Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 616 Wijziging van enkele wetten van met name het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met verscheidene technische en kleine beleidsmatige wijzigingen (Verzamelwet SZW 2025)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 31 oktober 2024
Met veel belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de vragen die de leden
van de fracties GroenLinks-PvdA en SGP hebben gesteld over dit wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag
gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties. De oorspronkelijke
tekst van het verslag is integraal overgenomen in deze nota en cursief weergegeven.
Daar waar vragen of opmerkingen zich lenen voor gezamenlijke beantwoording, zijn zij
gegroepeerd. Na de passages met de vragen en opmerkingen volgt telkens de reactie
van de regering.
I. Algemeen
1. Klein beleid
§2.1 Diverse wetten (Wijze van bekendmaking van landen waarnaar export van uitkeringen
mogelijk is)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de stelling klopt dat met de voorliggende wijziging inhoudelijk niets verandert.
De stelling klopt dat er met de voorliggende wijziging inhoudelijk niets verandert.
Met de voorgestelde wijziging wordt de grondslag voor de bekendmakingen door de Minister
verwijderd uit de Algemene Kinderbijslagwet, Algemene nabestaandenwet, Algemene Ouderdomswet,
Toeslagenwet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet. Deze bekendmakingen
hebben alleen declaratoire werking; er kunnen geen rechten worden toegekend of ontnomen
die een betrokkene op grond van supranationaal dan wel internationaal recht niet respectievelijk
wel heeft. De bekendmakingen blijken niet meer nodig, omdat burgers eerder op bijvoorbeeld
de website van de SVB zullen nakijken of ze recht op uitkeringen hebben, dan in de
Staatscourant. Voor de informatie die door het UWV en de SVB verstrekt wordt zijn
de bekendmakingen ook niet nodig.
De voorgestelde wijziging, is dus alleen wetstechnisch van aard, inhoudelijk verandert
er niets.
§2.4 Artikel V Arbeidswet BES 2000
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er signalen zijn dat de regels rondom arbeidstijden worden nageleefd. Deze
leden vragen op welke manier handhaving is vormgegeven.
De Arbeidsinspectie Caribisch Nederland, onderdeel van de lokaal gevestigde RCN-unit
SZW, houdt toezicht op onder meer de werk- en rusttijden. De Arbeidsinspectie Caribisch
Nederland zet verschillende instrumenten in om naleving te bevorderen, waaronder voorlichting.
Inspecties bij bedrijven worden uitgevoerd naar aanleiding van een melding of klacht
dan wel onaangekondigd. In de voorbije periode zijn er concrete signalen met betrekking
tot de naleving van de Arbeidswet 2000 BES geweest die voor de Arbeidsinspectie Caribisch
Nederland aanleiding waren om te acteren. Met het oog op handhaving kent de Arbeidswet
2000 BES ook strafrechtelijke bepalingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat het taalgebruik waarmee de verschillende arbeidstijden worden gereguleerd
voor mensen van 13 of 14 jaar («niet voor 7.00 uur en na 19.00 uur») en voor mensen
van 15, 16 en 17 jaar («verboden tussen 19.00 uur en na 7.00 uur») van elkaar afwijkt.
Deze leden vragen wat de reden hiervoor is en of de regering het eens is dat het beter
is om één formulering te kiezen.
Voor de betreffende formuleringen voor 13- en 14-jarigen is aangesloten bij de huidige
formulering zoals gehanteerd in de Arbeidswet 2000 BES. In artikel 19 is de belangrijkste
wijziging dat evenals in het Europees deel van Nederland arbeid door 12-jarigen verboden
is. Voor 15, 16 en 17-jarigen betreft het een volledig nieuwe bepaling en is in lijn
met de nadere regeling kinderarbeid uitgegaan van de rusttijd tussen 19.00 en 7.00
uur en voor 16- en 17-jarigen betreft het dan de verplichte rusttijd tussen 23.00
en 6.00 uur.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de arbeidstijden met het invoeren van de voorgenomen wijziging voor alle
leeftijdsgroepen gelijk is aan de situatie in Nederland. Zo lezen deze leden in de
artikelsgewijze toelichting dat de formulering meer ruimte geeft aan het gelijkstellen
van arbeidsmogelijkheden van 15-jarigen, in plaats van het gelijkstellen zelf. Deze
leden vragen daarom ook specifiek om een toelichting hierop.
In lijn met het verzoek van de Centrale Dialoog Bonaire zijn voor zowel 15-jarigen
als voor 16- en 17-jarigen de arbeidsmogelijkheden in lijn gebracht met de Nederlandse
regelgeving. Ten aanzien van 13- en 14-jarigen zijn de arbeidsmogelijkheden niet gewijzigd.
De aanpassing bestaat er hier uit dat 12-jarigen in lijn met het verbod op kinderarbeid
tot 12 jaar in Nederland geen arbeid mogen verrichten.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op welke andere gebieden de wetgeving rondom arbeidsomstandigheden voor de BES-eilanden
voor personen onder de 18 jaar afwijkt van de situatie in de Europese delen van Nederland.
Bij de staatkundige transitie (10 oktober 2010) is voor Caribisch Nederland goeddeels
aangesloten bij de toenmalige regelgeving van het land de Nederlandse Antillen. Als
gevolg hiervan wijkt het voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba toepasselijke wettelijk
kader met betrekking tot arbeidsomstandigheden en arbeidstijden op onderdelen af van
Europees Nederland. Sindsdien zijn wijzigingen doorgevoerd, zoals de in deze Verzamelwet
opgenomen wijziging van de Arbeidswet BES 2000 inzake arbeidstijden van kinderen en
jeugdigen. In lagere regelgeving, zoals het Arbeidsbesluit jeugdigen BES zijn recent
geen wijzingen doorgevoerd. Hierin is opgenomen welke arbeid verboden is voor jeugdigen
vanwege de gezondheid en veiligheid van deze jeugdigen. SZW staat open voor input
vanuit de bestuurlijke partijen in Caribisch Nederland over de wet- en regelgeving
voor jeugdigen.
De leden van de SGP-fractie vragen onder welke omstandigheden 13- en 14-jarigen mogen werken, volgens de huidige
wetgeving voor Europees Nederland.
In de nadere regeling kinderarbeid zijn de werk- en rusttijden van de kinderen geregeld
en het soort werk, niet-industriële arbeid van lichte aard, dat ze mogen doen. Daarbij
gaat het bijvoorbeeld om het oppassen op kinderen, auto’s wassen, helpen met het verspreiden
van folders of vakkenvullen in een supermarkt.
Wat wordt specifiek verstaan onder werkzaamheden die lichamelijk of geestelijk geen
hoge eisen stellen?
Dit zijn werkzaakheden die geen risico’s voor de veiligheid en gezondheid voor kinderen
inhouden. Daarbij zijn werkzaamheden zoals het werken met mechanische arbeidsmiddelen,
werk waarvoor beschermingsmiddelen nodig zijn, werk waarbij meer dan 10 kg moet worden
getild en werk waarbij geen varieerde houding mogelijk is bijvoorbeeld verboden.
Welke mogelijkheden biedt de wet voor het zijn van bezorger van een krantenwijk door
13- en 14-jarigen?
Het bezorgen van kranten is verboden voor 13- en 14-jarigen. Dit mag vanaf 15 jaar
als er zelfstandig gewerkt mag worden.
Als de wet hier op dit moment geen ruimte voor ziet, welke opties ziet de regering
om de wet op dit punt te verruimen en wat zijn daarvan de voor- en nadelen?
Het bezorgen van kranten kan vanaf 15 jaar omdat vanaf die leeftijd ook zelfstandige
werkzaamheden mogelijk zijn. Voor 13- en 14-jarigen is dit niet wenselijk. Zij mogen
gelet op de jonge leeftijd maar beperkte werkzaamheden uitvoeren.
De 13- en 14-jarigen mogen wel helpen met folders bezorgen, maar gelet op de jonge
leeftijd is het niet wenselijk om het fysiek redelijk zware werk, vaak voor het naar
school gaan, zelfstandig te doen.
§2.6 Artikel X Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de inkomenseffecten zijn voor de mensen die worden getroffen door de maatregel.
Ook vragen de leden van GroenLinks-PvdA-fractie zich af hoeveel mensen in een vergelijkbare
situatie zitten als de appellant in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)
van 16 november 2022. In hoeverre is deze interpretatie in lijn met de conclusie van
de CRvB dat in dergelijke situaties geen sprake is van herziening van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAZ-)uitkering? Kan de regering bevestigen dat de uitleg die de regering geeft aan
voornoemde uitspraak voor uitkeringsgerechtigden de minst gunstige uitleg is?
Zo’n 200 mensen hebben te maken met samenloop van een WAZ-uitkering met een WIA-uitkering (geregeld in artikel 59 van de WAZ). Daarnaast is
er een groep die te maken heeft met samenloop van een WAZ-uitkering met een ZW-uitkering
(geregeld in een beleidsregel van UWV).
Het effect van de voorgenomen wijziging van artikel 59 van de WAZ zal zijn dat in
deze samenloopsituaties de WIA-uitkering, voor zover ontstaan uit een dienstbetrekking
die is aangevangen nadat het recht op WAZ-uitkering al bestond, in mindering wordt
gebracht op de WAZ-uitkering.
Of en in welke mate een uitkeringsgerechtigde geraakt worden door de voorgenomen wijziging
hangt af van de duur van de werkzaamheden, de hoogte van de WIA-uitkering, of er sprake
is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en of er na aanvang van de werkzaamheden een
herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid van de WAZ-uitkering heeft plaatsgevonden.
Deze criteria zijn ook bepalend voor de vraag of en in welke mate er inkomenseffecten
zijn voor individuele uitkeringsgerechtigden.
De voorgenomen wijziging is in lijn met de uitspraak van de CRvB. De CRvB concludeert
dat er in de situatie van appellant geen sprake is van een formele herziening van
de uitkering als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 17 van de WAZ. Daarom biedt
de toepasselijke wettelijke samenloopbepaling in de situatie van appellant naar de
letter van de wet geen ruimte voor anticumulatie van de WIA-uitkering met de WAZ-uitkering.
De wet beperkt zich immers enkel tot de situatie waarin sprake is geweest van een
formele herziening van de WAZ-uitkering ten tijde van de toekenning van een WIA-uitkering
en regelt onbedoeld niets voor de onderhavige, daarmee vergelijkbare situatie. De
regelgeving rondom samenloop van de WAZ-uitkering met een WIA-uitkering wordt daarom
beperkt gewijzigd. De regering acht het vanuit het oogpunt van gelijke behandeling
wenselijk en redelijk dat de samenloopbepaling ook betrekking gaat hebben op situaties
waarin geen sprake was van een formele herziening, maar waarin sprake is van de daarmee
vergelijkbare situatie dat anticumulatie van inkomen uit arbeid is geëindigd zonder
een formele herziening en recht op WIA-uitkering ontstaat.
Een nadere, technische toelichting op voorgaande: Artikel 59, eerste lid, WAZ regelt
de samenloop tussen een WAZ-uitkering en een WIA-uitkering. Deze bepaling houdt in dat de WAZ-uitkering alleen tot uitbetaling komt
voor zover deze hoger is dan de WIA-uitkering waarop tijdens de WAZ-uitkering recht
ontstaat uit hoofde van een dienstbetrekking die is aangevangen na het intreden van
arbeidsongeschiktheid voor de WAZ. Het huidige artikel 59, eerste lid, regelt deze
samenloop alleen voor het geval sprake is van een formele herziening als bedoeld in
de artikelen 12 tot en met 17 WAZ. Dat is echter onbedoeld te beperkend. Want ook
na een periode van anticumulatie van inkomsten uit arbeid in loondienst op grond van
artikel 58 WAZ kan een recht op WIA-uitkering ontstaan, zonder dat sprake is van een
formele herziening van de WAZ-uitkering. Dat doet zich voor als de verzekerde uitvalt
uit arbeid in dienstbetrekking uit hoofde waarvan de anticumulatie op grond van artikel
58 WAZ plaatsvindt, deze arbeid nog geen vijf jaar is verricht en nog niet vaststaat
dat het algemeen geaccepteerd arbeid betreft waar de verzekerde met diens krachten
en bekwaamheden toe in staat is. In dat geval zal het UWV dus nog niet zijn toegekomen
aan een formele herziening, maar stopt wel de anticumulatie omdat er geen inkomsten
uit arbeid meer zijn.
Het kan zich vervolgens voordoen dat uit hoofde van die dienstbetrekking – na afloop
van de wachttijd – recht ontstaat op een WIA-uitkering. Met de voorgestelde wijziging
van dit lid vindt uitbreiding plaats naar die situatie. Dus naar de situatie waarin
voornoemde anticumulatie is of wordt beëindigd en ook een recht op WIA-uitkering ontstaat.
Daarbij geldt dat de beëindiging van de anticumulatie niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde
moment hoeft plaats te vinden als het ontstaan van het recht op WIA-uitkering. Op
grond van artikel 4, eerste lid, Beleidsregels uitbetaling arbeidsongeschiktheidsuitkering
bij inkomsten uit arbeid kan zich immers de situatie voordoen waarin de anticumulatie
op grond van artikel 58 reeds gedurende de wachttijd voor de WIA-uitkering wordt beëindigd
en het moment van beëindiging van de anticumulatie dus niet samenvalt met het moment
van ontstaan van de WIA-uitkering.1
De regering ziet in de uitspraak dan ook aanleiding om de wetgeving aan te passen,
zodat deze in overeenstemming is met de bedoelingen van de wetgever. De regering geeft
daarmee dezelfde uitleg aan de uitspraak als de CRvB. Met de voorgenomen wijziging
wordt een situatie gecreëerd die voorziet in een destijds bij het opstellen van de
WAZ niet onderkende situatie en die overeenkomt met de bedoelingen van de wetgever,
waarbij werken loont. Het niet repareren van deze lacune zou de betreffende uitkeringsgerechtigden
in een aanmerkelijk gunstiger positie brengen dan andere uitkeringsgerechtigden.
§2.7 Artikel XI Wet financiering sociale verzekeringen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een overzicht van de hoogte van het rentehobbelvermogen c.q. staartlastvermogen
sinds het bestaan van de rentehobbelopslag. Deze leden vragen daarnaast om een overzicht
van onttrekkingen uit en toevoegingen aan dit vermogen, in ieder geval per jaar. Deze
leden vragen of er nog voor andere redenen dan het dekken van de lasten van de lopende
WGA-uitkeringen van eigenrisicodragers.
In de onderstaande tabel staat een overzicht van de hoogte van het rentehobbelvermogen
en het staartlastenvermogen sinds het bestaan van de rentehobbelopslag. Het overzicht
geeft ook de onttrekkingen uit en toevoegingen aan dit vermogen weer per jaar.
Het staartlastenvermogen wordt op dit moment verder niet voor andere doeleinden ingezet
dan voor publiek verzekerde werkgevers die hun WGA-lasten van hun lopende WGA-uitkeringen
achterlaten als zij eigenrisicodrager worden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of is overwogen om het negatieve staartlastvermogen
op te laten gaan in het arbeidsongeschiktheidsfonds. Deze leden vragen naar de voor-
en nadelen hiervan ten opzichte van de huidige gekozen richting, namelijk het opnemen
in de werkhervattingskas.
Het staartlastenvermogen op laten gaan in het Arbeidsongeschiktheidsfonds levert een
oneerlijke situatie voor werkgevers op. Het staartlastenvermogen is opgebracht door
publiek verzekerde werkgevers en het staartlastenvermogen wordt ingezet voor publiek
verzekerde werkgevers. Alle werkgevers, ook de eigenrisicodragers, betalen mee aan
het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Het staartlastenvermogen op laten gaan in het Arbeidsongeschiktheidsfonds
zou betekenen dat eigenrisicodragers meebetalen aan een middel dat wordt ingezet voor
publiek verzekerde werkgevers. Het is daardoor niet wenselijk om het staartlastenvermogen
op te laten gaan in het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wat het gevolg van deze maatregel
is voor de premie. Deze leden vragen daarnaast om een beschouwing van de effecten
op de groep eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers van dit voorstel.
Ook vragen deze leden of er gevolgen zijn te verwachten in de keuze voor eigenrisicodragerschap
en niet-eigenrisicodragerschap als gevolg van prikkels die ontstaan door premieverschuiving.
De wijziging kan een licht verhogend effect hebben op de gemiddelde WGA-premie. Het
effect is ongeveer 0,03 procentpunt. Het hangt van meerdere factoren af of de WGA-premie
daadwerkelijk de komende jaren stijgt of daalt, dit kan nu nog niet worden voorspeld.
Het staartlastenvermogen wordt ingezet voor publiek verzekerde werkgevers die hun
WGA-lasten van hun lopende WGA-uitkeringen achterlaten, als zij eigenrisicodrager
worden. Het staartlastenvermogen ziet daardoor op de publiek verzekerde werkgevers
en niet op eigenrisicodragers. De eigenrisicodragers dragen ook niet bij aan de WGA-premie
van de Werkhervattingskas, terwijl de publiek verzekerde werkgevers dat wel doen.
Ik verwacht dat de keuze voor het eigenrisicodragerschap of de publieke verzekering
niet door de wijziging omtrent het staartlastenvermogen zal worden beïnvloed. Het
gaat immers een mogelijke geringe stijging van de publieke WGA-premie als gevolg van
de wijziging.
Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wat voor overige financiële
gevolgen dit voorstel heeft, bijvoorbeeld voor de Rijksbegroting.
UWV stelt de Whk-premie zelfstandig vast. De ontwikkelingen van de Whk-premie weegt
het kabinet mee in de besluitvorming over het inkomstenkader. Op het moment dat de
Whk-premie stijgt, dan is dat een lastenverzwaring voor werkgevers die gecompenseerd
moeten worden door ergens anders een lasten verlichting te creëren voor werkgevers.
De Aof-premie wordt in dat geval meestal in tegengestelde richting aangepast. De Aof-premie
kan dan ook dalen door een stijging van de Whk-premie. Het kabinet besluit daarover
als de premiestelling door UWV voor het volgende jaar bekend is. UWV publiceert in
de derde week van juli de premiestelling voor het volgende jaar.
Verder zijn er geen andere financiële gevolgen omtrent het staartlastenvermogen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat deze wijziging ertoe kan leiden dat de WGA-premie voor werkgevers licht
stijgt. Deze leden vragen de regering inzicht te geven in de verwachte premiestijging.
Hoe zal de WGA-premie zich in de komende jaren naar verwachting ontwikkelen, met en
zonder deze wijziging? Welke directe of indirecte financiële gevolgen voorziet de
regering als gevolg van deze wetswijziging? En kan de regering nader toelichten welke
werkgevers dit raakt?
De wijziging kan een licht verhogend effect hebben op de gemiddelde WGA-premie. Het
effect is ongeveer 0,03 procentpunt. Het hangt van meerdere factoren af of de WGA-premie
daadwerkelijk de komende jaren stijgt of daalt, dit kan nu nog niet worden voorspeld.
Indien er inderdaad een lichte stijging van de WGA-premie ontstaat, dan kan dat een
lichte daling van de Aof-premie tot gevolg hebben. De Aof-premie wordt namelijk meestal
in tegengestelde richting aangepast. Het kabinet besluit daarover als de premiestelling
door UWV voor het volgende jaar bekend is. UWV publiceert in de derde week van juli
de premiestelling voor het volgende jaar. Verder zijn er geen directe of indirecte
financiële gevolgen.
Het staartlastenvermogen wordt ingezet voor publiek verzekerde werkgevers. Het staartlastenvermogen
wordt ook betaald door publiek verzekerde werkgevers.
2. Uitvoering
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) heeft aangegeven dat de herschikking
van de nummering leidt tot een nog niet in te schatten aantal wijzigingen van documenten
en dat de regering dit desalniettemin doorzet. Deze leden vragen of deze inschatting
inmiddels gemaakt is en op welke manier dit probleem tijdig opgelost kan worden.
Bij de eerstvolgende wijziging van de betreffende documenten, zullen de benodigde
wijzigingen naar aanleiding van deze herschikking worden meegenomen.
Het gaat hier om het informeren van loket medewerkers en inspecteurs, en de aanpassing
van werkinstructies, modelcorrespondentie, model boeterapport, en de website en evt.
andere brieven. De Arbeidsinspectie streeft ernaar deze wijzigingen in de eerste helft
2025 gereed te hebben.
3. Advies en internetconsultatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het voorstel dat een melding van de bedrijfsarts of andere deskundige personen
altijd wordt opgepakt door de NLA niet in deze verzamelwet wordt opgenomen, maar verder
wordt uitgewerkt. Deze leden vragen de regering wanneer de Kamer dit voorstel kan
verwachten.
Het voorstel dat een melding van de bedrijfsarts of andere deskundige personen altijd
wordt opgepakt door de NLA is niet in de Verzamelwet opgenomen. Uit het negatieve
advies van de NLA blijkt dat dit voorstel daarvoor niet voldoende is uitgekristalliseerd.
Nu wordt nader bezien hoe recht kan worden gedaan aan deze aanbeveling uit het SER-advies
over de Arbovisie. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wanneer de Kamer
dit voorstel kan verwachten. Op dit moment wordt hier nog naar gekeken. De uitkomsten
hiervan worden meegenomen in de voortgangsbrief over de Arbovisie, in de eerste helft
van 2025.
4. Andere gevolgen (privacy, doenvermogen, gendergelijkheid, mkb, enzovoorts)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de term die wordt vervangen onder Artikel VIII nu uit alle Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SZW-)wetgeving is geschrapt.
Deze term komt niet meer voor in SZW-wetgeving.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Indieners
-
Indiener
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid