Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken Covid-19 en 138e OMT advies
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1781 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 februari 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 14 januari 2022 over de stand van zaken Covid-19 en 138e OMT advies (Kamerstuk
25 295, nr. 1717).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 februari 2022 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 14 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-, D66-, CDA- en de ChristenUnie-fracties
De leden van de VVD-fractie, de D66-fractie, de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie
hebben kennisgenomen van de stand van zakenbrief COVID-19 van 14 januari jl. alsmede
van het 138e Outbreak Management Team (OMT)-advies van 13 januari jl. Zij constateren
dat na het verschijnen van deze brief inmiddels een drietal debatten is gevoerd in
de Kamer over het coronavirus en de maatregelen daartegen, te weten op 20 januari
(Handelingen II 2021/22, nr. 40, item 9), 26 januari (Handelingen II 2021/22, nr. 42, item 6) en 1 februari jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 44, Debat over de Goedkeuringswet
vierde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19) Daarnaast hebben
feitelijke vragenrondes plaatsgevonden op 21 januari jl. over het rapport over de
effectiviteit van verschillende toepassingen van het Coronatoegangsbewijs en op 27 januari
jl. over de geldigheidsduur van het coronatoegangsbewijs in geval van vaccinatie of
herstel. Zij hebben derhalve op dit moment geen aanvullende schriftelijk vragen aan
de Minister die gekoppeld zijn aan de stand van zakenbrief COVID-19 van 14 januari
jl.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het 138e OMT-advies. Genoemde
leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Zij willen graag weten of medische mondneuskapjes wel door kinderen gebruikt mogen
worden. Op verschillende verpakkingen van mondneusmaskers staat het volgende afgedrukt:
«This mask is designed to be used by adults. Not by children.» Graag ontvangen deze
leden hierop een reactie.
Antwoord
In het 138e OMT-advies staat dat het mondkapjesadvies in lijn is met de adviezen van de World
Health Organization (WHO). De WHO adviseert om kinderen van 5 jaar oud of jonger geen
mondkapjes te laten gebruiken. Kinderen tussen de 6 en 11 jaar oud wordt geadviseerd
om mondkapjes te gebruiken als er veel risico op besmetting is. Hierbij moet worden
opgemerkt dat dit geen medische mondneusmaskers hoeven te zijn als het kind geen medische
aandoeningen heeft, maar dat er geen bezwaar is op het gebruik van medische mondneusmaskers
bij kinderen in deze leeftijdsgroep. Kinderen vanaf 12 jaar hebben dezelfde mondkapjesadviezen
als volwassenen volgens de WHO.
De adviezen voor mondkapjes bij kinderen zijn terug te vinden in de volgende documenten
van de WHO:
– Coronavirus disease (COVID-19): Children and masks (who.int) (augustus 2020)
– COVID-19 infection prevention and control living guideline: mask use in community
settings, 22 December 2021 (who.int) (december 2021)
Zij willen nogmaals benadrukken dat corona niet het virus van kinderen en jongeren
is en vragen de proportionaliteit voor het dragen van mondneusmaskers medisch wetenschappelijk
te onderbouwen. Tot hoeveel minder besmettingen onder risicogroepers leidt het dragen
van mondneusmaskers door kinderen/jongeren op de voorgeschreven locaties?
Antwoord
De mondneusmaskerplicht en -adviezen maken onderdeel uit van een breder pakket aan
maatregelen. Deze maatregelen moeten in samenhang bezien worden. Het is niet mogelijk
per maatregel, per doelgroep en per setting te berekenen hoe groot het effect op het
reproductiegetal is. Het maatregelenpakket tezamen helpt om de verspreiding van het
virus te voorkomen en daarmee het reproductiegetal te reduceren. In het 138eOMT-advies wordt het belang van het combineren van het gebruik van mondneusmaskers
en bijvoorbeeld de basismaatregelen nader toegelicht.
Genoemde leden ontvangen graag de medisch wetenschappelijke onderbouwing voor het
dragen van mondneusmaskers in de buitenlucht. Tot hoeveel besmettingen minder leidt
het dragen van mondneusmaskers op voorgestelde buitenlocaties volgens het OMT?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op uw vorige vraag.
Er is niet per maatregel, per doelgroep en per setting te berekenen hoe groot het
effect op het reproductiegetal is.
Er zijn deze leden geen rapporten bekend die de proportionaliteit voor het dragen
van mondneusmaskers onderbouwen. Op de lijst die in de weekstaten van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt gepubliceerd, staan van bijna een half
miljoen vermoedelijke locaties waar Nederlanders besmet raakten met het coronavirus,
geen buitenlocaties. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.
Antwoord
In het brononderzoek, dat door de GGD wordt uitgevoerd bij personen met een positieve
testuitslag voor SARS-CoV-2, wordt nagegaan of er gerelateerde ziektegevallen zijn
die de bron kunnen zijn. Als dit het geval is wordt vermeld in welke setting de besmetting
mogelijk heeft plaatsgevonden. In de versie van 1 februari is voor slechts 3,5% van
de gemelde personen met een positieve testuitslag de setting gemeld. Sinds begin november
2021 zijn het aantal en percentage personen immers onderschattingen van de werkelijke
aantallen en percentages in verband met een sterk afgeschaald BCO. De vragen die gesteld
worden t.a.v. de mogelijke bron zijn beperkt tot de in de lijst genoemde settings
omdat de ervaring leert dat deze het vaakst genoemd worden en omdat deze de juiste
balans hebben qua onderscheidend vermogen. Daarbij zijn er enkele waar ook buitenlocaties
onderdeel van uit kunnen maken (zoals sport en studentenactiviteiten).
Hoe kan het eigenlijk dat aerogene transmissie, besmetting via het inademen van elkaars
adem, welke sinds mei 2021 de gouden standaard voor het karakter van corona vormt
volgens het Centers for Disease Control and Prevention (CDC) en de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO), begin 2022 nog altijd niet is geïntegreerd in de adviezen van het OMT?
Antwoord
Zowel de basismaatregelen (afstand houden, frisse lucht) als de bronmaatregelen (thuis
blijven en testen bij klachten) zijn gericht op het voorkomen van besmettingen en
vormen de basis van alle OMT adviezen.
Waarom is het Nederlandse onderzoek «Effect van verschillende ventilatiehoeveelheden
op aerogene transmissie van SARS-CoV-2» dat door ons eigen RIVM werd gepubliceerd,
niet geïntegreerd in de adviezen van het OMT?
Antwoord
Voor ventileren van publieke ruimtes geldt: minimaal voldoen aan de eisen uit het
bouwbesluit. Dat komt overeen met de uitkomsten van het genoemde RIVM onderzoek. Dit
maakt ook onderdeel uit van de OMT adviezen.
Waarom kan de voorstelling niet gemaakt worden dat wanneer ventilatie volgens het
oude bouwbesluit kan leiden tot 70 procent minder besmettingen in nachtclubs, de besmettingen
met corona in de buitenlucht, waar de ventilatie maximaal is, tot nagenoeg nihil zullen
dalen en regels in de buitenlucht derhalve niet proportioneel zijn? Graag ontvangen
genoemde leden een medisch wetenschappelijke onderbouwing voor wat voor vrijheidsbeperkende
maatregelen (zoals opgesomd in de Wet publieke gezondheid (Wpg)) in de buitenlucht
dan ook.
Antwoord
Het is niet mogelijk de effectiviteit van elke maatregel afzonderlijk weer te geven.
Daarbij geldt dat elke maatregel op zichzelf misschien geen heel groot effect heeft,
maar samengenomen als pakket wel degelijk effectief is. De maatregelen die in de buitenlucht
gelden, worden onder andere genomen met de overweging om ook verkeersbewegingen, in
bijvoorbeeld uitgaansgebieden te voorkomen, omdat die ook kunnen leiden tot extra
besmettingen. Kern van het treffen van contactbeperkende maatregelen is dat er minder
contacten plaats hebben waarbij mensen kunnen worden besmet.
De leden van de PVV-fractie ontvangen graag de medisch wetenschappelijke onderbouwing
voor het niet van toepassing laten zijn van de quarantaineplicht voor geboosterden.
Antwoord
In de Kamerbrief van 14 januari jl. heb ik u gemeld dat mensen die een boostervaccinatie
hebben ontvangen, niet meer in quarantaine hoeven na nauw contact met een besmet persoon.
Dit besluit is genomen op basis van het 138e en 139e OMT-advies (Kamerstuk 25 295, nr. 1777). Het OMT stelt in het 139e advies:
«De schattingen van de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuisopname in de laatste acht
weken (19 november 2021 t/m 13 januari 2022), waarin het merendeel van de opnames
als gevolg van besmetting met de deltavariant was, laat fraai de toename van bescherming
tegen ernstige ziekte zien na een booster. De bescherming tegen ziekenhuisopname was
85% voor degenen die alleen de basisserie hadden ontvangen en liep op naar 97% voor
degenen die ook de booster hadden ontvangen. De bescherming tegen IC-opname was 93%
en 98%, respectievelijk. De absolute toename in bescherming na de booster betrof vooral
de oudere leeftijdsgroepen waar de bescherming na de basisserie lager was dan voor
jongeren: voor de leeftijdsgroepen van 70 jaar en ouder bedroeg deze toename 20 procentpunt
(van 76% naar 96%) voor ziekenhuisopname, en 9 procentpunt (van 89% naar 98%) voor
opname op de IC.»
Naar aanleiding van een grootschalig onderzoek dat is gedaan met ruim een half miljoen
testen uit de GGD teststraten heeft het RIVM op 8 februari jl. geconcludeerd dat een
boostervaccinatie nog altijd zeer effectief is:
«De kans op corona na besmetting met de deltavariant was na een afgeronde basisserie
76% kleiner en na een infectie 78% kleiner, dan wanneer je niet was gevaccineerd en
niet eerder een corona-infectie had. De bescherming tegen infectie met de omikronvariant
was na vaccinatie 33% en na een eerdere infectie 25%. Na boostervaccinatie steeg de
bescherming tegen delta naar 93% en tegen omikron naar 68%. Mensen die volledig gevaccineerd
zijn met de basisserie én eerder een corona-infectie hadden, waren beter beschermd
tegen de delta- en omikronvariant dan mensen die alleen gevaccineerd zijn, of alleen
een eerdere infectie hadden. (...) Uit internationaal onderzoek blijkt dat de bescherming
van vaccinatie beter is tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname, dan tegen milde
ziekte. Boostervaccinatie verhoogt deze bescherming verder, ook bij de omikronvariant.
Dit betekent dat als je besmet wordt met corona ondanks (booster-) vaccinatie, de
kans veel kleiner is dat je ernstig ziek wordt.»1
Een persoon die enkel de primaire vaccinatiereeks heeft ontvangen, blijkt dus besmettelijker
en loopt een groter risico opgenomen te worden in het ziekenhuis na een omikron-besmetting.
De boostervaccinatie brengt de vaccineffectiviteit weer voldoende op peil en zorgt
ervoor dat een reiziger minder besmettelijk is indien deze, ondanks de testverplichting
voor vertrek naar Nederland, toch besmet is geraakt met het coronavirus.
Vanwege dit wetenschappelijk gegeven heeft het kabinet besloten om reizigers die langer
dan een week geleden een boostervaccinatie hebben ontvangen, uit te zonderen van de
quarantaineplicht die geldt voor reizigers uit zeer hoogrisicogebieden. Hierover heb
ik u met de brief van 25 januari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 1746).
Genoemde leden merken op dat zowel volledig gevaccineerden, geboosterden en ongevaccineerden
het virus nog steeds kunnen verspreiden. Het valt deze leden op dat in veel landen
om ons heen (Verenigd Koninkrijk, Ierland, etc.) al enige tijd gerekend wordt met
meer besmettingen per honderdduizend inwoners onder gevaccineerden, in alle leeftijdgroepen,
maar dat dit voor de Nederlandse situatie niet het geval zou zijn. Er waart hier geen
andere virus en geen andere virusvariant dan daar. Voor het laatst werd de Kamer hierover
geïnformeerd door de heer Van Dissel tijdens de technische briefing van 1 december
2021 (sheet 7). Deze leden krijgen graag actuele informatie over de Nederlandse situatie.
Antwoord
U wordt op verschillende manieren op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van het
virus, inclusief de invloed van vaccinatie op overdracht van het virus. Tijdens de
technische briefing van 26 januari heeft de heer van Dissel ook een vergelijking van
de internationale situatie gegeven. Op het coronadashboard staat de meest actuele
informatie over de Nederlandse situatie; in de OMT adviezen en de stand van zaken
brieven vindt u, naast de actuele informatie, ook de duiding. Daarnaast publiceert
het RIVM elke week een update over de epidemiologische situatie. Via die wegen wordt
u onder andere geïnformeerd over het aantal besmettingen per leeftijdsgroep alsmede
de vaccinatiestatus per leeftijdsgroep.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom mensen die de boosterprik ontvangen
hebben, uitgezonderd zijn van quarantaine en volledig gevaccineerden, eenmaal gevaccineerden
en ongevaccineerden zonder klachten wel in quarantaine moeten. Ruim zes miljoen volwassen
Nederlanders hebben de boosterprik niet gehaald. Als de jongeren tussen de 13–18 jaar
worden meegerekend, zijn het er nog veel meer. Deze mensen allemaal wel in quarantaine
laten gaan en de rest niet, kan ons land op korte termijn volledig ontregelen. Graag
ontvangen genoemde leden een reactie.
Antwoord
Het kabinet maakt een constante afweging tussen het beschermen van de toegankelijkheid
van de zorg enerzijds en het beschermen van essentiële maatschappelijke processen
anderzijds. Door het hoge aantal besmettingen met de omikronvariant gaan veel mensen
in isolatie of quarantaine. Dit heeft een ontwrichtend effect op de samenleving. Kinderen
lopen leerachterstanden op en essentiële bedrijfsprocessen worden belemmerd. Als gevolg
van deze constante afweging heeft het kabinet de quarantaineregels verruimd.
Zo heeft het kabinet de richtlijn van het 138ste OMT-advies overgenomen en het quarantaineadvies voor nauwe contacten per 15 januari
jl. laten vervallen voor:
– personen die meer dan 1 week geleden een boosterprik hebben gehad. De boosterprik
draagt bij aan het verkleinen van de overdrachtskans van het virus, en het verlagen
van het risico op ernstig ziek worden.
– personen die minder dan 8 weken geleden positief zijn getest.
– personen die vanaf 1 januari 2022 positief zijn getest op het coronavirus.
In het antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat mensen die een booster hebben gehaald
aanzienlijk minder kans hebben om besmet te raken en om anderen te besmetten. Hetzelfde
geldt voor mensen met een recente coronabesmetting. Daarom kunnen deze mensen volgens
het OMT worden uitgezonderd op het quarantaineadvies. Daarnaast heeft het kabinet
een aantal andere uitzonderingen gemaakt.
Personen die onmisbaar zijn voor hun werk zijn ook uitgezonderd op het quarantaineadvies.
Hierdoor hoeven vanaf 25 januari jl. werknemers in essentiële bedrijfsprocessen niet
meer in quarantaine na nauw contact. Werknemers en werkgever bepalen hierbij in goed
overleg welke functies in aanmerking komen voor een uitzondering op het quarantaineadvies.
Hierbij staat voorop dat de werknemer klachtenvrij is en de werkgever verantwoordelijkheid
draagt voor een veilige werkplek. Dit houdt in: dagelijks zelftesten, een test bij
de GGD op dag 5, afstand houden en voldoende ventilatie.
Verder hoeven vanaf 26 januari jl. kinderen van 0 t/m 17 jaar niet meer in quarantaine
als huisgenoot of overig nauw contact van een positief getest persoon. Het quarantaineadvies
na nauw contact vervalt ook voor alle kinderen in de kinderopvang en leerlingen in
het primair en voortgezet onderwijs. De uitzondering op het quarantaineadvies geldt
ook voor kinderen t/m 17 jaar in het mbo en hoger onderwijs. Wel dienen personen uit
deze groep bij klachten thuis te blijven en te testen. Daarnaast dienen kwetsbare
personen tot 10 dagen na het nauw contact met de besmette persoon te worden vermeden.
Met de verruiming van de quarantaineregels beperkt het kabinet de maatschappelijke
ontwrichting door het hoge aantal besmettingen met de omikronvariant. Het kabinet
blijft de quarantaineregels scherp in de gaten houden en herziet deze indien dit op
een verantwoorde wijze kan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van alle onderliggende stukken
van de brief over de stand van zaken COVID-19 en het 138e OMT-advies. Deze stukken
zijn uitvoerig besproken tijdens een drietal plenaire debatten en feitelijke vragenrondes.
De voornoemde leden hebben nog één vraag; kan de Minister een overzicht geven van
alle coronamaatregelen die sinds de invoering van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19
uit de wet zijn verdwenen?
Antwoord
Bij de verschillende verlengingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 zijn
delen van de Twm reeds komen te vervallen. Bij de derde verlenging is de wettelijke
grondslag voor het vaststellen van een ministeriële regeling om het vertoeven in de
openlucht te beperken, waarop de avondklok was gebaseerd, komen te vervallen (artikel
58j, eerste lid, onder f, van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Ook is toen de grondslag
om regels te kunnen stellen over de informatie die de burgemeester aan de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verstrekt en de wijze waarop deze burgemeester
de gegevens en inlichtingen verzamelt en verstrekt komen te vervallen (artikel 58s,
derde lid, Wpg). Bij de vierde verlenging is vervolgens het artikel geschrapt dat
ziet op het gebruik van publiek toegankelijke voorzieningen (artikel 58j, eerste lid,
onder c, van de Wet publieke gezondheid). Ten slotte is bij de vijfde verlenging voorgesteld
om de grondslag om regels te stellen over het gebruik of voor consumptie gereed hebben
van alcoholhoudende drank te laten vervallen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
de stand van zaken COVID-19 en het 138e OMT-advies. Het genoemde lid merkt op dat
de epidemiologische situatie zo snel verandert dat het niet heel zinvol voelt om nu
een schriftelijk overleg over dit, inmiddels gedateerde, advies te voeren. Daar komt
bij dat het OMT blijft verwijzen naar het feit dat er veel onbekend is omtrent de
omikronvariant. Het advies grijpt terug op naar wat bekend is en dat betreft data
over de deltavariant die zich heel anders heeft gedragen dan de omikronvariant nu.
Het genoemde lid wil daarom met klem verzoeken om het advies te baseren op data, die
wel degelijk beschikbaar zijn, over de omikronvariant. Omikron is reeds sinds eind
november in Nederland. Het lid van de BBB-fractie merkt op dat er in het buitenland
veel meer data voor handen lijken te zijn. Het lid vraagt aan de Minister hoe het
kan dat het OMT steeds zo achter de feiten aan loopt. Is dit een drang naar zekerheid?
Gebleken is in ieder geval dat er al geruime tijd grote afwijkingen zitten in het
model van het RIVM, de voorspelling die daar uitvloeit en de realiteit. Welke inspanningen
worden gepleegd om deze afwijkingen te verkleinen?
Antwoord
Het RIVM maakt voor de aannames die gedaan worden om het model te voeden gebruik van
zo betrouwbaar mogelijke informatie. Daarbij wordt ook gebruikt gemaakt van informatie
uit het buitenland, voor zover deze voldoende aansluit bij de Nederlandse situatie.
Bij de uitleg over de resultaten van het model gaat het RIVM ook in op de onzekerheden
die met aannames samenhangen. Het OMT adviseert op basis van de uitkomsten, maar ook
op basis van de onzekerheden. In de technische briefing van 26 januari jl. is de heer
van Dissel uitgebreid ingegaan op de aannames en onzekerheden in de modellering2.
Het lid van de BBB-fractie wil graag weten of er inzicht is in hoeverre het coronatoegangsbewijs
(CTB) nu daadwerkelijk enige positieve bijdrage levert. Het TU Delft rapport «Effectiviteit
van verschillende toepassingen van het Coronatoegangsbewijs» is helemaal niet positief
over de bijdrage van het CTB aan het verminderen van besmettingen en er is dan ook
te zien dat de besmettingen tot recordhoogte gestegen zijn. Het CTB vormt wel een
enorme splijtzwam in de samenleving, het sluit mensen uit en biedt schijnveiligheid
voor gevaccineerde mensen. Het genoemde lid spreekt zich daarom nogmaals uit tegen
het CTB en verzoekt de Minister om zo snel mogelijk de stoppen met de inzet van het
CTB.
Antwoord
In mijn reactie op het rapport, heb ik aangegeven dat het onderzoeksrapport van de
TU Delft e.a. belangrijke inzichten biedt voor het beleid omtrent de huidige en toekomstige
inzet van het ctb (Kamerstukken 35 971, 35 972 en 35 973, nr. 11). Een goede afweging van moment en setting is daarbij van belang. Uit het rapport
blijkt dat er ook Europees nog niet veel onderzoek naar ctb-beleid is gedaan. Er is
– overeenkomstig de aanbevelingen – ruimte voor verbetering en verfijning van het
onderzoek en het is wenselijk het onderzoek te actualiseren.
Het coronatoegangsbewijs is een tijdelijk instrument voor het bestrijden van deze
pandemie. Het uitgangspunt van het ctb is vanaf aanvang geweest het bieden van de
mogelijkheid om de samenleving eerder te heropenen en langer open te houden. Het ctb
kan meerwaarde hebben voor deze doelstellingen en het is nodig hiervoor een gericht
wettelijk instrument paraat te hebben.
De waarde van het ctb is afhankelijk van de epidemiologische omstandigheden en de
mate van immuniteit van de bevolking. De immuniteit heeft betrekking op de beschermende
werking van vaccinatie en herstel en op het aandeel van de mensen dat deze bescherming
heeft opgebouwd. Dit zijn factoren die meegewogen worden bij volgende besluitvorming
over de maatregelen in het kader van de bestrijding van de epidemie van COVID-19.
Het OMT wordt daarbij gevraagd te adviseren en tevens wordt het maatschappelijk beeld
volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), reflecties op
de maatregelen volgens de inzichten van het SCP en de Ministeries van Financiën, Economische
Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka») meegewogen in de
besluitvorming. De daadwerkelijke toepassing van het ctb vindt vervolgens plaats in
een ministeriële regeling, die bij beide Kamers wordt nagehangen en die vervalt als
uw Kamer op de in artikel 58c Wpg voorziene wijze besluit daarmee niet in te stemmen.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt dankt de Minister voor het voorstel voor een onderzoek naar de oversterfte
die plaatsvond tussen maart 2020 en november 2021. Hij dankt de Minister voor de toezegging
om de opzet van het tweede deelonderzoek met de Kamer te delen. Onderzoek naar de
oorzaken is van groot belang om hypotheses te toetsen en mogelijk te verwerpen. Op
basis van meer kennis kunnen in een volgende fase van een pandemie keuzes gemaakt
worden.
De uitkomsten van het onderzoek dienen dus ook als input gebruikt te worden door de
beleidsmakers. Juist om deze reden heeft het lid Omtzigt een forse voorkeur voor een
groep onafhankelijke wetenschappers, die onderling ook fors van opvatting verschillen
en uit verschillende disciplines komen (medisch, statistisch). Daarom verzoekt het
lid die groep vast samen te stellen en een voorstel tot onderzoek voor te leggen.
Natuurlijk dienen onderzoekers van Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het
RIVM betrokken te zijn, maar het moet echt een stuk breder opgezet worden. Graag ontvangt
het lid Omtzigt de onderzoeksopzet binnen twee weken. Die onderzoeksopdracht dient
ook het mandaat te bevatten om aanvullende data te vragen indien de onderzoekers dit
nodig achten.
Het lid Omtzigt kan zich overigens niet heel veel voorstellen bij de bijzin «indien
dit op een veilige en juridisch verantwoorde manier kan». Er moet gewoon voor gezorgd
worden.
Antwoord
Ik deel uw wens om onderzoekers niet gelieerd aan de overheid toegang te geven tot
zo veel mogelijk relevante data om onderzoek te doen naar de redenen en oorzaken van
oversterfte.
Aan ZonMw heb ik daarom de opdracht gegeven onderzoek door onafhankelijke academici
– niet zijnde RIVM en het CBS – te stimuleren en faciliteren. Toegang tot relevante
data zal mogelijk gemaakt worden binnen de grenzen van de wet. Om medische persoonsgegevens
beschikbaar te stellen voor wetenschappelijk onderzoek binnen de grenzen van de wet
vereist een zorgvuldige afweging van de rechten van patiënten en het doel. Het is
geen druk op een knop, maar ik zal mij er maximaal voor inspannen zo veel mogelijk
relevante data toegankelijk te maken voor academische onderzoeken.
Ik onderschrijf het belang van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken
van oversterfte. De bedoeling is dat academici toegang krijgen tot benodigde data
binnen de grenzen van de wet. Meer informatie over de precieze opdracht aan ZonMW
zal ik ook in de volgende stand van zakenbrief met uw Kamer delen.
Het lid Omtzigt schrok wel van het voornemen om modelmatig geschatte data te gebruiken.
Dat is in zijn ogen nu bij uitstek een slecht idee: alleen geobserveerde data dient
gebruikt te worden en niet geschatte data, anders werkt model bias door in de onderzoeksresultaten.
Dus kan de Minister toezeggen dat alleen geobserveerde data gebruikt wordt? Dit komt
nog bovenop het feit dat de modellen van het RIVM niet altijd feilloos zijn.
Antwoord
Met betrekking tot de zorgen over het gebruik van modelmatig geschatte data zou ik
graag willen aangeven dat het CBS in haar statistieken rondom de oversterfte vrijwel
alleen maar gebruik maakt van geobserveerde data. Voor de periode tot en met september
2021 beschikt het CBS nu over de definitieve cijfers, maar voor de laatste maanden
van 2021 is deze data nog niet compleet. Voor het grootste deel wel, maar gezien het
feit dat de dataset naar verwachting pas eind mei compleet zal zijn, zullen de statistieken
rondom de oversterfte tot die tijd als modelmatig beschouwd worden.
Wat de sterftedata betreft heeft het lid Omtzigt de volgende opmerking: het zou zeer
prettig zijn als die data niet alleen de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)-data
gebruikt worden, maar dat onderzoekers ook juist kijken of ze iets van het onderscheid
met corona overlijden/aan corona overlijden kunnen doen.
Antwoord
Ik licht graag het punt rondom het onderscheid tussen overlijden met/aan Corona toe.
De doodsoorzakenstatistieken worden gemaakt op basis van het doodsoorzakenregister,
en de GGD is daar een van de data-leveranciers voor. Onderzoekers kunnen bij het CBS
gebruik maken van dit register voor onderzoek.
Het is mogelijk om een onderscheid te maken tussen mensen die met of door COVID-19
zijn overleden. De doodsoorzaakstatistieken bij het CBS betreffen overlijdensgevallen
van mensen die door COVID-19 zijn overleden. De werkwijze die hierbij gevolgd wordt
is gebaseerd op internationale afspraken die door de World Health Organisation zijn
opgesteld3. Dit is het doodsoorzakenregister, waar onderzoekers toegang toe kunnen krijgen.
Het RIVM zal onderzoek doen naar het verband tussen mensen die positief zijn getest
op corona en in hun systemen bekend zijn, en zijn overleden. Daarnaast zullen onderzoekers
– los van de overheid – de mogelijkheid krijgen om het onderscheid tussen met corona
overlijden/aan corona overlijden verdiepend te onderzoeken.
Het lid Omtzigt heeft voorgesteld om de ministeriële regeling over het verkorten van
de coronatoegangsbewijzen niet in te laten gaan. Nu die regeling toch ingaat, zou
hij graag een aantal zaken willen voorleggen aan de Minister:
1.
Wanneer gaat de regeling in?
Antwoord
De regeling is op 8 februari ingegaan, waarbij de regels voor het ctb kort verblijf
met ingang van 15 februari in werking treden.
2.
Op welk moment zullen de QR-codes via de app ingetrokken worden?
Antwoord
Na inwerkingtreding van de aangepaste geldigheidsduur van ctb’s op 8 februari, zal
de geldigheid van de QR-codes automatisch worden aangepast in de CoronaCheck-app.
Dit kan tot 14 dagen duren.
3.
Is het mogelijk voor mensen om nog snel een papieren bewijs uit te printen en blijft
dat geldig tot 1 april, ook als de onderliggende QR-code vervalt?
Antwoord
Alle papieren bewijzen die voor 8 februari 2022 zijn uitgegeven blijven tot 1 april
2022 geldig. Dit ook als de geldigheid van de vaccinatie of het herstel in die periode
afloopt. Vanaf 8 februari 2022 worden alleen nog bewijzen met de nieuwe geldigheidsduur
uitgegeven. Er is voor deze overgangstermijn gekozen om de last voor de burgers zo
veel mogelijk te verminderen en iedereen met een papieren bewijs de mogelijkheid te
geven deze opnieuw aan te vragen of uit te printen.
4.
Zijn er nog groepen voor wie vaccinatie-combinaties of vaccinaties in het buitenland
niet goed geregistreerd worden?
Antwoord
Er bestaan op dit moment nog signalen van burgers die moeilijkheden ervaren bij het
correct ophalen van een bewijs als zij de primaire vaccinaties in Nederland hebben
gehad en de booster in een van de andere EU-lidstaten. Er wordt op dit moment gezocht
naar een passende oplossing voor deze mensen zodat zij deze alsnog in de CoronaCheck-app
kunnen inladen.
5.
Loopt de Minister een juridisch risico nu de QR-code van mensen die op 3 februari
2022 nog als onbeperkt in de app staan, plots geheel worden ingetrokken?
Antwoord
Nee. De wijziging van de geldigheidsduur van het coronatoegangsbewijs is geregeld
in de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19, in verband met het stellen
van regels inzake het beperken van de geldigheidsduur van het coronatoegangsbewijs
in geval van vaccinatie of herstel en het invoeren van een coronatoegangsbewijs voor
kort verblijf voor personen aan wie in een derde land een vaccinatie is toegediend.
Deze regeling is op 8 februari 2022 in werking getreden. Vanaf deze datum wijzigt
de geldigheidsduur van het coronatoegangsbewijs in geval van herstel naar 180 dagen
en in geval van een vaccinatie naar 270 dagen. Indien een persoon een booster heeft
gehad is de geldigheidsduur bij vaccinatie vooralsnog onbeperkt.
Het voornemen om over te gaan tot een wijziging van de geldigheidsduur van het coronatoegangsbewijs
is reeds in de brief aan de Tweede Kamer van 14 december 2021 aangekondigd (Kamerstuk
25 295, nr. 1638). Daarbij is aangegeven dat het streven is om de geldigheidsduur van het (nationale)
CTB op basis van vaccinatie en herstel te harmoniseren met de termijnen die vanaf
1 februari 2022 in Europa voor het DCC gelden. De wijziging van de geldigheidduur
is op 8 februari 2022 geeffectueerd.
Zoals toegelicht in de regeling is de wijziging noodzakelijk om de bescherming tegen
transmissie van het coronavirus te vergroten. De mate waarin vaccinatie en herstel
beschermt tegen transmissie, loopt namelijk terug naar mate de tijd vordert. Daarnaast
kan het coronavirus zich muteren, waardoor vaccins en herstel van een eerdere virusinfectie
mogelijk minder bescherming bieden tegen transmissie van nieuwe varianten van het
coronavirus. De thans geldende termijnen sluiten bovendien beter aan op de Europese
regelgeving. Dit vergroot de duidelijkheid voor de burger.
6.
Acht de Minister veel betere publieksvoorlichting niet dringend noodzakelijk?
Het spreekt vanzelf dat het lid Omtzigt een snel antwoord op deze vragen op prijs
stelt.
Antwoord
Goede en effectieve publieksvoorlichting vormt sinds het begin van de crisis een belangrijk
onderdeel van de aanpak van Covid-19. Er wordt door de overheid zeer veel aandacht
besteed aan de communicatie over alle aan Covid-19 gerelateerde onderwerpen. Een team
van communicatie-experts werkt sinds de start van de crisis aan de communicatiestrategie
en de uitvoering daarvan.
Hierbij worden allerlei soorten middelen en media ingezet, van massamediaal (zoals
radio, TV) tot buitenreclame, van social media tot communicatie via netwerken. Met
speciale aandacht voor specifieke doelgroepen (zoals mensen met lage SES, niet-westerse
migranten). We bieden informatie aan in een groot aantal talen en werken nauw samen
met organisaties die gespecialiseerd zijn in het informeren van specifieke doelgroepen
en/of die media tot hun beschikking hebben die door deze groepen worden gebruikt.
We blijven ook de komende periode communicatie intensief inzetten om mensen te informeren,
bijvoorbeeld over vaccineren/boostvaccinatie, het belang van (zelf)testen, het bestrijden
van desinformatie en over de (veranderende) maatregelen, regelgeving en adviezen voor
mondkapjes en quarantaine. Bij de ontwikkeling en inzet van communicatiemiddelen en
media maken we volop gebruik van de kennis van (gedrags)experts binnen en buiten de
organisatie en de inzichten van ontvangers (de doelgroepen):
• We testen veel communicatiemiddelen vooraf onder de doelgroepen
• We monitoren structureel de effecten van de campagnes onder de doelgroepen
• We monitoren welke vragen er bij het publieksinformatienummer terecht komen
• We werken samen met de gedragsunit van het RIVM
• Via actieve webcare zijn we continue in gesprek met doelgroepen
• We staan in nauw contact met het veld (koepelorganisaties, gemeenten, partners)
• We monitoren actief welke desinformatie wordt verspreid en zetten daar juiste informatie
tegenover
Op basis van alle signalen, inzichten en resultaten scherpen we boodschap en vorm
van de communicatie continu aan. Uit de campagne-effectmetingen en de metingen van
het RIVM blijkt dat we met deze werkwijze op een effectieve manier het overgrote deel
van de samenleving bereiken met de communicatie over de corona-aanpak.
Tot slotte wil het lid Omtzigt graag weten wanneer de grondrechtentoets aan de Kamer
gestuurd zal worden.
Antwoord
In de toelichting bij de aanpassingen van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19
wordt telkens ingegaan op de noodzaak en proportionaliteit van de maatregelen. Per
abuis is dit niet gebeurd voor de regeling die op 8 februari 2022, waarmee de geldigheidsduur
van het coronatoegangsbewijs op basis van vaccinatie wordt beperkt tot 270 dagen na
voltooiing van de primaire vaccinatie, tenzij een booster is gezet. Personen in de
leeftijdscategorie van 13 tot 18 jaar zijn uitgesloten van deze beperking in de geldigheidsduur,
aangezien voor hen geen mogelijkheid bestaat een booster te zetten. Voorts is in deze
regeling de geldigheidsduur van het ctb op basis van herstel teruggebracht van 365
naar 180 dagen. Tijdens het debat van 1 februari 2022 ben ik ingegaan op de noodzaak
en proportionaliteit van de aanpassing van de geldigheidsduur. Hieronder zal ik ook
schriftelijk ingaan op deze punten.
De genoemde regeling leidt ertoe dat een ctb dat gebaseerd is op vaccinatie of herstel
na verloop van de genoemde geldigheidsduur niet langer bruikbaar is. Personen die
langer dan 270 dagen geleden hun laatste vaccinatie van een primaire reeks hebben
ontvangen en geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om een boosterprik toegediend
te krijgen of meer dan 180 dagen geleden zijn hersteld, krijgen hiermee te maken als
zij toegang willen tot voorzieningen of willen deelnemen aan activiteiten waarvoor
nu een ctb-plicht geldt. Het wordt voor deze personen echter niet onmogelijk om toegang
te krijgen tot voorzieningen of deel te nemen aan activiteiten waar het 3G ctb is
voorgeschreven. Deze personen kunnen nog steeds gebruik maken van een ctb dat gebaseerd
is op een negatieve testuitslag.
De regeling raakt aan grondrechten. Dit betreft in het bijzonder het recht op bescherming
van de lichamelijke integriteit (omdat personen die niet langer kunnen beschikken
over een geldig vaccinatie- of herstelbewijs zich mogelijk vaker moeten laten testen),
het recht op bewegingsvrijheid (omdat er mogelijk geen toegang meer bestaat tot voorzieningen
of activiteiten, anders dan door middel van een test) en bescherming van de persoonlijke
levenssfeer (vanwege onder andere de met de verrichting van een test verbonden verwerking
van persoonsgegevens). Maar ook de zorgplicht van het kabinet om maatregelen te treffen
ter bevordering van de volksgezondheid is één van de grondrechten die door de maatregel
worden geraakt. De onderhavige grond- en mensenrechten zijn niet absoluut. Op grond
van vaste jurisprudentie zijn beperkingen toegestaan, mits wordt voldaan aan een aantal
criteria. Het toetsingskader verschilt, afhankelijk van het grond- of mensenrecht
dat in het geding is. Maar zowel voor de inbreuk op de bescherming van de lichamelijke
integriteit, het recht op bewegingsvrijheid als de inbreuk op de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer, geldt dat de beperking bij wet moet zijn voorzien en in
een democratische samenleving noodzakelijk zijn, dat wil zeggen geschikt, subsidiair
en proportioneel.
Achtergrond van de regeling – die gebaseerd is op artikel 58rd Wpg – is dat uit verschillende
onderzoeken is gebleken dat een vaccinatie tegen of herstel na een infectie met het
covid-19 virus na verloop van tijd minder bescherming biedt tegen een nieuwe besmetting.
Daardoor biedt een ctb dat gebaseerd is op vaccinatie of herstel na verloop van tijd
ook minder bescherming tegen transmissie van het virus. Met een booster neemt de bescherming
substantieel toe. In het licht van de bestrijding van de epidemie en de bescherming
van de volksgezondheid en de hiervoor genoemde mogelijkheid om nog steeds gebruik
te kunnen maken van een ctb dat gebaseerd is op een negatieve testuitslag, ben ik
dan ook van mening dat het proportioneel is om de geldigheidsduur in te perken.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier