Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Nader verslag
36 496 Wijziging van de Wet goed verhuurderschap, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en enige andere wetten in verband met de regulering van huurprijzen en de bescherming van rechten van huurders (Wet betaalbare huur)
Nr. 9 NADER VERSLAG
            
Vastgesteld 12 april 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
                  van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen van haar
                  bevindingen.
               
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
                  afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
                  wetsvoorstel voldoende voorbereid.
               
Inhoudsopgave
blz
                         
                         
                         
                         
                         
                         
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
3
                         
                         
1.1
Middenhuur
3
                         
                         
                         
1.1.1
Aanleiding en achtergrond problematiek
3
2.
Doel en noodzaak voorgestelde wijzigingen
4
                         
                         
2.1
Middenhuur
4
                         
                         
                         
2.1.1
Bestaande wetgeving en instrumenten
4
                         
                         
                         
2.1.2
Noodzaak wijzigingen en nieuwe instrumenten
4
                         
                         
                         
2.1.3
De exacte vormgeving: een afweging tussen verschillende varianten
4
                         
                         
2.2
Dwingend WWS
5
                         
                         
                         
2.2.1
Onderzochte en overwogen alternatieven
5
3.
Hoofdlijnen van het voorstel
5
                         
                         
3.1
Middenhuur
5
                         
                         
                         
3.1.1
Aanpassingen binnen het WWS
5
4.
Verhouding tot hoger recht
5
                         
                         
4.1
Nationaal recht
5
5.
Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
11
                         
                         
5.1
Gevolgen voor de betaalbaarheid
11
                         
                         
5.2
Gevolgen voor de zelfstandige woningvoorraad
12
                         
                         
                         
5.2.1
Wijzigingen bestaande voorraad
12
                         
                         
                         
5.2.2
Gevolgen voor de business case
16
                         
                         
                         
5.2.3
Samenloop met andere beleidsmaatregelen
19
                         
                         
                         
5.2.4
Samenloop met gemeentelijk beleid
19
6.
Advies en consultatie
20
                         
                         
6.1
Overige reacties
20
                         
                         
                         
6.1.1
Tegengestelde belangen: lager rendement of betaalbare woonlasten
20
                         
                         
                         
6.1.2.
Indexatie
20
                         
                         
                         
6.1.3
okaal beleid versus landelijk beleid ten aanzien van middenhuur
21
7.
Inwerkingtreding en overgangsrecht
22
                         
                         
7.1
Middenhuur
22
I. ALGEMEEN
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het
                  verslag bij de Wijziging van de Wet goed verhuurderschap, Boek 7 van het Burgerlijk
                  Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en enige andere wetten in verband
                  met de regulering van huurprijzen en de bescherming van rechten van huurders (Wet
                  betaalbare huur) en hebben hierover nog enkele vragen.
               
De leden van de D66-fractie danken de regering en de ambtenaren voor de vlotte beantwoording
                  van de eerste schriftelijke ronde. Deze leden onderschrijven de noodzaak van deze
                  wet en kijken uit naar de verdere behandeling. Zij leden spreken de hoop uit dat de
                  beantwoording van deze tweede ronde net zo voorspoedig verloopt als de beantwoording
                  van de eerste schriftelijke ronde, zodat het mogelijk is om het wetsvoorstel vóór
                  het meireces plenair te behandelen.
               
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de eerste
                  schriftelijke ronde over dit wetsvoorstel en hebben in navolging daarvan nog een aantal
                  vragen. De vragen zijn onder verschillende onderwerpen geordend en deze leden kijken
                  uit naar beantwoording van de vragen.
               
De leden van de CDA-fractie spreken hun dank uit voor de snelle beantwoording van
                  de zeer uitgebreide eerste ronde vragen over de Wet betaalbare huur. Het is in de
                  ogen van deze leden tijd voor een perspectiefwisseling waarbij er veel meer aandacht
                  komt voor de rechten van huurders, en het tegengaan van onrecht tegen huurders. Deze
                  leden zijn overtuigd van het grote belang van goede en betaalbare volkshuisvesting.
                  Zij hebben geen nadere vragen en benadrukken het grote belang van zo snel mogelijke
                  plenaire behandeling van deze wet.
               
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Wet goed verhuurderschap,
                  Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en enige
                  andere wetten in verband met de regulering van huurprijzen en de bescherming van rechten
                  van huurders (Wet betaalbare huur). Deze leden bedanken de regering voor de uitgebreide
                  beantwoording van alle vragen, maar hebben nog steeds grote zorgen die ze willen uitspreken
                  voor de verdere inhoudelijk behandeling van dit wetsvoorstel.
               
De leden van de Volt-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
                  betaalbare huur en de beantwoording van de vragen. Deze leden onderschrijven het belang
                  van betaalbare huurwoningen maar hebben enkele vragen over de simulaties in de beantwoording.
               
1. Inleiding
               
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of invoering per 1 juli wel realistisch
                     is, gezien het feit dat voor verhuurders nog niet eens duidelijk is hoe de wet er
                     precies uit komt te zien. Hebben verhuurders wel genoeg tijd om in korte tijd al hun
                     systemen aan te passen aan de nieuwe wet? Graag een reactie van de regering.
                  
Deze leden hebben in de beantwoording gelezen dat blijkt dat naar verwachting 155.000
                     lopende contracten van nu vrije sector-woningen na een overgangsperiode van een jaar
                     straks alsnog gereguleerd worden. Zij hebben ook gelezen, in antwoord op vragen van
                     de BBB-fractie op pagina zes van het verslag, over het terugvallen van nu vrijesectorwoningen
                     naar het lagere, gereguleerde segment tijdens een lopend contract, dat de regering
                     stelt dat verhuurders logischerwijs rekening hadden kunnen houden met dit scenario.
                     Zij vragen hoe realistisch de regering die uitspraak acht, rekening houdend met het
                     feit dat de liberaliseringsgrens de afgelopen jaren sterk fluctueerde en er in de
                     Wet betaalbare huur onder andere minpunten voor slechte labels worden gehanteerd.
                     Heeft de regering er bij het doen van die uitspraak rekening mee gehouden dat, door
                     lage liberaliseringsgrenzen (op het laagste moment 132 punten) uit het verleden en
                     de straks geldende minpunten voor energielabels, er mogelijk woningen zijn die bij
                     verhuur meer dan twintig punten boven de liberalisatiegrens lagen en straks alsnog
                     terugvallen? Kan de regering de eerder genoemde 155.000 huurwoningen per categorie
                     opsplitsen in het geldend aantal WWS-punten dat bij ingang van het contract gold en
                     het aantal punten dat de woning bij ingang van het contract boven die liberaliseringsgrens
                     zat?
                  
De leden van de VVD-fractie hebben, in reactie op onderzoek van Housing Anywhere,
                     gelezen dat de huurprijzen in Nederland hoger liggen dan in andere Europese landen.
                     Deze leden vragen in hoeverre de regering dit als een van de redenen gebruikt om te
                     stellen dat de Wet betaalbare huur nodig is. In hoeverre gaat de regering ervanuit
                     dat het onderzoek van Housing Anywhere daadwerkelijk representatief is voor de Europese
                     woningmarkt in het algemeen en die van Nederland in het bijzonder? Ligt de conclusie
                     van dit onderzoek in lijn met wetenschappelijke onderzoeken?
                  
1.1 Middenhuur
               
1.1.1 Aanleiding en achtergrond problematiek
               
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording dat de regering stelt dat «een
                     aanzienlijk deel van de woningen dat straks in het middenhuursegment komt te vallen
                     – namelijk 60 procent – al een huurprijs heeft die onder de maximale huur volgens
                     het WWS valt. De verhuurders van deze woningen hoeven hun huurprijs dus niet te verlagen
                     naar aanleiding van dit wetsvoorstel.» Is daarin het effect van de wijzigingen in
                     het WWS zoals de Wet betaalbare huur voorstelt meegewogen? Zo nee, wat is het percentage
                     als die verschillen wel worden meegenomen? Is er sprake binnen deze 60 procent van
                     dwingende huurprijsverhogingen?
                  
Deze leden lezen dat, in reactie op berichten over woningen die op grote schaal worden
                     uitgepond, de regering stelt dat het zou gaan om een marktcorrectie omdat er in het
                     verleden veel koopwoningen aan de huurmarkt zijn onttrokken. Uit de in de schriftelijke
                     beantwoording door de regering verstrekte tabel 1.7 blijkt echter dat het gaat om
                     veel meer dan een correctie, en er de afgelopen drie jaar alleen al 13.900 meer woningen
                     uitgepond werden dan er aan buy-to-let werd gedaan. Kan de regering hierop reflecteren?
                     Staat de regering nog steeds achter het standpunt dat het hier gaat om een correctie?
                  
2. Doel en noodzaak voorgestelde wijzigingen
               
De leden van de BBB-fractie merken op dat de regering aangeeft aan dat het de bedoeling
                     is dat het optrekken van de liberalisatiegrens elke vijf jaar wordt geëvalueerd. Kan
                     de regering uitleggen waarom die vijf jaar een geschikte termijn is?
                  
De regering geeft aan dat naar verwachting de huurmarkt op termijn meer in evenwicht
                     is en dat in een dergelijke situatie de regulering mogelijk niet meer noodzakelijk
                     is. Aan de hand van welke factoren gaat de regering bepalen wanneer de huurmarkt meer
                     in evenwicht is waardoor de regeling niet meer noodzakelijk is? Is het niet verstandig
                     om dat op voorhand al te bepalen om te voorkomen dat de wet voor oneigenlijke doeleinden
                     in de toekomst gaat worden gebruikt?
                  
De regering stelt dat zekerheid van belang is en geeft daarbij aan dat zekerheid in
                     de vrije huursector ook gaat over de wetenschap dat je als huurder niet iedere paar
                     jaar moet verhuizen. De regering geeft ook aan dat juist middeninkomens een huis huren
                     als opstap naar een koopwoning. Is de zekerheid waar de regering van spreekt, dan
                     wel van belang?
                  
2.1 Middenhuur
               
2.1.1 Bestaande wetgeving en instrumenten
               
De leden van de VVD-fractie hebben gelezen dat, in antwoord op vragen van meerdere
                  fracties, de regering stelt dat deregulering niet tot de gewenste effecten op de woningmarkt
                  heeft geleid. Heeft de regering onderzocht in hoeverre alsnog bestaande regelgeving
                  marktwerking heeft gefrustreerd en op die manier van negatieve invloed is geweest?
                  Is onderzocht of niet juist verder dereguleren een positiever effect zou hebben, zoals
                  onder andere het Internationaal Monetair Fonds (IMF) adviseert?
               
2.1.2 Noodzaak wijzigingen en nieuwe instrumenten
               
De leden van de VVD-fractie stelden tijdens de vorige schriftelijk inbreng aan de
                  regering onder meer de vraag welke consequentie de Wet betaalbare huur zou hebben
                  gehad op de balans tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid als de huidige (dus nu
                  geldende) liberalisatiegrens werd gehanteerd in combinatie met een dwingend WWS. Deze
                  leden hebben geconstateerd dat de regering deze vraag niet heeft beantwoord. Zou de
                  regering deze vraag alsnog kunnen beantwoorden? Waarom wel, waarom niet?
               
2.1.3 De exacte vormgeving: een afweging tussen verschillende varianten
               
De leden van de SP-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag nog onvoldoende
                  terug hoe de regering wil garanderen dat woningen buiten het gereguleerde segment
                  niet te duur zullen worden. Deze leden merken op dat de regering vooral hoopt op een
                  matiging van de huurstijging naar mate het aanbod zal stijgen. Is het met deze gedachte
                  dan niet logisch om juist nu de vraag zo hoog is en het aanbod zo laag, juist de grens
                  van het puntenstelsel hoger te leggen? Is er naast de verlenging van de Wet maximering
                  huurprijsverhoging geliberaliseerde huurovereenkomsten (de wet Nijboer) voor de maximering
                  van de huurstijging in de vrije sector nog ander instrumentarium waarmee de regering
                  kan ingrijpen?
               
2.2 Dwingend WWS
               
2.2.1 Onderzochte en overwogen alternatieven
               
De leden van de BBB-fractie merken op dat de regering in de nota naar aanleiding van
                  het verslag in het kader van de toets aan het evenredigheidsvereiste uit de Dienstenrichtlijn
                  opmerkt dat er geen geschikte alternatieven zijn om het doel van het wetsvoorstel
                  te bereiken, anders dan het reguleren van de huurprijzen. Dit is ook de conclusie
                  in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. De regering gaat hiermee voorbij
                  aan de alternatieven die wel degelijk voorhanden zijn en zijn aangedragen in onder
                  andere de consultatiereactie op het wetsvoorstel. Daarbij is onder meer gewezen op
                  het voorstel Vrijwillige regulering middenhuur. Hoe kijkt de regering aan tegen dit
                  voorstel als andere, minder beperkende maatregel in het licht van de eisen uit artikel 15
                  lid 3 van de Dienstenrichtlijn?
               
3. Hoofdlijnen van het voorstel
               
3.1 Middenhuur
               
3.1.1 Aanpassingen binnen het WWS
               
De leden van de VVD-fractie stelden tijdens de vorige schriftelijk inbreng aan de
                  regering de vraag «of een verhuurder na invoering van de Wet betaalbare huur verplicht is een huurverlaging
                     door te voeren bij een WOZ-waardedaling als er verder niets verandert aan de woning,
                     bij huurovereenkomsten waarop de Wet betaalbare huur van toepassing is.» Deze leden stelden ook de vraag: «Kan de verhuurder die verlaging weer terugdraaien als later de WOZ-waarde stijgt?» Zij constateren dat de regering in haar antwoord is ingegaan op scenario’s waarin
                  fluctuatie van de WOZ-waardes op zichzelf niet van invloed zijn op het aantal WWS-punten,
                  maar niet op situaties waarin dat wél het geval is. Kan de regering dat alsnog doen?
               
De leden van de SP-fractie zien nog onvoldoende noodzaak voor de nieuwbouwopslag van
                     tien procent. De regering beargumenteert zich op de veranderde economische situatie,
                     maar de leden zijn van mening dat huurders hier niet voor de rekening mogen betalen.
                     Waarom is hier specifiek voor gekozen? Welke andere mogelijkheden had de regering
                     om institutionele partijen te helpen om toch de bouw te blijven stimuleren zonder
                     een huuropslag? Waarom is hiervoor niet gekozen?
                  
Tot slot willen deze leden ingaan op de inperking van het eigendomsrecht. Zij zijn
                     niet overtuigd van de uitleg van de regering om voor zittende huurders het vernieuwde
                     WWS nog niet in te stellen. Deelt de regering de mening dat verhuurders een grote
                     verantwoordelijk dragen, gezien zij mensen voorzien van hun eerste levensbehoefte?
                     Zo ja, waarom blijft de regering van mening dat bij het ontstaan van een systeem waar
                     woningen eerijker gewaardeerd worden op basis van de kwaliteit, er alsnog te veel
                     huur gevraagd mag worden? Deelt de regering ook de mening dat hierdoor een ongelijk
                     speelveld ontstaat tussen nieuwe en zitten huurders van woningen met hetzelfde puntenaantal?
                  
4. Verhouding tot hoger recht
               
4.1 Nationaal recht
               
De leden van de BBB-fractie vragen of de regering op de hoogte is van het begrip «meerpersoonshuishouden»
                     en zo ja, kan de regering de definitie daarvan zijns inziens uiteenzetten? Deze leden
                     horen ook graag van de regering of ze zich ervan bewust is dat het «meerpersoonshuishouden»
                     in de sociale verzekeringswereld een vast begrip is. Ook vragen zij de regering of
                     ze een verschil ziet tussen een groep vrienden die samen een woning huren en een situatie
                     waarin zo’n woning per kamer verhuurd wordt door de verhuurder aan personen die vreemden
                     voor elkaar zijn en er niet bewust voor hebben gekozen om met elkaar samen te leven.
                     Heel graag een reflectie hierop.
                  
Zij maken zich zorgen om het feit dat in het Besluit tot wijziging van het Besluit
                     huurprijzen woonruimte (Besluit betaalbare huur) Artikel 1, tweede lid, komt te luiden:
                     «Onder een woonruimte welke een zelfstandige woning vormt, wordt een woonruimte verstaan
                     als bedoeld in artikel 7:234 van het Burgerlijk Wetboek, welke wordt bewoond door
                     maximaal twee personen of welke wordt bewoond door drie of meer personen die een duurzame
                     gemeenschappelijke huishouding hebben». Deelt de regering de mening dat hiermee ten
                     onrechte het begrip «zelfstandige woonruimte» wordt geherdefinieerd? Het gevolg hiervan
                     is dat een meerpersoonshuishouden met bijvoorbeeld vier personen substantieel minder
                     huur gaat betalen dan een gezin, bestaande uit een vader, een moeder en twee kinderen.
                     Kan de Minister uitleggen hoe dit te rechtvaardigen is?
                  
De leden van de BBB-fractie vragen zich voorts af of er overgangsrecht is geregeld
                     voor woningen die op dit moment door meerpersoonshuishoudens worden gehuurd. Zo ja,
                     kan de regering hierover concreet uitweiden? Kan de regering uitleggen waarom een
                     meerpersoonshuishouden niet gelijk kan worden gesteld aan een gehuwd stel? Waarom
                     is gekozen voor de vernauwing van de definitie naar een «duurzaam gemeenschappelijk»
                     variant? Is de regering het eens dat personen die in andere hoedanigheden samenleven
                     ook een gemeenschappelijk huishouden kunnen voeren? Zo ja, waarom dan deze verenging
                     in het wetvoorstel? Erkent de Minister dat er na de invoering van de wet sprake kan
                     zijn van rechtsongelijkheid door deze definitie-verenging en welke oplossingen ziet
                     de Minister hiervoor?
                  
Daarnaast vragen deze leden zich af wat de visie is van de regering met betrekking
                     tot non-traditionele vormen van samenleven in het licht van dit wetsvoorstel en de
                     herziening van de definitie van het meerpersoonshuishouden (bijvoorbeeld bij meeroudergezinnen).
                     Kan de regering reflecteren op de effecten van dit wetsvoorstel en de herziene definitiebepaling
                     van het meerpersoonshuishouden hierin, voor zowel dergelijke meeroudergezinnen op
                     de woningmarkt, als voor de verhuurders? Hoe raakt dit aan het discriminatieverbod
                     in de Wet goed verhuurderschap?
                  
Zij vragen of de regering het gevaar onderschrijft dat deze leden zien dat verhuurders
                     zich gedwongen gesteld zien voor een significante verlaging van hun huuropbrengsten
                     als gevolg van de verenging van de definitie, wat vervolgens kan resulteren in het
                     verlies van woonplaatsen voor de markt? In Amsterdam kunnen er veel woonplekken gaan
                     verdwijnen door de geïntroduceerde wet, omdat er bijvoorbeeld meerdere volwassenen
                     in één woning wonen. Maar ook in Rotterdam zal het beeld niet anders zijn, waar jarenlang
                     de huisvestingsverordening toestond om met drie volwassenen in een woning te wonen.
                     Is geïnventariseerd hoeveel woonplekken verloren gaan door de extra eis van «duurzaam
                     gemeenschappelijk huishouden» voordat een woning als zelfstandige woning mag worden
                     betiteld?
                  
Voorts vragen zij zich af hoe de regering aankijkt tegen de situatie waarin een volwassen
                     kind met partner, zijn/haar vader of moeder in huis neemt, bijvoorbeeld in de rol
                     van mantelzorger. Klopt het dat wanneer de verhuurder hiervoor toestemming verleent,
                     dit direct een groot verlies aan huurinkomsten oplevert, aangezien die samenstelling
                     niet onder de definitie van «duurzaam gemeenschappelijk huishouden» valt? Hoe reflecteert
                     de regering hierop en hoe denkt de regering dat de betreffende verhuurders hun investeringen
                     in dergelijke gevallen nog rendabel kunnen houden/maken? Heeft de regering ingecalculeerd
                     wat de effecten voor de woningmarkt zijn als verhuurders daartoe niet langer in staat
                     zijn?
                  
Deze leden trekken het ook graag breder en wijzen erop dat bovengenoemde situatie
                     ook van toepassing kan zijn in andere vormen. Zo vragen zij de regering bijvoorbeeld
                     hoe een verhuurder om moet gaan het verzoek van een samenwonend stel/echtpaar dat
                     een vluchteling/dakloze/student/persoon in scheiding in huis wil opnemen, of wil deelnemen
                     aan initiatieven als «Onder de pannen» en «Hospi-Houding». Zijn zien een discrepantie
                     in de oproep van het Rijk om als samenleving participerend en barmhartig op te treden,
                     terwijl dit wetsvoorstel er tegelijkertijd toe zal leiden dat verhuurders in de problemen
                     komen en daardoor naar alle waarschijnlijkheid hun vastgoed aan de markt zullen onttrekken,
                     waardoor de woningnood nog groter zal worden.
                  
Kan de regering bevestigen dat er in Amsterdam geen eis was aan de contractvorm in
                     de omzettingsvergunningen naar onzelfstandige woningen toen deze werd ingevoerd in
                     2019? Kan de regering bevestigen dat de regeling die daarvoor gold voor woongroepen
                     in Amsterdam van 2016–2018 geen eis aan de contractvorm had, maar dat een woning als
                     zelfstandige woning verhuurd mocht worden? Kan de regering aangeven hoeveel vergunningen
                     voor omzetting naar onzelfstandige woningen er nog afgegeven zijn in de gemeente Amsterdam,
                     nadat de eis tot kamerverhuurcontracten werd toegevoegd? Kan de regering bevestigen
                     dat de gemeente Rotterdam lange tijd volgens de huisvestingsverordening het gebruik
                     van een zelfstandige woning door drie volwassenen zonder vergunning heeft toegestaan?
                  
De leden van de BBB-fractie stellen dat de overkoepelende slotvraag die deze leden
                     graag beantwoord willen zien is of de regering niet van mening is dat huishoudens
                     die niet langer onder de vernauwde definitie van «duurzaam gemeenschappelijk huishouden»
                     vallen hierdoor op grote achterstand komen te staan en daarmee dus gediscrimineerd
                     worden. Met name in gestreste gebieden zijn grotere woningen die geschikt zijn voor
                     meerpersoons-bewoning als zelfstandige huurwoning geliberaliseerd. De regering erkent
                     zelf in eerdere beantwoording dat er een groot verschil is in huurprijs tussen gereguleerde
                     woningen en geliberaliseerde woningen. Bij keuze van verhuur aan een meerpersoonshuishouden
                     of aan een «duurzaam gemeenschappelijk huishouden» zal dit altijd ten nadele van het
                     meerpersoonshuishouden uitpakken. Hoe rechtvaardigt de regering dit in het licht van
                     het wetsvoorstel, dat juist beoogt meer gelijkwaardigheid en eerlijkheid op de woningmarkt
                     te bewerkstelligen? Tevens merken deze leden op dat in de toelichting op de wet staat,
                     dat wanneer slechts twee personen een woning huren, deze geen «duurzaam gemeenschappelijk
                     huishouden» hoeven te vormen. Kan de regering uitleggen of dit verschil in benadering
                     geen discriminatie in zich draagt?
                  
Kan de regering aangeven waarom er wordt afgeweken van de huidige lijn in de rechtspraak,
                     waarin de vraag of sprake is van onzelfstandige woonruimte wordt beslist door de volgende
                     elementen: de inhoud van de huurovereenkomst tussen natuurlijke personen en verhuurder,
                     zonder dat er naar het aantal bewoners wordt gekeken en de feitelijke situatie of
                     er bijvoorbeeld sloten op deuren van kamers zitten en deze kamers apart worden verhuurd
                     om te beslissen of er sprake is van een zelfstandige huurwoning? Kan de regering aangeven
                     waar in de rechtspraak het is voorgekomen dat «duurzaam gemeenschappelijk huishouden»
                     een criterium was voor deze beoordeling?
                  
De leden van de BBB-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom hij in heeft
                  gezegd in antwoord op vragen van lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar
                  2023–2024, nr. 49): «De vorm van het huurcontract maakt het niet mogelijk om het woningwaarderingstelsel
                     (WWS) of woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) te omzeilen.
                     Voor toepassing van het WWS of het WWSO is de feitelijke situatie doorslaggevend.
                     Kamerverhuur blijft kamerverhuur, ook al is er sprake van een groepscontract. Het
                     feit dat het gaat om verschillende huishoudens maakt dat er sprake is van onzelfstandige
                     woonruimten (kamerverhuur) en dat het WWSO van toepassing is. Daar doet de vorm van
                     het huurcontract geen afbreuk aan»? Bovenstaande uitspraken van de rechtbank en huurcommissie duiden er toch op dat in
                  ieder geval bepaalde groepen die duidelijk geen duurzaam gemeenschappelijk huishouden
                  vormen, die zelfs afzonderlijke huishoudens zijn, toch nu een zelfstandige woonruimte
                  gezamenlijk kunnen huren, en dat de woning niet wordt gewaardeerd volgens het WWSO?
                  Kan de Minister uitleggen hoe hij tot dit antwoord is gekomen?
               
De leden van de BBB-fractie stellen dat er in de nota naar aanleiding van het verslag
                     geen antwoord komt op de door hen gestelde vraag of voor bestaande huurcontracten
                     het nieuwe woningwaarderingsstelsel (WWS) gaat gelden. Kan de regering aangeven of
                     de toetsing van de kwaliteit van de woning van bestaande contracten ex-nunc verloopt?
                     Kan de regering bevestigen dat bestaande contracten die in het middenhuursegment vallen
                     (147–186 punten) ex-nunc getoetst zullen worden? Dus dat het aantal punten wordt vastgesteld
                     op het moment van toetsing tegen het dan geldende WWS-systeem? Kan de regering bevestigen
                     dat bestaande contracten op dit moment ex-tunc worden getoetst? Dus uitsluitend de
                     situatie bij aanvang van de huur, met het toen geldende WWS-systeem is geldig om te
                     bepalen of een woning terecht geliberaliseerd is? Kan de regering bevestigen dat door
                     grote ingrepen in het WWS-systeem de puntentelling tussen ex-tunc en ex-nunc wezenlijk
                     kan verschillen? Met name voor bestaande bouw geldt dat renovatiepunten zijn weggevallen
                     bijvoorbeeld. Kan de regering bevestigen dat als een energielabel, dat bij aanvang
                     geldig was, maar verloopt gedurende de looptijd van de huurovereenkomst, kan leiden
                     tot een aanpassing naar beneden van de huur van de zittende huurder? En dat het opnieuw
                     maken van zo’n label niet leidt tot een aanpassing van de huur omhoog? Kan de regering
                     bevestigen dat bij een ex-nunc toetsing ieder jaar door verandering van de WOZ-waarde
                     en WOZ-weging in het WWS-systeem het aantal punten hierdoor verandert? En dat indien
                     het aantal punten omlaaggaat, een woning met een bestaand contract ineens gereguleerde
                     huur kan worden? Kan de regering uitleggen hoe een ex-nunc telling van de bestaande
                     contracten kan worden gezien als een eerbiedigende werking? Kan de regering bevestigen
                     dat de liberalisatiegrens in het verleden heeft geschommeld tussen de 136 en 147 punten?
                     En dat woningen zo recent als het laatste half jaar van 2023 bij 137 punten geliberaliseerd
                     waren? En dat deze woningen die dus terecht waren geliberaliseerd, mogelijk met invoering
                     van de wet onder de 147 punten vallen en dus in het gereguleerde segment terecht komen?
                  
Deze leden merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag staat dat het
                     ministerie schat dat zo’n 5.000 woningen onterecht in het gereguleerd segment terecht
                     zullen komen. Alleen al woningen met woningdelers belopen in de tienduizenden. Al
                     deze woningen zijn nu terecht geliberaliseerd. Verwacht de regering geen massaclaim
                     van gedupeerde eigenaren die geen overgangsrecht krijgen? Alleen al die 5.000 woningen
                     vertegenwoordigen een waardedaling van tussen de 500 miljoen en een miljard aan verdampte
                     waarde. Kan de regering aangeven wat dit voor gevolg heeft voor de begroting en welk
                     verwachte bedrag nodig is om tot compensatie te komen? Deelt de regering de mening
                     dat uitsluitend een ex-tunc toetsing van bestaande contracten de bestaande contracten
                     werkelijk zou eerbiedigen? En bovenstaande problematiek zou oplossen? Kan de regering
                     verduidelijken of voor bestaande geliberaliseerde contracten ook de weg naar de huurcommissie
                     open ligt in geval van onderhoudsproblemen? Kan de regering verduidelijken of bestaande
                     geliberaliseerde woningen ook onder de Wet goed verhuurderschap gaan vallen?
                  
Deze leden merken op dat op pagina 32 van de nota naar aanleiding van het verslag
                     36 496 staat een tabel 2.1. Deze tabel is hetzelfde als op pagina 135 van document
                     3 in de Wet betaalbare huur. In dat document staat een voetnoot, die ontbreekt in
                     de beantwoording op deze vraag. De voetnoot luidt: «kwaliteit op moment van toetsing
                     is leidend». Dat betekent een ex-nunc toetsing. Door bestaande contracten aan nieuwe
                     WWS te toetsen is er geen eerbiedigende werking. Kan de regering dit bevestigen?
                  
Deze leden merken op dat op pagina 34 van de nota naar aanleiding van het verslag,
                     naar aanleiding van een vraag van de PVV-fractie of regulering daadwerkelijk alleen
                     voor nieuwe contracten geldt, wordt verwezen naar pagina 32. Daar ontbreekt de expliciete
                     verwijzing naar de voetnoot en het vaststellen dat de toetsing van de bestaande contracten
                     ex-nunc verloopt, dus kwaliteit op het moment van toetsing tegen het dan geldende
                     WWS. Kan de regering bevestigen dat bestaande contracten inderdaad onder het nieuwe
                     WWS berekend gaan worden?
                  
De leden van de BBB-fractie vragen of bestaande huurovereenkomsten dan ook onderworpen
                     zijn aan het boeteregime dat in de Wet goed verhuurderschap is opgenomen, dat bij
                     een ex-nunc toetsing de huurprijs in het lage gereguleerde segment zou kunnen komen
                     en dat een verhuurder dan een boete verschuldigd kan zijn indien hij de huur niet
                     tijdig heeft aangepast. Kan de regering uitleggen hoe zich dat verhoudt tot het recht
                     van de verhuurder om een geliberaliseerde aanvangshuur in principe nooit hoeven te
                     veranderen? Kan de regering uitleggen hoe de hoogte van de boete bij recidive, namelijk
                     € 105.000,– tot stand is gekomen? Kan de regering uitleggen waarom ervoor is gekozen
                     een bezwaar tegen zo’n boete geen opschortende werking te geven? Hoewel een zekere
                     boete wel op zijn plaats lijkt, komt een boete van € 105.000,– voor een verkeerde
                     puntentelling als disproportioneel over, eigenaren zullen hun woning moeten verkopen
                     om dit soort bedragen te kunnen voldoen. Pas daarna staat de weg naar de rechtsgang
                     open. Is het geen obstructie voor eigenaren om zo’n boete te laten toetsten in bezwaar
                     en beroep, indien dit bezwaar en beroep geen opschortende werking heeft? In verhouding
                     tot huuropbrengsten is de boete van € 105.000,– disproportioneel. Kan de regering
                     uitleggen hoe de regering toegang tot de rechtspraak garandeert voor getroffen eigenaren,
                     nu deze boete zonder opschortende werking tijdens bezwaar en beroep voldaan moet worden?
                  
Deze leden merken op dat in het civiele rechter geen boetes bestaan. Kan de regering
                     uitleggen hoe het mogelijk is dat bij een civiele overeenkomst tussen natuurlijke
                     personen en een verhuurder, er een bestuurlijke boete kan worden opgelegd door de
                     gemeente als de huurprijs te hoog is terwijl diezelfde gemeente niet kan ingrijpen
                     in de huurafspraken zelf? Kan de regering uitleggen op welke manier het bestuursrecht
                     hiervoor bedoeld kan zijn?
                  
De leden van de BBB-fractie vragen de regering of de regering kan bevestigen dat bij
                     nieuw afgesloten contracten de kwaliteit van de woning bij aanvang niet meer gedurende
                     de hele looptijd van het contract wordt geëerbiedigd. Kan een huurder wanneer een
                     situatie verandert de huurcommissie verzoeken de huur te toetsen aan de nieuwe situatie
                     en eventueel te verlagen? (ex nunc toetsing)?
                  
Deze leden merken op dat energielabels een geldigheid hebben van tien jaar. Klopt
                     het dat energielabels die bij dezelfde woning na die tien jaar worden afgegeven, lager
                     uitkomen, door verandering van eisen? En dat naar aanleiding daarvan het aantal punten
                     van de woning omlaaggaat en een woning bijvoorbeeld van geliberaliseerde huur terug
                     kan vallen in middenhuur?
                  
Zij merken op dat jet aantal WOZ-punten jaarlijks verschilt. Bij woningen die onder
                     de 186 punten worden verhuurd, moet jaarlijks worden gekeken of het aantal punten
                     is veranderd naar aanleiding hiervan. Klopt het dat verhuurder de huur moet verlagen
                     wanneer het aantal punten omlaag is gegaan? Klopt het dat de huur niet anders dan
                     per index weer mondjesmaat omhoog kan, wanneer WOZ-punten weer omhooggaan? Kan de
                     regering aangeven welke ontwikkeling het aantal WOZ-punten van een woning gemiddeld
                     in Amsterdam (in het laatste half jaar van 2023 naar eerste half jaar 2024) heeft
                     doorgemaakt n.a.v. mogelijke veranderende regelgeving? Kan de regering aangeven hoeveel
                     de huurprijs van een middenhuur-woning in een dergelijk scenario (bijvoorbeeld een
                     daling van 10–20 punten) kan dalen? Is de verhuurder in zo’n scenario verplicht om
                     een huurder proactief de huurverlaging aan te bieden? Op straffe van een boete van
                     € 105.000,–? Kan de regering aangeven hoe beleggers aankijken tegen het volatiele
                     gedrag van huurprijzen door de ex nunc toetsing? En kan de regering aangeven of bij
                     een toekomstige wijziging van het Besluit huurprijzenwet, waarbij de puntentelling
                     verandert, woningen waarvan het aantal punten verlaagd worden, per direct bij de zittende
                     huurder gedurende het lopende contract, in huur omlaag moeten gaan?
                  
Kan de regering aangeven hoe banken bij financiering van vastgoed aankijken tegen
                     huurprijzen die na aanvang van de huurovereenkomst nog aanzienlijk naar beneden kunnen
                     worden bijgesteld?
                  
De leden van de BBB-fractie merken op dat voor particuliere beleggers de mogelijkheid
                  om 10% opslag op de huurprijs toe te passen niet bestaat. Hoe verklaart de Minister
                  het onderscheid tussen institutionele en particuliere beleggers? Waarom beloont de
                  regering particuliere beleggers die investeren in verduurzaming van hun woningen niet,
                  terwijl de regering particuliere beleggers met niet-duurzame woningen juist financieel
                  raakt? Welke maatregelen treft de regering om ervoor te zorgen dat particuliere beleggers
                  gestimuleerd worden om de woningen te verduurzamen? Welke maatregelen neemt de regering
                  om particuliere beleggers te stimuleren om te investeren in (kleinschalige) woningbouw?
               
De leden van de BBB-fractie merken op dat de regering aangeeft ten aanzien van de
                     opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State of er gedifferentieerd
                     moet worden tussen soorten verhuurders dat het wetsvoorstel geen onderscheid maakt
                     tussen soorten verhuurders. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de betaalbaarheid
                     van de middenhuur wordt verbeterd en dat het interessant blijft voor beleggers om
                     te investeren in middenhuur. Een onderscheid in behandeling afhankelijk van het type
                     verhuurder acht de Minister niet wenselijk. Dat zou de uitwerking van het wetsvoorstel
                     moeilijker uitlegbaar maken richting huurder en leidt het ook tot een ongelijke behandeling
                     tussen verhuurders wat niet te rechtvaardigen is. Toch zijn er maatregelen, zoals
                     de 10% nieuwbouw opslag, die wel degelijk een onderscheid maakt tussen soorten verhuurders.
                     Hoe kijkt de regering daar tegen aan?
                  
Deze leden merken op dat de regering met de 10% opslag op de huurprijs een onderscheid
                     creëert tussen beleggers in nieuwbouwwoningen en bestaande bewoningen. Is de regering
                     bereid om de Afdeling advisering van de Raad van State opnieuw te vragen om een oordeel
                     of dit onderscheid juridisch te rechtvaardigen is? Zo nee, waarom niet?
                  
De leden van de BBB-fractie merken op dat het voorliggende wetsvoorstel samenhangt
                  met andere recentelijk gewijzigde wetten, zoals de Overbruggingswet box 3 en de Wet
                  goed verhuurderschap. Kan de regering toelichten hoe zal worden voorkomen dat het
                  samenspel van al deze wetsvoorstellen een verzwaring van lasten teweegbrengt voor
                  particuliere verhuurders? Welke maatregelen zal de regering nemen om te voorkomen
                  dat in deze wirwar van regelgeving het voor particuliere verhuurders niet langer rendabel
                  zal zijn om woningen binnen de huursector aan te bieden? Heeft de regering inzicht
                  in de negatieve effecten op investeringen door particuliere verhuurders van de Wet
                  betaalbare huur in samenhang met de maatregelen in de Wet goed verhuurderschap? Hoe
                  zal de regering de effecten monitoren? Is de regering bereid om de wet te wijzigen
                  indien de stapeling van maatregelen een negatief effect heeft op particuliere verhuurders?
                  Een van de gevolgen van het voorgestelde artikel 23a lid 2 van de Wet goed verhuurderschap
                  ziet op de situatie waarin huurder en verhuurder een huurprijs overeenkomen die hoger
                  is dan volgt uit de WWS-punten waardoor het huurcontract niet als gereguleerd, maar
                  als geliberaliseerd huurcontract kwalificeert. De wijziging voorziet erin dat huurders
                  die in een huurwoning van 148 WWS-punten of minder wonen en meer dan € 804,12 betalen
                  één jaar na inwerkingtreding van de Wet betaalbare huur alsnog naar de Huurcommissie
                  kunnen stappen met het verzoek de huur te verlagen. Bij het aangaan van het huurcontract
                  was de termijn om dit te doen nog beperkt tot zes maanden na de inwerkingtreding van
                  het huurcontract. Met de wijziging van de Wet goed verhuurderschap maakt de Minister
                  inbreuk op bestaande rechtsverhoudingen. Hoe kijkt de regering aan tegen deze inbreuk
                  op bestaande rechtsverhoudingen? Is de regering bereid om af te zien van de wijziging
                  van de Wet goed verhuurderschap of anderszins te voorkomen dat het wetsvoorstel een
                  inbreuk op bestaande rechtsverhoudingen met zich brengt? Welke maatregelen zal de
                  regering treffen om de verhuurder te beschermen tegen onvoorziene daling in zijn inkomen?
               
De leden van de BBB-fractie merken op dat huurwoningen met een lager energielabel
                  in het nieuwe WWS-stelsel zullen worden afgewaardeerd en een lager aantal punten krijgen.
                  Dit betekent dat de toegestane huur voor deze huurwoningen ook lager uitvalt. Als
                  gevolg hiervan zal het voor de verhuurder moeilijker zijn om de verduurzaming te betalen
                  vanuit de huurinkomsten. Om de punten op te hogen en daarmee ook de huur op te hogen
                  is de verhuurder dan genoodzaakt uit eigen vermogen de woning te verduurzamen. De
                  rendabiliteit van de huurwoning is daarmee mogelijk onvoldoende voor de verhuurder.
                  Dit beeld wordt bevestigd in het onderzoek van CBRE Research. De meeste woningen die
                  uitgepond zullen worden zijn ouder en minder energie-efficiënt. Als deze factor niet
                  wordt meegewogen in de bieding, zal de koper op den duur veel extra geld kwijt zijn
                  aan investeringen om de woning te verduurzamen. Daar komt nog bij dat huiseigenaren
                  extra belastingen moeten betalen zoals onroerendezaakbelasting en het eigenwoningforfait.
                  Het afstraffen van een laag energielabel via het WWS-stelsel is daarmee ongunstig
                  voor verhuurder/verkopen en voor de koper. Hoe kijkt de regering aan tegen deze omstandigheden?
                  Is de regering bereid om het investeringsvermogen voor verduurzaming juist te stimuleren?
                  Is de regering bereid om het wetsvoorstel aan te passen en overgangsrecht op te nemen
                  voor woningen met een lager energielabel? Verzoekt de regering in dat geval de Afdeling
                  Advisering van de Raad van State om een nader advies? Welke maatregelen is de Minister
                  bereid te nemen om te voorkomen dat kopers van niet-duurzame uitpondwoningen op den
                  duur geconfronteerd zijn met (te) hoge maandlasten?
               
5. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
               
5.1 Gevolgen voor de betaalbaarheid
               
Verhogingen huurprijs:
De leden van de BBB-fractie merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag
                     tabel 1.1 staat. Dit toont aan dat de huur/m2 in Amsterdam van 2019–2023 met 3,8% per jaar is gestegen, volgens de waarden in die
                     tabel. Deze huurstijging klinkt niet als excessief. Kan de regering aangeven waarom
                     de regering wel vindt dat huurprijzen in gestresste gebieden excessief gestegen zijn?
                  
Deze leden merken op dat er wordt gesteld dat een huur van € 1.745,– onbetaalbaar
                     zou zijn voor een middeninkomen. Maar een woning van 4 ton kost € 1.800,– aan maandlasten
                     en is wel bereikbaar voor een middeninkomen. Kan de regering aangeven waarom de maandlasten
                     van een huurwoning maar liefst € 700,– lager zou moeten liggen (1.800–1.100) om betaalbaar te zijn?
                  
Als in het bestaande huurcontract alleen CPI-index is afgesproken en niet CPI+1 %
                     of een lager percentage dan landelijk toegestaan, welke index gaat dan vanaf 1 juli/bij
                     wetswijziging gelden? Dit graag per contractsituatie toelichten, met onderstaande
                     tabel als handleiding
                  
huidige wet
nieuwe wet o.b.v. nieuwe WWS
huurcontract
vrije sector
vrije sector
vrije sector
middenhuur
uitwerken voor
vrije sector
sociale huur
– monumenten
                         
                         
– niet-monumenten
                         
                         
middenhuur
vrije sector
middenhuur
middenhuur
middenhuur
sociale huur
                         
                         
                         
sociale huur
vrije sector
sociale huur
middenhuur
sociale huur
sociale huur
5.2 Gevolgen voor de zelfstandige woningvoorraad
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Wet betaalbare huur een nieuwe definitie
                  vaststelt voor wat een zelfstandige woning is en door wie die woning bewoond kan worden.
                  Wat voor gevolgen heeft dit voor de zogenaamde friendscontracten? Wat voor gevolgen
                  heeft dit voor hospitaverhuur? Wat voor gevolgen heeft dit voor verhuurders van wie
                  bijvoorbeeld hun volwassen kinderen weer in huis komen wonen na bijvoorbeeld een scheiding?
                  Vindt de regering het wenselijk dat een verhuurder zich bemoeit met de gezinssamenstelling
                  van huurders? Deze leden willen graag een toelichting van de regering.
               
5.2.1 Wijzigingen bestaande voorraad
               
De leden van de BBB-fractie merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag
                     «Tabel 2.5 Verdeling woningvoorraad na doorwerking wetsvoorstel betaalbare huur» staat.
                     Middenhuur stijgt van 392.000 woningen naar 397.000 woningen. Dat zijn er 5.000 meer.
                     Zie ook de pagina waar 67.000 meer woningen geteld worden. Zie ook de pagina waar
                     het getal van 83.000 staat. Kan de regering aangeven waarom in de beantwoording van
                     deze vragen steeds verschillende aantallen woningen staan die door de wet worden toegevoegd
                     aan de voorraad betaalbare huurwoningen?
                  
Deze leden merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag staat: uitsplitsing
                     van zoekers. 200.000 huishoudens op zoek naar een huurwoning. Hiervan zijn 158.000,–
                     onder de DAEB grens en dus geen middenhuur. Rest 42.000 mensen die op zoek zijn naar
                     middenhuur. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat hiervoor 100.000
                     nieuwbouwwoningen komen en tevens 83.000 bestaande bouwwoningen. Er komen dus 183.000
                     woningen bij voor 42.000 zoekers. Kan de regering aangeven waarom er zoveel meer woningen
                     dan nodig onder de wet gaan vallen?
                  
Zij vragen of de regering kan aangeven waarom regulering van de bestaande voorraad
                     nodig is, als in de komende paar jaar door nieuwbouw alleen al ruim aan de vraag kan
                     worden voldaan, zonder inbreuk te maken op het eigendomsrecht. Als er voldoende nieuwbouw
                     gebouwd wordt, dan zou de wet betaalbare huur toch niet nodig zijn?
                  
Zij merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag staat dat het ministerie
                     DAEB subsidies wil kunnen geven in middenhuur. Hoe verhoudt zich het geven van subsidie
                     in een sector van de middenhuur tot het niet geven daarvan in een ander segment en
                     het conflict op het gebied van mededinging? Kan de regering aangeven of is gekeken
                     naar de volgende mogelijkheid: door inkomensgrenzen in regio’s verschillend te maken
                     voor toegang tot gereguleerde huur, kan in gestreste gebieden een hoger inkomen gebruik
                     maken van zo’n woning dan in niet gestreste gebieden. De EU stelt geen grens aan de
                     hoogte van de huur voor DAEB subsidie, noch aan de hoogte van inkomen. De enige eis
                     is dat gereguleerde huur aan maximaal de helft van de bevolking mag worden verstrekt.
                     Door de differentiatie zou subsidie onmiddellijk mogelijk zijn in gestreste gebieden.
                     Met subsidie zijn nieuwbouw woningen makkelijker te realiseren en is huurregulering
                     van particulier bezit niet nodig. Heeft de regering deze mogelijkheid onderzocht als
                     alternatief? Om ingrepen in eigendomsrecht te rechtvaardigen, moeten immers eerst
                     alle alternatieven uitgeput zijn. Kan de regering hierover een analyse geven?
                  
Ten aanzien van de reeds gerealiseerde nieuwbouwopgave uit de Nationale prestatieafspraken
                        (NPA) zijn er alleen cijfers over 2022 beschikbaar. Uit deze cijfers blijkt dat woningcorporaties
                        tezamen 687 nieuwbouwwoningen hebben gerealiseerd in de niet-DAEB tak. Woningcorporaties
                        hebben zich gecommitteerd aan de realisatie van 50.000 middenhuurwoningen in de periode
                        tot en met 2030. Kan de regering aangeven hoe realistisch het is om te verwachten dat er de komende
                     zes jaar er jaarlijks 8.219 nieuwbouwwoningen gerealiseerd moeten worden als alle
                     corporaties samen in 2022 er slechts 687 hebben kunnen realiseren? Kan de regering
                     de meeste recente cijfers gebruiken i.p.v. cijfers uit 2022 te gebruiken? (als er
                     slecht kwartaalresultaten van 2023 zijn, dan kunnen die gebruikt worden voor een schatting).
                  
De leden van de BBB-fractie merken op dat de regering in de nota naar aanleiding van
                     het verslag opmerkt dat in het meest pessimistische geval (waarbij institutionele
                     partijen en corporaties slechts 60% bouwen) de voorraad middenhuur na tien jaar toeneemt
                     met 8.000 woningen ten opzichte van de huidige middenhuurvoorraad. In hoeverre is
                     bij deze prognose rekening gehouden met de situatie waarin een groot aandeel woningen
                     uit de middenhuur voorraad wordt opgekocht voor eigenbewoning? De regering merkt op
                     dat er in dit meest pessimistische geval «veel wordt uitgepond». Kan de regering concretiseren
                     met welk percentage of welke hoeveelheid uitponding in dit scenario rekening is gehouden
                     en waar dat percentage op is gebaseerd?
                  
Deze leden merken op dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag opmerkt
                     dat uitponden leidt tot een krimp van het dure huursegment en de voorraad aan betaalbare
                     huurwoningen hierdoor niet kleiner wordt. Dit schuurt met de daaraan voorafgaande
                     opmerkingen van de regering dat (a) de woningen die verkocht worden door beleggers
                     veelal in dezelfde prijscategorie vallen als woningen waar middeninkomens naar op
                     zoek zijn en (b) in 2023 47% van de verkochte beleggerswoningen (die onderdeel waren
                     van de huurvoorraad) naar eigen-bewoners zijn gegaan. Dit duidt evident op een verkleining
                     van de voorraad betaalbare huurwoningen. Kan de regering onderbouwen hoe deze opmerkingen
                     zich tot elkaar verhouden?
                  
Zij merken op dat in aanvulling op het voorgaande de regering er voor de onderbouwing
                     van het standpunt dat de middenhuur woonvoorraad niet afneemt vanwege nieuwbouw vanuit
                     gaat dat er totaal 100.000 nieuwe middenhuurwoningen bijkomen, waarbij 50.000 gerealiseerd
                     door institutionele partijen en 50.000 gerealiseerd door corporaties. De regering
                     geeft in de nota naar aanleiding van het verslag echter ook toe dat dit een verwachting
                     is, mede gebaseerd op «intenties» van projectontwikkelaars. Kan de regering toelichten
                     of hiervoor al concrete overeenkomsten zijn gesloten met partijen en corporaties?
                  
Zij merken op dat de regering benadrukt dat in «woondeals» zelfs afspraken zijn gemaakt
                     voor het realiseren van meer dan 100.000 middenhuurwoningen. Kan de regering toelichten
                     welke woondeals dit zijn en tot welke concrete woningbouwprojecten die woondeals leiden?
                     Voor zover uit de antwoorden op de twee vragen hiervoor volgt dat er nog geen concrete
                     woningbouwplannen voor middenhuurwoningen liggen: is de regering het ermee eens dat
                     het zeer verstrekkend is een wet aan te nemen waaruit evident volgt dat er woningen
                     uit de middenhuurvoorraad worden onttrokken, terwijl er op geen enkele wijze zekerheid
                     is over de aanvulling van die voorraad door middel van nieuwbouw?
                  
De leden van de BBB-fractie merken op dat in de beantwoording van de Kamervragen gesteld
                     door het lid Peter de Groot (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2023–2024, nr.
                     902), en de leden Inge van Dijk en Vedder (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2023–2024,
                     nr. 903) de Minister stelt dat in de gerealiseerde transacties op de woningmarkt geen sprake
                     is van een verkoopgolf. Deskundigen Marc Francke, Lianne Hans en Matthijs Korevaar
                     wijzen er in hun artikel «Beleggers verkopen nu meer huizen aan eigenaarbewoners dan
                     ze opkopen» in het wetenschappelijke tijdschrift Economisch Statische Berichten op
                     dat het ministerie zich foutief baseert op het aantal aankopen en verkopen door beleggers.
                     De Minister had moeten kijken naar het fenomeen dat beleggers woningen aan elkaar
                     verkopen of wanneer opkoop en verkoop tegen elkaar wegvallen. De auteurs signaleren
                     een verschuiving in het type woningen dat particuliere beleggers opkopen en verkopen.
                     Zij zien dat in 2023 beleggers vooral duurdere woningen opkopen en relatief goedkopere
                     woningen verkopen. Hoe kijkt de regering aan tegen dit fenomeen?
                  
Deze leden merken op dat Marc Francke, Lianne Hans en Matthijs Korevaar er in hun
                     artikel «Beleggers verkopen nu meer huizen aan eigenaar bewoners dan ze opkopen» in
                     het wetenschappelijke tijdschrift Economisch Statische Berichten op wijzen op dat
                     de verkoop van goedkopere woningen niet per definitie een positieve ontwikkeling is.
                     De woningen die in het lagere huursegment worden verkocht, worden gekocht door kopers
                     in dat segment. Deze kopers hebben echter een hoger inkomen dan huurders die in dit
                     segment hadden gehuurd. Zij vallen nu tussen wal en schip. Hoe kijkt de regering aan
                     tegen dit fenomeen? Welke maatregelen zal de regering nemen om deze groep huurders
                     te beschermen?
                  
Zij merken op dat Yentl Stutterheim, Dick van der Sluijs en Menno Schellekens in hun
                     artikel «Rendement particuliere verhuurders onder druk» in het wetenschappelijke tijdschrift
                     Economisch Statische Berichten constateren dat voor particuliere verhuurders die een
                     verhuurwoning aankopen het – nog los van de opkoopbescherming – steeds moeilijker
                     zal worden om dit met rendement te exploiteren. Zij zullen immers slechts 9 procent
                     boven de generieke-rendementseis halen. Het toevoegen van nieuwe huurwoningvoorraad
                     wordt daarmee bemoeilijkt. Welke maatregelen zal de regering treffen om te voorkomen
                     dat er te weinig nieuwe huurwoningen worden toegevoegd aan de woning voorraad? Op
                     welke manier zal de Minister particuliere beleggers tegemoetkomen in de negatieve
                     effecten?
                  
Zij merken op dat de regering aangeeft dat de schaarste aan woningen voor middeninkomens
                     niet toeneemt als sommige woningen niet meer als huurwoning worden aangeboden, omdat
                     deze woningen beschikbaar worden als koopwoning. Uit het artikel «Politieagent en
                     leraar delven het onderspit bij verkoop huurwoningen» geschreven door Sjoerd Klumpenaar
                     en verschenen in het NRC van 29 maart 2024 volgt dat dit in de praktijk niet het geval
                     is. Heeft de regering kennisgenomen van dit artikel? Hoe kijkt de regering aan tegen
                     het beschrevene? Welke maatregelen gaat de regering treffen?
                  
Zij merken op dat de regering aangeeft aan dat tussen 2015 en 2021 de private vrije
                     huurmarkt bijna is verdubbeld, van 260.000 naar 509.000 woningen, maar dat deze forse
                     toename van huurwoningen niet heeft geleid tot een lagere huurprijs. Het lijkt daardoor
                     dat aanbod niet een beslissende factor is in het bepalen van de huurprijs. Waarom
                     is de regering ervan overtuigd dat door het bouwen van nieuwe huurwoningen de huurprijs
                     wel omlaag zal gaan?
                  
De leden van de BBB-fractie merken op dat de regering aangeeft aan dat op dit moment
                     het gat tussen gereguleerde huur en vrije huur dermate groot is, dat midden- en hogere
                     inkomens die in een gereguleerde huurwoning zitten slechts in een beperkte mate kunnen
                     doorstromen. De regering meent dat door dit wetsvoorstel de huren in het middensegment
                     weer betaalbaar worden, waardoor middeninkomens in de sociale huursector eerder kunnen
                     doorstromen dan in de huidige situatie waarin het alternatief niet betaalbaar is.
                     Is het echter niet zo dat het gat tussen de gereguleerde en de vrij huur even groot
                     blijft en enkel wordt verschoven?
                  
Deze leden merken op dat de regering aangeeft dat, als gevolg van het wetsvoorstel,
                     doorstroming naar een koopwoning wordt bevorderd doordat een meer betaalbare huur
                     er toe leidt dat middeninkomens meer kunnen sparen en zo meer kans maken wanneer zij
                     een woning willen kopen. Met een gemiddelde koopprijs van € 418.000 voor een koopwoning,
                     lijkt het betalen van een paar honderd euro huur per maand slechts een druppel op
                     een gloeiende plaat. Wat vindt de regering daarvan?
                  
Zij merken op dat de regering aangeeft dat het van belang is om vast te stellen waar
                     eventuele vertragingen in de woningbouw vandaan komen, zodat er ook op de juiste manier
                     kan worden ingegrepen. Afhankelijk van de oorzaken bij een afnemende bouwproductie
                     zal het kabinet onderzoeken welke maatregel nodig is om te nemen. Heeft de regering
                     op dit moment al een beeld van welke vertragende factoren zouden kunnen opspelen en
                     hoe daar op wordt gereageerd?
                  
Zij vragen of de regering heeft kennisgenomen van de short-read «Meeste uitgeponde
                     huurwoningen buiten het bereik van starters en middeninkomens» van CBRE Research uitgebracht
                     op 2 april 2024. Uit de cijfers van CBRE Research blijkt de betaalbaarheid van de
                     uitgeponde woningen sterk verschilt per gemeente. Zo liggen de gemiddelde verkoopprijzen
                     voor kleinere, gereguleerde middenhuur woningen in Amsterdam, Utrecht en Zaanstad
                     boven de € 400.000. Dit betekent dat in veel gevallen de woningen in het middenhuursegment
                     die uitgepond worden niet betaalbaar zullen zijn voor personen die in het middensegment
                     willen kopen. Welke maatregelen zal de regering treffen om te voorkomen dat dit gedeelte
                     van de woningvoorraad niet beschikbaar is voor huurders en ook niet voor kopers in
                     het middensegment?
                  
Zij merken op dat één van de doelen van het wetsvoorstel is om te voorzien in extra
                     woningvoorraad voor onder meer middeninkomens. De middeninkomens verdienen te veel
                     voor sociale huur, maar niet genoeg voor koop- of huurwoningen in het hoogste segment.
                     Uit de cijfers van CBRE Research blijkt dat er een aanzienlijke kloof is tussen de
                     woningwaarde van een uitpondwoning en de leencapaciteit van mediane startershuishoudens.
                     Bovendien zullen met name in steden waar meer vraag is dan aanbod, zoals Amsterdam
                     en Utrecht, de uitpondwoningen alleen betaalbaar zijn voor hogere middeninkomens of
                     hoge inkomens. Kortom een hoog inkomen of veel eigen vermogen blijft een voorwaarde
                     om een woning te kunnen kopen. De verpleegkundige of de politieagent zal dus nog steeds
                     niet een voorheen gereguleerde middenhuurwoning kunnen kopen. Hoe zal de regering
                     ervoor zorgen dat middeninkomens een koopwoning kunnen betalen? Zal de regering maatregelen
                     treffen die de gemiddelde prijs van een uitpondwoning verlaagt of de leencapaciteit
                     van de kopers verhoogt? En hoe voorkomt de regering dat de maatregelen die de positie
                     van de kopers beschermen de positie van de verkopers niet verslechteren?
                  
Zij merken op dat de regering van mening is dat juist de huidige situatie op de woon-
                     en huurmarkt belemmerend werkt voor de arbeidskansen van middeninkomens omdat de hoge
                     huurprijzen maken dat deze inkomens niet snel een passende en betaalbare woning kunnen
                     vinden, waardoor zij ook minder geneigd zijn om te verhuizen voor werk. Een risico
                     van de wet is dat voor huurwoningen die wettelijk zullen worden gereguleerd, een wachtlijst
                     ontstaat. Hoe onderbouwt de regering dat personen met middeninkomens sneller over
                     een huurwoning zullen beschikken?
                  
De leden van de Volt-fractie hebben enkele vragen over de simulaties in de nota naar
                     aanleiding van het verslag.
                  
In de nota naar aanleiding van het verslag simuleert de regering de woningvoorraad
                     met en zonder de Wet betaalbare huur om te zien of het aantal betaalbare huurwoningen
                     toe- of afneemt. Deze leden merken op dat dit zeer afhangt van welke grens voor «betaalbaar»
                     wordt genomen, en dat daar geen eenduidige definitie voor bestaat. De regering lijkt
                     een woning als betaalbaar te definiëren wanneer de huur van een woning met 186 punten
                     of minder gelijk of lager is dan de huur die het vernieuwde WWS voorschrijft. Omdat
                     de Wet betaalbare huur een hogere huur verbiedt, lijkt het met de aannames die de
                     regering maakt dus automatisch dat het aanbod van huurwoningen met een hogere huur
                     zal dalen en dat zolang niet al deze woningen uitgepond worden, het aantal woningen
                     met een huur onder de grens zal stijgen. Om de resultaten goed te kunnen beoordelen
                     vragen zij of de simulaties opnieuw gedraaid kunnen worden met andere aannames.
                  
Zij stellen dat de eerste mogelijkheid is om betaalbaar te definiëren ten opzichte
                     van de WOZ-waarde van de woning. Kan de regering de analyses herhalen met een definitie
                     van betaalbaarheid van een jaarlijkse huur van 5% van de WOZ-waarde? Dit lijkt redelijk
                     in de buurt te komen van het rendement dat beleggers willen en de bruto rentelasten
                     en onderhoudskosten die een eigenaar bewoner momenteel zou hebben.
                  
Zij stellen dat een tweede mogelijkheid is om de definities die de regering nu neemt
                     van betaalbaarheid op basis van het WWS met 15% te verhogen of 15% te verlagen (zonder
                     de gereguleerde huur aan te passen). Hoe verandert het aanbod van deze woningen?
                  
Zij stellen tot slot dat het lijkt dat de regering in haar simulaties weinig rekening
                     houdt met de mogelijkheid dat verhuurders wiens huurwoningen nu onder de grens van
                     186 punten vallen en in huur omlaag moeten woningverbeteringen gaan uitvoeren om de
                     woning tot vlak boven de puntengrens te stellen, bijvoorbeeld door een luxere inrichting
                     aan te brengen of de woning te verduurzamen. Zij zijn verheugd dat de wet verhuurders
                     reden geeft om hun woning verder te verduurzamen, maar zien ook dat dit mogelijk ten
                     koste kan gaan van het aanbod van betaalbare huurwoningen. Kan de regering hier ook
                     aannames over maken in haar simulaties?
                  
5.2.2 Gevolgen voor de business case
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering heeft aangegeven dat uitponden een
                  ontsnappingsmogelijkheid is voor verhuurders die nu geliberaliseerde huurwoningen
                  na invoering van de Wet betaalbare huur niet gereguleerd willen verhuren. In hoeverre
                  is een verhuurder daar bij een niet gesplitst complex dat voor 100 procent in eigendom
                  is van dezelfde eigenaar afhankelijk van medewerking van een gemeente om het complex
                  eerst te splitsen?
               
De leden van de BBB-fractie merken op in de nota naar aanleiding van het verslag 36
                     496 staat: «in 18% van de gevallen dalen de huurinkomsten meer dan € 400,– per maand.»
                     De voetnoot daar stelt dat dat om 23.000 woningen gaat. Op pagina 53 staat dat grootste
                     daling in de G4 zal zijn. De wet is bedoeld om op dure gestreste plaatsen betaalbare
                     huurwoningen te realiseren. De regering stelt zelf in de beantwoording op vragen dat
                     het uitpondrisico in de G4 het grootst is, met maar liefst 23.000 woningen. Kan de
                     regering aangeven of de wet dan nog wel effectief is? Wellicht zijn deze woningen
                     als koopwoning bereikbaar voor middeninkomens, maar de wet is bedoeld om huurwoningen
                     te verzorgen. Kan de regering aangeven hoe de wet dan toch effectief is in de G4?
                  
Deze leden merken op dat daar waar de huur slechts een klein beetje daalt, de wet
                     niet nodig is. Daar waar de huur het meest daalt, verwacht de regering uitponding.
                     Het eigendomsrecht wordt alleen niet geschonden als de wet effectief is. Kan de regering
                     uitleggen hoe de wet zich tot hoger recht verhoudt, nu de wet niet effectief lijkt
                     in de gestreste gebieden?
                  
Bij uitponden zal een huurwoning veranderen naar een koopwoning, kan de regering de
                     effecten van de verschuiving van huur naar koopwoning en het effect op de begroting
                     kunnen laten berekenen? Wat is het exacte effect op de financiën van de overheid wanneer
                     een huurhuis overgaat naar een koophuis? Is het mogelijk dat er een significant verschil
                     is, en wanneer dit het geval is, gaat dit zorgen voor meer structurele kosten die
                     hiervoor gemaakt moeten worden?
                  
De leden van de BBB-fractie merken op dat de regulering waarschijnlijk een groot deel
                  van de private huur van het geliberaliseerde segment gaat treffen en resulteert in
                  een huurverlaging. In de nieuwe situatie wordt er gerekend met een fictief rendement
                  van bijna 6% (op basis van huidige marktwaarde) terwijl de middel dure huur, laat
                  staan de sociale sector, iets meer dan de helft van dat percentage feitelijk maakt.
                  Kan de regering uiteenzetten met welk rendementspercentage en verschillende segmenten
                  van de huurwoningmarkt geraakt gaan worden, dus een verwacht rendementspercentage
                  op lage sociale huur, middenhuur en middelhoge huur, en dit uitzetten in een tabel?
               
De leden van de BBB-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt beschreven
                  dat het rendement van investeerders onder druk staat, maar dat een toekomstige aanpassing
                  van box 3 een oplossing zou kunnen zijn, omdat er dan niet meer met fictief rendement
                  wordt gerekend, maar met een daadwerkelijk gerealiseerd rendement. In hoeverre is
                  de box 3 aanpassing passend voor het gehele woninghuurmarkt, aangezien er verschillen
                  zijn in het behaalde rendement per categorie huurwoning (sociaal – midden – middelhoge
                  huurwoningen)? Hoe hebben de geïntroduceerde fiscale verschillen tussen koop en huurmarkt
                  effect op de voorraad van de desbetreffende koop/huurmarkt, is er een verschuiving
                  te verwachten, en wat zou zo’n verschuiving doen met het aanbod in de hiervoor genoemde
                  categorieën?
               
De leden van de BBB-fractie merken op dat door de WOZ-cap een soortgelijke woning
                     die bijvoorbeeld 186 punten kent, dezelfde huur zal kennen in de grachtengordel van
                     Amsterdam als in Diemen. Door de cap telt na een zeker moment de WOZ-waarde niet verder
                     mee in de puntentelling. Doordat de WOZ-waarde veel hoger ligt in de grachtengordel,
                     is het rendement bij gelijke huur daar uiteraard veel lager. Hoe rijmt de regering
                     dat met de gedachte dat voor de Wet betaalbare huur ook het rendement van verhuurders
                     is meegewogen?
                  
In de nota naar aanleiding van het verslag staat geen antwoord op de vraag naar aanleiding
                     van het artikel van Financiën in ESB (2023 Stutterheim voetnoot 37) Het antwoord moet
                     zijn: het rendement van particuliere verhuurders wordt volgens het model voor middenhuur-woningen
                     negatief beïnvloed met minus 2,4% en voor de lage gereguleerde huur met minus 3,1%.
                     (Figuur 4 onderzoek Financien in ESB). De rendementen komen onder de norm rendementen
                     te liggen die acceptabel worden geacht gezien van rond de 5% per jaar. Dit gaat over
                     landelijke rendementen. Op plekken waar schaarste heerst, juist de plekken waar de
                     maatregelen voor bedoeld zijn, is de impact nog veel groter. Erkent de regering dit
                     ook?
                  
Immers, door de WOZ-cap telt de waarde per m2 maar beperkt mee in het puntensysteem. Zodoende is een woning aan de Keizersgracht
                     in Amsterdam van 40m2 qua huur evenveel waard als in Diemen. Aan de Keizersgracht wordt het rendement uiteraard
                     vele malen groter negatief beïnvloed door de Wet betaalbare huur. (€ 1.123,– maand
                     huur voor een woning van € 600.000,– levert een netto rendement van 1,2%; in Diemen
                     daarentegen op € 250.000,– 4,4%) In de gestreste gebieden, juist daar waar de wet
                     beoogt meer betaalbare woningen toe te voegen, zullen zodoende lokaal de woningen
                     massaal uitgepond gaan worden. Kan de regering zich vinden in bovenstaande analyse?
                  
De leden van de BBB-fractie merken op dat indien een woning aan meer dat twee volwassenen
                  wordt verhuurd, de huurprijs volgens het WWSO zal moeten verlopen. In de gestreste
                  gebieden zal het gaan, bijvoorbeeld in Amsterdam, om minimaal 4 kamer woningen. Immers,
                  een kamer per persoon plus een woonkamer. Deze woningen zijn minstens 60m2 met een waarde van bijvoorbeeld € 550.000,–. De huurwaarde binnen het nieuwe WWSO
                  is ongeveer € 1.300,– per maand in totaal voor 3 kamers. Dat levert verhuurder een
                  brutorendement van 2.8% op en netto 1,8% direct rendement. Dit ligt ver onder het
                  rendement dat acceptabel wordt geacht volgens het onderzoek van Stutterheim ea in
                  ESB 2023 van het Ministerie van Financien. Is het in dat licht zinnig om WWSO van
                  toepassing te verklaren op bijna alle gevallen van woningdelen? Beoogt de wet niet
                  ook verhuurders nog een redelijk rendement te laten maken in verband met investeringsbereidheid?
               
De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe het kan dat een
                     gezin in dezelfde woning met vier kamers een geliberaliseerde huur betaalt en dat
                     dat redelijk is binnen de nieuwe wet. Terwijl een groep van drie volwassenen die dezelfde
                     woning huren een veel lagere gereguleerde huur moeten betalen. Deze leden gaan er
                     dan vanuit dat de groep zelf bepaalt wie tot de groep behoort en dus de facto het
                     gebruik van de gehele woning huurt. Kan de regering aangeven waarom het redelijk is
                     om de verhuurder hiervoor aanzienlijk minder rendement toe te staan, dan wanneer er
                     in dezelfde woning een gezin met kinderen een geliberaliseerde prijs moet betalen?
                  
Zij vragen wat volgens de regering de effecten zijn van deze regulering op woonvastgoed
                     dat deels gefinancierd is met vreemd vermogen. Wat is volgens de regering het gemiddelde
                     effect op de taxatiewaarde van een woning die nu vrije sector is en straks gereguleerd
                     in de middenhuur? Is de regering bekend met het feit dat leningen opeisbaar zijn door
                     banken als de onderpand waarde of huurstroom teveel daalt? Deelt de regering de mening
                     dat dit ongewenste effecten zijn en welke maatregelen overweegt de regering om deze
                     gevolgen te voorkomen? Deelt de regering de mening dat splitsen ten behoeve van verkoop
                     verregaand beperkt en tijdrovend is en dat de invoering van de wet per 1 juli onvoldoende
                     tijd en ruimte biedt aan vastgoedeigenaren om hier middels verkopen op te anticiperen
                     – in het bijzonder doelend op de verregaande gevolgen als een vastgoedeigenaar niet
                     meer kan voldoen aan bank convenanten?
                  
Zij vragen of de regering ervan op de hoogte dat er ook vele blokken woningen zijn
                     die uitsluitend als blok van enkele huurwoningen te verkopen en te gebruiken zijn
                     en niet als koopwoning los aan te bieden zijn. Kan de regering duiden hoe deze woningen
                     die gedwongen doorgexploiteerd moeten worden in waarde dalen en hoe dit in overeenstemming
                     is met Eigendomsrecht?
                  
De leden van de BBB-fractie merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag
                  de regring opmerkt dat beleggers als gevolg van de stapeling van overheidsmaatregelen
                  (waaronder de Wet betaalbare huur) naar verwachting geen last hebben van vermogensverlies.
                  Volgens de regering hebben zij op grond van het wetsvoorstel na afloop van het huurcontract
                  de keuze om opnieuw te verhuren of de woning te verkopen. Omdat de komende jaren vanwege
                  de woning schaarste een directe waardedaling niet te verwachten is, is van vermogensverlies
                  volgens de regering geen sprake. De regering miskent hiermee echter dat een groot
                  deel van de particuliere beleggers woningen verhuurt om een constante inkomensstroom
                  te generen om te kunnen sparen voor onder andere het pensioen en de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
                  Met het verkopen van de woning, ook als dit met winst gebeurt, wordt niet voorzien
                  in een constante stroom aan inkomsten, wat juist het doel was van het particulier
                  beleggen in de woning. Kan de regering toelichten op welke wijze hij deze groep particuliere
                  beleggers wil compenseren in dit verlies?
               
De leden van de BBB-fractie merken op dat de regering zegt te verwachten dat alleen
                  particuliere beleggers met een korteremijnperspectief uit de huurmarkt zullen stappen.
                  Met deze aanname gaat de regering voorbij aan de groep particuliere beleggers die
                  met hun vastgoedbeleggingen een constante stroom aan inkomsten willen genereren bijvoorbeeld
                  als pensioenvermogen gebruiken. Door de verwachte daling van de rendementen zal het
                  voor deze groep niet langer rendabel zijn om de woningen aan te houden. Hoe gaat de
                  regering de positie van deze groep beschermen? Welke maatregelen zal de regering nemen
                  om te voorkomen dat deze beleggers massaal hun huurwoningen zullen verkopen? Welke
                  stappen zal de regering zetten wanneer het uitponden tot ongewenste effecten leidt?
               
5.2.3 Samenloop met andere beleidsmaatregelen
               
De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd naar de negatieve effecten van de Wet
                  betaalbare huur in combinatie met onder andere fiscale maatregelen. De regering stelt
                  dat er door de Staatssecretaris van Financiën wordt gekeken naar fiscale verlichting.
                  Waarom wordt die fiscale verlichting niet tegelijkertijd met de Wet betaalbare huur
                  doorgevoerd, om er zeker van te zijn dat er niet alsnog een stapeling ontstaat als
                  die fiscale verlichting toch niet wordt doorgevoerd?
               
5.2.4 Samenloop met gemeentelijk beleid
               
De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd wat de invloed is van de Wet betaalbare
                  huur op de residuele grondprijs. De regering heeft daarop een uitleg gegeven van wat
                  de residuele grondprijs is, maar de regering gaat niet in op de daadwerkelijke effecten.
                  Kan de regering dat alsnog doen? Waarom wel, waarom niet?
               
6. Advies en consultatie
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering stelt dat het voorstel voor de Wet
                  betaalbare huur pas na behandeling door de Kamer wordt voorgelegd aan de Raad van
                  State. De regering geeft ook aan dat het niet mogelijk is het voorstel aan de Raad
                  voor te leggen voordat het bij de zowel de Tweede als de Eerste Kamer aanhangig is
                  gemaakt. Waarop baseert de regering deze mening? Wat gaat de regering met een eventueel
                  negatief advies van de Raad van State doen, mocht het voorstel al door beide Kamers
                  zijn aangenomen? Kan de regering dit verder toelichten?
               
6.1. Overige reacties
               
6.1.1 Tegengestelde belangen: lager rendement of betaalbare woonlasten
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering meerdere malen aangeeft dat er geen
                     aanwijzingen te zien zijn dat het aantal uitpondingen massaal toeneemt. Volgens tabel
                     9.1 in de beantwoording van het verslag blijkt echter dat het aandeel uitpondingen
                     van het totaal in een jaar tijd met 50 procent is gegroeid en veel hoger is dan de
                     jaren ervoor. Kan de regering hierop reflecteren? Waarom wel, waarom niet?
                  
Deze leden lezen in antwoord op vragen over de invloed van het niet voldoen aan de
                     wensen van bijvoorbeeld NEPROM en IVBN op de nieuwbouw, dat de regering verwacht dat
                     deze partijen nog steeds minstens 50.000 huurwoningen gaan bouwen.
                  
Zij vragen of de regering daarmee bedoelt te zeggen dat het niet voldoen aan die wensen
                     dus geen invloed heeft op het aantal nieuwbouwwoningen van institutionele investeerders
                     en projectontwikkelaars. Kan de regering dit nader toelichten?
                  
6.1.2 Indexatie
               
De leden van BBB-fractie merken op dat rijksmonumenten de 50 punten opslag verliezen.
                     De toelichting op de wet stelt dat dit nodig is om voldoende woonruimte voor middeninkomens
                     vrij te maken. Zodoende wordt de huur kunstmatig naar beneden gebracht. Een rijksmonument
                     heeft een laag energielabel en zal dus zonder die 50 punten op achterstand staan ten
                     opzichte van een woning op dezelfde plaats. Hoewel er een opslag komt van 30% op de
                     huurprijs is het liberalisatie-potentieel van een rijksmonument ernstig aangetast.
                     Kan de regering aangeven wat de grondslag is voor het bedrijven van inkomenspolitiek
                     met een AMvB die bedoeld is om de kwaliteit van woningen te waarderen?
                  
Deze leden merken op dat een woning in een rijksmonument aan de Prinsengracht in Amsterdam
                     met dezelfde karakteristieken als een woning in Diemen van 186 punten, slechts een
                     opslag kennen van 30% op de huurwaarde zal kennen. Het onderhoud, de eisen aan materialen,
                     het probleem van vergunningen, onderhoud dat vergunningsplichtig is, aan en afvoer
                     van materialen, parkeergeld, alles is vele malen kostbaarder aan de Prinsengracht.
                     Denkt de regering dat die 30% daarvoor werkelijk afdoende is? Zoals de regering zelf
                     al stelt, zullen woningen waarvan de huur het meest daalt, uitgepond gaan worden.
                     Zo’n woning aan de Prinsengracht is niet bereikbaar als koopwoning voor een middeninkomen.
                     Kan de regering aangeven of het bedoeld effect van de wet is, dat zo’n woning voor
                     verhuur verloren gaat in het dure segment?
                  
Zij merken op dat de regering stelt dat het effect voor rijksmonumenten zeer beperkt
                     is en gebruikt als onderbouwing een rapport van VPR Consultants (hierna VPR). Klopt
                     het dat de vier organisaties die VPR hiervoor getoetst zijn geen winstoogmerk hebben
                     en daarmee niet representatief zijn voor vastgoedexploitatie? Gezien de oververtegenwoordiging
                     van monumenten in de G4 als totaal, in het bijzonder in Amsterdam, lijkt het rapport
                     zowel qua organisaties als geografie statistisch niet representatief voor monumentenverhuur
                     in de vrije sector. De vermoedelijk veel grotere impact op (rijks)monumenten maakt
                     een specifiekere onderbouwing noodzakelijk. Kan de regering graag voor de volgende
                     situaties voorbeeldberekening aanleveren van de huidige markthuur en nieuwe WWS-huur
                     alsmede de huidige WWS punten en nieuwe WWS-punten:
                  
o Rijksmonument in het historische centrum van Amsterdam, Den Haag en Utrecht van 60
                           m2 zonder buitenruimte, energielabel F (dat is representatief aangezien isoleren en
                           zonnepanelen niet zijn toegestaan)
                        
o UNESCO-monument (niet zijnde Rijksmonument) in het historische centrum van Amsterdam
                           van 60 m2 zonder buitenruimte, energielabel F (dat is representatief aangezien isoleren en
                           zonnepanelen niet zijn toegestaan)
                        
Is het correct dat een aanstaande nieuwbouwwoning van 35m2 met buitenruimte met het hoogste energielabel en lage onderhoudskosten nu meer huur
                     oplevert dan voormelde rijksmonumenten van 60 m2 aan een mooie gracht (welke zeer geliefd is als mogelijke woonplek)? Aangezien dit
                     geen unieke situatie zal zijn, acht de regering dit een wenselijk effect?
                  
Zij vragen wat volgens de regering het verwachte gemiddelde netto rendement in de
                     G4 en het bijzonder in Amsterdam en Utrecht op rijksmonumenten van 60 m2 is voor en na de regulering? In hoeverre is wonen in de binnenstad (als er vanuit
                     wordt gegaan dat veel uitponding hier zal plaatsvinden) bereikbaar zijn voor een gemiddelde
                     Nederlander met een modaal inkomen? Is het redelijk om ervanuit te gaan dat starters
                     geholpen worden met deze uitgeponde woningen die op de koopmarkt komen?
                  
De leden van de BBB-fractie merken op dat om bestaande bouw goed te onderhouden, er
                     telkens renovaties nodig zijn. Hiervoor worden op dit moment twee punten per € 10.000,–
                     investering gegeven. Voor een normale renovatie van een woning van 50m2 levert dat tussen de 15 en 20 punten op. Deze komen te vervallen. Weliswaar leveren
                     de energielabel-punten meer punten op, maar niet in deze orde van grootte. Nieuwbouw
                     heeft kwalitatief qua een perfect energielabel dat in bestaande bouw niet te halen
                     is.
                  
Deze leden merken op dat nieuwbouw zich vaak afspeelt aan de rand van de stad waar
                     WOZ-waarden lager liggen. Zo gebeurt het dat duurdere bestaande bouw midden in de
                     stad, een lagere waardering krijgt dan nieuwbouw aan de rand van de stad. Kan de regering
                     aangeven wat mogelijke externe effecten van deze ontwikkeling zijn, en of deze ontwikkelingen
                     wenselijk zijn?
                  
Zij merken op dat renovatiepunten vervallen in het nieuwe WW. Het is vanzelfsprekend
                     dat een renovatie bijdraagt aan de kwaliteit van een woning. Een goed energielabel
                     is daar onderdeel van, maar een mooie keuken en badkamer wordt niet met een energielabel
                     gewaardeerd. Het feit dat alles nieuw is, maakt dat de kwaliteit van de woning beter
                     is. Een aanrechtblad van twee meter van twintig jaar oud is van mindere kwaliteit
                     dan een recent blad bijvoorbeeld. Kan de regering aangeven waarom zo’n evidente kwaliteitsverbetering
                     is komen te vervallen in het WWS? Het WWS dient toch de kwaliteit van de woning te
                     waarderen?
                  
6.1.3 Lokaal beleid versus landelijk beleid ten aanzien van middenhuur
               
De leden van de BBB-fractie vragen in hoeverre deze wet ervoor zorgt dat het speelveld
                  tussen grotere institutionele beleggers en kleine private verhuurders gelijk blijft.
                  In hoeverre beïnvloedt deze wet de regeldruk op beide, en in hoeverre is het mogelijk
                  dat er door een verschil in regeldruk of fiscale verschillen de markt zich ontwikkeld
                  naar óf de kant van de grotere institutionele beleggers, of meer naar private kleinere
                  verhuurders?
               
7. Inwerkingtreding en overgangsrecht
               
7.1 Middenhuur
               
De leden van de VVD-fractie vragen waar specifiek in het wetsvoorstel het overgangsrecht
                  vermeld staat voor woningen die straks in het gereguleerde middenhuursegment vallen.
                  Kan de regering de garantie geven dat dit overgangsrecht kwalitatief en juist is ingeregeld?
               
De fungerend voorzitter van de commissie, Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Morrin
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 C.E. Morrin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
