Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 23-24 oktober 2023 (eerste deel)(Kamerstuk 21501-32-1585)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1594
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 oktober 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 9 oktober 2023 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
23-24 oktober 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1585).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 oktober 2023 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 18 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord
die betrekking hebben op onderwerpen die op de agenda van de Raad van 23 en 24 oktober
2023 staan. De overige vragen zullen op een later moment worden beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
De adjunct-griffier van de commissie, Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Landbouw- en Visserijraad op 23 en 24 oktober 2023. Naar aanleiding hiervan hebben
deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
Kaderrichtlijn afvalstoffen: verminderen van voedselverspilling – landbouwaspecten
De leden van de VVD-fractie delen vanzelfsprekend de ambitie om toe te werken naar
het voorkomen van voedselverspilling. Deze leden hebben kennisgenomen van de opvatting
van het kabinet dat de ambitie van de Europese Commissie (EC) te laag zou zijn. Deze
leden verzoeken de regering behoedzaam om te gaan met deze doelstellingen. Welke bindende
maatregelen wil het kabinet verbinden aan deze ambitie? Kan het kabinet hiervan een
overzicht geven?
Antwoord
Sinds 2022 zijn alle Europese lidstaten verplicht om jaarlijks te rapporteren over
de voedselverspilling, conform gedelegeerd besluit (EU) 2019/1597. Binnen deze verplichting
kunnen lidstaten keuzes maken in de te gebruiken methodiek. Dit zorgt er voor dat
de monitoringsresultaten verschillen in detailniveau (per bijvoorbeeld ketensector)
en niet vergelijkbaar zijn. Een goede aanpak begint altijd bij een betrouwbare en
eenduidige monitoring en het daarmee inzichtelijk maken van de verspilling en de kansen
om dit te verminderen. Het is daarom de inzet om de monitoringsverplichting uit te
breiden naar de gehele keten op een wijze die betrouwbaar en vergelijkbaar is. Daarbij
verbindt het huidige kabinet geen nationale bindende maatregelen aan deze ambitie.
Het is aan een volgend kabinet om bindende of verplichtende maatregelen te verkennen
en indien nodig verder uit te werken om zo de nodige versnelling te realiseren.
Wel heeft het huidige kabinet ingezet op vrijwillige maatregelen, bijvoorbeed door
de Stichting Samen Tegen Voedselverspilling (STV) te financieren. Samen met STV is
er in Nederland een succesvolle aanpak gerealiseerd om voedselverspilling te verminderen.
Ook wil het kabinet deze doelstelling vaststellen voor de primaire sector. Waarom
scherpt het kabinet deze doelstelling aan? Kan het kabinet onderbouwen op welke wijze
voedselverspilling, in tegenstelling tot het Commissiestandpunt, ook plaatsvindt in
de primaire productiefase?
Antwoord
Dit is in lijn met met een eerdere toezegging in de Kamerbrief van 2 september 2022
over de invulling van de motie van de leden Grinwis en Boswijk (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1414) om de ambitie voor het tegengaan van voedselverspilling uit te breiden naar de volledige
voedselketen. Er is nu geen doelstelling en geen monitoring voor de primaire sector.
Dit houdt in dat de verspilling op dat niveau niet wordt meegenomen in de verplicht
te rapporteren voedselverspillingscijfers. Dit zorgt ervoor dat ketenpartijen waar
wel wordt gemonitord, er baat bij kunnen hebben om voedselverspilling elders in de
keten te laten plaatsvinden. Juist door het gebrek aan data is hier veel onduidelijkheid
over en is het niet inzichtelijk hoeveel geproduceerd voedsel niet door de ketenpartijen
wordt afgenomen en waarom. Transparantie hierover helpt om de primaire sector te beschermen
tegen het afschuiven van verspilling door partijen verderop in de keten en kansen
te identificeren om deze verliezen te minimaliseren.
Het Commissiestandpunt is dat de impact van voedselverspilling het grootst is bij
de consument en de ketenschakels daarvoor. Het voedsel is dan reeds verwerkt, getransporteerd,
gekookt, etc. Het kabinet is het daarmee eens. Echter, het kabinet stelt zich daarbij
ook op het standpunt dat dit vanwege bovenstaande onvoldoende reden is om de primaire
sector buiten beschouwing te laten.
Het kabinet stelt nu al een voedselverspillingsambitie te hebben van 50 procent voor
retail en consument. Deze leden vragen of bij deze ambitie ook al een jaartal is vastgesteld.
Zij zijn van mening dat doelstellingen wel haalbaar dienen te zijn vastgesteld.
Antwoord
Hiermee wordt de huidige ambitie van Sustainable Development Goal 12.3 bedoeld: voedselverspilling
bij de retail en consument met 50% verminderen in 2030 ten opzichte van 2015 en verminderen
van voedselverliezen in de gehele keten, inclusief verliezen direct na de oogst. Hieraan
hebben alle EU-lidstaten zich gecommiteerd en ook vele Nederlandse bedrijven. Echter
is deze ambitie op vrijwillige basis. De Commissie stelt nu jurdisch bindende doelstellingen
voor.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het kabinet beweert in Nederland al een
vrijwillige monitoringsaanpak te hebben ingericht. Kan het kabinet de meest recente
resultaten van deze monitoring overleggen aan de Kamer?
Antwoord
Uw Kamer ontvangt jaarlijks van mij een brief met informatie over en voortgang van
het verminderen van voedselverspilling. Ik heb de meest recente informatie in mijn
brief van 20 april 2023 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 31 532, nr. 280).
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad (23/24 oktober) op 16 oktober. Deze leden
hebben enkele vragen dan wel opmerkingen.
De vragen van de D66-fractie zullen op korte termijn worden beantwoord.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor
de het schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad (23/24 oktober 2023) op 16 oktober
2023.
Voedselverspilling
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd te lezen dat ook in Europees verband wordt
ingezet op het verminderen van voedselverspilling. Deze leden zijn het eens met het
kabinet dat de ambitie die de EC voorstelt te laag is, aangezien in Nederland en andere
lidstaten een hogere ambitie wordt gehanteerd. Een gelijk (internationaal) speelveld
is belangrijk voor ondernemers. Desalniettemin vinden deze leden dat de primaire sector
in een onmogelijke positie wordt gebracht wanneer zij ook aan deze ambitie moeten
voldoen. Het is nu namelijk zo dat de eisen van afnemers aan de kleur, grootte, vorm
en kwaliteit van producten zó streng zijn dat zij genoodzaakt zijn om heel veel voedsel
weg te gooien of meer gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest te gebruiken. Gegeven
het feit dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest moet worden verminderd
en ook het weggooien van de producten straks onmogelijk wordt, belanden de boeren
en tuinders in een onmogelijke situatie. Hoe kijkt het kabinet hiernaar? Waarom wil
het kabinet de primaire sector hierin meenemen en hoe ziet het kabinet dit concreet
voor zich? Is het kabinet voornemens iets te doen aan de extreem strenge eisen van
afnemers (en consumenten) ten aanzien van voedsel, om verspilling tegen te gaan?
Antwoord
Dit is in lijn met met een eerdere toezegging in de Kamerbrief van 2 september 2022
over de invulling van de motie van de leden Grinwis en Boswijk (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1414) om de ambitie voor het tegengaan van voedselverspilling uit te breiden naar de volledige
voedselketen. Er is nu geen doelstelling en geen monitoring voor de primaire sector.
Dit houdt in dat de verspilling op dat niveau niet wordt meegenomen in de verplicht
te rapporteren voedselverspillingscijfers. Dit zorgt ervoor dat ketenpartijen waar
wel wordt gemonitord, er baat bij kunnen hebben om voedselverspilling elders in de
keten te laten plaatsvinden. Zo kunnen er inderdaad cosmetische eisen aan producten
worden gesteld. Juist door het gebrek aan data is hier veel onduidelijkheid over en
is het niet inzichtelijk hoeveel geproduceerd voedsel niet door de ketenpartijen wordt
afgenomen en waarom. Transparantie helpt om de sector te beschermen tegen het afschuiven
van verspilling door partijen verderop in de keten en kansen te identificeren om deze
verliezen te minimaliseren.
Het kabinet is het met de CDA-fractie eens dat doelen voor de primaire sector wel
haalbaar moet zijn. Daarom is de inzet ook juist om ook de oorzaken van de verliezen
in beeld te brengen zodat dit indien nodig elders in de keten kan worden aangepakt.
Zodra er meer concreet bekend is over de voedselverliezen is het aan een volgend kabinet
om hier eventuele maatregelen voor te nemen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het algemeen bekend is dat in de horeca
erg veel verspilling plaatsvindt. Onder welke categorie valt de horeca wat deze doelstelling
betreft? Op welke manier worden consumenten gestimuleerd,of wellicht gedwongen, om
zuiniger om te gaan met voedsel? Is dit voldoende om de ambitie te kunnen bereiken?
Kan het kabinet aangeven waarom in de ambitie wordt gekozen voor referentiejaar 2020,
terwijl het waarschijnlijk 2024 zal zijn wanneer deze ambitie wordt vastgesteld?
Antwoord
Het voorstel beoogt het volgende te realiseren. Ten eerste, 10% minder verspilling
in de verwerkings- en productiefase in 2030 ten opzichte van 2020. Ten tweede, 30%
minder verspilling per hoofd van de bevolking in de retail, food services en huishoudens
gezamenlijk, ten opzichte van 2020. Horeca valt onder de 30% doelstelling zoals voorgesteld
door de Europese Commissie als «food services». Nederland heeft een uitgebreide consumentenaanpak
ontwikkeld samen met de Stichting Samen Tegen Voedselverspilling. Uw Kamer ontvangt
jaarlijks van mij de informatie over en voortgang van het verminderen van voedselverspilling
in een Kamerbrief (zie voor laatste brief Kamerstuk 31 532, nr. 280). Hierbij is het activeren van de consument om minder voedsel te te verspillen een
belangrijk onderdeel. Om de gewenste vermindering te bereiken is het belangrijk dat
ook de de bedrijven in de voedselketen (meer) verantwoordelijkheid nemen om de consument
te helpen. Denk aan portiegroottes en duidelijke communicatie over houdbaarheid (Tenminste
Houdbaar Tot//Te Gebruiken Tot). Nederland hanteert het referentiejaar 2015 zoals
vastgesteld onder Sustainable Development Goal 12.3. De Europese Commissie stelt als
referentiejaar 2020 voor omdat dat het jaar is waarover voor het eerst de Europese
monitoringsverplichting van kracht is gegaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben met interesse kennisgenomen van
van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad (23/24 oktober) en hebben
hierover enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties kunnen zich niet vinden in het commissievoorstel
voor een doelstelling van 10 en 30 procent minder voedselverspilling. Wat deze leden
betreft moet de lat echt veel hoger. Deze leden vragen het kabinet om minimaal in
te zetten op onze nationale doelstellingen als Europees doel. Ook vragen deze leden
het kabinet om niet af te stappen van juridisch bindende doelstellingen. Vrijblijvende
ambities ondermijnen uiteindelijk het potentieel en het draagvlak. Deze leden onderstrepen
het belang van een duurzaam en houdbaar voedselsysteem. De milieu-impact van de voedselproductie
maakt het extra belangrijk om voedselverspilling tegen te gaan. Biotechnologie biedt,
in aanvulling op natuurinclusieve landbouw, mogelijk een kans om ons voedselsysteem
duurzamer in te richten. Hier wordt in de fiche Verordening Nieuwe Genomische Technieken
kort op ingegaan. Deze leden vragen graag of de doelen voor minder voedselverspilling
samen gaan met doelen voor een duurzame voedselketen. Ook zijn deze leden benieuwd
of en hoe biotechnologie wordt betrokken bij de lopende discussies over voedselverspilling
en het verduurzamen van de voedselketen.
Antwoord
Ik deel de mening van de PvdA en Groenlinks dat biotechnologie mogelijk een kans biedt
om ons voedselsysteem duurzamer in te richten. Dit is ook één van de redenen dat het
kabinet ten principale positief is over het NGT-voorstel en potentie ziet in het gebruik
van deze technieken voor de veredeling van planten (binnen de soortgrens). In het
NGT-voorstel wordt ook stil gestaan bij de mogelijke voordelen van NGT-planten, bijvoorbeeld
voor het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het tegengaan
van voedselverspilling. Het NGT-voorstel is ook om die reden onderdeel van de Green
Deal en de Farm to Fork strategie. Nationaal worden er ook steeds meer gesprekken
en initiatieven opgestart om biotechnologie te betrekken bij de verduurzaming van
de voedselketen, zo is het opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming
2030 en in de Trendanalyse biotechnologie 2023. Op dit moment is biotechnologie nationaal
nog geen onderdeel van de discussie over voedselverspilling.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn voorstander van het handhaven van
de solidariteitscorridors en het mogelijk maken van de uitvoer van Oekraïense producten.
Dit raakt in grote mate het vermogen van Oekraïne om geld te verdienen en de eigen
economie zo goed als mogelijk overeind te houden. Juist in deze tijd kunnen we in
de ogen van deze leden niet anders dan de Oekraïne hierin steunen. Het zou heel raar
zijn om enerzijds miljarden aan steun te verlenen en anderzijds de export en daarmee
het eigen vermogen om valuta te verkrijgen te gaan ondermijnen. Ten tweede leiden
de oplopende prijzen op de wereldmarkt tot grote problemen voor mensen in arme landen,
die afhankelijk zijn van voedselimporten. Zij worden dan meer afhankelijk van import
uit Rusland, terwijl deze juist zouden willen voorkomen dat meer landen voor hun overleven
afhankelijk worden van Rusland. Deze leden vragen het kabinet om zich in te zetten
voor een soepel export van Oekraïne naar de EU en andere landen.
Antwoord
Het faciliteren van de export uit Oekraïne blijft van groot belang. Dit biedt de Oekraïense
economie steun in de rug en kan bijdragen aan de mondiale voedselzekerheid. De afgelopen
Raad heb ik, evenals de collega’s uit andere lidstaten, de nationale importverboden
van de drie genoemde lidstaten veroordeeld, omdat deze indruisen tegen het EU gemeenschappelijk
handelsbeleid alsmede de beginselen van de interne markt, en de EU eensgezindheid
in steun aan Oekraïne ondermijnen. Afhankelijk van de discussie tijdens de Raad over
de actuele situatie zal ik dit standpunt zo nodig herhalen of steun uitspreken als
andere lidstaten een gelijkluidend standpunt inbrengen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat er lopende discussies zijn
over de visbestanden in de Oostzee. De beperkingen hierop volgt het kabinet met het
oog op mogelijke precedenten. Deze leden vragen het kabinet om dit nader toe te lichten
en zijn benieuwd welke visbestanden hierbij specifiek worden bedoeld. Gezien de mogelijke
precedentwerking vragen deze leden of het kabinet kort uiteen kan zetten welke standpunten
er worden ingenomen door betrokken landen met betrekking tot het sluiten van de gerichte
visserij op de centrale Oostzeeharing.
Antwoord
Het Spaanse voorzitterschap streeft op de Landbouw en Visserijraad van 23 en 24 oktober
aanstaande naar een politiek akkoord op de vangstmogelijkheden voor visbestanden in
de Oostzee. In deze context loopt een discussie over de vangstmogelijkheden voor Centrale
Oostzeeharing.
De Internationale Raad voor het Onderzoek naar de Zee (International Council for the
Exploration of the Sea, ICES) heeft hierover een vangstadvies gegeven en daarbij aangegeven
dat er geen 95% zekerheid is op herstel van het bestand. In het meerjarenplan Oostzee
staat dat als er geen 95% zekerheid is, aanvullende maatregelen nodig zijn. De Europese
Commissie heeft in dat kader een volledige sluiting van de gerichte visserij voorgesteld
en gaat daarbij voorbij aan het treffen van mogelijke andere maatregelen die ook effectief
kunnen zijn. Het meerjarenplan Oostzee biedt deze ruimte wel en schrijft alleen voor
dat in dergelijke situaties aanvullende maatregelen moeten worden genomen. Het meerjarenplan
stelt niet dat per definitie overgegaan moet worden tot het sluiten van de gerichte
visserij. Andere aanvullende maatregelen zijn ook mogelijk, mits deze effectief genoeg
zijn.
De Baltische lidstaten hebben unaniem hun uitdrukkelijke zorg over dat voorstel geuit.
Dit voorstel gaat verder dan het wetenschappelijke advies en de sociaaleconomische
impact van een volledige sluiting is voor deze lidstaten groot. Ook alle niet-Baltische
lidstaten, waaronder Nederland, hebben hun uitdrukkelijke zorgen geuit, omdat eenzelfde
paragraaf ook in andere Meerjarenplannen is opgenomen. Wanneer ICES in de toekomst
in een vangstadvies voor een ander visbestand opneemt dat de kans op herstel kleiner
is dan 95%, dan zal gekeken worden naar de maatregelen die nu voor Centrale Oostzeeharing
genomen worden.
Naar verwachting zullen op de Landbouw en Visserijraad de Baltische en niet-Baltische
lidstaten niet afwijken van hun posities. Ook ik zal mijn zorgen uiten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De vragen van de PvdD-fractie zullen op korte termijn worden beantwoord.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Landbouw- en Visserijraad (23/24 oktober). Deze leden hebben nog enkele vragen hierover.
De leden van de CU-fractie zijn allereerst blij met de inzet van het kabinet op een
hogere Europese ambitie bij het tegengaan van voedselverspilling in de landbouwsector.
Deze leden vragen in dit kader of de Europese Commissie bereid is om te kijken welke
Europese wetgeving voedselverspilling juist in de hand werkt, met name wanneer het
gaat om kwaliteitsstandaarden die zo strak zijn dat de EC lijkt te vergeten dat het
om natuurproducten gaat en dat weersomstandigheden elk jaar kunnen verschillen.
Antwoord
Het is nu niet duidelijk of de Europese Commissie bereid is om te kijken welke Europese
wetgeving voedselverspilling juist in de hand werkt. De Europese Commissie stelt voor
de primaire sector geen doelen voor. Het kabinet pleit juist wel voor een monitoringsverplichting
en daaropvolgend een doelstelling voor de primaire sector om beter in beeld te krijgen
hoe groot dit soort problemen precies zijn. Ik zal dit punt daarom meenemen in de
gesprekken en onderhandelingen met de Europese Commissie.
De leden van de CU-fractie hebben daarnaast vragen over de koolstofcertificering en
de koolstofmarkt. Deze leden vragen of er voldoende uniformiteit in de certificaten
voorzien is. Wil het kabinet daar scherp op zijn, als de stukken beschikbaar komen?
In hoeverre verwacht het kabinet dat Europese voorstellen een voldoende stimulerende
werking zal hebben op het verbouwen van biobased bouwmaterialen?
Antwoord
De verordening voor het tot stand brengen van een vrijwillig EU certificeringskader
voor koolstofverwijdering heeft als doel om uniformiteit in koolstofcertificaten te
creëren binnen de EU. De besluitvorming hierover vindt plaats in de Milieuraad waar
Nederland zich inzet voor strikte kwaliteitscriteria en uniformiteit in het toezicht
op certificerende instellingen binnnen de EU. Nederland ondersteunt daarnaast de verplichting
voor certificatieschema’s om erkend te zijn door de Europese Commissie als voorwaarde
om gebruikt te mogen worden voor certificatie binnen dit kader.
Na de inwerkingtreding van de verordening zal de Europese Commissie gedelegeerde handelingen
met activiteit-specifieke certificeringsmethodologieën publiceren. Aangezien koolstofopslag
in producten, waaronder biobased bouwmaterialen, een van de categorieën koolstofverwijderingsactiviteiten
is die onder het EU kader gecertificeerd kunnen worden, zal hier een aparte certificeringsmethodologie
voor ontwikkeld worden.
De ontwikkeling van een certificeringsmethodologie is een randvoorwaarde voor telers
en andere partijen in de biobased bouwketen om hun activiteiten vrijwillig te kunnen
laten certificeren en te verwaarden middels koolstofcertificaten. De inkomsten uit
de verkoop hiervan zijn nodig in aanvulling op de inkomsten uit de verkoop van de
gewassen om het verdienmodel voor telers sluitend te maken. Wanneer de markt voor
biogrondstoffen voor biobased bouwen een «volwassen» markt is en de prijzen voldoende
hoog zijn, zijn deze aanvullende inkomsten uit de verkoop van koolstofcertificaten
niet meer nodig. De koolstofcertificaten hebben dus een aanjagende functie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Landbouw-
en Visserijraad 23-24 oktober 2023. Daarover resteren een set vragen en opmerkingen.
De leden van de BBB-fractie constateren dat het voorstel van de Europese Commissie
voor juridisch bindende doelstellingen voor het verminderen van voedselverspilling
vragen oproept. Deze leden erkennen de negatieve impact van voedselverspilling, maar
vragen of juridisch bindende doelstellingen op Europees niveau de juiste stap zijn.
Kan Nederland dit niet beter nationaal afspreken in het kader van subsidiariteit?
Wordt het subsidiariteitsbeginsel voldoende getoetst in het onderhavige voorstel?
Is het wel verstandig om in de EU uit te dragen dat de doelstellingen voor voedselverspilling
«te laag» zijn volgens Nederland, terwijl sommige lidstaten nog mogelijk niet zo snel
als Nederland kunnen toewerken naar minder voedselverspilling?
Antwoord
Alle lidstaten hebben zich gecommitteerd aan een nog hoger ambitieniveau, namelijk
Sustainable Development Goal 12.3: voedselverspilling bij de retail en consument met
50% verminderen in 2030 ten opzichte van 2015 en verminderen van voedselverliezen
in de gehele keten, inclusief verliezen direct na de oogst. Sommige lidstaten zijn
minder ver dan Nederland. Voedselconsumptie heeft van de totale Europese consumptie
de grootste milieu-impact en biodiversiteitsvoetafdruk. In het voorstel concludeert
de Europese Commissie dat de verscheidene ondernomen acties en de groeiende bewustwording
van de negatieve impact en consequenties van voedselverspilling tot op heden onvoldoende
hebben geleid tot een vermindering van voedselverspilling. De jurdisch bindende doelstellingen
zijn dan ook bedoeld om lidstaten verantwoordelijk te stellen voor het versnellen
van de reductie van voedselverspilling in de voedselketen en huishoudens. Dit moet
zorgen voor voldoende en consistente actie van alle lidstaten om voedselverspilling
te verminderen, in lijn met de inspanningen van een aantal voorlopende lidstaten zoals
Nederland.
Ondanks dat het kabinet er begrip voor heeft dat sommige lidstaten nog bezig zijn
met het uitwerken van een aanpak, mogen de doelstellingen wel ambitieus genoeg zijn
om over de gehele linie te zorgen voor een versnelling in de verminderen van voedselverspilling.
Het voorstel is gebaseerd op artikel 192 VWEU. Artikel 192 VWEU geeft de EU de bevoegdheid
om wetgeving te maken ter behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van
het milieu, ter bescherming van de gezondheid van de mens, voor een behoedzaam en
rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en ter bevordering op internationaal
vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen,
en in het bijzonder in de strijd tegen klimaatverandering. Het voorstel heeft tot
doel om de milieu en klimaateffecten van de textiel- en voedselsector te verminderen.
Gezien het feit dat er voor zowel textiel als voedsel sprake is van handel op EU-niveau,
kan dit doel onvoldoende door lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden
verwezenlijkt. Hierom is er een EU-aanpak nodig. Dit is ook bevordelijk voor gelijk
speelveld.
De leden van de BBB-fractie vragen hoe het kabinet de zorgen van Polen wat betreft
de impact van EU-wetgeving (zoals EU ETS) op de Nederlandse landbouwsector en voedselindustrie
beziet. Kan de Minister een analyse geven van de zorgen die hij krijgt van Nederlandse
belangenbehartigers, wat betreft de impact van EU-wetgeving?
Antwoord
Polen uit zijn zorgen over de impact van het EU ETS op de elektriciteitsprijzen in
de landbouwsector en voedselindustrie. De hoge elektriciteitsprijzen zijn een punt
van zorgen, zowel voor de Minister als Nederlandse belangenbehartigers. Vanwege deze
zorgen is dit jaar onder andere een prijsplafond ingesteld, naast andere maatregelen
om de koopkracht van burgers en bedrijven te ondersteunen. De impact van het EU ETS
op de hoogte van elektriciteitsprijzen in Nederland is echter gering, de hoge elektriciteitsprijzen
zijn voornamelijk een gevolg van de oorlog in Oekraïne en de resulterende energiecrisis.
De leden van de BBB-fractie vragen of het kabinet kan uitleggen waarom het kabinet
het oneens is dat «recent aangenomen wetgeving opnieuw ter discussie wordt gesteld»?
Is de discussie en het debat over ingrijpende, sociaaleconomisch en maatschappelijke
wetgeving niet juist een vorm van goede controle op (de uitvoering van) wetgeving?
Hoe anders dan wetgeving «ter discussie te stellen», moet wetgeving voldoende dan
worden gecontroleerd?
Antwoord
Naast de Landbouw- en Visserijraad is de regelgeving ook aangedragen als diversenpunt
voor de Milieuraad van 16 oktober en de Energieraad van 17 oktober. Naast agendering
op deze Raden zijn ook juridische zaken gestart tegen de regelgeving bij het Hof van
Justitie van de EU. Het kabinet acht het altijd van belang om de impact van EU-wetgeving
in de gaten te houden en waar nodig ter discussie te stellen. Echter, er hebben de
afgelopen twee jaar onderhandelingen plaatsgevonden over de herziening van de ETS
regelgeving. Er is in deze tijd meerdere malen over de impact gesproken in diverse
Raadsformaties. Zowel het Europees Parlement als de lidstaten hebben met ruime meerderheden
de regelgeving aangenomen in april en mei van dit jaar. De regelgeving wordt op dit
moment nog in alle lidstaten geïmplementeerd in nationale wet- en regelgeving. Er
zijn al diverse evaluaties voorzien, onder andere in 2025, 2026 en 2028. Kortom, de
discussie is breed gevoerd in de afgelopen jaren, op basis van de uitkomsten van de
discussies is recent wetgeving aangenomen, waarvan de implementatie nu loopt en er
zijn reeds voldoende evaluatiemomenten voorzien om de effecten in de praktijk te bespreken
en zo nodig te ondervangen.
De leden van de BBB-fractie vragen tot slot of het kabinet in het licht van groeiende
vraag naar voedselproductie en toenemende onzekerheid door conflicten en oorlogen
wereldwijd, een «ambitieus Europees klimaatbeleid» nog wel als haalbaar ziet.
Antwoord
De extreme weersomstandigheden, zoals die afgelopen jaren in veel Europese landen
hebben plaatsgevonden, onderstrepen het belang van een ambitieus EU klimaatbeleid
en versterking van de weerbaarheid van landbouw in de EU om de voedselproductie op
lange termijn veilig te stellen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. Holtjer, adjunct-griffier