Stenogram : Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025
7 Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025
Vergaderjaar 2024-2025
Vergaderingnummer 30
Te raadplegen sinds
2025-03-13Inhoudsopgave
Gerelateerde informatie
Toon alle stukken over dossier36600-VIII36600-VIIIToon alle items in vergaderingHandelingen TK 2024-2025, 30
Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (36600-VIII).
De voorzitter:
We gaan verder met de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Nogmaals welkom aan de minister en de staatssecretaris. We beginnen aan de tweede termijn van de begroting. Ik stel voor alleen te interrumperen voor inhoudelijke duiding van de ingediende moties.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
De eerste spreker van de kant van de Kamer is de heer Stultiens van de fractie van GroenLinks-PvdA.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank u, voorzitter. Ik zie dat we een nieuwe voorzitter hebben gekregen. U heeft wat gemist deze twee dagen, want wat hier gebeurt, is echt ongekend. Het is ongekend, omdat wij dinsdag de hele dag vragen hebben gesteld aan de coalitie om de bezuinigingen van tafel te krijgen en het antwoord de hele tijd was: u moet bij de minister zijn en niet bij ons; dat is niet ons werk, ga naar de minister. Eén dag later was er de hele dag coalitieoverleg op de kamer van de heer Wilders, zonder de minister. En vandaag hebben we een debat met de minister en kan hij niks zeggen "want het ligt bij de coalitie".
Voorzitter. Het is ongekend, ondemocratisch en onacceptabel. Ik zal dinsdag opnieuw een debatverzoek doen als er een deal ligt. Ik ben blij dat de hele oppositie dat vandaag al steunde, maar ik reken ook op de coalitie, zodat we gewoon een debat kunnen voeren over een gewijzigde begroting. Het zou ongekend zijn om volgende week donderdag te moeten stemmen over een begroting zonder daarover te kunnen debatteren.
Voorzitter. Voor onze fractie is de lijn heel helder. GroenLinks-PvdA heeft een rode lijn getrokken. Wij gaan geen bezuinigingen op onderwijs steunen. Ik roep het hele monsterverbond op: jullie hebben een unieke kans, een unieke kans om al deze monsterbezuinigingen van tafel te krijgen. Ik zeg het dus nog één keer: doe het niet! Denk aan al de mensen in het onderwijs. Bezuinig niet op de brede brugklas, bezuinig niet op het fonds van Robbert Dijkgraaf voor de wetenschap, en bezuinig niet op de kansengelijkheid en de gymlessen. Deze 2 miljard aan bezuinigingen kunnen van tafel en moeten van tafel. Doe het niet!
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stultiens. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Tseggai, ook van de fractie van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb de minister in de eerste termijn meerdere keren horen zeggen dat het mbo ontzien wordt door dit kabinet. Ik deel dat statement niet. Het mbo wordt volgens mij niet ontzien met deze begroting. Dit kabinet bezuinigt de komende jaren 200 miljoen op het mbo, en dan hebben we het nog niet eens gehad over het feit dat de bezuinigingen in het p.o., het vo, het hbo en het wo ook neerslaan op het mbo. Ik zou dus tegen mbo'ers in Nederland willen zeggen: laat het je niet wijsmaken; je wordt niet ontzien.
Mijn fractie maakt zich in het bijzonder zorgen over het aantal vroegtijdig schoolverlaters en het feit dat zo veel studenten in een slechte financiële positie verkeren. Vorig jaar hebben wij daarom om een onderzoek gevraagd naar een verplichte stagevergoeding. Dat hebben we helaas niet gekregen voor deze begroting, maar om daar vaart achter te houden, wil ik toch graag een motie indienen over dit onderwerp.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat elke student een passende stagevergoeding verdient;
constaterende dat het kabinet volgende maand komt met een onderzoek naar een wettelijke minimale stagevergoeding en begin 2025 met een beleidsreactie op dat onderzoek;
verzoekt de regering om voor aanvang van de Voorjaarsnota met een voorstel te komen voor hoe een stagevergoeding voor iedere student ingevoerd gaat worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tseggai, Ergin, Stultiens, Beckerman, Paternotte, Ceder en Krul.
Zij krijgt nr. 77 (36600-VIII).
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan als laatste spreker van de GroenLinks-PvdA-fractie mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik hoorde minister Bruins vandaag zeggen: wij vinden dat we als kabinet goed moeten zorgen voor de schatkist voor de toekomst. Hij bezuinigt dus 800 miljoen op het funderend onderwijs, 300 miljoen op het p.o. — ik heb het over structurele bezuinigingen — en 500 miljoen op het vo. Mijn fractie zegt dat dit kabinet niet goed zorgt voor de toekomst. Het zorgt niet voor de kwetsbare leerlingen, niet voor de thuiszittende leerlingen, niet voor de positie van leraren in de Randstad en niet voor de leerlingen die in een achterstandssituatie zijn opgegroeid.
Daarnaast dien ik een motie in die ik al had aangekondigd in mijn bijdrage. Die gaat over de kansenongelijkheid door de vele bijlessen en de instituten die dat verzorgen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het aantal private aanbieders in de afgelopen jaren enorm gestegen is en huishoudens in Nederland inmiddels bijna een half miljard uitgeven aan verschillende vormen van aanvullend onderwijs;
van oordeel dat dit kansenongelijkheid creëert tussen kinderen van wie de ouders wel aanvullend onderwijs kunnen betalen en kinderen met ouders voor wie dit geen mogelijkheid is;
verzoekt de regering om bijlessen en examentrainingen niet langer vrij te stellen van btw en deze gelden te herinvesteren in bijlessen op school om leerachterstanden weg te werken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Pijpelink.
Zij krijgt nr. 78 (36600-VIII).
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van der Hoeff van de fractie van de PVV.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Graag dank ik eerst de minister en de staatssecretaris voor hun duidelijke antwoorden op de vragen die zijn gesteld, ook op die van mijn collega's.
De positie van de regio is voor de PVV cruciaal. We zien erop toe dat die krijgt wat die toebehoort, namelijk speciale aandacht. Deze aandacht komt als het aan de PVV ligt ook overeen met hoger onderwijs waarbij de Nederlandse student centraal staat. Primair betekent dat Nederlandstalig onderwijs. Ook vanuit mij complimenten voor de onderwijsinstellingen die inmiddels al met zelfregie zijn gestart, zoals de minister ook aangaf.
Voorzitter. De Nederlandse student heeft er ook baat bij als het onderwijs arbeidsmarktgeoriënteerd is. Het wetenschappelijk onderwijs legt daar momenteel te weinig nadruk op. De focus mag van de PVV meer naar de technische bètastudietrajecten verplaatsen. Wederom is dan ook de oproep aan de minister: laat de vraag op de arbeidsmarkt meer leidend zijn.
Voorzitter. Verder hoort passend onderwijs elke leerling een veilige en stimulerende plek te bieden. Helaas zien we dat dit nog te vaak niet het geval is, vooral bij kinderen met complexe ondersteuningsbehoeften. Het aantal thuiszitters is al jaren zorgwekkend hoog. Vaak zijn dat kinderen met internaliserende problematiek, zoals autisme of angstgedrag. Daarnaast zien we dat kinderen met externaliserende problematiek, zoals agressief of verstorend gedrag, heel andere ondersteuning nodig hebben dan hun internaliserende leeftijdsgenoten. Dit vraagt om maatwerk en om een aanpak die recht doet aan de specifieke behoefte van iedere leerling. Toch ontbreekt het scholen vaak aan handvatten en middelen om dit goed te organiseren.
Voorzitter. Scholen in het speciaal onderwijs spelen een cruciale rol in het bieden van een veilige omgeving voor deze leerlingen. Maar om dat goed te kunnen doen, is meer inzicht nodig in wat werkt. Daarom vragen wij met een motie aan de regering om te onderzoeken welke ondersteuning nodig is voor leraren en leerlingen in situaties waarin kinderen met internaliserende en externaliserende problematiek onderwijs volgen. Dit onderzoek moet helder kunnen maken hoe we deze leerlingen beter kunnen ondersteunen en hoe we verdere uitval kunnen voorkomen. Laten we zorgen dat passend onderwijs voor alle leerlingen echt passend wordt. Laten we het aantal thuiszitters eindelijk terugdringen. Ik hoop op brede steun voor deze motie.
Voorzitter. Ik ga over tot het voorlezen van de motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
-passend onderwijs gericht is op het creëren van een veilige en stimulerende omgeving voor alle leerlingen;
-internaliserende problematiek, zoals autisme, teruggetrokken en/of angstig gedrag, een belangrijke oorzaak is dat leerlingen thuiszitten;
-externaliserende problematiek, zoals verstorend of agressief gedrag, andere behoeften stelt aan onderwijs en begeleiding;
-het (voortgezet) speciaal onderwijs een cruciale rol vervult in het bieden van een veilige plek voor leerlingen met complexe ondersteuningsbehoeften;
-scholen in cluster 4 van het speciaal onderwijs leerlingen met uiteenlopende ondersteuningsbehoeften vaak in dezelfde klas plaatsen, wat kan leiden tot onveiligheid en uitval;
-er momenteel geen wettelijk kader of wettelijke richtlijn is voor het clusteren van leerlingen op basis van hun ondersteuningsbehoeften;
-de inspectie geen specifiek onderscheid maakt tussen verschillende problematieken in het toezicht;
verzoekt de regering te onderzoeken wat er qua ondersteuning voor de leraar en de leerling nodig is wanneer leerlingen met internaliserende problematiek en leerlingen met externaliserende problematiek in het (voortgezet) speciaal onderwijs worden gemengd in de klas, en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Hoeff, Uppelschoten en Van Zanten.
Zij krijgt nr. 79 (36600-VIII).
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Om verschillende reden hoor ik deze motie met verbazing aan. De eerste reden is dat de heer Van der Hoeff onderdeel uitmaakt van de coalitie, die enorm bezuinigt. Ik heb het net al genoemd: 300 miljoen voor het p.o. en 500 miljoen voor het vo. Daar hoort ook de verzuimregeling bij, die de thuiszitters heel erg raakt. Dat is mijn eerste verbazing. Ik wil meneer Van der Hoeff vragen waarom hij deze motie indient, terwijl hij onderdeel is van de coalitie en hij deze motie helemaal niet in hoeft te dienen. Hij zit aan de voorkant en had er onder andere voor kunnen zorgen dat deze bezuiniging niet plaatsvindt.
Dan mijn tweede vraag. Die maakt mijn eerste vraag eigenlijk nog pregnanter. Ik hoor de heer Van der Hoeff een pleidooi houden om kinderen met allerlei zaken die binnen cluster 4 horen, niet in één klas te zetten. Heeft meneer Van der Hoeff enig idee wat dat zal betekenen voor de klasindeling en wat voor extra middelen dan nodig zijn?
De voorzitter:
Voordat u antwoordt: laten we proberen om de interrupties kort te houden. Als dat niet lukt, laten we dan afspreken dat we in deze termijn vier interrupties per Kamerlid aanhouden.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Even een punt van orde, voorzitter. De PVV heeft in de tweede termijn geen vragen op dit punt gesteld en ons dus ook niet in de gelegenheid gesteld om haar in de tweede termijn te bevragen. Helaas moet ik het nu dus doen.
De voorzitter:
Geen probleem, maar laten we dan proberen om vier interrupties per Kamerlid aan te houden en om de formuleringen zo kort mogelijk te houden.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Waarom deze motie? Ik ben een tijd geleden overgeschakeld van het funderend onderwijs naar het hoger onderwijs. Ik heb hier al eerder in een commissiedebat aandacht aan besteed. Dat is de reden waarom ik nu de gelegenheid heb om deze motie in te dienen. Daar sta ik op dit moment volledig voor.
U heeft het ook over de kosten. U vroeg: "Heeft meneer Van der Hoeff in de gaten wat het extra kost om in de klassen een verdeling te maken en de verschillende groepen apart te clusteren of wat dan ook? Hoe gaat hij dat uitleggen?" Ik zal het niet met een wedervraag beantwoorden, maar het is niet uit te leggen als angstige kinderen of juist heel drukke kinderen … Ik heb een voorbeeld genoemd. De een gooit met een tafel door het lokaal en de ander zit verstopt onder een tafel in het lokaal. Dat is het voorbeeld dat ik indertijd in het commissiedebat heb genoemd. Daar was u volgens mij bij, dus u weet ook dat ik hier altijd voor sta. Dat is mijn antwoord.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat de heer Van der Hoeff weet dat hij niet aan mij hoeft uit te leggen hoe passend onderwijs eruit kan zien en hoe ingewikkeld en zwaar het voor leraren is, want ik heb twintig jaar onderwijservaring. Maar wat een naïviteit om niet eens mijn vraag te beantwoorden en te zeggen dat het geen geld hoeft te kosten. Natuurlijk kost het geld, bijvoorbeeld voor de scholing en de opleiding van docenten. Het kost ook tijd, voor de organisatie van klassen en de manier waarop klassen worden ingedeeld. Je kunt niet aan de ene kant deze motie indienen en zeggen hoe belangrijk je het passend onderwijs vindt en hoe erg het is dat de een met tafels gooit terwijl de ander eronder gaat zitten, terwijl je aan de andere kant geen boter bij de vis doet als het gaat om de middelen. Dat is echt slecht beleid.
De heer Van der Hoeff (PVV):
U mag gewoon meetekenen met deze motie, als u dat wilt. Er ligt verschrikkelijk veel geld op de plank bij verschillende scholen. Ik heb een voorbeeld genoemd, namelijk de Sterrenpracht in Axel. De directeur daar heeft gezegd: er zijn kinderen die behoefte hebben aan een doventolk. Daar heeft hij zelf op ingezet, omdat hij dat belangrijk vindt. Ik vind het belangrijk dat de twee stromingen van leerlingen die ik net heb benoemd, niet bij elkaar in de klas zitten. In plaats van extra leraren en extra ruimtes kun je ook in elke klas twee leerjaren bij elkaar zetten, een met rustige leerlingen en een met wat drukkere leerlingen. Dat is ook een mogelijkheid om het op te lossen en dan kost het geen geld.
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink, u werd uitgedaagd.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
U hoort het goed. Zo voelt het ook.
Er worden hier dingen op één berg gegooid en daarnaast worden er ter plekke hele simpele oplossingen bedacht. U zegt: dan maak je toch gewoon een drukke klas en een minder drukke klas? Er wordt weleens geroepen: laat de professionals in het onderwijs hier zelf wat van vinden en laat ze zelf organiseren hoe ze het willen; laten wij dat als politici vooral niet doen. Ik ben heel blij om te horen dat het onderwerp thuiszitters ook voor de PVV een bron van zorg is; laat ik daarmee beginnen. Dat is goed om te horen, want die groep groeit. Wij maken ons daar al heel lang zorgen om. Het ziet er niet naar uit dat dit opgelost gaat worden, onder andere door de enorme bezuiniging waar meneer Van der Hoeff en zijn partij hun handtekening onder hebben gezet. Beledig niet het hele onderwijs in Nederland door met dit soort simplistische oplossingen te komen.
De voorzitter:
Afrondend, meneer Van der Hoeff.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Ik neem akte van wat mevrouw Pijpelink vertelt, maar ik hoor daar voor de rest geen vraag in. Het is een mening.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik wil meneer Van der Hoeff complimenteren, want ik denk dat het volledig terecht is om aandacht te vragen voor leerlingen met internaliserende en externaliserende problematiek. Het lastige aan deze motie is alleen dat de PVV vraagt om een onderzoek en dat is nog helemaal niks. We zien in deze begroting bezuinigingen staan op leerlingen die nu al thuiszitten. Wat zegt u tegen die leerlingen? Heel veel leerlingen met autisme komen thuis te zitten. Wat moeten zij komend jaar doen? Wat moeten zij doen totdat dit onderzoek is afgerond? Wat moeten zij doen totdat de minister hierover heeft nagedacht en er misschien een nieuwe aanpak komt? Wat zegt u tegen hen?
De heer Van der Hoeff (PVV):
Dank u wel voor uw compliment. Ik kan hieruit opmaken dat u waarschijnlijk ook gaat meetekenen met deze motie. Op dit moment gebeurt er niets; dat zijn uw woorden. Hetgeen wij op dit moment beogen, is dat er in ieder geval wat gaat gebeuren. Ik denk dat het ook voor uw achterban heel belangrijk is dat de mensen om wie het gaat eindelijk een keer geholpen worden of dat er in ieder geval een richting voor die hulp komt.
Mevrouw Beckerman (SP):
Deze motie vraagt om een onderzoek. Dat betekent niet dat er iets gaat gebeuren, maar dat er nagedacht gaat worden over een aanpak. Is de PVV met ons van mening dat alle leerlingen die nu thuiszitten ... Er ligt al heel veel voor hen klaar, ook qua aanpak. LBVSO heeft daar hele mooie voorstellen voor gedaan. Waarom zegt de PVV niet: "We hebben een pot met geld voor thuiszitters. We gaan die niet wegbezuinigen, maar inzetten voor maatregelen die wel werken"? Waarom gaat u in plaats daarvan geld wegbezuinigen en als een doekje voor het bloeden weer een tijdje nadenken over wat we mogelijkerwijs een keer gaan doen?
De heer Van der Hoeff (PVV):
De vraag waarom dat geld op dit moment niet ingezet is, kunt u volgens mij beter stellen in de tweede termijn. Ik heb daar geen antwoord op.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb even een punt van orde. Dit is nou precies het probleem. We moeten ook een beetje lachen om niet te huilen, want dit is eigenlijk wat hier al twee dagen lang gebeurt. Dinsdag hadden we het debat. Elke keer als we aan een coalitie-Kamerlid vroegen wat die ervan vond dat leerlingen in de steek worden gelaten en dat er zo hard bezuinigd wordt, werd er gezegd: "Vraag het maar aan het kabinet. Daar moet je wezen." We vragen vandaag heel veel aan het kabinet. Er verandert niks in de begroting. Ondertussen wordt er in achterkamertjes blijkbaar druk onderhandeld. Maar dit is toch geen manier van debat voeren? De heer Van der Hoeff heeft toch zelf ook nagedacht over hoe die leerlingen in de steek worden gelaten? Hij heeft toch zelf ook alle plannen gelezen die al klaarliggen om deze leerlingen te steunen? Wat is dit nou voor onzindebat als we continu naar elkaar gaan verwijzen? Hebben partijen dan geen eigen mening meer, geen eigen standpunten meer, geen eigen visie meer?
De voorzitter:
Mag ik dit opvatten als een interruptie voor de heer Van der Hoeff? Ja? Oké. Meneer Van der Hoeff.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Kijk, ook ik wil niet in herhaling vallen, maar ik heb in de inbreng die ik heb geleverd al gezegd dat we van 40 miljard in 2014 naar 58 miljard in 2022 zijn gegaan. Dat is 18 miljard extra naar het onderwijs. We hebben het ook gehad over het aantal functioneel analfabeten dat erbij gekomen is. De afgelopen achttien jaar is gebleken dat meer geld in het onderwijs achteruitgang betekent. Ik heb u ook gewezen op de 70.000 onderwijsadviseurs die actief zijn in ons onderwijsstelsel zoals wij dat op dit moment hebben ingericht in Nederland. Dat zijn 40.000 bureautjes die bewegen naar de pot geld van subsidies die naar binnen worden gestort. We bewegen ernaartoe om dat geld op te maken. Dat vind ik ernstig. Het gaat er niet om dat er meer geld nodig is; het gaat om hoe die 58 miljard op dit moment besteed wordt.
Mevrouw Beckerman (SP):
In dat geval verzoek ik de PVV om daar een motie of amendement over in te dienen, want dit slaat natuurlijk helemaal nergens op. In de begroting die voorligt, wordt daar niks aan gedaan. Er wordt niks gedaan aan bijvoorbeeld die doorgeschoten commercialisering. U heeft mijn partij daar héél vaak over gehoord; we hebben hierover heel veel voorstellen ingediend. Als de PVV zegt dat het geld verkeerd wordt besteed of dat het geld moet terechtkomen bij deze kwetsbare groep leerlingen, zeg ik: tot uw dienst! Dien een voorstel in. Maak een amendement. Maar dat doet u niet. Dat doet de PVV-fractie niet. Ze doen helemaal niks. Ze gaan akkoord met bezuinigingen en vragen dan alleen nog maar om een onderzoekje naar hoe het ooit een keer beter kan gaan, waar ze geen geld voor hebben. De heer Van der Hoeff heeft het over al die bureautjes, de commercialisering en heel de schil eromheen. Hij heeft het over het geld dat niet bij de leerlingen en studenten terechtkomt. Als de heer Van der Hoeff meent wat hij daarover zegt, dan moet hij ook boter bij de vis doen. Dan moet hij ook met voorstellen komen. Dit is wel een begrotingsbehandeling. We zijn hier niet lukraak ideeën aan het uitwisselen; dit is een debat dat er écht toe doet. U kunt het verschil maken voor leerlingen. U kunt het verschil maken voor studenten. De vraag is nu: wilt u dat doen, of wilt u alleen nog maar met één motie een klein onderzoek voor de toekomst doen terwijl u keihard bezuinigt?
De heer Van der Hoeff (PVV):
Dat klopt. Wij kunnen het verschil maken en dat gaan we ook doen. We gaan opruimen wat er bij de afgelopen kabinetten is misgegaan. Daar staan wij voor. Dat doen we met de vier partijen. Ik snap de gevoeligheid. Maar wat ik heb uitgesproken over hoe wij staan tegenover de leerlingen die we net benoemd hebben, dat blijft overeind.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Uppelschoten. Hij ziet af van zijn tweede termijn. Dan gaan we door naar de aangever van het ontbrekende gedicht van de dag, de heer Paternotte. We zijn nog steeds aan het zoeken, meneer Paternotte, naar een goed gedicht. Tot die tijd geef ik graag het woord aan u voor de tweede termijn.
De heer Paternotte (D66):
Het zal toch niet gebeuren dat er bij de begroting Onderwijs, Cultúúr en Wetenschap geen poëzie komt, voorzitter?
De voorzitter:
De voorzitter heeft dat niet geregeld, maar ik daag u uit om voor het eind van deze termijn een gepast gedicht voor te stellen, en dan mag u het aan die microfoon voordragen.
De heer Paternotte (D66):
Ik heb u een gedicht aangedragen, maar dat heeft u afgekeurd.
De voorzitter:
Ja, maar dan geef ik u de eer om het straks aan die microfoon voor te lezen aan de Kamer. Die ruimte krijgt u.
De heer Paternotte (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het kabinet heeft wel iets heel bijzonders voor elkaar gekregen. We leven namelijk in een behoorlijk verdeeld land, maar we zien dat in dat verdeelde land CEO's van grote bedrijven, van Adyen tot Philips tot NXP, en vakbonden, lerarenbonden, naast elkaar staan, dat studenten naast docenten en bestuurders staan, dat we op het Malieveld zelfs een bord zien met daarop: VVD'ers voor onderzoek en wetenschap. Ik weet niet of er ooit eerder VVD'ers op het Malieveld hebben gestaan. Ook zie je dat in de regio's, van Zeeland tot Wageningen, de burgemeester van Wageningen en de commissaris van Zeeland in het geweer komen tegen deze onderwijsbegroting. Dus in dit verdeelde land heeft het kabinet heel veel groepen weten te verenigen tegen deze onderwijsbegroting.
Daar hebben wij net veel kritische vragen over gesteld en daar neem ik ook niets van terug, maar ik zou wel willen zeggen dat ik denk dat we ook niet alleen maar naar deze twee bewindspersonen kunnen kijken, want in mijn ogen hebben die een te kleine begroting meegekregen. Dat probleem valt ook niet op te lossen binnen die Onderwijsbegroting. Er zal voor gezorgd moeten worden dat de begroting fors vertimmerd wordt, zoals ik ook een aantal collega's uit het monsterverbond vandaag heb horen zeggen. Het is heel goed dat de opening daarvoor die er dinsdag nog niet leek te zijn, er nu misschien wel is. Daar gaan we graag voor aan de slag.
Ook heb ik aan de minister gevraagd of we dat PwC-onderzoek kunnen herhalen. Hij zegt: dat wil ik niet doen. Betekent dat nou dat hij erkent dat er met deze bezuinigingen een structurele onderfinanciering ontstaat van wat wij eigenlijk vragen van het hoger onderwijs en van de wetenschappers in ons land? Dat vind ik dan ook een belangrijke erkenning. Je kunt zeggen dat er nog steeds heel veel geld naar onderwijs en wetenschap gaat, maar dat wij dus blijkbaar niet meer leveren aan de instellingen, aan de onderzoekers, aan de wetenschappers, aan de docenten wat zij nodig hebben om hun belangrijke werk voor Nederland, voor alle opleidingen die we nodig hebben, maar ook voor ons verdienvermogen te kunnen leveren.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Paternotte. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Rooderkerk van de fractie van D66.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Terugkijkend vond ik het een ongemakkelijk debat. We keken naar bewindspersonen die stug de Onderwijsbegroting bleven verdedigen, terwijl we natuurlijk weten dat die geen standhoudt gezien de brede oppositie die er tegen de bezuinigingen is. Het voelde toch een beetje alsof ik keek naar het orkest op de Titanic, dat maar door bleef spelen, terwijl het schip zinkende was. Ik denk dat het belangrijk is dat we een oplossing vinden voor al die kinderen aan wie op dit moment kansen worden ontnomen, voor al die kinderen die hun onderwijskwaliteit verbeterd willen zien en voor al die leraren die we nodig hebben voor de klas. Daarom is D66 tegen de bezuiniging in deze onderwijsbegroting. We zullen er alles aan doen om die van tafel te krijgen, met ons alternatief.
Daarnaast zijn we voor het aanpakken van de leescrisis. Daarom dien ik een motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de meeste eerstejaarsstudenten wanneer ze de pabo binnenkomen niet of nauwelijks boeken lezen in hun vrije tijd;
constaterende dat maar een op de drie pabodocenten de afgestudeerde leerkrachten voldoende competent acht om het lezen van kinderen te bevorderen;
overwegende dat leesbevordering van cruciaal belang is voor de kansen van kinderen;
overwegende dat iedere leraar voldoende competent moet zijn om het lezen van kinderen te bevorderen;
verzoekt de regering in gesprek te gaan met pabo's en lerarenopleidingen over hoe kinderboeken en jeugdliteratuur een stevigere plek krijgen in het curriculum,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 80 (36600-VIII).
Dank u wel, mevrouw Rooderkerk. Ik geef nu graag het woord aan de heer Kisteman van de fractie van de VVD.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. Ik wil de minister en staatssecretaris bedanken voor de beantwoording op mijn vragen. Ik heb een aantal moties. Daar ga ik ook gelijk mee beginnen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat goed leesonderwijs begint met een leerkracht die bevlogen is over lezen maar die ook weet welke boeken er geschikt of ongeschikt zijn voor leerlingen;
constaterende dat er niet op alle pabo's evenveel aandacht is voor kinder- en jeugdboeken en dat het lezen van jeugdliteratuur op pabo-opleidingen op dit moment vrijblijvend is en geen verankering kent in het curriculum;
van mening dat het wenselijk is dat toekomstige leraren in het funderend onderwijs bekend zijn met de boeken die hun leerlingen lezen en dat zij daarbij onderscheid kunnen maken tussen rijke teksten en verarmde teksten;
verzoekt de regering om de invoering van een verplichte leeslijst met Nederlandse jeugdliteratuur te betrekken bij de herijking van de kennisbasis taal en te bespreken in het opleidingsberaad;
verzoekt de regering voorts de Kamer daarover te informeren via de halfjaarlijkse brief lerarenstrategie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.
Zij krijgt nr. 81 (36600-VIII).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in het funderend onderwijs in Nederland forse personeelstekorten zijn, waardoor er minder ruimte is voor differentiatie in de klas en er risico bestaat op lesuitval;
constaterende dat er om het lerarentekort aan te pakken een zijinstromerstraject is ingericht, dat werkenden uit een ander vakgebied de mogelijkheid biedt om zich in ongeveer twee jaar om te scholen tot leerkracht;
constaterende dat er in Nederland veel werkende professionals zijn met interesse of passie voor het onderwijs en het overdragen van hun kennis, maar dat zij hun werk in het bedrijfsleven enerzijds en het lesgeven in het praktijkonderwijs anderzijds nu niet kunnen combineren;
overwegende dat het vergemakkelijken van het in deeltijd onderwijzen naast een baan de instroom van nieuwe leerkrachten bevordert, maar ook de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven versterkt;
verzoekt de regering te onderzoeken of er een nieuw traject ontwikkeld kan worden, waarbij professionals uit het bedrijfsleven, na het volgen van een opleiding pedagogische vaardigheden en didactiek, de mogelijkheid krijgen om naast hun werk ook een of meerdere dagen praktijklessen te mogen geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.
Zij krijgt nr. 82 (36600-VIII).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat scholen en hun leraren, directeuren en bestuurders autonoom zijn in het kiezen van lesmethodes en materialen om les te geven;
overwegende dat de grote hoeveelheid aangeboden lesmethodes zorgt voor een ingewikkelde markt, waarbij het voor scholen niet altijd duidelijk is welke methodes en materialen kwalitatief goed dan wel wetenschappelijk onderbouwd zijn;
overwegende dat het kabinet zich inzet voor meer evidence-informed werken in het onderwijs, met als doel een impuls te geven aan de onderwijskwaliteit;
spreekt uit dat het wenselijk is dat zo veel mogelijk scholen in Nederland werken met wetenschappelijk onderbouwde les- en leermethodes;
verzoekt de regering de kwartiermaker voor de kwaliteitsalliantie te laten onderzoeken op welke wijze binnen de bestaande ondersteuningsstructuur georganiseerd kan worden dat leraren en schoolleiders antwoorden krijgen op vragen over lesmethodes- en materialen, alsmede een database waarin bijgehouden wordt welke methodes en materialen evidence-informed zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.
Zij krijgt nr. 83 (36600-VIII).
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. Mijn laatste.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat goed kunnen lezen en schrijven mede aan de basis staat van succesvolle deelname aan de samenleving, met meer kans op een baan die bij je past en meer mogelijkheden om sociaal mee te komen;
constaterende dat steeds meer leerlingen in het funderend onderwijs de basisvaardigheden taal, lezen en schrijven niet goed beheersen, waarbij kinderen voornamelijk moeite hebben met de hogere leesvaardigheidsniveaus;
overwegende dat leerlingen die boeken lezen die bij hen passen meer leesplezier ervaren en gemotiveerder zijn om te lezen, waardoor hun leesvaardigheid verbetert;
overwegende dat de expertise over hoe leesplezier kan worden bevorderd niet vanzelfsprekend in de school aanwezig is, met als gevolg dat leerlingen onvoldoende begeleid worden om de juiste boeken te kiezen en te lezen;
constaterende dat een leesbevorderingsspecialist of leescoach binnen de school een centrale rol kan spelen bij leesbevordering op scholen;
verzoekt de regering een pilot op te zetten, vooruitlopend op een eventuele wettelijke verankering, waarbij op een aantal scholen in Nederland gewerkt gaat worden met een leescoach/leesbevorderingsspecialist met lesbevoegdheid binnen het schoolteam die, eventueel in samenwerking met de leesconsulent van de bibliotheek, werkt aan leesbevordering door onder andere:
-te werken aan effectief lees- en schrijfonderwijs in lijn met de conceptkerndoelen Nederlands;
-het lerarenteam te ondersteunen en adviseren in het onderwijs;
-aan de slag te gaan met een door het schoolteam gedragen, schoolbrede visie op taal, lezen en schrijven en daarbij het leesaanbod op school te actualiseren naar zo veel mogelijk rijk leesmateriaal;
verzoekt de regering voorts bij de vormgeving van die pilot een voorbeeld te nemen aan succesvolle vergelijkbare initiatieven, zoals de leraar-bibliothecaris in Portugal,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.
Zij krijgt nr. 84 (36600-VIII).
De heer Kisteman (VVD):
Precies op tijd, hè?
De voorzitter:
Ja, met het voorlezen en opstellen van lange moties is bij u in ieder geval niks mis, meneer Kisteman. Dat is dus goed gegaan in het onderwijs. Maar ik zie ook een interruptie van mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik hoor een motie over een pilot voor het uitbreiden van de leescoach. Dat is een mooi plan. Waar gaat de VVD dat van betalen?
De heer Kisteman (VVD):
Het is een pilot en die kan gewoon vanuit bestaande middelen die er nu zijn om te onderzoeken of dat kan. Zoals al in de motie staat, zijn er nu al bepaalde initiatieven vanuit de bibliotheken, maar die bibliotheekfunctionarissen zijn nu actief in de bibliotheek. We willen kijken hoe we dat naar het onderwijs zouden kunnen halen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat klinkt eigenlijk als de aanpak die we al hebben, want dit gebeurt natuurlijk al. Scholen hebben bijvoorbeeld ook een bibliotheek op school. Dan komt er van de bibliotheek iemand die ook scholen helpt. Dat gaat dus in nauwe samenwerking met de lokale bibliotheek, die dan helpt om een goede boekencollectie op scholen te krijgen. Laat dit nou juist iets zijn wat gaat worden wegbezuinigd: in 2026 wordt dit gehalveerd en in 2027 wordt dit wegbezuinigd. Dus wat is de VVD hier nu mee aan het oplossen?
De heer Kisteman (VVD):
Het idee is dat die bibliotheek die persoon nu in de bibliotheek heeft. Die persoon is niet structureel in de school. Het idee is dat die kennis structureel in de school komt, zodat die intern aanwezig is in de school: als die kinderen een boek willen uitzoeken, wat vinden zij dan leuk, wat past er bij hen en wat zorgt voor leesplezier?
De voorzitter:
Ter afronding, mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Voor mijn gevoel is dit dan echt een motie voor de bühne. Ik begrijp echt dat de intenties van de heer Kisteman en van de VVD goed zijn, maar eerst wordt er heel veel geld wegbezuinigd, vervolgens wordt er gezegd dat we het bestaande plan ietsje anders doen en dan wordt er gedacht dat daarmee een probleem wordt opgelost. Nee, we moeten er gewoon voor zorgen dat elke school een bibliotheek heeft. We moeten er ook voor zorgen dat elk kind een leraar voor de klas heeft. Daarmee lossen we het probleem in het onderwijs op, niet met dit soort voorstellen. Dan moet er ook echt geld bij en dan moeten we zorgen dat er geen geld af gaat van de aanpak van de leesvaardigheid.
De heer Kisteman (VVD):
Ik hoorde geen vraag, maar ik wil er graag op reageren. Het gaat ons erom dat die kennis structureel in de school aanwezig is. Dat is voor ons het belangrijkste. Als een kind op dat moment een keuze wil maken voor een boek, is er iemand die capabel is om te zorgen voor het leesplezier van het kind. Daar gaat het ons om.
De voorzitter:
U heeft ook nog een interruptie van mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik wil nog even terug naar de motie die de heer Kisteman net indiende over de evidencebased methode. Ik wil hem wijzen op de motie-Paternotte/Pijpelink, waarin eigenlijk min of meer dezelfde oproep staat. Met een schuin oog kijk ik ook naar de staatssecretaris om te zien hoe zij deze motie van u gaat appreciëren, want ik hoop eigenlijk dat ze aangeeft dat de motie in die lijn ligt en dat het ministerie al bezig is met de aangenomen motie-Paternotte/Pijpelink om te kijken wat daarmee kan worden gedaan. Dus in het kader van overbodige moties: ik heb het idee dat deze motie heel erg in die lijn ligt, en zo niet, dat zij hetzelfde beoogt.
De heer Kisteman (VVD):
Ik ben niet bekend met uw motie. Ik weet wel wat de appreciatie gaat worden van de staatssecretaris, maar dat gaat zij u straks zelf vertellen. Als het goed is, is de motie niet overbodig. Zij gaat ook veel breder dan dat, zeg maar. We weten dus welke kant het opgaat; deze motie is veel breder dan dat.
De voorzitter:
We gaan het allemaal beleven straks. Dan mevrouw Martens-America, voor haar tweede termijn. Mevrouw Martens-America belooft er een gezellige termijn van te maken.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter. Bij de VVD zijn we goed in voorlezen. Ook ik ga dat dus doen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op het gebied van Leven Lang Ontwikkelen de samenwerking tussen het mbo-onderwijs en bedrijfsvakscholen steeds crucialer wordt en dat zij elkaar kunnen aanvullen;
constaterende dat het mbo-onderwijs door snelle technologische ontwikkelingen en innovatie niet kan zonder de praktijkgerichte kennis, ervaring en kunde van het bedrijfsleven en met name de bedrijfsvakscholen;
constaterende dat de samenwerking tussen het onderwijs en de bedrijfsvakscholen op dit moment niet is geformaliseerd;
overwegende dat werkenden en zijinstromers sneller en beter praktisch moeten worden opgeleid en dat de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsvakscholen daarom verder geïntensiveerd zou kunnen worden;
verzoekt de regering de informele rol van de bedrijfsvakscholen verder te onderzoeken en daarbij expliciet te bezien welke rol zij kunnen spelen in het formele aanbod,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Martens-America.
Zij krijgt nr. 85 (36600-VIII).
Voordat u verdergaat, zie ik een interruptie van de heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Deze motie doet me heel erg denken aan een motie van de heer Wiersma van vijf jaar geleden. Hij wilde ook dat de bedrijfsvakscholen en het mbo beter bij elkaar kwamen. Hoe kijkt mevrouw Martens naar hoe dat de afgelopen jaren is gegaan?
Mevrouw Martens-America (VVD):
Geen idee. Ik heb die motie niet gezien.
De voorzitter:
Continueert u met uw tweede motie.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet ernaar streeft om het percentage bbl-studenten binnen het middelbaar beroepsonderwijs te verhogen naar 35%;
constaterende dat dit percentage momenteel op 28% ligt en naar verwachting zal dalen tot 22% in 2028;
overwegende dat de combinatie van werken en leren binnen een bbl-opleiding ervoor zorgt dat studenten zich beter voorbereiden op de arbeidsmarkt van de toekomst;
overwegende dat grote maatschappelijke opgaven vragen om veel getalenteerde studenten, en dat bbl-studenten eerder dan bol-studenten een bijdrage leveren aan deze uitdagingen;
verzoekt de regering om, samen met onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven, het bbl-offensief te intensiveren en te streven naar een percentage van 35%,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Martens-America.
Zij krijgt nr. 86 (36600-VIII).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat zo'n 2.000 Chinese studenten in Nederland een PhD-traject bekostigd vanuit een CSC-beurs doen, waarvoor zij een contract hebben moeten ondertekenen om strenge loyaliteit aan China te betuigen;
overwegende dat de Kamer in mei 2024 de motie-Martens-America c.s. (31288, nr. 1131) heeft aangenomen waarin de regering is verzocht om in overleg met kennisinstellingen te treden zodat er geen nieuwe PhD-studenten met een CSC-beurs worden toegelaten tot gevoelige onderzoeksgebieden;
overwegende dat uit recent gepubliceerde onderzoeken is gebleken dat ook niet-cruciale werkvelden worden gebruikt om te infiltreren in ons onderwijs;
overwegende dat het Nederlandse onderwijs daarmee in brede zin toegankelijk is voor buitenlandse inmenging;
verzoekt de regering de reeds aangenomen motie-Martens-America c.s. in breder perspectief te bezien en daarbij de meest recente onderzoeken over dit onderwerp te betrekken, en de te nemen stappen en acties voor het commissiedebat Kennisveiligheid aan de Kamer te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Martens-America en Paternotte.
Zij krijgt nr. 87 (36600-VIII).
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter, ik heb nog één motie. Zou ik die alstublieft mogen voorlezen?
De voorzitter:
Ja, volgens mij mag dat allemaal, maar …
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dan heb ik geen interrupties aan anderen, maar doe ik alleen deze extra motie.
De voorzitter:
Het gaat dan wel af van het totaal van uw fractie. U moet het dus niet aan mij vragen, maar …
Mevrouw Martens-America (VVD):
O ja. Dan doe ik 'm in 30 seconden.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onderwijsinstellingen zelf verantwoordelijk zijn voor het opleidingsaanbod en kunnen besluiten welke opleidingen zij wel of niet aanbieden;
constaterende dat de studentenaantallen bij een aantal opleidingen, zoals talenstudies, teruglopen en dat onderwijsinstellingen zich genoodzaakt zien om die opleidingen niet langer aan te bieden;
overwegende dat landelijke regie op het onderwijsaanbod nu ontbreekt waardoor er geen landelijke afstemming is over dat aanbod en geen visie is op welke opleidingen er waar worden aangeboden;
van mening dat het onwenselijk is dat een opleiding volledig uit Nederland verdwijnt omdat er geen onderlinge afstemming noch overkoepelende regie is;
verzoekt de regering om met Nederlandse onderwijsinstellingen samen te waarborgen het landelijke aanbod van opleidingen te overzien en in gezamenlijkheid af te stemmen, en zo te voorkomen dat er opleidingen zonder coördinatie uit Nederland verdwijnen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Martens-America.
Zij krijgt nr. 88 (36600-VIII).
Dank u wel, mevrouw Martens-America. Dan zie ik de heer Krul van het CDA al naar voren lopen om aan zijn tweede termijn te beginnen.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter.
Een oude onderwijzer uit Ede
had altijd internet vermeden.
Opeens zag hij een digibord in zijn klas
en was daar niet mee in zijn sas.
Wanhopig is hij toen
naar huis gereden.
Dan heb ik dat toch nog even mooi voor de heer Paternotte gedaan.
De voorzitter:
Maar dan heeft u bij dezen ook meteen het gras voor de voeten van de heer Paternotte weggemaaid.
De heer Paternotte (D66):
Ik vind het wel zorgelijk als het CDA begint met het overbodig maken van D66. Dat is niet de bedoeling, voorzitter, dus ik neem hier aanstoot aan. Maar het was wel een mooi gedicht.
De voorzitter:
Oké. De heer Krul vervolgt.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de internationale Neerlandistiekinfrastructuur in het buitenland dreigt te verdwijnen;
constaterende dat in november 2022 een amendement is ingediend waarmee jaarlijks middelen beschikbaar zijn gesteld voor activiteiten van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN);
overwegende dat twee jaar na dato het overgrote deel van de middelen nog niet besteed wordt aan het doel van het amendement;
verzoekt de regering om in de gesprekken met de IVN ervoor zorg te dragen dat de middelen conform het amendement worden besteed,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Krul.
Zij krijgt nr. 89 (36600-VIII).
De heer Krul (CDA):
Deze motie kan ik eventueel intrekken als de minister er in tweede termijn op reageert.
Tot slot.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de maatschappelijke diensttijd jongeren tussen de 12 en 30 jaar de kans geeft om gedurende een aantal weken tot maanden hun talenten te ontwikkelen, mensen te ontmoeten buiten hun leefwereld en iets te doen voor een ander;
constaterende dat tot en met het tweede kwartaal van 2024 120.000 jongeren succesvol een traject hebben afgerond;
constaterende dat het meedoen aan de maatschappelijke diensttijd concrete gevolgen heeft voor een groot deel van deze jongeren;
verzoekt de regering, gezien het grote maatschappelijke succes, met een concreet voorstel te komen om de maatschappelijke diensttijd in 2025 voort te zetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul en Ceder.
Zij krijgt nr. 90 (36600-VIII).
Dank u wel en ook dank dat u deze begroting Cultuur wat meer cultuurverrijkend heeft gemaakt. Dan zijn wij toegekomen aan de inbreng van de heer Soepboer, van het Nieuw Sociaal Contractfractie, van de Nieuw Sociaal Contract ... Van het NSC.
De heer Soepboer (NSC):
Het contract, voorzitter, dus het Nieuw Sociaal Contract.
Dank u, voorzitter. Dan begin ik met uw goedvinden aan mijn tweede termijn. We hebben het met elkaar gehad over een van de belangrijkste zaken die er zijn, namelijk onderwijs. Ik heb een aantal antwoorden van de staatssecretaris gehad waar ik best wel blij mee ben, als het erom gaat hoe we de komende tijd toch gaan proberen de financiering structureler te maken. Dat is voor Nieuw Sociaal Contract een heel groot en belangrijk punt. Ook op de andere onderdelen van het Herstelplan kwaliteit onderwijs zullen we de vinger aan de pols houden en proberen daar het allerbeste uit te halen met elkaar. Wat ons betreft gaat dat zeker over structurele financiering, maar ook over sturing. Daar zullen we aan het begin van het volgende jaar over komen te spreken. Een van de zaken die daaronder vallen, is het lerarentekort. We hebben net al even gesproken over de onderwijsregio's: een poging om solidariteit te vatten in governancestructuren, als ik het zo uit mag leggen, waarvoor niet overal de handen op elkaar gaan. Vandaar ook de eerste motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het ontstaan van extra overhead, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe governancelagen, in het verleden een onbedoeld en ongewenst neveneffect gebleken is bij de inzet van subsidiegelden ten behoeve van het onderwijs;
overwegende dat, zeker in tijden van schaarste, de kosten van ongewenste overhead tot een absoluut minimum beperkt moeten worden, zodat kostbare middelen volledig kunnen worden ingezet voor de kwaliteit van het primaire proces van het onderwijs en niets anders;
overwegende dat verschillende regio's verschillende behoeften hebben en de onderwijsregio's in veel gevallen niet als een helpende aanpak worden gezien;
verzoekt de regering de huidige regeling onderwijsregio's terug te brengen tot een structurele stimuleringsregeling voor regionale samenwerking, zonder extra bestuurslagen en governancestructuren op te tuigen, en de (nieuwe) middelen die daarmee vrijkomen structureel te investeren in het herstel van de kwaliteit van het primaire onderwijsproces,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Soepboer en Ceder.
Zij krijgt nr. 91 (36600-VIII).
De heer Soepboer (NSC):
Dan hebben we het ook met de Kamer gehad over het belang van het Nederlands in het onderwijs. Ik heb al een aantal keren gehint op het feit dat het niet alleen over het Nederlands zou moeten gaan. Dat is wel heel belangrijk, want ook het Nederlands als taal dreigt van ons af te drijven. Maar ik denk dat we het ook moeten hebben over de kleinere talen. Dit keer houd ik geen pleidooi voor het Fries, want dat heb ik hier al heel vaak gedaan. Ik wil juist een pleidooi houden voor alle talen die onder deel II van het Handvest geratificeerd zijn. Dan hebben we het bijvoorbeeld over het Nedersaksisch, het Limburgs enzovoort. Daarvoor heb ik de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Nederlands en het Fries de officiële talen van Nederland zijn en ook het Papiaments op Bonaire inmiddels is geratificeerd onder deel III van het Handvest voor regionale talen en talen van minderheden;
constaterende dat deze talen daarmee meer rechten en meer bescherming genieten dan de andere erkende streektalen in Nederland die geratificeerd zijn onder deel II van het Handvest, te weten het Limburgs, het Nedersaksisch, het Jiddisch, het Romanes en het Papiaments;
overwegende dat instandhouding en bevordering van talen van minderheden een taak is van de hele overheid en daar waar het onderwijs betreft dus ook van het ministerie van OCW;
verzoekt de regering om vóór de Voorjaarsnota te komen met een concrete stimuleringsregeling voor educatieve initiatieven aangaande de onder deel II van het Handvest erkende talen, zoals bijvoorbeeld het Twents en het Limburgs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Soepboer.
Zij krijgt nr. 92 (36600-VIII).
De heer Soepboer (NSC):
Dan hebben we het ook een aantal keren gehad over het mbo. Ik heb met u gesproken over het RIF. Ik heb daarover ook een aantal handreikingen van de minister gehoord. Mijn derde motie gaat over toch kunnen innoveren en met elkaar een samenwerking op gang brengen, wellicht van onderaf, misschien met behulp van andere ministeries.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een moderne krijgsmacht afhankelijk is van een weerbare samenleving, een goede informatiepositie, voldoende goed geschoolde mensen en innovatieve hoogtechnologische industrie;
overwegende dat het succes van Defensie naast investeringen in mensen en materieel daarmee ook gebaat is bij voldoende investeringen in opleidingen, onderzoek en innovatie;
overwegende dat onze mbo's, hbo's en universiteiten daar bij uitstek een rol in zouden kunnen spelen;
verzoekt de regering om via interdepartementale samenwerking tot een investeringsagenda te komen die door middel van onderwijs en onderzoek tot een maximaal innovatieve krijgsmacht en industrie komt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Soepboer.
Zij krijgt nr. 93 (36600-VIII).
De heer Soepboer (NSC):
Dan wil ik afsluiten met een quote. "Lesgeven is geen verloren kunst, maar de waardering ervoor is een verloren traditie." Dat gaat verder dan alleen geld.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik ben even van mijn à propos door de hypocrisie van die laatste quote, maar dat laat ik even voor wat het is. Ik begrijp even niet wat de heer Soepboer nu aan het doen is. De handtekening van NSC staat onder het wegbezuinigen van het Regionaal investeringsfonds, het halveren van die middelen, waardoor het helemaal uitgehold wordt. En dan gaan we nu een motie indienen om interdepartementale projectjes te beginnen? Wat wil NSC hiermee bereiken? En waarom dient u niet gewoon een amendement in om die bezuinigingen op het RIF te annuleren?
De heer Soepboer (NSC):
Het zou mevrouw Tseggai sieren, denk ik, als ze een wat andere toon aan zou slaan en juist zou kunnen meekijken met ons waar dan de mogelijkheden liggen. Waar het hier over gaat, is dat we bijvoorbeeld naar andere begrotingen gaan kijken, zoals die van Defensie, om gericht op Defensie — het wordt dus niet uit de context gehaald, maar blijft binnen de context van Defensie — geld te kunnen investeren om mooie innovatie op gang te brengen, waar Defensie baat bij heeft. Zo kunnen we met elkaar kijken of we toch mooie projecten en processen van innovatie van onderop kunnen stimuleren. Dat is eigenlijk het enige wat ik doe. Dat is heel iets anders dan het amenderen van de begroting.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik ga over mijn eigen toon. Maar het zou de heer Soepboer ook sieren als hij op zoek zou gaan naar samenwerking, als hij met een amendement was gekomen. Volgens mij is het deze coalitie die op zoek moet naar een meerderheid voor deze begroting. In plaats van mij de les lezen over dat ik zou moeten samenwerken, had de heer Soepboer dat ook kunnen doen. Dus nogmaals de vraag: waarom heeft de heer Soepboer geen amendement ingediend om de bezuinigingen op het RIF tegen te houden? Dan hij daar namelijk makkelijk een meerderheid voor gekregen. Als we het over samenwerken hebben, zou dat een goed voorbeeld zijn.
De heer Soepboer (NSC):
A, dit is dus wat anders dan het RIF. Dit is echt een interdepartementale samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van Defensie, waar ik nu specifiek naar verwijs. U gaat inderdaad over uw eigen toon. Dat geef ik toe.
De voorzitter:
Het moet echt via de voorzitter.
De heer Soepboer (NSC):
Via de voorzitter: mevrouw Tseggai gaat over haar eigen toon. Maar de toon van GroenLinks-PvdA is vanaf het begin van dit debat geweest: wij doen nergens aan mee en wij staan overal buiten; kom niet bij ons aanbellen. Dat is de toon die GroenLinks-PvdA vanaf moment één heeft gehanteerd in het debat. Daar wil ik dan toch even op wijzen.
De voorzitter:
Mag de heer Stultiens eerst, meneer Paternotte? Ja. De heer Stultiens.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik zie NSC de laatste week steeds de toonpolitie uithangen. Wat GroenLinks-PvdA zegt — en dat is niet heel onredelijk — is: wij gaan geen bezuinigingen steunen. Dat is wat het hele Malieveld van ons vraagt, de hele sector, de docenten, de studenten, de bestuurders. Dat is wat wij zeggen. Als de hele oppositie dit ook zegt, dan is 'ie van tafel. Maar ga niet doen alsof het aan de toon van GroenLinks-PvdA ligt dat er nu op onderwijs wordt bezuinigd de komende jaren. Dat is echt de keus van deze coalitie, niet van ons.
De heer Soepboer (NSC):
Wat ik heb gezegd, is dat de heer Stultiens vanaf moment één elke vorm van samenwerking buiten boord heeft gehouden en vanaf moment één heeft gezegd "wij doen nergens aan mee". Dat is letterlijk wat meneer Stultiens heeft gezegd. Ik vind ook dat we hier dan toch even moeten wijzen op a, waarom deze onderwijsbezuinigingen nodig zijn en ook op b, dat GroenLinks-PvdA en zelfs D66 in het verleden toch ook een aantal gekke keuzes hebben gemaakt waarvan wij later hebben moeten zeggen: die moeten we misschien terugdraaien. Ik hoef u misschien niet te wijzen, meneer Stultiens, op het afschaffen van de basisbeurs. Het waren uw partijen die ooit zeiden: dat gaan we afschaffen. Ik wil u ook wijzen op het feit dat we met onze begroting niet onder het niveau van 2023 gaan komen. Dus wat ik u eigenlijk zie doen …
De voorzitter:
"Wat ik de heer Stultiens zie doen …"
De heer Soepboer (NSC):
Wat ik de heer Stultiens hier zie doen, is iemand in het water trappen, vervolgens zien dat er een drenkeling is en dan een boei toegooien. Dat is eigenlijk wat meneer Stultiens hier doet.
De voorzitter:
Ik wil iedereen erop wijzen dat dit de tweede termijn is. Ik heb het begin van de begroting niet echt meegemaakt, maar het lijkt wel alsof we met een eerste termijn bezig zijn. Kort, de heer Stultiens. Ik wil er wel op wijzen dat de heer Paternotte ook al heel lang wacht om een interruptie te plegen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
We hebben eindelijk een debat over de inhoud. Het heeft twee dagen geduurd en in de slotminuten is het gelukt. Dat is winst.
De voorzitter:
Dan zal ik het nu niet afkappen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat is heel fijn. Even over de bijdragen. De komende jaren krijgen we een historisch dieptepunt in de Onderwijsuitgaven. In 30 jaar tijd is het nog nooit onder 5% van het bbp geweest. In 30 jaar tijd is het nog nooit onder 9% van de rijksbegroting geweest. Dat is uniek. Dat komt door deze coalitie. Het heeft niks te maken met D66 of onze partij. Dat zijn de keuzes. En dan over samenwerken. De hele oppositie zei vandaag aan het begin van het debat: we willen graag door kunnen praten als er een deal komt. De hele coalitie houdt het dicht. Dat had Pieter Omtzigt nooit gepikt, dat je hier een begroting zó fors wijzigt. Volgende week moeten we gaan stemmen en dan krijgen we een briefje van de minister: o, ik heb het eerst ontraden, maar het wordt nu oordeel Kamer; gaat u maar stemmen. Dat is onbehoorlijk bestuur, meneer Soepboer. Ik vraag u daarom om volgende week een debat te steunen, zodat we gewoon met elkaar over de inhoud kunnen debatteren.
De heer Soepboer (NSC):
Drie dingen richting de heer Stultiens. Hij zegt dat het allemaal historisch en verschrikkelijk is. Ik wil de heer Stultiens erop wijzen dat de begroting van OCW in 2020 38,8 miljard was. Dit jaar is het 50 miljard. Ik heb eerder met D66 een discussie gevoerd over het velletje dat aan een rolletje hangt. Dat kunt u even terugkijken. En drie. De toon van het debat is dinsdag gezet door de heer Stultiens, die hier stond te vertellen dat hij geen enkele samenwerking aan wil gaan. Die toon is gezet voordat een van de coalitiepartijen überhaupt aan het woord was geweest.
De heer Paternotte (D66):
Nu komt de heer Soepboer weer met dat velletje wc-papier. Hij staat inderdaad wel met shit in zijn handen. Dat is bij deze begroting wat ons betreft wel het geval. U haalt hier ook weer allerlei getallen door elkaar. We hebben de afgelopen jaren ongeveer de hoogste inflatie gehad sinds de jaren tachtig, door de energiecrisis, de oorlog in Oekraïne en de nasleep van de coronapandemie. Nu wil hij die getallen met elkaar vergelijken. De heer Stultiens haalt de Macro Economische Verkenning aan. Voor het eerst in 30 jaar gaat minder dan 5% van onze economie naar het onderwijs. Dat zijn allemaal concrete bezuinigingen. Daarvoor staan mensen op het Malieveld. Daarom komen er noodoproepen uit alle uithoeken van het land, ook vanuit de regio's waar NSC voor zou moeten opkomen.
Mijn vraag gaat over een van de regio's. Hij komt net met een voorstel voor concrete stimuleringsprogramma's voor streektalen en dialecten. Dat klinkt mooi. Mijn vraag is: hoe sille jo dat betelje?
De voorzitter:
Ik weet niet wat dat betekent, maar de heer Soepboer vast en zeker wel.
De heer Soepboer (NSC):
Ik heb wel een idee, voorzitter, want het was best goed Fries, moet ik de heer Paternotte nageven. Even een aantal dingen. Ik begin er even mee dat de heer Paternotte mij ervan beticht dat ik getallen door elkaar haal. Dan wil ik meneer Paternotte toch vragen om de onduidelijkheid weg te halen, de begroting erbij te pakken en gewoon voor te lezen wat de totale begroting … Dan heb ik het niet over al die macrodoelmatige dingen waar u het over heeft, maar gewoon de begrotingsgetallen, de miljarden van 2020, de miljarden van nu en de miljarden in 2029. Dan zult u zien dat het ook de komende jaren niet onder het niveau van 2023 gaat komen in miljarden. Dat heb ik gezegd. Dat is niet het door elkaar halen van getallen. Dat is één.
Dan de vraag van de heer Paternotte: wêr sille jo dat fan betelje? We gebruiken het woordje "gaan" in het Fries alleen als het daadwerkelijk over lopen gaat, dus je moet zeggen: wêr sille jo dat fan betelje? Er zijn een aantal dingen waar dat van zou kunnen. Je hebt natuurlijk bestaande regelingen. Stimuleren gaat niet alleen om geld, maar ook om mogelijkheden om geld aan te vragen. Ik heb net al een vraag gesteld over de onderwijsregio's. Misschien zit daar wel wat in. We hebben de tijd tot de Voorjaarsnota, dus vooruitkijkend, om met een regeling te komen. Dus dat is eigenlijk de vraag aan de staatssecretaris.
De heer Paternotte (D66):
Ik denk: it kin net. Als je niet weet waar het geld vandaan moet komen en zegt dat de staatssecretaris het moet bekijken … Ze hebben bij de Voorjaarsnota wel meer te doen, hè. We hebben ook nog de btw bijvoorbeeld. Die verhoging gaat niet door, maar er moet nog wel bedacht worden waar dat dan vandaan moet komen. Dan wil ik toch de volgende vraag stellen, ook omdat de heer Soepboer nu weer met getallen komt van een groeiende begroting. Er is inflatie en de economie groeit, dus het gaat om het aandeel van de economie dat naar het onderwijs gaat. In de Macro Economische Verkenning — dat heeft niks met macrodoelmatigheid te maken; als u meer over het hoger onderwijs leert, zult u daar ook wat over gaan leren — gaan we voor het eerst in 30 jaar onder de 5%. Het is zelfs nog veel erger. In België geven ze 3,5% van het bruto nationaal product uit aan onderzoek en wetenschap. 3,5%. In Nederland zakken we door het kabinetsbeleid naar 2,2%. Dat betekent dat België, met 12 miljoen inwoners, straks net zo veel uitgeeft aan onderzoek en wetenschap als Nederland, met 18 miljoen inwoners. België! Dus hoe kin dit no?
De heer Soepboer (NSC):
Meneer Paternotte maakt natuurlijk een beetje een persiflage van België. Dat is op zijn eigen conto te schrijven. Daarnaast zegt meneer Paternotte dat ik heb geroepen dat de begroting almaar zou groeien. Ook dat heb ik niet gezegd. Spreken is een talent van meneer Paternotte — dat zal ik beamen — maar luisteren iets minder. Dus dan zou ik een herstelopdracht aan meneer Paternotte willen geven: het luisteren kan misschien toch nog wat beter. En ik zou tegen meneer Paternotte willen zeggen: it kin wol.
De voorzitter:
Afrondend, meneer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Net werd er gesproken over NSC als toonpolitie. Ik weet nu niet of mensen luisteropdrachten geven in het parlement het beste antwoord is op geen toonpolitie willen zijn. Ik was niet van plan om België te beledigen. Ik prijs België juist voor het feit dat het land zo investeert in onderzoek en wetenschap. Maar het is niet alleen België. Duitsland zit ook op 3,5%. De Verenigde Staten zitten op 3,4%. China zit boven ons. Wij dreigen echt een land te worden dat niet investeert in de toekomst en het toekomstig verdienvermogen. Daarom trekken het grote bedrijfsleven en CEO's massaal aan de bel. Ik hoop dat de heer Soepboer zich daar iets van wil aantrekken, want juist NSC zou moeten snappen dat geluiden vanuit de samenleving, zeker als die uit het hele land komen, in de politiek ook iets te betekenen hebben. Die geluiden moeten niet beteken dat je gewoon maar op één weg doorgaat.
De heer Soepboer (NSC):
Ik begrijp dat zeker. Vandaar ook bijvoorbeeld mijn motie, die ertoe oproept om te kijken of er bijvoorbeeld vanuit het Defensiebudget iets mogelijk is om daarmee gerichte investeringen te doen.
U stond toch echt zo van "België, België". Dat riep bij mij het gevoel op dat de heer Paternotte daar een beetje een persiflage van maakte, maar dan zal dat mijn fout zijn geweest.
De heer Krul (CDA):
Ik wil even een ander punt aankaarten. Ik wil even de inhoud in. Ik vind het eigenlijk wel een goed voorstel van de heer Soepboer om te bekijken hoe we het met andere sectoren toch een kans kunnen geven. Het gebeurt ook al. Het kan bijvoorbeeld met EZK op het gebied van energietransitie. Met Defensie kan het ook. Ik wil daar ook best in meegaan, maar ik denk dat de heer Soepboer wel begrijpt dat je dan toch met een soort lokkertje moet komen. Dat zou ik hem ook willen vragen. Je zou vanuit OCW ook iets te bieden moeten hebben in de vorm van cofinanciering om dat soort dingen überhaupt van de grond te krijgen. Ik ben er eigenlijk naar op zoek of we toch concreet kunnen kijken of we er wat geld tegenover kunnen stellen, want anders gaat het gewoon niet lukken. We kunnen niet met €0 bij een ministerie aankloppen en zeggen: willen jullie alles op jullie schouders nemen om dit voor ons nog een beetje op poten te zetten? 20/80 zou misschien kunnen, maar er moet vanuit OCW toch iets van beweging komen als we dat geloofwaardig op poten willen zetten.
De heer Soepboer (NSC):
Ik ga even een gedachtenoefening doen. Defensie kan materieel kopen en mensen opleiden. Tegelijkertijd hebben ze ook al die mooie lectoraten, waar het net al even over ging, of die universiteiten nodig om gericht onderzoek te doen dat Defensie vooruithelpt. De wisselwerking zou dan kunnen zijn dat je aan de ene kant investeert en daar aan de andere kant iets voor terugkrijgt. Daar roept mijn motie toe op. Ik wil daar zo meteen graag een antwoord op hebben. Ik ben natuurlijk altijd bereid om constructief met u na te denken over zaken, zoals ik gisteren ook al zei.
De heer Krul (CDA):
Dat bestaat, denk ik, al. Dat is het Defensity College, maar dat is een heel specifiek voorbeeld voor Defensie. Laten we dat even opzijzetten. Ik vind het oprecht wel een goed idee. Ik heb alleen een angst. De heer Soepboer is ook wethouder geweest. Het is vaak al lastig als je naar de provincie gaat met de vraag: wij hebben zo'n goed idee, maar willen jullie het betalen? Ik zit gewoon te zoeken naar iets wat wel een beetje kansrijk is. Bij Defensie vindt het dus al plaats. Je hebt Hydrogen Valley, dat een samenwerkingsverband is met EZK. Ik zou er wel toe willen oproepen dat je als OCW wat moet doen. Daar wil ik graag met de heer Soepboer naar kijken.
De heer Soepboer (NSC):
Ik denk dat de vergelijking met decentrale overheden niet helemaal opgaat, maar ik ben ook altijd bereid om daar met de heer Krul naar te kijken.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Soepboer van de NSC-fractie. Mevrouw Beckerman van de SP.
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Naar aanleiding van de oproep van Paternotte heb ik een stukje gedicht van Bertolt Brecht: "De wetenschap heeft niet als doel een deur naar oneindige wijsheid te openen, maar een grens te stellen aan oneindige dwalingen". Ik had het ook in het oorspronkelijke Duits kunnen doen, maar helaas: de studies Duits worden wegbezuinigd.
Voorzitter. Ik zie deze begroting als een oneindige dwaling. Ik vind het een hallucinant debat. Er is massaal verzet. Op de eerste begrotingsdag horen we van coalitiepartijen: niet bij ons zijn, alsjeblieft, vraag het vandaag aan het kabinet. Maar het kabinet zegt vandaag: alsjeblieft, niet bij ons zijn en wij gaan hier gewoon mee door. Ondertussen gebeurt er van alles. Wij zeggen: doe het niet. We hebben de kans om onze rug recht te houden in de Eerste Kamer. Dan zijn deze bezuinigingen gestopt.
Voorzitter. Mijn moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit onderzoek blijkt dat 12% van de mbo-studenten bol niveau 1 en 2 de basisbeurs niet gebruikt en dat de afgelopen jaren het niet-gebruik van studiefinanciering onder deze studenten zelfs toeneemt;
verzoekt de regering met een plan van aanpak te komen om deze groep actief te benaderen om het niet-gebruik zo veel mogelijk te minimaliseren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Tseggai.
Zij krijgt nr. 94 (36600-VIII).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de ambachten en ambachtslieden in Nederland onder steeds meer druk komen te staan;
van mening dat de positie van ambachten verzwakt wordt door het verdwijnen van AmbachtNederland;
verzoekt de regering te regelen dat middelen verstrekt worden aan AmbachtNederland om te borgen dat zij hun werkzaamheden voort kunnen zetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beckerman.
Zij krijgt nr. 95 (36600-VIII).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er al forse bezuinigingen op OCW afkomen;
verzoekt de regering bij het uitzoeken van alternatieven voor de langstudeerboete buiten de begroting OCW te kijken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Stultiens.
Zij krijgt nr. 96 (36600-VIII).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er flink bezuinigd wordt op het programma School en Omgeving en dat gemeenten de komende jaren 60 miljoen euro minder krijgen voor het onderwijsachterstandenbeleid;
constaterende dat ook leerlingen die niet op de scholen zitten met de 5% relatief hoogste onderwijsachterstanden extra leer- en ontwikkeltijd nodig hebben;
verzoekt de regering de focus van het programma uit te breiden met ook aandacht voor de 5% armste leerlingen op alle scholen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beckerman.
Zij krijgt nr. 97 (36600-VIII).
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Beckerman. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Van Zanten van de BBB.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank, voorzitter. Gezien de tijd begin ik maar meteen met het voorlezen van de moties. Ik heb er drie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onderwijsinstellingen in de zogenoemde euregio's (mbo, hbo, universiteiten) veel studenten aantrekken uit buurlanden wegens hun geografische ligging;
overwegende dat onderwijsvoorzieningen vanuit het gedachtegoed van het rapport Elke regio telt! vooral beschikbaar moeten blijven in krimp- en grensregio's;
overwegende dat krimp- en grensregio's te maken hebben met een stapeling van achterstanden op diverse gebieden;
overwegende dat het kabinetsvoornemen om de instroom van internationale studenten te beperken van groot belang is voor de leefbaarheid van grote delen van het land in positieve zin, maar mogelijk een negatieve impact zal hebben op de leefbaarheid, de brede welvaart en het innovatie- en verdienvermogen van krimp- en grensregio's als Groningen, Drenthe, Overijssel, Limburg en Zeeland;
verzoekt de regering om samen met de krimp- en grensregio's passende maatregelen te treffen voor deze gebieden bij verdere invulling van het beleid rond instroom van internationale studenten, zodat de regionale arbeidsmarktsituatie, de grensoverschrijdende concurrentiekracht en het gewenste economische profiel in bovengenoemde regio's kunnen worden behouden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Zanten.
Zij krijgt nr. 98 (36600-VIII).
Voordat u verdergaat, is er een interruptie van de heer Krul. Ik hoor trouwens dat u dezelfde leescursus heeft gevolgd als de heer Kisteman. U gaat ook zo snel. Sorry, was meneer Stultiens eerst? Oké.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een vraag over deze motie. De zorgen uit de regio komen terug in de motie, maar die zorgen zijn er vooral over de wet van het kabinet die nu voorligt, de Wib, en de bezuinigingen daaromheen. Is dit een oproep van BBB om de wet aan te passen en de bezuiniging van tafel te halen? Of is het alleen een oproep om te kijken wat er nog kan, waarna er niets verandert?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Nou, volgens mij is er ook een andere optie mogelijk, zeg ik via de voorzitter. Ik heb dinsdag ook aangegeven waarom ik deze motie indien. Wij zien de zorg van de grens- en krimpregio's. Wij nemen die zeer serieus. Daarom vragen wij de minister om ook echt samen met de grens- en krimpregio's te zoeken naar passende oplossingen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Maar bijvoorbeeld de bestuurder van BBB uit Limburg zegt: pas de wet aan of haal de bezuiniging van tafel. Steunt de BBB die oproep van de eigen bestuurders? Wat betekent de motie anders?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dat gaan we zien. Volgens mij gaan we begin volgend jaar nog debatteren over deze wet. Natuurlijk, als het nodig is dat de wet anders wordt ingevuld … Ik denk dat het heel belangrijk is dat er voor de grens- en krimpregio's, die duidelijk met een heel andere problematiek te maken hebben dan wij hier in Den Haag of Amsterdam of Rotterdam of Utrecht, maatwerk wordt toegepast.
De heer Krul (CDA):
Ik ben blij met in ieder geval de intentie van de BBB, want inderdaad doet zowel de wet als de bezuiniging die eraan gekoppeld is ontzettend veel zeer in de krimpregio's en de grensregio's. Sterker nog, dit gaat desastreuze gevolgen hebben voor de leefbaarheid daar. Ik wil toch ook een beetje boter bij de vis hebben, want zo ken ik de BBB. Zegt mevrouw Van Zanten dat als dit zo blijkt te zijn, deze wet voor haar onbespreekbaar is en er harde uitzonderingsgronden moeten komen voor de regio's? Hoor ik haar dat zeggen? Want dan heeft de BBB een goede aan het CDA.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik vind dat een terechte vraag. Ik kan in ieder geval wel tegen de heer Krul zeggen dat wij dit echt zeer serieus nemen. Wij vinden wel echt dat er uitzonderingsmaatregelen moeten worden genomen voor de regiogebieden.
De heer Paternotte (D66):
We hebben het over de krimp- en de grensregio's. Van de week hoorden we de burgemeester van Wageningen, die zich enorm zorgen maakt. Wageningen heeft natuurlijk een landbouwuniversiteit van wereldklasse, die overal in de wereld bekend is. Hij zegt: de Wet internationalisering in balans is een reuzeklap voor ons en dan vooral de bezuinigingen die erachter zitten. Maar we hoorden ook de burgemeester van Leeuwarden. Friesland is geen krimpregio en geen grensregio, maar hij zegt dat dit voor Leeuwarden en het onderwijsaanbod daar een enorme verschraling gaat betekenen. Waarom wil de BBB dit niet meenemen?
De voorzitter:
Over deze wet wordt op een ander moment nog gedebatteerd, zeg ik ook even voor iedereen die meeluistert. We kunnen het wat mij betreft — niet wat u betreft, maar wat mij betreft — nu kort houden.
De heer Paternotte (D66):
Laat ik het even toelichten. De minister gaat nu aan de slag met de lagere regelgeving die onder de wet hangt en ik zie de motie als een oproep om daarin iets aan te passen. We zijn volgens mij met elkaar op zoek naar wat BBB daarin dan precies aangepast wil hebben. Dat kunnen we lastig op een later moment doen.
De voorzitter:
Oké.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Voorzitter, ik ben het met u eens, hoor; we gaan hier nog uitgebreid over debatteren. Maar om daar even heel kort op te antwoorden: ik heb het over de grens- en krimpregio's. We zien namelijk dat bijvoorbeeld in Limburg en Zeeland gebieden niet meer echt door een landsgrens bepaald worden. Dat zijn "euregio's", zoals dat heet. Veel Duitsers studeren bijvoorbeeld in Limburg en andersom. In Zeeland zie je dat ook. Ik vraag de regering dus om er rekening mee te houden dat de landsgrenzen die wij normaal zien, voor die gebieden veel minder gelden. Buitenlandse studenten zijn dus niet alleen de studenten uit China of wherever die in Amsterdam geesteswetenschappen gaan studeren, maar zijn vaak ook studenten die naar Zeeland gaan en daar iets studeren wat voor de regio belangrijk is.
De voorzitter:
Echt heel kort, meneer Paternotte. U heeft ook al vier interrupties gehad, dus dit zou uw vijfde zijn en dit gaat over een wet die nog behandeld gaat worden. Heel kort.
De heer Paternotte (D66):
Mijn vraag was: waarom dan niet Wageningen en Friesland? Die hebben heel duidelijke oproepen gedaan over wat het voor hen betekent. Dat zijn geen krimp- en grensregio's, maar wel plekken, economische harten, die enorm geraakt zullen worden door die wet en de bezuinigen daarachter. Waarom heeft de BBB die niet meegenomen in deze motie?
De voorzitter:
Kort, mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Omdat deze motie specifiek gaat over grens- en krimpregio's en we ons daar hard voor willen maken.
De heer Paternotte (D66):
Dus voor de duidelijkheid: BBB wil zich nu dus niet hardmaken voor Universiteit Wageningen, NHL Stenden en de andere hogescholen in Wageningen en Leeuwarden. Dat is dan duidelijk.
Mevrouw Beckerman (SP):
Stel, wij stemmen als fractie voor deze motie. Wat verandert er dan concreet?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Wat er in ieder geval verandert, is het volgende. Ik vraag aan de minister of hij met de regering in samenwerking met de regio's — daar hebben de regio's ook om gevraagd — naar passende maatregelen kan zoeken. Ik heb ook gesproken met de mensen in Limburg en Zeeland. Voor de regio's is het gewoon heel belangrijk dat zij van de minister de toezegging krijgen dat het in samenspraak gaat en dat ze samen kunnen kijken naar een oplossing die voor hen goed is.
De voorzitter:
Heel kort. Ook voor u is dit al de vijfde. Heel kort.
Mevrouw Beckerman (SP):
Maar we moeten straks wel stemmen. Dit is niet iets wat concreet verandert. Het kabinet gaat dan in gesprek, maar wat verandert er dan? Gaat de wet aangepast worden? Gaat het budget aangepast worden? Wat wil BBB nou echt veranderen? Even los van dat ze net heel duidelijk heeft gezegd: Friesland en Wageningen doen ons niks; oké, dan gaan we het hebben over deze regio's. Wat verandert er dan? Gaan we praten? Gaan we iets oplossen? Komt er geld bij? Geldt de wet niet voor hen? Passen we de wet aan voor hen?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dat moet daaruit blijken. De regio's vragen dat er goed naar hen geluisterd wordt en dat er in overleg met hen naar oplossingen wordt gezocht. Dat is wat ze vragen. Daar zien ikzelf en wij als fractie een belangrijke stem vanuit de regio zelf. De regio's willen inspraak hebben in hoe er voor hen wordt gekeken naar oplossingen binnen die regio's.
De voorzitter:
Dit wordt dan uw zevende interruptie, mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
Het punt is dus dat BBB vindt dat het kabinet nu niet voldoende praat met de regio's, maar BBB wil nog niks concreet veranderen voor al de regio's waaruit een noodkreet kwam aan ons.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik weet niet hoe vaak ik mezelf nog moet herhalen, maar voor ons is het heel belangrijk dat er in ieder geval in samenspraak wordt gekeken naar oplossingen. Als dat betekent dat de wet moet worden aangepast, dan zou dat misschien ook een mogelijkheid zijn. Maar dat zien we tegen die tijd.
De voorzitter:
Nogmaals, over deze wet wordt later, begin volgend jaar, nog een apart debat gehouden. U was bij uw tweede motie.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ja, precies. Ik heb er nog twee.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit onderzoek van het Nederlands Autisme Register en uit cijfers van het CBS blijkt dat autistische leerlingen sterk zijn oververtegenwoordigd onder thuiszitters en schoolverlaters;
overwegende dat samenwerkingsverbanden beschikken over onbenutte reserves, bedoeld voor passend onderwijs;
van mening dat effectieve autismeprogramma's in het onderwijs zorgen voor betere schoolresultaten, lagere uitval en een verhoogde kans op arbeidsparticipatie;
verzoekt de regering te onderzoeken hoe bureaucratische belemmeringen kunnen worden weggenomen, zodat de onbenutte reserves van samenwerkingsverbanden deels kunnen worden ingezet voor autismeprogramma's in het onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Zanten.
Zij krijgt nr. 99 (36600-VIII).
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Als laatste de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat aanbieders van door het RIVM erkende lesmethoden ook een bredere rol kunnen spelen als kenniscentrum;
overwegende dat momenteel alleen Rutgers op onduidelijke gronden als erkend kennisinstituut wordt beschouwd;
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat alle aanbieders van door het RIVM erkende lesmethoden gelijke kansen krijgen om als kenniscentrum te fungeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Zanten en Stoffer.
Zij krijgt nr. 101 (36600-VIII).
Dank u wel. Ik twee interrupties. Ik begin met de heer Ergin van DENK.
De heer Ergin (DENK):
In ieder geval complimenten richting mevrouw Van Zanten voor het feit dat ze heel snel kan lezen. Ik hoorde in de tweede motie dat we kinderen met autisme beter zouden moeten helpen. Daar ben ik sterk voorstander van. Ze had het ook over samenwerkingsverbanden. Er zijn onbenutte middelen die, als het aan haar ligt, zo snel mogelijk richting die kinderen moeten gaan. Daar ben ik het ook mee eens. Er is alleen één probleem. Althans, het is een uitdaging — laat ik het maar zo zeggen — namelijk dat het allemaal zelfstandige organisaties zijn. Ik ben wethouder Onderwijs geweest, waarbij ik heel dicht tegen de samenwerkingsverbanden aan stond. Dat zijn organisaties waaraan je niet met dwang en drang kan opleggen hoe die hun middelen in moeten gaan zetten. En dan komt er nu weer een onderzoeksmotie. Ik denk dat die onderzoeken al heel lang geleden zijn uitgevoerd. De conclusie was: we kunnen dit niet, want we hebben een taak- en rolverdeling. De vraag aan mevrouw Van Zanten is dus: moet ik deze motie begrijpen als stelselwijziging? Stelt zij nu een stelselwijziging voor? Of moet er een nieuwe wet of een wetswijziging komen waardoor de middelen bij die samenwerkingsverbanden bijvoorbeeld onder beheer van het ministerie van OCW gaan komen? Kan mevrouw Van Zanten haar visie op het voorstel dat ze nu doet, nader toelichten?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik heb het daar net ook met de staatssecretaris over gehad. Zij zei ook dat zij daar niet verantwoordelijk voor is, maar dat ze wel in gesprek kan gaan met deze samenwerkingsverbanden en dat ook wilde doen, als ik haar goed heb begrepen. Volgens mij is het heel goed dat er geen geld voor passend en gespecialiseerd onderwijs op de plank blijft liggen. Ik vind het dus belangrijk dat samenwerkingsverbanden worden aangespoord om dat geld wel effectief uit te geven aan waar dat voor bedoeld is. Dat is dus mijn oproep. De oproep aan de staatssecretaris is dus om daar ook enige druk achter te zetten en dat over te brengen aan de samenwerkingsverbanden. Als blijkt dat dat daarna, in een later stadium, steeds zo blijft, kan het eventueel ook nog met een wetswijziging. Maar goed, zover zijn wij nog niet.
De heer Ergin (DENK):
De staatssecretaris en de minister kunnen met iedereen het gesprek aangaan. Daar hebben ze in principe geen motie voor nodig. Nogmaals, ik heb het zelf in een andere rol ook heel vaak geprobeerd, maar we liepen toen tegen een aantal praktische belemmeringen aan, zoals wachtlijsten bij jeugdhulpinstellingen, lerarentekorten en personeelstekorten bij de samenwerkingsverbanden. Die overschotten doen zich dus ook niet zomaar voor. Mevrouw Van Zanten stelt nu in een motie voor om dat op te lossen door bureaucratische belemmeringen weg te nemen. Maar er zijn dus stelselbelemmeringen. Ik zie dat niet als belemmeringen; ik zie het als kansen die blijven liggen, die met name te maken hebben met het lerarentekort en de onderwijsbrede uitdagingen. Ik stel eigenlijk een hele simpele vraag. Ik verwacht een visie van mevrouw Van Zanten over het stelsel van samenwerkingsverbanden en over hoe we onderwijsondersteuning lokaal geregeld hebben. Maar ik hoor geen visie. Ik stel die vraag dus voor de tweede keer en dan loop ik weg van de interruptiemicrofoon. Als ik geen antwoord krijg, is mijn conclusie dat mevrouw Van Zanten zomaar een motie indient voor een onderzoek en daar helemaal geen onderliggende visie op heeft. Daarom stel ik de vraag nogmaals.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik heb genoeg debatten met de heer Ergin gevoerd in de commissie voor Onderwijs, dus hij kan weten dat gespecialiseerd onderwijs mij zeer na aan het hart gaat. Ik heb daar zeker een visie op, maar dit is de tweede termijn van een debat over de hele begroting. Als u mijn visie op gespecialiseerd onderwijs, autisme, ADHD, hoogbegaafdheid en gedragsstoornissen wil hebben, wil ik daar met alle liefde een keer een-op-een over praten, maar op dit moment lijkt het mij daar niet echt de plek en de tijd voor.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik had nog even een vraag aan mevrouw Van Zanten naar aanleiding van haar eerste termijn. Toen had zij het erover dat zij blij is met deze OCW-begroting en dat zij als coalitiepartij ontzettend veel doet voor het mbo. De heer Paternotte vroeg haar toen om een voorbeeld, maar dat had zij toen niet. Ik vraag mij af of ze dat nu misschien wel heeft.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik denk dat mevrouw Tseggai de volgorde van de dingen een beetje door elkaar haalt. Ik heb het mbo genoemd. Op dat moment kwam ik niet goed uit mijn woorden; dat klopt. Ik probeerde te zeggen dat de extra middelen voor het mbo en het hbo — we hadden het over de regio — gehandhaafd blijven en dat de bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting geen regionale focus kennen. Het is niet zo dat er extra wordt bezuinigd op de mbo's, de hbo's of de universiteiten in de regio.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ben ik dan gek als ik denk dat het Regionaal investeringsfonds mbo gehalveerd wordt? Of heeft mevrouw Van Zanten dat niet gezien? Dat is een fonds voor het mbo in de regio en dat wordt bijna gehalveerd. Mevrouw Van Zanten heeft het niet gezien of zij staat hier onzin te verkopen.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Nogmaals, de bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen regionale focus, met uitzondering van de afschaffing van de functiemix Randstad. Voor deze maatregel is gekozen, zoals het kabinet ook al heeft aangegeven, omdat de doelmatigheid en de doeltreffendheid van deze specifieke regeling niet kunnen worden aangetoond. Verder is ervoor gekozen om niet te bezuinigen op de aanpak van dalende leerlingen- en studentenaantallen. Zo blijven ook de extra middelen voor het mbo en het hbo voor krimpregio's gehandhaafd. We kunnen het hier over blijven hebben en we kunnen het debat van afgelopen dinsdag overdoen, maar we hebben als coalitie gewoon scherpe keuzes moeten maken. Zoals enkele van mijn collega's al eerder hebben aangegeven: er gaat 2 miljard vanaf. Wat houden we over? Van de 58 miljard houden we nog steeds hartstikke veel over. We zitten op hetzelfde niveau als in 2023. In 2029 zitten we ook op het niveau van 2023.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, sorry, maar ik word ...
De voorzitter:
U hoeft tegen mij geen sorry te zeggen. Twee dingen. Allereerst heeft u ook meer dan vier interrupties gepleegd in deze termijn. Ten tweede zouden we alleen korte vragen stellen ter verduidelijking van de moties, maar ik merk nu toch dat er weer een heel debat plaatsvindt. Ik sta het nu toe, maar houd het alstublieft kort, zodat we weer verder kunnen gaan.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Daarom zei ik sorry. Ik kan niet anders dan constateren dat mevrouw Van Zanten niet weet wat het Regionaal investeringsfonds is, want ik krijg een totaal ander antwoord over krimpregio's. Ik vind dit echt een schoffering voor alle mensen die ontzettend teleurgesteld zijn over de bezuinigingen op het Regionaal investeringsfonds. Ik heb daar ontzettend veel moeite mee. Dit is zonde van mijn interrupties, want ik krijg een voorgelezen verhaaltje dat niet gaat over hetgeen ik aansnijd. Ik constateer dat dat heel zonde is.
De voorzitter:
In zoverre is het niet zonde, want ik heb u er één extra gegeven.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ja, dank u wel.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik neem aan dat ik hier niet op hoef te reageren.
De voorzitter:
Heel veel dank, mevrouw Van Zanten. Dan is het woord nu aan de heer Ergin van de DENK-fractie.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dank u wel.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het al jaren een breedgedragen maatschappelijke en bestuurlijke wens is dat er een erkende imamopleiding komt in Nederland, vanwege het grote belang van het opleiden van in Nederland gewortelde imams;
verzoekt de regering in het volgende jaar met een brede vertegenwoordiging vanuit het hoger onderwijs en de islamitische gemeenschap het gesprek aan te gaan om een hernieuwde poging te doen om een erkende imamopleiding te realiseren, en de resultaten van deze poging voor de zomer van 2025 terug te koppelen aan de Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 102 (36600-VIII).
De heer Ergin (DENK):
Dan mijn tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel Toezicht informeel onderwijs wringt met tal van grondrechten, zoals de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vereniging en de gewetensvrijheid;
constaterende dat er binnen tien dagen meer dan 1.653 reacties zijn ingediend op de internetconsultatie van het wetsvoorstel en dat hieruit blijkt dat er grote maatschappelijke weerstand is tegen de wet;
constaterende dat de internetconsultatie op 7 januari 2025 sluit;
overwegende dat het wetsvoorstel, waarin staatstoezicht op een ongepaste wijze wordt geïntroduceerd, niet past in een open samenleving;
verzoekt de regering het wetsvoorstel Toezicht informeel onderwijs op 8 januari 2025 in te trekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 103 (36600-VIII).
Dank u wel, meneer Ergin. Meneer Dekker van Forum ziet af van zijn tweede termijn en dus gaan we naar de heer Stoffer van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor de versterking van de status van het vakmanschap van de leraar essentieel is dat degenen die leraren besturen, beoordelen en opleiden uit ervaring weten wat het geven van onderwijs in de praktijk betekent;
constaterende dat sprake is van een groeiende groep mensen die in het onderwijs werkt, maar die geen ervaring heeft met het geven van onderwijs;
verzoekt de regering samen met het onderwijsveld te werken aan een professionele richtlijn die bevordert dat leidinggevenden, lerarenopleiders en inspecteurs zelf ervaring hebben en houden met het geven van onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.
Zij krijgt nr. 104 (36600-VIII).
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Dan mijn volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat scholen worstelen met het lerarentekort, hoge werkdruk en veel administratieve rompslomp;
overwegende dat de ondersteuning van scholen ten aanzien van seksuele en relationele vorming moet uitgaan van een gelijk speelveld van erkende methoden en zo min mogelijk organisatorische lasten;
constaterende dat de subsidie voor de Gezonde School een onnodige schil van belemmeringen creëert door verplichte scholing, coördinatoren en audits in plaats van het directe contact tussen scholen en de door het RIVM erkende aanbieders;
verzoekt de regering de subsidie voor relationele en seksuele vorming ook beschikbaar te stellen als scholen de erkende programma's willen gebruiken zonder de verplichtingen van het programma Gezonde School,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Krul, Ceder en Van Zanten.
Zij krijgt nr. 105 (36600-VIII).
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Tot slot dank ik de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen in de eerste termijn. We wachten nog op antwoorden op twee vragen. Die zien we graag tegemoet. Dank tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stoffer. Dan is het woord aan de heer Ceder van de ChristenUnie, die al enthousiast naar het spreekgestoelte loopt.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb drie moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet bezig is met de doorontwikkeling van de praktijkgerichte havo, oftewel praktijkgericht onderwijs groot (360 studielastuur) of praktijkgericht klein (120 studielastuur) in de bovenbouw;
constaterende dat diverse scholen in Nederland praktijkgerichte havo op diverse manieren aanbieden, waaronder één met nog meer techniekonderwijs in boven- én onderbouw en waarbij producten en diensten worden ontworpen en worden gemaakt;
overwegende dat het wenselijk is om de voorlopers expliciet mee te blijven nemen in de doorontwikkeling van de praktijkgerichte havo en daar rekening mee te blijven houden;
verzoekt de regering om wettelijke ruimte vanaf 2026 te realiseren, zodat dergelijke praktijkgerichte havo's uiteindelijk op scholen in elke provincie een plek kunnen krijgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 106 (36600-VIII).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat openbare scholen wettelijk verplicht zijn leerlingen in de gelegenheid te stellen godsdienstig of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen;
constaterende dat een in 2017 aangenomen initiatiefwet middels wettelijke verankering van structurele bekostiging voor het vormingsonderwijs beoogde te zorgen voor meer zekerheid en continuïteit, maar dat het kabinet alweer voornemens is om de wet te wijzigen;
van mening dat de mogelijkheid voor leerlingen om godsdienstig of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te krijgen van grote waarde is;
verzoekt de regering de mogelijkheid voor leerlingen om op openbare scholen godsdienstig of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen even toegankelijk te houden als nu het geval is en daartoe de structurele bekostiging in stand te houden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Stoffer.
Zij krijgt nr. 107 (36600-VIII).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Kamer reeds heeft uitgesproken dat het toezicht op informeel onderwijs zich moet beperken tot situaties van strijdigheid met de rechtsorde (31289, nr. 572);
constaterende dat de onderwijsinspectie het beoogde wetsvoorstel onuitvoerbaar, rechtsstatelijk kwetsbaar en niet effectief vindt;
overwegende dat het ministerie van JenV een rol speelt bij aspecten die te maken hebben met de strijdigheid met de rechtsorde buiten het formele onderwijs;
verzoekt de regering, indien een wetsvoorstel aanhangig wordt gemaakt, dit voorstel vorm te geven in lijn met de uitspraak van de Kamer;
verzoekt de regering tevens de onderwijsinspectie geen toezichtsrol te geven die volgens de inspectie niet uitvoerbaar is en die de inspectie in een kwetsbare positie brengt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Stoffer en Krul.
Zij krijgt nr. 108 (36600-VIII).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ook wel bekend als de C3-ondertekenaars.
Voorzitter. We hebben een aantal fundamentele vragen gesteld. De belangrijkste vraag is eigenlijk hoe dit kabinet reflecteert op de notitie van de onderwijsinspectie. Ik begrijp dat daar net geen antwoord op is gegeven, maar het is voor ons wel van fundamentele waarde. De staatssecretaris gaf daar een reactie op, maar formeel valt de onderwijsinspectie onder de minister. We hopen dus ook een reactie van hem te kunnen krijgen.
Dank u wel. Ik wens beide bewindspersonen veel succes.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Dan is het woord aan de heer Dassen van Volt.
De heer Dassen (Volt):
Dank, voorzitter. Ik neem het even over, omdat mijn collega Koekkoek vandaag verhinderd is. Ik heb één motie die ik graag zou indienen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat scholen in het middelbaar en primair onderwijs private adviesbedrijven ter ondersteuning kunnen inhuren om kerndoelen, zoals lezen, schrijven en digitale geletterdheid, te implementeren in hun curriculum;
constaterende dat de regering momenteel bezig is met een verkenning naar de regulering van de ondersteuningsstructuur, vanwege de groei van eenmanszaken van 315 naar 3.115 sinds 2007;
constaterende dat de Kamer met het aannemen van de motie-Paternotte/Pijpelink heeft gevraagd om regulering van de onderwijsmarkt;
overwegende dat, terwijl de regering werkt aan regulering, het probleem van wildgroei alleen maar zal verslechteren;
verzoekt de regering om via de onderwijsraden bewustwording te creëren, zodat scholen kritischer en zorgvuldiger om zullen gaan met het aanbod van private onderwijsondersteuning, zolang er nog geen reguleringsstructuur bestaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dassen, Koekkoek, Pijpelink en Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 109 (36600-VIII).
De heer Dassen (Volt):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Veel dank, meneer Dassen. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Eerdmans van JA21.
De heer Eerdmans (JA21):
Dank u, voorzitter. Ik was bij het protest op het Malieveld. Ik kan zeggen dat dat niet echt mijn hobby is. Het was het tweede protest in mijn leven, moet ik eerlijk zeggen. Ik was er niet erg op mijn plek, maar ik … Oké.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Er kwamen zo veel mensen tegelijk naar voren, maar ik denk toch dat deze keer de heer Paternotte als eerste was.
De heer Paternotte (D66):
Volgens mij zit iedereen in de zaal met de vraag wat het eerste protest was in het leven van Joost Eerdmans.
(Hilariteit)
De heer Eerdmans (JA21):
Er is één iemand in de zaal die dat wel weet, denk ik. Dat is mevrouw Van der Plas. Niet?
De voorzitter:
Vertelt u het dan maar, meneer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat was in Stroe. Dat was een heftig protest. Dat was voor de boeren, in 2022 in Stroe. Ik dacht dat dat mijn laatste protest zou worden, maar daar is er dus nog een bij gekomen.
De heer Paternotte (D66):
Ik wilde alleen maar zeggen dat het Malieveld u net zo goed stond als Stroe.
De heer Eerdmans (JA21):
Kijk. Ik weet niet hoe groot de opkomst daar was, maar dit was wel indrukwekkend. Dat wil ik er wel bij zeggen. Terwijl ik niet zo heel graag aan protesten meedoe, deel ik wel de analyse van D66 en dus ook wel van veel mensen dáár dat je het snijden in de basis, dus in het onderwijs en onze jeugd en de wetenschap, in de toekomst dubbel terug gaat betalen. Daar betalen we dus een prijs voor. Daarom dien ik mede dat amendement voor 1,3 miljard in. Ik vond het ook een ongemakkelijk debat, omdat we weten dat er gesleuteld wordt, maar ik denk wel dat de minister en de staatssecretaris uiteindelijk blij kunnen zijn met een resultaat, hopelijk volgende week, dat de begroting aanzienlijk plust ten opzichte van nu. Daar wordt aan gewerkt.
Voorzitter. Dan heb ik nog een vraag, over de stichting Na de Oorlog en de Holocausteducatie. Ik begrijp dat dat een beetje wordt geparkeerd in het amendement-Ceder. Mag ik dat zo verstaan? Dit is namelijk een stichting die al heel lang bestaat en in zeven jaar heel veel gastsprekers heeft opgeleid, en dus best heel goed werk verricht. Het kost niet zo heel veel, namelijk 2,5 ton per jaar. Kan ik dat zien in het kader van het plan in de strijd tegen antisemitisme of het amendement-Ceder? Kan het in ieder geval worden geregeld, want ik denk dat we daar echt geen afscheid van moeten nemen. Dat is een no-brainer.
Voorzitter. Tot slot één motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederlandse 15-jarigen tot de slechtste lezers van de Europese Unie behoren;
constaterende dat de helft van onze leerlingen in het primair onderwijs het basisniveau rekenen en taal niet haalt;
overwegende dat lesmethodes in rekenen, lezen en schrijven veel te veel in het teken staan van zelfredzaamheid en digitale hulpmiddelen;
van oordeel dat we terug zouden moeten keren naar het klassikale onderwijs waarbij structureel oefenen van de lesstof in de klas met goede uitleg, discipline en pen en papier tot betere schoolprestaties zal leiden;
verzoekt de regering met de sector na te denken over een plan van aanpak "klassikaal onderwijs",
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Eerdmans.
Zij krijgt nr. 111 (36600-VIII).
De heer Eerdmans (JA21):
Dank je wel.
De voorzitter:
Veel dank, meneer Eerdmans. Dan gaan we schorsen voor twintig minuten. Om 16.20 uur gaan we dus weer verder. We zijn ietsje uitgelopen, dus als de beantwoording van het kabinet in tweede termijn wat bondiger kan dan dat wij als Kamer de tweede termijn hebben gedaan, dan zou dat mooi zijn. We zien elkaar weer om 16.20 uur.
De vergadering wordt van 15.59 uur tot 16.22 uur geschorst.
De voorzitter:
Er zijn in de eerste termijn enkele vragen gesteld aan de minister en de staatssecretaris waarop de bewindslieden nog zouden terugkomen. Dat horen we zo. We hebben ook afgesproken — anders gebeurt dat bij dezen — dat de appreciatie van de moties zeer kort kan. Alleen de appreciatie wordt gegeven, onder verwijzing naar het debat. Het volgende debat staat namelijk om 17.00 uur gepland. Ik krijg verschrikkelijk op mijn kop als we dat niet halen. Laten we daar een gezamenlijke effort voor maken.
Ik geef nu graag het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Bruins:
Dank u wel, voorzitter. Er is nog een aantal vragen aan mij gesteld die ik moet beantwoorden in de tweede termijn.
De heer Van der Hoeff deed een oproep aan mij om in het wetenschappelijk onderwijs meer aandacht te besteden aan bèta en techniek. Ik deel het belang van bèta en techniek. Wij doen dit onder andere met Beethoven en het Nationaal Versterkingsplan van Microchip-talent. We investeren bij zowel het mbo als het hbo als het wo in bèta en techniek. Het gaat om 450 miljoen incidenteel en 80 miljoen structureel.
De heer Paternotte vroeg aan mij of er sprake is van onderfinanciering van de sector. Het is goed dat de heer Paternotte noemt dat we naar de financiering moeten kijken. Er is immers sprake van demografische krimp en een daling van het aantal internationale studenten. We moeten dus vooral goed kijken naar de stabiliteit in de bekostiging. Dat doe ik ook. Ik kom daar ook op terug in mijn beleidsbrief in het eerste kwartaal van 2025.
De voorzitter:
De heer Paternotte is alweer gelijk naar de interruptiemicrofoon gekomen. Hij gaat het heel kort en bondig doen. We spreken af: maximaal vier interrupties per fractie. Ik ben in deze ronde veel strenger dan in de vorige. Dat zeg ik vooral tegen de mensen in het linkergedeelte van mijn blikveld, want zij waren stout in de vorige ronde.
De heer Paternotte (D66):
Dat is goed. Dan verdelen mevrouw Rooderkerk en ik die twee om twee. Mijn vraag is als volgt. De minister komt in het voorjaar met een brief. Maar hij zegt tegelijkertijd niet opnieuw PwC-onderzoek te willen laten doen naar in welke mate we er nu aan voldoen. Vier jaar geleden zei het PwC-onderzoek: er is een miljard euro te weinig; dat moet erbij. Vervolgens kwam dat erbij. Nu gaat er een miljard af. Dan is de vraag natuurlijk: kom je daarmee niet vanzelf weer in een situatie van structurele onderfinanciering, met alle werkdruk en alle andere chronische vraagstukken die daarbij horen? De financiering per student is bijvoorbeeld enorm gedaald. Ik zou de minister graag willen vragen waarom hij daar niet opnieuw onderzoek naar wil laten doen.
Minister Bruins:
Helder. Ik heb in mijn antwoord eerder gewezen op de stabiliteit in de bekostiging en de demografische krimp. Dit is ook iets. Dat PwC-rapport is nog steeds actueel. Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van dat PwC-rapport keuzes gemaakt. Dit kabinet heeft er ook naar gekeken, maar in een andere context. Ik heb het gehad over koopkracht en veiligheid. We blijven investeren. Ik heb het Beethovenplan en het praktijkgericht onderzoek al genoemd, evenals de Groeifondsprojecten die blijven bestaan. Maar ik zie op dit moment geen inhoudelijke aanleiding voor een nieuw PwC-rapport.
Voorzitter. De heer Krul heeft een vraag gesteld over internationale neerlandistiek en heeft daarover een motie ingediend die hij misschien wil intrekken als mijn antwoord voldoende is. Het klopt dat ik in de Kamerbrief heb aangegeven dat ik voornemens was om de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek te betrekken bij de uitvoering van het amendement. Ik ben daarover vorig jaar intensief met de IVN in gesprek geweest. Nadien is echter gebleken dat er juridische en uitvoeringstechnische kwesties kleven aan de constructie waarbij de IVN het amendement uitvoert. Dit heeft geleid tot een andere afweging omtrent de uitvoering van het amendement. Ik verken op welke wijze ik de middelen rechtmatig en doelmatig kan inzetten om internationale neerlandistiek te stimuleren. Deze verkenning heeft meer tijd gekost dan gewenst, maar is nu in de afrondende fase. In de tussentijd zijn wel de activiteiten onder actielijn 3 gestart. Die lopen goed. Deze middelen zijn besteed. De Taalunie en de IVN zijn hierbij betrokken.
De heer Krul (CDA):
Actielijn 3 gaat over een ton. Ik wil geen mensen wijzer maken dan ze al zijn, maar dit betekent dat er op dit moment €900.000 op de plank ligt bij OCW. Wanneer kan de minister hier meer over vertellen?
Minister Bruins:
Even kijken … De motie op stuk nr. 89 is hier ook bij betrokken. Ik kom daar zo meteen op terug bij de motie op stuk nr. 89.
De voorzitter:
De minister continueert zijn betoog.
Minister Bruins:
O, hier heb ik het staan. Begin 2025. Dus dat is al heel snel; nog even oud en nieuw afwachten.
De heer Krul (CDA):
Dan houd ik die motie dus aan.
De voorzitter:
Oké.
Op verzoek van de heer Krul stel ik voor zijn motie (36600-VIII, nr. 89) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bruins:
Dan stop ik die motie terug op de juiste plek, zodat ik niet in de war raak.
Mevrouw Martens-America vroeg over de kleine taalopleidingen of het mogelijk is dat de gelden rechtstreeks naar de opleidingen gaan en niet via een actieplan. De gelden voor het sectorplan talen en culturen gaan al rechtstreeks naar de instellingen en opleidingen. De middelen gaan mee in de rijksbijdrage en komen zo direct ten goede aan de vakgebieden en opleidingen. De sectorplannen zijn bedoeld om in gezamenlijkheid keuzes te maken over hoe het vakgebied versterkt kan worden. Het sectorplan talen en culturen is hier een mooi voorbeeld van.
Dan kom ik op het punt van informeel onderwijs. Er is mij gevraagd om nog te reageren op de rechtsstatelijkheid van het wetsvoorstel. Ik begin met de opmerking dat grondrechten niet absoluut zijn. Uitzonderingen en beperkingen moeten altijd per wet gemaakt worden. Daarom kent een wetgevingstraject ook verschillende waarborgen. Ten aanzien van het genoemde wetsvoorstel doorloopt het kabinet dit zorgvuldige proces, waarbij de waarborgen ook zitten in de adviezen en de toetsen, bijvoorbeeld die van de Raad van State. Dit is een onderdeel van het hoofdlijnenakkoord, waarin ook de ambitie staat over dit wetsvoorstel. Daaraan liggen de afspraken over de rechtsstatelijkheid, de Grondwet en de democratische rechtsstaat ten grondslag.
Dan de CSC-beurzen.
De voorzitter:
Voordat de minister verdergaat: ik zie een interruptie van de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik wachtte even de reactie af, maar dit was hem en daarom interrumpeer ik. De minister is verantwoordelijk voor de onderwijsinspectie. De vraag was wat hij vond van de notitie van de onderwijsinspectie. Ik snap dat er een wetstraject is en ik weet dat er waarborgen zijn en dat we het wetsvoorstel met z'n allen parlementair gaan behandelen in Tweede en Eerste Kamer. Daar sta ik helemaal achter, maar ik heb een vraag gesteld in het verlengde van de toeslagenaffaire en de parlementaire enquête en de conclusies die daaruit zijn getrokken. De uitvoeringsorganisatie zegt: rode vlag, doe dit alsjeblieft niet. Vanuit de ministerraad wordt toch besloten om het wetstraject in te zetten. Dan lijkt het of er niet geleerd is van eerdere lessen. Mijn vraag en volgens mij ook van een aantal andere partijen was hoe de minister reflecteert op de uitspraken van de onderwijsinspectie. Die zegt dit niet zomaar. Die zegt eigenlijk: doe dit nou niet, want het is niet uitvoerbaar.
Minister Bruins:
De inspectie heeft de zorgen gedeeld en dat is goed. Ze zijn betrokken bij het wetsvoorstel. Dat laten de opmerkingen ook zien. Dat is goed. In het vervolgproces doet de inspectie een uitvoeringstoets. Die is ook nodig. Ik ga over de inspectie, dus ik bewaak de taken van mijn mensen. Zij moeten hiermee kunnen werken. Dit moet passen binnen hun taken en hun rollen. In het vervolgproces moet er een uitvoeringstoets komen om te bezien of de inspectie dit inderdaad kan. In alle stappen van het wetgevingsproces moeten we bovendien de rechtsstatelijke toetsing laten plaatsvinden, conform de afspraken van het hoofdlijnenakkoord. De rol van de inspectie zal ik als minister van Onderwijs bewaken. Ik zal zorgen dat er een zorgvuldig proces wordt doorlopen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat dit uniek is. Er is een situatie waarin de uitvoeringsorganisatie, nog voordat de wet uit de internetconsultatie is, al zegt: "Dit willen we niet op deze manier doen. Doe het ons niet aan. Dit is onze taak niet. Rechtsstatelijk hebben we vragen. We hebben er de capaciteit niet voor en het gaat ten koste van onze primaire taken." Over die primaire taken van de onderwijsinspectie weten we ook allemaal dat het niet lekker gaat. Zou het dan geen gedachte zijn of heeft de minister erover nagedacht om deze taak ergens anders te beleggen? Ik vind deze wet verschrikkelijk, ook omdat ik vind dat OCW zich niet te bemoeien heeft met zaken die Justitie aangaan, maar dat is prima. Als de minister dit toch wil doen, waarom belegt hij dit dan niet elders, bij een uitvoeringsorganisatie die hier wel op zit te wachten?
Minister Bruins:
Dit lijkt me precies een goede discussie voor bij de wetsbehandeling. De rol van de inspectie, de uitvoering en het bewaken van de taken liggen bij mij. Ik vind het een goede discussie om later op te pakken, wanneer we dit wetsvoorstel gaan bespreken.
De voorzitter:
U heeft twee van de vier interrupties gebruikt, maar die tweede was wel erg lang. Doet u deze dan heel kort.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik moet het volgende concluderen. De afgelopen jaren hebben we de toeslagenaffaire meegemaakt. Er speelden zaken bij onze Belastingdienst en de IND. De uitvoeringsorganisaties zeggen dat bij de besluitvorming die wij hier continu maken niet de middelen, maar ook niet de juiste opdracht worden meegegeven. Zij worden in hun werk bemoeilijkt. Daaruit zijn lessen getrokken. Er zijn enquêtes geweest.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik concludeer, voorzitter, dat dit kabinet, "helaas" zeg ik erbij, te weinig geleerd heeft van de gevaarlijke lessen in de afgelopen jaren, waar uiteindelijk vaak de meest kwetsbare burgers de dupe van zijn geweest. Dat vind ik spijtig.
Minister Bruins:
Het is goed om te benadrukken dat er nog veel stappen te zetten zijn. Er komt een internetconsultatie. Daar kunnen wijzigingen uit voortkomen. De Raad van State gaat ernaar kijken. Daar kunnen wijzigingen uit voortkomen. De inspectie zelf zal een uitvoeringstoets doen. Daar kunnen ook nog wijzigingen uit voortkomen. Natuurlijk moet de inspectie dit, als we dit bij de inspectie beleggen, qua taak, mandaat en rollen kunnen uitvoeren. Dat is een absolute voorwaarde om de uitvoering van een dergelijk wetsvoorstel bij de inspectie te kunnen neerleggen. Ik sta voor mijn mensen. Ik zal die rol ook bewaken vanuit het ambt dat ik hier draag.
De heer Ergin (DENK):
Bij een slecht wetsvoorstel en een slecht besluit kun je een heel zorgvuldig traject doorlopen, maar dat maakt het besluit niet beter, mooier of leuker. De minister verwijst continu naar de uitvoeringstoets die bij de wetsbehandeling gaat volgen. De eerste voorbode van de uitvoeringstoets hebben we al. Ik citeer het volgende: "Het beoogde toezicht is volgens de onderwijsinspectie niet uitvoerbaar. Het beoogde toezicht is niet verenigbaar met de reguliere taak van de inspectie." Dit is geen uitvoeringstoetskwestie of bureaucratische kwestie, maar dit raakt de kern van de wet. Wij verwachten gewoon dat deze minister daarop reflecteert en niet doorverwijst naar wetsbehandelingen. In dit huis weten we heel goed hoe wetten worden behandeld. Van deze minister verwachten wij een reflectie.
De voorzitter:
Deze wet is nog in consultatie. Volgens mij is deze wet nog niet eens aan de Kamer aangeboden. Ik laat de minister antwoorden, maar ik vraag aan de Kamerleden of ze korte interrupties doen die vooral relevant zijn voor dit debat.
Minister Bruins:
Het wetsvoorstel is inderdaad in internetconsultatie. Na de consultatie en na de Raad van State komt alle informatie mee bij de indiening bij de Tweede Kamer. In alle stappen van het wetgevingsproces vindt rechtsstatelijke toetsing plaats. Ook de uitvoeringstoets van de inspectie gaat komen. Daaruit moet blijken dat de inspectie dit inderdaad ook kan doen. Dat is een voorwaarde om de wet te kunnen uitvoeren. We moeten geen onuitvoerbare wetten maken.
De voorzitter:
Kort.
De heer Ergin (DENK):
Wat gebeurt er als uit de toets naar voren komt dat het toezicht onuitvoerbaar is en niet past binnen de reguliere taken van de onderwijsinspectie?
Minister Bruins:
Het is heel onverstandig om wetten aan te nemen die niet uitvoerbaar zijn. Het is dan dus heel goed om daar hier in de Kamer een heel stevig debat over te voeren.
De heer Ergin (DENK):
Dan wil ik eigenlijk dezelfde vraag stellen als het gaat om de grondrechten. De ambtenaren van OCW hebben heel duidelijk aangegeven dat het gaat om een inperking van diverse grondrechten. De onderwijsinspectie bevestigt dat door aan te geven dat het rechtsstatelijk kwetsbaar is. Deze minister heeft zijn handtekening gezet onder een rechtsstaatverklaring. Ik vraag aan hem hoe hij deze conclusie en de conclusie van zijn eigen ambtenaren verklaart in relatie tot de rechtsstaatverklaring die hij heeft getekend.
Minister Bruins:
In artikel 23 van de Grondwet staat dat onderwijs een voortdurende zorg voor de overheid is. Onderwijsvrijheid is buitengewoon belangrijk, maar grondrechten zijn niet absoluut en worden altijd ingeperkt door wetten. Dat geldt ook voor de onderwijsvrijheid en voor alle andere grondwettelijke vrijheden. Daarom kent een wetgevingstraject juist ook verschillende waarborgen. Het is heel erg belangrijk dat in het hoofdlijnenakkoord staat dat artikel 23 niet wordt aangetast en dat deze wet binnen die kaders verder zal worden ontwikkeld. Dus dat betekent dat in iedere stap van het wetgevingstraject wordt getoetst dat het niet artikel 23 aantast, maar dat alles op een juridisch gezonde manier rechtsstatelijk geborgd plaatsvindt, conform de afspraken van het hoofdlijnenakkoord in de democratische rechtsstaat.
De voorzitter:
Meneer Ergin, uw laatste interruptie.
De heer Ergin (DENK):
Ik kom ook tot een conclusie. Een tijdje geleden heb ik op de website van de ChristenUnie een column gelezen, waarin stond: "handen af van informeel onderwijs". Dat was ondertekend door Kamerlid Bruins. Ik roep minister Bruins op om die column nog een keer goed door te lezen en die uit te voeren.
Minister Bruins:
Ik neem dat advies ter harte.
De voorzitter:
Volgens mij was nu de heer Krul. Naar ik begreep, heeft hij een heel korte interruptie.
De heer Krul (CDA):
Ik begrijp dat de minister dingen in proces zet, de consultatie afwacht en dat er dan een uitvoeringstoets moet komen, maar soms gebeuren er nu eenmaal dingen waar je als bewindspersoon toch op moet reageren. Dat overkomt je nu eenmaal. Dat is met deze notitie aan de hand. Ik denk dat de minister als geen ander begrijpt wat zo'n notitie teweegbrengt bij ontzettend veel organisaties en jongeren in Nederland. Daar staan gewoon teksten in als "onbegrensd toezicht" en "staatsrechtelijk kwetsbaar". Soms komt zo'n notitie naar buiten en dan kan van een bewindspersoon worden gevraagd om daar toch even op te reflecteren. De mensen die kijken en deze zorgen hebben, zien hier twee bewindspersonen die zeggen: dat ga ik niet doen. Dan mogen wij niet bang maken. Maar dat neemt niks, niks van die angsten weg. Sterker nog, het maakt die angst alleen maar groter. Ik ga het nog een keer vragen, los van het proces, want dat begrijp ik. Die notitie is naar buiten gekomen. Mensen zijn daar angstig over, want daar staan hele zware teksten in. Kan de minister daarop reflecteren?
Minister Bruins:
Het is goed dat de notitie naar buiten gekomen is. Het is ook goed om de huidige inschatting van de inspectie te lezen. Uit de procesbrief die we vanuit het ministerie naar de Kamer hebben gestuurd, waren die zorgen overigens ook duidelijk op te maken. Alles moet op een ordentelijke manier gebeuren. Bij de internetconsultatie verwacht ik dat de inspectie weer input zal leveren. In iedere stap van het proces zal telkens weer die rechtsstatelijke toetsing plaatsvinden, ook bij de Raad van State, in de ministerraad en uiteindelijk in de Tweede Kamer. Dat is de volgordelijkheid die we moeten nemen. Op dit moment praten we over een wetsvoorstel dat nog niet is aangekomen bij uw Kamer. Ik denk dat het goed is om het samen inhoudelijk op te pakken, zodra het wetsvoorstel in een vorm voorligt, dat we er met elkaar over kunnen spreken.
De heer Paternotte (D66):
Wat mij betreft ging dit debat over de begroting Onderwijs, maar ik kan er niet omheen dat er behoorlijk stevig oppositie is gevoerd tegen een wet die in consultatie is, ten aanzien van informeel onderwijs. Een van de mensen heeft gevraagd om die wet, samen met collega Becker van de VVD. Ik vind het wel goed om even te benoemen dat die wet is voortgekomen uit de zorg dat er Turkse weekendscholen in Nederland kwamen en dat we geen enkele titel hadden om te kijken wat daar gebeurt en om transparantie te vragen. Later gebeurde hetzelfde met bijvoorbeeld Chinese weekendscholen. Ook waren er andere zorgen over discriminatie die er nu eenmaal soms zijn in een heel klein deel van het informeel onderwijs. Ik zou de minister de volgende vraag willen stellen. Via een creatieve manier, vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de inspectie, werden er net ook vragen aan hem gesteld. Dat doen natuurlijk ook de Europese contacten en de OJCS-Raad. Dit speelt ook in andere landen. Zou hij bij zijn collega's in Frankrijk, Duitsland, de Scandinavische landen — daar denk ik als eerste aan — te rade willen gaan om te horen hoe zij omgaan met dit vraagstuk van het toezicht? Zij hebben misschien geen artikel 23, maar ze hebben wel die buitenlandse invloeden. Zou de minister, voordat het commissiedebat over buitenlandse inmenging plaatsvindt, die inventarisatie aan ons kunnen doen toekomen?
Minister Bruins:
Ik vind het een interessante gedachte om met buitenlandse collega's te spreken over hoe zij met deze zorg omgaan. Ik kan dat inventariseren. Als er nieuwe, nuttige inzichten uitkomen, kan ik die meedelen aan de heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Wat mij betreft aan de hele Kamer.
Minister Bruins:
Alle 150 Kamerleden krijgen de informatie altijd tegelijk, zodat geen enkel Kamerlid voordeel heeft ten opzichte van een ander.
De voorzitter:
Zo is het. De minister continueert zijn betoog.
Minister Bruins:
Voorzitter. De CSC-beurzen, waar mevrouw Martens-America over sprak. Is haar motie al voldoende, of moet ze samen met de heer Paternotte een nieuwe motie indienen? Zij sprak over de motie die vraagt om met kennisinstellingen in gesprek te gaan over het verlenen van toegang met een CSC-beurs tot sensitieve kennisgebieden. De motie heeft effect gesorteerd. Ik heb hierover gesproken met de bestuurders van de instellingen. Ze zijn hier alert op en gaan veel bewuster om met CSC-beurzen. In januari hebben we een commissiedebat over kennisveiligheid. Dan zal ik een verdere stand van zaken geven. Ik kom straks nog nader terug op de ingediende motie.
Mevrouw Van Zanten vroeg naar haar motie inzake gesprekken met organisaties die oproepen tot een boycot van Israëlische universiteiten. De motie verzoekt gesprekken met groepen, organisaties, bedrijven en instellingen die antisemitische uitlatingen doen tot een minimum te beperken. De minister van JenV heeft het voortouw in de uitvoering van de motie en zal daarop terugkomen. Ik ben zelf, samen met de andere betrokken bewindspersonen, met de minister van JenV hierover in gesprek, om te bezien wat de implicaties van de motie zijn voor de verschillende beleidsterreinen van mijn ministerie.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Kan de minister vertellen wanneer wij hierover wat meer horen?
Minister Bruins:
Dat is een hele goede vraag. Daar kom ik in een brief op terug.
Dat waren de vragen die nog aan mij gesteld waren.
De voorzitter:
Dan gaan we nu in recordtempo kijken hoe we de moties kunnen appreciëren, onder verwijzing naar het debat.
Minister Bruins:
Ik begin met de amendementen. Het amendement op stuk nr. 70, van de heer Stoffer, is aangepast. Die kan ik nu oordeel Kamer geven.
Op het amendement op stuk nr. 71, van de heer Dekker, heb ik in eerste termijn nog niet gereageerd. Dat amendement moet ik ontraden.
Het amendement op stuk nr. 72, dat het amendement op stuk nr. 59 vervangt, leidt niet tot een ander oordeel. Er is alleen een extra ondertekenaar toegevoegd.
Hetzelfde geldt voor het amendement op stuk nr. 73, dat het amendement op stuk nr. 64 vervangt.
Dan is er een nieuw amendement ingediend door de heer Ergin, over het terugdraaien van de bezuiniging op de imamopleidingen. Dit amendement moet ik ontraden. Ik heb de bijdrage zeven jaar beschikbaar gehouden, maar ik heb ook gezegd dat ik de hand blijf uitsteken naar instellingen die zo'n opleiding overwegen.
Dan kom ik bij de moties.
De voorzitter:
Kunt u het nog even herhalen? De amendementen op stuk nrs. 71 en 74 zijn ontraden. Kunt u nog even herhalen wat u gezegd heeft over het amendement op stuk nr. 59?
Minister Bruins:
Even kijken. Het amendement op stuk nr. 59 is het amendement op stuk nr. 72 geworden.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 59 wordt het amendement op stuk nr. 72.
Minister Bruins:
Daar is alleen een extra ondertekenaar bij gekomen. Dat amendement was al ontraden en dat blijft zo.
Het amendement op stuk nr. 64 is het amendement op stuk nr. 73 geworden. Ook dat amendement blijft ontraden. Dat was al ontraden. Er is alleen een extra ondertekenaar bij gekomen.
De voorzitter:
Oké. En dat amendement blijft ontraden.
Minister Bruins:
Dat blijft ontraden.
De voorzitter:
Oké, sorry. Dank u. U continueert uw betoog.
Minister Bruins:
Ik ben er voor u, voorzitter. Dan kom ik bij de moties die aan mij zijn toebedeeld. De staatssecretaris komt zo meteen met haar moties.
De motie op stuk nr. 77, ingediend door mevrouw Tseggai, is ontijdig. De motie loopt vooruit op de uitkomsten van het onderzoek over de verplichte stagevergoeding. Daar kom ik dus in het voorjaar op terug.
De motie op stuk nr. 80, inzake de jeugdliteratuur op de pabo, geef ik oordeel Kamer.
De voorzitter:
Heel kort, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
De minister zegt dat de motie ontijdig is, maar in de motie is het procesvoorstel gedaan over hoe te reageren als het onderzoek er eenmaal is. Dat lijkt me een beetje gek.
Minister Bruins:
Hier zijn veel partijen bij betrokken; vooraleerst het bedrijfsleven en het beroepenveld. Die hebben natuurlijk een heel belangrijke stem. Samen met de minister van SZW zit ik er bovenop. Het is voor nu echt belangrijk om eerst het onderzoek af te wachten en de beleidsreactie die we daarop zullen geven. Begin 2025 gaan we dan hierover met elkaar spreken.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wacht al een jaar op het onderzoek. Het zou eerst voor de zomer komen. Toen zou het na de zomer komen. Toen zou het voor de begroting komen, en toen zou het na de begroting komen. Dus ik wil eigenlijk meteen een reactie en meteen een voorstel naar aanleiding van het onderzoek. Met alle respect, daar gaat het bedrijfsleven niet over; daar gaat de Kamer over.
Minister Bruins:
Het blijft begin 2025. Dat is best wel dichtbij. Daar zitten sinterklaas en kerst nog tussen, maar begin 2025 komt dat onderzoek nu ook echt; daar ziet het nu toch echt naar uit. Dan kom ik ook zo snel mogelijk met een beleidsreactie. Voor nu echter geef ik de motie het oordeel: ontijdig.
De motie op stuk nr. 80 geef ik zoals gezegd oordeel Kamer.
Ook de motie op stuk nr. 81, eveneens over jeugdliteratuur op de pabo, geef ik oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 85, over bedrijfsvakscholen, moet ik ontraden. Bedrijfsvakscholen zijn waardevolle initiatieven van het bedrijfsleven, maar het bedrijfsleven heeft echt een eigen rol en verantwoordelijkheid in dezen. Overheidsinterventie is hier niet op z'n plaats. Het bedrijfsleven werkt ook vaak al heel erg goed samen met het mbo.
De motie op stuk nr. 86 geef ik oordeel: overbodig. In de werkagenda is 35% het doel en de DUO-instroomcijfers laten zien dat de weging nu echt in gang is gezet en nu al is gestegen naar 31%. Voor de zomer van 2025 krijgt u van mij een update.
De motie op stuk nr. 87 over de CSC-beurzen van mevrouw Martens-America krijgt van mij oordeel Kamer. Het is verstandig om het breder te bekijken dan de technische studies. Ik neem dit bredere perspectief mee in de gesprekken met de universiteiten.
De motie op stuk nr. 88 van mevrouw Martens-America, over een landelijke regietafel opleidingsaanbod, geef ik oordeel Kamer. Ik deel de wens achter de motie. Ik wil ook voorkomen dat zonder afstemming opleidingen verdwijnen. Dus ja, ik ga hierover het gesprek met de onderwijsinstellingen aan om te bekijken hoe we kunnen borgen dat een landelijk dekkend opleidingsaanbod in stand blijft. Ik kom daarop terug in mijn beleidsbrief in het eerste kwartaal van 2025.
Dan ben ik bij de motie op stuk nr. 89 van de heer Krul, die hij misschien wel zou willen intrekken op grond van het eerder gegeven antwoord.
De voorzitter:
Die motie is volgens mij aangehouden.
Minister Bruins:
De motie is aangehouden? Heel goed, dan hoef ik geen appreciatie te geven.
De motie op stuk nr. 93 van de heer Soepboer, over het investeren met andere ministeries, is overbodig. Uiteraard begin ik met de constatering dat Defensie al investeert in R&D, bijvoorbeeld via TNO-Defensie. Recent heeft de AWTI een advies gepresenteerd over verdere samenwerking tussen Defensie en het hbo en wo: Kennisoffensief voor Defensie. Daarin staat een stevig pleidooi voor deze samenwerking. Ik steun dat. We gaan dat dus doen, zelfs al op heel korte termijn, want morgen heb ik overleg met mijn collega's van Defensie en van Economische Zaken. Het doel is te bezien of en hoe we dit kunnen gaan doen. Of dit leidt tot een concrete investeringsagenda kan ik nu nog niet toezeggen, maar we gaan hier met drie bewindslieden met een zeer positief oog naar kijken.
De voorzitter:
Een korte verduidelijkende vraag van de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Ik ging bijna alweer zitten, maar toen zei u helaas niet tot een concrete investeringsagenda te kunnen komen. Daar roept de motie nu juist toe op. De appreciatie "overbodig" vind ik gek als u zegt dat niet te kunnen toezeggen, want daar gaat de motie nu juist over.
Minister Bruins:
Dan moet ik de motie "ontijdig" verklaren. Tot aan morgen en mijn eerste gesprek kan ik nog niet zeggen wat eruit gaat komen. Ik kan wel toezeggen, mede namens de twee collega's, dat er sowieso een beleidsreactie komt op het AWTI-advies. Daarin kan ik dan heel goed antwoord geven op de vraag van de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Dan heb ik een kort verzoek aan de minister. Als u toezegt dat u er bij mij op terugkomt en dat u de rest van de Kamer daarin meeneemt — u bent er al mee aan de slag — dan zou ik mijn motie kunnen aanhouden.
De voorzitter:
"Als de minister toezegt".
De heer Soepboer (NSC):
Als de minister dat zou willen toezeggen.
Minister Bruins:
Ik kan dus niet toezeggen dat er een investeringsagenda uit gaat komen. Als de motie wordt aangehouden, hoef ik er nu geen appreciatie aan te geven. Maar of er een investeringsagenda gaat komen, moet nog blijken uit het gesprek dat ik met mijn collega's heb.
De heer Soepboer (NSC):
Juist. Dat wacht ik dat af en daar rapporteert u — via de voorzitter — dan over. Ik zou de motie alsnog kunnen indienen als er geen investeringsagenda uitkomt. Ik houd de motie dus aan.
Minister Bruins:
Ja, dan kan ik er alsnog een appreciatie aan geven.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Soepboer stel ik voor zijn motie (36600-VIII, nr. 93) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 94 van mevrouw Beckerman, over het niet-gebruiken van studiefinanciering onder mbo'ers, geef ik het oordeel ontijdig. Het klopt dat het gebruik, met name bij mbo 1 en 2, lager is dan je zou mogen verwachten. Ik doe momenteel onderzoek naar de oorzaak daarvan, maar daar kan ik nu nog niets over zeggen. Op basis van dat onderzoek zal ik voorstellen aan uw Kamer doen voor wat we wel kunnen doen, inclusief eventuele financiële implicaties. Want dit is misschien niet gratis en ik heb niet meteen dekking daarvoor.
De motie op stuk nr. 95 over AmbachtNederland moet ik ontraden, hoewel ambachten mijn hart hebben. We hebben daarvoor speciaal bij SPB een kennispunt. De afgelopen jaren is AmbachtNederland door mijn ministerie in staat gesteld om hun werkwijze te borgen op verzoek van uw Kamer, maar ik zie op dit moment geen mogelijkheid en ook geen reden om daar opnieuw aan te beginnen.
De motie op stuk nr. 96 van mevrouw Beckerman en de heer Stultiens, om voor alternatieven voor de langstudeerboete buiten de OCW-begroting te kijken, moet ik ontraden.
De motie op stuk nr. 98 over overleggen met krimp- en grensregio's over de invulling van het beleid inzake internationale instroom geef ik het oordeel "overbodig". Ik deel wel van harte met de BBB dat er bij de uitwerking van het nader beleid rondom internationale instroom specifieke aandacht dient te zijn voor krimp- en grensregio's, maar dat is nu al het geval. Ik heb daar ook veel contact over met de regio's.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik dacht, ik wacht even alle oordelen over mijn moties af, behalve natuurlijk degene die voor de staatssecretaris is. Ik heb een vraag over de motie op stuk nr. 94, want van het antwoord daarop vond ik een klein stukje vrij cynisch. Waar gaat het over? 12% van de mbo-studenten op bol-niveau 1 en 2 vraagt de basisbeurs niet aan. Daar zijn meerdere redenen voor. De minister zegt nu: als we die beurs gaan promoten en ervoor zorgen dat ze hem ook echt gaan aanvragen, dan kost dat geld. Dat vind ik wel heel cynisch, want dit is geld waar zij recht op hebben.
Minister Bruins:
Dat klopt, en toch kost het natuurlijk geld. Daar heb ik geen dekking voor. Maar zij hebben daar recht op, dus willen wij weten hoe het komt dat ze hem niet aanvragen. Het is niet zo dat er nu geld overblijft omdat ze hem niet aanvragen. Ik zal voorstellen doen aan uw Kamer over wat we eraan kunnen doen, zodra we weten wat de onderliggende reden is van het niet-aanvragen. Want ze hebben er recht op, dus ik wil die redenen weten. Ik doe mijn best om uw Kamer in het najaar 2025 hierover te informeren en met nadere plannen te komen. We willen niet dat deze jonge mensen in de kou staan, zonder dat dat nodig is.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik heb een vraag over mijn motie op stuk nr. 98. Ik heb van de mensen uit de regio zelf begrepen dat het op dit moment gaat om schijnoplossingen, dat de minister zelf al had aangegeven dat de instellingen bijzonder creatief moeten zijn om goedkeuring van de commissie te krijgen. Juist daar ligt het pijnpunt voor regio's zoals Zeeland, Drenthe, Groningen en Limburg. Bij de huidige opgestelde voorwaarden en de toetsing daarvan is onvoldoende oog voor de ligging van deze regio's en de gevolgen daarvan. Ik vraag daarop een reactie van de minister.
Minister Bruins:
Ik blijf even haken bij de woorden "bijzonder creatief". De toets anderstalig onderwijs wordt uitgevoerd door een onafhankelijke commissie, dus daar bemoei ik mij in ieder geval niet mee. Maar het is zeker goed om de criteria, zodra die beschreven en hier in een debat behandeld zijn, goed te bekijken en er volop gebruik van te maken, want die criteria zijn er niet voor niets. De instellingen kunnen daar vol op inzetten. Waar wij het goed verdedigbaar vinden dat anderstalige opleidingen blijven bestaan, kunnen de instellingen ook volop gebruikmaken van die criteria, die ook in de algemene maatregel van bestuur komen te staan. Daar kunnen ze maximaal op inzetten. In die zin houdt de motie op stuk nr. 98 het oordeel "overbodig".
De motie op stuk nr. 101 van de heer Ergin over de imamopleiding moet ik ontraden. Maar ik heb gezegd: mochten zich in de toekomst opnieuw instellingen melden die een geaccrediteerde en bekostigde opleiding tot imam willen starten, dan ga ik graag met hen in gesprek. Maar ik doe dat niet proactief. Ik laat het bij de instellingen. Daar ligt het primaat.
Voorzitter. Dan hebben we al een limerick gehad en een citaat van Bertolt Brecht. Ik eindig mijn termijn graag met een gedicht van J.C. Bloem. Het heet November, passend bij deze tijd. Ik doe alleen de eerste strofe, omwille van de tijd. J.C. Bloem is de lievelingsdichter van mijn moeder en daarom heb ik hem gekozen. De eerste strofe luidt:
Het regent en het is November:
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.
Ik dank u wel voor uw gastvrijheid.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Een mooi gedicht. Dank voor de beantwoording. Dan geef ik nu graag het woord aan de staatssecretaris, die na de eventueel nog resterende vragen uit de eerste termijn de moties en amendementen zal appreciëren onder verwijzing naar het debat.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter, dank u wel. Met uw welnemen begin ik met de amendementen en de moties. Gezien de klok zal ik proberen om de appreciatie zo snel mogelijk te doen.
Ik begin met het amendement op stuk nr. 110, over de techniek-havo. Dit amendement moet ik ontraden vanwege de ondeugdelijke dekking. Voor de goede orde: dit amendement had eerst stuk nr. 75.
Dan het amendement op stuk nr. 72, oorspronkelijk stuk nr. 62, van de heer Ergin, over hoogbegaafde leerlingen. Dit amendement kan ik oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Doet u eerst alle amendementen, dan zal ik daarna de oordelen herhalen. Is dat goed? Want het wordt nu opgeschreven.
Staatssecretaris Paul:
Dit waren de amendementen. Tenminste, er is nog één ander amendement, maar dat heb ik in eerste termijn al geapprecieerd. Ik heb begrepen dat dat amendement een ander nummer heeft gekregen omdat het is gewijzigd: stuk nr. 112. Ik heb begrepen dat de wijziging is dat mevrouw Van Zanten meetekent. Dat wijzigt niets aan mijn appreciatie. Die blijft oordeel Kamer.
De voorzitter:
Oké. Dus dan wordt het amendement op stuk nr. 110 ontraden, krijgt het amendement op stuk nr. 72 oordeel Kamer en blijft het amendement op stuk nr. 112 oordeel Kamer krijgen. Dank u wel.
Staatssecretaris Paul:
Ik hoorde "72", maar volgens mij heb ik dat niet gezegd. Ik zal het een keer herhalen. 110 van Ceder: ontraden, wegens ondeugdelijke dekking. 76 van Ergin: oordeel Kamer. En 112: oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ja, oké. Dan houdt iedereen het bij uw samenvatting.
Staatssecretaris Paul:
Ja. De administratie moet op orde zijn.
Dan ga ik door met de moties. De motie op stuk nr. 78 van mevrouw Pijpelink is ontijdig, want het onderwerp van de motie behoort bij de portefeuille van de staatssecretaris van Financiën. Die voerde een verkenning uit. Dat heeft wat langer geduurd. Ik informeer uw Kamer begin 2025 per brief over de uitkomst van die verkenning. Omdat die brief nog volgt, geef ik de motie "ontijdig" als appreciatie.
De motie op stuk nr. 79 van de heer Van der Hoeff is ontijdig. Dit onderwerp heeft mijn volle aandacht. Ik zal er in de voortgangsrapportage over passend onderwijs in het voorjaar van 2025 verder op ingaan. Dit gaat over de ondersteuning van kwetsbare leerlingen. Ik zou de heer Van der Hoeff willen suggereren om op die brief te wachten.
De motie op stuk nr. 82 van de heer Kisteman, over professionals in de praktijkvakken: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 83 van de heer Kisteman, over kennispunt evidence-informed: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 84 van de heer Kisteman over leescoaches is overbodig. Ik heb daar ook geen budgettaire dekking voor. Dit gebeurt grotendeels al via de Bibliotheek op school. De motie is dus overbodig.
De motie op stuk nr. 90 van de heer Krul met het verzoek om te komen met een voorstel om de mdt in 2025 voort te zetten, moet ik ontraden. Daar heb ik geen dekking voor.
De motie op stuk nr. 91 van de heer Soepboer over de regeling onderwijsregio's terugbrengen tot een stimuleringsregeling, ga ik ontraden, want de onderwijsregio's zijn er voor de aanpak van de tekorten. Die creëren zeer zeker niet de overhead die in de overwegingen wordt geschetst. Daarnaast zien we dat de aanpak op heel veel plekken, in heel veel regio's, werkt, door de solidariteit en de samenwerking die worden bevorderd. Ik zou ook willen zeggen: we doen dit pas anderhalf jaar, dus ik wil dit een serieuze kans geven en de regio's gewoon hun werk laten doen. Daarbij houden we goed vinger aan de pols, om te zien wat er precies gebeurt en hoe.
De motie op stuk nr. 92 van de heer Soepboer over een subsidieregeling voor educatieve initiatieven — het ging over de streektalen — moet ik ontraden, want daar heb ik geen dekking voor. Ik zou daaraan willen toevoegen — ik meende dat ik de heer Soepboer daarin aan mijn zijde had — dat we willen proberen om het aantal subsidieregelingen voor het onderwijs terug te dringen. Ik moet eraan toevoegen dat de stevige taakstelling die ik op mijn eigen departement heb, zowel ten aanzien van het aantal ambtenaren als financieel, ook haar stempel drukt. Deze motie moet ik dus helaas ontraden.
De voorzitter:
Volgens mij is dit uw laatste interruptie, meneer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Het gaat me niet eens per se om een subsidieregeling of wat dan ook. Het gaat mij om de mogelijkheid dat deze talen ook in het onderwijs iets kunnen doen, iets kunnen ontwikkelen. Op dit moment is er vaak geen mogelijkheid. Ze weten niet waartoe ze zich kunnen keren. Dat was eigenlijk meer de oproep. Zou u, samen met uw collega's van de andere departementen, daarnaar kunnen kijken? Als u 'm ontraadt, wil ik in ieder geval vragen om goed te kijken naar de vragen die ik hierover ga stellen. Wellicht kunnen we in gezamenlijkheid dit onderwerp in ieder geval verder brengen.
De voorzitter:
Ik heb mij vergist. U heeft er toch nog een, maar u hoeft daar geen gebruik van te maken. U heeft er wel nog een over.
Staatssecretaris Paul:
Ik wil best kijken naar de eventuele vragen die de heer Soepboer daarover heeft, om te kijken of we via bestaande kanalen, communicatiekanalen of wat dan ook, kunnen stimuleren dat deze streektalen de juiste aandacht krijgen. Maar ik geef wel een winstwaarschuwing, want ik kan van alles beloven en we kunnen weer een onderzoekje of een verkenning doen, maar dat kost allemaal tijd en geld. Dat zijn schaarse middelen. Ik ben daar gewoon wat strakker in. De heer Soepboer gaf aan dat hij met concrete vragen zal komen. Daar ga ik uiteraard heel welwillend naar kijken.
Voorzitter. Dan ga ik door naar de motie op stuk nr. 97 over School en Omgeving van mevrouw Beckerman. Die moet ik ontraden, want die is onuitvoerbaar. De regeling School en Omgeving vindt plaats op schoolniveau. Daarvoor kijken we naar de 5% scholen waar de grootste achterstanden zijn. Ik kan dat niet op individueel kindniveau doen. De motie is onuitvoerbaar.
De motie op stuk nr. 99 van mevrouw Van Zanten over autisme en autismeprogramma's in het onderwijs is overbodig. Het is belangrijk dat ook jeugdigen met autisme goed ondersteund worden in het onderwijs. Samenwerkingsverbanden hebben daar simpelweg een taak in. Dit moeten ze al doen. Daar sturen we strak op.
Voorzitter. De motie op stuk nr. 101, ook van mevrouw Van Zanten van BBB, gaat over transparantie en gelijke kansen voor kenniscentra. Het gaat onder andere over seksuele voorlichting. Deze motie is ontijdig. Mevrouw Van Zanten zou de motie eventueel bij VWS kunnen indienen, want daar hoort die.
De motie op stuk nr. 103 van de heer Ergin over het intrekken van de Wet toezicht informeel onderwijs, ga ik ontraden. Ik sta achter die wet.
Voorzitter. De motie op stuk nr. 104 van de heer Stoffer gaat over een professionele richtlijn om mensen te stimuleren voor de klas te gaan staan. Dat is op zich een sympathieke motie, maar ik ga 'm toch ontraden, want uiteindelijk bepalen de werkgever, de school en het individu of diegene wel of niet voor de klas gaat staan. Dat is niet aan mij.
Dan de motie op stuk nr. 105, ook van de heer Stoffer, over subsidie voor lesmateriaal rond relationele en seksuele vorming. Die is overbodig. Dit is onderdeel van de Gezonde School en ook dit is iets wat via VWS loopt. Ik zeg er nog iets bij. In zijn eerste termijn suggereerde de heer Stoffer dat het een verplichting is om mee te doen aan het programma Gezonde School, maar dat mag. Dat is geen verplichting, dus dat leg ik niet op.
De motie op stuk nr. 106 van de heer Ceder over de techniekhavo geef ik oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 107 van de heren Ceder en Stoffer gaat over levensbeschouwelijk onderwijs, met het verzoek om de financiering in stand te houden. Die moet ontraden, omdat ik daar geen dekking voor heb.
De motie op stuk nr. 108 van de heer Ceder over informeel onderwijs moet ik ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 109 van mevrouw Koekoek over de private ondersteuningsmarkt, om meer bewustwording via de onderwijsraden te creëren zodat scholen kritischer en zorgvuldig omgaan met het aanbod. Die kan ik oordeel Kamer geven.
Tot slot de motie op stuk nr. 110 van de heer Eerdmans, om met een sectorplan van aanpak te komen voor klassikaal onderwijs. Die moet ik ontraden. Ik moet wel zeggen dat ik uw verzoek opvat als nog meer inzet op evidence-informed onderwijs. Dat is iets waar we op allerlei manieren heel stevig op inzetten, bijvoorbeeld via de wettelijke eis die aan scholen opgelegd gaat worden om meer evidence-informed te werken. Via het herstelplan kijk ik ook met de sector wat extra nodig is. Maar dit specifiek maken voor klassikaal onderwijs, als vorm van onderwijs? Dat is toch echt aan de scholen. We hebben het hier geregeld over artikel 23 van de Grondwet. Dat betekent dat wij als overheid gaan over het wat, maar dat scholen gaan over het hoe. Ik moet 'm dus ontraden.
De voorzitter:
Oké. Mevrouw Rooderkerk had een korte interruptie.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik vrees dat ik nog geen preadvies heb gehad op mijn motie op stuk nr. 80.
Staatssecretaris Paul:
Ik moet even zoeken. De motie op stuk nr. 80.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Die gaat over de pabo's en de lerarenopleidingen.
De voorzitter:
Die was oordeel Kamer, van de minister.
Staatssecretaris Paul:
Oordeel Kamer, ja.
De voorzitter:
Oordeel Kamer. Dan had mevrouw Van Zanten ook een heel korte interruptie, had ze me beloofd.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Heel kort, voorzitter. De staatssecretaris zegt dat de motie op stuk nr. 101 ontijdig is, omdat het bij VWS hoort. Ik constateer dat VWS bij dit onderwerp elke keer verwijst naar OCW en OCW naar VWS. Dus waar kunnen we nou terecht?
Staatssecretaris Paul:
Dit hoort echt bij VWS. Ja, serieus.
De voorzitter:
Dan schrijven we dat op. We zullen dat doorgeleiden — of hoe zeggen we dat altijd? — naar de regering. De heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
De voorzitter nodigde mij uit om ook mijn laatste interruptie op te maken, meende ik net. Maar eigenlijk is het een korte vraag die ik niet beantwoord heb gekregen en niet zozeer een interruptie. Die ging over die 79,4 miljoen voor de onderwijsregio's.
Staatssecretaris Paul:
Ik kom nog aan de vragen.
De heer Soepboer (NSC):
O, o.
Staatssecretaris Paul:
Ik heb tegen de voorzitter gezegd dat ik zou beginnen met het appreciëren en nu kom ik aan de vragen.
De voorzitter:
Maar deze interruptie telde wel als interruptie.
Staatssecretaris Paul:
Kijk, dat schiet lekker op.
Voorzitter. Ik kom nu inderdaad aan de vragen en dan begin ik met de vraag van de heer Soepboer over de niet-bestede middelen van de onderwijsregio's. In zijn eerste termijn haalde heer Soepboer inderdaad het bedrag van 79,4 miljoen aan. De verwachting is dat dat bedrag wel degelijk besteed gaat worden. Want de begroting is op datum x gemaakt en ingediend, maar daarna draait de wereld gewoon door en er zijn ook verzoeken en aanvragen in het kader van de ontwikkeling van de onderwijsregio's binnengekomen. Een deel daarvan is bestemd voor regio's die extra ambities hebben, ook om op die manier vernieuwing te realiseren en extra snel te kunnen inzetten op verbeteringen in het behoud van docenten en het werven van meer onderwijspersoneel. Dat kan gaan om trajecten rond zijinstroom, extra begeleiding en al dat soort zaken. Dat geld ligt dus niet op de plank. Ik kan het niet vrijelijk besteden aan andere zaken.
Dan ga ik door met de vraag van de heer Stoffer over informeel onderwijs. Hij vroeg naar de samenloop met zijn motie, die hij eerder heeft ingediend. De heer Stoffer zit hier niet, maar voor de Handelingen wil ik hier toch op ingaan. Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel Toezicht informeel onderwijs is gekeken naar straf- en bestuursrecht. Daar is de motie van de heer Stoffer heel nadrukkelijk bij betrokken. Het is simpelweg nodig om aanvullend iets te doen, omdat het strafrecht met name ziet op uitingen in de openbare ruimte. Informeel onderwijs vindt over het algemeen niet in de openbare ruimte plaats. Vandaar dat dit wetsvoorstel in wording een aanvulling is op wat er in het strafrecht wordt bepaald. Ik vind het belangrijk om te benoemen dat het ministerie van Justitie en Veiligheid goed is betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel, evenals de minister van BZK.
Tot slot de vraag van de heer Eerdmans. Die ging over de stichting Na de oorlog, of die een plek kan krijgen in het plan van aanpak antisemitismebestrijding. Er komt in het kader van het plan van aanpak antisemitismebestrijding inderdaad een subsidieregeling. De stichting Na de oorlog kan hier ook op inschrijven. Het amendement-Ceder leidt ook tot een aanbesteding. Ook daarop kan die stichting intekenen. Daarbij moet ik zeggen: dat is een aanbesteding en daar ga ik mij verder niet rechtstreeks in mengen. Zo is dat geregeld. In beide lijnen kan ik dus niet op voorhand een garantie geven, maar ik zou zeggen: het advies is om gewoon heel kritisch te kijken naar die criteria en alle zaken die rond die beide lijnen spelen. Ik draag die stichting een heel warm hart toe, ik hoop dat dat goedkomt. Dat zijn in ieder geval de twee kanalen waar dat doorheen loopt.
Voorzitter. Dan ben ik klaar met mijn aandeel. Ik zou tot slot de leden heel erg willen bedanken voor dit debat.
De voorzitter:
Dank u wel. Maar de heer Paternotte heeft nog een nabrander.
De heer Paternotte (D66):
Ik wil de staatssecretaris ook erg bedanken voor het debat, en natuurlijk ook de ambtenaren, die zeer intensief hebben moeten doorwerken voor het beantwoorden van alle vragen. We weten hoeveel tijd ze kwijt zijn met alles wat wij kunnen vragen. Ik wil het volgende nog aan de staatssecretaris vragen. Er is veel debat geweest over informeel onderwijs. Daarover hebben we veel kritische geluiden gehoord. Eerder dit jaar is er een debat geweest waarin ik en mevrouw Becker de staatssecretaris, toen nog minister, juist vroegen: maak vooral voort met deze wet. Ik zou dat hier graag willen herhalen. Zorgvuldigheid is belangrijk en consultatie moet plaatsvinden, maar het zou goed zijn als we het debat over de wet over niet al te lange termijn kunnen voeren. Ik hoop dus dat ze daarmee doorgaat.
Staatssecretaris Paul:
Jazeker. Ik ben allang blij dat de heer Paternotte met deze aansporing komt. Aanvankelijk had ik toegezegd dat de wet voor Prinsjesdag in internetconsultatie zou gaan. Dat hebben we niet gered, vooral omdat we het gewoon zorgvuldig willen doen. Nu is de wet wel in internetconsultatie. We gaan de noodzakelijke stappen zetten. Dank.
De voorzitter:
Nogmaals dank aan de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording. Dan hebben we nu de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgerond.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd en over de amendementen op donderdag 5 december.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.