Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 378 Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)
Nr. 11 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 15 februari 2024
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
CO2-terminal: faciliteit voor de ontvangst en overslag van koolstofdioxide, met inbegrip van de
invoeding van koolstofdioxide in of het onttrekken van koolstofdioxide aan de infrastructuur
voor het transport van koolstofdioxide, hervergassing van vloeibare koolstofdioxide
of het vloeibaar maken van gasvormig koolstofdioxide, ondersteunende diensten en tijdelijke
opslag die nodig zijn voor het proces van ontvangst en overslag of de toegang tot
of de goede werking van de CO2-terminal of de infrastructuur voor het transport van koolstofdioxide;
interconnectorsysteem: interconnectorsysteem voor elektriciteit of voor gas;
interconnectorsysteem voor elektriciteit: transmissieleiding en daarmee verbonden hulpmiddelen die geen deel uitmaken van een
systeem van een transmissiesysteem voor elektriciteit en die de grens tussen Nederland
en een lidstaat, een land dat onderdeel uitmaakt van de Europese economische ruimte,
of een derde land, overschrijdt of overspant, en een Nederlands transmissiesysteem
voor elektriciteit met een transportsysteem voor elektriciteit van die lidstaat of
dat land koppelt;
interconnectorsysteem voor gas: transmissieleiding en daarmee verbonden hulpmiddelen die geen deel uitmaken van een
systeem van een transmissiesysteem voor gas en die de grens tussen Nederland en een
lidstaat, een land dat onderdeel uitmaakt van de Europese economische ruimte, of een
derde land, overschrijdt of overspant, en een Nederlands transmissiesysteem voor gas
met een transportsysteem voor gas van die lidstaat of dat land koppelt;
kwetsbare afnemer: kwetsbare afnemer als bedoeld in artikel 28 van richtlijn 2019/944;.
2. In de begripsomschrijving van connectiepunt wordt «interconnector» vervangen door
«interconnectorsysteem».
3. Aan de begripsomschrijving van distributiesysteem voor elektriciteit wordt toegevoegd
«met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren, de levering zelf niet
inbegrepen».
4. In de begripsomschrijving van distributiesysteem voor gas wordt na «transport van
gas» ingevoegd «met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren, de levering
zelf niet inbegrepen».
5. Aan de begripsomschrijving van interconnector wordt toegevoegd «die deel uitmaakt
van het systeem van een transmissiesysteembeheerder»;
6. In de begripsomschrijving van interconnector voor elektriciteit wordt na «hulpmiddelen»
ingevoegd «die deel uitmaakt van het systeem van een transmissiesysteembeheerder voor
elektriciteit»;
7. In de begripsomschrijving van interconnector voor gas wordt na «hulpmiddelen» ingevoegd
«die deel uitmaakt van het systeem van een transmissiesysteembeheerder voor gas»;
8. De begripsbepaling van interconnectorbeheerder wordt vervangen door «interconnectorsysteembeheerder: interconnectorsysteembeheerder voor elektriciteit of gas;».
9. Het begrip «interconnectorbeheerder voor elektriciteit» wordt vervangen door «interconnectorsysteembeheerder voor elektriciteit».
10. Het begrip «interconnectorbeheerder voor gas» wordt vervangen door «interconnectorsysteembeheerder voor gas».
11. In de begripsomschrijving van systeem wordt «interconnector» vervangen door «interconnectorsysteem».
12. in de begripsomschrijving van systeemkoppeling wordt «interconnector» vervangen
door «interconnectorsysteem».
13. In de begripsomschrijving van transmissiesysteem voor elektriciteit wordt na «110
kilovolt» ingevoegd «met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren,
de levering zelf niet inbegrepen».
14. In de begripsomschrijving van transmissiesysteem voor elektriciteit op zee wordt
na «110 kilovolt» ingevoegd «met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren,
de levering zelf niet inbegrepen,».
15. In de begripsomschrijving van transmissiesysteem voor gas wordt na «onder hoge
druk» ingevoegd «met het oog op de belevering aan eindafnemers of handelaren, de levering
zelf niet inbegrepen».
16. De begripsomschrijving van het begrip vraagrespons wordt vervangen door «verandering
van het verbruik of de invoeding van elektriciteit bij eindafnemers ten opzichte van
hun normale verbruiks- of terugleverpatronen, in reactie op marktsignalen of systeembehoeften,
met als doel de vraagvermindering, of -verhoging te verkopen op een energiehandelsmarkt».
B
Artikel 1.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het derde lid wordt «windparken of installaties voor de productie
van zonne-energie» vervangen door «installaties voor productie, opslag, conversie
of verbruik van elektriciteit».
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt «verzoek als bedoeld in artikel 3.38, eerste
lid, of 3.41, eerste lid,» vervangen door «aansluitovereenkomst en een transportovereenkomst»
en wordt «gedaan bij een» vervangen door «gesloten met de».
3. In het derde lid, onderdeel c, wordt «2 MVA» vervangen door «een bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur vastgesteld minimum».
4. In het derde lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c
door een puntkomma een onderdeel toegevoegd luidende:
d. het aantal installaties niet meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur vastgesteld maximum.
5. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid wordt
na het derde lid een lid ingevoegd luidende:
4. De eigenaren van de installaties melden de ingebruikname van een gezamenlijke aansluiting
als bedoeld in het derde lid zo spoedig mogelijk aan de Autoriteit Consument en Markt.
5. In het vijfde lid (nieuw) wordt na «installaties voor productie van» ingevoegd
«elektriciteit met behulp van».
C
In de artikelen 1.6, tweede lid, 3.19, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a,
3.81 en 3.127, tweede lid, wordt «interconnectoren» telkens vervangen door «interconnectorsystemen».
D
Artikel 2.2, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de voorwaarden waaronder een eindafnemer of actieve afnemer op zijn aansluiting
met meer dan één marktdeelnemer een overeenkomst kan sluiten.
E
Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «transparante prijzen» vervangen door «transparante en
redelijke prijzen».
2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid
tot derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Een prijs is niet redelijk indien die prijs:
a. onevenredig hoog is gezien de kosten van de leverancier, en
b. niet concurrerend is.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de voorwaarden aan leveranciers in het eerste tot en met vijfde lid.
F
In artikel 2.19 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste
lid.
G
Aan artikel 2.21 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Indien een vergunning wordt overgedragen, neemt de overnemende vergunninghouder
alle leveringsovereenkomsten en leveringsovereenkomsten inzake peer-to-peerhandel
over die de overdragende vergunninghouder met eindafnemers met een kleine aansluiting
heeft gesloten. In afwijking van het eerste lid van artikel 159 van boek 6 van het
Burgerlijk Wetboek is medewerking van de eindafnemer niet vereist.
H
Artikel 2.24 komt te luiden:
Artikel 2.24 meldplicht in het kader van leveringszekerheid
De vergunninghouder doet, indien hij voorziet of behoort te voorzien dat hij niet
langer in staat zal zijn om zijn plicht tot levering van elektriciteit of gas aan
zijn eindafnemers met een kleine aansluiting na te komen, daarvan onverwijld mededeling
aan de transmissiesysteembeheerder en aan de Autoriteit Consument en Markt.
I
Na artikel 2.24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.24a maatregelen in het kader van leveringszekerheid
1. Ingeval van intrekking van een vergunning of faillissement van een vergunninghouder
kunnen leveringsovereenkomsten of leveringsovereenkomsten inzake peer-to-peerhandel
die de vergunninghouder heeft gesloten met eindafnemers met een kleine aansluiting
binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn worden overgedragen
aan een andere vergunninghouder. In afwijking van het eerste lid van artikel 159 van
boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is medewerking van de eindafnemer niet vereist.
Een eindafnemer met een kleine aansluiting is gedurende een bij algemene maatregel
van bestuur te bepalen termijn niet bevoegd zijn geldende overeenkomst met de vergunninghouder
wiens vergunning wordt ingetrokken dan wel die in faillissement verkeert, op te zeggen.
2. De Autoriteit Consument en Markt wijst na een bij algemene maatregel van bestuur
te bepalen termijn een of meer vergunninghouders aan die de levering van elektriciteit
of gas overeenkomstig het derde en vierde lid voortzetten aan de eindafnemers met
een kleine aansluiting die nog een overeenkomst hebben met de vergunninghouder wiens
vergunning wordt ingetrokken dan wel die in faillissement verkeert, volgens een bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze van verdeling van de eindafnemers
over de aangewezen vergunninghouders.
3. Vanaf het moment dat het besluit van de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld
in het tweede lid, in werking treedt worden de overeenkomsten, bedoeld in het eerste
lid, die niet aan een andere vergunninghouder zijn overgedragen geacht te zijn beëindigd,
en is de aangewezen vergunninghouder jegens een hem toebedeelde eindafnemer gehouden
tot levering van elektriciteit of gas en is de eindafnemer voor die levering een vergoeding
verschuldigd.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de termijn waarbinnen en de voorwaarden waaronder de verplichtingen, bedoeld in
het derde lid, worden uitgevoerd;
b. de inkoopovereenkomsten van vergunninghouders om de leveringszekerheid te verzekeren.
J
Artikel 2.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een leverancier beëindigt de levering aan of de facilitering in peer-to-peer-handel
ten behoeve van een eindafnemer met een kleine aansluiting niet, behoudens in bij
ministeriële regeling te bepalen gevallen of onder bij die regeling te bepalen voorwaarden.
De regeling voorziet in waarborgen voor de bescherming van kwetsbare afnemers.
K
In artikel 2.39 vijfde lid, wordt «aanbieder van balanceringsdiensten aan de transmissiesysteembeheerder
voor elektriciteit» vervangen door «aanbieder van diensten aan de transmissie- of
distributiesysteembeheerder van elektriciteit in verband met systeembehoeften».
L
In de artikelen 2.41, tweede en vierde lid, 3.1, eerste lid, 3.4, eerste en tweede
lid, 3.15, eerste lid, onderdeel d, 3.89, vijfde lid, 3.129, tweede lid en 6.1, eerste
lid, onderdeel f, wordt «interconnector» telkens vervangen door «interconnectorsysteem».
M
In artikel 2.44, tweede lid, onderdeel a, vervalt «of moet beschikken».
N
In artikel 2.45, eerste lid, wordt «artikel 3.51» vervangen door «de artikelen 3.51
en 3.53, tweede lid, tweede volzin».
O
In artikel 2.48, derde en vierde lid, wordt «eerste lid» vervangen door «tweede lid».
P
In artikel 2.54, eerste lid, wordt na «meetverantwoordelijke partij,» ingevoegd «in
bij die maatregel te bepalen situaties en op daarbij te bepalen plaatsen,»
Q
Artikel 3.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. interconnectorsysteem voor elektriciteit aanwijzen als beheerder van dat interconnectorsysteem;.
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. interconnectorsysteem voor gas aanwijzen als beheerder van dat interconnectorsysteem;.
3. In de onderdelen h en i vervalt telkens «een».
R
In artikel 3.5 wordt na «artikel 3.10» telkens ingevoegd «of artikel 3.89, eerste
lid, ten aanzien van de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 3.10».
S
Artikel 3.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt in de aanhef na «op aanvraag» ingevoegd «van de eigenaar
van» en na «een distributiesysteem voor gas» ingevoegd «dat systeem».
2. In het tweede lid wordt «indien voor dat systeem» vervangen door «indien aan de
aanvrager voor de aanleg van dat systeem».
T
In artikel 3.8, eerste lid, wordt na «distributiesysteembeheerder» ingevoegd «of interconnectorsysteembeheerder».
U
Artikel 3.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. ten aanzien van warmte, koude, koolstofdioxide of stoom of condensaat, handelingen
of activiteiten die betrekking hebben op:
1°. het aanleggen, onderhouden en beheren van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen
ten behoeve van transport van warmte, koude, koolstofdioxide of stoom of condensaat
en het transport daarvan via die infrastructuur;
2°. het aanleggen, onderhouden en ter beschikking stellen van meetinrichtingen en
het leveren van meetdiensten voor warmte, koude, koolstofdioxide of stoom of condensaat;.
2. In het vierde lid, onderdeel e, wordt «waterstofterminals en waterstofopslagfaciliteiten»
vervangen door «waterstofopslagfaciliteiten, waterstofterminals en andere infrastructuur
voor de invoer, uitvoer, doorvoer, omzetting of overslag van waterstofgas of waterstofdragers.»
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het vierde lid, onderdeel e, door
een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. het, in aanvulling op het tweede lid, onderdeel c, aanleggen, onderhouden, beheren
en exploiteren van een CO2-terminal.
V
In de artikelen 3.28, derde lid, 3.31, onderdelen a en b, 3.32, eerste lid en 3.33,
eerste lid, wordt «de Autoriteit Markt en Consument» vervangen door «de Autoriteit
Consument en Markt».
W
In artikel 3.34, derde lid, onderdeel e, vervalt «uitgestelde».
X
Artikel 3.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «, onderdeel a, uitstellen» vervangen door «weigeren» en
vervalt «uitgesteld».
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid en het zevende lid tot vijfde
lid vervallen het vierde en zesde lid.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het eerste lid is niet van toepassing in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
situaties waarin een transmissie- of distributiesysteem voor elektriciteit niet op
economische voorwaarden kan worden beheerd, ontwikkeld en onderhouden.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Met het oog op de uitvoering van het derde lid wordt in de methoden of voorwaarden,
bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen:
a. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit
bepaalt en onderbouwt dat voor de verzochte aansluiting onvoldoende transportcapaciteit
beschikbaar is op zijn systeem en de informatie die hij daarover aan de verzoeker
verschaft;
b. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder aan de verzoeker
verschaft over de maatregelen die hij neemt om de transportcapaciteit op zijn systeem
uit te breiden om een aanbod op het verzoek te kunnen doen;
c. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder aan de verzoeker
verschaft over redelijkerwijs beschikbare alternatieven voor de verzochte aansluiting.
Y
In artikel 3.39, derde lid, wordt «Artikel 3.38, derde en vierde lid, en het bij of
krachtens artikel 3.38, zesde lid, gestelde, zijn» vervangen door «Artikel 3.38, derde
lid, is» en vervalt «telkens».
Z
Artikel 3.40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid:
a. wordt in de aanhef na «niet van toepassing» ingevoegd «indien het verzoek ziet»;
b. vervalt in onderdeel a «een distributiesysteembeheerder voor gas indien het verzoek
ziet op» en wordt «zijn systeem» vervangen door «het transmissie- of distributiesysteem
voor gas»;
c. vervalt in onderdeel b «een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas
indien het verzoek ziet op» en wordt «zijn systeem» vervangen door «het transmissie-
of distributiesysteem voor gas»;
d. komt onderdeel c te luiden:
c. de aanleg van een aansluiting voor het onttrekken van gas aan het transmissie-
of distributiesysteem in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen situaties waarin
een transmissie- of distributiesysteem voor gas niet op economische voorwaarden kan
worden ontwikkeld, beheerd en onderhouden.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas kan het doen van een aanbod
als bedoeld in het eerste lid weigeren indien er voor de verzochte aansluiting op
grond van objectieve en technische criteria aantoonbaar onvoldoende capaciteit beschikbaar
is, tenzij de verzoeker een producent is van gas uit hernieuwbare bronnen en het op
grond van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen criteria economisch verantwoord
is om de capaciteit uit te breiden voor de verzochte aansluiting.
3. Onder vernummering van het zevende lid tot vijfde lid vervallen het vijfde en zesde
lid.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Met het oog op de uitvoering van het vierde lid, wordt in de methoden of voorwaarden,
bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen:
a. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas bepaalt
en onderbouwt dat voor de verzochte aansluiting onvoldoende capaciteit beschikbaar
is en de informatie die hij daarover aan de verzoeker verschaft;
b. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas aan
de verzoeker verschaft over de maatregelen die hij neemt om de capaciteit uit te breiden
om een aanbod op het verzoek te kunnen doen.
AA
Artikel 3.46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid:
a. wordt «uitstellen,» vervangen door «weigeren,»;
b. wordt na «voor zo lang er» ingevoegd «voor het verzochte transport op grond van
objectieve en technische criteria aantoonbaar»;
c. vervalt «redelijkerwijs»;
d. vervalt «uitgesteld».
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot derde lid, vervallen het derde en vierde
lid.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Met het oog op de uitvoering van het tweede lid, wordt in de methoden of voorwaarden,
bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen de wijze waarop een transmissie-
of distributiesysteembeheerder voor elektriciteit bepaalt en onderbouwt dat onvoldoende
transportcapaciteit beschikbaar is op zijn systeem en de informatie die hij daarover
aan de verzoeker verschaft.
AB
Artikel 3.47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas kan het doen van een aanbod
als bedoeld in het eerste lid weigeren indien er voor het verzochte transport op grond
van objectieve en technische criteria aantoonbaar onvoldoende capaciteit beschikbaar
is op zijn systeem, tenzij het verzoek invoeding van gas uit hernieuwbare bronnen
betreft en het op grond van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen criteria
economisch verantwoord is om de transportcapaciteit uit te breiden voor het verzochte
transport.
3. Onder vernummering van het vierde en zesde lid tot het derde en vijfde lid vervallen
het derde en vijfde lid.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vereisten
waaraan een aanvraag als bedoeld in het derde lid moet voldoen en over de procedure
en wijze van besluitvorming door de Autoriteit Consument en Markt.
5. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Met het oog op de uitvoering van het tweede lid, wordt in de methoden of voorwaarden,
bedoeld in artikel 3.118, in ieder geval opgenomen:
a. de wijze waarop een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas bepaalt
en onderbouwt dat voor het verzochte transport onvoldoende capaciteit beschikbaar
is op zijn systeem en de informatie die hij daarover aan de verzoeker verschaft;
b. de informatie die een transmissie- of distributiesysteembeheerder voor gas aan
de verzoeker verschaft over de maatregelen die hij neemt om de capaciteit uit te breiden
om een aanbod op het verzoek te kunnen doen.
AC
In artikel 3.49, vierde lid, wordt «een balanceringsdienst» vervangen door «een dienst»
en vervalt «en daarbij optreedt als aanbieder van balanceringsdiensten aan de transmissiesysteembeheerder
voor elektriciteit».
AD
Artikel 3.64 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «gevallen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening
2017/1938» vervangen door «perioden van extreme koude.»
2. In het tweede lid wordt «gevallen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening
2017/1938,» vervangen door «perioden van extreme koude».
AE
In artikel 3.78 wordt onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid na het
derde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van artikel 3.17, eerste lid, mag een transmissie- of distributiesysteembeheerder
de uitvoering van de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, in
gezamenlijkheid uitvoeren indien dit een efficiënte of effectieve openbaarmaking ten
goede komt.
AF
In artikel 3.79, onderdeel d, wordt «2.24» vervangen door «2.24a».
AG
In artikel 4.24, tweede lid, wordt «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur»
vervangen door «Bij ministeriële regeling».
AH
In de opschriften van de artikelen 3.81, 3.126, 3.127 en 3.129 wordt «interconnectoren»
vervangen door «interconnectorsystemen».
AI
In het opschrift van paragraaf 3.5.2 wordt «interconnectorbeheerder» vervangen door
«interconnectorsysteembeheerder».
AJ
Artikel 3.88 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «voor elektriciteit» ingevoegd «, die een interconnectorsysteem
voor elektriciteit» en wordt na «Europese economische ruimte» ingevoegd «beheert».
2. In het eerste en tweede lid wordt «interconnectorbeheerder» telkens vervangen door
«interconnectorsysteembeheerder» en wordt «interconnectorbeheerders» telkens vervangen
door «interconnectorsysteembeheerders».
AK
Na artikel 3.88 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.88a Privatiseringsverbod
Ten minste de helft van de aandelen in een interconnectorsysteembeheerder voor elektriciteit
berusten direct of indirect bij de Staat der Nederlanden, waarbij onder indirect berusten
van aandelen wordt verstaan dat de desbetreffende aandelen berusten bij één of meer
rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door de staat of bij een rechtspersoon
die een volledige dochtermaatschappij is van één of meer rechtspersonen waarvan alle
aandelen worden gehouden door de staat.
AL
In artikel 3.89, tweede lid, wordt «Artikel 3.46, eerste lid, is» vervangen door «De
artikelen 3.13, 3.14, vierde en zesde lid, en 3.46, eerste lid, zijn».
AM
In de artikelen 3.89, eerste tot en met derde lid, 3.115, 3.121, eerste lid, 3.122,
eerste lid, 3.124, eerste lid, 5.6, 5.26 en 7.42, tweede lid, wordt «interconnectorbeheerder»
telkens vervangen door «interconnectorsysteembeheerder».
AN
Artikel 3.89 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «3.77, eerste en derde lid» vervangen door «3.77, derde
lid».
2. In het tweede lid, wordt «Artikel 3.46, eerste lid, is» vervangen door «De artikelen 3.13,
3.14, vierde en zesde lid, en 3.46, eerste lid, zijn».
AO
In het opschrift van artikel 3.115 wordt «interconnectorbeheerder» vervangen door
«interconnectorsysteembeheerder».
AP
In artikel 3.117, eerste lid, vervalt «, eerste lid».
AQ
Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «nieuwe interconnector» telkens vervangen door «nieuw interconnectorsysteem».
2. In het eerste en tweede lid wordt «de interconnector» telkens vervangen door «het
interconnectorsysteem»
3. In het tweede lid wordt «interconnectoren» telkens vervangen door «interconnectorsystemen».
AR
In artikel 3.129, vierde lid, wordt «de interconnector» vervangen door «het interconnectorsysteem».
AS
Aan artikel 4.20 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de maatregelen.
AT
In artikel 5.2, eerste lid, wordt na «transparante» ingevoegd «, redelijke».
AU
Artikel 5.12, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de strategische reserve, bedoeld in het eerste lid.
AV
In artikel 5.18, eerste lid, onderdeel a, wordt na «2.45, eerste lid,» ingevoegd « 3.18,».
AW
Artikel 5.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, komt «2.24, tweede lid,» te vervallen
en wordt «2.63, zesde lid, 2.65 en 2.66, vijfde lid, onderdeel b, onder 2°» vervangen
door «2.63, zesde lid en 2.65».
2. In het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° wordt na 2.18, ingevoegd «eerste,
tweede en vijfde lid, onderdelen a en b,», wordt «2.19, tweede lid, 2.22, 2.24, eerste
lid,» vervangen door «2.21, vierde lid, 2.22, 2.24, 2.24a, eerste, derde en vierde
lid,» en wordt «2.48, eerste tot en met vijfde lid» vervangen door «2.48, eerste tot
en met vierde en zesde lid».
3. In het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, wordt 3.21, eerste en tweede lid»
vervangen door «3.21, eerste, tweede, vijfde en zesde lid», wordt «3.38, eerste tot
en met vierde en zesde lid» vervangen door «3.38, eerste tot en met derde lid», wordt
«3.40, eerste, tweede en vierde tot en met zesde lid» vervangen door «3.40, eerste,
tweede en vierde lid», wordt «3.46, eerste tot en met vierde lid, 3.37, eerste, tweede,
derde en vijfde lid» vervangen door «3.46, eerste en tweede lid, 3.47, eerste, tweede
en vierde lid», wordt «3.78, eerste, tweede en vierde lid» vervangen door «3.78, eerste
tweede en vijfde lid» en wordt «3.123, derde lid, 3.124, eerste lid, 3.125, aanhef
en onderdeel a, 3.129, derde, vierde en zesde lid» vervangen door «3.124, eerste lid
en 3.125, aanhef en onderdeel a».
4. Het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4°, komt te luiden:
4°. 6.3, eerste, tweede, vierde, vijfde en zevende lid, 6.9, eerste en tweede lid;.
5. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel e naar f een onderdeel
ingevoegd, luidende:
e. bij ministeriële regeling aan te wijzen voorschriften, van de voorschriften inzake
cyberbeveiliging, bedoeld in artikel 5.18, eerste lid, onderdeel c.
6. In het eerste lid wordt na onderdeel f (nieuw) een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. voorschriften of beperkingen als bedoeld in de artikelen 2.18, vierde lid, 2.48,
vijfde lid, 3.3, tweede tot en met zesde lid, 3.8, vierde lid, onderdeel b, 3.21,
vierde lid, 3.123, derde lid en 6.3, derde lid.
7. In het derde lid wordt «onderdelen c, d en e,» vervangen door «onderdelen c, d,
e, f en g».
AX
Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. de aanleg van een productie-installatie voor waterstofgas met behulp van elektrolyse
met een bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties vast te stellen minimale capaciteit en voor de bij die
regeling te bepalen gevallen, met inbegrip van de aansluiting op leidingen en daarmee
verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van waterstofgas of een transmissie-
of distributiesysteem voor elektriciteit.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister besluiten geen projectbesluit
vast te stellen als naar zijn oordeel besluitvorming door een bestuursorgaan van een
gemeente of van een provincie het project kan versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke
voordelen zijn verbonden, en het college van burgemeester en wethouders van de betreffende
gemeente respectievelijk gedeputeerde staten van de betreffende provincie daarmee
instemmen.
3. Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid worden na het derde lid twee
leden ingevoegd, luidende:
4. Onze Minister geeft tegelijk met of zo snel mogelijk na de bekendmaking van een
besluit als bedoeld in het derde lid kennis van dat besluit op de in artikel 12 van
de Bekendmakingswet bepaalde wijze en doet mededeling van dat besluit door toezending
daarvan aan de initiatiefnemer.
5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing als een besluit als bedoeld in
het derde lid wordt ingetrokken.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties»
vervangen door «Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening».
AY
Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten besluiten geen projectbesluit
vast te stellen als naar hun oordeel besluitvorming door een bestuursorgaan van een
gemeente het project kan versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen
zijn verbonden, en het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente
daarmee instemmen.
2. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. gedeputeerde staten geven tegelijk met of zo snel mogelijk na de bekendmaking van
een besluit als bedoeld in het tweede lid kennis van dat besluit op de in artikel 12
van de Bekendmakingswet bepaalde wijze en doen mededeling van dat besluit door toezending
daarvan aan de initiatiefnemer.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing als een besluit als bedoeld in
het tweede lid wordt ingetrokken.
AZ
Artikel 6.3 komt te luiden:
Artikel 6.3 wijziging zeggenschap LNG en productie elektriciteit
1. Iedere wijziging van zeggenschap als bedoeld in artikel 26 van de Mededingingswet
over een LNG-systeem of in een onderneming die eigenaar is van een LNG-systeem wordt
voorafgaand aan de wijziging door één van de bij de wijziging betrokken partijen binnen
een bij ministeriële regeling te bepalen termijn gemeld aan Onze Minister.
2. Iedere wijziging van zeggenschap als bedoeld in artikel 26 van de Mededingingswet
in een productie-installatie met een nominaal elektrisch vermogen van in totaal meer
dan 100 MW of in een onderneming die een of meer productie-installaties met een nominaal
elektrisch vermogen van in totaal meer dan 100 MW beheert, wordt voorafgaand aan de
wijziging door één van de bij deze wijziging betrokken partijen binnen een bij ministeriële
regeling te bepalen termijn gemeld aan Onze Minister.
3. Onze Minister kan binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn op grond
van overwegingen van openbare veiligheid, de leveringszekerheid of de voorzieningszekerheid
de wijziging, bedoeld in het eerste lid, verbieden of opdragen maatregelen te treffen.
De artikelen 19 en 20 van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames
zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Onze Minister kan aan het verbod of de opdracht op grond van het derde lid beperkingen
of voorschriften verbinden. Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift
of beperking.
5. De LNG-beheerder of producent neemt het verbod in acht of volgt de opdracht op.
6. Rechtshandelingen die strekken tot een wijziging van zeggenschap als bedoeld in
het eerste of tweede lid, die niet overeenkomstig die leden zijn gemeld, of die in
strijd zijn met het verbod of de opdracht, bedoeld in het derde lid, zijn door een
rechterlijke uitspraak vernietigbaar.
7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de melding,
bedoeld in het eerste en tweede lid.
BA
Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 6.9 wordt, onder vernummering van het eerste tot en met vijfde lid tot
tweede tot en met zesde lid, een nieuw eerste lid geplaatst, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor
de uitvoering van EU-verordeningen krachtens artikel 194 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie.
2. In het tweede lid vervalt «, tenzij voor een juiste uitvoering wijziging van een
algemene maatregel van bestuur of wet noodzakelijk is».
BB
In artikel 6.10 wordt «worden regels gesteld» vervangen door «kunnen regels worden
gesteld».
BC
In artikel 7.2, derde lid, wordt «3.47, vierde lid,» vervangen door «3.47, derde lid,».
BD
Artikel 7.5 komt te luiden:
Artikel 7.5
Artikel 228, tweede lid, van de Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder
als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet; of.
2. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.
BE
Artikel 7.6, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 10.14, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder
als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet;
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. een windpark als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, of 6.2, eerste
lid, onderdeel a, van de Energiewet;
3. Onderdeel c komt te luiden:
c. een gasproductienet als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet;
BF
Artikel 7.7 komt te luiden:
Artikel 7.7
Artikel 222c, tweede lid, van de Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder
als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet; of
2. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.
BG
Artikel 7.9. komt te luiden:
Artikel 7.9
Artikel 114, tweede lid, van de Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. een systeem dat wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder
als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet; of.
2. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.
BH
Na artikel 7.18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7.18a
De bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid wordt als volgt gewijzigd:
1. «Elektriciteitswet 1998: de artikelen 7 en 78» wordt vervangen door «Energiewet:
de artikelen 5.22, 5.24 en 5.25».
2. «Gaswet: artikel 1h» vervalt.
BI
Na artikel 7.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7.19a overgangsrecht intrekken leveringsvergunning
Indien op grond van artikel 95f, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 47,
tweede lid, van de Gaswet, zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel 2.24a, kleinverbruikers zijn toegedeeld aan een aangewezen
vergunninghouder, blijven de regels krachtens genoemde artikelen van de Elektriciteitswet
1998 en de Gaswet ten aanzien van de verbintenissen met kleinverbruikers van toepassing.
BJ
Artikel 7.28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «artikel 10, tweede lid,» ingevoegd « of artikel 10Aa,
eerste lid,», wordt na «hoogspanningsnet» ingevoegd « of interconnectorbeheerder»
en wordt na «artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a» toegevoegd «of onderdeel b».
2. In het derde lid wordt na «artikel 2, eerste lid,» ingevoegd « of artikel 2b, eerste
lid,», wordt na «gastransportnet» ingevoegd « of interconnectorbeheerder» en wordt
na «artikel 3.2 eerste lid, onderdeel c» toegevoegd « of onderdeel d».
BK
Artikel 7.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «2.» geplaatst.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Als op grond van artikel 16, vierde lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet
1998 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel 3.26, eerste lid, onderdeel c, een ontheffing is verleend, wordt deze
ontheffing voor de duur daarvan aangemerkt als een ontheffing als bedoeld in artikel 3.26,
eerste lid, onderdeel c.
BL
Artikel 7.50 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «het bij koninklijke boodschap van 7 oktober
2020 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht, de Omgevingswet en de Wet belastingen op milieugrondslag
onder meer ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers
(Kamerstukken 35 594)» vervangen door «het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 2020 ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag
ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers (Kamerstukken
35 594)».
2. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met d tot a tot en met c vervalt
het eerste lid, onderdeel a.
Toelichting
Deze nota van wijziging omvat voornamelijk technische correcties en enkele aanvullingen
van meer inhoudelijke aard.
Als technische correcties worden enkele verbeteringen voorgesteld als gevolg van voortschrijdend
inzicht, te weten de formulering van een stevigere wettelijke basis voor de voorzieningen
bij faillissement van een leverancier (voorgesteld artikel 4.24a in onderdeel I) en
enkele wijzigingen in de artikelen inzake aansluiting en transport (artikelen 3.38,
3.40, 3.46, 3.47 in onderdelen X, Z, AA, AB) om nog beter aan te sluiten bij de exclusieve
bevoegdheden van de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) op dit vlak. De overige
technische correcties zijn correcties van wetstechnische aard, zoals verbetering van
onjuiste verwijzingen of verduidelijkingen van de bepalingen in het wetsvoorstel.
Onderdelen van meer inhoudelijke aard zijn opgenomen als gevolg van beleidsmatige
ontwikkelingen, ontwikkelingen in EU-regelgeving en naar aanleiding van het verslag.
Deze onderdelen omvatten een uitbreiding van cable pooling (onderdeel B), een aanvulling ten aanzien van kwetsbare afnemers (onderdeel A (definitie)
en onderdeel J), de toevoeging van het criterium «redelijk» ten aanzien van de tarieven
van leveranciers (onderdeel E), een regeling over de eigendom van interconnectorsystemen
en -beheerders (onderdelen AK en AL) en de toevoeging van de aanleg van grootschalige
elektrolyse als project van nationaal belang (voorgesteld artikel 6.1, eerste lid,
onderdeel k, in onderdeel AX).
Bij de voorbereiding van deze nota van wijziging is ook gekeken naar de te verwachten
gevolgen van deze wijzigingen voor met name burgers, bedrijven en overheden. Hierbij
kan gedacht worden aan gevolgen op het vlak van regeldruk, het functioneren van de
markt, leveringszekerheid, innovatie, de verwerking van persoonsgegevens of milieueffecten.
Bij de hiervoor apart aangehaalde onderdelen wordt ingegaan op de te verwachten gevolgen.
Voor de correcties van wetstechnische aard is dit achterwege gelaten. Als referentiealternatief
geldt de huidige situatie onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998.
Onderdeel A
CO2-terminal
Aan de begripsbepalingen wordt een begripsbepaling van CO2-terminal toegevoegd. Dit houdt verband met de voorgestelde wijziging van artikel 3.19,
vierde lid, van het wetsvoorstel waarmee wordt verduidelijkt dat het een infrastructuurbedrijf
dat deel uitmaakt van de infrastructuurgroep van de transmissiesysteembeheerder (hierna:
TSB) voor gas, ook is toegestaan om – in aanvulling op activiteiten met betrekking
tot het transport van koolstofdioxide – ook activiteiten te verrichten met betrekking
tot de ontvangst en overslag van koolstofdioxide. Daaronder wordt ook begrepen het
invoeden op of onttrekken van koolstofdioxide aan de transportinfrastructuur voor
koolstofdioxide, het hervergassen van vloeibare koolstofdioxide of het vloeibaar maken
van gasvormige koolstofdioxide, ondersteunende diensten en tijdelijke opslag die nodig
zijn voor de toegang tot of de goede werking van de CO2-terminal of de transportinfrastructuur voor koolstofdioxide. Zie nader de toelichting
bij onderdeel U.
Interconnector(systeem)
Uit de definities van het wetsvoorstel blijkt onvoldoende dat moet worden onderscheiden
tussen twee typen van interconnectoren, namelijk interconnectoren die wél en interconnectoren
die geen deel uitmaken van een systeem van een TSB. Voorgesteld wordt om te onderscheiden
tussen interconnectoren en interconnectorsystemen. Dit heeft geleid tot de voorgestelde
wijzigingen in de begripsbepalingen van connectiepunt, interconnector, interconnector
voor elektriciteit, interconnector voor gas, interconnectorbeheerder, interconnectorbeheerder
voor elektriciteit, interconnectorbeheerder voor gas, interconnectorsysteem, interconnectorsysteem
voor elektriciteit, interconnectorsysteem voor gas, interconnectorsysteembeheerder
voor elektriciteit, interconnectorsysteembeheerder voor gas, interconnector voor elektriciteit,
interconnector voor gas, interconnectorbeheerder, interconnectorbeheerder voor elektriciteit,
interconnectorbeheerder voor gas, systeem en systeemkoppeling. Voor een nadere toelichting
wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.
Distributiesystemen en transmissiesystemen
Aan de begripsbepalingen van distributiesystemen en transmissiesystemen voor zowel
elektriciteit, elektriciteit op zee als gas, wordt een element toegevoegd dat afkomstig
is uit de Europese definities voor distributie en transmissie. Een afwijking van deze
Europese begrippen is niet beoogd. Met deze wijziging wordt de omissie hersteld.
Kwetsbare afnemer
Om meer duidelijkheid te geven over de implementatie van de bescherming van kwetsbare
afnemers wordt voorgesteld het begrip kwetsbare afnemer te definiëren in artikel 1.1
van het wetsvoorstel. Deze wijziging houdt verband met de wijziging in onderdeel J.
Vraagrespons
Voorgesteld wordt de definitie van vraagrespons te verbreden naar verbruik of invoeding.
Vraagrespons was in het wetsvoorstel te krap gedefinieerd door veranderingen in de
invoeding door eindafnemers – ten opzichte van hun normale terugleverpatronen – niet
mee te nemen. Flexibiliteit uit vraagrespons kan geleverd worden wanneer eindafnemers
meer of minder elektriciteit afnemen dan ze normaal zouden doen, maar kan – wanneer
zij zelf ook elektriciteit opwekken of opslaan – ook geleverd worden door meer of
minder elektriciteit terug te leveren aan het systeem dan zij normaal doen.
Onderdeel B
Het derde lid van artikel 1.4 van het wetsvoorstel bevat de mogelijkheid voor het
gezamenlijk gebruik van één aansluiting door meerdere marktpartijen. Het huidige wetsvoorstel
biedt deze mogelijkheid slechts wanneer het installaties voor de productie van elektriciteit
uit zonne-energie en windenergie betreft en betreft een beleidsneutrale omzetting
van hetgeen hierover momenteel is opgenomen in artikel 1, zevende lid, van de Elektriciteitswet
1998. Deze regeling is via amendement geïntroduceerd tijdens de behandeling van de
Wet van 10 juni 2020 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (implementatie
wijziging Gasrichtlijn en een aantal verordeningen op het gebied van elektriciteit
en gas) (zie Kamerstukken II 2018/19, 35 283, nr. 11 en 14 en Stb. 2020, 236). Het gezamenlijk gebruik van een aansluiting staat ook wel bekend als cable pooling.
Met deze nota van wijziging wordt voorgesteld om het bereik van deze regeling uit
te breiden. De beperking tot (een combinatie van) installaties voor de productie van
elektriciteit uit zonne-energie en windenergie wordt opgeheven. Onder de voorgestelde
aangepaste regeling is het gezamenlijk gebruik van één aansluiting voor alle typen
installaties toegestaan, inclusief opslag- en verbruiksinstallaties. Daarmee wordt
dus ook het gezamenlijk gebruik van één aansluiting door installaties voor de productie
van elektriciteit uit zonne-energie of windenergie en elektriciteitsopslag mogelijk,
zoals beoogd door het amendement van het lid Boucke inzake het delen van aansluitingen
op het elektriciteitsnet, ingediend tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Afbouw
salderingsregeling voor kleinverbruikers (Kamerstukken II 2020/21, 35 594, nr. 24).
De eis dat de betreffende installaties in elkaars onmiddellijke nabijheid moeten zijn
gelegen blijft ongewijzigd. Ongewijzigd is eveneens dat de eigenaren van de WOZ-objecten
in gezamenlijkheid de TSB of DSB moeten verzoeken om een nieuwe of bestaande aansluiting
in gebruik te geven aan de eigenaren die het gezamenlijk verzoek doen. Verduidelijkt
wordt dat dit ook betekent dat de verzoekende eigenaren gezamenlijk een aansluit-
en transportovereenkomst sluiten met de TSB of DSB en dus gezamenlijk partij zijn
bij deze overeenkomsten.
Daarnaast wordt opgemerkt dat het succesvol delen van één aansluiting in algemene
zin vergaande samenwerking vereist van de individuele partijen. Het is de aard van
deze samenwerking die het gebruik van een gedeelde aansluiting onderscheidt van het
gezamenlijk gebruik van een (gesloten) distributiesysteem. Met andere woorden: de
gecombineerde installaties van de betrokken eigenaren kunnen slechts gezamenlijk als
één aangeslotene en één installatie gezien worden zo lang zij zich als één aangeslotene
gedragen en de gecombineerde installaties ook als één installatie exploiteren. Vanuit
dat oogpunt ligt het voor de hand dat de betrokken eigenaren transparant zijn tegenover
elkaar ten aanzien van het gebruik van de gedeelde aansluiting, in gezamenlijkheid
contracteren met kopers of verkopers van elektriciteit en de afspraken tegenover elkaar
niet inrichten als leveringsovereenkomsten.
Voorts is in onderdeel d een voorwaarde opgenomen voor een minimum aansluitcapaciteit.
Voorgesteld wordt om de omvang van die minimumcapaciteit niet op het niveau van de
wet te bepalen, maar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Ook is ten opzichte
van de Elektriciteitswet 1998 in onderdeel e een aanvullende beperking opgenomen voor
wat betreft het aantal installaties (WOZ-objecten) dat gebruik kan maken van één gedeelde aansluiting. Deze
laatste twee onderdelen betreffen een meer praktische invulling en afbakening, met
name om het gebruik van een gezamenlijke aansluiting hanteerbaar te houden voor zowel
de eigenaren van de installaties als de TSB of DSB’s en te voorkomen dat onbedoeld
toch een (gesloten) distributiesysteem achter de aansluiting ontstaat.
Ten slotte is een verplichting opgenomen om het delen van een aansluiting te melden
bij ACM, zodra deze gezamenlijk in gebruik wordt genomen. Zo kan de ACM zicht houden
op de ontwikkeling van het gebruik van het gedeelde aansluitingen.
De voorgestelde wijziging in het nieuwe vijfde lid van artikel 1.4 betreft een taalkundige
verbetering.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
De voorgestelde wijziging verruimt, ten opzichte van het referentiealternatief, de
mogelijkheden voor het gezamenlijk gebruik van één aansluiting door meerdere marktpartijen.
Verwacht wordt dat deze verruiming marktpartijen de gelegenheid biedt om het gebruik
van een aansluiting in onderlinge samenwerking te optimaliseren. Afhankelijk van de
situatie kan ook ruimte ontstaan voor een nieuwe partij die (commerciële) activiteiten
gaat ontplooien, zonder dat deze partij apart een nieuwe aansluiting hoeft te krijgen.
Op deze manier kan het optimaliseren van het gebruik van een bestaande of nieuwe gedeelde
aansluiting ook de huidige (lokale) congestieproblematiek verlichten. De verruiming
van deze mogelijkheden kan ertoe leiden dat in de huidige (ten hoogste enkele tientallen)
situaties gekozen wordt voor aanpassing van de bestaande aansluit- en transportovereenkomst. Bij nieuwe situaties kan men bij het opstellen van de gezamenlijke afspraken
direct rekening houden met deze verruiming en de daarbij gegeven verduidelijking ten
aanzien van de aansluit- en transportovereenkomst en de verplichte melding bij de
ACM. Al met al, worden de gevolgen voor de regeldruk als beperkt gezien.
Onderdelen C, L, Q, R, T, AH, AI, AJ, AM, AN, AO, AQ en AR
Zoals bij onderdeel A toegelicht is het wenselijk interconnectoren die deel uitmaken
van een systeem van een TSB te onderscheiden van zelfstandige interconnectorsystemen.
Met deze onderdelen wordt de wijze waarop interconnectoren in het wetsvoorstel zijn
opgenomen aangepast.
Interconnectoren zijn grensoverschrijdende verbindingen die integraal onderdeel uitmaken
van de transmissiesystemen van TenneT en GTS. Dat sluit aan bij de verantwoordelijkheid
van een TSB voor de grensoverschrijdende koppeling van zijn systeem met andere systemen,
zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel 35, van richtlijn 2019/944 (hierna: Elektriciteitsrichtlijn)
en artikel 2, onderdeel 1, van verordening 2019/943 voor wat betreft elektriciteit
en artikel 2, onderdelen 4 en 17 van richtlijn 2009/73 (hierna: Gasrichtlijn) voor
wat betreft gas. Deze interconnectoren zijn dan ook onderworpen aan een aantal Europeesrechtelijke
verplichtingen, waaronder de eis in artikel 16, vierde lid van verordening 2019/943
dat marktdeelnemers de beschikking moeten krijgen over de maximale capaciteit van
interconnecties of de maximale capaciteit van de transmissienetwerken waarmee grensoverschrijdende
capaciteit wordt verzorgd en de artikelen 18 en 20 van verordening 715/2009 over transparantievereisten
en het bijhouden van gegevens daarover door systeembeheerders. Omdat interconnectoren
deel uitmaken van de transmissiesystemen van TenneT en GTS, wordt voor interconnectoren
niet separaat een beheerder aangewezen maar zijn TenneT en GTS als TSB automatisch
ook beheerder van deze interconnectoren.
Conform de Europese systematiek is een zelfstandige grensoverschrijdende verbinding
ook een zelfstandig transmissiesysteem. Om deze zelfstandige systemen duidelijk te
onderscheiden van de interconnectoren die dus altijd deel uitmaken van het systeem
van een TSB, worden deze verbindingen in onderhavig voorstel aangemerkt als interconnectorsystemen.
Voor interconnectorsystemen moet een afzonderlijke interconnectorsysteembeheerder
worden aangewezen.
Onderdeel D
Artikel 2.2 van het wetsvoorstel bevat regels voor de situatie waarin een eindafnemer
of actieve afnemer op zijn aansluiting diensten wil afnemen van meer dan één marktdeelnemer,
bijvoorbeeld levering van een leverancier en vraagresponsdiensten van een andere aanbieder.
Om de afnemer hierin te kunnen faciliteren is het noodzakelijk bepaalde voorwaarden
te stellen. De communicatiefaciliteit van de meetinrichting moet bijvoorbeeld aan
staan om de juiste hoeveelheden energie aan de juiste partij te kunnen toerekenen.
De situatie van meerdere marktdeelnemers op één aansluiting is relatief nieuw en zal
in de toekomst naar verwachting steeds vaker worden toegepast. Het is waarschijnlijk
dat nog enkele (beperkte) technische voorwaarden noodzakelijk zijn. In verband met
toekomstbestendigheid en flexibiliteit wordt voorgesteld het tweede lid te herformuleren
en een grondslag op te nemen voor nadere regeling bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur.
Onderdeel E
Dit onderdeel voorziet in de aanvulling van het tarieftoezicht met het inhoudelijk
vereiste dat de tarieven voor de levering van elektriciteit en gas «redelijk» moeten
zijn. De aanleiding en achtergrond van deze aanvulling is als volgt.
Onder de huidige Gaswet (artikel 44) en Elektriciteitswet 1998 (artikel 95b) is een
leverancier verplicht te leveren «tegen redelijke tarieven», waar de ACM vervolgens
via de zogeheten «vangnetregeling» op toe ziet. Dit toezicht op de hoogte van tarieven
bestaat uit twee elementen: ten eerste het inhoudelijke vereiste dat tarieven «redelijk»
moeten zijn; ten tweede de bevoegdheid van de ACM om in een geval waarin niet aan
dit vereiste wordt voldaan aan de leverancier een maximumprijs op te leggen.
In de toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet dat het voorstel voorziet in
het laten vervallen van deze regeling aangezien de Elektriciteitsrichtlijn in artikel 5
het uitgangspunt bevat dat leveranciers vrij zijn om de prijs vast te stellen waartegen
zij aan afnemers leveren. Hierbij wordt in de richtlijn overwogen dat prijsregulering
in beginsel de effectieve werking van de markt verstoort en dat een volledig geliberaliseerde,
goed functionerende markt in beginsel leidt tot voldoende keuze uit een concurrerende
aanbod voor de consument. De toegestane uitzonderingen op deze vrije prijsvorming
zijn beperkt tot tijdelijke prijsregulering (-subsidiëring) door lidstaten gedurende
een overgangssituatie naar een effectief werkende markt en ten behoeve van de betaalbaarheid
van energieprijzen voor kwetsbare afnemers of, ingeval van een door de EU vast te
stellen prijzencrisis, ten behoeve van alle huishoudelijke afnemers en eventueel het
midden- en kleinbedrijf.
Gelet op dit beginsel van vrije prijsvorming in de Elektriciteitsrichtlijn was het
huidige wettelijke criterium van «redelijke prijzen» niet opnieuw opgenomen in het
wetsvoorstel. Bovendien was het Commissievoorstel voor de nieuwe Gasrichtlijn (COM(2017)660,
d.d. 8 november 2017) met gelijke bepalingen bij deze tariefregels in de Elektriciteitsrichtlijn
aangesloten. Tijdens de laatste fase van de onderhandelingen over de nieuwe Gasrichtlijn
is echter alsnog voorzien in de verplichting voor lidstaten om passende maatregelen
te nemen om niet alleen effectieve concurrentie tussen leveranciers te verzekeren
maar ook de levering aan eindafnemers tegen «redelijke prijzen» (artikel 4, eerste
lid).
Deze aanvulling van de Gasrichtlijn ten opzichte van het Commissievoorstel geeft aanleiding
om alsnog af te zien van het schrappen van het vereiste van een «redelijke prijs»
in de nationale wetgeving c.q. het wetsvoorstel. Gezien het uitgangspunt in het voorstel
voor de Energiewet om om eindafnemers van elektriciteit en eindafnemers van gas op
eenzelfde manier te beschermen, betekent dit dat dit vereiste niet alleen voor de
leveringstarieven voor gas maar ook voor de leveringstarieven voor elektriciteit zal
blijven gelden.
Gelet op het feit dat vrije prijsvorming het uitgangpunt is in beide richtlijnen wordt
het vereiste van redelijke prijzen om consumenten effectief te kunnen beschermen inhoudelijk
uitgewerkt als een verbod op excessief hoge prijzen. In beginsel dient van een goed
functionerende en transparante markt voldoende disciplinerende werking uit te gaan
om onredelijke prijzen te voorkomen. De consument heeft immers de vrijheid om zelf
een leverancier te kiezen en de mogelijkheid om leveranciers met elkaar te vergelijken.
Met het vereiste van redelijke prijzen kan de ACM ingrijpen in gevallen wanneer de
marktwerking en de bevordering van transparantie en mogelijkheden tot vergelijking
onredelijke prijzen niet heeft kunnen voorkomen.
Een prijs is niet redelijk indien die onevenredig hoog is in verhouding tot de kosten
van de leverancier. Tevens moet er sprake zijn van een prijs die gelet op de markomstandigheden
niet concurrerend en marktconform. Bij een vergelijking met het aanbod van andere
marktpartijen dienen uiteraard eventuele verschillen in kenmerken en voorwaarden van
de te vergelijken contracten in aanmerking worden genomen.
Bij overtreding van het vereiste van redelijke prijzen door een leverancier heeft
de ACM, net als bij de handhaving van het overige tariefvereisten de mogelijkheid
om een boete of een dwangsom op te leggen. Aangezien de beide richtlijnen prijsregulering
in een geliberaliseerde markt in beginsel niet toestaan vanwege de verstoring van
de effectieve werking van de markt en uitzonderingen beperkt zijn tot de gevallen
hiervoor genoemd, wordt de huidige bevoegdheid van de ACM om bij overtreding aan de
leverancier een maximumprijs op te leggen niet overgenomen in het wetsvoorstel.
Van de gelegenheid is gebruikt gemaakt om aan artikel 2.5 van het wetsvoorstel een
grondslag toe te voegen om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te kunnen
stellen over de voorwaarden aan leveranciers die in dit artikel worden gesteld.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Zoals hierboven toegelicht gaf de aanvulling in de nieuwe Gasrichtlijn aanleiding
om alsnog af te zien van het schrappen van het vereiste van een «redelijke prijs»
in het wetsvoorstel. Hiermee blijft het voor de toezichthouder vanuit het oogpunt
van consumentenbescherming mogelijk om toe te zien op levering tegen redelijke prijzen,
zoals onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998. Indien er, ondanks vrije prijsvorming
vanuit concurrentie, sprake is van – gezien de kosten – onevenredig hoge of niet concurrerende
prijzen kan de toezichthouder handhavend optreden. Dat het opleggen van een maximumtarief
niet meer terugkomt in het wetsvoorstel ondersteunt het uitgangspunt van vrije prijsvorming
voor energieleveranciers. De uitwerking krijgt vorm in de lagere regelgeving, waarbij
het niet waarschijnlijk is dat de regeldruk zal toe nemen. Nadere vormgeving van het
toezicht kent waarschijnlijk een meer monitorend karakter waarbij kan worden ingegrepen
bij excessen.
Onderdeel F
Met dit onderdeel wordt voorgesteld het tweede lid van artikel 2.19, dat een grondslag
bevat om bij algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften te stellen, te laten
vervallen aangezien voorgesteld artikel 2.24a (onderdeel I) in deze grondslag voorziet.
Onderdeel G
Het voorgestelde vierde lid verduidelijkt dat het bij overdracht van een vergunning
voor de overnemende vergunninghouder verplicht is om alle bestaande leveringsovereenkomsten
met eindafnemers met een kleine aansluiting over te nemen. Overdracht van de overeenkomsten
geschiedt conform artikel 159 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij akte. Alle
rechten en verplichtingen gaan over op de overnemende vergunninghouder, wat betekent
dat de bestaande tarieven en voorwaarden (inclusief opzegvoorwaarden) blijven gelden.
Het vierde lid bepaalt dat medewerking van de eindafnemer in deze situatie niet is
vereist.
De ratio voor de verplichting voor de overnemende leverancier om alle leveringsovereenkomsten
met eindafnemers over te nemen is het zeker stellen van de continuïteit van de levering
en het voorkomen van administratieve problemen. Omdat het klantenbestand van de overdragende
leverancier omvangrijk kan zijn terwijl continuering van de levering moet worden veilig
gesteld, is het wenselijk wettelijk te regelen dat alle bestaande leveringsovereenkomsten
door de nieuwe leverancier moeten worden gerespecteerd en dat medewerking van de eindafnemer
bij de wisseling van wederpartij bij de overeenkomst niet vereist is.
Onderdelen H en I
In artikel 2.24 van het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen voor een bij algemene
maatregel van bestuur uit te werken noodregeling in geval van intrekking van een leveringsvergunning
vanwege faillissement of om andere redenen. In voorgesteld artikel 2.24a is deze wettelijke
basis explicieter gemaakt.
In voorgesteld artikel 2.24 is de meldplicht opgenomen voor vergunninghouders die
problemen met de levering voorzien of in een situatie van dreigend faillissement zitten.
Deze bestaande verplichting op AMvB-niveau is vanwege de nieuwe redactie van de noodregeling
in voorgesteld artikel 2.24a in een afzonderlijk artikel opgenomen.
De op basis van artikel 2.24a uit te werken noodregeling zal in grote lijnen de noodregeling
in het huidige Besluit leveringszekerheid Gaswet en het Besluit leveringszekerheid
Elektriciteitswet 1998 volgen. Deze regeling kent twee fasen. In de eerste fase wordt
gezocht naar een (vergunninghoudende) leverancier die eindafnemers vrijwillig wil
overnemen. Indien dit niet (geheel) binnen de gestelde termijn lukt, vindt in de tweede
fase een zogenoemde «restverdeling» plaats. De overgebleven eindafnemers worden dan
verdeeld over andere vergunninghouders.
Voorgesteld artikel 2.24a, eerste lid, heeft betrekking op de eerste fase. Hierin
wordt verduidelijkt dat de overname mogelijk is binnen een bepaalde termijn. Ook wordt
geregeld dat de oude en de nieuwe vergunninghouder de overgang van overeenkomsten
als bedoeld in artikel 159 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek tweezijdig bij akte
kunnen realiseren. Bij overdracht van overeenkomsten gaan alle rechten en verplichtingen
over op de overnemende vergunninghouder. Het kan gaan om grote aantallen eindafnemers.
Om redenen van leveringszekerheid en het voorkomen van administratieve problemen is
medewerking van eindafnemers niet vereist en kunnen eindafnemers gedurende een bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn niet overstappen naar een andere
leverancier.
Het is in tegenstelling tot overname van overeenkomsten bij overdracht van een vergunning
(voorgesteld artikel 2.21, vierde lid in onderdeel G) niet verplicht om alle leveringsovereenkomsten
of overeenkomsten inzake peer-to-peer-handel die de oude vergunninghouder is aangegaan
over te nemen. In lijn met het faillissementsrecht is het namelijk van belang dat
de curator ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers een zo hoog mogelijke opbrengst
kan realiseren. Omdat het niet in alle gevallen mogelijk zal zijn een vergunninghouder
te vinden die alle leveringsovereenkomsten kan overnemen, is nodig dat overname van
een deel van de eindafnemers ook mogelijk is. Ook kunnen op deze wijze zoveel eindafnemers
als mogelijk hun bestaande leveringsovereenkomst behouden bij de overnemende leverancier.
Voorgesteld artikel 2.24a, tweede tot en met vierde lid, onderdeel a, heeft betrekking
op de tweede fase. Als vrijwillige overname niet (tijdig) in beeld komt besluit de
ACM tot «restverdeling» en aanwijzing van de vergunninghouders die tijdelijk als noodleverancier
elektriciteit of gas moeten leveren aan de hen toebedeelde eindafnemers met een kleine
aansluiting. Op basis van het derde lid heeft de vergunninghouder een wettelijke plicht
tot noodleverantie. De eindafnemer met een kleine aansluiting heeft de wettelijke
plicht tot betaling van een vergoeding hiervoor. Op basis van deze verbintenis uit
de wet is de eindafnemer verzekerd van levering in onverwachte situaties van wegvallen
van zijn leverancier en heeft de aangewezen vergunninghouder recht op een vergoeding
hiervoor, die feitelijk neerkomt op betaling voor de levering. De bestaande leveringsovereenkomsten
die niet aan een andere vergunninghouder zijn overgedragen worden op het moment van
het besluit van ACM tot restverdeling geacht te zijn beëindigd. De keuze voor de term
vergoeding sluit aan bij artikel 212, eerste lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Hoe dit bedrag moet worden berekend wordt nader geregeld bij algemene maatregel van
bestuur. Voor de hand ligt dat zal worden aangesloten bij gangbare leveringsprijzen
op het moment van verdelen. De noodlevering vindt dus plaats op basis van een verplichting
in de wet en niet op basis van een overeenkomst. Bij algemene maatregel van bestuur
zal worden geregeld dat de noodlevering verplicht is gedurende een zekere periode,
zodat eindafnemers de tijd hebben om een leverancier naar keuze te contracteren. Eindafnemers
die dat willen kunnen zeer snel overstappen naar een leverancier naar keuze.
In onderdeel BJ is een met dit onderdeel verband houdende overgangsbepaling opgenomen.
Het vierde lid, onderdeel b, bevat een grondslag om in het belang van de leveringszekerheid
nadere regels te kunnen stellen ten aanzien van de inkoopcontracten van vergunninghouders.
Het voornemen bestaat aan te sluiten bij artikel 2, negende lid, van het huidige Besluit
leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en artikel 3, vierde lid, van het Besluit
vergunning levering gas aan kleinverbruikers. In deze besluiten is geregeld dat inkoopcontracten
geen bedingen mogen bevatten die meebrengen dat zij in geval van het intrekken van
een vergunning of faillissement van de vergunninghouder kunnen worden opgeschort of
ontbonden. De toelevering van elektriciteit en gas moet namelijk zoveel mogelijk worden
gecontinueerd.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Graag betrek ik bij deze twee onderdelen ook onderdeel G. Verwacht wordt dat deze
onderdelen, ten opzichte van de huidige situatie onder de Gaswet en Elektriciteitswet
1998, een duidelijke verbetering vormen voor de leveringszekerheid van individuele
eindafnemers met een kleine aansluiting. Voor een belangrijk deel betreffen de wijzigingen
een verduidelijking. Verwacht wordt dat het wegnemen van de bestaande onduidelijkheid
bijdraagt aan het verloop van de algehele procedure die wordt gestart nadat de leveringsvergunning
van een leverancier wordt ingetrokken. Dit draagt in beginsel bij aan de leveringszekerheid
van individuele eindafnemers, alsmede de bedrijfsvoering van de betrokken marktpartijen.
Immers: marktpartijen kunnen in geval van een faillissement in de eerste fase een
betere, geïnformeerde beslissing nemen ten aanzien van het eventueel overnemen van
eindafnemers met een kleine aansluiting met hun bestaande leveringsovereenkomsten.
Of de wijziging leidt tot meer of minder boedelovernames in de eerste vensterperiode
zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Ook voor de restverdeling
in de tweede fase wordt verwacht dat de wijzigingen een positieve bijdrage hebben
op de leveringszekerheid van individuele eindafnemers en de positie van betrokken
marktpartijen. Er komt immers meer duidelijkheid over de juridische grondslag waarop
de verplichtingen van (toebedeelde) eindafnemers en aangewezen marktpartijen berusten
nadat verdeling heeft plaatsgevonden, wat de algehele rechtszekerheid bevordert van
zowel de eindafnemers als de marktpartijen. Verder is duidelijkheid gegeven over de
aard van de beslissing tot restverdeling die door de ACM genomen wordt. Omdat bij
algemene maatregel van bestuur nog nadere regels worden gesteld, zal bij de verdere
uitwerking van het concept Energiebesluit ook aandacht gegeven worden aan de mogelijke
gevolgen.
Onderdeel J
De voorgestelde herformulering van het tweede lid van artikel 2.25, dat de delegatiegrondslag
voor nadere regelgeving in het kader van het afsluitbeleid bevat, vereenvoudigt dit
lid zonder een verminderd beschermingsniveau voor eindafnemers te beogen. Tegelijk
is van de gelegenheid gebruik gemaakt te expliciteren dat dit voorschrift eveneens
de grondslag biedt voor nadere voorschriften om kwetsbare afnemers als bedoeld in
artikel 28 van de Elektriciteitsrichtlijn te beschermen tegen het afsluiten wegens
wanbetaling. Daarbij wordt aangesloten bij het bestaande beschermingsregime. Zoals
bij onderdeel A toegelicht wordt het begrip kwetsbare afnemer gedefinieerd in artikel 1.1
van het wetsvoorstel.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Deze wijziging leidt niet tot een ander beschermingsniveau voor eindafnemers. Daarom
worden er ook geen bijzondere gevolgen van deze wijziging voorzien, noch voor eindafnemers
noch voor betrokken marktpartijen.
Onderdelen K en AC
De voorgestelde wijzigingen in de onderdelen K en AC maken expliciet dat vraagrespons
ook kan worden ingezet voor de inkoop van congestiebeheersdiensten door de TSB of
DSB’s en dat de TSB dan zorg draagt voor de verrekening met de balansverantwoordelijke
op het betreffende allocatiepunt.
In het wetsvoorstel waren de onderdelen 2.39, vijfde lid, en 3.49, vierde lid, beperkt
tot de inkoop van balanceringsdiensten door de TSB. De TSB en DSB’s kunnen echter
ook ander systeemdiensten inkopen van aanbieders van vraagresponsdiensten. Hierbij
moet vooral gedacht worden aan congestiebeheersdiensten. Met de voorgestelde wijzigingen
wordt geregeld dat wanneer een TSB of DSB congestiebeheersdiensten koopt van een marktdeelnemer
die vraagresponsdiensten aanbiedt, de systeembeheerder zorg draagt voor de aanpassing
van het programma van de verantwoordelijke BRP op het allocatiepunt waar de aangebonden
flexibiliteit vandaan komt en dat de TSB zorg draagt voor de financiële afhandeling
tussen de aanbieder van de vraagresponsdienst en de verantwoordelijke BRP op het allocatiepunt
waar deze flexibiliteit vandaan komt; dus waar het normale verbruiks- of terugleverpatroon
is aangepast.
Onderdeel M
Met dit onderdeel wordt een wetstechnische verbetering voorgesteld.
Onderdeel N
In dit onderdeel wordt met de toevoeging van 3.53, tweede lid, tweede volzin, aan
artikel 2.45, eerste lid, geregeld dat ook medewerking verleend dient te worden aan
de installatie van een meetinrichting zonder communicatiefunctionaliteit.
Onderdeel O
Met dit onderdeel wordt een foutieve verwijzing gecorrigeerd.
Onderdeel P
Met dit onderdeel wordt verduidelijkt dat de erkenning betrekking heeft op een specifiek
deel van de in artikel 2.54, eerste lid, bedoelde meetinrichtingen.
Onderdeel R
In dit onderdeel wordt een wetstechnische verbetering voorgesteld.
Onderdeel S
In artikel 3.7 van het wetsvoorstel ontbreekt ten onrechte dat de aanvraag voor erkenning
als gesloten systeem gedaan dient te worden door de eigenaar van het systeem, dan
wel, indien het gaat om een nog aan te leggen systeem, degene aan wie de benodigde
vergunningen voor de aanleg van het systeem zijn verstrekt. Met deze wijziging wordt
die omissie hersteld.
Onderdeel U
Activiteiten stoom en condensaat
Op dit moment is het ontwikkelen, realiseren en beheren van leidingen ten behoeve
van het transport van stoom of condensaat van en naar bedrijven onderdeel van een
of meer infrastructuurbedrijven. Met de wijziging van het tweede lid, onderdeel c,
wordt voorzien in een toevoeging aan de limitatieve lijst van handelingen en activiteiten
die het infrastructuurbedrijf zijn toegestaan, zodat deze activiteiten onder de Energiewet
kunnen worden voortgezet.
Activiteiten waterstof
Dit onderdeel wijzigt ook het vierde lid, onderdeel e. Naast de binnenlandse productie
van waterstof zal import onmisbaar zijn voor de verduurzaming van een aanzienlijk
deel van de vraag naar energie. Naast private partijen, kan een rol voor een infrastructuurgroep
of een infrastructuurbedrijf zijn weggelegd om infrastructuur te realiseren die de
import van waterstofgas of waterstofdragers, bijvoorbeeld in de vorm van ammoniak,
op gang brengt.
Het is de verwachting dat een deel van de benodigde waterstof via schepen naar Nederland
zal worden geïmporteerd. Daarbij is het ook de verwachting dat er diverse technologieën
(zogenaamde waterstofdragers) zullen worden gebruikt om waterstof en waterstofderivaten
(eindproducten van waterstof, zoals ammoniak) naar Nederland te vervoeren, om uiteindelijk
via verschillende distributieroutes eindgebruikers te bereiken. Hoe de ontwikkeling
van die markt en voornamelijk de distributie van waterstof vanuit terminals naar eindgebruikers
(gasvormig, als drager of als derivaat), er exact uit zal komen te zien is echter
nog onduidelijk op dit moment. Gegeven het maatschappelijke belang van waterstofimport
op de korte termijn (het initiëren van de markt) en de midden en lange termijn (voor
de toekomstige voorzieningszekerheid van energie), kan een belangrijke rol zijn weggelegd
voor een infrastructuurgroep of een infrastructuurbedrijf om rollen in te vullen en
belangen te dienen die private ondernemingen nog niet op zich nemen in deze onzekere
marktfase.
Op grond van artikel 3.19, vierde lid, onderdeel e, van de Energiewet over de activiteiten
die een infrastructuurbedrijf mag verrichten kan een infrastructuurbedrijf (Gasunie)
actief zijn in de ontwikkeling en exploitatie van een waterstofterminal als het een
faciliteit betreft waar liquide waterstof of waterstofdragers/derivaten worden omgezet
in waterstofgas én deze waterstof wordt ingevoed in het waterstoftransportnet. Dit
biedt onvoldoende flexibiliteit voor het borgen van de ontwikkeling en exploitatie
van waterstofterminals. De voorbereiding van de bouw van waterstofterminals wordt
veelal voorbereid door consortia, waar een infrastructuurbedrijf onderdeel van kan
zijn. Naar verwachting zullen waterstofterminals meerdere diensten aanbieden: behalve
injectie van waterstofgas in een waterstoftransportnet (conform de definitie van een
waterstofterminal) zal dit ook de opslag en overslag van waterstofdragers als eigenstandige
producten betreffen (waterstofderivaten), bijvoorbeeld om de chemische industrie of
de zeevaart van hernieuwbare ammoniak te voorzien. Voor een terminal is deze flexibiliteit
in aan te bieden diensten nodig om de business case rond te krijgen. Zo ontstaat een
lager financieel risico dan bij het aanbieden van slechts één dienst. Bovendien zijn
niet alle onderdelen van de terminal altijd gelijktijdig gereed. Op basis van marktontwikkelingen
verwachten we dat op- en overslag van waterstof(dragers) eerder zal worden gerealiseerd
dan conversie van waterstofdragers naar gasvormige waterstof. Ook in die eerste fase
is het van belang dat terminals in de gelegenheid worden gesteld om stromen van waterstof(dragers)
naar Nederland toe te trekken en Nederland te positioneren als importland.
Het huidige wetsvoorstel leidt er toe dat Gasunie geen onderdeel kan uitmaken van
(onderdelen van) projecten of ketens, omdat de toegestane activiteiten zich expliciet
beperken tot waterstofterminals, terwijl de activiteiten van terminals bredere zullen
zijn dan de activiteiten die vallen onder de definitie. Dit kan leiden tot uitstel
van belangrijke investeringsbeslissingen in de cruciale eerste jaren van de marktontwikkeling.
De voorgestelde wijziging in dit onderdeel verbreedt daarom de toegestane activiteiten,
zodat een infrastructuurbedrijf ook betrokken kan zijn bij andere infrastructuur voor
de invoer, uitvoer, doorvoer, omzetting of overslag van waterstofgas of waterstofdragers.
Activiteiten koolstofdioxide
Ten slotte wordt een nieuw onderdeel f toegevoegd aan het vierde lid. Evenals de activiteiten
die met deze wijziging worden toegevoegd aan het tweede lid, onderdeel c, geldt ook
voor het aanleggen, onderhouden, beheren en exploiteren van een CO2-terminal waar koolstofdioxide wordt ontvangen van schepen, tijdelijk wordt opgeslagen
en wordt doorgevoerd voor vervolgtransport via transportinfrastructuur voor koolstofdioxide,
dat een of meer infrastructuurbedrijven zich hiermee bezig houden. Dit kan worden
beschouwd als een onderdeel van het verzorgen van transport van koolstofdioxide, maar
gelet op het feit dat voor LNG, gasopslag en waterstof dergelijke activiteiten wel
zijn onderscheiden van transport en deze ook als afzonderlijke diensten kunnen worden
aangeboden, wordt dit voor koolstofdioxide ook gedaan. Omdat het hier specifiek gaat
om infrastructuurbedrijven rond de TSB voor gas, worden deze activiteiten toegevoegd
aan het vierde lid. Daarnaast wordt van de begripsbepaling van CO2-terminal toegevoegd aan artikel 1.1 (zie onderdeel A).
Onderdeel V
In het wetsvoorstel is een aantal keren een verschrijving geslopen in de aanduiding
«Autoriteit Consument en Markt». Dit onderdeel herstelt die verschrijving.
Onderdeel W, X, Y, Z, AA, AB
Bij het uitwerken van de delegatiebepalingen in de artikelen over het aansluiten en
transporteren van elektriciteit en gas werd geconstateerd dat het stellen van nadere
regels op een aantal punten toch goed verenigbaar bleek met de exclusieve bevoegdheden
van de ACM ten aanzien van het goedkeuren of vaststellen van de aansluit- of transportvoorwaarden.
Daarnaast werd geconstateerd dat de formulering «uitstellen van het aanbod» in de
artikelen over het aansluiten van elektriciteit en gas verschillende vragen opriep
bij diverse betrokken partijen, met name over de verhouding tot de redelijke termijn
voor het doen van een aanbod. Met deze wijziging worden daarom de delegatiebepalingen
in de aansluit- en transportartikelen ingeperkt zodat er geen onbedoelde overlap meer
bestaat met de exclusieve bevoegdheden van de ACM ten aanzien van de methoden en voorwaarden
voor aansluiten en transport. Voorts wordt de formulering «uitstellen van het doen
van een aanbod» vervangen door «weigeren van een aanbod », om te verduidelijken dat
geen aanbod hoeft te worden gedaan indien en voor zo lang er onvoldoende capaciteit
is voor de verzochte aansluiting of het verzochte transport. Zodra het gebrek aan
capaciteit is opgeheven dient wel weer een aanbod te worden gedaan als het verzoek
nog steeds staat of opnieuw een verzoek wordt gedaan. Daarvoor geldt dan vervolgens
weer dat dit aanbod binnen redelijke termijn moet worden gedaan en binnen een redelijke
termijn moet worden gerealiseerd. Ten slotte worden met deze wijziging enkele verbeteringen
van taal-technische aard voorgesteld.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Zoals hierboven toegelicht betreft deze wijziging vooral het beter afbakenen van de
positie van de wetgever ten opzichte van de exclusieve bevoegdheden van de ACM. Dit
creëert vervolgens ook meer duidelijkheid voor transmissie- en distributiesysteembeheerders
en aangeslotenen ten aanzien van wat in wet- en regelgeving wordt opgenomen en wat
in de aansluit- en transportvoorwaarden wordt opgenomen. De materiële gevolgen van
deze wijziging worden als zeer beperkt gezien.
Onderdeel AD
Met dit onderdeel wordt de bepaling omtrent de piekleveringstaak van de TSB gas weer
teruggebracht naar een beleidsneutrale omzetting van de huidige piekleveringstaak
zoals die is opgenomen in artikel 10a, eerste lid, onderdeel a, van de Gaswet en de
uitwerking daarvan in het Besluit leveringszekerheid Gaswet. Nadere implementatie
van de Europese verordening gasleveringszekerheid (verordening (EU) 2017/1938) zal
plaatsvinden in een apart wetsvoorstel dat strekt tot het beter ten uitvoer leggen
van de verordening gasleveringszekerheid (verordening (EU) 2017/1938) dat thans in
voorbereiding is (zie Kamerstukken II 2022/23, 29 023, nrs. 442 en 449).
Onderdeel AE
TSB’s en DSB’s verzamelen en ontvangen bij de uitvoering van hun wettelijke taken
gegevens die ook voor anderen relevant zijn, bijvoorbeeld voor onderzoek of praktische
toepassing met het oog op inzicht in de structuur en het functioneren van het energiesysteem
en de bredere energietransitie. In het onderhavige artikel is de actieve en passieve
openbaarmaking van dit soort gegevens geregeld. Een belangrijke voorwaarde is dat
deze gegevens niet tot een natuurlijk persoon of rechtspersoon herleidbaar mogen zijn.
In beginsel voeren TSB’s en DSB’s alleen werkzaamheden uit die noodzakelijk zijn voor
hun eigen taken of verplichtingen (artikel 3.17 van het wetsvoorstel). Het kan echter
in verband met efficiënte of effectieve openbaarmaking wenselijk zijn om gelet op
de bredere maatschappelijke doelen gezamenlijk op te trekken, bijvoorbeeld door de
ontwikkeling van een gezamenlijke IT-omgeving, website of digitaal portaal waar gegevens
worden getoond en beschikbaar worden gesteld voor verder gebruik. Met dit onderdeel
wordt verduidelijkt dat TSB’s en DSB’s de openbaarmaking van informatie in gezamenlijkheid
mogen uitvoeren indien dit die openbaarmaking dient.
Onderdeel AF
De procedure die in het kader van de leveringszekerheid geldt, het zogenoemde «faillissementsregime»,
is nu opgenomen in artikel 2.24a. De verwijzing in verband met de voorzieningen die
door de systeembeheerder moeten worden getroffen is daar op aangepast.
Onderdeel AG
Met dit onderdeel wordt de grondslag voor nadere regels in artikel 4.24, tweede lid,
gelijkgetrokken met vrijwel gelijkluidend artikel 2.34.
Onderdeel AJ
In de tekst van het eerste lid van artikel 3.88 van het wetsvoorstel bleek een aantal
woorden abusievelijk te ontbreken. Dat wordt met dit onderdeel hersteld. Voor de wijzigingen
in het tweede subonderdeel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.
Onderdelen AK en AL
Onderdeel AK voorziet in een privatiseringsverbod voor interconnectorsystemen voor
elektriciteit. Een interconnector(systeem) voor elektriciteit is een transmissieleiding
met de bijbehorende hulpmiddelen die de grens tussen Nederland en een ander land overschrijdt
of overspant en het Nederlandse transmissiesysteem met dat andere land koppelt. Interconnectoren
hebben een belangrijke rol bij de (vervolmaking van de) interne markt voor elektriciteit
in Europa. De meeste Nederlandse interconnectoren voor elektriciteit zijn integraal
onderdeel van het transmissiesysteem van TSB TenneT. TenneT is daarmee de facto ook
de enige beheerder van de interconnectoren die deel uitmaken van haar systeem. De
enige uitzondering hierop betreft het interconnectorsysteem tussen Nederland en het
Verenigd Koninkrijk, genaamd BritNed. Deze verbinding is geen onderdeel van het transmissiesysteem
van TSB TenneT, en is in handen van een Britse rechtspersoon (BritNed Development
Limited, een private limited company) waarvan TenneT en National Grid gedeeld aandeelhouder
en daarmee eigenaar zijn.
Voor interconnectoren die onderdeel zijn van een transmissiesysteem is reeds geregeld
dat deze direct of indirect in eigendom van de Staat der Nederlanden zijn doordat
100% van de aandelen in de TSB in de handen van de Staat moeten berusten. Publiek
eigendom van cruciale energie-infrastructuren is de beste manier om de publieke belangen
van de openbare veiligheid, waaronder voorzienings- en leveringszekerheid te waarborgen.
Hiermee wordt tevens de bescherming van de afnemer van systeembeheerdiensten zeker
gesteld. Voorgesteld wordt het wetsvoorstel aan te passen zodat dezelfde waarborgen
voor publieke belangen ook gelden voor interconnectorsystemen voor elektriciteit.
De voorgestelde wijziging past bij de door voorgaande kabinetten gemaakte ordeningskeuze
om de aanleg en het beheer van elektriciteitssystemen (indirect) in publieke handen
te houden. Daarnaast is de ontwikkeling (waaronder de aanleg) en het beheer van interconnectorsystemen
voor elektriciteit van groot belang voor de ondersteuning van de transitie naar een
duurzame energievoorziening, waarbij tevens rekening gehouden wordt met de impact
op de (schaarse) publieke ruimte en milieu. De wijziging maakt het mogelijk dat alleen
een beheerder die ten minste voor 50% direct of indirect eigendom van de Staat is,
kan worden aangewezen voor de aanleg en het beheer van zelfstandige interconnectorsystemen
voor elektriciteit. Op die manier kan de TSB voor elektriciteit de ontwikkeling van
interconnectorsystemen voor elektriciteit nauwkeurig afstemmen op de beschikbare (voorziene)
transportcapaciteit op land en op zee. Dit is wenselijk omdat transmissiesystemen
voor elektriciteit op land en op zee steeds meer vermaasd raken. Dit bevordert tevens
de integratie van voorzieningen voor windenergie op zee met het transmissiesysteem
op land.
In onderdeel AK van deze nota van wijziging wordt voorgesteld om in een nieuw artikel 3.88a
te regelen dat de aandelen in de vennootschap die als beheerder van een interconnectorsysteem
voor elektriciteit wordt aangewezen voor ten minste 50% in staatshanden zijn en dat
deze beheerder direct of indirect eigenaar is van het desbetreffende interconnectorsysteem.
In onderdeel AL wordt daarnaast voorgesteld te regelen dat het onbezwaarde eigendom
van het interconnectorsysteem bij de interconnectorsysteembeheerder berust en dat
de beheerder het interconnectorsysteem niet geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt
als zekerheid voor het aantrekken van financiële middelen anders dan voor hemzelf.
Deze eisen gelden al voor Nederlandse TSB’s (en de interconnectoren die onderdeel
zijn van haar systeem). Het eigendomsvereiste van een percentage van de aandelen van
50% ligt voor de hand nu er in het geval van zelfstandige interconnectorsystemen in
principe altijd sprake zal zijn van een transmissieleiding tussen twee lidstaten van
de Europese Unie of Europese Economische Ruimte of tussen Nederland en een derde land.
De (infrastructuurgroepen) van de TSB’s kunnen dan beide een gelijkwaardig aandeel
nemen in de interconnectorsysteembeheerder. Voor het reeds bestaande, zelfstandige
interconnectorsysteem BritNed geldt al dat TenneT 50% van de aandelen heeft in de
interconnectorsysteembeheerder.
Op dit moment wordt niet voorgesteld om het voorgenoemde ook te regelen voor zelfstandige
interconnectorsystemen voor gas. De reden hiervoor is dat de eigendom van BBL (Balgzand-Bracton
Leiding, tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk), momenteel het enige interconnectorsysteem
voor gas, op een afwijkende manier is georganiseerd. Zo is de eigenaar thans niet
georganiseerd als vennootschap met rechtspersoonlijkheid maar als vennootschap onder
firma. Aan een dergelijke ondernemingsvorm kan geen eis met betrekking tot aandelen
gesteld worden. Bovendien zijn de betrokken vennoten bij BBL in tegenstelling tot
bij BritNed, niet de (infrastructuurgroepen van de) transmissiesysteembeheerders in
de landen die met elkaar verbonden worden. De betrokken vennoten zijn Gasunie en een
Belgische infrastructuurgroep. Er wordt nog onderzocht hoe het waarborgen van het
publieke eigendom van interconnectorsysteembeheerders voor gas in de toekomst het
beste geregeld kan worden. Voor de volledigheid wordt vermeld dat Gasunie (in handen
van de Nederlandse Staat) momenteel een belang van 75% heeft in BBL en dat aanleg
van nieuwe, Nederlandse interconnectorsystemen voor gas zeer onwaarschijnlijk is.
Verenigbaarheid met Europees recht
In Nederland is de keuze gemaakt om de elektriciteitssystemen en beheerders daarvan
(grotendeels) in overheidshanden te laten rusten. Dat is thans op grond van de Elektriciteitswet
1998 zo en dat wordt ook in het wetsvoorstel zo voorgesteld. Zie daartoe artikel 3.14
van het wetsvoorstel. Onderhavig voorstel wil daarnaast voor de interconnectorsystemen
voor elektriciteit regelen dat de aandelen in de beheerder van dat interconnectorsysteem
voor ten minste 50% in handen zijn van de Staat der Nederlanden en dat het interconnectorsysteem
volledig tot het eigendom van de desbetreffende interconnectorsysteembeheerder behoort.
De fundamentele keuze van een lidstaat voor het private of publiek eigendom van een
elektriciteitssysteem wordt door artikel 345 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie toegestaan. Ook Verordening 2019/943 en de Elektriciteitsrichtlijn
laten het over aan de lidstaten of het elektriciteitssysteem of de beheerders in overheidshanden
moeten zijn en in welke mate.
De regeling van de eigendom van de beheerder en de interconnectorsystemen voor elektriciteit
betekent een beperking van het vrij verkeer van kapitaal (artikel 63 VWEU). Blijkens
jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU1 zijn maatregelen die deze vrijheid beperken toegestaan indien deze gerechtvaardigd
worden door een dwingende reden van algemeen belang. Daarnaast moeten dergelijke maatregelen
geschikt zijn om dat belang te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is.2 Het Hof van Justitie heeft daarbij bepaald dat de onderliggende belangen die de wetgever
heeft willen dienen met de keuze voor publiek eigendom in aanmerking genomen kunnen
worden als dwingende reden van algemeen belang. De openbare veiligheid, waaronder
voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit, kan worden aangemerkt als een
dwingende reden van algemeen belang. Tevens wordt door het voorstel de integratie
van de nationale elektriciteitsmarkten en samenwerking tussen systeembeheerders op
Europees en regionaal niveau gestimuleerd, hetgeen de bovengenoemde EU-kaders beogen.
Het voorschrift dat ten minste 50% van de aandelen in een interconnectorsysteembeheerder
in staatshanden moet zijn is een geschikte maatregel. Enerzijds wordt met het eigendomsvoorbehoud
van ten minste 50% bewerkstelligd dat de Nederlandse overheid voldoende zeggenschap
heeft over de interconnectorbeheerder. Anderzijds biedt het percentage voldoende mogelijkheid
om grensoverschrijdende samenwerking aan te gaan. Door het percentage aandelen in
de interconnectorsysteembeheerder voor elektriciteit dat ten minste in handen van
de Nederlandse staat is op 50% te stellen en niet op een hoger percentage, beantwoordt
het voorstel aan het proportionaliteitsvereiste. Er zijn geen minder beperkende maatregelen
beschikbaar die hetzelfde niveau aan grensoverschrijdende samenwerking en Nederlandse
overheidszeggenschap kunnen realiseren.
De voorgestelde eigendomseisen betreffen aan evaluatie onderworpen eisen als bedoeld
in artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG
betreffende diensten op de interne markt). Onderhavig voorstel zal dan ook ingevolge
artikel 15, zevende lid, van de Dienstenrichtlijn door Nederland genotificeerd worden
bij de Europese Commissie.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Zoals hierboven reeds aangegeven, heeft de wijziging gevolgen voor het publiek eigendom
van interconnectorsystemen voor elektriciteit, en betekent dit een beperking van het
vrij verkeer van kapitaal en diensten. In de praktijk is het enige interconnectorsysteem
voor elektriciteit al voor 50% in handen van de Staat. De wijziging legt dit nu wettelijk
vast. Dit geldt vervolgens ook voor toekomstige interconnectorsystemen voor elektriciteit.
Onderdeel AN en AP
In onderdeel AN, eerste subonderdeel en onderdeel AP wordt een wetstechnische verbetering
voorgesteld. Voor de wijzigingen in het tweede subonderdeel van onderdeel AN wordt
kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.
Onderdeel AS
Binnen het stelsel van gegevensuitwisseling is het van belang om de betrokken actoren
en rechthebbenden te kunnen identificeren. De gegevensuitwisselingsentiteit dient
gelet op artikel 4.20, eerste lid, passende en evenredige technische en organisatorische
maatregelen te nemen ter identificatie van degene aan wie hij toegang verleent en
van een aangeslotene, eindafnemer, actieve afnemer of invoeder die een verzoek doet
om zijn gegevens met een derde te delen. In Uitvoeringsverordening (EU) 2023/11623 worden lidstaten aanbevolen om voor identificatie van partijen die toegang tot gegevens
vragen te kiezen voor een identificatiemiddel die voldoet aan de eIDAS verordening.4 Dit betekent dat een identificatiemiddel ook in andere lidstaten wordt erkend en
dat het veilig en betrouwbaar is. De eIDAS-verordening kent identificatiemiddelen
op verschillende betrouwbaarheidsniveaus (laag, substantieel en hoog). De verwachting
is dat de Commissie deze aanbeveling omzet in een verplichting.5 Met voorgesteld nieuwe derde lid wordt het mogelijk om bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur een identificatiemiddel te verplichten en een bepaald betrouwbaarheidsniveau
voor te schrijven. Daarnaast wordt het mogelijk om – gelet op de snelheid van (technologische)
ontwikkelingen ten aanzien van identificatie, authenticatie en autorisatie – andere
regels te stellen aan de passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen
ter identificatie, authenticatie en autorisatie.
Onderdeel AT
Artikel 5.2 van het wetsvoorstel geeft de ACM de expliciete taak er op toe te zien
dat elektriciteit en gas geleverd worden tegen concurrerende, transparante, goed vergelijkbare
en non-discriminatoire tarieven. In verband met de in onderdeel E voorgestelde wijziging
van artikel 2.5 wordt deze taak tot het houden van algemeen toezicht op de markt uitgebreid
met het toezicht op de redelijkheid van prijzen.
Onderdeel AU
In artikel 5.12, tweede lid, wordt de grondslag om nadere regels te stellen over de
strategische reserve iets verruimd om noodzakelijke aspecten te kunnen regelen die
niet samenhangen met de uitvoering van artikel 22, tweede lid, van verordening 2019/943.
Onderdeel AV
Dit onderdeel wijst de Rijksinspectie Digitale infrastructuur (RDI) aan als toezichthouder
op artikel 3.18 van de Energiewet ten aanzien van het beschermen van vitale processen.
Deze taak sluit aan bij andere taken van RDI. RDI voert dit type toezichtstaken in
het energiedomein uit voor onder andere de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen
en gaat naar verwachting dit type toezichtstaken uitvoeren voor Richtlijn 2022/2557
van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid
van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (PbEU
2022 L 333) en Richtlijn 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december
2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging
in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972
en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (NIS 2-richtlijn) PbEU 2022, L 333).
De RDI heeft in de consultatie van de algemene maatregel van bestuur onder 3.18 Energiewet
aandacht gevraagd voor de rolverdeling tussen ACM en RDI. De ACM blijft algemeen bevoegd
op mededingings- en ook aanbestedingsrecht.
Onderdeel AW
Dit onderdeel brengt in de eerste plaats enkele verwijzingen naar artikelen in lijn
met de voorgestelde wijzigingen van deze artikelen in deze nota van wijziging.
In de tweede plaats herstelt dit onderdeel een in het wetsvoorstel ontbrekende bevoegdheid
voor de Minister (gemandateerd aan de RDI) om een boete op te leggen bij overtreding
van bepaalde voorschriften van de Europese Netcode inzake cyberbeveiliging. Dit is
een Netcode op grond van artikel 59, tweede lid, onderdeel e van Verordening 2019/943
waarvoor de Europese Commissie in oktober 2023 een voorstel heeft gepubliceerd. Dit
onderdeel voorziet in die bevoegdheid met voorgesteld nieuw onderdeel e in het eerste
lid van artikel 5.21.
Met dit onderdeel wordt tot slot, in lijn met aanwijzing 5.20 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving, uitdrukkelijker geregeld dat een boete kan worden opgelegd bij
overtreding van bepaalde voorschriften of beperkingen die door het bevoegde gezag
zijn verbonden aan beschikkingen. In verband met de juiste afbakening van artikelleden
in het voorgestelde eerste lid, onderdeel g, ten opzichte van die in eerste lid, onderdelen c
en a, zijn tevens enkele correcties aangebracht.
Onderdeel AX
Met de onder 1. opgenomen wijziging wordt voorgesteld de aanleg van grootschalige
elektrolyse aan te duiden als werk van nationaal belang waarvoor de Minister voor
Klimaat en Energie de projectprocedure toepast zoals bedoeld in afdeling 5.2 van de
Omgevingswet.
Het Kabinet ziet een belangrijke rol voor de inzet van waterstofgas als energiedrager
in een CO2-vrij energie- en grondstoffensysteem. Waterstof is nodig voor de verduurzaming van
een aanzienlijk deel van de vraag naar energie, bijvoorbeeld voor bepaalde industriële
verbruikers.
Naast dat waterstof geïmporteerd kan worden, is de Kabinetsinzet erop gericht om in
Nederland hernieuwbare waterstofproductie te vergroten via elektrolyse. Elektrolysers
zetten water met behulp van elektriciteit om in waterstof (en zuurstof). Die waterstof
kan vervolgens via een landelijke waterstoftransportinfrastructuur getransporteerd
worden naar gebruikers. Hiermee kunnen elektrolysers een belangrijke rol spelen in
het balanceren van vraag en aanbod van elektriciteit. Overschotten aan elektriciteitsproductie
kunnen via elektrolyse worden omgezet naar waterstof, die desgewenst voor korte- of
langere termijn opgeslagen kan worden voor periodes waarin de energie daadwerkelijk
benodigd is.
Er is een voorlopig Europees akkoord over bindende Europese doelen voor het gebruik
van waterstof(-dragers) in de industrie en mobiliteit. Het vergt een serieuze inspanning
van Nederland om deze doelen te behalen. Deze vereisen in 2030 naar verwachting circa
4–8 gigawatt (GW) elektrolysecapaciteit in binnen- of buitenland. Het nationale doel
uit het Klimaatakkoord is om tot 2030 minimaal 4 GW elektrolysecapaciteit in Nederland
te ontwikkelen.
Om deze ambities tijdig te realiseren en procedures te stroomlijnen, acht het kabinet
het wenselijk dat de Minister voor grootschalige elektrolyse de projectprocedure toepast
zoals bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet. Deze procedure maakt het mogelijk
om projecten van nationaal belang, die vaak ook complex zijn, middels een projectbesluit
toe te staan. Het nationale belang is naast het realiseren van genoemde ambities gelegen
in de impact van grootschalige elektrolyse projecten op de systemen ten behoeve van
vervoer van waterstofgas en de transmissie- of distributiesystemen voor elektriciteit.
Op grond van artikel 5.44 Omgevingswet zal de Minister voor Klimaat en Energie in
overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een
projectbesluit vaststellen voor de aanleg van productie-installaties voor waterstofgas
met behulp van elektrolyse vanaf een bepaalde minimale capaciteit. Het is denkbaar
dat op termijn de elektrolysecapaciteit, de capaciteit van het elektriciteitsnet en/of
het landelijke transportnet van waterstof zodanig zijn uitgebreid, dat het passend
is om de minimale capaciteit waarop het projectbesluit van toepassing is, te verhogen.
Om hier flexibel op in te kunnen spelen, wordt de minimale capaciteit bij ministeriële
regeling vastgesteld.
De Minister zal daarnaast enkel in bij ministeriële regeling aangewezen gevallen gebruik
maken van de bevoegdheid om een projectbesluit vast te stellen. In algemene zin is
een projectbesluit niet aan de orde als het project past in het omgevingsplan. Verder
zijn gevallen denkbaar waarbij het vaststellen van een projectbesluit geen toegevoegde
waarde heeft en het bevoegd gezag beter kan liggen bij het laagst mogelijke niveau
(subsidiariteitsbeginsel). Een voorbeeld daarvan is de aanleg van elektrolysers op
bij de ministeriële regeling aangewezen geschikte locaties die vallen binnen geografisch
bepaalde voorkeursgebieden voor grootschalige elektrolyse. Deze voorkeursgebieden,
zoals momenteel gedefinieerd in het Programma Energiehoofdstructuur, een programma
op grond van de Omgevingswet, zijn zodanig gekozen dat extra infrastructuuruitbreidingen
worden voorkomen, wat resulteert in lagere maatschappelijke kosten, efficiënt ruimtelijk
gebruik en een efficiënte werking van het brede energiesysteem. Met de beschrijving
van de gevallen waarbij Onze Minister een projectbesluit vaststelt, wordt recht gedaan
aan het uitgangspunt van de Omgevingswet «decentraal, tenzij...». De reikwijdte van
de gevallen wordt bij ministeriële regeling vastgesteld, zodat de beschrijving van
de gevallen snel aangepast kan worden, als ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Elektrolysers die niet aan de aanwijzing van het minimale vermogen en de aangewezen
gevallen voldoen, vallen al op voorhand buiten de reikwijdte van het voorgestelde
artikel 6.1, eerste lid, onder k. In haar toepassing onderscheidt de ministeriële
regeling zich hier van de «overlaat»-bevoegdheid uit artikel 6.1, derde lid, van de
Energiewet. Bij de toepassing van dat artikellid gaat het om incidentele gevallen
waarin op grond van de specifieke omstandigheden van dat geval de Minister kan afzien
van het vaststellen van een projectbesluit. Deze bevoegdheid blijft ook van toepassing
voor de elektrolysers waarop artikel 6.1, eerste lid, onder k, betrekking heeft. De
ministeriële regeling en de bevoegdheid van artikel 6.1, derde lid, van de Energiewet
bestaan hier dus naast elkaar.
Om zeker te stellen dat de ministeriële regeling voldoende houvast biedt aan de decentrale
overheden waar de bevoegdheid anders zou liggen, wordt de regeling enkel vastgesteld
en in het vervolg gewijzigd in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties in zijn hoedanigheid als beleidsverantwoordelijke voor de ruimtelijke
ontwikkeling en de ruimtelijke ordening en stelselverantwoordelijke voor de Omgevingswet.
De Minister voor Klimaat en Energie zal het op zich nemen om de vaststelling en latere
wijzigingen van de regeling vooraf goed af te stemmen met de (koepels van) decentrale
overheden.
Ex-ante inschatting van de gevolgen
Zoals hierboven reeds aangegeven wordt de aanleg van grootschalige elektrolyse met
dit onderdeel aangemerkt als project van nationaal belang, waarvoor de Minister voor
Klimaat en Energie de projectprocedure toepast zoals bedoeld in afdeling 5.2 van de
Omgevingswet. Hoewel de Minister onder de Omgevingswet ook een projectprocedure kan
starten zonder deze wettelijke aanduiding, geeft deze wijziging op voorhand zekerheid
over de te volgen procedure bij dit type projecten. De verwachting is dat toepassing
van de projectprocedure voor de aanleg van grootschalige elektrolyse, in het licht
van de bredere energietransitie, ertoe leidt dat grootschalige elektrolyse sneller
van de grond komt en dat ook allerlei (procedurele) kosten kunnen worden beperkt.
De exacte omvang van deze effecten is nu nog lastig te bepalen en hangt af van de
uiteindelijke uitwerking van de genoemde ministeriële regeling en de concrete omstandigheden
van het beoogde project.
Onderdeel AZ
In artikel 6.3 van het wetsvoorstel is abusievelijk de – onder de huidige wetten wel
bestaande – grondslag niet opgenomen om een termijn te stellen aan een melding van
een wijziging van zeggenschap en de reactie van de Minister. Tevens is voorzien in
een mogelijkheid voor de Minister om aan een verbod of opdracht voorschriften of beperkingen
te verbinden.
Onderdeel BA
Het toegevoegde eerste lid van artikel 6.9 voorziet in een algemene grondslag voor
de uitvoering van EU-verordeningen op het terrein van energie, zijnde verordeningen
die worden vastgesteld op grond van artikel 194 VWEU. De algemene grondslag is nodig
en van toepassing voor zover er voor de uitvoering van (onderdelen van) een EU-verordening
in de wet geen specifieke grondslag beschikbaar is. In overige gevallen is het derde
lid (nieuw) onverminderd van toepassing.
De voorgestelde wijziging van het tweede lid heeft een juridisch-technische achtergrond.
De uitzondering op de in het tweede lid geformuleerde delegatiegrondslag – «tenzij
voor een juiste uitvoering wijziging van een algemene maatregel van bestuur of de
wet noodzakelijk is» – voegt materieel weinig toe omdat de in het eerste deel van
het lid beschreven delegatiegrondslag geen verplichting maar een mogelijkheid is die
te allen tijde de ruimte laat om – indien het voor een juiste uitvoering noodzakelijk
is – de voorschriften bij algemene maatregel van bestuur of wet te stellen.
Onderdeel BB
Artikel 6.10 van het wetsvoorstel correspondeert met het huidige artikel 96 van de
Elektriciteitswet 1998. Met dit onderdeel wordt de bewoording van artikel 6.10 weer
in lijn gebracht met de huidige formulering.
Onderdelen AX, AY, BD, BE, BF en BG
Deze onderdelen houden verband met het wetsvoorstel Wetstechnische wijzigingen en
andere wijzigingen van ondergeschikte aard in de Omgevingswet en enkele wetten die
daarmee verband houden (Verzamelwet Omgevingswet 2023). Met de voorgestelde wijzigingen
worden de desbetreffende artikelen weer in lijn gebracht met het bepaalde in deze
verzamelwet.
In de artikelen over precariorechten in de Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet
(onderdelen BD, BF en BG), en in artikel 10.14 Omgevingswet (onderdeel BE), is in
genoemde verzamelwet ter verheldering van de reikwijdte van de bepalingen expliciet
aandacht besteed aan de terminologie voor publieke infrastructuur. Aansluitend bij
het begrippenkader van de Energiewet is voor die wetten gekozen voor «systeem dat
wordt beheerd door een transmissie- of distributiesysteembeheerder als bedoeld in
artikel 1.1 van de Energiewet», waarmee wordt aangeduid dat het gaat om infrastructuur
die wordt geëxploiteerd door een aangewezen TSB of DSB en die in publieke handen is.
Het voorgestelde derde lid van de artikelen 6.1 en 6.2 van de Energiewet (onderdelen AX
en AY) heeft betrekking op de mogelijkheid om – in overleg – de bevoegdheid tot het
nemen van een projectbesluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat of gedeputeerde
staten over te dragen aan een bestuursorgaan van een provincie of gemeente. In genoemde
verzamelwet is dit overeenkomstige artikellid in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet
aangepast. Deze aanpassing was nog niet goed doorgevoerd in het wetsvoorstel. Onderdelen AX
en AY voorzien hierin.
Onderdeel BC
In dit onderdeel wordt een met onderdeel AB verband houdende verwijzing aangepast.
Onderdeel BH
Met dit onderdeel wordt een bestaande verwijzing in de WOO naar de Elektriciteitswet
1998 en Gaswet aangepast naar de juiste verwijzing in de Energiewet.
Onderdeel BI
Met dit artikel wordt voorzien in een overgangsbepaling voor het geval rond de inwerkingtreding
van artikel 2.24a een procedure tot intrekking van een leveringsvergunning in gang
is gezet. Voorgesteld artikel 2.24a voorziet in noodlevering in op basis van een wettelijke
verplichting, terwijl de geldende regels uitgaan van levering op basis van een wettelijk
tot stand gekomen overeenkomst tussen een eindafnemer met een kleine aansluiting en
een aangewezen leverancier.
Om te voorkomen dat verschillende verplichtingen naast elkaar gaan lopen is bepaald
dat vanaf het moment van toedeling onder het oude recht, het oude recht op de verbintenissen
van kracht blijft. Concreet betekent dit dat in bedoelde overgangssituatie de aangewezen
vergunninghouder de levering aan de aan hem toegewezen kleinverbruikers vanaf de datum
van toedeling voortzet op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd en verder
onder zijn voorwaarden.
Onderdeel BJ
In artikel 7.28 van het wetsvoorstel is overgangsrecht opgenomen voor de aanwijzingen
en certificeringen van netbeheerders die op het moment van inwerkingtreding van de
wet van kracht zijn. Dit onderdeel herstelt een omissie ten aanzien van de aanwijzing
van interconnectorbeheerders.
Onderdeel BK
Met dit onderdeel wordt een overgangsbepaling toegevoegd voor de onder het huidige
recht door de ACM verleende ontheffingen aan TenneT, voor (tijdelijke) afwijking van
de norm voor storingen.
Onderdeel BL
Dit onderdeel zorgt in de eerste plaats voor een correcte verwijzing naar het wetsvoorstel
salderen: het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 2020 ingediende voorstel van
wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag
ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers (Kamerstukken
35 594).
Gelet op de in onderdeel B voorgestelde wijziging van artikel 1.4, derde lid, waarmee
tevens de met het wetsvoorstel salderen beoogde verruiming van de mogelijkheid voor
het delen van een aansluiting mogelijk wordt, kan onderdeel a van de samenloopbepaling
vervallen. Zie voor een andere toelichting bij onderdeel B.
Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie