Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 27 mei 2024 (Kamerstuk 21501-32-1644)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1646
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 mei 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 15 mei 2024 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
van 27 mei 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1644).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 mei 2024 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 23 mei 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Graus
De adjunct-griffier van de commissie, De Keijzer
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de
Landbouw- en Visserijraad en hebben hierover vragen en opmerkingen.
Opvolging snelle en structurele antwoorden op de crisissituatie in de landbouwsector
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er verder gesproken wordt over de
«crisissituatie in de landbouwsector». In lijn met de opmerking van de Minister, zijn
deze leden van mening dat crisissteunmaatregelen enkel in zicht moeten komen als er
sprake is van een acute crisis. Zij zijn gealarmeerd dat de Minister de behoefte voelt
om zijn positie toe te lichten, wat volgens hen erop wijst dat het inzetten van crisissteun
ter discussie staat. Verwacht de Minister dat er serieus aanspraak gemaakt zal worden
op crisissteunmaatregelen in de landbouwsector? Waarom voelt de Minister de noodzaak
zijn positie hieromtrent te benadrukken? Hoe draagt Nederland deze positie in het
overleg uit? Wanneer is er wel sprake van een zodanige crisissituatie dat Europees
geld hiertoe moet worden ingezet?
Antwoord
In het kader van de artikelen 219–222 van de Verordening Gemeenschappelijke Marktordening
(GMO) is voor landbouwproducten een budget van maximaal 450 miljoen euro uit de landbouwreserve
beschikbaar die kan worden ingezet ter opvang van ernstige marktverstoringen en uitzonderlijke
crises. De laatste jaren zijn als gevolg van onder andere COVID-19 en de Oekraïne-crisis
verschillende van dergelijke uitzonderlijke steunmaatregelen genomen, alsook voor
de opvang van de gevolgen van verschillende extreme weersomstandigheden in verschillende
Europese landen. Het voorzitterschap wil op de aankomende Landbouw- en Visserijraad
een gesprek voeren in hoeverre de criteria en doelen voor de inzet van deze middelen
door de Europese Commissie (Commissie) verhelderd moeten worden, mede omdat de totale
omvang van de landbouwreserve beperkt is en verstoringen door onder meer klimaatverandering
zich steeds vaker voordoen. In dat kader is Nederland van oordeel dat terughoudend
moet worden omgegaan met de inzet van de landbouwreserve en dat allereerst moet worden
ingezet op de ontwikkeling van een duurzame, weerbare en klimaatbestendige landbouw,
die voorbereid is op marktveranderingen. Inzet van het EU-crisismechanisme zou alleen
overwogen moeten worden bij ernstige crises in sectoren of regio’s van de EU die niet
onder «normale» weer- en marktrisico’s vallen en waarbij de inzet van de crisisreserve
een toegevoegde waarde kan hebben om de ernstige marktverstoringen op te kunnen vangen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen dat de Europese landbouwsector
behoefte heeft aan structurele oplossingen en adviseert om weg te blijven van kortetermijnoplossingen
die niet bijdragen aan een duurzaam toekomstperspectief. Volgens deze leden vraagt
dat om een landbouwsector die duurzame en natuurinclusieve bedrijfsvoering beloont,
met voldoende lokale en Europese afzetmarkt voor hoogwaardige producten, waarin de
winst terugvloeit naar boeren in plaats van andere ketenpartijen. Deze leden lezen
in het verslag van de vorige Landbouw- en Visserijraad dat «de Commissie voorstellen
[heeft] neergelegd aan de lidstaten om de positie van boeren te versterken in de keten.».
Volgens de Europese Commissie (EC) moet dit leiden tot een eerlijkere vergoeding van
boeren en de winst eerlijker door de keten te verdelen. Kan de Minister deze voorstellen
nader toelichten en appreciëren? Wat betekenen deze voorstellen voor Nederland?
Antwoord
In het non-paper «Position of farmers in the supply chain: Next steps» beschrijft
de Commissie maatregelen die al in gang gezet zijn en doet zij enkele voorstellen
om de positie van de boer in de keten verder te versterken.
Op korte termijn gaat het om inzicht in hoe de lidstaten de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken
(Richtlijn OHP) uitvoeren, welke aanvullende maatregelen worden gehanteerd, en een
analyse van het toezicht op oneerlijke handelspraktijken. Ook wil de Commissie markttransparantie
vergroten door een observatorium in te richten om informatie over de keten uit te
wisselen rondom productiekosten, marges en handelspraktijken.
Op middellange termijn betreffen het voorstellen voor verbeteringen in contracten
tussen producenten en afnemers, en de inzet op transparantie van contracten. Ook doet
de Commissie voorstellen voor het stimuleren van de oprichting van erkende producentenorganisaties
die gezamenlijk producten afzetten en het opzetten van een stimulerend kader voor
vrijwillige afspraken rondom het verbeteren en zichtbaar maken van de vergoeding aan
boeren. Dit kan bijdragen aan het verbeteren van de verbondenheid van de producent
en consument, en ook plaatsvinden in combinatie met afspraken over duurzaamheidseisen
aan de productie.
Verder doet de Commissie voorstellen die meer uitwerking en analyse behoeven. Het
gaat om betere implementatie en handhaving van EU-wetgeving rondom veiligheidsstandaarden
voor producten van binnen en van buiten de EU en om een analyse van duurzame inkoop
door overheden in de verschillende lidstaten om inzicht te krijgen in deze stimulans
voor de markt voor duurzame producten. Daarnaast stelt de Commissie voor om met deskundigen
een certificeringsmethode voor carbon farming uit te werken, om het certificeringsproces
te versnellen en zo nieuwe kansen te bieden voor duurzame land- en bosbouw.
Ik ben van mening dat dit waardevolle voorstellen zijn die elk op hun eigen meerwaarde
moeten worden beoordeeld. Dit non-paper levert een grote bijdrage aan de gedachtevorming
hoe de positie van boeren in de keten verder kan worden versterkt, hoe boeren een
passende vergoeding voor het nemen van duurzame maatregelen kunnen verkrijgen en hoe
agrariërs en ketenpartners bijdragen aan de verdere verduurzaming van de landbouw.
Zou de Minister bovendien kunnen reageren op de laatste stand van zaken van de Richtlijn
Oneerlijke Handelspraktijken (OHP)? Hoe beoordeelt hij de voorstellen uit deze Richtlijn,
zijn ze volgens hem voldoende om de positie van de boer in de keten te versterken?
Hoe bereidt Nederland zich voor op de implementatie hiervan?
Antwoord
De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen (Wet OHP)
is sinds 1 november 2021 van kracht. Met deze wet is de implementatie van de Richtlijn
OHP geregeld. Het doel van de richtlijn is het bieden van bescherming aan landbouwproducenten
en andere leveranciers van landbouw- en voedingsproducten tegen een aantal nader omschreven
handelspraktijken. De Wet OHP voorziet in toezicht en handhaving door de Autoriteit
Consument & Markt (ACM) en in alternatieve geschillenbeslechting.
De onafhankelijke geschillencommissie behandelt op een laagdrempelige manier geschillen
tussen een individuele voedselleverancier en een afnemer. Deze geschillencommissie
is per 1 januari 2022 van start gegaan. Tot op heden zijn er een aantal meldingen
gedaan en geschillen behandeld. De Commissie gaat de Richtlijn OHP evalueren en komt
in november 2025 met een conclusie en advies. Nederland is zelf ook bezig met een
nationale evaluatie van de Wet OHP waarvan de resultaten aan het eind van dit jaar
verwacht worden. Op basis van deze evaluaties zal worden gekeken op welke manier de
Richtlijn OHP en de Wet OHP bijdragen aan minder oneerlijke handelspraktijken en of
en welke aanpassingen er mogelijk nodig zijn om de positie van de boer verder te versterken.
Gedachtewisseling over de ontwikkelingen op de landbouwmarkten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat uit het halfjaarlijkse vooruitzicht
op de landbouwmarkten door de EC blijkt dat de situatie enigszins gestabiliseerd is.
Onderschrijft de Minister het beeld uit de «short term outlook» volledig? Levert Nederland
schriftelijke input op deze gedachtewisseling? Zo ja, kan de Minister deze de Kamer
doen toekomen? Zo niet, waarom is hier niet voor gekozen? Is het inzichtelijk welke
maatregelen van de EC en de lidstaten positief hebben bijgedragen aan het stabiliseren
van de landbouwmarkten? Zijn er maatregelen genomen die achteraf nadelig bleken voor
de stabiliteit?
Antwoord
De Commissie publiceert halfjaarlijks een vooruitzicht op de landbouwmarkten gebaseerd
op een groot aantal gegevens, waaronder macro-economische verwachtingen (economische
groei, rente- en inflatieontwikkelingen, consumentenvertrouwen), ontwikkeling van
inputkosten (als energie, kunstmest, veevoer) alsook marktverwachtingen voor verschillende
landbouwproducten. Deze zijn deels gebaseerd op een veelvoud van internationale bronnen
(zoals internationale «commodity»-verdragen, oogstverwachtingen en ontwikkelingen
in de rest van de wereld) alsook marktinformatie en verwachtingen in de EU (oogstverwachtingen,
statische markt- en prijsinformatie). Gezien de breedte en diepgang van de gegevens
acht Nederland het een verantwoorde inschatting van de landbouwmarkten. Gezien onverwachte
ontwikkelingen (het weer, macro-economisch, geopolitiek) is de outlook vanzelfsprekend
omgeven met onzekerheden. Nederland levert geen specifieke aanvullende schriftelijke
input voor de gedachtewisseling, aanvullend op de reguliere statische markt- en prijsdata
die de Commissie (ook vanuit Nederland) ontvangt.
In de outlook constateert de Commissie dat (door verschillende maatregelen) de situatie
op de markten enigszins is gestabiliseerd, omdat inputprijzen als energie, kunstmest
en voerkosten (en ook de inflatie) zijn gedaald tot rond het niveau van het begin
van de Oekraïne-crisis en ook de uitvoer van Oekraïne van landbouwproducten (waaronder
granen) zich via de solidariteitscorridors met de EU en de Zwarte Zee in belangrijke
mate heeft hersteld. Desondanks blijven de onzekerheden groot, bijvoorbeeld als gevolg
van de ontwikkelingen in Oekraïne en het Midden-Oosten, inclusief de Rode Zee. De
Europese Rekenkamer en de Commissie voeren evaluaties uit naar eerder gevoerd beleid,
zoals de effectiviteit van de marktmaatregelen in de melk- en varkensmarkt van 2015–2016
die de EU en de lidstaten hebben genomen. Hieruit komen aanbevelingen die waardevol
zijn voor de toekomst. Uit dergelijke evaluaties blijkt dat elke situatie anders is
en per keer op basis van analyse en onderbouwing zorgvuldige besluiten genomen moeten
worden over welke maatregelen nuttig zijn om in te zetten. Hiermee wordt voorkomen
dat maatregelen mogelijk achteraf nadelig kunnen uitpakken.
Wat is de mening van de Minister ten aanzien van de toegenomen invoer van Oekraïense
landbouwproducten in de Europese Unie (EU) en kan hij uitleggen welke zorgen er bij
andere lidstaten bestaan? Deze leden benadrukken daarbij de noodzaak om Oekraïne blijvend
economisch te ondersteunen in de oorlog die Rusland tegen dit land voert.
Antwoord
Over de inzet van het kabinet ten aanzien van de autonome tariefmaatregelen voor de
import uit Oekraïne bent u op 1 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 36 045, nr. 178). Nederland steunt de verlenging van deze maatregelen. De Landbouw- en Visserijraad
heeft onlangs het voorstel voor een verordening tot opschorting van importheffingen
op Oekraïense producten aangenomen.
Ten aanzien van het Commissievoorstel zijn er enkele wijzigingen aangebracht in de
definitieve verordening. Om kwetsbare EU-sectoren te beschermen zijn de automatische
vrijwaringsmaatregelen, oorspronkelijk voorgesteld voor de sectoren pluimvee, eieren
en suiker, uitgebreid voor de sectoren mais, gries, haver en honing. Daarnaast worden
automatische vrijwaringsmaatregelen sneller geactiveerd, namelijk binnen 14 dagen
in plaats van 21 dagen. Voorts is de referentieperiode om te bepalen of de invoer
een bepaalde drempel overschrijdt verlengd, van de tweede helft van 2021 tot en met
2023. Deze aanpassingen leiden tot een relatief kleine inperking van de extra markttoegang
die onder de verordening aan Oekraïne wordt geboden en komt tevens tegemoet aan de
zorgen van sommige lidstaten. Bij deze lidstaten leefden zorgen over het negatieve
effect van de toegenomen import van de in het besluit opgenomen producten op (voornamelijk)
de regionale markten in de grensgebieden van Oekraïne.
Het kabinet heeft met deze wijzigingen ingestemd. Ondanks de relatief beperkte inperking
van de markttoegang betekent deze regeling nog altijd een belangrijke economische
steun voor Oekraïne. Hiermee is ook uitvoering gegeven aan de motie Piri c.s. (Kamerstuk
21 501-20, nr. 2028), waarin het kabinet wordt gevraagd om de verlenging van de tijdelijke handelsliberalisering
met Oekraïne te steunen.
Overig
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vernemen dat elf milieuministers in een brief
hebben opgeroepen om in te stemmen met de Natuurherstelverordening. Wat is de reactie
van de Minister op deze brief en wat zijn de gevolgen voor de duurzame toekomst van
de landbouw als Nederland tegen deze Verordening stemt?
Antwoord
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft kennis genomen van de brief van de milieuministers
die oproept tot het instemmen met de Natuurherstelverordening. Het kabinet zal in
lijn met de motie Van der Plas (BBB)/Hertzberger (NSC) (Kamerstuk 36 508, nr. 1), wanneer de verordening in stemming wordt gebracht, tegen het voorlopig akkoord
stemmen. De Natuurherstelverordening bood aanknopingspunten voor verduurzaming van
de landbouw, maar is niet de enige manier waarop daaraan op Europees niveau gewerkt
kan worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Landbouw- en Visserijraad van 27 mei 2024. Daarover hebben zij nog wel enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een gedachtewisseling over de marktsituatie
en de crisissituatie in de landbouwsector op de agenda staat. Echter, de Nederlandse
inzet lijkt hier zeer beperkt te zijn. Vanzelfsprekend delen deze leden de opvatting
dat voor wat betreft Oekraïne het belang van economische steun en verlenging van de
autonome handelsmaatregelen fier overeind moeten blijven. Echter, in de aangenomen
motie-Van Campen/Boswijk (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2075) verzoekt de Kamer de regering zich proactief op te stellen bij de bespreking van
het voorstel van de EC om hogere invoertarieven in te voeren op Russisch graan. Tevens
wordt de regering verzocht zich maximaal in te spannen om de Oekraïense landbouwsector
te ondersteunen en Russische ondermijning van die sector tegen te gaan. Kan de Minister
aangeven op welke wijze door de regering invulling wordt gegeven aan deze motie en
is de Minister bereid om hogere invoertarieven op Russisch graan bespreekbaar te maken
tijdens deze Raad?
Antwoord
De Commissie heeft op 22 maart jl. een voorstel gedaan om verhoogde tarieven te heffen
op het Russische graan dat de EU binnenkomt.1 De Kamer is op 26 april jl. geïnformeerd over dit voorstel van de Commissie, dat
ziet op het verhogen van douanerechten op graan, oliezaden en afgeleide producten
uit Rusland en Belarus, en het voornemen van het kabinet om dit voorstel te steunen
(Kamerstuk 21 501-20, nr. 2086). Dit voorstel zal naar verwachting de meeste import in de EU van de desbetreffende
producten stoppen, gezien de hoogte van de tarieven. Hiermee voorkomt het mogelijke
destabilisatie van de EU-markt, en voorkomt het dat Rusland illegaal uit tijdelijk
bezet gebied verkregen Oekraïens graan in de EU afzet en hiermee zijn eigen economie
stimuleert.
Naar verwachting stemt de Raad – met steun van Nederland – tijdens de aanstaande Raad
Buitenlandse Zaken/Handel in met het voorstel. Hiermee is uitvoering gegeven aan de
motie van de leden Van Campen (VVD) en Boswijk (CDA) (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2075) waarin de regering verzocht wordt zich proactief op te stellen bij de bespreking
van het voorstel van de Commissie om hogere invoertarieven in te voeren op Russisch
graan, en om zich maximaal in te spannen om de Oekraïense landbouwsector te ondersteunen
en Russische ondermijning van die sector tegen te gaan.
De leden van de VVD-fractie hebben vernoemen dat elf milieuministers in een brief
een oproep hebben gedaan tijdens de Milieuraad om alsnog in te stemmen met de Natuurherstelverordening.
Deze leden zijn nog altijd van mening dat de Natuurherstelverordening een onevenredig
grote invloed heeft op de verdeling van de schaarse ruimte in Nederland. Kan de Minister
bevestigen dat er tot op heden nog altijd geen gekwalificeerde meerderheid is voor
deze Verordening en heeft het Belgisch voorzitterschap, dan wel de EC inmiddels al
aangegeven hoe zij om wil gaan met het vervolg van de in de ijskast gezette Natuurherstelverordening?
Antwoord
Uit de informatie waar het kabinet over beschikt blijkt nog geen nieuw moment om de
verordening in stemming te brengen, en lijken er geen verschuivingen te hebben plaatsgevonden
in de lidstaten die onderdeel uitmaken van de blokkerende minderheid. Ook heeft het
kabinet nog geen informatie ontvangen vanuit de Commissie of het voorzitterschap over
het eventuele vervolgtraject.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Landbouw- en Visserijraad van 27 mei 2024.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de EC op korte termijn een EU-prijsobservatorium
wil inrichten met deelnemers en vragen de Minister wie er aan dat consortium deel
zullen nemen. Hoe wil de Minister de kennis die daar opgedaan wordt inzetten om de
positie van boeren te versterken? Welke effecten zal dit hebben op de Nederlandse
voedselproducenten?
Antwoord
Een van de voorstellen van de Commissie om de positie van de boer te versterken is
om een Prijzenobservatorium in te richten. Dit observatorium heeft als doel om transparantie
te vergroten rondom prijzen, kostenstructuren en de verdeling van marges in de keten.
Er wordt een groep van circa 80 leden gevormd, vanuit de overheden van de lidstaten
en vertegenwoordigers van de hele keten.
De kennis in dit observatorium kan leiden tot inzicht in de keten en verdere mogelijkheden
ter versterking van de positie van de boer in de keten.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er nieuwe bepalingen met betrekking tot bijvoorbeeld
duurzaamheidsclaims komen. Deze leden zien dat veel Nederlandse duurzaamheidsinitiatieven
zoals het Beter Leven Keurmerk en On the Way to PlanetProof moeite hebben met een
internationale afzetmarkt vinden. Kan de Minister in dat licht sturen op Europese
samenwerking en eenheid voor private keurmerken?
Antwoord
Het vergroten van de afzetmarkt voor duurzaam en dierwaardig geproduceerde producten
is een belangrijke manier om het verdienvermogen van de agrariërs te verbeteren. De
Green Claims Directive is gericht op het zorgen voor een betere onderbouwing van duurzaamheidsclaims,
onder andere bij voedingsmiddelen. Het is mijn inzet om ervoor te zorgen dat er een
gelijk speelveld ontstaat voor communicatie over verduurzaming van het voedselaanbod
binnen de EU, hierbij probeer ik ook zoveel mogelijk samen te werken met andere lidstaten.
Wordt er ook gekeken naar de ontwikkeling van een Eco-Score en is de Minister bereid
deze ontwikkeling te bevorderen? Hoe kijkt de Minister naar de toekomst van een Eco-Score,
mede in relatie tot de keurmerken die zich nu al op de markt bevinden?
Antwoord
Momenteel zijn er ontwikkelingen om in Europees verband milieudata(bases), methodieken,
indicatoren en ecolabelling initiatieven te harmoniseren. Een goed voorbeeld hiervan
is het Life Eco Food Choice project waarin onder andere Spanje, Duitsland, Frankrijk
en Nederland deelnemen. Het is belangrijk om hierbij aangesloten te zijn om de Nederlandse
ontwikkelingen zo goed mogelijk te laten aansluiten bij ontwikkelingen elders in Europa
en vice versa. Een eventueel toekomstig eco-label kan de mate waarin een product scoort
op milieu-indicatoren aangeven, anders dan huidige keurmerken doen. Zo een label moet
wel van toegevoegde waarde zijn, om te voorkomen dat onduidelijkheid voor ketenpartijen
en consumenten toeneemt.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de EU-handelsbalans het op één na hoogste surplus
ter wereld heeft, ter waarde van 70,1 miljard euro (22 procent hoger dan in 2022).
Deze leden vragen waar deze stijging ten opzichte van 2022 vandaan komt, kan de Minister
dat uitleggen?
Antwoord
Over het geheel is er voor de EU sprake van een positieve handelsbalans voor landbouw(gerelateerde)
producten, waarbij de waarde van de export (EUR 228.6 miljard) hoger is dan de waarde
van de import (EUR 158.6 miljard). De stijging van het surplus (ten opzichte van 2022)
wordt veroorzaakt door de hogere exportprijzen voor de producten die door de EU geëxporteerd
worden, zoals graanpreparaten, zuivelproducten, wijnen en groenten. De volumes van
deze producten zijn tussen de 5% en 7% gedaald. Een andere reden voor de stijging
van het surplus is de daling van de import (7% minder dan in 2022).
Kan de Minister voorzien in een inventarisatie van de zelfvoorzieningsgraad van Europa
en dit uitsplitsen naar verschillende sectoren?
Antwoord
De Commissie publiceert ieder kwartaal een Short-Term Outlook for EU Agricultural Markets. Hierin geeft ze inzage in de zelfvoorzieningsgraad van de EU op verschillende landbouwproducten.
In de onderstaande tabellen is de zelfvoorzieningsgraad in 2023 van een aantal relevante
productcategorieën opgenomen.2
Dierlijke producten
Product
Runder- en kalfsvlees
Varkensvlees
Pluimveevlees
Schapen- en geitenvlees
Verse zuivelproducten
Kaas
Boter
Volle melkpoeder
Magere melkpoeder
Zelfvoorzieningsgraad in 2023
107%
116%
108%
90%
102%
112%
111%
174%
202%
Plantaardige producten
Product
Suiker
Totaal granen
Plantaardige oliën
Eiwitgewassen
Oliehoudende zaden
Zelfvoorzieningsgraad in 2023
96%
106%
80%
74%
64%
De leden van de NSC-fractie lezen dat Professor Strohschneider benadrukt dat landbouw
niet ten koste gaat van milieu en de natuur, en vice versa. Hij onderstreept de noodzaak
tot het inperken van polarisatie. Hoe kijkt de Minister naar de polarisatie in Nederland,
ziet hij hier eenzelfde noodzaak tot het inperken daarvan? Hoe wil hij dat in Nederland
gaan organiseren?
Antwoord
Ik ben het ermee eens dat het belangrijk is de polarisatie in het debat over de toekomst
van de landbouw tegen te gaan. Met het proces dat door het huidige kabinet is ingezet
om tot een landbouwakkoord te komen, is het debat over de toekomst van de landbouw
verschoven van demonstraties en protestacties naar overleg aan tafel. Hoewel het niet
is gelukt om een landbouwakkoord te sluiten, is dit erg van belang geweest voor het
verminderen van de spanning en het faciliteren van een constructief gesprek. Ik vind
het van groot belang dat de constructieve dialoog over de toekomst van de landbouw
de komende periode wordt voortgezet, omdat ik het onwaarschijnlijk acht dat een effectieve
agenda voor de toekomst van de landbouw kan worden gerealiseerd zonder constructieve
medewerking van alle belanghebbenden. Het kabinet faciliteert deze dialoog onder andere
door het voortzetten van gesprekken met sectorpartijen over de toekomst van de landbouw.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de regeling voor vestigingssteun aan jonge landbouwers
van 25.000 euro in 2023 niet is opengesteld. Verwacht de Minister dat deze regeling
in 2024 wel wordt opengesteld? Zo ja, hoe gaat de Minister ervoor zorgen dit zo snel
mogelijk te bewerkstelligen en hier duidelijkheid over te geven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De subsidiemodule wordt op maandag 3 juni 2024 opengesteld. Ik heb de Kamer hierover
op 3 april 2024 geïnformeerd (Kamerstuk 30 252, nr. 166).
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben zoals gebruikelijk met interesse gekeken naar de
geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad. Deze leden merken op dat er
niet veel op de agenda staat. Desondanks hebben deze leden enkele op- en aanmerkingen.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de EC de Landbouw- en visserijraad zal informeren
over de reeds genomen maatregelen en mogelijke nieuwe maatregelen om de huidige situatie
in de landbouw het hoofd te bieden. Graag horen deze leden wat de EC te zeggen heeft
over de reeds genomen maatregelen. Tevens horen deze leden graag wat de EC te zeggen
heeft over mogelijke nieuwe maatregelen. Deze leden horen graag wat deze nieuwe voorstellen
inhouden, en op welke termijn de voorstellen gerealiseerd kunnen worden. Zij verwachten
een proactieve houding van de Minister tijdens het gesprek met de EC en hopen dat
de Minister zelf ook met voorstellen komt. Heeft de Minister al bedacht welke voorstellen
hij wil aandragen?
Antwoord
Zoals de Kamer van mij gewend is, zal ik ook van deze vergadering een verslag naar
de Kamer sturen waarin ik specifiek zal ingaan op hetgeen de Commissie heeft gezegd
over de reeds genomen maatregelen. Voor wat betreft de Nederlandse invulling van de
in de aangepaste Basisverordeningen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
geboden mogelijkheden voor de goede landbouw- en milieucondities, zal ik de Kamer
binnenkort in een aparte brief informeren.
De voorstellen van de Commissie in het non-paper «Position of farmers in the supply
chain: Next steps» bouwen voort op eerdere maatregelen die zijn genomen ter versterking
van de positie van de boer in de keten. Het verdienvermogen van agrariërs hangt sterkt
af van ontwikkelingen op de afzetmarkt. Het non-paper kan mijns inziens worden versterkt
door maatregelen voor te stellen gericht op het vergroten van de afzetmarkt voor duurzame
en dierwaardig geproduceerde producten. Daarnaast is het van belang dat de keten passende
vergoedingen biedt voor de gestelde eisen aan duurzame productie en dierenwelzijn.
Daar is inzicht in productiewijzen voor nodig en transparantie daarover; transparantie
over de prestaties van partijen in de keten en ook over de bijbehorende vergoeding.
In deze lijn werk ik aan voorstellen voor aanvullingen op het non-paper van de Commissie.
Deze lijn breng ik in voor de discussie met de Commissie over aanvullingen op het
non-paper van de Commissie.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Landbouw- en Visserijraad in gesprek gaat
over hoe de EU de reactie op toekomstige crisis in de landbouw verder kan verfijnen
en verbeteren. Deze leden vragen wat dat betekent en wat de inhoud van dat gesprek
zal zijn. Wat is de inzet van Nederland?
Antwoord
Bij de bespreking van dit onderwerp zal worden ingegaan op de vraag in hoeverre de
criteria en doelen voor de inzet van deze middelen vanuit de landbouwreserve in het
kader van de GMO-verordening door de Commissie verhelderd moeten worden, omdat de
totale omvang van de landbouwreserve beperkt is en marktverstoringen door onder andere
klimaatverandering of geopolitieke ontwikkelingen vaker kunnen voorkomen. Het voorzitterschap
onderscheidt daarbij (in lijn met de OESO-analyses) verschillende niveaus van «risico’s»,
waaronder reguliere ondernemersrisico’s (zoals weersveranderingen, opbrengstschommelingen,
marktfluctuaties), hanteerbare risico’s (die bijvoorbeeld via verzekeringen of fondsen
gezamenlijk zijn op te vangen) en catastrofale crises die niet door individuele producenten
of de markten zijn op te vangen.
Algemeen is Nederland van oordeel dat allereerst moet worden ingezet op de ontwikkeling
van een duurzame, weerbare en klimaatbestendige landbouw, die beter voorbereid is
op marktveranderingen. Ik zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad aangegeven dat
er ook goede voorbeelden zijn in Nederland met het beperken van risico’s voor ondernemers
via onder meer de brede weersverzekering en het diergezondheidfonds. Nederland is
terughoudend met de inzet van de EU-landbouwreserve. De inzet van dit EU-crisismechanisme
zou alleen moeten worden overwogen bij ernstige crises in sectoren of regio’s van
de EU die niet onder «normale» weer- en marktrisico’s vallen en waarbij de inzet van
de crisisreserve een toegevoegde waarde kan hebben om de ernstige marktverstoringen
op te kunnen vangen.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de wetgevende voorstellen voor het verminderen
van de administratieve lasten en regeldruk voor boeren zijn aangenomen. Deze leden
zijn hier blij mee. Zij vragen de Minister om de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren
over de implementatie van de voorstellen in Nederland. Tevens zijn deze leden blij
om te lezen dat de Minister in gesprek is met de EC om een gelijk speelveld te creëren.
Deelt de Minister de mening dat onder het creëren van een gelijk speelveld ook valt
dat telers ten minste dezelfde gewasbeschermingsmiddelen moeten kunnen gebruiken als
andere lidstaten, onder dezelfde voorwaarden?
Antwoord
Ik onderschrijf het belang van een gelijk speelveld in de EU, echter gebeurt het goedkeuren
van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen conform de Verordening gewasbeschermingsmiddelen
(EG 1107/2009) op EU-niveau en voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen op
lidstaat-niveau. Hierdoor ontstaan in de praktijk verschillen tussen lidstaten in
de beschikbaarheid van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, bijvoorbeeld door andere
(teelt-) of milieuomstandigheden. Verder kan het gebruik van niet-regulier toegelaten
gewasbeschermingsmiddelen in lidstaten volgens dezelfde verordening (artikel 53) worden
vrijgesteld vanwege een onvoorziene, tijdelijke noodsituatie. Het vrijstellen van
gewasbeschermingsmiddelen is een nationale aangelegenheid wat per definitie leidt
tot een ongelijk speelveld.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Minister vindt dat er ingezet moet worden
op de ontwikkeling van een duurzame, weerbare en klimaatbestendige landbouw, die voorbereid
is op marktveranderingen en waarbij open handelsrelaties en de vermindering van strategische
afhankelijkheden van belang zijn. Deze leden vragen de Minister welke marktveranderingen
hij bedoelt en hoe hij de vermindering van strategische afhankelijkheden voor zich
ziet. Kan de Minister hier een antwoord op geven?
Antwoord
Onder marktveranderingen versta ik wijzigingen in vraag en aanbod, inclusief import-
en exportmogelijkheden, maar ook veranderende consumentenvoorkeuren of veranderende
eisen van afnemers. Het is voor de aanpak van crisis niet gewenst dat steunmaatregelen
gebruikt worden voor compensatie van normale marktfluctuaties of het steunen van productie
waar vanuit de markt geen of minder vraag meer naar is. Open handelsrelaties en de
vermindering van strategische afhankelijkheden zijn van belang om input- en afzetmarkten
(met derde landen) te diversifiëren, de productie binnen de EU van kritische producten
te waarborgen en risico’s op eenzijdige afhankelijkheden te verminderen.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de onzekerheden op de markten groot blijven,
vooral vanwege de geopolitieke ontwikkelingen. Wat is de inzet van de Minister om
de onzekerheden op de markten te verminderen? Heeft de Minister nagedacht over eventuele
kansen voor Nederland ten aanzien van de onzekerheden op de markten? Welke rol is
er voor Nederland weggelegd?
Antwoord
Nederland zet in op de ontwikkeling van een duurzame, weerbare en klimaatbestendige
landbouw, die voorbereid is op marktveranderingen en waarbij open handelsrelaties
en de vermindering van strategische afhankelijkheden van belang zijn. Daarmee worden
input- en afzetmarkten gediversifieerd en risico’s op eenzijdige afhankelijkheden
verminderd. Tevens geeft het inspelen op veranderende consumentenvraag nieuwe kansen
om goede en duurzame kwaliteitsproducten met hoge toegevoegde waarde te leveren. In
dat kader zet ik mij in om de afzetmarkt voor duurzame en dierwaardig geproduceerde
producten te vergroten en de transparantie in de keten te vergroten, zodat een passende
vergoeding wordt geboden voor de gestelde eisen aan duurzame productie en dierenwelzijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Landbouw- en Visserijraad van 27 mei en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat er tijdens de Landbouw- en Visserijraad
zal worden gesproken over maatregelen in reactie op de crisissituatie in de landbouwsector
en dat daar ook de Richtlijn OHP onderdeel van is. Deze leden constateren dat de EC
concludeert dat de lidstaten over het algemeen een hoger beschermingsniveau hanteren
dan het minimale beschermingsniveau van de Richtlijn, maar dat Nederland daarop één
van de uitzonderingen is. Ook hebben de meeste lidstaten de lijst van oneerlijke handelspraktijken
uitgebreid door de verbodsbepalingen van de Richtlijn strenger te maken, Nederland
heeft daar niet voor gekozen. Deze leden vragen de Minister om inzichtelijk te maken
op welke wijze andere lidstaten een hoger beschermingsniveau hanteren dan Nederland,
welke verbodsbepalingen die de Richtlijn strenger maken in andere lidstaten wel gelden
en in Nederland niet en wat daarvan de gevolgen zijn voor onder andere de positie
van de boer in de keten.
Antwoord
De Commissie heeft op 23 april jl. een rapport gepresenteerd waarin zij aangeeft op
welke manier de lidstaten invulling geven aan de Richtlijn OHP. Hieruit blijkt inderdaad
dat niet alle lidstaten de Richtlijn OHP hetzelfde invullen.3 Dit betekent dat lidstaten bij nationale wetgeving praktijken hebben toegevoegd aan
de lijst oneerlijke handelspraktijken, praktijken van de grijze naar de zwarte lijst
hebben verplaatst of de reikwijdte van de verbodsbepalingen hebben uitgebreid.
Het is nog onduidelijk wat de effecten zijn van de verschillende invullingen door
de lidstaten. De Commissie gaat de Richtlijn OHP evalueren en komt in november 2025
met een conclusie en advies. Nederland is zelf ook bezig met een nationale evaluatie
van de Wet OHP, waarvan de resultaten aan het eind van dit jaar te verwachten zijn.
Op basis van deze evaluaties zal worden gekeken op welke manier zowel de Richtlijn
OHP als de Nederlandse implementatie bijdraagt aan minder oneerlijke handelspraktijken
en of er mogelijke praktijken toegevoegd moeten worden om op die manier de positie
van de boer te versterken.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens in hoeverre de Richtlijn oneerlijke
handelspraktijken, en de implementatie daarvan in ons land, volgens hem momenteel
bijdraagt aan het versterken van de positie van de boer in de keten. Ook vragen deze
leden wat de ambities van de Minister zijn bij een eventuele herziening van de Richtlijn
OHP. Op welke wijze zou deze Richtlijn meer bij kunnen dragen aan het versterken van
de positie van de boer in de keten?
Antwoord
De Richtlijn OHP biedt een goede basis om de positie van boeren in de keten te versterken.
In Nederland is de Wet OHP sinds 2021 van kracht en deze moet nog aan bekendheid winnen.
De ACM geeft aan dat er een toename te zien is in de hoeveelheid vragen en klachten.
Recent heeft zij een eerste besluit genomen na een klacht over oneerlijke handelspraktijken
in de varkenssector rondom het eenzijdig wijzigen van contracten. Het besluit zorgt
ervoor dat circa 500 varkensproducenten een sterkere onderhandelingspositie hebben
gekregen. Dit soort uitspraken zal ook de bekendheid en het belang van de Wet OHP
vergroten in de sector.
De leden van de CDA-fractie ontvangen signalen dat de Minister voornemens is om per
2025 in het kader van de Goede Landbouw- en Milieu Maatregel (GLMC) twee extra eisen
te stellen aan boeren in kustvlakteveengebieden. Het zou dan bijvoorbeeld gaan om
beperkingen aan het bouwplan waardoor alleen nog grasland mogelijk is in het bouwplan.
Deze leden horen dat de Minister tevens van plan is om de Gemeenschappelijk Landbouw
Beleid (GLB) basispremie per hectare in deze kustvlakteveengebieden te verhogen, wat
dan ten koste zou gaan van boeren elders in het land. Klopt het dat de Minister hier
plannen voor heeft? Zijn de bovengenoemde voorgenomen maatregelen het gevolg van Europese
verplichtingen of kiest de Minister hier zelf voor? Indien dat laatste het geval is,
wat is daarvoor dan de argumentatie?
Antwoord
Het klopt dat ik voor de goede landbouw- en milieuconditie ter bescherming van veenweiden en wetlands (GLMC 2) extra eisen voorbereid. Dat is een Europese
verplichting, voortkomend uit het GLB. Momenteel is in het Nationaal Strategisch Plan
(NSP) onder GLMC 2 reeds opgenomen dat agrariërs in kustvlakteveengebieden zich moeten
houden aan het peilbesluit. Daarnaast is in het NSP vastgelegd dat er aanvullende
maatregelingen genomen zullen worden vanaf 2025 voor de bescherming van alle veengronden.
Deze extra eisen zijn hiermee een uitwerking van het bestaande NSP. Het is mijn voornemen
om in de kustvlakteveengebieden de teelt op bouwland te beperken tot grasland en/of
natte teelten. Dit is om te voorkomen dat grondbewerking leidt tot het vrijkomen van
CO2.
De leden van de CDA-fractie horen vanuit de sector dat de Minister ook nieuwe maatregelen
voorbereidt met betrekking tot de ecoregelingen. Is het juist dat de Minister van
plan is om de instapeisen voor de ecoregeling in het GLB per 2025 te verhogen, door
een hogere drempelwaarde voor de niveaus goud, zilver en brons in te stellen? Erkent
de Minister dat het stellen van strengere eisen aan de eco-regeling ook zal betekenen
dat minder boeren hieraan mee kunnen doen?
Antwoord
Zoals ik in mijn brief van 29 februari 2024 (Kamerstuk 28 625, nr. 358) heb aangegeven, kijk ik voor 2025 en de jaren daarna nadrukkelijk opnieuw naar de
instapeisen voor de ecoregeling. Om de transitie naar een duurzamere landbouw te blijven
stimuleren zal het ambitieniveau van de ecoregeling de komende jaren stapsgewijs worden
verhoogd, zoals afgesproken in het NSP. Op die manier kunnen we het beschikbare budget
optimaal benutten om de doelen te bereiken. Een eerste analyse van de ecoregeling
in 2023 laat zien dat boeren die goud halen (en dus duurdere activiteiten uitvoeren)
gemiddeld niet meer punten per hectare (dus meer doelbereik) halen. Deze bevinding
is voor mij reden om te onderzoeken of de punten-instapeis per 2025 gedifferentieerd
kan worden, zodat we zorgen dat de hoogste vergoeding ook terechtkomt bij de boer
die de meeste duurzame impact realiseert.
Zou de Minister, gezien het feit dat er een hoofdlijnenakkoord ligt voor een nieuwe
regering, ingrijpende wijzigingen zoals hierboven beschreven niet beter aan zijn opvolger
over kunnen laten?
Antwoord
Het huidige GLB is beleid dat momenteel uitgevoerd wordt en is niet controversieel
verklaard. Zoals ik aangaf in het vorige antwoord heb ik de Kamer op 29 februari jl.
geïnformeerd dat om de transitie naar een duurzamere landbouw te blijven stimuleren,
het ambitieniveau van de ecoregeling de komende jaren stapsgewijs wordt verhoogd.
Ook is het stapsgewijs verhogen van de instapeisen onderdeel van het NSP. Daarom is
er geen sprake van een ingrijpende wijziging, maar een die voortvloeit uit een met
de Kamer en de Commissie gedeelde en besproken beleidsrichting.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Landbouw- en Visserijraad van 27 mei 2024 en hebben hierover een aantal vragen.
Haalbaarheid maatregelen
De leden van de PvdD-fractie hebben enkele vragen over maatregelen die door een aantal
andere partijen zijn voorgesteld. Deze leden zijn benieuwd in hoeverre deze maatregelen
volgens de Minister kans van slagen hebben.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of het haalbaar is om te komen met
een nieuwe, regio-specifieke derogatie van de Nitraatrichtlijn.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of het haalbaar is om op korte termijn
de bufferstroken te verkleinen van 250 naar 100 meter. Kan de Minister aangeven welke
gevolgen dit heeft voor de natuur?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of het haalbaar is om de maximale
hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest van 170 kilogram per hectare uit de Nitraatrichtlijn
te schrappen.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of het haalbaar is om te komen met
een herijking van de Natura 2000-gebieden, zonder «snippernatuur». Deelt de Minister
de uitspraak van bioloog Patrick Jansen dat het hier gaat om «absolute topstukken
van de Nederlandse natuurcollectie» (Trouw, 19 juni 2020, «Was Nederland maar net
zo trots op haar natuur als op haar Hollandse meesters», (https://www.trouw.nl/duurzaamheid-economie/was-nederland-maar-net-zo-tr…))? Welke gevolgen heeft deze maatregel voor de natuur?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of het haalbaar is om in Brussel aan
te tonen dat bepaalde gebieden niet langer kwetsbaar zijn, met als doel om meer stikstof
te kunnen uitstoten.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of het haalbaar is om in Brussel te
regelen dat de afbouw van de huidige derogatie wordt teruggedraaid.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of het haalbaar is om op korte termijn
de rekenkundige ondergrens te verhogen naar minimaal één mol per hectare per jaar.
Kan de Minister aangeven welke gevolgen dit heeft voor de natuur?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of het haalbaar is om op korte termijn
in Brussel te regelen dat de pulsvisserij wordt gelegaliseerd.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of hij verwacht dat het inzetten op
bovenstaande maatregelen zal zorgen voor perspectief voor de agrarische sector.
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat deze maatregelen boeren valse hoop
geven, terwijl ondertussen de natuur- en klimaatcrisis verergert. Deelt de Minister
deze analyse?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister tevens welke impact deze maatregelen
hebben op het halen van afspraken rondom natuur en biodiversiteit en het stoppen van
de achteruitgang van dier- en plantensoorten, zoals recent nog als doel door de Kamer
is bevestigd (Kamerstuk 21 501-08, nr. 942).
Antwoord
De leden van de PvdD-fractie stellen diverse vragen over de implicaties van het hoofdlijnenakkoord
dat door de formerende partijen is afgesloten. Het is echter niet aan mij op vragen
over het hooflijnenakkoord te reageren, dat is aan het nieuwe kabinet.
Verslag Landbouw- en Visserijraad 13 mei 2024
De leden van de PvdD-fractie lezen in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad
van 13 mei 2024 dat er een voorstel van Duitsland werd besproken over het verhogen
van het plafond van steun voor de landbouw, visserij en aquacultuur. De Minister merkt
hierbij op dat verschillende lidstaten aangaven niet akkoord te zijn met een ophoging
van de steun als daar geen duurzaamheidseisen aan worden verbonden. De Minister schrijft
zijn steun te hebben uitgesproken voor een herziening, maar geeft niet aan wat het
standpunt is over de koppeling met duurzaamheidseisen. Kan de Minister toezeggen dat
hij zich bij de lidstaten zal aansluiten die vinden dat extra steun moet samengaan
met duurzaamheidseisen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nederland verwelkomt een herziening van de de-minimisverordeningen voor landbouw en
visserij/aquacultuur. Staatssteun is een exclusieve bevoegdheid van de Commissie.
Indien de Commissie het initiatief neemt tot herziening, zal Nederland zich inspannen
om een zo evenwichtig mogelijk resultaat te bereiken en de concurrentievervalsende
aard van staatssteun tot een minimum te beperken. Daarbij zal rekening worden gehouden
met de behoefte uit de sector en het staatssteunstelsel als geheel.
Landbouwgif – ScoPAFF
De leden van de PvdD-fractie hebben vernomen dat in de ScoPAFF-vergadering van 22/23 mei
de stof Pydiflumetofen op de agenda staat. Kan de Minister bevestigen dat dit bestrijdingsmiddel
een zeer hoge persistentie heeft, zowel in de bodem als in het water, en extreem langzaam
afbreekt in het milieu? Kan de Minister bevestigen dat zelfs na 100 jaar gebruik,
de concentratie in het milieu zal blijven toenemen? Kan hij bevestigen dat dit bestrijdingsmiddel
een risico vormt voor regenwormen (EFSA Journal, 29 januari 2024, «Updated peer review
of the pesticide risk assessment of the active substance pydiflumetofen», (https://www.efsa.Europa.eu/en/efsajournal/pub/8559))? Kan de Minister toezeggen dat Nederland tegen de toelating van dit bestrijdingsmiddel
zal stemmen?
Antwoord
Het klopt dat er een Europese goedkeuringsaanvraag loopt voor de nieuwe werkzame stof
pydiflumetofen. Momenteel vindt, conform procedures, een Europese discussie plaats
of een veilig gebruik voor deze stof mogelijk is. Hierbij worden alle eigenschappen
van de stof, zoals ook de hoge persistentie en de risico’s voor regenwormen, meegewogen.
Volgend op deze discussie zal de Commissie een voorstel voor goedkeuring of niet-goedkeuring
aan de lidstaten voorleggen. Een dergelijk voorstel zal op zijn vroegst in het najaar
beschikbaar komen waarna ik de Kamer, nadat ik mij heb laten adviseren door het College
voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), over mijn standpunt
zal informeren.
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de Minister bij het commissiedebat Gewasbeschermingsmiddelen
van 14 mei 2024 heeft benoemd dat de uitspraak van het Europese Hof van Justitie op
de agenda staat van de ScoPAFF-vergadering van mei 2024. Het Europese Hof van Justitie
oordeelde dat lidstaten strenger moeten zijn bij de toelating van bestrijdingsmiddelen,
waarbij de meest actuele wetenschappelijke kennis wordt gebruikt en elk nieuw middel
in zijn geheel moet worden onderzocht op de mogelijke schadelijke effecten voor mens,
dier en milieu. Deze leden vragen de Minister zo spoedig mogelijk na deze vergadering
een terugkoppeling te geven aan de Kamer. Deze leden horen graag wat deze uitspraak
betekent voor de werkwijze van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb). Kan de Minister aangeven of de toelating van andere middelen zijn
gedaan volgens de meest recente inzichten? Zo niet, wat betekent dat voor de risico’s
voor mens, dier en milieu? Deze leden roepen de Minister op om de verouderde toelatingen
te heroverwegen aan de hand van de uitspraak.
Antwoord
Het klopt dat de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU op de agenda staat van
het SCoPAFF van mei 2024. De Commissie wil met de lidstaten bespreken hoe de EU-beoordelingsautoriteiten
invulling geven aan deze uitspraak. Naar verwachting zal de Commissie erop aandringen
dat hier een geharmoniseerde uitwerking voor komt. Nederland is het daarmee eens en
zal, samen met het Ctgb, actief aan deze uitwerking bijdragen. Ik zal de Kamer over
deze uitwerking informeren zodra deze beschikbaar is.
Octopuskwekerijen
De leden van de PvdD-fractie wijzen de Minister op de aangenomen motie die de regering
verzoekt om actief in Europa te pleiten tegen octopuskwekerijen (Kamerstuk 32 627, nr. 50). Kan de Minister bevestigen dat hij dit nog niet heeft gedaan en dat de motie hiermee
nog niet is uitgevoerd? Octopussen zijn hyperintelligente, gevoelige, nieuwsgierige
dieren van wie het welzijn onmogelijk geborgd kan worden in een kwekerij. Een kale,
volle omgeving zal leiden tot frustratie, agressie en zelfs kannibalisme. De kans
op ziekte en sterfte zijn hoog. Ook bestaat er geen goedgekeurde slachtmethode, waarbij
het dier zo min mogelijk lijdt. Daarnaast staan octopuskwekerijen de voedseltransitie
in de weg, aangezien octopussen veel vis eten en de kweek daarmee een nog hogere druk
op de overbeviste zeeën legt. De Minister heeft eerder aangegeven voor een verbod
te gaan pleiten bij het bespreken van de Commissievoorstellen voor EU-dierenwelzijnswetgeving.
Deze voorstellen lijken echter op de lange baan te zijn geschoven. Deze leden zijn
van mening dat het onwenselijk is om te wachten met uitspreken totdat deze voorstellen
zijn gepubliceerd, aangezien de plannen voor de Spaanse octopuskwekerij wel doorgaan.
Deelt de Minister dit inzicht? Is de Minister bereid om op korte termijn een geschikt
moment te vinden om zich, conform de aangenomen motie, actief uit te spreken voor
een verbod op octopuskwekerijen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik heb eerder aangegeven dat ik de inzet ondersteun dat octopussen niet in kwekerijen
thuishoren. Om de kans te vergroten dat dit onderwerp in Europees verband opvolging
krijgt, is het van belang om dit onderwerp op een hiervoor geschikt moment in te brengen.
Dit is de reden dat ik heb aangegeven tijdens de herziening van de Europese dierenwelzijnswetgeving
te willen bepleiten dat geen octopuskwekerijen in Europa worden toegestaan. Ik blijf
er bij de Commissie op aandringen om met deze wetsvoorstellen te komen, maar het is
onwaarschijnlijk dat de huidige Commissie hier nog voor de verkiezingen van het Europees
Parlement mee komt (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1630). Ik zie op dit moment geen ander geschikt moment om dit thema onder de aandacht
te brengen. Mocht er zich op de korte termijn wel een passend moment voordoen, dan
zal ik dat uiteraard benutten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de Richtlijn OHP. Uit de analyse
van de EC blijkt dat de meeste lidstaten een hoger beschermingsniveau hanteren dan
het minimale beschermingsniveau van de Richtlijn. Nederland is een van de uitzonderingen,
omdat zij de Richtlijn strikter toepast. Deze ledenhoren graag hoe de Minister aankijkt
tegen aanscherping van de Richtlijn in lijn met het hogere beschermingsniveau van
veel lidstaten. Zij horen ook graag of de Minister bereid is het beschermingsniveau
in Nederland aan te scherpen.
Antwoord
Het klopt dat lidstaten de Richtlijn OHP verschillend invullen, maar het is ook nog
onduidelijk wat de effecten zijn van de verschillende invullingen van de lidstaten.
De Commissie gaat de Richtlijn OHP evalueren en komt in november 2025 met een conclusie
en advies. Daarnaast bekijkt de Commissie in hoeverre grensoverschrijdend toezicht
kan worden toegepast op de verschillende oneerlijke handelspraktijken. Indien lidstaten
verschillende oneerlijke handelspraktijken hanteren, kan dit ertoe leiden dat afnemers
hun inkoop verplaatsen richting de meest aantrekkelijke lidstaten en oneerlijke handelspraktijken
verplaatsen.
Nederland is zelf ook bezig met een nationale evaluatie van de Wet OHP waarvan de
resultaten aan het eind van dit jaar te verwachten zijn. Op basis van deze evaluaties
zal worden gekeken op welke manier de Richtlijn OHP en de Wet OHP bijdragen aan minder
oneerlijke handelspraktijken, een gelijk speelveld in de EU en of er mogelijk aanpassingen
nodig zijn om de positie van de boer te versterken.
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de invulling van de ecoregeling.
De eco-activiteit verlengde weidegang is alleen van toepassing voor melkvee. Deze
leden horen graag waarom deze eco-activiteit niet mogelijk is voor vleesvee, terwijl
weidegang in deze sector ook positief uitpakt voor milieu en dierenwelzijn.
Antwoord
De activiteit weidegang is voor ondernemers met melkkoeien. Deze activiteit heeft
tot doel het reduceren van ammoniakemissie. Vanwege het meerdere keren per dag melken,
hebben melkveehouders te maken met meer kosten voor de weidegang dan andere graasdierhouders.
Vleeskoeien verblijven normaliter al veel buiten. Er zou dus nauwelijks sprake zijn
van een gewenste gedragsverandering of afwijking van de heersende praktijk bij het
opnemen van vleesvee in de eco-activiteit.
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de saneringsregeling visserij. Deze
leden horen graag of en wanneer deze regeling wordt geëvalueerd. Zij zouden graag
zien dat daarbij gekeken wordt naar onder meer de vraag in hoeverre bedrijven daadwerkelijk
gebruik hebben kunnen maken van de verruimde herinvesteringsreserve, de onderbouwing
van de keuze om geen vergoeding te geven voor de inname van contingenten en de onderbouwing
van het verschil in vergoeding tussen kleine en grote kotters.
Antwoord
De afhandeling van het pakket van diverse Brexit Adjustment Reserve-regelingen is
nog niet geheel afgerond. Wanneer de afhandeling is afgerond, zullen wij een evaluatie
uitvoeren voor het visserijonderdeel in afstemming met het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat die verantwoordelijk is voor de gehele BAR. Wij zullen de door u
benoemde aspecten daarin meenemen. Te zijner tijd zal ik de Kamer hierover informeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de stukken bij de Landbouw- en
Visserijraad. Deze leden hebben daarbij nog enkele vragen over het onderwerp biologische
gewasbescherming. Zij zouden de Minister willen vragen om het toelatingsbeleid van
biologische gewasbescherming te agenderen als diversenpunt of dit punt actief te ondersteunen
als het op de agenda zou komen. Ziet de Minister kans zich op deze raad opnieuw in
te zetten om biologische middelen zo makkelijk mogelijk en zo snel mogelijk toegelaten
te krijgen, onder andere via de wijziging van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het
Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen
van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG
van de Raad, om deze aan te kunnen passen? Ook zouden deze leden willen weten of de
Minister tijdens deze Landbouw- en Visserijraad verder kan werken aan het vormen van
een kopgroep van landen die dit nastreeft. Hoe ziet hij de krachtsverhoudingen op
dit thema en wat zijn de grootste bezwaren hiertegen?
Antwoord
In het Commissiedebat Gewasbeschermingsmiddelen van 14 mei jl. heb ik met de Kamer
gesproken over mijn ambities voor het sneller op de markt krijgen van biologische
gewasbeschermingsmiddelen. Daar zet ik volop op in. Zoals ik de Kamer ook heb gemeld
zijn veel lidstaten in de Raad niet direct voorstander van het wijzigen van de Verordening
gewasbeschermingsmiddelen (EG 1107/2009) voor dit doel.
Daarom zal ik in deze Raad niet het woord vragen op dit onderwerp. Ik wil wel in kaart
brengen welke coalities met andere lidstaten mogelijk zijn en hoe Nederland hierop
effectief kan inzetten in de EU, zowel in de Landbouw- en Visserijraad als op andere
overlegtafels. Voor die uitwerking is ook (eerst) een gesprek nodig met sectorpartijen
in Nederland over wat we voor elkaar kunnen betekenen. Dat zet ik in gang.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
D.L. de Keijzer, adjunct-griffier