusopvang (zie paragraaf.5.3.1).
Tegen dit besluit kan een belanghebbende in bezwaar en beroep. Ook hierbij is de verwachting
dat dit zelden tot juridische procedures zal leiden.
Ook in het kader van de handhaving zullen besluiten worden genomen. In paragraaf 9.4.1
is toegelicht dat de nadruk zal liggen op bestuursrechtelijke handhaving en alleen
bij uitzondering strafrechtelijk zal worden opgetreden. Hierover zal periodiek overleg
plaatsvinden met het openbaar ministerie. Daarbij zal in eerste plaats ingezet worden
op stimuleren en herstel en pas daarna op punitief optreden. Mede op basis van de
gang van zaken in Europees Nederland waar het aantal zaken met betrekking tot de Wet
kinderopvang die aan het openbaar ministerie en de rechter worden voorgelegd zeer
beperkt zijn, is de verwachting dat de introductie van de in dit wetsvoorstel voorgenomen
regels over kinderopvang eveneens slechts zeer beperkt een beroep op het openbaar
ministerie en de rechter zal worden gedaan.
10. Gegevens en informatie
Om aan de eisen uit het stelsel te kunnen voldoen en het wetsvoorstel te kunnen uitvoeren,
is verwerking van gegevens noodzakelijk. Het verwerken van gegevens dient op een rechtmatige
wijze te gebeuren. In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 10.1 ingegaan op de hoofdlijnen
van de informatieverplichtingen. De verplichtingen op basis van de Wet bescherming
persoonsgegevens in Caribisch Nederland en de gevolgen voor dit wetsvoorstel zijn
ook in deze paragraaf beschreven. In paragraaf 10.2 wordt meer specifiek ingegaan
op de informatieverplichting van ouders en houders van kindercentra en gastouders.
In paragraaf 10.3 wordt uitgewerkt hoe informatie wordt opgeslagen en uitgewisseld
tussen de verschillende overheidsorganisaties. Bijzondere aandacht is er voor de informatie-uitwisseling
in het kader van het toezicht en handhaving. Dat komt in paragraaf 10.4 aan de orde.
In paragraaf 10.6 worden de belangrijkste punten uit de gegevensbeschermingseffectbeoordeling
beschreven. In paragraaf 10.6 staan de uitkomsten vermeld van de consultatie ten aanzien
van gegevensverwerking en gegevensoverdracht.
10.1 Hoofdlijnen informatieverplichtingen
De kinderopvang en ouders hebben allebei een informatieverplichting en ook tussen
de verschillende andere organisaties zal bij de uitvoering van het wetsvoorstel informatie
worden uitgewisseld. De informatiestromen lopen tussen kinderopvang en ouders, kinderopvang
en overheid, ouders en overheid, kinderopvang en scholen, en kinderopvang en andere
lokale partijen in de jeugdketen. In figuur 4 worden de hoofdlijnen van de informatiestromen
inzichtelijk gemaakt.
Figuur 4: Overzicht van de informatiestromen en gegevensdeling
Met betrekking tot de informatieverplichtingen gelden drie uitgangspunten. Ten eerste
mogen ouders en houders van kindercentra en gastouders zo min mogelijk administratieve
last ondervinden van de noodzakelijke uitvraag van informatie. Daaraan wordt onder
meer invulling gegeven door informatie die bij een van de betrokken overheidsorganisaties
(het openbaar lichaam, de uitvoeringsorganisatie, de toezichthouders en de Minister)
is aangeleverd, niet ook nog bij een van de andere overheidsorganisaties hoeft te
worden aangeleverd. Alleen in het geval van twijfel, bij een steekproefcontrole of
bij een dubbelcheck in het kader van de controle op de juistheid van de gegevens,
zal informatie bij de aanvrager opnieuw worden uitgevraagd. Gevolg van dit uitgangspunt
is ook dat zoveel mogelijk digitaal zal worden ge- en verwerkt.
Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met het feit dat niet elke persoon of organisatie
in Caribisch Nederland (al) met digitale gegevensverwerking aan de slag kan. Alle
betrokken overheidsorganisaties stellen daarom ouders en organisaties in de gelegenheid
fysiek op papier en op kantoor de administratieve verplichtingen te voldoen.
Ten tweede zullen alle overheidsorganisaties, houders van kindercentra en gastouders
de administraties zo moeten inrichten dat is voldaan aan de eisen die uit de Wet bescherming
persoonsgegevens BES voortvloeien. Zij verwerken daarbij de informatie op een zorgvuldige
manier zoals bij de wet is bepaald. Belangrijk punt daarbij is dat alleen die informatie
wordt uitgevraagd en bewaard die voor de uitvoering van dit wetsvoorstel noodzakelijk
is. Dit geldt dus zowel voor de overheid (openbaar lichaam, toezichthouder kwaliteit
en de uitvoeringsorganisatie onder verantwoordelijkheid van de Minister) als voor
de kinderopvang, basisscholen en het EOZ. Dit wetsvoorstel voorziet in een grondslag
voor het verwerken en verstrekken van de benodigde gegevens. In het kader van de overdracht
van de dagopvang naar de basisschool (zie paragraaf 4.2.3) en in het kader van ondersteuning
aan kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte (zie paragraaf 5.3.1) is de instemming
van ouders als extra waarborg opgenomen.
Tot slot worden ouders, houders van kindercentra en gastouders geacht de juiste informatie
te verstrekken en relevante wijzigingen door te geven aan de overheidsorganisaties
zodat de overheidsorganisaties ervan uit kunnen gaan dat de informatie actueel en
accuraat is. Indien onjuiste informatie wordt verstrekt dan wel de juiste informatie
ontbreekt, zal de ouder, houder van een kindercentrum of gastouder altijd in de gelegenheid
worden gesteld om alsnog de juiste informatie aan te leveren aan de overheidsorganisatie.
Mocht een ouder, houder van een kindercentrum of gastouder verzaken de juiste gegevens
aan te leveren, dan voorziet dit wetsvoorstel in de mogelijkheid om bestuurlijke sancties
op te leggen dan wel over te gaan tot een strafrechtelijk traject door de zaak aan
het openbaar ministerie voor te leggen. Zie hierover verder hoofdstuk 9.
10.2 Informatieverplichtingen kinderopvang en ouders
Houders van kindercentra en gastouders
In het kader van dit wetsvoorstel zullen houders van kindercentra en gastouders informatie
moeten aanleveren aan het openbaar lichaam voor het mogen aanbieden van kinderopvang,
aan de uitvoeringsorganisatie voor het verkrijgen van de kinderopvangvergoeding, en
aan de toezichthouder kwaliteit ten behoeve van het toezicht. Om een goede overgang
van kinderen naar het onderwijs mogelijk te maken zal de kinderopvang daarnaast informatie
over de ontwikkeling van een individueel kind met scholen delen indien de ouders van
het betreffende kind hier instemming voor geven. Specifiek om kinderopvang voor kinderen
met een extra ondersteuningsbehoefte te kunnen bieden zal informatie worden verstrekt
aan het openbaar lichaam en het EOZ,. Ook hier is de instemming van de ouders als
extra waarborg in het wetsvoorstel opgenomen.
De gegevens van de houder van een kindercentrum of een gastouder die nodig zijn voor
het verkrijgen van een exploitatievergunning worden in de Eilandsverordening kinderopvang
opgenomen. Gegevens die door het openbaar lichaam al zijn ontvangen en nodig zijn
voor de aanvraag van de kinderopvangvergoeding bij de uitvoeringsorganisatie worden
door het openbaar lichaam op verzoek van de uitvoeringsorganisatie verstrekt. Het
gaat dan onder meer om het registratienummer van de exploitatievergunning, adresgegevens
van de kinderopvang, houder, soort opvang en maximaal aantal plaatsen in de dagopvang
respectievelijk buitenschoolse opvang.
De kinderopvang zal vervolgens voor de kinderopvangvergoeding per kind naast de persoonlijke
informatie over het kind en de ouders42 (bijvoorbeeld naam, adres, geboortedatum, identificatienummer)43 aanvullende informatie over de soort opvang en het aantal dagdelen en de duur van
de overeenkomst aan de uitvoeringsorganisatie dienen door te geven. Deze gegevens
worden opgenomen in de overeenkomst die de kinderopvang met de ouder sluit.
De kinderopvang ontvangt zelf gegevens van ouders. Een deel van de informatie zal
ter beschikking moeten worden gesteld aan de uitvoeringsorganisatie ten behoeve van
de uitbetaling van de kinderopvangvergoeding, en aan de toezichthouder kwaliteit,
onder andere om toezicht te houden op de groepsgrootte. Houders van kindercentra en
gastouders zullen ouders bij het ondertekenen van de overeenkomst informeren over
deze informatieverplichting. De houder of gastouder zal een ouder altijd inzage geven
in de persoonlijke informatie die door de organisatie wordt bewaard. Vanwege de mogelijkheid
tot nacontrole wordt voorgesteld bij ministeriële regeling een bewaartermijn vast
te stellen. Hierbij is het voornemen te kiezen voor een bewaartermijn van vijf jaar.
Met oog op de proportionaliteit is dit zowel een minimale als maximale bewaartermijn.
Ouders
Ouders zullen om voor een gefinancierde kinderopvangplaats in aanmerking te komen
altijd een overeenkomst met het kindercentrum of de gastouder moeten tekenen. In de
overeenkomst wordt onder meer de duur en de omvang van de kinderopvang opgenomen.
Dat is ook in het belang van de ouder omdat op basis van de overeenkomst de hoogte
van de ouderbijdrage wordt bepaald.
In lagere regelgeving zal worden uitgewerkt welke onderdelen in een overeenkomst dienen
te worden opgenomen. Onderdeel daarvan zal bijvoorbeeld zijn de wijze waarop de houder
van een kindercentrum of de gastouder persoonsgegevens gaat verwerken en voor welke
doeleinden deze worden gebruikt.
Daarnaast zal de ouder om instemming of toestemming (zie paragraaf 4.2.3) worden gevraagd
om gegevens over de ontwikkeling van het kind te delen met de basisschool, ten behoeve
van de doorlopende ontwikkel- en leerlijn. Bij algemene maatregel van bestuurzal worden
vastgelegd over welke gegevens dat kan gaan. Waar mogelijk zal er – indien de ouder
daarmee instemt – een warme overdracht worden georganiseerd op het moment dat een
kind de overstap maakt van de dagopvang naar de basisschool. In het geval van buitenschoolse
opvang vindt er gegevensdeling plaats als de situatie daarom vraagt, mits ouders daar
toestemming voor geven.
De uitbetaling van de kinderopvangvergoeding aan de houders van kindercentra en gastouders
zal direct vanuit de uitvoeringsorganisatie plaatsvinden en dus niet via de ouders.
Aan de basis van de uitbetaling liggen de afspraken die in overeenkomst tussen ouders
en de houder van het kindercentrum of gastouder zijn vastgelegd. De uitvoeringsorganisatie
krijgt de bevoegdheid om de door de houder van het kindercentrum of gastouder verstrekte
informatie te verifiëren. Dat kan steekproefsgewijs plaatsvinden. Het gaat dan bijvoorbeeld
om het controleren van het aantal dagdelen kinderopvang dat de ouder afneemt per maand
en het checken of het kind ingezetene is op het eiland.
10.3 Informatie-uitwisseling tussen de verschillende overheidsorganen in het kader
van de uitvoering van het wetsvoorstel
Bij de uitvoering van het wetsvoorstel zullen verschillende overheidsorganen met elkaar
samenwerken en daarmee ook informatie met elkaar moeten delen. In deze paragraaf wordt
per overheidsorgaan aangegeven welke gegevens in dat kader met elkaar zullen worden
gedeeld en waarom dat nodig is.
Het openbaar lichaam
Een natuurlijk persoon of rechtspersoon die voornemens is kinderopvang aan te bieden,
zal hiervoor een exploitatievergunning aan moeten vragen bij het openbaar lichaam.
Het is te verwachten dat de deze (rechts)persoon ook in aanmerking wil komen voor
een kinderopvangvergoeding. Het openbaar lichaam en de uitvoeringsorganisatie zullen
daarbij nauw samenwerken. Daarnaast zullen zij onderling informatie uitwisselen die
nodig is voor het bepalen van de hoogte van de ouderbijdrage. Het openbaar lichaam
verstrekt informatie aan de uitvoeringsorganisatie over de exploitatievergunning.
Het bestuurscollege verstrekt exploitatievergunningen aan houders van een kindercentrum
of gastouders. De informatie die daarvoor nodig is, wordt vastgelegd in de Eilandsverordening,
waar nodig op onderdelen nader gespecificeerd in Eilandsbesluiten. Het openbaar lichaam
houdt een lijst bij met verstrekte exploitatievergunningen. De lijst wordt aan de
toezichthouders verstrekt zodat zij daarbij in de uitvoering en het toezicht van uit
kunnen gaan. Het bestuurscollege zal in de lijst de volgende informatie opnemen:
– Gegevens houder;
– Adres locatie en contactgegevens;
– Aard van de opvang;
– Maximaal aantal kinderen dat kan worden opgevangen onderscheiden naar soort opvang.
Het bestuurscollege is verantwoordelijk voor de juistheid, actualiteit en volledigheid
van deze lijst. Wijzigingen in de lijst moeten snel worden doorgevoerd en toezichthouders
moeten hiervan op de hoogte worden gebracht. Daarover worden nadere afspraken gemaakt
en vastgelegd in de eerdergenoemde samenwerkingsovereenkomst (zie paragraaf 9.1) tussen
de toezichthouder kwaliteit en het openbaar lichaam.
De Minister
De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de bekostiging. In de praktijk
zal de uitvoeringsorganisatie de uitvoering van de bekostiging op zich nemen. Om gegevens
te controleren zal de uitvoeringsorganisatie deze verstrekte informatie bij het openbaar
lichaam controleren. Althans, voor zover die informatie bij het openbaar lichaam bekend
is en al niet beschikbaar is bij de uitvoeringsorganisatie. Hierbij zal het gaan om
naam, adres en geboortedatum van het kind en de ouders. Het doel van deze mogelijkheid
tot het delen van deze informatie is om de identiteit van de kinderen te controleren
dan wel om door het openbaar lichaam bevestigd te krijgen dat voor een bepaald kind
dat niet geregistreerd staat als ingezetene, toch de kinderopvangvergoeding kan worden
uitgekeerd.
Daarnaast zal periodiek aanvullende informatie uit de exploitatievergunning bij het
openbaar lichaam worden opgevraagd, zoals de soort opvang (buitenschools, dagopvang)
en het maximaal aantal beschikbare kindplaatsen. Het doel van deze mogelijkheid tot
informatie-uitvraag is gericht op het bepalen van de rechtmatigheid van de te verstrekken
kinderopvangvergoeding.
10.4 Informatiedeling in het kader van het toezicht
In dit wetsvoorstel wordt zowel het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang als
het toezicht op de rechtmatigheid geregeld. Er zullen twee aparte toezichthouders
worden aangewezen: de toezichthouder op de kwaliteit (de inspectie en de lokale inspecteurs)
en de toezichthouder op de rechtmatigheid (de uitvoeringsorganisatie). De toezichthouder
op de kwaliteit zal ook toezicht houden op de taken van het EOZ in het kader van de
ondersteuningsstructuur (paragraaf 5.3.1). Zie voor de inrichting van het toezicht
en de handhaving hoofdstuk 9.
Het toezicht is vooral bedoeld om op basis van informatie en observatie vast te stellen
of aan de voorwaarden en de (kwaliteits)eisen die in dit wetsvoorstel worden gesteld,
wordt voldaan. Daarbij is het nodig om informatie te controleren op basis van verificatie
van gegevens uit andere administraties of met observaties van andere organisaties.
In dit kader zijn de verschillende toezichthouders en het openbaar lichaam de organisaties
waar in elk geval uitwisseling van informatie plaatsvindt.
De basis voor het toezicht is de administratie van de houder van het kindercentrum,
gastouder of het EOZ. Zij moeten een administratie inrichten waardoor kan worden vastgesteld
of aan de gestelde eisen is voldaan en de taken naar behoren zijn uitgevoerd. Het
gaat daarbij om zowel de financiële en de personele administratie waarin onder meer
de registratie van de vereiste «Verklaring omtrent het gedrag» en kwalificaties van
het personeel zijn opgenomen, als om de bedrijfsmatige administratie waarin de aanwezigheidsregistratie,
personeelsplanning en de overeenkomsten met de ouders zijn opgenomen. De administratie
moet volledig, inzichtelijk, juist en actueel zijn en op aanvraag snel voor de toezichthouders
beschikbaar zijn. Er worden aan de financiële administratie geen andere eisen gesteld
dan die door de Belastingdienst Caribisch Nederland aan de administratie zijn gesteld.
De administratie is voor zowel de toezichthouder op kwaliteit als de toezichthouder
op de rechtmatigheid toegankelijk, maar ze zullen – met uitzondering van enkele gemeenschappelijke
onderdelen – alleen van specifiek benoemde onderdelen van de administratie gebruik
kunnen maken. De toezichthouder kwaliteit richt zich vooral op de onderdelen in de
administratie waarin onder meer de «Verklaringen omtrent het gedrag» en beroepskwalificaties
zijn opgenomen. De toezichthouder rechtmatigheid richt zich vooral op de financiële
administratie om te kunnen beoordelen of de organisatie zich houdt aan de voorwaarden
die in de wet zijn opgenomen. Zo moet de toezichthouder rechtmatigheid onder andere
kunnen vaststellen of houders en gastouders geen extra ouderbijdrage ontvangt. Tegen
die achtergrond is het voornemen om de toezichthouder op de rechtmatigheid bij algemene
maatregel van bestuur ook de bevoegdheid te geven om bankgegevens in te zien. Indien
bij onderzoek blijkt dat de administratie gebreken vertoont, dan zullen beide toezichthouders
dat met elkaar delen.
In lagere regelgeving zal worden bepaald aan welke aanvullende eisen de administratie(voering)
van een houder van een kindercentrum, gastouder of het EOZ moet voldoen om de toezichthouders
in staat te stellen adequaat toezicht te kunnen uitoefenen. Gedacht wordt aan aanwezigheidsregistratie
van de kinderen, de registratie van de «Verklaringen omtrent het gedrag» en beroepskwalificaties
en aanvullende eisen over de mogelijke wachtlijst. De aanwezigheidsregistratie moet
dusdanig zijn dat voor de toezichthouder kwaliteit duidelijk is of is voldaan aan
eisen van onder andere de groepsomvang. De uitvoeringsorganisatie moet kunnen vaststellen
of kinderen conform de overeenkomst daadwerkelijk aanwezig zijn geweest. In lagere
regelgeving zullen ook nadere regels ten aanzien van bewaartermijnen worden opgenomen.
10.5 Verwerking van gezondheidsgegevens in het kader van de ondersteuningsstructuur
Om de juiste ondersteuning te kunnen bieden aan kinderen in de kinderopvang en de
ondersteuningsstructuur goed te kunnen laten werken, is het noodzakelijk dat houders
van kindercentra en gastouders, de rechtspersoon die pedagogische ondersteuning en
advies biedt en het EOZ persoonsgegevens verwerken die de gezondheid van het kind
betreffen. Het is voor een houder van een kindercentrum of gastouder bijvoorbeeld
noodzakelijk om te weten dat een kind gediagnostiseerd is met autisme of met een (lichte)
coördinatiestoornis. Deze informatie heeft de houder of gastouder nodig om te zorgen
voor passend aanbod en de juiste ondersteuning, zodat het kind veilig en verantwoord
kan worden opgevangen.
Dergelijke gezondheidsgegevens zijn bijzondere persoonsgegevens. Op grond van artikel 16
van de Wet bescherming persoonsgegevens BES (hierna: Wbp BES) is het verboden om gezondheidsgegevens
te verwerken. Op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel a, is dit verbod niet
van toepassing indien de verwerking geschiedt door hulpverleners, instellingen of
voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening voor zover
dat met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene, dan wel
het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is. In de
memorie van toelichting bij de Wbp BES is toegelicht dat deze uitzondering ziet op
bepaalde groepen van verantwoordelijken, zoals ziekenhuizen, instellingen van maatschappelijke
dienstverlening, verzekeraars, speciale scholen, reclasseringsinstellingen, de voogdijraad
en bestuursorganen en uitvoeringsinstellingen die bepaalde sociale zekerheidswetten
uitvoeren.44 Voor dit wetsvoorstel kunnen instellingen die pedagogische ondersteuning en advies
verlenen en het expertisecentrum onderwijszorg tot dergelijke verantwoordelijken worden
gerekend. De professionals die bij het EOZ werken en die werk verrichten in het kader
van taken die op grond van dit wetsvoorstel aan het EOZ zijn opgedragen, zijn medische
of pedagogische hulpverleners. Dit geldt ook voor de professionals die op grond van
dit wetsvoorstel pedagogische ondersteuning en advies verlenen.45 Voor dit wetsvoorstel worden kinderopvangorganisaties geschaard onder voorzieningen
voor maatschappelijke dienstverlening voor wie met het oog op een goede behandeling
en verzorging van het kind in de kinderopvang het verwerken van gezondheidsgegevens
noodzakelijk is. De kinderopvang biedt immers opvang aan waardoor de ontwikkeling
van kinderen wordt gestimuleerd en waardoor ouders naar hun werk kunnen, en dient
hiermee een maatschappelijk doel. Specifiek ten aanzien van kinderen met een extra
ondersteuningsbehoefte is het noodzakelijk voor kinderopvangorganisaties om de opvang
aan de behoefte van het kind aan te passen. Deze behoefte zal bestaan uit bijzonderheden
in de ontwikkeling van het kind. Deze bijzonderheden bestaan veelal uit aspecten die
de fysieke of psychische gezondheid van het kind betreffen.
Met het oog op het voorgaande is in dit wetsvoorstel als aanvullende waarborg opgenomen
voor het verwerken van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid voor de volgende
partijen in de ondersteuningsstructuur met de volgende doelen:
– de houder van het kindercentrum of gastouder voor zover de verwerking noodzakelijk
is voor de opvang van een kind met een extra ondersteuningsbehoefte en het vaststellen
van een extra ondersteuningsbehoefte bij een kind;
– de verlener van pedagogische ondersteuning en advies, voor zover de verwerking noodzakelijk
is voor het bieden van die pedagogische ondersteuning en advies;
– het EOZ, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken waarmee het
EOZ in dit wetsvoorstel wordt belast, zoals het adviseren over het begeleidingsplan
voor het kind (zie over deze taken: paragraaf 5.3.1).
Met betrekking tot het verwerken van gegevens betreffende iemands gezondheid kan het
gaan om observaties die zijn gedaan bij een kind om de ondersteuningsbehoefte van
een kind in beeld te brengen, of informatie over concrete diagnosestelling. Met verwerken
kan ook het uitwisselen van gegevens betreffende iemands gezondheid worden bedoeld
tussen bovenstaande partijen met de hierboven beschreven doelen. Bij ministeriële
regeling zullen regels worden gesteld aan de bewaartermijn van de gegevens. Aangezien
dit om zeer gevoelige informatie gaat, zal bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur een passende, korte bewaartermijn worden vastgesteld. Voorwaarde is op grond
van artikel 21, tweede lid, van de Wbp BES dat medewerkers die deze gegevens verwerken
uit hoofde van hun ambt, beroep of wettelijk voorschrift, dan wel krachtens een overeenkomst
een geheimhoudingsplicht hebben.
In het kader van de doorlopende lijn met het onderwijs of integrale ondersteuning
aan een kind, kunnen houders van kindercentra en gastouders en het EOZ ook gegevens
delen met een basisschool (bijvoorbeeld met een leerkracht of intern begeleider van
de basisschool), of een zorgaanbieder. Voor de verwerking van de gegevens gelden verder
de eisen zoals opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens BES.
Omdat het verwerken van deze gegevens door bovenstaande partijen noodzakelijk is in
het kader van het bieden van veilige, passende en verantwoorde kinderopvang aan kinderen
met een extra ondersteuningsbehoefte, wordt het gebruik van deze uitzondering op het
verbod om persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid te gebruiken proportioneel
geacht. In het wetsvoorstel is als extra voorwaarde de instemming van ouders opgenomen,
vanuit het uitgangspunt dat de ouder van een kind in de kinderopvangleeftijd bij uitstek
waakt over diens gezondheidsgegevens.
Wat betreft subsidiariteit was het alternatief artikel 23, eerste lid, onderdeel a
van de Wet bescherming persoonsgegevens BES, te weten de uitdrukkelijke toestemming
van de ouder. Aangezien de verwerking van de gezondheidsgegevens noodzakelijk is voor
het bieden van veilige, verantwoorde kinderopvang, wordt een wettelijke grondslag
als meer passend gezien. Bij toestemming moet het immers gaan om ondubbelzinnige,
uitdrukkelijke en vrijwillige toestemming, en vooral op het gebied van vrijwilligheid
kunnen vraagtekens geplaatst worden. Er is immers sprake is van een afhankelijkheidsrelatie
tussen de ouder en de houder van het kindercentrum of de gastouder en de andere partijen
die betrokken zijn in de ondersteuningsstructuur. Zonder verwerking van de gegevens
betreffende de gezondheid, kan de extra ondersteuningsbehoefte niet worden vastgesteld
en kan niet met aanvullende financiering van de Minister aangepaste opvang worden
aangeboden. Door aan de wettelijke grondslag de instemmingsvoorwaarde van de ouder
toe te voegen, is de centrale rol van de ouder toch geborgd.
10.6 Uitkomsten gegevensbeschermingseffectbeoordeling
Voor de consultatieversie van het wetsvoorstel is in het najaar van 2020 een gegevensbeschermingseffectbeoordeling
opgesteld, en verstuurd naar de Commissie Bescherming Persoonsgegevens BES en de Autoriteit
Persoonsgegevens ten behoeve van een uitvoeringstoets. Daarnaast hebben er in 2021
gesprekken plaatsgevonden met de uitvoeringsorganisatie, de Inspectie van het Onderwijs
en de Commissie Bescherming Persoonsgegevens BES om de risico’s en beheersmaatregelen
ten aanzien van privacyschending in kaart te brengen. Op basis van die gesprekken
en de verdere uitwerking van het wetsvoorstel is de gegevensbeschermingseffectbeoordeling
geactualiseerd. In deze paragraaf zijn de uitkomsten ervan opgenomen. Daarbij moet
worden opgemerkt dat pas als ook de lagere regelgeving is opgesteld en daarmee het
kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland verder is uitgewerkt, een totale gegevensbeschermingseffectbeoordeling
kan worden uitgevoerd.
Risico’s bij gegevensverwerking en maatregelen
Aan de verwerking van persoonsgegevens zitten risico’s verbonden voor de rechten en
vrijheden van de betrokkenen. Om de gegevensverwerking rechtmatig plaats te laten
vinden, dient daarom een duidelijk beeld te zijn van de mogelijke risico’s, zodat
deze door middel van passende maatregelen zoveel mogelijk ingeperkt kunnen worden.
De grootste gesignaleerde risico’s en bijbehorende maatregelen zijn hieronder beschreven.
Een eerste mogelijk risico van de gegevensverwerking is dat er met behulp van de verzamelde
gegevens een beeld gevormd kan worden van zowel de specifieke kinderen als de ouders
die gebruik maken van de kinderopvang. De informatie die verwerkt wordt gaat onder
andere over de naam en leeftijd van de kinderen en ouders en de duur en het gebruik
van de kinderopvang. Bij kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte kan het daarnaast
ook gaan om gezondheidsgegevens. Bij deze informatie is naar verwachting het risico
beperkt, omdat het slechts om een beperkt aantal basisgegevens gaat. Wat betreft de
verzameling van de gegevens die nodig is voor het volgen van de ontwikkeling van kinderen
in de kinderopvang en gegevens die nodig zijn voor het bieden van extra ondersteuning
in geval van een kind met een extra ondersteuningsbehoefte zijn er grotere risico’s
aan verbonden. Deze informatie kan in sommige gevallen namelijk gevoelige informatie
bevatten. In deze gevallen zullen er extra passende waarborgen genomen moeten worden
door de betreffende verwerkers. Zo dient er niet overmatig veel informatie verzameld
te worden, dient de informatie niet te lang bewaard te worden en moet er zorgvuldig
omgegaan worden met de informatie. In de gevallen waarbij het bijzondere persoonsgegevens
betreft, is er zelfs sprake van een verwerkingsverbod, tenzij er een passende grond
voor is, zoals een wettelijke grondslag of een vrije en ondubbelzinnige toestemming
van de ouder.
Een ander mogelijk risico ontstaat indien er in de beveiliging van de informatie gebreken
zijn, of bij verkeerde beslissingen bij doorlevering van de gegevens. Het kan bijvoorbeeld
gaan om (blootstelling aan) identiteitsdiefstal of -fraude, verlies van vertrouwelijkheid
van door het beroepsgeheim beschermde persoonsgegevens of enig ander aanzienlijk economisch
of maatschappelijk nadeel voor de natuurlijke persoon in kwestie. Dit risico is naar
verwachting beperkt omdat het in de meeste gevallen alleen gaat om de naam, leeftijd
en duur van de kinderopvang. Bij kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte kan
het daarnaast ook gaan om gezondheidsgegevens. Hierbij is het risico groter, en ook
om deze reden moeten de betreffende verwerkers eerdergenoemde extra waarborgen treffen.
Ten derde bestaat er een risico wanneer de informatie voor andere doeleinden gebruikt
wordt, dan bepaald in de wet. Dit risico zal worden beperkt doordat de verschillende
partijen samenwerkingsovereenkomsten sluiten waarin ook afspraken worden vastgelegd
over de gegevensdeling en het doel ervan.
Ten slotte bestaat er bij het verwerken van gegevens het risico op een datalek. Dit
risico zal zoveel mogelijk worden beperkt, door zoveel mogelijk gebruik te maken van
een online portaal bij de aanvraag en doorgifte van persoonsgegevens, in plaats van
via e-mail. Bij de ontwikkeling van de systemen zal aandacht zijn voor technische
en procedurele maatregelen (logische toegangsbeveiliging, logging etc.) die technische
inbreuk erg moeilijk maken en deze sterk beperken. Procesmatig zullen er ook maatregelen
ingesteld worden die garanderen dat er op integere wijze met gegevens wordt omgegaan.
Deze maatregelen worden tijdens de uitvoering periodiek geëvalueerd en, waar nodig,
aangepast.
Doorgifte derde landen
Caribisch Nederland en de Caribische landen van het Koninkrijk maken geen deel uit
van de Europese Unie. Voor de verwerking en doorgifte van gegevens op basis van dit
wetsvoorstel zijn twee rechtsregimes van toepassing: de Wet bescherming persoonsgegevens
BES en de Algemene verordening gegevensbescherming. Indien gegevens worden doorgegeven
van Europees Nederland naar Caribisch Nederland, is er derhalve sprake van doorgifte
naar verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers in een zogeheten derde land in de
zin van de AVG. Voor doorgifte geldt in aanvulling op de gebruikelijke eisen voor
de verwerking van persoonsgegevens dat er ook aan de voorwaarden van Hoofdstuk V van
de AVG dient te worden voldaan. Omdat er bij doorgifte tussen Caribisch Nederland
en Europees Nederland geen zogeheten adequaatheidsbesluit is vastgesteld op basis
van het niveau van bescherming dat wordt geboden in het derde land, dient er sprake
te zijn van andere passende waarborgen.
Op basis van dit wetsvoorstel zullen hoofdzakelijk gegevens worden verwerkt en overgedragen
binnen Caribisch Nederland. Dat betekent dat hiervoor ondubbelzinnig de Wet bescherming
persoonsgegevens BES geldt. Hier gelden enkele uitzonderingen op, waarbij er sprake
is van doorgifte tussen Europees en Caribisch Nederland. In de meeste gevallen gaat
het dan echter niet om persoonsgegevens. In onderstaande alinea’s worden de situaties
voor doorgifte tussen Europees en Caribisch Nederland toegelicht.
Het voornaamste geval waarbij er doorgifte zal zijn van en naar het Caribische gebied
en Europees Nederland is bij het toezicht op de kwaliteit. In de regel heeft het geen
betrekking op persoongegevens en zijn vanuit die optiek de risico’s beperkt. Het voornemen
is om de Inspectie van het Onderwijs aan te wijzen als toezichthouder op de kwaliteit
van de kinderopvang in Caribisch Nederland. De inspectie is gehuisvest in Europees
Nederland en verwerkt indien nodig daar gegevens. In principe zal de inspectie echter
alleen ter plekke persoonsgegevens inzien tijdens het inspectiebezoek bij een locatie.
Dat is de standaard werkwijze. Het gaat dan om de geboortedata van de kinderen om
de kwaliteitseis met betrekking tot de groepsgrootte te controleren, en om de opleidingsgegevens
en VOG’s van het personeel. De inspectie zal in principe deze gegevens niet verwerken
in Europees Nederland. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld na tussentijdse signalen
over te grote groepen, zal de inspectie echter wel gegevens opvragen en verwerken
in Europees Nederland. In dat geval is de inspectie de ontvangende partij en moet
de inspectie dus de juiste bescherming bieden op basis van de Algemene verordening
gegevensbescherming. De inspectie is hiervan op de hoogte en heeft de organisatie
en digitale systemen daar al volledig op ingericht, aangezien de inspectie al verantwoordelijk
is voor het toezicht op het onderwijs in zowel Europees als Caribisch Nederland.
Extra aandachtspunt hierbij is de samenwerking tussen de lokale inspecteur van het
openbaar lichaam en de Inspectie van het Onderwijs. De Autoriteit Persoonsgegevens
vraagt hier aandacht voor in hun uitvoeringstoets en vraagt om passende waarborgen.
In de meeste gevallen zal het om doorgifte betreffen van gegevens anders dan (bijzondere)
persoonsgegevens. In de gevallen waarin er toch persoonsgegevens worden uitgewisseld,
wordt er extra aandacht geschonken aan de zorgvuldige omgang met persoonsgegevens.
De lokale inspecteur en de inspectie zullen afspraken maken over de gegevensdeling,
overeenkomstig met de Wet bescherming persoonsgegevens BES en de Algemene verordening
gegevensbescherming. Op dit punt is paragraaf 9.1 aangescherpt.
Het andere geval waarin doorgifte met derde landen lijkt te ontstaan is bij de gegevensuitwisseling
met de Minister. In de praktijk wordt echter de taak van de Minister uitgevoerd door
de RCN-unit SZW. Deze is gestationeerd in Caribisch Nederland, waardoor de gegevens
zoveel mogelijk in het Caribisch Gebied zullen blijven en niet doorgezonden worden
naar Europees Nederland. Feitelijk vindt er daardoor geen uitwisseling plaats van
de gegevens met derde landen en blijft het risico van de gegevensdeling laag.
10.7 Uitkomsten advies en consultatie ten aanzien van gegevensverwerking en gegevensoverdracht
Zowel de Commissie Bescherming Persoonsgegevens BES als de Autoriteit Persoonsgegevens
zijn geconsulteerd. De Commissie Bescherming Persoonsgegevens BES ziet toe op de naleving
van de Wet bescherming persoonsgegevens BES. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe
op de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming.
In deze paragraaf worden de belangrijkste uitkomsten van de consultatie beschreven.
Daarnaast zijn begin 2021 met verschillende partners de risico’s met betrekking tot
privacyschending in beeld gebracht. De uitkomsten zijn ook verwerkt in deze paragraaf.
Doorgifte derde landen
De Commissie Bescherming Persoonsgegevens BES en de Autoriteit Persoonsgegevens constateren
dat de Wet bescherming persoonsgegevens BES geldt in Caribisch Nederland, en de Algemene
verordening gegevensbescherming in Europese Nederland. Het wordt ingewikkeld op het
moment dat gegevens worden overgedragen van een partij in Caribisch Nederland naar
een partij in Europees Nederland, of vice versa. De gegevensontvangende partij dient
dan passende waarborgen te treffen. Echter, dit kan onduidelijk zijn voor de betreffende
partijen, en bovendien kan het niet transparant zijn voor de verzendende partij of
passende bescherming aanwezig is aan de ontvangende kant. Dit is een zorgpunt van
de Commissie Bescherming Persoonsgegevens BES, die verzoekt om de passende waarborgen
hiervoor te treffen. In voorgaande paragraaf (10.6) is expliciet aandacht besteed
aan de doorgifte naar derde landen.
Verwerken gegevens over de ontwikkeling en gezondheid van een kind door de kinderopvang
De Commissie Bescherming Persoonsgegevens BES wijst in haar reactie op de verbodsbepaling
in de Wet bescherming persoonsgegevens BES voor het verwerken van gezondheidsgegevens
door de kinderopvang. Bij de intake van een kind zal een houder van een kindercentrum
of gastouder vragen naar bijzonderheden over het kind die relevant zijn voor de kinderopvang.
In dat kader kunnen ouders mondeling of schriftelijk gezondheidsgegevens over het
kind delen, bijvoorbeeld over een allergie of over een beperking. Indien het voor
de veiligheid van het kind en in het kader van verantwoorde kinderopvang noodzakelijk
is voor de kinderopvang om deze gegevens te verwerken in de zin van artikel 2, eerste
lid, Wet bescherming persoonsgegevens BES, dan zal dit tijdens de intake met de ouders
worden besproken. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 10.5.
Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel bepaald dat de kinderopvang de ontwikkeling van
een individueel kind volgt, zodat de kinderopvang het aanbod op de behoefte van het
kind kan aanpassen. Dit wetsvoorstel voorziet in de grondslag om hierover nadere regels
te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Het voornemen is te regelen
dat het kind wordt gevolgd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele
vaardigheden. In aanloop van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zullen houders
van kindercentra en gastouders vanuit het programma BES(t) 4 kids hierbij worden ondersteund.
Voorwaarde bij het volgen en vastleggen van de ontwikkeling van kinderen is dat er
alleen ruimte is voor het registreren van gegevens over de ontwikkeling van het kind,
en niet nog andere (bijzondere) persoonsgegevens.
Het uitgangspunt is dat ouders de informatie die wordt verwerkt over hun kind door
de kinderopvang altijd mogen inzien. Ook moet voor alle partijen duidelijk zijn wat
de bewaartermijnen zijn. Indien daarnaast sprake is van gevoelige informatie, zullen
de verwerkers van de gegevens extra waarborgen stellen om zorgvuldig met de informatie
om te gaan. In aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel wordt dit nader
uitgewerkt met de betrokken partijen. Het wetsvoorstel bevat delegatiegrondslagen
om onder meer waarborgen voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens in lagere
regelgeving vast te leggen.
Toestemming van ouders
Op basis van het wetsvoorstel zullen ouders om instemming dan wel toestemming worden
gevraagd voor het overdragen van gegevens over de ontwikkeling van het kind van de
kinderopvang en aan de basisschool. De Commissie Bescherming Persoonsgegevens BES
geeft aan dat het in het geval van toestemming op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens
BES moet gaan om ondubbelzinnige of uitdrukkelijke toestemming, en wijst erop dat
dit niet duidelijk genoeg blijkt uit de consultatieversie van het wetsvoorstel, en
dat het ook niet helder is hoe de ouders om toestemming worden gevraagd en hoe de
ouders hun toestemming eventueel ook weer kunnen intrekken zonder dat dit gevolgen
heeft voor de dienstverlening. Op basis van de reactie van de Commissie Bescherming
Persoonsgegevens BES is de memorie van toelichting (paragraaf 4.2.3) hierop aangescherpt.
Bewustwording over gevolgen Wet bescherming persoonsgegevens BES voor administratie
en procedures
Tijdens de inventarisatie van de privacyrisico’s is er daarnaast op gewezen dat bij
het verwerken en overdragen van gegevens – ongeacht instemming dan wel toestemming
van de ouders – altijd de noodzaak, proportionaliteit en doelbinding in acht moet
worden genomen. De houder van een kindercentrum of gastouder zal zich, als verwerkende
partij, bewust moeten zijn van de gevolgen die de Wet bescherming persoonsgegevens
BES heeft voor de inrichting van de administratie en procedures. In aanloop van de
inwerkingtreding van het wetsvoorstel zullen de houders van kindercentra en gastouders
vanuit het programma BES(t) 4 kids worden ondersteund bij het op orde brengen van
de gegevensverwerking, conform de geldende regelgeving.
11. Financiën en financiële gevolgen
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel
voor het Rijk, de openbare lichamen, de kinderopvang en ouders. Het gaat daarbij om
de kosten van de regeling alsmede de kosten die gemoeid zijn om het stelsel te laten
functioneren. Kern van het financiële gedeelte van het wetsvoorstel is de integrale
bekostiging van de kinderopvang.
Hieronder wordt eerst ingegaan op de budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel voor
het Rijk. Paragraaf 11.1 gaat in op de uitgavenraming van de financiële regeling die
onder meer voorziet in een vergoeding van de kosten per kindplaats. Daarna wordt ingegaan
op implementatie- en uitvoeringskosten door bij de uitvoering betrokken partijen (paragraaf 11.2).
Tevens wordt ingegaan op de incidenteel ter beschikking gestelde middelen voor de
uitvoering van enkele nieuwbouwprojecten op ieder eiland voor kinderopvang. (paragraaf 11.3).
Deze middelen zijn geen rechtstreeks gevolg van dit wetsvoorstel.
Daarna wordt ingegaan op de financiële gevolgen voor de kinderopvang en voor de ouders
(paragraaf 11.4). In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de doelmatigheid
en doeltreffendheid (paragraaf 11.5).
11.1 Raming uitgaven financiële regeling
Uitgaven financiële regeling kinderopvang
Aanbieders van kinderopvang die in het bezit zijn van een exploitatievergunning kunnen
vanaf inwerkingtreding van het deel van de wet over financiering in aanmerking komen
voor een reële kostendekkende vergoeding per bezette kindplaats in hun organisatie.
De datum van inwerkingtreden van dit deel van de wet zal 6 maanden voor de feitelijke
start van de bekostiging bekend worden gemaakt. Tot die tijd zal de tijdelijke Subsidieregeling
Financiering kinderopvang Caribisch Nederland van kracht zijn. In de meerjarenraming
in de budgettaire tabel lopen de verwachte uitgaven aan de tijdelijke subsidieregeling
mee, tot aan inwerkingtreding van het financieringsdeel van het wetsvoorstel. In de
periode tot inwerkingtreding van het voornoemd financieringsdeel, zullen de financiële
gevolgen van inwerking getreden kwaliteitseisen immers via de tijdelijke subsidieregeling
hun beslag krijgen.
Op dit moment loopt nog een onafhankelijk onderzoek naar de wijze waarop die vergoeding
het beste kan worden vormgegeven en wat de hoogte van een dergelijke vergoeding zal
zijn. Dit onderzoek wordt in de loop van 2023 afgerond. Vooruitlopend op dit onderzoek
is op basis van de huidige bekende gegevens een uitgavenraming opgesteld.
De uitgavenraming is per eiland en onderscheiden naar dagopvang en buitenschoolse
opvang opgesteld. Twee belangrijke factoren bepalen de uiteindelijke hoogte van de
raming. Ten eerste gaat het om het aandeel van het aantal kinderen dat gebruik maakt
van de kinderopvang. Ten tweede de integrale kostprijs per kind onderscheiden naar
soort opvang. De ambitie is dat alle kinderen de mogelijkheid hebben om aan de kinderopvang
deel te nemen. Deelname is uiteindelijk een keuze. In de voorliggende raming is ervan
uitgegaan dat structureel ongeveer 75% tot 80% van de kinderen naar de dagopvang zal
gaan en 70% aan de buitenschoolse opvang zal deelnemen. Mogelijk zullen op langere
termijn de deelnemingspercentages van kinderen in de opvang nog licht verder stijgen.
Het prijspeil is op St. Eustatius en Saba hoger dan op Bonaire. Daarmee is in de raming
rekening gehouden.
Omdat in de loop van de komende jaren verder zal worden gewerkt aan het verbeteren
van de kwaliteit van de kinderopvang is de verwachting dat de gemiddelde kosten per
kindplaats zullen stijgen. Dat heeft gevolgen voor de kwaliteit van het personeel
en de daarmee samenhangende arbeidsvoorwaarden. Daarbij dient bedacht te worden dat
de salarissen vaak (nog) niet marktconform zijn. Als gevolg hiervan is de verwachting
dat de personeelskosten – met circa 50%-60% het grootste deel van de totale kosten –
de komende jaren stijgen. Verbetering van arbeidsvoorwaarden draagt bij aan voldoende
aanbod van gekwalificeerd personeel. Verder zullen ook de overige kosten naar verwachting
stijgen. Hierin zijn in 2021 en 2022 al eerste stappen gezet binnen het programma
BES(t)4 Kids, onder meer via de tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang.
De uitgavenraming houdt rekening met een verdere reële kostenstijging van circa 15%
(bovenop de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling) in de periode tot en met 2027,
ten opzichte van medio 2022.
Onderdeel van de integrale kinderopvang is dat ook kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte
binnen de kinderopvang zo veel mogelijk kunnen worden opgevangen. Uitgangspunt is
om tot inclusieve kinderopvang te komen waarin ook plaats is voor kinderen met een
extra ondersteuningsbehoefte zie paragraaf 5.3.1.
In de raming is rekening gehouden met extra financiële ondersteuning voor de kinderopvangorganisatie
die plusopvang aanbiedt. Daarvoor wordt een ondersteuningsstructuur op ieder eiland
ingericht. Voor de ondersteuningsstructuur zijn extra middelen gereserveerd, waaruit
in ieder geval het EOZ voor diens rol kan worden bekostigd.
11.2 Uitvoerings- en implementatiekosten
Uitvoeringskosten
Bij de uitvoering van dit wetsvoorstel moet ook rekening worden gehouden met kosten
die samenhangen met de uitvoering van de financiering. De uitvoeringskosten betreffen
de kosten die door de uitvoeringsorganisatie voor de bekostiging van de houders van
kindcentra en gastouders worden gemaakt en de kosten van het toezicht op de kwaliteit
en rechtmatigheid.
De openbare lichamen zijn verantwoordelijk voor de concrete inrichting van het stelsel
op het eiland. Dat vraagt om een additionele beleidsmatige inzet, ondersteuning van
houders van kindercentra en gastouders, uitvoering van het vergunningstelsel en het
lokale toezicht. Ook krijgt het openbaar lichaam in het kader van het lokale armoedebeleid
ruimte om de ouderbijdrage te vergoeden.
De eilanden leverden in 2018 een structurele bijdrage van circa € 1,65 mln per jaar
uit de eigen begroting. Afspraak bij de bestuurlijke afspraken in 2019 was dat de
openbare lichamen deze middelen gedurende de programmaperiode blijven inzetten voor
de kinderopvang op de eilanden.
Voorafgaand aan het beëindigen van het programma BES(t) 4 kids zal in overleg met
de openbare lichamen worden bepaald hoe hoog de extra structurele uitvoeringskosten
voor de openbare lichamen zullen zijn. Deze middelen zullen dan aan de vrije uitkering
worden toegevoegd.
Voortzetting van het programma BEs(t) 4 kids.
Mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State heeft het kabinet samen
met de openbare lichamen besloten om het programma BES(t) 4 kids nog met tenminste
vijf jaar na inwerkingtreding te verlengen, zie verder paragraaf 14.1. Hiervoor zijn
meerjarig middelen gereserveerd.
Implementatiekosten
Daarnaast zijn en worden implementatiekosten gemaakt ter voorbereiding van invoering
van het wetsvoorstel. Het betreft onder andere de uitvoeringskosten voor de tijdelijke
subsidieregeling en de kosten voor de programma’s op het eiland (opleidingen, implementatiekosten
openbare lichamen). Ook de uitvoerende partijen zijn gestart met de voorbereiding
van de uitvoering van de werkzaamheden in de structurele situatie. De daarmee samenhangende
kosten worden ook onder de implementatiekosten geschaard. Daarvoor is een reservering
opgenomen.
Tabel 5 geeft een overzicht van de uitgaven als gevolg van dit wetsvoorstel. Deze
uitgaven passen binnen het beschikbare budget voor versterking kinderopvang CN en
worden vanuit de begroting van SZW beschikbaar gesteld.46 De verdeling van de uitgaven over de juiste artikelonderdelen op de SZW-begroting
zal in de conceptbegroting 2024 budgettair worden verwerkt.
Tabel 5: Budgettaire gevolgen Rijk wet KO BES
x € 1.000
2024
2025
2026
2027
Financiële regeling
11.646
13.331
14.156
14.246
Inclusieve kinderopvang
838
838
838
838
Programma BES(t) 4 kids
500
500
500
500
Uitvoeringskosten
650
650
650
650
Implementatiekosten
1.791
411
406
416
Onderzoek, opdrachten
250
250
250
250
Totale uitgaven
15.675
15.980
16.800
16.900
11.3 Huisvesting kinderopvang Caribisch Nederland
Op de eilanden is de huisvesting een knelpunt in het streven naar voldoende kinderopvang
van goede kwaliteit. Het is in principe de verantwoordelijkheid van de houders van
kindercentra en gastouders om voor goede huisvesting te zorgen. Het Rijk en de openbare
lichamen kunnen hen ondersteunen bij het realiseren van huisvestingsplannen. Dat kan
onder meer door hen in hun planologische procedures te ondersteunen of bijvoorbeeld
huisvesting te verhuren. In overleg met externe partijen wordt naar financieringsmogelijkheden
gezocht.
In 2019 hebben de drie openbare lichamen huisvestingsprojecten ingediend om gefinancierd
te worden uit de middelen in de zogenaamde Regio envelop Caribisch Nederland, tweede
tranche die bij het Regeerakkoord van het kabinet Rutte III waren gereserveerd. Het
gaat om € 8 mln. Vanuit de SZW-begroting is hier nog € 4 mln aan toegevoegd. In totaal
is € 12 miljoen beschikbaar gesteld om deze drie projecten de komende jaren te realiseren.
Hiervan is inmiddels ruim € 2 mln aan de eilanden beschikbaar gesteld.
Definitieve toekenning vindt plaats op basis van goedgekeurde projectplannen waarna
middelen gefaseerd als bijzondere uitkering vanuit de begroting van het Ministerie
van SZW worden toegekend.
11.4 Financiële gevolgen ouders en kindercentra en gastouders
Ouders
Een van de doelen van het wetsvoorstel is om de kinderopvang voor alle ouders financieel
toegankelijk te maken. Kinderopvang was voor veel ouders duur. Voor een aantal ouders
is dat een reden om hun kinderen niet naar de opvang (dagopvang, buitenschoolse opvang)
te brengen.
De ouderbijdrage zal bij een vaste eigen bijdrage van uiteindelijk 4% naar verwachting
tussen $ 20 en $ 25 voor de dagopvang bij 5 dagen en tussen $ 15 en $ 20 voor de buitenschoolse
opvang komen te liggen. Voor ouders die het niet kunnen betalen kan in het kader van
het lokale armoedebeleid het openbaar lichaam de ouderbijdrage overnemen. Voor deze
ouders is kinderopvang gratis.
Met het voornemen om de ouderbijdrage in lagere regelgeving vast te stellen op 4%
van de kostprijs van de kinderopvang komt de hoogte van de ouderbijdrage voor Bonaire
duidelijk onder de gemiddelde prijs te liggen die de ouders in 2018 moesten betalen;
dat varieerde van $ 180 tot meer dan $ 350 per maand.
Op Sint Eustatius lagen de tarieven van de gesubsidieerde dagopvang rond $ 180 en
voor de buitenschoolse opvang, die gesubsidieerd is, tussen $ 25 en $ 60 per maand
in 2018. De niet gesubsidieerde opvang vraagt tarieven rond $ 200 per maand. Ook in
Sint Eustatius zal een aanzienlijk deel van de ouders 4% van de kostprijs gaan betalen.
Op Saba werd de kinderopvang al gesubsidieerd en betalen ouders een bedrag van ongeveer
$ 140 per maand voor de dagopvang en $ 85 per maand voor de buitenschoolse opvang.
Omdat het kabinet stappen wil zetten bij het realiseren van het ijkpunt sociaal minimum
zal het aantal ouders dat de kinderopvang niet kan betalen waarschijnlijk gaan afnemen.
Hoeveel ouders uiteindelijk in aanmerking komen voor vergoeding van de ouderbijdrage
door het openbaar lichaam is mede afhankelijk van de criteria die het openbaar lichaam
vaststelt.
Houders van kindercentra en gastouders
Het wetsvoorstel heeft gevolgen voor de bedrijfsvoering van de kindercentra en gastouders,
en heeft daarmee ook voor hen financiële gevolgen. Organisaties zullen feitelijk gaan
opereren in een publiek stelsel waarbij zij niet meer door middel van de tarieven
kostenstijgingen kunnen opvangen. Het voornemen is dat ouders 4% van de kostprijs
gaan betalen aan de houders van kindercentra of gastouders, en de overheid financiert
de rest. De financiële risico’s voor de organisaties worden daarmee aanzienlijk kleiner.
Tegelijkertijd zullen de beoogde kwaliteitsverbetering van de opvang en de daarmee
samenhangende verplichtingen zich naar verwachting vertalen in stijgende kosten. Kindercentra
en gastouders krijgen op basis van vastgestelde criteria voor de kinderen die zij
opvangen een vastgestelde vergoeding die het mogelijk moet maken om een rendabele
exploitatie te realiseren en tegelijk de kinderopvang financieel toegankelijk te houden.
Hiervoor zijn de afgelopen jaren in het programma BES(t)4 Kids al eerste stappen gezet
door de subsidiebedragen per kind in de tijdelijke subsidieregeling te verhogen, om
ruimte te geven voor verbetering van kwaliteit en arbeidsvoorwaarden.
De kinderopvangvergoeding zal driemaandelijks worden vastgesteld en op regelmatige
tijden aan de kindercentra en gastouders worden uitbetaald. Omdat er nog een onderzoek
loopt naar de wijze waarop de bekostiging exact wordt ingericht en in het verlengde
daarvan ook nog naar de juiste hoogte van de kinderopvangvergoeding, zullen de meer
concrete financiële effecten voor de kindercentra en gastouders op een later moment
nader worden uitgewerkt.
11.5 Doeltreffendheid en doelmatigheid
Doeltreffendheid
Met dit voorstel voor een Wet kinderopvang Caribisch Nederland wordt beoogd een kader
te creëren voor de inrichting van kinderopvang in Caribisch Nederland die goed aansluit
op het primair onderwijs ten behoeve van de doorlopende ontwikkeling van kinderen.
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 hebben kinderen in Caribisch Nederland door de sociaaleconomische
situatie waarin ze opgroeien een verhoogd risico op ontwikkelingsachterstanden. Uit
onderzoek is bekend dat kinderopvang van goede kwaliteit vooral een positieve bijdrage
levert aan de ontwikkeling van kinderen uit een achterstandssituatie. Vroeg investeren
in kinderen loont.47
Zoals beschreven in paragraaf 2.3 is de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch
Nederland in zijn algemeenheid echter nog van onvoldoende hoog niveau om deze bijdrage
over de hele linie te kunnen leveren. Met dit wetsvoorstel en daarop vooruitlopend
het programma BES(t)4 Kids zijn en worden hogere kwaliteitseisen gesteld aan aanbieders
zoals ten aanzien van groepsgrootte en opleidingsniveau (zie verder hoofdstuk 5).
Een hoger kwaliteitsniveau zal, zo is de verwachting, er mede aan bijdragen dat meer
ouders hun kinderen naar de opvang brengen.
Behalve het soms onvoldoende kwaliteitsniveau is een andere belemmerende factor de
hoge ouderbijdrage die sommige aanbieders vragen. Zoals aangegeven in paragraaf 2.5
is deze bijdrage gemiddeld hoog. Krachtens dit wetsvoorstel wordt de ouderbijdrage
4% van de kostprijs per maand en kunnen ouders die dit niet kunnen betalen in aanmerking
komen voor voldoening van de ouderbijdrage door het openbaar lichaam. De financiële
toegankelijkheid van de kinderopvang wordt daardoor aanmerkelijk verbeterd zodat juist
de kinderen uit achterstandssituaties – veelal uit lagere sociaaleconomische klassen –
naar de opvang kunnen.
Door verhoging van het kwaliteitsniveau en verlaging van de ouderbijdrage zullen meer
kinderen opvang van goede kwaliteit krijgen. Hiermee voorziet dit wetsvoorstel aan
een effectieve realisatie van het doel om door verhoging van de individuele ontwikkeling
(latere) achterstanden tegen te gaan. Kinderen zullen, zo is de gedachte, mede dankzij
BES(t)4 kids zich zo optimaal mogelijk ontwikkelen, ontwikkelachterstanden worden
voorkomen dan wel zoveel mogelijk ingelopen, waardoor alle kinderen met een positieve
start aan hun schoolloopbaan kunnen beginnen en uiteindelijk goed toegerust de arbeidsmarkt
kunnen betreden. De beoogde maatschappelijke impact op de langere termijn is dan een
samenleving met minder armoede en een betere benutting van het menselijk potentieel
met een positief welvaarts- en welzijnseffect.
De ambitie is dat kinderen in de leeftijd 0–12 jaar een of meerdere dagen naar de
kinderopvang kunnen gaan. Dit zal vanuit de openbare lichamen worden gestimuleerd.
De realisatie van deze ambitie zal worden gemonitord. Over de wijze van evalueren
van deze wet wordt verder verwezen naar hoofdstuk 12 van deze memorie van toelichting.
Doelmatigheid
Beleidswijzigingen zijn doelmatig als de gestelde doelen niet tegen lagere kosten
kunnen worden gerealiseerd, dan wel als deze doelen met een bepaald budget niet effectiever
gerealiseerd kunnen worden. In dit wetsvoorstel is bij de inrichting van het stelsel
hiermee op de volgende wijze rekening gehouden:
– Uitgangspunt is dat aanbieders een toereikend (kostendekkend) budget krijgen om te
compenseren voor kosten die noodzakelijk zijn om kwalitatief goede opvang aan te bieden.
Door financiering af te stemmen op het daadwerkelijk gebruik per kind met controle
achteraf wordt overfinanciering voorkomen.
– Aanbieders ontvangen alleen een vergoeding voor kosten om aan de wet te voldoen, waarvan
het niveau door onafhankelijk, grondig kostenonderzoek inzichtelijk is gemaakt. Er
wordt hierbij rekening gehouden met kostenverschillen naar eiland en soort opvang.
– Voor de uitvoering is gekozen voor de meest eenvoudige financieringswijze: directe
financiering aan aanbieders. Ouders betalen een beperkte bijdrage aan de houder van
een kindercentrum of gastouder waardoor het debiteurenrisico wordt beperkt.
– Een inkomensafhankelijke ouderbijdrage is overwogen maar is vanwege gebrek aan betrouwbare
(inkomens)gegevens en voorziene uitvoeringsproblemen- en complexiteit niet goed uitvoerbaar.
– De uitvoering is in handen van bestaande partijen en sluit aan bij de staande uitvoeringspraktijk;
er worden geen nieuwe uitvoeringsinstanties opgezet.
– Door scherpe afspraken over verdeling van taken en verantwoordelijkheden en het uitwisselen
van informatie tussen partijen moet een continu proces van uitvoering en toezicht
worden gerealiseerd.
– Met dit wetsvoorstel vervallen verschillende subsidiestromen tussen enerzijds Rijk
en openbare lichamen en anderzijds aanbieders. Het wetsvoorstel zorgt aldus ook voor
een meer eenvormige financieringswijze.
Gedurende de voorbereiding van het wetsvoorstel is er vanuit de Tweede Kamer herhaaldelijk
gesproken over gratis kinderopvang in Caribisch Nederland. De Tweede Kamer heeft op
1 november 2022 de motie Ceder-Kuiken48 aangenomen waarin werd gevraagd om de verhouding tussen de te verwachten uitvoeringskosten
en inkomsten die voortvloeien uit het Wetsvoorstel kinderopvang BES inzichtelijk te
maken. Het kabinet heeft daarop gereageerd met een brief.49 Dat raakt de doelmatige uitvoering en om die reden wordt dit punt nader toegelicht.
Op basis van de eerste fase van het kostprijsonderzoek en een aantal aannames kan
een indicatie worden gegeven van de extra kosten en besparingen op het moment dat
de ouderbijdrage zou komen te vervallen. Conclusie was dat op basis van een aantal
aannames kan worden aangenomen dat tegenover een derving aan niet ontvangen ouderbijdragen
besparingen op de kosten aannemelijk zijn. Hierdoor kan een deel van de gederfde opbrengsten
worden gecompenseerd. Het verschil is klein en dat roept de vraag op of vanuit doelmatigheid
gratis kinderopvang in Caribisch Nederland niet meer voor de hand zou liggen. Het
kabinet begrijpt het verzoek van gratis kinderopvang vanuit het uitvoeringsperspectief
goed. Toch stelt het kabinet in dit wetsvoorstel een beperkte ouderbijdrage voor,
om de volgende redenen.
In tegenstelling tot het onderwijs waar tot een bepaalde leeftijd sprake is van een
leerplicht, is er geen verplichting tot deelname aan kinderopvang. Het is de ouder
die deze keuze bewust dient te maken. Door een (kleine) ouderbijdrage te vragen wordt
die keuze nadrukkelijker genomen en worden ouders bewust gemaakt van de waarde van
kinderopvang. Geen ouderbijdrage kan tot gevolg hebben dat ouders hun kinderen voor
de duur van de volledige opvang inschrijven en/of willekeurig gebruik maken van de
voorziening. Een ouderbijdrage draagt in die zin bij aan een (meer) doelmatig gebruik
van de kinderopvang.
Uitgangspunt bij het vertalen van beleid in Europees Nederland naar Caribisch Nederland
is «comply or explain». Ten aanzien van de hoogte van de ouderbijdrage wil het kabinet
geen onderscheid maken met de hoogte van de ouderbijdrage in Europees Nederland. Bovendien
vindt het kabinet het vanuit kwaliteitsperspectief niet opportuun om gratis kinderopvang
in te voeren. Het kabinet heeft de ouderbijdrage de afgelopen jaren (verder) verlaagd.
Het kabinet vindt het van belang om te zien wat deze verlagingen betekenen voor de
vraag en aanbod van kinderopvang. De verwachting is dat de invoering van gratis kinderopvang
de druk op de sector vergroot, terwijl de sector voor belangrijke uitdagingen staat
om de kwaliteit van kinderopvang verder te verbeteren.
Tegelijkertijd onderkent het kabinet de gevolgen van de sociaaleconomische situatie
op de eilanden en het feit dat nog steeds teveel ouders in armoede leven. Tegen die
achtergrond is in het wetsvoorstel de mogelijkheid aan de openbare lichamen geboden
in het kader van het lokale armoedebeleid de kosten van de ouderbijdrage van ouders
die het niet kunnen betalen, te vergoeden.
12. Evaluatie
Vier jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zullen de doelmatigheid en doeltreffendheid
van dit wetsvoorstel worden onderzocht. Bij deze evaluatie zal onder andere gebruik
worden gemaakt van de uitkomsten van monitoring en evaluatie die plaatsvindt binnen
het programma BES(t) 4 kids. Een verslag van deze beleidsevaluatie zal worden gestuurd
naar de Staten-Generaal.
De evaluatie van dit wetsvoorstel vloeit tevens voort uit de wettelijke verplichting
om ieder begrotingsartikel periodiek te evalueren volgens vooraf vastgestelde eisen
zoals geregeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016, dat is
uitwerkt in de Regeling periodiek evaluatieonderzoek.
Bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel zijn al enkele elementen geïdentificeerd
waar tijdens de evaluatie expliciet aandacht aan moet worden besteed. Het gaat hierbij
onder andere om de relatie van dit wetsvoorstel met het voornemen om in Caribisch
Nederland een identificatienummer te implementeren soortgelijk als het Burgerservicenummer
in Europees Nederland, en de financiering van de plusopvang.
13. Advies en consultatie
Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen in samenwerking met en na advies en consultatie
van een groot aantal partijen. In paragraaf 13.1 wordt ingegaan op het proces van
samenwerking, advies en consultatie, en wordt aangegeven welke partners zijn betrokken.
In paragraaf 13.2 wordt apart stilgestaan bij de reactie van de openbare lichamen,
gezien de bijzondere positie van hen in dit traject. Vervolgens worden in paragraaf 13.3
tot en met 13.5 de inhoudelijke hoofdlijnen van de uitkomsten van de consultatie en
uitvoeringstoetsen beschreven langs de lijnen van dit wetsvoorstel: kwaliteit, het
toezicht op de kwaliteit, en financiering. Tot slot wordt in paragraaf 13.6 stilgestaan
bij het doenvermogen van ouders. De opmerkingen die tijdens de consultatie zijn gemaakt
over de bescherming van persoonsgegevens en de reactie daarop staan vermeld in paragraaf 10.6,
bij het hoofdstuk over gegevens en informatie.
13.1 Proces van samenwerking, advies en consultatie
Het proces van samenwerking, advies en consultatie valt uit te splitsen in 1) de samenwerking
en consultatie tijdens de uitwerking van het voorstel; 2) de internetconsultatie en
de consultatiesessies met ouders, houders van kindercentra, gastouders en scholen;
en 3) de formele consultatie en uitvoeringstoetsen. In onderstaande deelparagrafen
wordt elk onderdeel toegelicht.
13.1.1 Samenwerking en consultatie tijdens uitwerking wetsvoorstel: Programma BES(t)
4 kids
In juni 2018 heeft er op Bonaire een werkconferentie plaatsgevonden waarbij vertegenwoordigers
van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en van de Ministeries van
SZW, OCW, VWS en BZK hebben gesproken over de kinderopvang in Caribisch Nederland.
Er is een gemeenschappelijke verkenning uitgevoerd en er zijn eerste werkafspraken
over het vervolg gemaakt. Begin 2019 hebben deze partijen de ambitie uitgesproken
om te komen tot een stelsel voor kwalitatief goede, veilige en betaalbare kinderopvang
en buitenschoolse voorzieningen in Caribisch Nederland. Voor de uitwerking van het
stelsel is het programma BES(t) 4 kids ingericht, waarin zowel de openbare lichamen
als de departementen in participeren.
Binnen het programma werken de projectleiders van het openbaar lichaam en het Rijk
onder coördinatie van een programmamanager aan het wetsvoorstel en wordt tegelijkertijd
op de eilanden gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang. Een
stuurgroep bestaande uit bestuurlijke vertegenwoordigers van de openbare lichamen
en de departementen geeft sturing aan het programma en bereidt de politieke besluitvorming
voor. De kaders van het kinderopvangstelsel zoals in dit voorstel vastgelegd, zijn
in 2019 en 2020 binnen het programma vormgegeven.
Vanuit het programma is bovendien geregeld contact geweest met belangrijke stakeholders,
waaronder de houders van kindercentra en gastouders, en de basisscholen in Caribisch
Nederland. Er is een plan voor stakeholdermanagement en een communicatiestrategie
opgesteld om alle belanghebbenden en belangstellenden te informeren over en te betrekken
bij het programma en het wetstraject. Een van de communicatiemiddelen is de speciaal
voor het programma ontwikkelde BES(t) 4 kids-website.
Vooruitlopend op de wetgeving is in ieder openbaar lichaam een Eilandsverordening
Kinderopvang in werking getreden en is er vanaf 1 juli 2020 een tijdelijke subsidieregeling
van kracht geworden. Vanuit het programma zijn de houders van kindercentra en gastouders
actief ondersteund bij onder andere het implementeren van de kwaliteitseisen in de
Eilandsverordening en het aanvragen van de subsidie.
13.1.2 Internetconsultatie en consultatiesessies met ouders, houders van kindercentra
en gastouders, en scholen
In november 2020 is het wetsvoorstel gepubliceerd voor internetconsultatie. De internetconsultatie
heeft twee beleidsondersteunende reacties opgeleverd. Omdat het wetsvoorstel ook wijzigingsvoorstellen
bevat in de Wet primair onderwijs Caribisch Nederland zijn de basisscholen – volgens
standaardprocedure – ook per e-mail benaderd voor consultatie. Dit heeft een gezamenlijke
reactie opgeleverd van drie schoolbesturen over de doorlopende ontwikkel- en leerlijn
tussen de kinderopvang en het basisonderwijs. Hier wordt in paragraaf 13.3 nader op
ingegaan.
Omdat de verwachting was dat de respons op de internetconsultatie laag zou zijn en
er belang werd gehecht aan het informeren en consulteren van de belangrijkste stakeholders
over de inhoud van het voorstel, hebben er in de periode van de internetconsultatie
op ieder openbaar lichaam consultatiesessies plaatsgevonden met (afzonderlijk) ouders,
houders van kindercentra, gastouders en basisscholen. Tientallen organisaties en ouders
zijn bij de diverse sessies aanwezig geweest.
Tijdens de sessies hebben de stakeholders vooral vragen gesteld die verhelderend van
aard waren. Deze konden op basis van het wetsvoorstel direct worden beantwoord. Op
enkele punten hebben de stakeholders ook aandachtspunten en overwegingen meegegeven.
Deze worden toegelicht in paragraaf 13.3 tot en met 13.5.
13.1.3 Formele consultatie en uitvoeringstoetsen
Parallel aan de internetconsultatie zijn de volgende organisaties formeel benaderd
voor een reactie of uitvoeringstoets: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba, de Centraal Dialoog Bonaire, de Central Dialogue Statia, de RCN-unit SZW
(als beoogd uitvoerder), DUO en de Inspectie van het Onderwijs, de Commissie Bescherming
Persoonsgegevens Caribisch Nederland en de Autoriteit Persoonsgegevens, en het Adviescollege
Toetsing Regeldruk. De Belastingdienst Caribisch Nederland is geïnformeerd en is in
staat gesteld te reageren. De belangrijkste uitkomsten hiervan worden toegelicht in
paragraaf 13.3 tot en met 13.5.
13.2 Consultatie van de openbare lichamen
13.2.1 Reactie openbaar lichaam Saba
Het openbaar lichaam Saba onderstreept de noodzaak van het verbeteren van de kwaliteit
en de toegankelijkheid van de kinderopvang in Caribisch Nederland. Het openbaar lichaam
Saba geeft twee aandachtspunten mee voor het wetsvoorstel.
Allereerst vraagt het openbaar lichaam om gelijkwaardige kwaliteitseisen ten opzichte
van Europees Nederland. Kwalitatief zou er volgens het openbaar lichaam geen verschil
moeten zijn tussen de kinderopvang in Europees Nederland en Caribisch Nederland. Bij
het opstellen van de kwaliteitseisen in het wetsvoorstel is zo veel mogelijk aangesloten
bij de kwaliteitseisen in Europees Nederland, dus de kwaliteitseisen in dit wetsvoorstel
zijn vergelijkbaar met de eisen die in Europees Nederland gelden. Op een punt zijn
de kwaliteitseisen – in overleg met de openbare lichamen – zelfs zwaarder, omdat in
het wetsvoorstel is opgenomen dat álle vormen van kinderopvang de ontwikkeling van
kinderen moeten stimuleren, zie paragrafen 4.2.1 en 4.2.2. Bij het opstellen van de
lagere regelgeving zal, ook conform het verzoek van Saba, wederom waar mogelijk worden
aangesloten bij de regels die in Europees Nederland gelden, maar wel met oog voor
de Caribische context.
Het tweede punt dat het openbaar lichaam Saba meegeeft betreft de kosten die gepaard
gaan met het organiseren van de onafhankelijke bemiddeling in het geval een ouder
een klacht heeft. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de openbare lichamen zorg moeten
dragen voor deze onafhankelijke bemiddeling. Het openbaar lichaam is voornemens om
een opdracht hiervoor te verstrekken aan het juridisch loket. Het openbaar lichaam
Saba geeft aan daar nu echter niet de middelen voor te hebben. In aanloop van de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel zullen afspraken gemaakt worden met de openbare lichamen over
de financiering van de nieuwe taken van de openbare lichamen als gevolg van dit wetsvoorstel.
13.2.2 Reactie openbaar lichaam Bonaire
Het openbaar lichaam Bonaire heeft een zeer uitgebreide en gedetailleerde reactie
gegeven op de consultatieversie van het wetsvoorstel, waaruit vier hoofdpunten zijn
gedestilleerd. Allereerst doet het openbaar lichaam Bonaire het voorstel om gratis
kinderopvang te heroverwegen. Het openbaar lichaam Bonaire stelt dat kinderopvang
als gratis basisvoorziening goed aansluit bij het scenario «richting een integrale
kindvoorziening» in de scenariostudie vormgeving kindvoorzieningen (SVK). Volgens
het openbaar lichaam kan Bonaire als pilot fungeren voor Europees Nederland.
Het doel van de SVK is om het toekomstige kabinet en (politieke) stakeholders handvatten
te geven voor hun beleidsinzet. Het stuk dient dus als input, en is nog geen beleidsvoornemen.
Ten tijde van de consultatieversie van het wetsvoorstel was de lijn van het kabinet
dat kinderopvang financieel toegankelijk moet zijn maar niet gratis, zodat ouders
zich bewust zijn van de waarde van kinderopvang. Sinds de consultatie van het wetsvoorstel
is er een nieuw kabinet gevormd, die in het coalitieakkoord de ambitie heeft opgenomen
om de kinderopvangvergoeding in stappen te verhogen naar 96%, en dat op basis van
de praktijkervaringen en gedragseffecten de ambitie wordt bezien om het vergoedingspercentage
op te hogen naar 100%. Het kabinet kiest er voor om kinderopvang financieel toegankelijk
te laten zijn voor alle ouders. Alleen voor ouders die het niet kunnen betalen, kan
het openbaar lichaam in het kader van het lokaal armoedebeleid de ouderbijdrage vergoeden.
Voor deze groep is kinderopvang gratis. De openbare lichamen hebben aangegeven dat
zij de lijn van het kabinet respecteren, maar dat zij blijven pleiten voor een gratis
basisvoorziening kinderopvang in Caribisch Nederland.
Ten tweede geeft het openbaar lichaam Bonaire aan dat de rolverdeling tussen de kwaliteitscommissie
en de toezichthouder kwaliteit onduidelijk is in de vergunningsprocedure. In de consultatieversie
van het wetsvoorstel stond dat het bestuurscollege bij de besluitvorming over het
al dan niet verstrekken van een exploitatievergunning advies dient in te winnen bij
zowel de kwaliteitscommissie als de toezichthouder kwaliteit. Dit zou leiden tot twee
afzonderlijke adviezen. De bedoeling is echter dat de toezichthouder kwaliteit onderzoekt
of de aanvrager redelijkerwijs in staat is om verantwoorde kinderopvang te bieden,
en dat de kwaliteitscommissie de bevindingen van de toezichthouder kwaliteit meeneemt
in een breder advies. Dit is aangepast in het wetsvoorstel.
Het derde punt dat het openbaar lichaam Bonaire aanstipt betreft de delegatie naar
lagere regelgeving. Het openbaar lichaam Bonaire constateert dat er veel onderwerpen
naar lagere regelgeving worden gedelegeerd, en dat dat tot een onoverzichtelijk geheel
kan leiden. Dit is een terecht aandachtspunt dat ook is meegenomen bij het opstellen
van dit wetsvoorstel. In paragraaf 3.5 is de opbouw van het wetsvoorstel en lagere
regelgeving beschreven. Bij wetgeving voor Caribisch Nederland is het echter moeilijk
te voorkomen dat er zowel naar lagere regelgeving op Rijksniveau als op eilandsniveau
wordt gedelegeerd. In aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal vanuit
het programma BES(t) 4 kids worden bekeken hoe duidelijkheid gegeven kan worden aan
de houders van kindercentra en gastouders over het totale pakket aan regelgeving waar
ze aan moeten voldoen.
Tot slot heeft het openbaar lichaam Bonaire aandacht gevraagd voor de beoogde invoeringsdatum
van het wetsvoorstel. In de consultatieversie van het wetsvoorstel werd 1 januari
2022 als streefdatum genoemd. Die datum is achterhaald. In het wetsvoorstel is geregeld
dat de invoeringsdatum bij koninklijk besluit zal worden bepaald.
13.2.3 Reactie openbaar lichaam Sint Eustatius
Het openbaar lichaam Sint Eustatius heeft een gezamenlijke reactie gegeven met de
Central Dialogue Statia. Het openbaar lichaam en de Central Dialogue geven aan dat
zij het ontwikkelen van kwalitatief goede en toegankelijke kinderopvang op het eiland
toejuichen. Zij brengen vier punten aan de orde.
Ten eerste constateren zij dat onderdelen van het wetsvoorstel nader worden gespecificeerd
in lagere regelgeving, en dat het van belang is dat de stakeholders op het eiland
hierbij worden betrokken zodat tegemoet wordt gekomen aan de lokale context. Zij doen
het voorstel om een lokale werkgroep hiervoor in te richten. Het kabinet acht de betrokkenheid
van de stakeholders noodzakelijk bij het uitwerken van de lagere regelgeving. Daarom
is het programma BES(t) 4 kids zodanig ingericht dat er geregeld contact is met de
stakeholders. Als het openbaar lichaam van Sint Eustatius daarvoor een lokale werkgroep
wil inrichten dan is dat mogelijk. Vanuit het programma worden de stakeholders bovendien
begeleid en ondersteund richting de nieuwe structuur.
Ten tweede geven het openbaar lichaam en de Central Dialogue aan grote zorgen te signaleren
bij de lokale houders van kindercentra op het gebied van financiering. In theorie
moet de structurele financiering tot financiële zekerheid leiden bij de houders van
kindercentra of gastouders, maar het moet volgens hen nog blijken of de financiering
daadwerkelijk voldoende is, ook gezien nieuwe eisen op het gebied van administratie,
opleidingseisen van beroepskrachten en de financiële toegankelijk van de opvang. Uitgangspunt
is dat de rijksoverheid de kindercentra en gastouders een kostendekkende vergoeding
geeft voor de kosten die redelijkerwijs worden gemaakt.
Op dit moment loopt er een onafhankelijk kostprijsonderzoek dat als input geldt voor
het bepalen van de hoogte van de kinderopvangvergoeding. De punten die het openbaar
lichaam en de Central Dialogue aandragen worden meegenomen in het onderzoek. De uitkomsten
van dit onderzoek zullen worden besproken met het openbaar lichaam en de houders van
kindercentra en gastouders. Op basis daarvan zal de rijksoverheid na overleg met de
openbare lichamen een besluit nemen over de hoogte van de kinderopvangvergoeding.
Met het openbaar lichaam en de uitvoeringsorganisatie zal in aanloop van de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel worden bekeken wat ervoor nodig is om eventuele zorgen bij kindercentra
en gastouders over een onvoldoende financiering weg te nemen.
Ten derde moet er volgens het openbaar lichaam en de Central Dialogue speciale aandacht
zijn voor kinderen met een ondersteuningsbehoefte in de kinderopvang, net zoals dat
er is in het onderwijs. Er moet volgens hen een ondersteuningsmechanisme worden opgenomen
in het wetsvoorstel, zodat deze kwetsbare groep verzekerd is van de juiste ondersteuning.
Binnen het programma BES(t) 4 kids is er aandacht voor kinderen met een ondersteunningsbehoefte.
Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk kinderen binnen de reguliere kinderopvang worden
opgevangen (inclusieve opvang). Samen met de partners op de eilanden zijn er pilots
gestart om na te gaan hoe dit het beste kan worden ingericht. De benodigde ondersteuning
zal, na beoordeling van de pilots worden vastgelegd in lagere regelgeving. Het wetsvoorstel
biedt hiervoor de mogelijkheid.
Tot slot heeft het openbaar lichaam in de stuurgroep van het programma aangegeven
dat er bij de inkomenstoets ten behoeve van de ouderbijdrage rekening dient te worden
gehouden met de persoonlijke situatie van ouders. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid
voor het openbaar lichaam om in het kader van het lokale armoedebeleid de persoonlijke
situatie van de ouder mee te laten wegen. Het openbaar lichaam kan in die gevallen
de ouderbijdrage namens de ouders betalen.
13.3 Uitkomsten met betrekking tot het onderdeel kwaliteit
In deze paragraaf wordt ingegaan op de belangrijkste uitkomsten van de consultatie
en uitvoeringstoetsen met betrekking tot het onderdeel kwaliteit. De punten zijn naar
voren gebracht door ouders, houders van kindercentra en gastouders, scholen en de
Inspectie van het Onderwijs (als beoogd toezichthouder op de kwaliteit).
Ondersteuning aan houders van kindercentra en gastouders bij implementatie kwaliteitseisen
In algemene zin kan op basis van de consultatie en uitvoeringstoetsen worden gesteld
dat er draagvlak is voor de kwaliteitseisen in dit wetsvoorstel. Wel hebben meerdere
partners erop gewezen dat de implementatie van de kwaliteitseisen een ontwikkelproces
van meerdere jaren zal vergen. De Inspectie van het Onderwijs pleit daarom voor (externe)
ondersteuning aan de kinderopvang totdat de basiskwaliteit op orde is. In de consultatieversie
van het wetsvoorstel werd al gewezen op het belang van ondersteuning aan de kinderopvang,
ook na de afloop van het programma BES(t) 4 kids. Zie hierover paragraaf 14.1. Vanuit
het programma zal worden bezien op welke wijze de ondersteuning het beste kan worden
vormgegeven. Vervolgens zullen hier bestuurlijke afspraken over worden gemaakt met
de openbare lichamen.
Doorlopende ontwikkel- en leerlijn tussen kinderopvang en basisonderwijs
Uit de consultatie en uitvoeringstoetsen blijkt dat het belang van een goede samenwerking
en afstemming tussen de kinderopvang en het basisonderwijs ten behoeve van de doorlopende
ontwikkeling van kinderen in Caribisch Nederland door alle partijen wordt onderkend.
De regels die ten behoeve van de doorlopende ontwikkel- en leerlijn worden gesteld
in dit wetsvoorstel worden over het algemeen gesteund. Wel is aandacht gevraagd voor,
de verplichte invoering van een programma voor vroegschoolse educatie in basisonderwijs,
de «keuzevrijheid» voor het programma voor voor- en vroegschoolse educatie, de huiswerkbegeleiding,
de systematiek rondom de warme overdracht tussen de dagopvang en de basisschool, en
de status van het tweemaal jaarlijkse overleg tussen de kinderopvang, het basisonderwijs
en de openbare lichamen.
Tijdens de consultatiesessies met de scholen hebben de scholen op Bonaire en Saba
aangegeven het een goed idee te vinden om een programma voor vroegschoolse educatie
te gebruiken in groep 1 en 2. Zij hebben daarom geen bezwaar tegen de verplichting
hiervoor. De scholen op Sint Eustatius reageerden terughoudender. Zij willen graag
eerst via een pilot ervaren of een programma voor vroegschoolse educatie past bij
de school en ook de tijd hebben om de leerkrachten te trainen, voordat het programma
verplicht wordt. Daarnaast wilden deze scholen net als de scholen op Bonaire meer
duidelijkheid hebben over de criteria.
In lagere regelgeving zullen de criteria worden vastgelegd waaraan het programma voor
vroegschoolse educatie moet voldoen. Gedacht wordt in ieder geval aan het criterium
dat het programma gericht moet zijn op het stimuleren van taal, rekenen, motoriek
en sociaal-emotionele vaardigheden. Ook ten aanzien van die lagere regelgeving zullen
de scholen weer worden geconsulteerd. Op deze wijze worden zij geïnformeerd over en
betrokken bij de criteria die zullen gaan gelden voor het programma voor vroegschoolse
educatie. Omdat de scholen op Bonaire en Saba wel positief waren over de verplichte
invoering, en gezien de belangrijke meerwaarde die het programma heeft voor de doorlopende
ontwikkel- en leerlijn tussen de dagopvang en de basisschool, is ervoor gekozen om
de verplichting voor een programma voor vroegschoolse educatie onderdeel te laten
van het wetsvoorstel. Wel zal met de scholen worden bezien welke invoeringsdatum passend
is, zodat scholen de tijd hebben de benodigde voorbereidingen – zoals het trainen
voor leerkrachten – te treffen.
Met betrekking tot de keuze voor het programma voor voor- en vroegschoolse educatie
hebben kindercentra en basisscholen hun zorg geuit over de beperkte vrijheid die de
organisaties daarin lijken te hebben. Op basis van dit wetsvoorstel zijn de organisaties
daar wel degelijk vrij in. Dit is verduidelijkt in paragraaf 4.2.3.
Daarnaast is aandacht gevraagd voor het belang van afspraken over het huiswerk dat
de basisscholen geven en de ruimte die de buitenschoolse opvang heeft voor het bieden
van huiswerkbegeleiding. Op basis van dit wetsvoorstel dient de buitenschoolse opvang
immers een gevarieerd activiteitenprogramma waarin voldoende tijd is om aan stimulerende
activiteiten deel te nemen. Er is binnen dat programma ook ruimte voor huiswerkbegeleiding.
Het dient wel in balans te zijn met de rest van de activiteiten. Hierover kunnen de
openbare lichamen, houders van kindercentra en gastouders, en basisscholen afspraken
maken in het tweemaal jaarlijks overleg. Dit is aangescherpt in paragraaf 4.2.5. Daarnaast
zullen in lagere regelgeving nadere eisen worden gesteld aan het activiteitenprogramma.
Ten aanzien van de warme overdracht hebben enkele scholen de suggestie gedaan om het
gesprek tussen de dagopvang en de basisschool – waar zo mogelijk ook de ouders bij
aanwezig zijn – niet wettelijk voor te schrijven, maar de vorm over te laten aan de
kinderopvang en de scholen. De organisatorische last is daarvoor een van de redenen.
Uit ervaring en onderzoek50 in Europees Nederland blijkt echter de waarde van dit gesprek. Daarom is ervoor gekozen
om dit niet te wijzigen in het wetsvoorstel. Wel is, op basis van opmerkingen van
de Commissie Bescherming Persoonsgegevens BES, in de toelichting in paragraaf 4.2.3
duidelijker de relatie met de Wet bescherming persoonsgegevens BES naar voren gebracht.
In aanloop van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal met de scholen worden
bezien wat ervoor nodig is om eventuele organisatorische belemmeringen weg te nemen.
Tot slot hebben enkele scholen de suggestie gedaan om het tweemaal jaarlijkse overleg
tussen de kinderopvang, het basisonderwijs en de openbare lichamen de status te geven
van een Op Overeenstemming Gericht Overleg, zoals opgenomen in de Wet primair onderwijs
BES. De juridische status van het tweemaal jaarlijkse overleg in dit wetsvoorstel
verschilt echter niet van de status van een Op Overeenstemming Gericht Overleg. Daarom
is ervoor gekozen om dit niet te wijzigen in het wetsvoorstel.
Handelwijze bij vermoedens strafbaar feit
Met betrekking tot de handelwijze in het geval van vermoedens van een strafbaar feit
binnen de kinderopvang zijn twee opmerkingen geplaatst: het ontbreken van een bepaling
hierover voor de gastouderopvang, en een verzoek van de Inspectie van het Onderwijs
om artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht van toepassing te verklaren indien
de Inspectie van het Onderwijs door de Minister wordt aangewezen als deskundige op
dit vlak.
Met betrekking tot de ontbrekende bepaling hierover voor de gastouderopvang: de consultatieversie
van dit wetsvoorstel bevatte al een bepaling over een handelwijze in het geval van
het vermoeden van een strafbaar feit in een kindercentrum, maar deze bepaling ontbrak
voor de gastouderopvang. Dit is toegevoegd aan het wetsvoorstel, en wordt toegelicht
in paragraaf 5.2.
Met betrekking tot het verzoek van de Inspectie van het Onderwijs: vanuit het programma
BES(t) 4 kids zal worden onderzocht wie het beste als deskundige kan worden aangewezen
door de Minister. Speciale «vertrouwensinspecteurs» van de inspectie vervullen deze
rol al voor het primair en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland, en voor de
kinderopvang en het primair en voortgezet onderwijs in Europees Nederland. In het
door de inspectie aangedragen artikel in de Wet op het onderwijstoezicht worden de
bevoegdheden en voorwaarden vastgelegd voor deze vertrouwensinspecteurs. Het gaat
onder andere over bijzondere geheimhoudingsplicht en de vrijstelling van aangifteplicht.
Ongeacht wie als deskundige wordt aangewezen door de Minister zijn deze bevoegdheden
en voorwaarden noodzakelijk. Dit zal in lagere regelgeving worden uitgewerkt.
Aanvullende opleidingseisen beroepskrachten Eilandsverordening
De consultatieversie van dit wetsvoorstel bevatte alleen de mogelijkheid om bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur minimale opleidingseisen te stellen aan beroepskrachten
en gastouders. Naar aanleiding van de consultatie is in het wetsvoorstel aangevuld
dat de openbare lichamen bij of krachtens Eilandsverordening binnen het wettelijke
kader nadere opleidingseisen kunnen stellen.
Gevolgen van calamiteiten zoals orkanen op de kinderopvang in Caribisch Nederland
In de consultatieversie van dit wetsvoorstel was geen rekening gehouden met de mogelijke
verstrekkende gevolgen van calamiteiten, zoals orkanen, op de kinderopvang in Caribisch
Nederland. De input uit de consultatie en uitvoeringstoetsen hierover heeft tot een
aanvulling in het wetsvoorstel geleid. Het wetsvoorstel bevat nu de mogelijkheid voor
de Minister om in geval van calamiteiten bepaalde financieringsvoorwaarden buiten
werking te stellen en vrijstelling of ontheffing te verlenen voor bepaalde kwaliteitseisen.
VOG voor personen vanaf 12 jaar
In de consultatieversie van het wetsvoorstel was al opgenomen dat personen vanaf 18
jaar die structureel aanwezig zijn in het kindercentrum of de gastouderopvang in het
bezit moeten zijn van een VOG. De Inspectie van het Onderwijs heeft erop gewezen dat
de consultatieversie echter nog niet de mogelijkheid bevatte voor de toezichthouder
om van een houder van een kindercentrum of een gastouder te verlangen dat er een VOG
wordt overlegd van een persoon van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig
is, indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat deze persoon niet voldoet
aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Dit is in Europees Nederland wel het geval.
Er is voor gekozen om aan te sluiten bij de bepaling zoals die geldt in Europees Nederland.51
Mogelijkheid sturen op gastouderopvang als onderdeel kinderopvangstelsel eiland
De consultatieversie van het wetsvoorstel bevatte de mogelijkheid voor het openbaar
lichaam om per Eilandsverordening te bepalen of gastouderopvang mag plaatsvinden op
het eiland of niet. Dit naar aanleiding van de wens van de openbare lichamen om hier
lokaal op te kunnen sturen. Een verbod op het toestaan van gastouderopvang of het
beperken van het aantal opvangplaatsen op een eiland is een vergaande stap, terwijl
de onderbouwing daarvan beperkt was. Doel van de voorgestelde beperking was om de
kosten van de kinderopvang beheersbaar te houden. Om die reden is ervoor gekozen om
de openbare lichamen in staat te stellen om via de financiering te sturen op de gastouderopvang.
In het wetsvoorstel is al de mogelijkheid opgenomen dat op advies van het openbaar
lichaam een beperking kan worden opgelegd aan de te financieren opvangplaatsen. Via
dit instrument kan ook worden bepaald of er gastouderopvang wordt gefinancierd of
niet. In de praktijk betekent dit dat het openbaar lichaam gastouderopvang niet kan
verbieden. Gastouders kunnen dus een vergunning aanvragen en mits ze aan de eisen
voldoen hun diensten aanbieden. Het openbaar lichaam adviseert het kabinet hierover.
13.4 Uitkomsten met betrekking tot het onderdeel toezicht op de kwaliteit
Uit de consultatie blijkt dat er op de openbare lichamen draagvlak is voor de manier
waarop het toezicht op de kwaliteit in het wetsvoorstel is ingeregeld. Houders van
kindercentra en gastouders hebben hierover geen specifieke aandachtspunten aangedragen.
Het belangrijkste punt met betrekking tot het onderdeel toezicht is afkomstig van
de Inspectie van het Onderwijs, als beoogd toezichthouder eindverantwoordelijk toezichthouder
op de kwaliteit. De inspectie heeft een alternatief voorstel gedaan voor het beleggen
van de toezichtstaken en -bevoegdheden bij de toezichthouder. De inspectie stelt voor
om de toezichtstaken direct in het wetsvoorstel bij de eindverantwoordelijk toezichthouder
te beleggen, en de eindverantwoordelijk toezichthouder de mogelijkheid te geven tot
het mandateren van bepaalde toezichtstaken aan de lokale inspecteurs van het openbaar
lichaam. Belangrijkste argumenten van de inspectie hiervoor zijn het duidelijk beleggen
van de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht, en de onafhankelijkheid van het
toezicht. In januari 2021 is er ambtelijk contact geweest met de inspectie naar aanleiding
van het alternatieve voorstel. De systematiek – het aanwijzen van de toezichthouder
in lagere regelgeving, zie hoofdstuk 9 – die is opgenomen in het wetsvoorstel is toen
aan de inspectie toegelicht, en de zorgpunten die de inspectie daarbij had zijn besproken
en weggenomen. Dat heeft ertoe geresulteerd dat de inspectie heeft laten weten zich
toch te kunnen vinden in systematiek die is opgenomen in het wetsvoorstel.
13.5 Uitkomsten met betrekking tot het onderdeel financiering
In het wetsvoorstel is een nieuwe financieringssystematiek voor de kinderopvang opgenomen.
Deze wijkt sterk af van de huidige situatie. Juist daarom en vanwege de financiële
gevolgen voor houders van kindercentra, gastouders en ouders zijn hierover veel vragen
gesteld en ook enkele zorgen geuit. Hieronder volgen de belangrijkste uitkomsten,
uitgesplitst in de opmerkingen van de houders van kindercentra, gastouders en de ouders,
en die van de RCN-unit SZW als beoogd uitvoerder.
13.5.1 Uitkomsten consultatie houders van kindercentra, gastouders en ouders
Gratis kinderopvang
Tijdens de voorbereiding van dit voorstel is door de openbare lichamen de wens uitgesproken
om kinderopvang gratis aan te bieden. Daarbij werd gewezen op het belang van goede
kinderopvang voor alle kinderen en de sociaaleconomische omstandigheden op de eilanden
die het voor veel ouders niet mogelijk maakt om een ouderbijdrage te betalen. Naar
aanleiding van de reacties in de consultatie en het aantreden van het nieuwe kabinet
zijn de voorstellen ten aanzien van de hoogte van de ouderbijdrage aangepast. De argumentatie
is in hoofdstuk 4 toegelicht.
In Caribisch Nederland is de kinderopvang als een integrale voorziening ingericht
waarop alle kinderen recht hebben. Door eisen die aan de kinderopvang worden gesteld
in combinatie met het feit dat een groot deel van de kosten voor rekening komt van
de overheid, wordt de kinderopvang in Caribisch Nederland als een basisvoorziening
gekenschetst. Daaruit mag niet de conclusie worden getrokken dat een basisvoorziening
ook gratis aan de kinderen moet worden aangeboden. Het deelnemen aan kinderopvang
is in tegenstelling tot het onderwijs niet verplicht en tegen die achtergrond is in
het voorstel ervoor gekozen om in lijn met het voorstel voor de kinderopvangtoeslag
in Europees Nederland van ouders een beperkte bijdrage te vragen.
Ouderbijdrage betalen aan de houder van het kindercentrum of gastouder in plaats van
aan de overheid
In de consultatieversie van het wetsvoorstel was opgenomen dat de ouderbijdrage zou
worden geïnd door de uitvoeringsorganisatie. Tijdens de consultatiesessie met ouders
op Sint Eustatius hebben ouders hun zorgen geuit over of hun ouderbijdrage dan wel
bij de kinderopvang terecht komt, en of de overheid wel voldoende middelen ter beschikking
stelt aan de kinderomvang voor verantwoorde kinderopvang. Houders van kindercentra
en gastouders gaven op hun beurt aan dat als de ouderbijdrage door de overheid wordt
geïnd, dat het dan voor hen onduidelijk is of een ouder betaalt of niet, en dat het
voor hen onduidelijk is welke gevolgen het voor hen heeft als een ouder niet betaalt.
Zoals in paragraaf 4.4.3 is beschreven, is voorliggend wetsvoorstel ten opzichte van
de consultatieversie in lijn gebracht met de ambitie uit het coalitieakkoord om een
inkomensonafhankelijke kinderopvangvergoeding van 94% in te voeren. Het feit dat de
ouderbijdrage niet meer inkomensafhankelijk is en het om een klein bedrag gaat, heeft
tot een heroverweging van de inningsprocedure geleid. In het wetsvoorstel is nu opgenomen
dat de inning van de ouderbijdrage door de houder van het kindercentrum of gastouder
zal plaatsvinden. Dat is op dit moment ook al het geval.
Hoogte kinderopvangvergoeding
Van de zijde van de houders van kindercentra en gastouders waren er zorgen over de
hoogte van de vergoeding van de kosten en de wijze waarop dat wordt bepaald. Sinds
2021 loopt er een onafhankelijk kostprijsonderzoek. Het onderzoek is in drie fasen
ingedeeld. Fase 1 en 2 zijn inmiddels afgerond. Op basis van fase 2 is geconcludeerd
dat er ten aanzien van de factoren die van invloed zijn op de kostprijs nog te veel
onzekerheden zijn om al zich te hebben op de hoogte van de kinderopvangvergoeding.
Ook is gebleken dat de administratie van een aantal houders van kindercentra en gastouders
nog niet in alle gevallen voldoende inzicht boden. Om die reden is fase 3 van het
onderzoek opnieuw aanbesteed en zal de bekostiging van de kinderopvangvergoeding niet
eerder dan 1 januari 2024 starten. De laatste fase van het onderzoek zal in het najaar
van 2022 starten. Aanbieders zullen daarbij worden betrokken en bij het verstrekken
van de informatie worden ondersteund.
Op basis fase 3 van het kostprijsonderzoek zal de kostprijs worden vastgesteld.
Peilmoment kinderopvangvergoeding
De houders van kindercentra en gastouders op Bonaire en Sint Eustatius hebben in 2020
gebruik kunnen maken van de tijdelijke subsidieregeling. In hun reactie werd ook ingegaan
op de eerste ervaringen met deze regeling. Vanuit dat perspectief werd ook aangekeken
tegen bijvoorbeeld het hanteren van een peilmoment om de vergoeding per kwartaal vast
te stellen. Een peilmoment in het lopende kwartaal leidt ertoe dat als het peilmoment
te ver in het kwartaal ligt, houders van kindercentra of gastouders voor de eerste
periode geen vergoeding ontvangen voor kinderen die vanaf het begin van de periode
al op de opvang zitten. Dat kan ertoe leiden dat houders van kindercentra of gastouders
hun aannamebeleid gaan afstemmen op het peilmoment. Bij de inrichting van de bekostigingssystematiek
zal dit punt worden meegenomen. Het wetsvoorstel is zo geformuleerd dat daarvoor ruimte
is. In hoofdstuk 8 is dit nader uitgewerkt.
Gevolgen niet betalen door ouders
Tot slot hebben houders van kindercentra en gastouders vragen gesteld over de mogelijke
situatie dat een ouder niet betaalt. Op basis van de consultatieversie van het wetsvoorstel
waren zij bezorgd dat zij geen zicht hadden op het betaalgedrag van ouders. Zoals
eerder aangegeven heeft het kabinet naar aanleiding van het coalitieakkoord besloten
om de inning door de houders van kindercentra en gastouders te laten plaatsvinden.
Daardoor hebben zij weer zicht op het betaalgedrag van ouders.
Het innen van de ouderbijdrage is verplicht. Als een ouder niet betaalt, dan is de
uiterste consequentie dat het recht op de kinderopvangvergoeding voor het betreffende
kind gaat vervallen. Het waarschijnlijke gevolg is dat de aanbieder de overeenkomst
met de ouder zal opzeggen. Als een ouder geen gebruik meer wil maken van de kinderopvang
zal de overeenkomst met de houder van het kindercentrum of de gastouder moeten worden
opgezegd. Daarvoor geldt in de regel een vooraf overeengekomen opzegtermijn.
13.5.2 Uitvoeringstoets RCN-unit SZW
De RCN-unit SZW heeft, als beoogd uitvoerder, het onderdeel financiering van het wetsvoorstel
beoordeeld op uitvoerbaarheid en haalbaarheid. De RCN-unit SZW is van oordeel dat
de financiering uitvoerbaar en handhaafbaar is, mits een aantal voorgestelde aanpassingen
worden overgenomen.
Ten opzichte van de consultatieversie van het wetsvoorstel is voorliggend voorstel
op het gebied van de financiering op een aantal punten aangepast waardoor aan veel
van de bezwaren van de RCN-unit SZW tegemoet is gekomen. Dat betreft onder andere
de inkomensafhankelijkheid en de inning van de ouderbijdrage door de RCN-unit SZW.
In het wetsvoorstel wordt inmiddels uitgegaan van een inkomensonafhankelijke ouderbijdrage
en vindt de inning door de houder van het kindercentrum of de gastouder plaats. Daarmee
vervalt de noodzakelijke inkomenstoetsing, is inning door de RCN-unit SZW om privacy-redenen
niet nodig en daarmee vervalt ook de inning door verrekening met de kinderbijslag.
Benodigde capaciteit
De RCN-unit SZW geeft in haar uitvoeringstoets aan dat met het implementeren en uitvoeren
van de maatregelen tijdelijk en structureel additionele capaciteit nodig is. Ook heeft
uitvoering van de financiering van de kinderopvang impact op het ICT-systeem. Voor
het voorbereiden van de implementatie zijn daarom ten minste 15 maanden nodig. Het
kabinet acht het van belang dat de RCN-unit SZW voldoende tijd heeft om het wetsvoorstel
te implementeren. De invoeringsdatum van de wet zal daarom bij koninklijk besluit
worden bepaald. De invoeringsdatum zal na overleg met onder andere de RCN-unit SZW
worden vastgesteld.
13.6 Doenvermogen
Bij voorgenomen beleid en regelgeving is het verplicht om te toetsen of de regelgeving
uitvoerbaar is voor burgers.52 Het wetsvoorstel mag bijvoorbeeld niet mentaal te belastend zijn voor burgers. In
deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
De burgers die met dit wetsvoorstel te maken zullen krijgen zijn de ouders die gebruik
willen maken van de kinderopvang in Caribisch Nederland. Grofweg worden op basis van
dit wetsvoorstel drie acties van ouders verwacht:
1. Het aangaan van een schriftelijke overeenkomst met het kindercentrum of de gastouder
(zie paragraaf 4.4.2);
2. Het maandelijks betalen van de ouderbijdrage en het tijdig doorgeven van wijzigingen
(zie paragraaf 4.4.3);
3. Het betrokken zijn bij de ontwikkeling van het kind op de kinderopvang en het waar
nodig instemming of toestemming geven van het verwerken en delen van informatie door
de kinderopvang ten behoeve van de ontwikkeling van het kind (zie paragraaf 4.2.3
en 5.1).
De kernvraag van deze paragraaf luidt: gaat de regeling uit van realistische assumpties
over de belastbaarheid van ouders? Aandachtspunten hierbij zijn de mentale belasting,
de cumulatie van lasten, de aanwezigheid van hulp en vroegsignalering, en de gevolgen
van nalatigheid of fouten. In onderstaande alinea’s worden deze aandachtspunten behandeld.
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel zijn ouders nadrukkelijk betrokken (zie
hiervoor paragraaf 13.1), om ten tijde van de beleidsontwikkeling al aandacht te hebben
voor de vraag of het voorgenomen beleid doenlijk is voor ouders. De input van de ouders
is verwerkt in deze paragraaf.
Mentale belasting
Een van de doelen van dit wetsvoorstel is om bestaande drempels bij ouders weg te
nemen om gebruik te maken van de kinderopvang, zodat de ouders kunnen participeren
op de arbeidsmarkt. Het is daarbij van belang dat de mentale belasting van ouders
als gevolg van dit wetsvoorstel laag is. Onder mentale lasten wordt onder andere verstaan
het begrijpen en verwerken van informatie, het in actie komen en deadlines in de gaten
houden, en het inschatten van de eigen situatie.
Met betrekking tot het begrijpen en het verwerken van informatie is de taal en communicatie
in Caribisch Nederland een belangrijk aandachtspunt. Het wetsvoorstel is in het Nederlands,
maar voor een aanzienlijk deel van de ouders is Engels (Sint Eustatius en Saba) of
Papiamento (Bonaire) de moedertaal. Vanuit het programma BES(t) 4 kids zijn ouders
betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel, en daarvoor is de benodigde
informatie ook vertaald naar het Engels en Papiamento. Bovendien is er volgens een
communicatieplan gewerkt, om de communicatie richting ouders goed te doseren.
Ook na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal er aandacht voor de taal en communicatie
moeten blijven, met name door de kindercentra en gastouders in het kader van de kinderopvangovereenkomst,
het innen van de ouderbijdrage en de ouderbetrokkenheid. De openbare lichamen hebben
de mogelijkheid om bij Eilandsverordening een taaleis te stellen aan medewerkers van
de kinderopvang. Dit kan het educatieve element van de kinderopvang versterken, maar
ook het contact tussen de kinderopvang en de ouders.
Het wetsvoorstel vraagt dus om actie van ouders met betrekking tot de kinderopvangovereenkomst,
de ouderbijdrage en ouderbetrokkenheid. In paragraaf 7.2.1 zijn de gevraagde acties
van ouders nader gespecificeerd en beschreven, en is ook een inschatting gemaakt van
de tijd die ouders hieraan moeten besteden. Het zijn acties die noodzakelijk zijn
voor de werking van het stelsel, de rechtmatige financiering van de kinderopvang,
en een optimale ontwikkeling van het kind. Om de last te verlichten is de gevraagde
informatieverstrekking53 door ouders zo beperkt mogelijk gehouden, en is dat zo veel mogelijk bij de aanmelding
en intake geconcentreerd. Zo hoeft de kinderopvangovereenkomst maar enkele gegevens
te bevatten (zie paragraaf 4.4.2), en wordt eraan gedacht om in de praktijk bij de
intake van een kind bij de kinderopvang direct ook de toestemmingsverklaring voor
het verwerken en verstrekken van gegevens door de kinderopvang te regelen.
Een ouder moet voor de eigen situatie nagaan of hij of zij in aanmerking komt voor
voldoen van de ouderbijdrage door het openbaar lichaam en op basis daarvan een aanvraag
bij het openbare lichaam doen. In principe betekent het dat als een ouder geen verzoek
indient, deze de ouderbijdrage aan de houder van het kindercentrum of gastouder zal
moeten worden betalen. Het is van belang dat het openbaar lichaam helder communiceert
over de gehanteerde criteria waaraan ouders moeten voldoen. Ook van de houders van
kindercentra en gastouders mag worden verwacht dat zij ouders ondersteunen als zij
signaleren dat ouders moeite hebben met het betalen van de ouderbijdrage.
Cumulatie van lasten
Bij de cumulatie van lasten gaat het om de lasten die voor de ouder voortvloeien uit
dit wetsvoorstel in relatie tot lasten uit aanpalende regelgeving. De belangrijkste
aanpalende regelgeving is de Wet primair onderwijs BES. In het wetsvoorstel is opgenomen
dat per kind hetzelfde bedrag moet worden betaald (paragraaf 8.2.4). Als ouders meerdere
kinderen hebben die gebruik maken van kinderopvang, dan wordt er dus geen onderscheid
gemaakt tussen de hoogte van de ouderbijdrage voor het eerste kind en de hoogte van
de ouderbijdrage voor het volgende kind. De hoogte van de ouderbijdrage is van dien
aard dat dit voor ouders geen beletsel hoeft te zijn om hun kind bij de kinderopvang
onder te brengen. Als ouders met een laag inkomen de kinderen niet naar de opvang
zouden brengen, zouden ze eenzelfde bedrag kwijt zijn geweest aan voeding en activiteiten.
Tegen die achtergrond acht het kabinet het niet nodig om ouders «korting» te geven
op de ouderbijdrage indien zij meerdere kinderen hebben die gebruik maken van de kinderopvang.
Bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel is veel aandacht geweest voor het goed
op elkaar laten aansluiten van de wetgeving. Daartoe worden via dit wetsvoorstel ook
enkele wijzigingen in de Wet primair onderwijs BES voorgesteld, zie paragraaf 4.2.3.
In de praktijk moet dit leiden tot een goede aansluiting en samenwerking tussen de
kinderopvang en het basisonderwijs op de eilanden, waardoor de overstap door een kind
van de kinderopvang naar een basisschool voor zowel het kind als de ouder soepel verloopt.
Zowel de kinderopvang als het basisonderwijs moeten zich inspannen om de overgang
zo soepel mogelijk te laten verlopen; het wetsvoorstel bevat daarover verplichtingen
voor zowel de kinderopvang als voor het basisonderwijs.
Aanwezigheid hulp en vroegsignalering
Indien een ouder vragen heeft over de gang van zaken binnen de kinderopvang kan de
ouder zich in eerste instantie wenden tot het kindercentrum of de gastouder waar de
ouder een kinderopvangovereenkomst mee heeft of mee wil sluiten. Er wordt aan gedacht
om in lagere regelgeving te regelen dat er zoveel mogelijk moet worden gewerkt met
vaste gezichten op de groep, zodat kinderen niet te veel verschillende medewerkers
zien en het ook voor ouders duidelijk is bij wie ze terecht kunnen met vragen. Daarnaast
wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat kindercentra een klachtencommissie en klachtenprocedure
voor ouders moeten inrichten. De ouder kan zich bij bezwaren en klachten richten tot
de klachtencommissie. Indien een ouder er niet uit komt met de klachtencommissie,
kan de ouder bij het openbaar lichaam terecht voor onafhankelijke ondersteuning en
advies voor de situatie.
Gevolgen van nalatigheid of fouten
Nalatigheid of fouten kunnen vooral voorkomen in het kader van het betalen van de
ouderbijdrage. Indien een ouder de ouderbijdrage niet betaalt, zal de houder van het
kindercentrum of de gastouder in eerste instantie een aanmaning sturen aan de ouder.
Als de ouder gedurende drie aaneengesloten maanden niet betaalt, dan is het gevolg
dat de houder van het kindercentrum of de gastouder geen recht meer heeft op de kinderopvangvergoeding.
Waarschijnlijk zal de deze de overeenkomst met de ouder opzeggen.
13.7 Vervolgtraject
Het is van belang om in contact te blijven met de geconsulteerde partijen en het gesprek
met hen open te houden. Aan de partijen zal op hoofdlijnen worden teruggekoppeld hoe
de input die zij hebben gegeven is verwerkt in het wetsvoorstel. Zoals in paragraaf 13.1.1
is toegelicht is er vanuit het programma BES(t) 4 kids een plan voor stakeholdermanagement
en een communicatiestrategie opgesteld om alle belanghebbenden en belangstellenden
te informeren over en te betrekken bij het programma en het wetstraject. Vanuit het
programma zullen de partijen dus ook na de consultatie van het wetsvoorstel nauw worden
betrokken bij de verdere uitwerking van onderdelen van het wetsvoorstel, en ook worden
ondersteund bij de implementatie van eisen op het gebied van onder andere kwaliteit
en administratie.
Daarnaast zullen onderdelen van dit wetsvoorstel nader worden gespecificeerd in lagere
regelgeving. Dat geldt bijvoorbeeld voor aanvullende kwaliteitseisen. Ten aanzien
van deze regelgeving zullen wederom de partijen worden geconsulteerd.
14. Inwerkingtreding
Het organiseren van een stelsel van veilige, kwalitatief goede en toegankelijke kinderopvang
is niet in één keer geregeld. Dat vraagt tijd. Met het wetsvoorstel wordt de juridische
basis gelegd voor de uitvoering en kunnen de verschillende stakeholders aan de slag
om het geschetste eindbeeld te realiseren. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op
de wijze waarop dit zal worden vormgegeven en welke aanvullende wettelijke voorzieningen,
bijvoorbeeld in de vorm van overgangsbepalingen, daarvoor in het wetsvoorstel zijn
opgenomen.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van de huidige situatie. Daarbij is nader
ingegaan op de kwaliteit van de opvang, de inrichting van het toezicht en de financiering.
Langs deze lijnen zal ook de overgang naar het beoogde stelsel worden beschreven.
In paragraaf 14.1 zal eerst worden ingegaan op de voorbereiding en implementatie van
het beoogde stelsel zoals dat door het programma BES(t) 4 kids is vormgegeven. Vervolgens
zal in afzonderlijke paragrafen worden ingegaan op het verbeteren van de kwaliteit
van de opvang (paragraaf 14.2), het toezicht op de kwaliteit (paragraaf 14.3), de
financiële toegankelijkheid (paragraaf 14.4).
14.1 Inwerkingtredingsdatum wetsvoorstel en verlenging programma BES(t) 4 kids
Inwerkingtredingsdatum
Het is van belang dat alle betrokken partijen voldoende tijd hebben om zich op de
invoering van het stelsel voor te bereiden. Een deel van de voorbereiding vindt al
gedurende de behandeling van het wetsvoorstel plaats omdat de huidige Eilandsverordeningen
en de tijdelijke subsidieregeling – beide van kracht sinds 2020 – voor een groot deel
al in lijn zijn met de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. De reden om overkoepelend
aan de Eilandsverordeningen dit wetsvoorstel op te stellen is om de minimale kwaliteitseisen
voor en de financiering van de kinderopvang in Caribisch Nederland duurzaam en voor
alle drie de eilanden gelijk te organiseren. Het wetsvoorstel komt in de plaats van
de subsidieregeling. Bovendien is een van de uitgangspunten van het wetsvoorstel dat
kinderen in Caribisch Nederland dezelfde kansen krijgen om zich optimaal te kunnen
ontwikkelen als kinderen in Europees Nederland. Dit wetsvoorstel draagt daaraan bij;
het wetsvoorstel sluit waar mogelijk – bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteitseisen –
aan bij de Wet kinderopvang die in Europees Nederland geldt. Het wetsvoorstel vormt
dus het kader voor het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland, dat de openbare
lichamen op eilandniveau nader in kunnen vullen bij of krachtens Eilandsverordening.
Voor de uitvoeringsorganisatie kan nu al worden aangegeven dat er een bepaalde tijd
nodig is om de bekostiging van de kindercentra en gastouderopvang en het betaalproces
van de ouders voor te bereiden. Daarom moet de wet minimaal zes maanden voor de inwerkingtreding
van het deel van de wet met betrekking tot de bekostiging door de Staten-Generaal
zijn behandeld en vastgesteld. Aangezien er geen zekerheid is omtrent die datum wordt
in het wetsvoorstel vastgelegd dat de inwerkingstredingsdatum van de wet bij koninklijk
besluit wordt bepaald en dat deze voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld. Daarbij zal rekening worden gehouden met een
redelijke termijn voor de implementatie bij de uitvoeringsorganisatie. Ook zullen
de openbare lichamen en andere stakeholders worden geconsulteerd bij het bepalen van
de inwerkingtredingsdatum van de verschillende onderdelen van de Wet kinderopvang
BES.
Overgangsrecht exploitatievergunningen en kwaliteitseisen
Het wetsvoorstel voorziet in overgangsrecht voor houders van kindercentra en gastouders
die al over een exploitatievergunning beschikten voor inwerkingtreding van dit voorstel.
Reeds verleende vergunningen berusten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel op
artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a. Deze houders en gastouders hoeven dus niet opnieuw
een vergunning aan te vragen voor exploitatie van kinderopvang. Voor de exploitatie
van plusopvang dient wel een (wijziging van de) vergunning te worden aangevraagd.
Verder kan het zijn dat er op het moment van inwerkingtreding aanvragen voor een exploitatievergunning
aanhangig zijn. Die aanvragen worden afgehandeld volgens de nieuwe regels die in en
op grond van dit wetsvoorstel zijn gesteld.
Eventuele aanhangige bezwaarschriften die betrekking hebben op een aangevraagde exploitatievergunning
worden op basis van de Eilandsverordeningen afgehandeld. Dat geldt ook voor aanhangige
rechtszaken, bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
of het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Daarnaast is het voornemen om ten aanzien van de nadere opleidingseisen en huisvestingseisen
overgangsrecht in te stellen. Dit wetsvoorstel biedt de grondslag om bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen omtrent de voorwaarden voor
verantwoorde kinderopvang, waaronder omtrent opleiding en huisvesting. Als een houder
van een kindercentrum of een gastouder nog niet voldoet aan de nadere regels op dit
gebied, dan vraagt dit in veel gevallen om een investering van meerdere jaren. Daarom
zal in overleg met de lokale partijen gezocht worden naar een ambitieuze maar realistische
overgangsperiode voor die nadere regels. Dit overgangsrecht zal ook bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld.
Overgangsrecht ondersteuningsstructuur Bonaire
Het openbaar lichaam Bonaire heeft verzocht om een latere inwerkingtreding van het
onderdeel plusopvang van de ondersteuningsstructuur voor Bonaire. Reden hiervoor is
dat het openbaar lichaam verwacht dat de houders van kindercentra en gastouders de
aankomende jaren zich zullen richten op het behalen van de basiskwaliteitseisen en
er daarom nog geen animo is om formeel plusopvang aan te bieden. Het verzoek van het
openbaar lichaam Bonaire is verwerkt in het wetsvoorstel door middel van overgangsrecht:
de regelgeving omtrent het formeel aanwijzen van plusopvang zijn voor Bonaire niet
van toepassing tot en met 31 december 2025. In onderstaande alinea’s wordt beschreven
hoe de ondersteuningsstructuur er in de tussenliggende periode vanaf de inwerkingtreding
van de wet uitziet.
Op Bonaire zal vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel sprake zijn van een
gelaagde ondersteuningsstructuur, waarbij het aanbod en de ondersteuning op de reguliere
kinderopvanggroepen de basis is. Houders van kindercentra en gastouders kunnen hiervoor
advies en ondersteuning krijgen (1e lijn). Bij zwaardere problematiek kan worden opgeschaald naar het EOZ. Het EOZ kan
adviseren op het begeleidingsplan van de kinderopvang, en eventueel ondersteuning
organiseren op basis van observatie of een diagnose. In de praktijk zal het EOZ dergelijke
acties afstemmen in een multidisciplinair overleg waar zo mogelijk ook de ouders aan
deelnemen. Voor alle stappen die gezet worden binnen de ondersteuningsstructuur, is
het van belang dat de ouders hierbij worden betrokken, en waar nodig toestemming geven
voor het verwerken en delen van bijzondere persoonsgegevens. Tot zover is de ondersteuningsstructuur
hetzelfde als in de structurele situatie (zie voor een uitgebreidere beschrijving
paragraaf 5.3.1).
In het kader van het programma BES(t) 4 kids zijn op Bonaire in 2021 pilotgroepen
voor plusopvang van start gegaan. Op dit moment gaat het om 3 groepen waar in totaal
25 kinderen aan deelnemen. Het is de bedoeling om de pilots door te zetten met het
oog op in werking treden van de ondersteuningsstructuur ten aanzien van de plusopvang
per 1 januari 2026.
Op deze manier is er meer tijd om te leren van de pilots wat er nodig is op het eiland,
en hebben de houders van kindercentra en gastouders langer de tijd om zich eventueel
voor te bereiden op de organisatie van een aanvraag voor een exploitatievergunning
om extra ondersteuning aan kinderen die daaraan behoefte hebben te mogen aanbieden.
De Inspectie van het Onderwijs zal deze organisaties in het kader van het regulier
toezicht op grond van de Wko BES bezoeken en in dat kader ervaring opdoen voor het
toezicht op de toekomstige plusorganisaties.
Verlenging programma BES(t) 4 kids
Begin 2019 hebben de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de departementen
SZW, OCW, VWS en BZK in bestuurlijke afspraken de basis gelegd voor de verbetering
van de kinderopvang in Caribisch Nederland en het financieel toegankelijk maken van
het stelsel. Daartoe werd in 2019 de programmaorganisatie BES(t) 4 kids ingericht
die tot taak heeft de samenwerkende partners te ondersteunen bij het vormgeven van
de wet- en regelgeving, en op de eilanden voorbereidingen te treffen met betrekking
tot de implementatie.
In de consultatieversie van het wetsvoorstel en de versie die naar de Raad van State
is verstuurd voor advies was het voornemen opgenomen om het programma BES(t) 4 kids
spoedig na de inwerkingtreding van de onderdelen van het wetsvoorstel- met betrekking
tot de kwaliteitseisen te beëindigen, maar op advies van de Raad van State is besloten
het programma na de inwerkingtreding tot ten minste 2028 te verlengen. De Raad van
State wijst erop dat ook na de inwerkingtreding de houders van kindercentra en gastouders
nog voor een forse uitdaging staan om het gewenste kwaliteitsniveau te bereiken, waardoor
de behoefte aan programmatische ondersteuning zal blijven bestaan. De inschatting
is dat de meeste houders van kindercentra en gastouders de basiskwaliteit in die periode
kunnen behalen.
De bestuurlijke afspraken zijn inmiddels met één jaar, tot en met 2023, verlengd.
In de loop van 2023 zullen de openbare lichamen en het Rijk de onderlinge bestuurlijke
afspraken vernieuwen. Daarbij zal worden afgewogen of de huidige inrichting en structuur
van het programma kan worden gecontinueerd, of dat de implementatiefase van het wetsvoorstel
om wijzigingen vraagt.
Vanuit het programma zullen de openbare lichamen bovendien worden geholpen bij het
opzetten van een duurzame structuur van de kinderopvang. Op basis van het wetsvoorstel
dragen de bestuurscolleges van de openbare lichamen zorg voor de (continue) begeleiding
en ondersteuning aan de kinderopvang ten behoeve van het (blijven) voldoen aan de
kwaliteitseisen. Zie hierover verder paragraaf 5.3.2.
Het Rijk, de openbare lichamen en de toezichthouders zullen bovendien ook na het programma
BES(t) 4 kids ten minste jaarlijks een overleg hebben om de staat van de kinderopvang
in Caribisch Nederland te bespreken en waar nodig bij te sturen. Dit jaarlijkse overleg
is onderdeel van het wetsvoorstel.
14.2 Kwaliteit van de kinderopvang
Vanuit het programma BES(t) 4 kids is een basiseilandsverordening kinderopvang opgesteld
die als model heeft gediend voor de Eilandsverordeningen kinderopvang. Die zijn in
2020 op alle drie de eilanden van kracht geworden. Via de Eilandsverordeningen is
het vergunningstelsel op de eilanden geïntroduceerd en zijn kwaliteitseisen gesteld
aan de kinderopvang die voor een groot deel al in lijn liggen met de kwaliteitseisen
in dit wetsvoorstel. De Eilandsverordeningen vormen bovendien een grondslag om te
starten met het toezicht op de kinderopvang.
In dit wetsvoorstel zijn de kaders voor de kwaliteit van de kinderopvang neergelegd.
Het wetsvoorstel schrijft bovendien voor welke elementen nader dienen te worden gespecificeerd
bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur of bij of krachtens eilandsverordeningen.
Het is de verwachting dat de elandsverordeningen op een aantal onderdelen moeten worden
aangepast. Het uitgangspunt is dat de wijzigingen in de Eilandsverordening zijn doorgevoerd
op het moment dat de relevante onderdelen van dit wetsvoorstel in werking treden.
Met de openbare lichamen wordt daarom bezien wat een haalbare inwerkingtredingsdatum
is. Vanuit het programma BES(t) 4 kids worden de openbare lichamen ondersteund bij
het opstellen van de benodigde aanpassingen in de Eilandsverordening.
De meeste kwaliteitseisen in het wetsvoorstel, zoals het opstellen van een pedagogisch
beleidsplan en het educatief handelen aan de hand van een voorschools programma, kunnen
in overleg met de eilanden direct in werking treden. Op deze manier is voor iedereen
het einddoel duidelijk, en bovendien gelden de meeste kwaliteitseisen ook al via de
Eilandsverordeningen. De toezichthouder kwaliteit zal bij in de uitvoering van het
toezicht uiteraard rekening houden met de tijd die de implementatie van alle kwaliteitseisen
redelijkerwijs vraagt. Voor deze aanpak is destijds ook gekozen bij de implementatie
van de basiskwaliteit in het basisonderwijs in Caribisch Nederland, en in de gezamenlijke
evaluatie is dat als sterk punt benoemd. In paragraaf 14.3 wordt het toezicht ten
tijde van de implementatie verder beschreven. Zoals eerder gemeld is het voornemen
om de nadere regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen worden
gesteld aangaande opleidings- en huisvestingseisen wel later in werking te laten treden.
Dit zijn immers aspecten die per definitie om een meerjarige investering vragen.
Huisvestingsprogramma BES(t) 4 kids
Voldoende, ruime en veilige huisvesting is noodzakelijk voor het realiseren van de
ambities om alle kinderen in staat te stellen naar veilige opvang te gaan. Het kabinet
heeft in totaal € 13,2 mln beschikbaar om een drietal huisvestingsprojecten gericht
op de kinderopvang mogelijk te maken. In 2020/2021 is een inventariserend onderzoek
gestart om de totale huisvestingsopgave in kaart te brengen. Het is mede afhankelijk
van de vraag of aanvullende budgetten beschikbaar worden gesteld om de beoogde kwaliteitsverbetering
op het terrein van de huisvesting te realiseren.
14.3 Toezicht op de kwaliteit
De inrichting van het toezicht is in de loop van 2019 opgestart. Bonaire en Sint Eustatius
hebben lokale inspecteurs aangesteld. Op Saba is een voor het eiland werkbare oplossing
gevonden door de kwaliteitscommissie een rol in het toezicht te geven. Daarnaast is
ook de Inspectie van het Onderwijs54 begin 2020 gestart met de voorbereidingen. Er is samen met de stakeholders een onderzoeks-
en waarderingskader opgesteld, waarin de eisen in dit wetsvoorstel en de lagere regelgeving
in zijn opgenomen. Als gevolg van de COVID-19 pandemie heeft de inspectie pas in 2022
de eerste bestandsopname kunnen afronden. Een overkoepelend rapport over de staat
van de kinderopvang in Caribisch Nederland wordt begin 2023 verwacht.
De toezichthouder kwaliteit zal vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel de
kwaliteit van de kinderopvang onderzoeken aan de hand van het onderzoeks- en waarderingskader
dat is gebaseerd op de kwaliteitseisen in dit wetsvoorstel en de lagere regelgeving.
Zoals in paragraaf 14.2 is gesteld, zal het nog meerdere jaren duren voordat de kinderopvang
de kwaliteitseisen over de gehele linie heeft gerealiseerd. Concreet is de verwachting
dat dit tussen 2026 en 2030 voor een groot deel van de houders van de kindercentra
en gastouders het geval is. De toezichthouder zal hier nadrukkelijk rekening mee houden.
Hoewel houders van kindercentra en gastouders goed op weg zijn om de kwaliteit te
verbeteren, moeten er nog belangrijke stappen worden gezet om de kwaliteit naar het
gewenste niveau te krijgen.
Door middel van stimulerend toezicht en het handhavingsinstrument «herstelopdracht»
kan de toezichthouder houders van kindercentra en gastouders bewegen tot kwaliteitsverbetering.
Het is aan de toezichthouder om de herstelopdracht zodanig te formuleren dat iedere
kinderopvangorganisatie telkens een betekenisvolle stap kan maken. Niet alle houders
van kindercentra en gastouders zijn precies even ver met de implementatie van de eisen,
dus het ontwikkelpad om de gestelde kwaliteitseisen te behalen is voor iedereen verschillend.
En wat voor de ene snel te realiseren valt, kan voor een ander meer tijd kosten. Dit
vraagt om, en legitimeert, maatwerk in de formulering van de herstelopdrachten. Desalniettemin
dient de toezichthouder uit te gaan van het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel.
Houders van kindercentra en gastouders moeten weten waar ze aan toe zijn en gelijke
gevallen dienen gelijk behandeld te worden. Om dat te waarborgen worden de locaties
in Caribisch Nederland bezocht door dezelfde inspecteurs. Verder is er altijd sprake
van hoor- en wederhoor en wordt het rapport dat de toezichthouder opstelt in het kader
van transparantie gepubliceerd.
De openbare lichamen zullen de houders van kindercentra en gastouders ondersteunen
bij de benodigde acties die volgen uit de herstelopdracht. De ene heeft bijvoorbeeld
de huisvesting op orde maar moet nog investeren in het pedagogisch klimaat, en voor
een ander geldt dat precies andersom. De openbare lichamen zullen een ondersteuningsstructuur
voor de kinderopvangorganisaties inrichten om hen te ondersteunen bij het bereiken
van de kwaliteitseisen.
Op het gebied van de veiligheid en gezondheid zal de toezichthouder kwaliteit direct
handhavend optreden in de vorm herstelopdrachten met termijnen. Indien noodzakelijk
kunnen ook andere handhavingsinstrumenten worden ingezet (zie paragraaf 9.3). Het
kabinet is van mening dat de aanloopperiode naar de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
voldoende tijd bood voor de kinderopvang om dit op orde te brengen, en de veiligheid
van kinderen mag niet in gevaar komen. Voor de andere kwaliteitsgebieden zal de inspectie
nog geen oordelen geven, maar wel of het een verbeterpunt betreft of niet. Vanaf de
inwerkingtreding van de onderdelen met betrekking tot kwaliteit publiceert de toezichthouder
kwaliteit het rapport dat na elk bezoek geschreven wordt.
Na evaluatie en eventuele bijstelling van het onderzoeks- en waarderingskader geeft
de toezichthouder kwaliteit oordelen op zowel alle onderzochte standaarden als een
eindoordeel per instelling.
14.4 Financiële toegankelijkheid
Zoals eerder beschreven is de financiering van de kinderopvang op de eilanden op dit
moment verschillend geregeld. Een aantal houders ontvangt van het openbaar lichaam
een subsidie. Andere houders dekken de kosten met de ontvangen ouderbijdrage. Gevolg
is dat de ouderbijdrage sterk varieert. Ook aan de kostenzijde zijn er grote verschillen
en is de variatie groot. In de beoogde eindsituatie na inwerkingtreding van het wetsvoorstel
ontvangen alle houders en gastouders die dezelfde vorm van kinderopvang bieden een
gelijke vergoeding, inclusief de vaste ouderbijdrage, en kunnen ze geen aanvullende
ouderbijdrage vragen. Dat betekent dat voor de kinderopvang een uniform vergoedingenstelsel
zal worden ontwikkeld waarin een eerlijke vergoeding wordt verstrekt. Gedurende de
komende jaren zal het stelsel met grote verschillen in kosten en ouderbijdragen moeten
convergeren naar die uniformiteit.
Al in 2019 zijn de openbare lichamen met extra inzet van de middelen BES(t) 4 kids
gestart met het verstrekken van kindplaatssubsidies. Op 1 juli 2020 is de tijdelijke
subsidieregeling van kracht geworden. Met deze regeling kunnen de eilanden in afstemming
met het Ministerie van SZW de eerste stappen zetten om de kinderopvang voor alle ouders
financieel toegankelijk te maken en de organisaties op de eilanden te laten wennen
aan het beoogde nieuwe financieringsstelsel.
Bonaire en Sint Eustatius maken sinds 2020 van de subsidieregeling gebruik. Er worden
al sinds 2020 voorwaarden aan de subsidie gesteld en er zijn grenzen aan de hoogte
van de ouderbijdrage gesteld. Sinds 2021 is de subsidieregeling ook van toepassing
op Saba. De subsidieregeling heeft mede tot doel om de kindercentra en gastouders
voor te bereiden op de situatie waarin de in dit wetsvoorstel voorgestelde structurele
bekostiging is geregeld.
In 2020 is een kostprijsonderzoek in meerdere fasen gestart met als doel meer zicht
te krijgen op de kostenstructuur en de kostenbepalende factoren van de kinderopvang
op de eilanden. Op basis van dit onderzoek zullen de factoren die de kostprijs bepalen
in kaart worden gebracht. Dat geeft dan ook inzicht in de mogelijke afwijkingen tussen
de feitelijke kosten en de berekende kosten. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek
zal worden bepaald of meteen zal worden overgegaan op bekostiging op basis van uit
het onderzoek voortvloeiende kostprijsfactoren, of dat houders van kindercentra en
gastouders de gelegenheid krijgen om aan het nieuwe bekostigingsstelsel te wennen.
Dit zou bijvoorbeeld vorm kunnen worden gegeven door een deel van de kinderopvangvergoeding
mede door de feitelijke kosten in de laatste jaren te laten bepalen. Dit wordt nader
vormgegeven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
B. ARTIKELSGEWIJS DEEL
Hieronder wordt een toelichting op de artikelen gegeven, voor zover die artikelen
niet voor zich spreken of in het algemene deel van deze memorie van toelichting voldoende
zijn toegelicht. Vanwege de onderlinge verschillen tussen de eilanden is het in bijzondere
gevallen ook denkbaar dat een specifieke regeling voor een bepaald eiland wordt getroffen.
Bij de afweging of een nieuwe regeling mede voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba moet
gelden, wordt – behalve met de LGO-status van de eilanden – rekening gehouden met
enerzijds de wens zoveel mogelijk rechtseenheid tot stand te brengen en anderzijds
de in artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk genoemde factoren
waardoor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zich onderscheiden van het Europese deel
van Nederland.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1
Het voorgestelde artikel 1.1 geeft de begripsbepalingen. Daarbij is over het algemeen,
waar mogelijk, aansluiting gezocht bij de begrippen en de systematiek van wetten zoals
de Wet kinderopvang, de Wet primair onderwijs en de Wet primair onderwijs BES. Daarom
wordt voorgesteld om de definities in dit wetsvoorstel zoveel mogelijk aan te laten
sluiten bij die wetten. Daar waar nadere specificatie nodig is vanwege de situatie
op Caribisch Nederland is dat gedaan. De begrippen worden waar nodig hieronder toegelicht.
De begrippen dagopvang, flexibele opvang en buitenschoolse opvang zijn in dit wetsvoorstel
gedefinieerd om onderscheid te maken tussen deze verschillende soorten opvang.
Het begrip dagdeel is van belang in het kader van de financiering van de kinderopvang.
Een dagdeel is een periode van ten minste vier aaneengesloten uren in de ochtend,
middag, avond of nacht.
Bij de definitie van het expertisecentrum onderwijszorg is aangesloten bij artikel 28,
eerste lid, van de Wet primair onderwijs BES. Overigens wordt het expertisecentrum
onderwijszorg op vergelijkbare wijze genoemd in artikel 11.18, eerste lid, van de
Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 3.4, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs
BES.
Kind is gedefinieerd als persoon als bedoeld in artikel 3 van de Wet kinderbijslagvoorziening
BES. Dat artikel regelt dat onder kind wordt verstaan: eigen kind, aangehuwd kind
of pleegkind. Een kind wordt als pleegkind beschouwd, indien het duurzaam tot het
huishouden van de rechthebbende behoort en door de rechthebbende wordt verzorgd. Het
begrip «ouder» sluit hierbij aan: dat is de bloed- of aanverwant in opgaande lijn
of de pleegouder van een kind als bedoeld in artikel 3 van de Wet kinderbijslagvoorziening
BES.
Gastouderopvang is een speciale vorm van kinderopvang. Voor gastouderopvang in de
zin van dit wetsvoorstel is essentieel dat zij plaatsvindt in de woning waar de ouder
of gastouder zijn hoofdverblijf heeft. Kinderopvang op een andere plaats dan dat hoofdverblijf
is geen gastouderopvang in de zin van dit wetsvoorstel. Dergelijke opvang valt daarom
onder de regels voor kinderopvang in een kindercentrum. Hetzelfde geldt voor kinderopvang
aan huis als meer dan zes kinderen (exclusief de eigen kinderen) tegelijk worden opgevangen.
Houder is eenieder die een kindercentrum exploiteert. Dit kan een natuurlijk persoon
of een rechtspersoon zijn. Indien geen sprake is van gastouderopvang en de opvang
geschiedt bedrijfsmatig of anders dan om niet, is sprake van een kindercentrum. Het
aantal kinderen dat wordt opgevangen speelt daarbij geen rol.
De kinderopvangovereenkomst is de overeenkomst tussen de kinderopvangorganisatie en
de ouder. Op grond van deze overeenkomst is de ouder gehouden tot het betalen van
de ouderbijdrage.
Plusopvang is opvang van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte. Hieronder
valt opvang in een kindercentrum of groep daarbinnen of een voorziening voor gastouderopvang
met uitsluitend kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte of samen met kinderen
zonder extra ondersteuningsbehoefte. Plusopvang kan plaatsvinden binnen de dagopvang,
flexibele opvang of buitenschoolse opvang. Om plusopvang aan te bieden is een vergunning
nodig als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 1.2
Het voorgestelde artikel 1.2 bepaalt dat dat deze wet van toepassing is in Bonaire,
Sint Eustatius en Saba.
HOOFDSTUK 2. KWALITEIT
§ 1. Vergunningplicht
Artikel 2.1
Artikel 2.1 bevat een vergunningplicht: het is verboden zonder vergunning een kindercentrum
of gastouderopvang of een plusopvang te exploiteren. De vergunning wordt verleend
door het bestuurscollege. Een vergunning voor plusopvang wordt tijdelijk verleend.
De termijn voor deze verlening wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
vastgesteld. De termijn kan op aanvraag worden verlengd. Een kwaliteitscommissie adviseert
het bestuurscollege over het al dan niet verstrekken of verlengen van een vergunning.
Hierbij verzoekt het bestuurscollege de Inspectie van het Onderwijs te onderzoeken
of de exploitatie naar verwachting overeenkomstig de wet zal plaatsvinden. Indien
het gaat om plusopvang, verzoekt het bestuurscollege het expertisecentrum eveneens
een onderzoek te doen.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de paragrafen 4.1.3 en 5.3.1 van het
algemene deel van de memorie van toelichting.
Het voorgestelde zesde lid bevat een delegatiegrondslag voor nadere regels over de
exploitatievergunning. Omdat de vergunningverlening door het bestuurscollege van het
openbaar lichaam gebeurt, worden deze nadere regels in elk openbaar lichaam gesteld.
Deze regels hebben betrekking op de gegevens die nodig zijn voor de aanvraag, de registratie
van de vergunningen, de kwaliteitscommissie die over de vergunningverlening adviseert
en het onderzoek ten behoeve van die advisering.
Artikel 2.2
Deze bepaling schrijft voor dat aan opvang op een kindercentrum of gastouderopvang
een kinderopvangovereenkomst ten grondslag moet liggen. In principe hebben houders
van kindercentra en gastouders een acceptatieplicht. Omdat er omstandigheden denkbaar
zijn waarin een kind niet tot de opvang kan worden toegelaten, bestaat de mogelijkheid
om bij algemene maatregel van bestuur omstandigheden aan te wijzen waarin acceptatie
niet verplicht is. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de paragrafen 4.4.1
en 4.4.2 van het algemene deel van de memorie van toelichting.
Het kan voorkomen dat tussen de ouder en de houder van het kindercentrum of de gastouder
geen overeenstemming bestaat over de gewenste kinderopvang, waardoor geen kinderopvangovereenkomst
tot stand komt of de kinderopvangovereenkomst wordt opgezegd. Het derde lid van artikel 2.2
voorziet erin dat de ouder zich in die gevallen kan voor bemiddeling wenden tot de
onafhankelijke organisatie, bedoeld in artikel 2.9, tweede lid.
Het vierde lid regelt ten slotte dat over de inhoud van de kinderopvangovereenkomst
nadere regels worden gesteld bij ministeriële regeling. Dat is nodig om te bewerkstelligen
dat de informatie die nodig is voor de uitvoering van de financiering ook uit de overeenkomst
blijkt. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld openingstijden, vakanties en opzegtermijnen.
Artikelen 2.3, 2.4 en 2.6
De wijze waarop de houder opvang organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht
moet worden besteed worden, wordt mede bepaald door de randvoorwaarden die gelden
voor de betreffende opvangvorm.
Het voorgestelde artikel 2.3 schrijft voor dat de houder van een kindercentrum en
een gastouder verantwoorde kinderopvang bieden. Het eerste lid beschrijft wat onder
verantwoorde kinderopvang verstaan wordt. Dat wordt op grond van het voorgestelde
derde lid nader uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur.
De artikelen 2.4 (kindercentrum) en 2.6 (gastouder) gaan nader in op verantwoorde
kinderopvang. De opvang moet zodanig worden georganiseerd dat redelijkerwijs mag worden
aangenomen dat de kinderopvang verantwoord zal zijn. Verantwoorde kinderopvang is
dus mede het product van de wijze waarop de houder het proces van kinderopvang organiseert
en vormgeeft.
Bij het pedagogisch veiligheids- en gezondheidsbeleid gaat het om de visie op en het
handelen inzake de verzorging van kinderen, over datgene wat daadwerkelijk wordt geboden
aan de kinderen en hoe er met de kinderen wordt omgegaan. Het pedagogisch beleid dient
te leiden tot verantwoorde kinderopvang, dat wil zeggen kinderopvang waarbij sprake
is van: een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen,
het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen, de socialisatie
van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen, en het spelenderwijs
en doelgericht stimuleren van taalvaardigheden, rekenvaardigheden, motorische vaardigheden
en sociaal-emotionele vaardigheden ten behoeve van een doorlopend ontwikkelingsproces
voor kinderen. Deze randvoorwaarden kunnen verschillend worden ingevuld. Waar het
om gaat is dat alle voorwaarden worden vervuld. Het pedagogisch veiligheids- en gezondheidsbeleid
zal schriftelijk moeten worden uitgewerkt per locatie en naar de soorten van kinderopvang
die de houder aanbiedt.
Een nadere toelichting staat in de paragrafen 4.2.2 en 5.2 van het algemene deel van
de memorie van toelichting.
Het voorgestelde vijfde lid bevat een delegatiegrondslag om bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur nadere regels te kunnen stellen over de onderwerpen en taken
met betrekking tot begeleiding en ondersteuning waarvoor het bestuurscollege zorgdraagt.
Deze nadere regels kunnen per openbaar lichaam verschillen. Zo kan rekening worden
gehouden met de verschillende mogelijkheden en behoeften.
Een gastouder is op grond van het voorgestelde artikel 2.6, derde lid, verplicht om
gebruik te maken van de aangeboden begeleiding en ondersteuning.
Artikel 2.5
Op grond van het voorgestelde artikel 2.5 mag niet iedereen gastouderopvang bieden.
Dat geldt in de eerste plaats voor degene van wie kinderen zijn onderworpen aan een
(voorlopige) ondertoezichtstelling, zijn ontheven uit het ouderlijk gezag of ontzet
van het gezag. Het wordt onveilig en tegenstrijdig geacht om iemand ten aanzien van
wie vergaande maatregelen zijn getroffen in relatie tot het eigen kind wel de mogelijkheid
te geven om als gastouder de verantwoordelijkheid te dragen voor kinderen van anderen.
In de tweede plaats mag degene die gastouderopvang biedt geen personeel in dienst
hebben voor de opvang van kinderen. De gastouder moet zelf de kinderen opvangen. De
gastouder is verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde kinderopvang. Juist
de kleinschaligheid en huiselijke setting kenmerkt de gastouderopvang, en vormen belangrijke
verschillen met kinderopvang door een kindercentrum. Indien een gastouder ambieert
personeel in dienst te nemen, dan zal de gastouder een kindercentrum moeten starten,
en ook moeten voldoen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen.
Het kan voorkomen dat een ouder die gastouderopvang biedt tegelijkertijd de zorg draagt
voor het eigen kind of het kind van de partner van de gastouder. De bloedverwant of
aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of zijn partner die de leeftijd
van tien jaar nog niet heeft bereikt, telt – indien aanwezig in de gastouderopvang –
mee bij de groepsgrootte, zie artikel 1.1. Het is niet mogelijk om voor het eigen
kind of het kind van de partner van de gastouder een financiële vergoeding aan te
vragen. Zie daarvoor artikel 3.2, vierde lid.
Artikel 2.7
Het voorgestelde artikel 2.7 bepaalt welke talen in de kinderopvang als voertaal kunnen
worden gebruikt. Dat verschilt per openbaar lichaam. De talen sluiten aan bij de mogelijke
instructietalen die in het primair onderwijs op Caribisch Nederland worden gebezigd,
op basis van de Wet primair onderwijs BES.
Artikel 2.8
Artikel 2.8 heeft betrekking op de verklaring omtrent het gedrag. De verklaring omtrent
het gedrag wordt afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen
omtrent het gedrag BES.
Voorgesteld wordt om, voor de in het eerste lid genoemde personen, de verklaring omtrent
het gedrag wettelijk verplicht te stellen. Op grond van het tweede lid mag de verklaring
omtrent het gedrag op het tijdstip van overlegging aan de houder van een kindercentrum
of gastouderopvang niet ouder zijn dan drie maanden en dient deze tweejaarlijks te
worden geactualiseerd. Het voldoen aan deze eis is een van de voorwaarden om in aanmerking
te komen voor een exploitatievergunning. Op grond van het derde lid dient de verklaring
omtrent het gedrag in het bezit dient te zijn voor de aanvang van de werkzaamheden
of de structurele aanwezigheid van een persoon op een kindercentrum of op een gastouderopvang.
Voor een nadere toelichting op het derde en het vierde lid wordt verwezen naar de
paragrafen 5.1 en 5.2 van het algemene deel van deze memorie van toelichting.
Het vijfde lid regelt dat de verklaringen omtrent gedrag gedurende drie jaar bewaard
moeten worden. Daarmee is op het moment van de verplichting tot actualisatie de verklaring
van de voorafgaande jaren nog in elk geval een jaar beschikbaar.
Artikel 2.9 en 2.10
De voorgestelde artikelen 2.9 en 2.10 gaan over de klachtenprocedure en een onafhankelijke
organisatie die ouders daarbij kan ondersteunen, en het instellen van een oudercommissie.
Deze onderwerpen zijn toegelicht in paragraaf 5.1 van het algemene deel van de memorie
van toelichting.
Artikelen 2.11 en 2.12
Indien een houder van een kindercentrum op enigerlei wijze bekend is geworden met
een (mogelijk) gewelds- of zedendelict jegens de opgevangen kinderen door een medewerker,
dan is hij verplicht onverwijld overleg te plegen met een deskundige. Als blijkt dat
de redelijkheid van het vermoeden van geweldsmisbruik of seksueel misbruik jegens
de opgevangen kinderen door deze vertrouwenspersoon wordt onderschreven doet deze
houder aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 1 van het Wetboek
van Strafvordering BES. Over deze deskundige worden op grond van het voorgestelde
vijfde lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld.
Daarbij moet gedacht worden aan regels over geheimhouding, (niet-) aangifteplicht
en het omgaan met bijzondere persoonsgegevens.
Indien een medewerker op enigerlei wijze bekend is geworden met een gewelds- of zedendelict
jegens de opgevangen kinderen door een collega, dan is hij verplicht hiervan de houder
onverwijld in kennis te stellen. Als de houder op de hoogte is, kan hij ook de nodige
maatregelen treffen om de kinderen in zijn organisatie te beschermen. De houder is,
zoals hiervoor is aangegeven, vervolgens verplicht om onverwijld in overleg te treden
met de vertrouwenspersoon.
Het voorgestelde artikel 2.12 heeft betrekking op gevallen dat er verdenkingen bestaan
tegen de houder. Verschil met artikel 2.11 is dat de medewerker in dat geval niet
de verplichting om tot overleg met de deskundige over te gaan.
Deze onderwerpen zijn verder toegelicht in paragraaf 5.1 van het algemene deel van
de memorie van toelichting.
Artikel 2.13
Het voorgestelde artikel 2.13 heeft betrekking op de situatie dat een gastouder weet
dat een persoon van 18 jaar of ouder, die structureel aanwezig is op een locatie waar
gastouderopvang plaatsvindt, (mogelijk) een gewelds- of zedendelict heeft begaan jegens
de opgevangen kinderen. In dat geval treedt de gastouder onverwijld in overleg met
een aangewezen deskundige. Dat geldt zowel voor een vermoeden met betrekking tot een
eigen huisgenoot als een vermoeden ten aanzien van een huisgenoot van een andere gastouder,
die een mogelijk gewelds- of zedendelict heeft begaan tegen de daar opgevangen kinderen.
De gastouder kan vervolgens aangifte doen bij een opsporingsambtenaar als bedoeld
in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering BES, maar heeft vanwege het verschoningsrecht
niet die verplichting.
Voor een nadere toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 5.2 van het
algemene deel van de memorie van toelichting.
Artikel 2.14
Het voorgestelde artikel 2.14 bepaalt dat een houder van een kindercentrum of een
gastouder ouders informeert over het beleid dat wordt gevoerd, en over inspectierapporten.
Deze bepaling komt overeen met de Wet kinderopvang die voor Europees Nederland geldt.
Artikel 2.15
Om een soepele overgang van de kinderopvang naar de basisschool te ondersteunen worden
de houders van kindercentra en gastouders verplicht de ontwikkeling van het kind te
monitoren en gegevens over die ontwikkeling op te slaan. Daartoe behoren in ieder
geval ontwikkelingen ten aanzien van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen,
de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen,
de taalvaardigheid, rekenvaardigheid, motorische vaardigheden en sociaal-emotionele
vaardigheden.
Om de ontwikkeling van het kind verder te ondersteunen vindt er, indien de ouder daarmee
instemt, bij de overgang van het kind van de kinderopvang naar de basisschool een
gesprek plaats tussen de beroepskracht van het kindercentrum, of de gastouder en de
leerkracht van de basisschool. Het doel van dit gesprek is een persoonlijke overdracht
te realiseren. Om die reden zijn de ouders van het kind zo veel mogelijk bij het gesprek
aanwezig. Ter borging van de doorlopende ontwikkel- en leerlijn kunnen het kindercentrum
of de gastouder, in samenspraak met de ouders, besluiten gegevens over de ontwikkeling
van het kind over te dragen aan de basisschool. Het betreft hier alleen de gegevens
over de ontwikkeling op de gebieden: taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele
vaardigheden. Het gaat dus niet om medische gegevens. Bij die overdracht zijn het
kindercentrum, de gastouder en de basisschool gehouden de Wet bescherming persoonsgegevens
BES in acht te nemen. Om de gegevensoverdracht ook op een later moment mogelijk te
maken is de bewaartermijn voor de gegevens die door de houder van het kindercentrum
of de gastouder worden verwerkt, gelijkgesteld aan de looptijd van de vroegschoolse
educatie.
In het voorgestelde vierde lid is een delegatiegrondslag opgenomen. Hiermee wordt
aan de regering opgedragen om nadere regels te stellen over de gegevensverwerking
als bedoeld in artikel 2.15, eerste en derde lid. Die regels hebben in ieder geval
betrekking op de te verwerken gegevens, de gevallen waarin in ieder geval gegevens
worden verwerkt, hoe deze gegevens en overige informatie worden verwerkt en welke
eisen aan de gegevensverwerking worden gesteld.
Artikel 2.16
Dit artikel regelt dat het bestuurscollege zorgdraagt voor tweemaal jaarlijkse overleggen
en het maken van afspraken met verschillende instanties. Met de kindercentra en de
gastouders overlegt het bestuurscollege over bevordering van deelname aan kinderopvang.
Het bestuurscollege, de kindercentra, de gastouders en de bevoegde gezagen van basisscholen
worden verplicht om tweemaal per jaar afspraken te maken over de organisatie van een
doorlopende ontwikkel- en leerlijn. Voor de bevoegde gezagen van basisscholen is deze
verplichting nader uitgewerkt in het in artikel 6.4, onderdeel D, van dit wetsvoorstel
voorgestelde artikel 121a Wet primair onderwijs BES. Deze afspraken moeten een soepele
overgang van de kinderopvang naar het basisonderwijs en vroegschoolse educatie bevorderen.
In Europees Nederland geldt een gelijksoortige verplichting voor het college van burgemeester
en wethouders. Met de kindercentra, de gastouders, het expertisecentrum onderwijszorg
en de verlener van pedagogische ondersteuning en advies overlegt het bestuurscollege
over bevordering van toegankelijkheid van het kinderopvangstelsel voor kinderen met
een extra ondersteuningsbehoefte.
§3. Opvang voor kinderen met extra ondersteuningsbehoefte
Artikel 2.17
In aanvulling op de randvoorwaarden voor het aanbieden van verantwoorde kinderopvang
(artikelen 2.3, 2.4 en 2.6) worden ingevolge artikel 2.17 voorwaarden gesteld voor
het aanbieden van plusopvang. Deze aanvullende voorwaarden worden gesteld bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur. Om aan te sluiten bij de verschillende mogelijkheden
en behoeften op de openbare lichamen, kunnen de aanvullende voorwaarden tussen de
openbare lichamen verschillen. De aanvullende voorwaarden kunnen betrekking hebben
op meerdere onderwerpen, zoals opleidingseisen voor beroepskrachten, het aantal beroepskrachten
in relatie tot het aantal kinderen, de accommodatie en beschikbare ruimte.
Artikel 2.18 Expertisecentrum onderwijszorg
Voorgesteld wordt het expertisecentrum onderwijszorg te belasten met de taak zorg
te dragen voor deskundige ondersteuning bij de opvang van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.
De openbare lichamen hebben elk een expertisecentrum onderwijszorg. Dit is aangewezen
op grond van verschillende onderwijswetten, waaronder in de Wet primair onderwijs
BES. De zorg voor deskundige ondersteuning betreft in elk geval de taken die zijn
opgesomd in het eerste lid.
In het voorgestelde tweede lid is een delegatiegrondslag opgenomen. Deze maakt het
mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen
over de taken die het expertisecentrum onderwijszorg op grond van het eerste lid zijn
toebedeeld. Om de nadere regels op het gebied van het kinderopvangstelsel zoveel mogelijk
te bundelen, is niet gekozen voor delegatie naar ministeriële regeling, zoals in artikel 28,
zevende lid, Wet primair onderwijs BES.
Artikel 2.19
Het voorgestelde artikel 2.19 biedt een wettelijke grondslag voor verwerking van persoonsgegevens
betreffende iemands gezondheid in het kader van de opvang van kinderen met een extra
ondersteuningsbehoefte. Deze gezondheidsgegevens kunnen door de ouders worden verstrekt.
Voor de verwerking en onderlinge verstrekking van deze gezondheidsgegevens wordt gebruik
gemaakt van de uitzondering op het verbod op verwerking van gezondheidsgegevens, bedoeld
in artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bescherming persoonsgegevens BES.
Daarnaast is sprake van verwerking van persoonsgegevens, waaronder gezondheidsgegevens,
voor onder meer toezicht. De basis daarvoor wordt geboden in hoofdstuk 4.
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 2.19 ziet op verwerkingen door de verlener
van begeleiding en ondersteuning, het expertisecentrum onderwijszorg, en de houder
van een kindercentrum of de gastouder. Het tweede lid verduidelijkt dat de gezondheidsgegevens
ook kunnen worden uitgewisseld tussen de voornoemde instanties en natuurlijke personen
of rechtspersonen. Dit kan alleen voor zover die uitwisseling noodzakelijk is voor
een in het eerste lid genoemd doel. Het derde lid ziet op de verstrekking van gezondheidsgegevens
door de houder van een kindercentrum, de gastouder of het expertisecentrum onderwijszorg
aan een basisschool of zorgaanbieder. Deze verstrekking vindt plaats voor andere doelen
dan in het eerste lid genoemd. Scholen en zorgaanbieders kunnen gezondheidsgegevens
verwerken op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel c, respectievelijk onderdeel a,
van de Wet bescherming persoonsgegevens BES.
In het voorgestelde vierde lid is een delegatiegrondslag opgenomen. Hiermee wordt
aan de regering opgedragen om nadere regels te stellen over de gegevensverwerking
als bedoeld in dit artikel. Die regels kunnen zien op de te verwerken gegevens, de
gevallen waarin in ieder geval gegevens worden verwerkt, hoe deze gegevens en overige
informatie worden verwerkt en welke eisen aan de gegevensverwerking worden gesteld.
HOOFDSTUK 3. FINANCIERING
§ 1. Algemeen
Artikel 3.1
Als beide partners ouder zijn van het kind dat kinderopvang geniet, dan worden zij
tezamen geacht een belang te hebben. Daarmee wordt bewerkstelligd dat beide ouders
elkaar vertegenwoordigen daar waar in dit hoofdstuk een rechtshandeling wordt verricht
door de ouder. Dat regelt het voorgestelde artikel 3.1.
§ 2. Kinderopvangvergoeding
Artikel 3.2
Artikel 3.2 gaat over de kinderopvangvergoeding en de voorwaarden waaronder die wordt
verstrekt. Voor een toelichting op de voorwaarden wordt verwezen naar paragraaf 8.2.1
van deze memorie van toelichting.
Eén van die voorwaarden is dat de houder van een kindercentrum of gastouder maandelijks
de ouderbijdrage in rekening brengt. De reden daarvoor is dat de ouder een ouderbijdrage
moet betalen naar rato van het gebruik dat de ouder met de houder of gastouder is
overeengekomen.
Om een kinderopvangvergoeding ten aanzien van flexibele opvang te krijgen is vereist
dat beide ouders op het betreffende tijdstip werken of een erkende opleiding volgen.
Een andere voorwaarde is dat het moet gaan om structurele kinderopvang. Deze voorwaarde
voor financiering bestaat aangezien een regelmatig gebruik van de kinderopvang in
het belang is van de ontwikkeling van het kind. Om die reden wordt incidenteel gebruik
van de kinderopvang, zoals een enkele ochtend per maand of twee maanden of een zogenoemd
knipkaartsysteem zonder vaste dagen, niet gestimuleerd en derhalve niet gefinancierd.
Zie hierover paragraaf 4.4.2.
Het voorgestelde derde lid treft een voorziening voor een kind dat niet als ingezetene
staat ingeschreven, bijvoorbeeld omdat het kind een vluchtelingenstatus heeft of het
een kind is van buitenlandse ouders die op het eiland werken. In dat geval kan het
bestuurscollege de Minister adviseren om voor dat kind toch een kinderopvangvergoeding
te verstrekken.
Het vierde lid gaat over de situatie dat een ouder die als gastouder optreedt, geen
kinderopvangvergoeding kan aanvragen voor de opvang van het eigen kind. Op die manier
wordt voorkomen dat ouders voor uitsluitend de opvang van de eigen kinderen een kinderopvangvergoeding
kunnen ontvangen.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur
nadere regels worden gesteld over de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid. Het voornemen
is om onder meer bij algemene maatregel van bestuur nader uit te werken wat onder
flexibele en structurele opvang wordt verstaan.
Artikel 3.3
De achtergrond van artikel 3.3 is toegelicht in de paragrafen 8.2.2 en 8.2.6 van de
memorie van toelichting. In aanvulling daarop: het eerste lid gaat over het peilmoment.
Voor de kinderen waarvoor ouders een overeenkomst hebben gesloten voor of op het vastgestelde
peilmoment geldt dat de vergoeding voor het gehele kwartaal aan de organisatie wordt
uitbetaald. Na overleg met het openbaar lichaam wordt de peildatum per kwartaal vastgesteld
door het Rijk.
Artikel 3.4
De achtergrond van dit artikel wordt nader toegelicht in de paragrafen 8.2.2 en 8.2.3
van de memorie van toelichting. Het eerste lid geeft aan wat het maximumaantal dagdelen
is dat per kind per dag vergoed zal worden. Daarbij wordt aangesloten bij de Tijdelijke
subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland. Er is een voor de
uitvoering eenvoudige berekening gekozen. Voor de buitenschoolse opvang geldt dat
het aantal dagdelen in vakantieperiodes wordt aangepast voor de duur van de officiële
vakanties en de feitelijke openstelling van de kinderopvang.
Om de continuïteit van de opvang te kunnen waarborgen is het voorstel dat bij algemene
maatregel van bestuur het totaalaantal dagdelen waarvoor een kinderopvangvergoeding
kan worden verstrekt kan worden gelimiteerd. Het gaat hierbij om het totaal voor het
grondgebied van het betreffende openbaar lichaam, waarbij onderscheid gemaakt kan
worden naar de soort kinderopvang. Zo kan, gelet op de voorkeur voor kinderopvang
in kindercentra, het aantal beschikbare plaatsen voor de gastouderopvang beperkt zijn.
Dat gebeurt op advies van het bestuurscollege. In deze algemene maatregel van bestuur
zal nader worden uitgewerkt hoe op basis van objectiveerbare indicatoren (demografisch
en bedrijfskundig) het maximumaantal dagdelen per maand wordt bepaald en hoe kinderopvangorganisaties
in aanmerking kunnen komen voor vrijgekomen dagdelen (wachtlijst).
Artikel 3.5
Artikel 3.5 betreft een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
nadere regels te stellen over de kinderopvangvergoeding. Het is de bedoeling dat de
kinderopvangvergoeding een reële vergoeding is voor de kosten die kinderopvangorganisaties
maken. Daartoe zal een kostprijsonderzoek worden uitgevoerd, waarbij wordt gekeken
naar de factoren die de kostprijs beïnvloeden. Een voorbeeld daarvan is het aantal
kinderen per beroepskracht.
Het gaat in de eerste plaats om regels over de hoogte van de kinderopvangvergoeding
die per dagdeel wordt verstrekt. Deze kosten kunnen verschillend zijn per opvangsoort
(kinderopvang, gastouderopvang, of buitenschoolse opvang), maar ook per openbaar lichaam.
Ook kunnen de leeftijd en de extra ondersteuningsbehoefte van het kind hierbij een
rol spelen. De regels kunnen in de tweede plaats betrekking hebben op de indexering
van de kinderopvangvergoeding. Voorgesteld wordt de vergoeding jaarlijks op basis
van de kostenontwikkeling aan te passen.
Artikel 3.6
Het voorgestelde artikel 3.6 gaat over de aanvraag van de kinderopvangvergoeding.
Voor een algemene toelichting wordt verwezen naar artikel 8.2.2 van deze memorie van
toelichting.
Bij ministeriële regeling zal worden bepaald welke gegevens bij de aanvraag overlegd
moeten worden. Het betreft gegevens die nodig zijn om vast te stellen of recht op
de kinderopvangvergoeding bestaat en voor het bepalen van de hoogte van de kinderopvangvergoeding.
Het zal dan gaan om persoonsgegevens van ouder en kind, zoals geboortedata, en gegevens
met betrekking tot de kinderopvang(organisatie).
Ook voor de uitvoering van dit artikel kan, waar nodig, op grond van artikel 4.2 nadere
informatie worden gevraagd.
De kinderopvangorganisatie die de kinderopvangvergoeding heeft aangevraagd ontvangt
de beschikking waarin de aanvraag wordt toegekend of afgewezen. De ouder (en mogelijk
diens partner) is derde-belanghebbende bij deze beschikking, en wordt over de beschikking
geïnformeerd. Het betreft immers de opvang van het kind, en de persoonlijke situatie
van de ouder is van belang voor het vaststellen van het recht op de kinderopvangvergoeding
en de hoogte van de ouderbijdrage. Zowel de ouder als de kinderopvangorganisatie kunnen
bezwaar en beroep aantekenen tegen de beschikking.
Artikel 3.7
Om te voorkomen dat de houder van een kindercentrum of een gastouder langer dan wenselijk
op de verwachte kinderopvangvergoeding moet wachten, wordt voorgesteld om het mogelijk
te maken om voorafgaand aan de verstrekking van de kinderopvangvergoeding een voorschot
te verstrekken. Het voorschot kan worden verstrekt als de houder of gastouder daarom
verzoekt. Dit zal vooral aan de orde zijn bij de aanvraag van de kinderopvangvergoeding
en bij een onverwachte, in verhouding grote stijging vaan het aantal aangemelde kinderen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld over
het voorschot. In elk geval zal bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld
worden in welke gevallen een voorschot wordt verstrekt, wat de hoogte ervan is, op
welke manier verrekend wordt met de kinderopvangvergoeding en wanneer terugvordering
van een voorschot aan de orde is.
Artikel 3.8
De beschikking die ziet op de kinderopvangvergoeding kan worden gewijzigd of ingetrokken,
als uit de ontvangen gegevens over de kinderopvang blijkt dat dagdelen waarover reeds
kinderopvangvergoeding is verstrekt komen te vervallen. Dat kan bijvoorbeeld het geval
zijn als het contract is aangepast, of wanneer sprake is van een flexibel contract.
Ook als wegens een andere reden ten onrechte een te hoge of te lage kinderopvangvergoeding
is verstrekt, kan de beschikking omtrent de kinderopvangvergoeding worden gewijzigd
of ingetrokken. Voorwaarde daarvoor is wel dat de Minister ten tijde van de uitbetaling
van de kinderopvangvergoeding niet op de hoogte kon zijn van de feiten of omstandigheden
die geleid hebben tot de onjuiste kinderopvangvergoeding. Als de eigen bijdrage nadat
deze reeds betaald is in het nadeel van de ouder is herzien, waardoor de ouder een
deel van de eigen bijdrage moet nabetalen, is de kinderopvangvergoeding zolang de
ouder deze nabetaling niet heeft gedaan, eveneens tot een te hoog bedrag toegekend.
Indien dit het gevolg is van omstandigheden waarvan de ouder niet op de hoogte kon
zijn, zal dit niet leiden tot een wijziging of intrekking van de kinderopvangvergoeding.
In dat geval wordt de kinderopvangvergoeding dus ook niet teruggevorderd bij de kinderopvangorganisatie.
Wel zal de ouder uiteraard het na te betalen deel van de eigen bijdrage moeten voldoen.
Het tweede lid voorziet erin dat een beschikking slechts wordt ingetrokken, indien
als gevolg van de gewijzigde gegevens niet langer recht op een kinderopvangvergoeding
bestaat.
Het is wenselijk als de kinderopvangorganisatie en de ouder op enig moment erop mogen
vertrouwen dat de kinderopvangvergoeding niet meer zal worden aangepast. In het derde
lid is daarom een maximale termijn voor de herziening van vijf jaar opgenomen. Deze
termijn gaat in op het moment dat de kinderopvangvergoeding wordt betaald. Voor ieder
uur kinderopvang waarover kinderopvangvergoeding wordt betaald geldt derhalve een
eigen termijn van vijf jaar.
In het vierde lid is bepaald dat de herziening kan leiden tot een terugvordering.
Een terugvordering kan alleen betrekking hebben op het deel van de vergoeding dat
onverschuldigd betaald is.
Artikel 3.9
Het voorgestelde artikel regelt de mogelijkheid om de betaling van de kinderopvangvergoeding
op te schorten voor een periode van 8 weken. Dit kan enkel worden gedaan indien er
sprake is van een redelijk vermoeden dat de kinderopvangvergoeding ten onrechte, dan
wel tot een te hoog bedrag wordt uitbetaald. In deze periode van 8 weken onderzoekt
de Minister of het vermoeden gegrond is. Van deze bevoegdheid dient de Minister terughoudend
gebruik te maken; de kinderopvangvergoeding is in de regel de belangrijkste inkomstenbron
voor de kinderopvangorganisaties. Door de opschorting kan de kinderopvangorganisatie
daarom in financiële problemen komen. De Minister zal, wil hij van deze bevoegdheid
gebruik maken, daarom moeten aantonen dat het vermoeden dermate concreet is dat het
gerechtvaardigd is dat de betaling van de kinderopvangvergoeding wordt opgeschort.
De Minister zal dan ook moeten afwegen of het gerechtvaardigd is dat de ouder met
de consequenties van de opschorting wordt geconfronteerd. Een rechtvaardiging kan
bijvoorbeeld zijn het redelijke vermoeden op fraude door samenspanning tussen kinderopvangorganisatie
en ouder.
Opschorting is een beschikking, waartegen een bezwaarschrift kan worden ingediend
en beroep open staat (artikelen 55 respectievelijk 7 Wet administratieve rechtspraak
BES).
Artikel 3.10
Het kan zijn dat er een te hoog bedrag aan kinderopvangvergoeding aan de kinderopvangorganisatie
is uitgekeerd. Om het betalingsverkeer zoveel mogelijk te vereenvoudigen en te beperken
wordt voorgesteld met dit artikel een verrekeningsbevoegdheid te creëren. Hierdoor
kan de Minister de te hoge uitgekeerde kinderopvangvergoeding verrekenen met de betaling
van de kinderopvangvergoeding in de periode daarna. Verrekening is mogelijk met alle
kinderopvangvergoedingen die de kinderopvangorganisatie ontvangt. De mogelijkheid
tot verrekenen is dus niet beperkt tot de kinderopvangvergoeding die betrekking heeft
op de kinderopvang van het kind waarvoor eerder een te hoge kinderopvangvergoeding
is verstrekt.
Tevens bestaat de bevoegdheid tot verrekening indien de Minister een vordering heeft
op de kinderopvangorganisatie, omdat aan de kinderopvangorganisatie een bestuurlijke
boete is opgelegd, als bedoeld in artikel 5.7. De Minister kan deze boete verrekenen
met de daaropvolgende uit te keren kinderopvangvergoedingen of, indien daar sprake
van is, eventueel te veel verkregen kinderopvangvergoeding.
Bij de verrekening wordt een termijn van zes weken in acht genomen voordat de Minister
daadwerkelijk tot verrekening overgaat.
Artikel 3.11
In het voorgestelde artikel komt allereerst tot uiting dat de ouder gehouden is een
eigen bijdrage te betalen voor de kosten van kinderopvang waarvoor kinderopvangvergoeding
wordt verstrekt.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de berekeningswijze
en de hoogte van de ouderbijdrage per dagdeel. Deze regels zullen aangeven hoe tot
het bedrag per dagdeel wordt gekomen (de rekensom), alsmede hoe hoog het bedrag per
dagdeel is. Hierbij wordt rekening gehouden met de soort kinderopvang (dagopvang,
gastouderopvang, buitenschoolse opvang).
Artikel 3.12
Dit artikel gaat over facturering en betaling van de ouderbijdrage. Het voorgestelde
eerste lid regelt dat de houder van het kindercentrum of de gastouder de ouderbijdrage
maandelijks bij de ouder in rekening brengt. Deze ouderbijdrage wordt berekend op
basis van de regels, bedoeld in artikel 3.11, tweede lid. Hierbij wordt rekening gehouden
met de soort kinderopvang (kindercentrum of gastouderopvang, dagopvang, buitenschoolse
opvang, flexibele opvang) en de mate waarin van kinderopvang gebruik wordt gemaakt.
Het tweede lid regelt dat de ouder de ouderbijdrage betaalt aan de houder van het
kindercentrum of de gastouder. De houder of de gastouder is verplicht zich in te spannen
om de gefactureerde ouderbijdrage daadwerkelijk te innen (derde lid).
Artikel 3.13
Het is denkbaar dat het in het belang van het kind is om gebruik te maken van kinderopvang,
maar de ouder niet in staat is om de ouderbijdrage te voldoen. Dit voorgestelde artikel
regelt dat het bestuurscollege in dat geval de ouderbijdrage in plaats van de ouder
kan voldoen. Dit houdt een afwijking van artikel 3.12, tweede lid, in, dat bepaalt
dat de ouder de ouderbijdrage aan de houder van het kindercentrum of de gastouder
betaalt. Het bestuurscollege zal altijd op basis van de persoonlijke omstandigheden
een individuele afweging moeten maken. Hiertoe worden bij eilandsbesluit nadere regels
gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder het bestuurscollege de ouderbijdrage
betaalt.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.4.3 van het algemene deel
van de memorie van toelichting.
§ 4. Overige bepalingen
Artikel 3.14
Dit artikel regelt waaruit de uitgaven die met de uitvoering van het wetsvoorstel
zijn gemoeid ten aanzien van de kinderopvangvergoeding, de aanvullende tegemoetkoming
voor plusopvang en de subsidie voor het EOZ zullen worden gefinancierd. Deze worden
gefinancierd uit de middelen die daarvoor op de begroting van de Minister zijn opgenomen.
Verder kan het openbaar lichaam voor eilandspecifieke wensen ten aanzien van de uitvoering
van dit wetsvoorstel een bijdrage uit de middelen van het openbaar lichaam ter beschikking
stellen.
Artikel 3.15
Het voorgestelde artikel 3.15 gaat over de situatie waarin kinderopvang plaatsvindt
zonder dat daarvoor een kinderopvangvergoeding wordt toegekend, terwijl die houder
of gastouder daarnaast kinderen opvangt waar wel een kinderopvangvergoeding voor wordt
toegekend. In die laatste categorie kan het bijvoorbeeld gaan om een kind en ouder
die niet als ingezetene bij het openbaar lichaam zijn ingeschreven en toch gebruik
willen maken van de betreffende kinderopvang.
Met dit artikel wordt geregeld dat de kinderopvangorganisatie voor ouders die geen
recht op een kinderopvangvergoeding hebben, geen lager tarief in rekening mag brengen.
Hiermee wordt voorkomen dat een kinderopvangorganisatie de kinderopvangvergoeding
die zij voor andere kinderen ontvangt, gebruikt voor de opvang van deze ouders.
De hoogte van de kinderopvangvergoeding zal op basis van objectieve factoren worden
vastgesteld, die in de uitvoeringsregelgeving worden vastgelegd. Op basis daarvan
kan de kinderopvangorganisatie de kosten bepalen die bij de betreffende ouder minimaal
in rekening moeten worden gebracht.
Artikel 3.16
Het voorgestelde artikel 3.16 regelt dat de Minister een aanvullende tegemoetkoming
kan verstrekken voor de extra kosten die de houder van een kindercentrum of de gastouder
maakt om plusopvang te kunnen aanbieden. Deze tegemoetkoming kan de houder van een
kindercentrum of de gastouder die beschikt over een vergunning voor plusopvang aanvragen
bij de Minister. De tegemoetkoming kan alleen worden toegekend ter zake van extra
kosten voor het voldoen aan de aanvullende eisen voor plusopvang, bedoeld in artikel 2.17.
Hierbij moet het gaan om eisen met betrekking tot de inzet van beroepskrachten, de
accommodaties of de ruimtes. De tegemoetkoming ziet bijvoorbeeld niet op opleidingskosten,
inzet van stagiairs of het pedagogisch plan.
Voor de Minister beschikt op de aanvraag, verzoekt de Minister het bestuurscollege
te adviseren over de aanvraag. Dit is opgenomen in het tweede lid.
Het derde lid betreft een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
nadere regels te stellen over de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang. Het gaat
in de eerste plaats om regels over de voorwaarden voor de toekenning van de aanvullende
tegemoetkoming. In de tweede plaats gaat het om de hoogte van de tegemoetkoming en
de duur en frequentie van de betaling daarvan. Deze regels kunnen verschillend zijn
per opvangsoort (kinderopvang, gastouderopvang, of buitenschoolse opvang), maar ook
per openbaar lichaam. Ook kan de extra ondersteuningsbehoefte van het kind hierbij
een rol spelen. Dit geldt ook voor het aantal beroepskrachten en het niveau van hun
opleiding, scholing of ervaring. De regels kunnen in de derde plaats betrekking hebben
op de indexering van de tegemoetkoming.
Net als voor de kinderopvangvergoeding (artikel 3.6, eerste lid), zal bij ministeriële
regeling worden bepaald welke gegevens bij de aanvraag overlegd moeten worden. Hiervoor
biedt het voorgestelde vierde lid de delegatiegrondslag. Het betreft gegevens die
nodig zijn om vast te stellen of recht op een aanvullende tegemoetkoming bestaat en
voor het bepalen van de hoogte, de duur en de frequentie van de tegemoetkoming. Artikel 4.2
biedt de grondslag om persoonsgegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de
vaststelling of betaling van de tegemoetkoming.
Artikel 3.17
Het voorgestelde eerste lid regelt dat de kosten die het expertisecentrum onderwijszorg
voor de uitvoering van de taken op grond van dit wetsvoorstel maakt, te financieren
middels een subsidie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Hierbij
wordt aansluiting gezocht bij de wijze van financiering van het expertisecentrum onderwijszorg
in het kader van de onderwijswetten voor Caribisch Nederland. Zodoende ontvangen de
expertisecentra onderwijszorg de financiering voor al hun taken vanuit één departement.
In het verlengde daarvan kunnen op grond van het derde lid regels omtrent het verstrekken
van deze subsidie door Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs worden gesteld.
Ingevolge het vierde lid zijn op de subsidie dezelfde wettelijke regelingen van toepassing
als op de subsidie voor het expertisecentrum onderwijszorg, bedoeld in de Wet primair
onderwijs BES. Dit betreft de titels 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht
en de artikelen 4 tot en met 19 van de Wet overige OCW-subsidies.
HOOFDSTUK 4. INLICHTINGEN, ADMINISTRATIE EN GEGEVENSVERKEER
Artikel 4.1
Het voorgestelde artikel bevat een grondslag om bij ministeriële regeling regels te
stellen over de administratie van gegevens door een houder van een kindercentrum of
een voorziening voor gastouderopvang. Die regels kunnen betrekken op verplichtingen
die voortvloeien uit hoofdstuk 2 en 3.
Artikel 4.2
Het voorgestelde artikel bepaalt de verschillende informatieverplichtingen van de
kinderopvangorganisaties. Het eerste lid bepaalt dat de houder alle gegevens en inlichtingen
die van belang zijn voor het recht op kinderopvangvergoeding of de hoogte van deze
vergoeding of voor het recht op een aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang en
de hoogte daarvan, uit eigen beweging of op verzoek van de Minister dient te geven.
Dit ziet met name op de gegevens en inlichtingen die bekend zijn geworden na de initiële
aanvraag; op grond van artikel 3.6 respectievelijk artikel 3.16, vierde lid, is de
kinderopvangorganisatie al gehouden om de inlichtingen en gegevens die van belang
zijn voor de behandeling van de aanvraag te verstrekken. De inlichtingenplicht ziet
daarmee bijvoorbeeld op het doorgeven van een wijziging van de opvanglocatie. De Minister
kan ook verzoeken om het aanleveren van inlichtingen en gegevens indien de Minister
dit noodzakelijk acht om de rechtmatige besteding van de kinderopvangvergoeding of
de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang te waarborgen. Omdat voorzienbaar is
dat dit persoonsgegevens van de ouder, de partner van de ouder en het kind kan betreffen,
waaronder een administratienummer of ID-nummer, is dit expliciet genoemd in onderdeel a.
In onderdeel b is de vaststelling van de extra ondersteuningsbehoefte van het kind
door het expertisecentrum onderwijszorg genoemd, omdat voorzienbaar is dat de Minister
dit gegeven in het kader van de kinderopvangvergoeding en de aanvullende tegemoetkoming
nodig kan hebben.
De Minister zal, indien deze zelf de beschikking heeft over gegevens of inlichtingen,
deze in de regel niet (nogmaals) uitvragen bij de kinderopvangorganisatie. Dit doet
zich voor indien de Minister al vanuit de organen en organisaties waarmee de Minister
gegevens deelt, de gegevens en inlichtingen heeft verkregen.
Het tweede en derde lid voorzien in de procedure omtrent het geven van de gevraagde
gegevens en inlichtingen.
Artikel 4.3
Het voorgestelde artikel houdt in dat de ouder en de partner van de ouder zijn gehouden
alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de vaststelling of
de ouder voldoet aan de voorwaarden voor gefinancierde kinderopvang of de aanvullende
tegemoetkoming voor plusopvang of die aanleiding kunnen geven tot wijziging daarvan.
Die informatie moet uit eigen beweging of op verzoek van de Minister worden meegedeeld.
In de praktijk zal het – doordat de Minister de bevoegdheid verkrijgt voor het uitwisselen
van gegevens zoals opgenomen in artikel 4.4 – erop neerkomen dat de ouder in de meeste
gevallen controleert of hetgeen de Minister beschikt of zal gaan beschikken op de
juiste gegevens berust. Indien dit niet op de juiste gegevens berust is de ouder gehouden
om alsnog de juiste gegevens aan de Minister te doen toekomen.
De inlichtingen en gegevens worden op een door de Minister aangewezen wijze en termijn
verstrekt. Wanneer er niet voldaan is aan de termijn, maant de Minister de ouder aan
om de gevraagde gegevens en inlichtingen aan te leveren.
Artikel 4.4
Met de voorgestelde bepaling wordt een bevoegdheid voor de verstrekking van persoonsgegevens
door de overige (overheids)organisaties opgenomen. Ten eerste is opgenomen wat het
doel is van de gegevensdeling. Dat is het kunnen besluiten over het verstrekken van
een kinderopvangvergoeding, de betaling van die vergoeding, en het verstrekken en
de betaling van de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang. Tot deze worden tevens
die besluiten bedoeld die genomen worden in het kader van herziening van de kinderopvangvergoeding
en de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang en de terugvordering van de kinderopvangvergoeding.
Allereerst kunnen gegevens en inlichtingen worden verkregen van het bestuurscollege.
Het gaat om informatie over de vraag of de kinderopvangorganisatie over een vergunning
beschikt. In de tweede plaats gat het om informatie over of de ouder en het kind als
ingezetene staan ingeschreven bij het openbaar lichaam waar de kinderopvang plaatsvindt.
Ten derde gaat het om informatie over de vraag of de alleenstaande ouder of beide
ouders werken of een opleiding volgen, als gevolg waarvan het gebruik van flexibele
opvang noodzakelijk is. Dat zijn enkele van de voorwaarden om voor een kinderopvangvergoeding
in aanmerking te komen. Ten vierde moet de Minister kunnen beschikken over informatie
betreffende het toezicht op de naleving op hoofdstuk 3. Dat is nodig vanwege de mogelijke
gevolgen voor de toekenning of hoogte van de kinderopvangvergoeding of aanvullende
tegemoetkoming voor plusopvang. Verder kunnen, voor zover een gegeven naast de reeds
verstrekte gegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van hoofdstuk 3, bij algemene
maatregel van bestuur instanties worden aangewezen die gehouden zijn om gegevens te
verstrekken aan de Minister.
Artikel 4.5
Het voorgestelde artikel 4.5 heeft betrekking op gegevensverstrekking voor de uitvoering
en het toezicht. Het eerste lid heeft betrekking op gegevensverstrekking door de Minister
voor Armoede, Participatie en Pensioenen, het bestuurscollege en eventuele andere,
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instanties. Zij kunnen uit eigen beweging
en moeten desgevraagd aan toezichthouders of opsporingsambtenaren gegevens verstrekken
die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
dit wetsvoorstel of de taakuitoefening door het expertisecentrum onderwijszorg, of
de opsporing van strafbare feiten.
Omgekeerd kunnen de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen en toezichthouders
of opsporingsambtenaren informatie verstrekken aan andere instanties die dat nodig
hebben om hun wettelijke taak te kunnen uitvoeren. Dat geldt ook als dat nodig is
voor een samenwerkingsverband tussen twee of meer instanties. Daarin voorziet het
voorgestelde tweede lid. Die informatieverstrekking gebeurt kosteloos.
Het derde lid gaat over het gebruik van een administratienummer of ID-nummer door
de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen, het bestuurscollege, of andere
aangewezen instanties, toezichthouders of opsporingsambtenaren. Zij zijn bevoegd om
bij het verwerken van persoonsgegevens gebruik te maken van die nummers, die op Caribisch
Nederland gebruikt worden voor identificatiedoeleinden. Dit betreft op dit moment
een informeel nummer. Mogelijk gaat de uitvoeringsorganisatie in de toekomst gebruik
maken van het CRIB-nummer (Centraal Registratie Informatie Belastingplichtige). Dit
nummer wordt door de Belastingdienst afgegeven aan ieder inwoner en/of belastingplichtige.
Artikel 4.6
Artikel 4.6 gaat over gegevensverstrekking aan het bestuurscollege. In de eerste plaats
regelt het dat de Minister bevoegd is om gegevens en inlichtingen te verstrekken,
voor zover dat nodig is voor de uitvoering van die onderdelen in de hoofdstukken 2,
3 en 5 waarvoor het bestuurscollege van het openbaar lichaam de uitvoering doet of
omdat het vanwege de maatschappelijke impact van belang kan zijn dat het openbaar
lichaam nader wordt geïnformeerd. Het gaat bijvoorbeeld over advies over de exploitatievergunning,
informatie over ouders die niet betalen, onrechtmatigheden en mogelijk stopzetten
van de financiering van een organisatie of tijdelijke opschorting en advisering over
het intrekken van de exploitatievergunning.
Het tweede lid van dit artikel stelt toezichthouders en opsporingsambtenaren in staat
om informatie te delen met het bestuurscollege als dat nodig is voor de uitvoering
van hoofdstuk 2. Het betreft onder andere de informatie die het bestuurscollege nodig
heeft om tot een besluit over het toekennen van een exploitatievergunning te komen.
Artikel 4.7
In de met artikel 4.7 voorgestelde delegatiebepaling wordt aan de regering de bevoegdheid
gegeven om nadere regels te stellen over gegevensverstrekking als bedoeld in hoofdstuk 4.
Die regels kunnen zien op de te verwerken gegevens, de gevallen waarin in ieder geval
gegevens worden verstrekt, hoe deze gegevens en overige informatie worden gedeeld
en welke eisen aan de gegevensdeling worden gesteld.
Artikel 4.8
Dit artikel stelt een informatieplicht voor, van de Minister richting het bestuurscollege.
Die verplichting geldt als de Minister een overtreding constateert als gevolg waarvan
de continuïteit van de kinderopvang in het geding is. Voorbeelden zijn een tijdelijke
sluiting, last onder dwangsom of (hoge) bestuurlijke boete. Als gevolg daarvan kan
het nodig zijn dat het bestuurscollege en de ouders in de gelegenheid moeten zijn
voorzorgsmaatregelen te treffen.
HOOFDSTUK 5. TOEZICHT EN HANDHAVING
§ 1. Toezichthouders
Artikel 5.1
Het voorgestelde artikel 5.1 voorziet in de aanwijzing van toezichthouders. Dit zijn
ambtenaren die bij besluit van de Minister worden aangewezen. Een dergelijk besluit
wordt bekendgemaakt door mededeling in de Staatscourant.
Artikel 5.2
Het voorgestelde artikel 5.2 voorziet in de bevoegdheden voor aangewezen toezichthouders.
Daarvoor zijn de voor dit wetsvoorstel relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht
van toepassing verklaard. Dit is toegelicht in paragraaf 9.3 van het algemene deel
van de memorie van toelichting. Een uitzondering is gemaakt voor de artikelen 5:18
(onderzoek en monstername) en 5:19 (onderzoeken vervoermiddelen) van de Algemene wet
bestuursrecht. Die bevoegdheden zijn in het kader van het toezicht op de kinderopvang
niet nodig.
Voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner is bovendien
in beginsel een bijzondere schriftelijke machtiging vereist (artikel 155 van het Wetboek
van Strafvordering BES). Die machtiging wordt zo mogelijk voorafgaand aan het binnentreden
aan de bewoner getoond, of anders bij de eerste gelegenheid daarna.
Artikel 5.3
De toezichthoudende ambtenaren hebben voor de uitvoering van hun bevoegdheden informatie
nodig over de kinderopvangaanbieders die op de openbare lichamen aanwezig zijn. Dit
artikel bepaalt daarom dat het bestuurscollege op verzoek van die ambtenaren een overzicht
verstrekt van alle houders van kindercentra en gastouders die over een exploitatievergunning
beschikken. Deze houders en gastouders zullen in beginsel jaarlijks worden bezocht
door de toezichthouder. Tevens zal er eens per drie jaar bezoek plaatsvinden in het
kader van onderzoek naar de financiële administratie. Daarnaast kan incidenteel onderzoek
plaatsvinden als daar aanleiding voor is. Indien er tekortkomingen worden geconstateerd,
kan nader onderzoek worden verricht.
Artikel 5.4
Deze bepaling gaat over het vaststellen en openbaar maken van inspectierapporten.
Voor het toezicht op de kwaliteit zijn de relevante onderdelen van de artikelen 20
en 21 van de Wet op het onderwijstoezicht overgenomen in dit artikel.
§ 2. Verhouding bestuursrecht en strafrecht
Artikel 5.5
Artikel 5.5 gaat over de verhouding tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke
handhaving. Dit is toegelicht in paragraaf 9.4.1 van het algemene deel van de memorie
van toelichting.
Artikel 5.6
Dit artikel regelt de bevoegdheden van de Minister om bij een overtreding een last
onder dwangsom op te leggen. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom
is een belangrijk handhavingsinstrument.
Artikel 5.7
In artikel 5.7 is de bevoegdheid voor de Minister opgenomen om naar aanleiding van
een overtreding een bestuurlijke boete op te leggen. Dit is toegelicht in paragraaf 9.4.2
van het algemene deel van de memorie van toelichting. Het opleggen van de bestuurlijke
boete is als een discretionaire bevoegdheid vormgegeven. Hiermee kan de Minister zelf
beslissen wanneer een bestuurlijke boete wel en niet gerechtvaardigd is.
Het eerste lid betreft de overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden
opgelegd van ten hoogste de tweede categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van
het Wetboek van Strafrecht BES (nu $ 2.800). Voorgesteld wordt om in deze categorie
artikel 2.16 (tweemaal jaarlijks overleg tussen bestuurscollege, kinderopvang en basisscholen)
in te delen.
Het tweede lid gaat over overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete van ten hoogste
de vierde categorie (nu $ 14.000) kan worden opgelegd. Het voorstel is om in deze
categorie de artikelen 2.1, eerste lid (vergunningplicht), 2.3 tot en met 2.15 (kwaliteitsvoorschriften),
2.17 (voorwaarden voor aanbieden plusopvang), 3.15 (kosten opvang zonder kinderopvangvergoeding)
en artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 5.2,
eerste lid (medewerkingsplicht).
Het derde lid heeft betrekking op opzettelijke overtreding van de in het eerste en
tweede lid genoemde gedragingen. In dat geval is het boetemaximum een boete van de
vijfde categorie (nu $ 56.000).
Lid vier regelt de maximale boete bij overtreding van artikel 4.2, over gegevensverstrekking
door houders van kindercentra en gastouders. In dat geval is de maximale boete het
bedrag dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderopvangvergoeding is ontvangen
tot ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie. Indien de overtreding niet tot
een benadelingsbedrag heeft geleid, is een boete van de derde boetecategorie (nu $ 5.600)
het boetemaximum. De reden om hier voor de derde categorie te kiezen en bij ouders
voor de tweede categorie, is dat een bestuurlijke boete afschrikwekkende werking dient
te hebben. Gelet daarop is een hogere boete nodig voor een opvangorganisatie of gastouder
dan voor een ouder.
De bestuurlijke boete wordt opgelegd per overtreding van de inlichtingenverplichting.
Indien de kinderopvangorganisatie ten behoeve van tien kinderen niet goed de inlichtingenverplichting
nakomt (door opgave van een teveel aan uren), bestaat de mogelijkheid om per overtreding
(dus in totaal tien keer) een bestuurlijke boete op te leggen.
Tot slot wordt artikel 27, zevende en achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht
BES van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarin is geregeld dat, onder omstandigheden,
voor rechtspersonen een boete kan worden opgelegd van de naast hogere categorie. Dat
geldt ook voor een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, maatschap of doelvermogen.
Artikel 5.8
De Algemene wet bestuursrecht bevat diverse waarborgen en randvoorwaarden voor het
opleggen van herstelsancties en punitieve sancties. Die worden, voor zover relevant
voor dit wetsvoorstel, van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 5.8.
Het eerste lid heeft betrekking op titel 5.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Die
titel bevat diverse algemene bepalingen over handhaving en wordt geheel van overeenkomstige
toepassing verklaard op de oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke
boete op grond van het wetsvoorstel.
Het tweede lid heeft specifiek betrekking op de last onder dwangsom. Om die reden
wordt voorgesteld afdeling 5.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige
toepassing te verklaren. Dat geldt ook voor artikel 5:49, tweede lid, van die wet,
dat regelt dat gegevens zoveel mogelijk in een begrijpelijke taal worden medegedeeld.
Die specifieke bepaling is ook nodig in relatie tot de last onder dwangsom, gezien
de verscheidenheid aan talen die op de openbare lichamen wordt gesproken.
Lid drie gaat over de bestuurlijke boete. De artikelen uit titel 5.4 van de Algemene
wet bestuursrecht worden van overeenkomstige toepassing verklaard, met uitzondering
van artikel 5:53, eerste lid. Die bepaling beperkt de toepasselijkheid van het tweede
en derde lid van artikel 5:53 tot bestuurlijke boetes van meer dan € 340. Met die
uitzondering geldt dat voor elke overtreding een boeterapport of proces-verbaal moet
worden opgemaakt en dat de overtreder steeds in de gelegenheid wordt gesteld om een
zienswijze naar voren te brengen.
Artikel 5.9
Deze bepaling regelt dat de relevante bepalingen uit titel 4.4 van de Algemene wet
bestuursrecht over bestuurlijke geldschulden van overeenkomstige toepassing zijn op
een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete die op grond van dit wetsvoorstel
worden opgelegd. Uitgezonderd zijn de artikelen 4:103 (het wetsvoorstel bevat geen
andere verzuimregeling), 4:109 (de schuldeiser van het bestuursorgaan zal nooit een
bestuursorgaan zijn), 4:118 (artikel 4:8 is niet van toepassing verklaard en hoeft
dus ook niet te worden uitgezonderd) en 4:120, tweede lid (het equivalent van artikel 434a
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bestaat niet in het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering BES).
Artikel 5.10
Deze bepaling gaat over de voorgestelde bevoegdheid om tot tijdelijke sluiting over
te gaan. Die bevoegdheid is toegelicht in paragraaf 9.4.2 van het algemene deel van
de nota van toelichting. Toepassing van deze bevoegdheid is beperkt tot situaties
waarin niet naleving van de bij of krachtens dit wetsvoorstel gestelde voorschriften
ertoe leiden dat de veiligheid of gezondheid van personen in gevaar komt. Als dat
het geval is, kan onmiddellijk worden ingegrepen.
Artikel 5.11
Het voorgestelde artikel 5.11 gaat over schorsing en intrekking van de vergunning
door het bestuurscollege. In paragraaf 9.2.2 van het algemene deel van de memorie
van toelichting is deze bepaling toegelicht. Daarbij is aangegeven dat de schorsings-
en intrekkingsmogelijkheid slechts als ultimum remedium zal worden ingezet. Dat is
in het eerste lid uitgewerkt door toepassing van de bevoegdheid te beperken tot gevallen
waarin herhaaldelijke overtreding heeft plaatsgevonden. Het gevolg van die overtredingen
moet zijn dat de kwaliteit van de kinderopvang of de veiligheid of de gezondheid van
de kinderen of het personeel zodanig in het geding is dat geen sprake is van verantwoorde
kinderopvang als bedoeld in de artikelen 2.4, eerste lid, of 2.6, eerste lid. In aanvulling
daarop biedt het tweede lid de bevoegdheid tot schorsen of intrekken van het deel
van de vergunning dat ziet op plusopvang over te gaan bij het uitblijven van opvang
van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte gedurende een bepaalde periode.
De duur van deze periode wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
De Minister kan het betreffende bestuurscollege adviseren over schorsing of intrekking
van de exploitatievergunning. De Minister is immers bevoegd om een last onder dwangsom
of een bestuurlijke boete op te leggen of tot tijdelijke sluiting over te gaan. De
Minister beschikt dus over informatie over overtredingen die van belang is voor de
toepassing van artikel 5.11.
Het voorgestelde derde lid voorziet erin dat de Minister het bestuurscollege adviseert
over het schorsen en intrekken van de vergunning. Het bestuurscollege zal de maatschappelijke
gevolgen van schorsing of intrekken van de vergunning in zijn besluit meenemen. Het
derde lid regelt dat het bestuurscollege zijn argumenten om het besluit om niet tot
schorsing of intrekken van de exploitatievergunning over te gaan aan de Minister kenbaar
maakt.
Artikel 5.12
Het voorgestelde artikel 5.12 gaan over de strafrechtelijke handhaving van het wetsvoorstel.
De artikelen die daarvoor in aanmerking komen zijn de artikelen 2.1, 2.3 tot en met
2.6, 2.8, 2.11 tot en met 2.13, 2.17, 3.15, 4.2 en 4.3. Het eerste lid gaat over opzettelijk
handelen; in dat geval is sprake van een misdrijf. Ontbreekt opzet, dan is sprake
van een overtreding.
Artikel 5.13
Dit artikel stelt voor dat de Minister ten aanzien van bepaalde bevoegdheden mandaat
of machtiging kan verlenen. Dat houdt in dat deze bevoegdheden namens de Minister
worden uitgeoefend door iemand anders. Het gaat om de bevoegdheid tot het opleggen
van een last onder dwangsom, een bestuurlijke boete, een tijdelijk exploitatieverbod
en het adviseren over het schorsen of intrekken van een vergunning als bedoeld in
artikel 5.11, eerste of tweede lid.
Artikel 6.1
Dit artikel voorziet in een jaarlijks overleg over het functioneren van het kinderopvangstelsel.
Aan dat overleg nemen deel: de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen,
de bestuurscolleges van de openbare lichamen en de aangewezen toezichthouders. Deze
bepaling is toegelicht in paragraaf 3.6 van het algemene deel van de memorie van toelichting.
Artikel 6.2
Dit artikel bevat de mogelijkheid voor de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen
om in geval van calamiteiten bepaalde financieringsvoorwaarden buiten werking te stellen
en vrijstelling of ontheffing te verlenen voor bepaalde kwaliteitseisen, indien een
houder van een kindercentrum of een gastouder als gevolg van een calamiteit niet aan
die eisen kan voldoen. Voor deze instrumenten is gekozen, omdat het in een dergelijke
situatie nodig kan zijn om voortvarend te handelen.
Het gaat om voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 2.4, vierde lid, onder
b, c, d, e, h, i en k, 2.6, vijfde lid, onderdeel a, 2.17, onderdelen a, b, c, d,
e en g, 3.3, 3.4 en 3.11. De in deze artikelen opgenomen eisen en voorwaarden kunnen
in een situatie van een pandemie, orkaan of aardbeving niet altijd door een kinderopvangorganisatie
of ouder worden gerealiseerd. Op die wijze wordt voorkomen dat een organisatie de
deur moet sluiten terwijl kinderopvang gewenst en nodig kan zijn. Voorwaarde is wel
dat het voor kinderen en medewerkers veilig is en de gezondheid niet in het gedrang
komt.
Artikel 6.3
Artikel 6.3 is een experimenteerbepaling. Deze bepaling is toegelicht in paragraaf 5.5.3
van het algemene deel van de memorie van toelichting.
Artikel 6.4
Met artikel 6.4 worden enkele wijzigingen van de Wet primair onderwijs BES voorgesteld,
die voortvloeien uit of samenhangen met de nieuwe regels over kinderopvang voor Caribisch
Nederland.
Om een soepele overgang van de dagopvang naar de basisschool te ondersteunen wordt
in groep 1 en 2 van de basisschool een programma voor vroegschoolse educatie verplicht
gesteld, als vervolg op het programma voor voorschoolse educatie in de dagopvang.
Hierin voorzien de voorgestelde onderdelen A, B en C. Dit draagt bij aan de doorlopende
ontwikkel- en leerlijn voor kinderen. Daarnaast worden basisscholen met het in onderdeel D
voorgestelde artikel 121b van de Wet primair onderwijs BES verplicht om mee te werken
aan de totstandkoming van een gesprek als bedoeld in artikel 2.15 van dit wetsvoorstel.
Zowel de kinderopvang als de basisschool moeten zich dus inspannen om het gesprek
plaats te laten vinden.
Ten behoeve van een goede verbinding en samenwerking tussen de kinderopvang en het
basisonderwijs in Caribisch Nederland en in het verlengde van artikel 2.16 van dit
wetsvoorstel worden basisscholen met het in onderdeel D voorgestelde artikel 121a
van de Wet primair onderwijs BES verplicht om deel te nemen aan het tweemaal jaarlijks
overleg tussen de kinderopvang, het basisonderwijs en het openbaar lichaam.
Artikel 6.5
Artikel 6.5 bevat het overgangsrecht. Het overgangsrecht is toegelicht in paragraaf 14.1
van het algemene deel van de memorie van toelichting.
Deze memorie van toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister voor Primair
en Voortgezet Onderwijs.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Tegen |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.